Syllabus behorende bij het symposium ‘Compensatie voor Slachtoffers van Mensenhandel’. 10 oktober 2013
Inhoudsopgave CoMensha, Hoe nu verder? Informatie voor slachtoffers van mensenhandel.
Deze folder is geschreven voor slachtoffers van mensenhandel. In deze folder vind je meer informatie over je rechten en over verschillende procedures die voor jou belangrijk kunnen zijn.
COMP.ACT (2012), Toolkit over schadevergoeding voor slachtoffers van mensenhandel, bevindingen en resultaten van de Europese Actie betreft Schadevergoeding voor Slachteroffers van Mensenhandel. (Engels) Blz. 1-‐2 en 35-‐54.
COMP.ACT is een Europees initiatief van La Strada International en Anti-‐Slavery International en hun partners. COMP.ACT richt zich op het verbeteren van de toegankelijkheid tot gerechtigheid en op de garantie van compensatie voor slachtoffers van mensenhandel. Het rapport bevat een 11-‐landen analyse betreft de toegang tot schadeloosstelling.
EU-‐richtlijn 2011/36 inzake de voorkoming en bestrijding van mensenhandel en de bescherming van slachtoffers daarvan.
De richtlijn is helder over de rechten van slachtoffers op het gebied van compensatie. Zie onder meer artikel 17.
FairWork, Opties na uitbuiting.
Een overzichtelijk schema met de mogelijkheden voor slachtoffers om een procedure te starten naar compensatie en gerechtigheid in zijn algemeenheid.
Ministerie van Veiligheid en Justitie, Schade-‐opgaveformulier Misdrijven. Voor schaderegeling en voegen in het strafproces.
Formulier ten behoeve van een slachtoffer dat schade heeft geleden. In te vullen met als doel zich te voegen in het strafproces.
Ministerie van Veiligheid en Justitie (2011), Voegen in het strafproces. Uitleg over voegen in het strafproces.
Nationaal Rapporteur Mensenhandel (2012), Mensenhandel. Jurisprudentie mensenhandelzaken 2009-‐2012. Een analyse. Den Haag: BNRM. Blz. 1-‐2, 135-‐166, 174-‐175.
In deze rapportage wordt aan de hand van de bespreking van de jurisprudentie getracht de valkuilen m.b.t. compensatie inzichtelijk te maken en aldus een handreiking te doen aan de rechtspraktijk.
Rijken, C., Van Dijk, J., Klerx-‐van Mierlo, F. (2013), Mensenhandel: het slachtofferperspectief. Een verkennende studie naar behoeften en belangen van slachtoffers mensenhandel in Nederland. Tilburg, INTERVICT. Blz. 1-‐3, 128-‐141. In dit rapport wordt de vraag behandeld of de opvang van en hulp aan slachtoffers van mensenhandel in de praktijk voldoet. Middels de resultaten en daarop gebaseerde (beleids-‐)aanbevelingen hopen de schrijvers een bijdrage te kunnen leveren aan het realiseren van de doelstelling van het Fonds Slachtofferhulp, namelijk het verbeteren van de positie van slachtoffers van misdrijven.
Sas, Mr. A.H. (2010), Strafrecht voor civilisten: de verbetering van de mogelijkheid om schade via het strafrecht te verhalen. Tijdschrift voor vergoeding personenschade 2012, nummer 3, blz. 80-‐87. Na een korte weergave van de huidige regeling van de benadeelde partij en de inhoud van de Wet ter versterking van de positie van het slachtoffer in het strafproces, zoemt Sas eerst in op de ontvankelijkheid van de vordering van de benadeelde partij en de wijzigingen die daarin worden aangebracht. Daarna bespreekt Sas de schadevergoedingsmaatregel en de daarmee samenhangende voorschotregeling. Tot slot schenkt hij nog kort aandacht aan het Beslissing Ondersteunend Systeem voor schadevergoeding (BOS-‐Schade) van het Openbaar Ministerie.
Sas, Mr. A.H. (2012), Strafrecht voor civilisten deel II: over de gewijzigde Wet schadefonds geweldsmisdrijven en nog enkele opmerkingen over schadeverhaal via het strafproces. Tijdschrift voor vergoeding personenschade 2012, nummer 2, blz. 45-‐60.
De wijziging van de Wet schadefonds geweldsmisdrijven betreft allereerst een uitbreiding van de categorieën van personen die aanspraak kunnen maken op een uitkering, alsmede een verruiming van de gevallen waarin men aanspraak kan maken. Zo is het onder andere mogelijk geworden om een uitkering voor affectieschade van het Schadefonds te krijgen. Daarna bekijkt Sas nog enkele onderwerpen met betrekking tot schadeverhaal via de strafprocedure. Hierbij komen aan de orde: de voorschotregeling, de ontvankelijkheid van de benadeelde partij, de ontvankelijkheid van de shockschadevordering, rechtsmiddelen en samenloop met een civiele procedure.
Staatscourant, Aanwijzing mensenhandel, Nr. 16816, 21 juni 2013
De aanwijzing mensenhandel is duidelijk over de aanpak van mensenhandel door het OM. Hierin staat onder meer het uitgangspunt dat er financieel onderzoek wordt gedaan en dat slachtoffers worden ondersteund bij het verkrijgen van schadevergoeding.
Hoe nu verder? INFORMATIE VOOR SLACHTOFFERS VAN MENSENHANDEL
Als je niet kunt gaan en staan waar je wilt, als iemand je paspoort in beslag heeft genomen, als iemand je geld opeist... dan kan het zijn dat je slachtoffer van mensenhandel bent. Mensenhandel is een ernstig delict. Misdadigers verdienen veel geld aan het verhandelen van mensen. We noemen dat uitbuiting. Je wordt uitgebuit als je bijvoorbeeld gedwongen seks hebt met anderen. Of als je gedwongen wordt om te bedelen of ander werk te doen. Als je wordt uitgebuit, doe je iets waar iemand anders geld aan verdient terwijl jij weinig of niets betaald krijgt. In deze folder vind je meer informatie over je rechten en over ‘Ik werkte thuis al in de
prostitutie en er werd mij
verschillende procedures die voor jou belangrijk kunnen zijn. Meer informatie is ook te vinden op www.hoenuverder.info
verteld dat ik in Nederland meer kon verdienen. We
hadden goede afspraken gemaakt. Eenmaal in
Nederland waren die
afspraken niets meer waard. Ik moest al mijn verdiende
geld afstaan en mocht geen
De informatie in deze folder geldt voor iedereen die slachtoffer is van mensenhandel: • Nederlands; bijvoorbeeld slachtoffer loverboy • EU-onderdanen • Niet EU-onderdanen • Meerderjarig; 18+
klanten weigeren.’
• Minderjarig; 18-
Maya | Hongarije
Het stuk over de verblijfsvergunning geldt alleen voor mensen die nog geen recht hebben om in Nederland te verblijven.
Praten met de politie
je mag ook zelf onderdak zoeken. Je krijgt in die drie maanden geld om van te leven. Dit geld moet je aanvragen, je krijgt het niet meteen. Fijn is dat je ook verzekerd bent voor medische zorg
Als je denkt dat je slachtoffer bent van mensenhandel, dan kun je
zodat je naar de dokter kunt als dat nodig is. Deze verzekering
je verhaal vertellen aan de politie of een andere opsporingsdienst,
vraag je tegelijk met het geld aan. Hoe je dat precies doet, kun je
zoals de Koninklijke Marechaussee (KMar) en de Inspectie
aan de politie vragen of aan CoMensha.
Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW). Misschien heb je dat al gedaan. De politie zal veel vragen stellen, dat kan soms lastig
Meewerken aan het onderzoek Wil je direct meewerken
voor je zijn. Toch is het belangrijk om met de politie te praten over
aan het onderzoek? Dat kan. Dan doe je bijvoorbeeld aangifte
wat je hebt meegemaakt. Op die manier help je mee aan het
of leg je een getuigenverklaring af. Als je het moeilijk vindt om
onderzoek naar de daders. Als je nog niet zeker weet of je dit wilt,
met een mannelijke politieagent te praten, dan mag je altijd
dan kun je daar rustig over nadenken. Je kunt er voor kiezen om
om een vrouwelijke politieagent vragen. Na het afleggen van
aangifte te doen of een getuigenverklaring af te leggen. In beide
je verklaring start de politie een onderzoek naar de daders. De
gevallen vertel je de politie wat er is gebeurd. Voor het gemak
politie zal tijdens de aangifte alles opschrijven en het gesprek
hebben wij het verder in deze brochure over aangifte doen.
opnemen. Het beste is om in dit gesprek alles te vertellen wat je weet. Spreek je geen Nederlands, dan is er een tolk om voor je
Bedenktijd Wil je graag je verhaal delen maar kun je - om
te vertalen. De politie vraagt je om onder je verklaring een hand
wat voor reden dan ook - nog niet alles vertellen, dan krijg je van
tekening te zetten.
de politie maximaal drie maanden de tijd om na te denken. De politie begrijpt dat het moeilijk is om alles in één keer te vertellen. Die drie maanden nadenktijd heet ‘bedenktijd’. Je kunt na deze
Over de mogelijkheden van het doen van aangifte of
bedenktijd aangifte doen of een getuigenverklaring afleggen.
het afleggen van een getuigenverklaring kan de politie
Tijdens deze drie maanden mag je in Nederland blijven. Je hebt
je meer uitleg geven. Op de website vind je hier meer
dan de mogelijkheid om naar een opvanghuis te gaan, maar
informatie over.
Na het gesprek start de politie een onderzoek. Het kan zijn dat ze tijdens dit onderzoek nog vragen hebben. Zij vragen je dan of je weer naar het politiebureau wilt komen. Let op: als je aangifte hebt gedaan ben je verplicht om mee te werken aan het onderzoek. Verblijfsvergunning Als je meewerkt aan het onderzoek, krijg je een verblijfsvergunning voor één jaar. Omdat je misschien geen paspoort hebt, word je het eerste jaar vrijgesteld van het paspoortvereiste. Dat betekent dat je nog geen paspoort hoeft te hebben. Vraag je na één jaar een verlenging van je verblijfsvergunning aan, dan moet je wél een paspoort hebben. Dat is vaak lastig, maar probeer het altijd. De politie kan je hiermee ‘Toen ik vijf jaar was,
ben ik uit het weeshuis
helpen. Als je géén paspoort kan krijgen, moet je kunnen aantonen dat je er alles aan hebt gedaan om een paspoort te krijgen. Kun je dit
meegenomen door
niet aantonen, dan is de kans groot dat je aanvraag wordt afgewezen.
Vanaf toen moest ik
Financiën en opvang na aangifte Na het doen van aangifte
drie vreemde mannen. seksuele handelingen
krijg je geld om van te leven en kun je naar een opvanghuis gaan.
Later hebben ze me
aan. Na een tijdje krijg je een pasje met je naam en foto erop zodat je
bij ze verrichten.
doorverkocht aan
een andere man. Ik
heb inmiddels in vijf
verschillende landen in
Als je aangifte hebt gedaan, vraagt de politie een verblijfsvergunning kunt laten zien wie je bent en dat je in Nederland mag verblijven. Je mag net zolang in Nederland blijven totdat de politie klaar is met het onderzoek. Al die tijd krijg je ook geld in de vorm van een uitkering. Deze uitkering moet je aanvragen bij de gemeente. Je moet ook een
de prostitutie gewerkt.’
ziektekostenverzekering aanvragen, zodat je bent verzekerd voor
Song Yan | China
medische zorg.
Sepot en beklag Als de politie geen onderzoek meer doet naar jouw zaak, dan kan de Officier van Justitie beslissen dat de zaak wordt gestopt. Dat heet een sepot. Hiertegen kun je een klacht indienen, een beklag. Dit doe je via je advocaat. Je kunt tijdens het beklag een verblijfsvergunning op andere gronden aanvragen. Je advocaat kan je hier meer over vertellen.
Een sepot betekent dat je zaak niet verder wordt behandeld en wordt afgesloten.
De procedure in stappen: 1. Melding 2. Gesprek met de politie 3. Bedenktijd 4 Aangifte 5. Opsporingsonderzoek 6. Beslissing officier van justitie wel/niet verder gaan met onderzoek
‘Ik kwam naar Nederland om geld te verdienen. Ik werkte
16 uur per dag, vijf dagen per week in een champignon
kwekerij. Het beloofde salaris kreeg ik niet. Steeds als ik er om vroeg, kwamen ze met
een andere smoes. Nu, na drie maanden werken, heb ik nog
steeds geen geld gehad. Ik wil graag terug naar mijn vrouw en kinderen.’
Andrej | Roemenie
‘Medische en juridische bijstand’
Juridische bijstand Het is prettig als iemand je helpt met je procedure. Dat betekent dat iemand voor jou in de gaten houdt wanneer je iets moet doen voor bijvoorbeeld je verblijfs vergunning. Dit kan een advocaat voor je doen. Er zijn advocaten die veel ervaring hebben met het verblijfsrecht van slachtoffers
Medische bijstand Je hebt altijd recht op medische bijstand.
van mensenhandel. Wie dat precies zijn, kan CoMensha je
Het maakt niet uit of je nog in je bedenktijd zit of al aangifte hebt
vertellen.
gedaan; in alle gevallen kun je de volgende stappen ondernemen: Je hebt recht op een advocaat dus vraag er altijd naar. Vaak hoef • Als je niet uit de Europese Unie (EU) komt, moet je jezelf laten testen op tuberculose (TBC). Hiervoor krijg je een formulier van de politie. Deze test kun je gratis laten doen bij de GG&GD. • Als je seks hebt gehad met mannen of vrouwen die je niet kent, kun je je laten onderzoeken op geslachtsziektes en HIV. Je mag je laten testen bij de Gemeentelijke Geneeskundige en Gezondheidsdienst (GG&GD). Dit is meestal gratis. • Heb je lichamelijke klachten of psychische klachten, zoals nacht merries en slapeloosheid, dan kun je naar een dokter. Die kan je vertellen wat je kunt doen, of je medicijnen geven waardoor je je misschien beter gaat voelen. Dit is niet gratis, maar wordt betaald uit de zorgverzekering die je hebt afgesloten. In de bedenktijd wordt de zorgverzekering voor je aangevraagd. Als je al aangifte hebt gedaan maar de zorgverzekering nog niet hebt aangevraagd, moet je dat alsnog doen.
je niets te betalen. Als je wel iets moet betalen, dan is dat één keer en dat kun je betalen van het geld dat je krijgt.
Opvang en hulpverlening ‘Op mijn 17e werd ik
verliefd op een jongen die mij vertelde dat
Opvang Als je geen plaats hebt om te slapen, kun je in een opvanghuis terecht. Dit kan als je in de bedenktijd zit, als je al een verklaring hebt afgelegd of als je naar de politie wilt maar nog
hij bedreigd werd
geen gesprek hebt gehad.
hij een schuld bij
Een opvanghuis is een groot huis waar mensen tijdelijk wonen.
door vrienden omdat hen had. Hij kon hier vanaf komen als ik
met zijn vrienden naar bed ging. Dit deed ik
Je hebt opvanghuizen speciaal voor vrouwen en kinderen, of speciaal voor mannen. Er zijn ook opvanghuizen waar mannen/ vrouwen en kinderen wonen. Je krijgt een kamer alleen of je deelt je kamer met iemand van hetzelfde geslacht. Mannen en
voor hem. Vervolgens
vrouwen liggen nooit bij elkaar op één slaapkamer.
het raam te gaan staan
De opvanghuizen hebben als doel om je rust en veiligheid te
dwong hij mij achter
en sloot hij leningen af op mijn naam. Na twee jaar kon ik vluchten, maar ik blijf achter
met grote schulden
van de leningen die op mijn naam staan.’ Maartje | Nederland
bieden. Er werken mensen die samen met jou de eerste zaken opstarten, zoals geld aanvragen. Het kan zijn dat je niet lang kunt blijven in het opvanghuis. Er wordt dan een andere plek voor je gezocht. In alle opvanghuizen gelden regels waaraan je je moet houden. Als je je niet aan deze regels houdt, kun je weggestuurd worden. Dan kan het zijn dat je op straat komt te staan.
Geen opvang Als je niet naar een opvanghuis wilt, kun je ervoor kiezen om bij vrienden of andere mensen te gaan wonen. Let op: het kan zijn dat je in dit geval geen geld krijgt. Dat ligt er aan of je van de gemeente bij die vrienden mag wonen. Zorg er voor dat je een organisatie vindt die met jou kan kijken wat je wel en niet kunt doen. CoMensha kan je hiermee helpen. Hulpverlening Nederland heeft veel organisaties die hulp aanbieden. Je kunt hulp krijgen bij bijvoorbeeld het aanvragen van een uitkering, het zoeken naar een opvanghuis, het vinden van een eigen woning, doktersbezoek, inschrijving bij de gemeente of aanmelding bij een advocaat. Wil je die hulp, bel dan naar CoMensha. Je krijgt dan telefoonnummers van organisaties bij jou in de buurt. ‘Mijn zoon en ik werden Schadevergoeding Als je schade hebt geleden, bijvoor beeld financiële schade of lichamelijk of geestelijk letsel, dan kun je op verschillende manieren proberen om deze schade vergoed te krijgen. Bijvoorbeeld door bij de rechter te vragen om schadevergoeding door de dader. Ook kan je in bepaalde gevallen een eenmalige financiële tegemoetkoming aanvragen bij het Schadefonds geweldsmisdrijven. Je advocaat, Slachtoffer hulp Nederland of het Slachtofferloket kunnen je hierbij helpen. Voor meer informatie kun je bellen met CoMensha of kijken op www.hoenuverder.info
gedrogeerd en vanuit
Bulgarije vervoerd naar Nederland. Van daaruit
moesten we doorreizen naar de Verenigde
Emiraten voor de orgaan handel. Op het vliegveld heb ik een vrouw aan
gesproken. Zij heeft de politie gewaarschuwd.’ Roxana | Bulgarije
Terugkeer
Minderjarig Voor minderjarigen die Nederland binnenkomen verloopt de opvang iets anders. Je bent minderjarig als je onder
(Vrijwillige) terugkeer Als je geen aangifte wilt doen
de 18 jaar bent. Als minderjarige mag je niet kiezen waar je
of je hebt wel aangifte gedaan en je wilt terug naar je land en/
naartoe gaat. Je wordt naar een opvang gebracht waar alleen
of familie dan kan dat. Je kunt tegen de politie of hulpverlener
minderjarigen wonen. Verder krijg je een advocaat en een voogd
zeggen dat je terug wilt. Er wordt dan een afspraak gemaakt met
toegewezen. Je voogd is iemand die je wettelijk vertegen
de International Organisation for Migration (IOM). Zij regelen dan
woordigt namens de overheid. Hij of zij helpt je tijdens de
de reis terug naar huis. Vaak krijg je een klein geldbedrag mee om
procedure en let er op dat alles goed met je gaat. Als minderjarige
de eerste dagen van te kunnen leven.
ga je naar school. Tijdens de opvang wordt er samen met de voogd gekeken wat de vervolgstappen zijn.
Niet vrijwillige terugkeer Als de politie niet verder gaat met het onderzoek en je hebt via je advocaat geen beklag ingediend of geen andere verblijfsvergunning aangevraagd, dan moet je Nederland verlaten. Ook als je wel een andere verblijfs vergunning hebt aangevraagd, maar deze niet hebt gekregen moet je Nederland verlaten. Dit kun je zelf doen via het IOM. Doe je dat niet, dan kun je in de gevangenis terechtkomen en zorgt de politie dat je teruggaat naar je land.
Over CoMensha CoMensha (Coördinatiecentrum Mensenhandel) is het landelijk meldpunt voor de centrale aanmelding, plaatsing en registratie van slachtoffers van mensenhandel. CoMensha organiseert en coördineert de eerste opvang van (vermoedelijke) slachtoffers van mensenhandel en zet de hulpverlening in gang. T 033 448 11 86
‘Ik werkte in een wasserij, 6 nachten per week, 12
uur per nacht. Ik verdiende 2,80 euro per uur. De
omstandigheden waren erg slecht. We moesten onbeschermd met
gevaarlijke chemicalien
werken. Mijn handen zijn verbrand.’ Barid | India
Belangrijke telefoonnummers CoMensha
IND (ook voor asiel)
T 033 448 11 86
T 0900 123 45 61
Politie KMAR T 0900 88 44
T 0343 52 89 99
Slachtofferhulp
Schadefonds
Nederland
geweldsmisdrijven
T 0900 01 01
T 070 414 20 00
Inspectie SZW GGD Nederland T 0800 270 00 00
T 030 252 30 04
IOM slachtofferloket T 070 318 15 00
www.slachtofferloket.nl
Meer informatie over deze organisaties vind je via www.hoenuverder.info
Deze brochure is gemaakt door het Coördinatiecentrum Mensenhandel (CoMensha), in samenwerking met het ministerie van Veiligheid en Justitie en de politie. Johan van Oldenbarneveltlaan 34-36 3818 HB Amersfoort T 033 448 11 86 E
[email protected] www.comensha.nl www.mensenhandel.nl
Findings and Results of the European Action for Compensation for Trafficked Persons
COMP.ACT TOOLKIT ON COMMPENSATION FOR TRAFFICKED PERSONS 2012
Part one of the Toolkit on Compensation for Trafficked Persons was collated by Marieke van Doorninck, Advisor Public Affairs at La Strada International. Section three of Part One, Access to compensation: a 11–country analysis, is based on the analyses made by Alexa Jeremy, volunteer at La Strada International. Editing: Petra Timmermans
Toolkit on Compensation for Trafficked Persons; COMP.ACT Findings and Results of the European Action for Compensation for Trafficked Persons
•
In June 2012, the UN Human Rights Council adopted a resolution ‘Trafficking in persons, especially women and children: access to effective remedies for trafficked persons and their right to an effective remedy for human rights violations’.
2.5 Conclusions and recommendations The successes of COMP.ACT demonstrate the strength of working in partnership and of the COMP.ACT methodology. By forming new national and international coalitions and strengthening existing ones, undertaking research, conducting trainings, developing tools for practitioners, and sharing good practices, COMP.ACT has contributed to raising awareness and laid the foundation for a multi-faceted and holistic strategy to make the improvements needed for more trafficked persons to receive compensation. The results and products of COMP.ACT have reinforced the international recognition of the importance of a human rights based approach to combating trafficking in human beings. With a broad coalition of the willing now established on both the national and international level it is possible to; expand to include all stakeholders working in the anti-trafficking field, anchor compensation into all policies, measures and legislation, and most importantly; to make compensation a reality for all trafficked persons. The success of COMP.ACT on the national level has benefited from the international level involvement and campaigning of COMP.ACT. International organisations have supported COMP.ACT by encouraging states to take on the issue of compensation and access to effective remedies. Financial and practical support from international organisations and international law firms made it possible to provide trainings for professionals and support clients claiming compensation. Many COMP.ACT national partners indicated that ongoing international support is essential if the issue of compensation is to remain alive at both the national and organisational levels. The goal of mainstreaming compensation is not yet achieved and awareness raising must continue if it is to flow to organisation and administrative structures and remain on the agendas of practitioners. The fear is that if the attention on policy fades, the work on the ground would also come to a halt. COMP.ACT has the following recommendations for further action. These recommendations are intended to ensure that compensation is granted to trafficked persons and becomes common practice in anti-trafficking measures.
Recommendations for International Organisations: •
Include access to justice and compensation in the review mechanisms that evaluate the countries’ efforts to implement international obligations.
•
Engage Europol, Cepol and Eurojust to build the capacity of law enforcement and judiciary on victims’ rights and compensation and link them to financial investigations and asset recovery.
•
Promote the use of confiscation legislation across Europe and explore ways of using seized assets to compensate victims.
•
Promote the human rights based approach to trafficking in human beings.
35
Toolkit on Compensation for Trafficked Persons; COMP.ACT Findings and Results of the European Action for Compensation for Trafficked Persons
Recommendations for States: •
Include access to justice and compensation into National Referral Mechanisms and victim assistance programmes.
•
Build the capacity of practitioners to support clients to claim compensation.
•
Include compensation into existing trainings for law enforcement and judiciary.
•
Secure funding for social and legal aid to trafficked persons.
•
Set up state compensation funds and make them accessible for victims of all forms of trafficking.
•
Consider guaranteeing compensation payment to the victim from state funds in the event the trafficker fails to pay within a given period.
Recommendations for practitioners (service providers, law enforcement, judiciary) •
Enhance cooperation between all stakeholders and build partnerships to establish an integrated and coordinated approach.
•
Apply and test all the possible avenues of redress for trafficked persons.
•
Apply portable justice 61 to assist returned/deported trafficked persons to be able to claim and receive compensation.
•
Develop strategic litigation techniques and increase knowledge on ways of redress.
•
Disseminate successful compensation claims and good practices.
61
The concept of portable justice was developed by Global Workers Justice Alliance. Portable justice is the right and ability of transnational migrant workers to access justice in the destination countries after they return to their home countries.
36
Toolkit on Compensation for Trafficked Persons; COMP.ACT Findings and Results of the European Action for Compensation for Trafficked Persons
37
Toolkit on Compensation for Trafficked Persons; COMP.ACT Findings and Results of the European Action for Compensation for Trafficked Persons
Section Three: Access to compensation: a 11–country analysis
3.1 Introduction This section62 summarises the studies conducted in 11 European countries63 in the context of the COMP.ACT project. In the reports are more detailed descriptions of the national legislation and legal mechanisms through which compensation may be accessed. This section focuses on the barriers identified and recommendations for overcoming them. Legislation on compensation for victims of crime is in place in all of the COMP.ACT countries; however, the reports highlight a number of often interconnecting structural, practical and personal obstacles that prevent trafficked persons from accessing compensation. Many of the reports converge both in their descriptions of obstacles and in the recommendations to overcome them. It is clear that there is a need for systematic and coordinated thinking about how to raise awareness in respect of compensation, how to formally integrate it into policy, legislation, and the practice of those supporting, advising and awarding compensation for trafficked persons.
Methodology Both qualitative and quantitative methods were used in data collection. Research around issues affecting vulnerable groups is not without its difficulties; partners faced challenges locating interview subjects who were both available and willing to participate in the research. In addition, not all the country studies used the same methodologies for gathering information. As stated previously, some partners used the Research Guidance and template prepared for the COMP.ACT project, but a few partners had conducted studies prior to COMP.ACT. Missing from some of this earlier research is up-to-date information and a more specific focus on compensation. Finally, research was conducted in the language(s) of the country and then translated into English, varying in quality.
3.2 Structural obstacles to accessing compensation Structural obstacles to accessing compensation are highly correlated to a failure to promote a victims' rights culture. This is particularly problematic for the majority of trafficked persons who, as undocumented migrants, are often also denied the recognition of ancillary rights that would support their access to justice. Finally, even when trafficked persons are successful in their claim for compensation there often obstacles impeding payment. In the absence of a victims' rights culture many governments have no structures in place for the confiscation of assets of traffickers and do not place a high priority on guaranteeing compensation payments.
62 63
The 11 country reports has been analysed and comprised in 2011 by Alexa Jeremy, volunteer at La Strada International See annex II for the full list of the country reports. The reports can be found online: www.compactproject.org
38
Toolkit on Compensation for Trafficked Persons; COMP.ACT Findings and Results of the European Action for Compensation for Trafficked Persons
3.2.1 No victims’ rights culture Non-identification of trafficked persons The non-identification of trafficked persons is a significant obstacle to access to justice. Report findings indicate that only a very few trafficked persons are identified by the police or relevant authorities. The reasons for this are multiple, including authorities lacking specialised knowledge needed for identification, a lack of awareness amongst authorities and the public, and gaps in structures that provide assistance. The issue of identification is complicated; trafficked persons do not always identify themselves as victims of trafficking nor are they always aware of the legal implications of adopting the term. Without identification there is no access to entitlements for a trafficked person. The German report raises an important associated issue; without identification there can be no proceedings against traffickers and trafficked persons are not compensated. The UK, Austrian and German reports found that labour exploitation and trafficking for forced labour often go undetected because they are largely hidden crimes and remain a low priority for law enforcement. The Austrian report highlights that there are only a few cases of men identified as trafficked and there are very few cases identified of trafficking for purposes other than sexual exploitation. Misidentification of trafficked persons within the framework of immigration and organised crime Misidentifying trafficked persons as undocumented migrants without further investigation is also highly problematic. German, Austrian and UK reports in particular stated that there is a tendency for government to approach the issue of trafficking in persons as an element of immigration or organised crime, without considering the possibility of human rights violations. As a result, removal proceedings are often initiated and trafficked persons are denied access to justice from the outset or they are extended limited or temporary rights tied to their usefulness as witnesses. Labour unions do recognise the issue of exploitation of irregular migrant workers within labour unions; however, there is minimal representation of the interests and needs of undocumented migrants exploited in labour. Unless someone is identified as a trafficked person, attempting to take an exploitive employer to civil or labour courts risks exposure to immigration authorities and possible removal. The Austrian report highlights how traffickers use the threat of deportation to control trafficked persons who are without a work permit. The impact of negative societal attitudes towards trafficked persons Societal attitudes have an impact on the way trafficked persons are treated and can often impede accessing compensation. The Ukraine report states: ‘sadly, [the] perceived character of [the] victim is still taken into account by trial judges when making their verdict’, which influences determinations about compensation. In cases of sexual exploitation, trafficked persons may be stigmatised and considered amoral and undeserving in the decision making process. In general, bias and prejudice towards victims of trafficking is present amongst investigators, prosecutors, and judges which can influence the decision for compensation.
In Belarus there is a lack of understanding and qualifications amongst the judiciary. One interviewee stated that: ‘judges tend to say [to the victim] “you are guilty yourself,” which is why the compensation amounts tend to be “just trifles.”
39
Toolkit on Compensation for Trafficked Persons; COMP.ACT Findings and Results of the European Action for Compensation for Trafficked Persons
In addition, the Ukraine reports that there are ‘commonly held stereotypes regarding victims of human trafficking’. The media perpetuates negative stereotypes about victims of trafficking, for example, that they voluntarily agree to sell themselves for use in labour or sexual slavery, and that they gain a significant profit from doing so. The UK report attributes the lack of concrete plans and attention paid to the issue of compensation in UK anti trafficking policy to the general apathy towards victims of crime in general.
Employees responsible for granting state compensation are reported to have stated they have ‘moral reservations´ about voluntarily doing sex work, or irregular migration led them to assume that the trafficked persons partially contributed to the injury and therefore to refuse compensation. (Germany)
In general the police, public prosecutors, and criminal courts appear to view trafficked persons for their usefulness as witnesses in criminal proceedings against traffickers or as illegal immigrants. Assistance to trafficked persons to exercise their rights is the focus of law enforcement agencies only when it is either a prerequisite to their ability to testify or a motivation to testify. In the view of law enforcement agencies, the right to compensation or the payment of wages undermines this objective.
3.2.2 Personal Obstacles The absence of a victims' rights culture has a huge impact on the personal experiences and decisions of trafficked persons in relation to access to justice. Trafficked persons do not see themselves as victims Many of the reports highlight how trafficked persons may not perceive themselves to be victims. An interviewee in the Belarus report notes that ‘even when we talk to them and explain that they, according to current legislation can be recognised to be victims of trafficking in persons and may receive help, they reject the identification: ‘I’m not a trafficked person, I’ve not suffered’. Similarly, the Ukraine report notes that many victims have ‘difficulty in acknowledging that they had suffered as victims of human trafficking, who in turn meant that they might not feel entitled to claim compensation from their traffickers.’ Fear of traffickers and rejection by the family Trafficked persons are often frightened of claiming compensation because they fear reprisals from their traffickers. A number of interviewees in the Belarus report noted that the trafficked persons may experience pressure from traffickers or be fearful of reactions by relatives or friends. This can impact on their resolve to lodge a claim, take part in the criminal process, or to give accusatory evidence. The report also notes that 46% of the respondents indicated that after their return to their homeland they were exposed to threats from traffickers. In one example where a victim did give evidence, she then ‘submitted an application asking [the court] not to collect the sum of money owed to her as defined in the verdict’ due to pressure on her by the defendants.
Case studies show that instances where victims decide to drop their claims in court are quite common. (Ukraine)
40
Toolkit on Compensation for Trafficked Persons; COMP.ACT Findings and Results of the European Action for Compensation for Trafficked Persons
Intimidating institutions/procedures The Belarus report noted that many trafficked persons are intimidated by institutions such as the court, are afraid of professionals or legal executives, and are wary of bureaucratic procedures. Criminal proceedings in particular can be very lengthy and many trafficked persons want to return to their countries of origin as soon as possible. The German report noted many trafficked persons felt that the disadvantages of going through official or court proceedings outweighed the potential financial or immaterial advantages of compensation. The willingness and ability to go through proceedings may also depend on the degree of importance compensation is given by those providing advice, what possibilities for assistance are available, the prospects of success, and how these are presented to trafficked persons. The Italian report notes that victims become de-motivated and discouraged easily given the lengthy time span between the facts of the case and the possible compensation decision.
… trafficked persons often do not trust state authorities. This mistrust deters them from filing a claim. (Bulgaria)
Desire to forget their experiences One interviewee from the Belarus report did not link the desire to have ‘minimum contact with law enforcement bodies’ with fear but with the desire to forget their experiences. The Ukrainian report echoed this finding and the German report stated that due to psychological stress, people trafficked into sexual exploitation often have no inner resources for exercising their rights. Other interviewees found that trafficked persons suffered posttraumatic stress disorder, or were in such a depressed psychological condition that they could not face discussions about damage compensation.
Victim interrogation procedures are seriously flawed. The victim is required to describe in public the intimate details of the crimes committed against her. Given the fact that judges are mostly men, appearing in court can be extremely traumatic for [female] victims [of trafficking for sexual exploitation]. This, in turn, provokes the ‘wrong’ behaviour from victims, who may appear silent and unwilling to answer the judge’s questions. This can have obviously detrimental consequences for their claim. (Ukraine)
In addition to the lack of information, some women, because of their emotional and psychological state, decline assistance, including claiming compensation. The reason is that they would like to forget what happened to them, they do not want to fill in any documents which can bring back painful memories. (Bulgaria)
Legislation and procedures Legislation and procedures often present serious obstacles to claiming compensation from State funds. Many of the reports reflect how legislation and official procedures often are in conflict with the interests and situation of trafficked persons. In Bulgaria, under legislation financial compensation is only provided upon the entry into force of a guilty verdict.
41
Toolkit on Compensation for Trafficked Persons; COMP.ACT Findings and Results of the European Action for Compensation for Trafficked Persons
The Secretary General of the Bulgarian National Commission for Combating Trafficking in Human Beings was interviewed in the Bulgarian report and in her opinion, this law “discourages a lot of victims to apply for compensation and due to this requirement; there are not so many claims, as many trafficking cases take a lot of time before a verdict enters into force.”
In Germany, procedure requires a number of formal steps be taken and official documentation or evidence be obtained in order to establish credibility and prove the offence. This is often extremely difficult for a trafficked person. Furthermore, the process requires repeated statements to police, public prosecutors, in court, and in some cases to the benefits office which can be very distressing. Also in Germany, under the Crime Victims’ Compensation Act, benefits are allowed if the injured party lodges a complaint with the authority responsible for criminal prosecution without undue delay. This is problematic for trafficked persons who often need a prolonged stabilisation phase before they are able to report an offence. In some cases they are able to extricate themselves from the situation but it is only much later that they decide, with assistance from the counselling centres, to report the offence. In Austria the Victims of Crime Act states that third country nationals have the right to make claims only if they legally resided in Austria at the time of the offence. This constitutes a serious disadvantage for trafficked persons who were forced to stay and had no influence on their residence status. In a number of countries a compensation fund for victims of violent crime is non-existent or limited and conditional.
3.2.3 Lack of information, knowledge and legal aid Insufficient victim support services The lack of victim support services was found to be a major obstacle in claiming compensation. The German report makes the important point that claiming compensation and lost wages in court costs money, takes time, and is stressful for the people concerned. The decision by people who have been trafficked into sexual exploitation about whether to assert their claims will generally depend on the importance attributed to that issue when counselling them, what potential assistance is available, and what the prospects of success might be. This is particularly true in the case of women migrants with few language skills and little knowledge about rights and procedures.
The Austria report makes a direct correlation between access to legal and psycho-social victim support services and claiming compensation. Providing detailed advice normally takes a lot of time, since victims of trafficking, just as any other person who is confronted with court proceedings for the first time, usually have no legal expertise. If unprepared witnesses are then asked about compensation claims in the course of having to tell the judge about traumatic experiences, they are completely overwhelmed by the situation and therefore not able to exercise their legal rights.
In Ireland and the UK, NGOs and various community groups continue to highlight the massive shortcomings in services offered to trafficked persons and are critical of the lack of protection for them. People who are identified as trafficked persons are forced to rely on inadequate support and services which are under resourced. Severely underfunded victim support services directly impact not only on the recovery and rehabilitation of trafficked
42
Toolkit on Compensation for Trafficked Persons; COMP.ACT Findings and Results of the European Action for Compensation for Trafficked Persons
persons, but also upon their awareness of and the likelihood of their claiming and receiving any form of compensation. The German report states that people who are exploited in sectors outside of sex work have a great need for assistance and sometimes for housing. Workers on construction sites or farms generally live near their jobs in housing provided by the employer, for example, in portable cabins. When they initiate proceedings under labour or criminal laws, they loose their accommodation and need alternative housing quickly. There are serious shortcomings in this area, particularly for men. Very little of the existing structure for providing assistance to trafficked persons is oriented on access to justice and there is a need for language services, legal advice, and support services focussed on rights. A further obstacle, identified in the German report is that not all counselling centres place emphasis on the right to claim compensation to their clients when they advise them. This can be due to a lack of awareness, but also some service providers consider the main purpose of their work is to stabilise clients for criminal proceedings and to organise travel back to their countries of origin.
There is a lack of an organized system of legal assistance to the victims of trafficking. The NGOS engaged in the anti-trafficking field still do not consider compensation as a priority for victims of trafficking. (Italy)
A lack of awareness, knowledge and skills with police, prosecution, judiciary A problem cited by the UK report was the lack of sufficient uniform guidance and training to police, prosecution and judiciary on the legislation and procedure for pursuing compensation orders. The consequence is that trafficked persons may not be informed of their right to apply for a compensation order.
In one 2005 trafficking case, police did not inform two trafficked women of their right to pursue compensation; instead they were quickly returned to their home country once they were rescued. (UK)
In Germany, the adhesion procedure, (an ancillary civil action to criminal proceedings in which claims for damages under civil law can be made against the party causing damage), can potentially assist trafficked persons. However, according to respondents, courts are still relatively unfamiliar with this instrument and are reluctant to use it. As a result, the right of trafficked persons to compensation is not regularly taken into consideration when structuring the criminal proceedings. Lawyers report that in some cases they make the tactical decision to not make an ancillary civil action application. The Ukraine report notes that ‘investigating authorities often fail to inform victims of the option of filing a claim, and even when the victim is informed, investigating authorities may make subjective appraisals of the victim’s circumstances with little concern for whether the case will be proved in court’. In Germany, the Pension and Benefits office deals with the claims for state compensation for trafficked persons. With little experience handling claims made by trafficked persons the Pension and Benefits office has not developed any specific knowledge about structures of
43
Toolkit on Compensation for Trafficked Persons; COMP.ACT Findings and Results of the European Action for Compensation for Trafficked Persons
exploitation and coercive relationships or dynamics of violence. This lack of training, combined with prejudicial attitudes, often results in little or no compensation being awarded.
First of all, most trafficked persons are insufficiently aware of their right to compensation…lack of knowledge is the biggest problem. (Bulgaria)
Reports highlighted that the lack of knowledge is directly linked to a lack of training and knowledge building of those within various institutions such as the police, NGOs, or government departments, who may come into contact with trafficked persons. The Belarus report stated that 26% of trafficked persons failed to lodge their claim for compensation because they were unaware of this right. Trafficked persons obtain information only when specialised counselling centres are active, particularly when they work proactively to appropriately identify and support trafficked persons. The German report noted that the investigating authorities apparently do not consider it their job to provide information on compensation to trafficked persons. Or they may inform trafficked persons of their rights by reading regulatory acts and using legal language without explaining what the act actually means. In the Czech Republic, the draft law on victims of crime provides for the obligation of criminal investigating authorities to inform victims about the rights they have as victims of crime and about organisations they can access for further help.64 In the UK, neither the police nor the Crown Prosecution Service are obligated to inform crime victims of their rights regarding compensation measures; placing the burden on the victim does not facilitate the victim’s ability to receive compensation. For example, victims may be uninterested or loath to request compensation fearing that it may reflect poorly on them, or that doing so may be used to discredit them as a witness in a criminal trial. Inaccessible legal aid Legal aid is essential in enabling trafficked persons to take their cases to court. The reports noted that with respect to legal advice and representation for trafficked persons, state legal aid is inconsistent and problem-ridden. Where legal aid is available, decisions taken on whether to award it are restrictive, and often awarded only when the case has a prospect of success. Predicting success of human trafficking cases is difficult; often there is little experience with some cases are breaking new ground. When legal aid is awarded it is often so low it does not cover the costs of language support services or the work needed to clarify complex legal issues.
According to data from the NGO Successful Woman, in only three of the six cases opened in the Kherson region where victims appealed to NGOs for assistance was there a lawyer offering legal assistance. (Ukraine)
In Germany, in many cases, if a trafficked person decides to bring action, they must first assess the potential cost implications. For many this leads to the decision to not proceed. For example, in Labour Court procedures in Germany both parties must cover the costs of their own legal representation in the court of first instance. Approval of legal aid to cover court costs depends on the court assessed prospect that the action will be successful, as well as the financial needs of the persons concerned. In some cases, lawyers reported that 64
Czech Republic, draft law on victims of crime, Senate print No. 19 .
44
Toolkit on Compensation for Trafficked Persons; COMP.ACT Findings and Results of the European Action for Compensation for Trafficked Persons
courts also delay decisions on legal aid. Consequently, costs are incurred without a guarantee that they will be covered. If the legal aid request is subsequently denied, the claimant will be liable for the incurred costs. Understandably, many people do not want to run that risk. In the Czech Republic, La Strada Czech Republic was able to arrange for legal representation for clients only due to grants provided by Open Society Institute and the European Union. In this way, La Strada was able to secure legal representation in a major case of labour exploitation in the forest industry (see the “Tree workers case” below). This highlights the reality that legal aid for those who cannot afford commercial legal services is difficult to obtain without external support. Finally, several reports note that there is little to no cooperation between counselling centres and lawyers who specialise in victims and workers’ rights. Respondents attributed this to the early development stage of the area of compensation for trafficked persons but also offered the possibility that it was because the work is unprofitable. Language support, the need for a high level of support services, in some cases low award amounts at issue, and a low rate of state aid for advisory services makes the amount of work that is required unattractive in relation to the fees lawyers might receive.
3.2.4 Payment of compensation Low level of asset seizure and compensation orders Countries face significant challenges related to asset seizure and the enforcement of compensation orders. Recovering the assets of traffickers is difficult. Assets may have been spent, transferred out of jurisdiction, or untraceable because it is hidden under a false name or under the name of another person. In addition, lack of funding inhibits the development of robust enforcement mechanisms undermining the effectiveness of investigation and asset seizure efforts. In Macedonia, judges and public prosecutors pointed out the reality that in practice, courts seldom rule on asset seizure or property confiscation. This means that in the absence of a state compensation fund there is simply no source available for paying compensation. Representatives from the Macedonian Ministry of Justice stated that although there is an Agency for Asset Seizure and Confiscation it does not have any direct authority, has never confiscated any assets, and has no record of ever being involved in the process of awarding compensation. The UK report also found that a low number of compensation orders were made and linked this to a ‘general perception among the criminal bar and policy makers that compensation for crime victims is a low-priority issue, and not relevant until late in the criminal proceedings.’ Similarly, the Austrian report found that public prosecutors do not treat the issue of compensation as a priority in their investigation efforts. As stated in the Macedonia report: ‘the reality is that in practice, legally, compensation is not regarded as being fundamental in the process of rehabilitation, nor is it considered a key element in policies and measures adopted for preventing trafficking in human beings`. Both the UK and Belarus reports found that even when criminal assets were confiscated and the means were available to pay significantly high value compensation awards to victims, the proceeds from these assets flowed instead to the state.
45
Toolkit on Compensation for Trafficked Persons; COMP.ACT Findings and Results of the European Action for Compensation for Trafficked Persons
No criteria for determining compensation amounts In the UK, judges found that the calculation of the appropriate value of compensation orders often entailed a complicated and tedious accounting exercise. There was no consensus on how to address this challenge effectively. The Macedonia and Belarus reports echoed this dilemma. From the Belarus report: with `no studies and no criteria to define the volume (sum) of a claim... [this] leads to a very non-uniform approach to awarding compensation´.
An interviewee in the Belarus report stated: `Each judge passes his/her own decision: One may grant all claims filed by the victims, another may reduce them ten times over. There is no uniform practice in the republic, each region decides facts in its own way´.
The German report found that compensation amounts are determined not by the amount for damages claimed but are dependent on the technical expertise and dedication of law enforcement in seizure efforts and the value of the assets seized. Tables for estimating damage amounts for pain and suffering are available to German courts but more representative human trafficking cases are needed to develop realistic award value guidelines for claims by trafficked persons. Estimating how much to claim is also a problem for trafficked persons and their lawyers. The Ukraine report noted if both claimants and their lawyers lack the skills and knowledge to make damage assessments, claims are often dismissed or inadequate compensation is awarded.
The Bulgarian report points out that the procedure of proving lost income is very difficult: `It is impossible to show evidence that wage or salary payments were not received and most trafficked persons were unemployed before becoming a victim of trafficking so they cannot claim that they lost their job through fraudulent recruitment; and since prostitution is not recognised as a profession in Bulgaria, persons trafficked into prostitution also cannot claim lost income´.
Low compensation awards If compensation orders are made, many of the reports found awards to be highly insufficient. The Austria report found that the Criminal Court has broad legislative opportunities for imposing the compensation claims requested by trafficked persons; however, very often guilty verdicts are coupled with compensation orders at substantially lower amounts.
A claim of 25.000 Euros was submitted by a trafficked person accompanied by expert opinion substantiating the extent of pain and suffering and corroborating the six-month duration of the abuse. The court granted only 7.600 Euros compensation. (Austria)
The Austria report highlighted the value of expert opinions as instrumental to obtaining higher compensation awards; however, ‘in human trafficking cases, expert opinions are hardly ever requested´.
46
Toolkit on Compensation for Trafficked Persons; COMP.ACT Findings and Results of the European Action for Compensation for Trafficked Persons
In Belarus, the majority of interviewees believed that the levels of compensation that are awarded is highly insufficient. One lawyer stated it is ‘practically impossible to get anything back’ and another interviewee stated that sums awarded are not proportionate to the damage caused.
‘An under-age girl who had been raped before being trafficked, was awarded a laughable low amount of BYR 900,000 (±€78). This is a problem of judges. Victims file claims for BYR 10,000,000 (±€1000) and are awarded BYR 1,000,000 (±€90) or BYR 200,000 (±€17)´. Another interviewee stated that `judges in my view often underrate the damage; they should award more, even twice as much’. (Belarus)
Lack of enforcement of court orders and insolvent defendants A number of countries found that even if compensation orders were granted the enforcement of payment proved difficult. Locating and securing the assets of defendants was identified as a key obstacle to receiving compensation. The country reports stressed that traffickers may in fact not have any assets but in some cases, a lack of efficiency in investigations, as mentioned by a judge in Belarus, creates the opportunity and time for traffickers to ‘withdraw money during the course of the investigation’. Efficient investigation is contingent on training and building expertise amongst police and requires targeted funding to support the resources needed to carry out successful asset investigations.
The German report indicates that `over the past four years investigators in proceedings on human trafficking into sexual exploitation have been able to secure assets in only three to seven percent of investigations´.
There are other issues. For example, in Macedonia offenders have been known to use threats, or the authority they may have, to discourage buyers from purchasing their property: `no one wants to buy offender´s property´. The Ukraine report noted that most assets of traffickers are held outside of the Ukraine; inaccessible to Ukrainian law enforcement agencies, and beyond the reach of national law. The complications and costs related to cross-border asset seizure were also identified as an issue in the German report. The introduction of the European order for payment procedure and the European enforcement order is intended to make cross-border enforcement of undisputed claims simpler and less expensive. The “Tree workers case” in the Czech Republic (see below) is a good example of how things can change over the course of an investigation. In this case investigations were ongoing for over two years. During this time the companies under investigation, which hired workers for work in forests, ceased to exist. Applications for insolvency show that assets were transferred to private accounts. What can victims do when compensation orders are not paid? The Austria report found that in cases of orders awarded in criminal proceedings it is the responsibility of the victim to initiate civil proceedings. Taking this step is often too much for trafficked persons and many do not or cannot proceed with a civil court claim. For these reasons there are also very few civil claims for compensation in Germany. The compensation enforcement mechanisms in Belarus are very complicated. If trafficked persons are awarded compensation they often do not receive the whole sum at once. The 47
Toolkit on Compensation for Trafficked Persons; COMP.ACT Findings and Results of the European Action for Compensation for Trafficked Persons
report refers to defendants ‘making small payments over a long period of time, or when [the defendant] has served most of their term in prison [they may] fully repay the claim in order to get a conditional release early. This may take five years, in which time, inflation will have eaten the claim and the money has become worthless’.
‘In the majority of the cases, the defendants are foreigners and, at least in Italy, without assets. In this regard, it is important to underline the serious lack of investigation of the assets of defendants in their origin countries. Claimants and their lawyers also lack the resources needed to carry out such investigations autonomously’. (Italy)
In many of the countries where compensation is not paid by traffickers there are no other alternative sources of compensation available to trafficked persons.
3.3 Recommendations Legislation on compensation for victims of crime is in place in all of the COMP.ACT countries; however, the reports highlight a number of often interconnecting structural, practical and personal obstacles that prevent trafficked persons from accessing compensation. The following are recommendations from the country reports that would help to overcome these obstacles. Greater research and the compiling of databases Many of the reports recommend that more research is needed into the area of compensation to be able to support trafficked persons better. The German report noted that the information that is available in Germany is not entirely appropriate for compensation claims because it is derived from case histories of individuals seeking assistance. More applicable knowledge gained from compensation and labour court claims needs to be compiled and made accessible. The Macedonian report echoed this and added that more funding needs to be made available in order to create a knowledge database on compensation for trafficked persons. The UK report recommends that the Ministry of Justice should collect statistics on numbers of compensation orders applied for in trafficking cases and on compensation received by trafficked persons.
3.3.1 Review and amendment of legislation and procedures Residence permits Not having proper documents often impedes trafficked persons access to needed support services and the ability to claim compensation. The UK report recommends that trafficked persons be allowed to obtain temporary residence permits under the provisions of the Council of Europe Convention, in order to be able to initiate a claim for compensation. Doing so would offer trafficked person some security so that they can evaluate the legal options available to them. The German report also noted that granting (temporary) residence permits to trafficked persons is in accordance with the EU Directive and would improve access for many more people to available mechanisms for compensation claims.
48
Toolkit on Compensation for Trafficked Persons; COMP.ACT Findings and Results of the European Action for Compensation for Trafficked Persons
Extension of employment law protections to all workers The Irish report recommends the extension of employment law protections to enable all workers to enforce core statutory employment rights, including the right to minimum wage, regardless of their immigration status. Restrictive migration policies often create the conditions for forced labour by increasing workers' vulnerability to exploitation. The Austrian report recommends establishing an ‘institution responsible for helping migrants receive compensation if they were forced to work without appropriate payment or were exploited’. Victims of Crime Act exception In Austria, only those who were legally in the country at the time of the offence have access to the benefits provided by the Victims of Crime Act. Many elements in crimes of trafficking mirror those covered by Victims of Crime Acts. Trafficked persons do not have control of movement and should not be blocked from accessing compensation because of residency status. Many countries recommended a review of and amendments to existing national legislation to harmonise national law and policy with established international norms, and in order to ensure the right to compensation for trafficked persons in law. The Belarus report noted that both national and international legislation needed to be developed. The Spanish report recommended a review of national legislation and the Ukraine report recommended that the Parliament of Ukraine move quickly on the ratification and implementation of international legal treaties. The Ukraine report also recommended that definitions of ‘harm’ and in particular ‘moral harm’ should be reviewed and amended. The Bulgarian report supports this recommendation stating that a weakness in the law, in particular the Crime Victim Assistance and Financial Compensation Act, is that it `does not apply for moral damages´. More lenient sentences where compensation is paid in full by the trafficker The Ukraine report recommended that judges assign a more lenient penalty on those convicted for human trafficking, if the `appeal for compensation is fully satisfied during trial assize´. Lawyers interviewed for the Belarus report also called for legislation to allow `the defendant [a] more lenient punishment, subject to immediate and voluntary compensation of the damage caused by the crime to the victim.´ The Belarus report also recommended introducing a labour scheme for convicted traffickers to pay off compensation amounts owed while incarcerated. More transparent judgments The Belarus report recommends that the amount of compensation as well as the detailed composition of compensation be explained in the judgement. This would make court decisions more transparent and comprehensible for trafficked persons and their legal representatives, and would increase confidence in the fairness of the compensation scheme. Even if no compensation is granted, an explanation would be desirable. The Ukraine report recommends emphasising to judges the importance of making reasoned, well-informed decisions when awarding compensation, refusing compensation or making partial awards.
3.3.2 Recommendations on the right to information, support and assistance Informing trafficked persons about their rights and the support structures available to them Country reports recommended that trafficked persons be put in contact with counselling facilities immediately after identification and that they be comprehensively informed about their rights, from first contact and throughout proceedings, in a language they understand. 49
Toolkit on Compensation for Trafficked Persons; COMP.ACT Findings and Results of the European Action for Compensation for Trafficked Persons
A number of connected recommendations were also made. The Ukraine report recommends the creation of a separate hotline run by experts on compensation accessible to victims of human trafficking, and drafting information booklets for trafficked persons including detailed information on their rights and responsibilities and clear information on the necessary steps to be taken as part of the claims process. Both the Bulgarian and the Ukrainian reports recommend including information on compensation and related services in the trainings for consultants of hotlines. Trainings should also include information that hotline consultants can share with trafficked persons about collecting evidence for use in trial. The Macedonian report recommends the development of a manual to facilitate the effective ‘execution’ of compensation claims for trafficked persons. The UK report recommends that codes of practice regarding victims of crime should require police to inform victims of all compensation mechanisms available to them; trafficked persons should not be made responsible for informing the police that they want to initiate proceedings. Finally, the German report recommends that methods should be explored that would allow compensation claims to proceed without requiring victims of trafficking to testify in open court. Secure funding for victim support services Many of the reports highlighted the gaps in services, inadequate support and lack of protections for trafficked persons. As the Austrian report points out, research indicates that the enforcement of compensation claims of trafficked persons who received victim assistance services is more successful than for those who did not receive assistance. The interviews revealed that trafficked persons who received victim assistance services were perceived as more credible by the court. As a result, many call for greater funding for comprehensive victim support services. The Irish and UK reports recommend that appropriate tiered support systems should be developed with a particular focus on housing needs and employment. The German report recommends assessing victim support services to evaluate whether they provide appropriate and adequate housing, legal, and psychosocial services throughout claim proceedings or whether they need to be expanded to meet the unique needs of trafficked persons. The Macedonian report emphasises continued financial support for activities aimed at support provision, including supporting reintegration into society. Both the Austrian and the German reports acknowledge that current support systems for trafficked persons are almost exclusively accessible to women. It is necessary to build support structures, including shelters that take into account the needs of men who have been trafficked. In addition the German report also recommends that specific funding should be earmarked for developing and expanding services for persons trafficked for labour exploitation and that children should be guaranteed the same right to compensation and access to appropriate victim assistance services as adults. Increased legal aid provisions A number of reports highlight the need for increased legal aid funding. Financial support needs to cover all costs related to the compensation claim and subsequent negotiations or proceedings. Both the German and UK reports recommended that legal aid be granted in forced labour cases, so that `the issue of compensation and remuneration for contemporary forced labour can be developed and integrated into legal practice´. The UK report recommended that legal aid should be allowed for law centres representing vulnerable and exploited workers before employment tribunals, and that conditions on funding should be relaxed to allow legal aid funding for the provision of interpreters for trafficked persons suing offenders in these employment tribunals and in civil courts. The Bulgarian report recommends that `survivors of trafficking should be granted an effective access to free legal aid in accordance with the law´.
50
Toolkit on Compensation for Trafficked Persons; COMP.ACT Findings and Results of the European Action for Compensation for Trafficked Persons
Training for all stakeholders Many of the reports note that greater awareness and training is needed for all stakeholders to ensure they are aware of the particular nature of the crime of human trafficking and so that trafficked persons are properly informed about their rights and obligations. The Belarus report recommended holding awareness training seminars with judges. The Ukraine report recommended awareness raising and trainings to promote professionalism amongst law enforcement bodies responsible for human trafficking cases, stressing that `disinterested and formal attitudes of law enforcing bodies towards their obligations, and the stigmatisation of victims, can disempower even the most active victims´. Awareness trainings could also include exploring alternatives. The German report highlights the potential benefits of the adhesion procedure for compensation claims saying it is potentially less stressful and less time consuming. It also recommends incentive systems for increased use of this procedure within courts. The Bulgarian report recommended awareness training for medical staff, not only to recognise possible victims of sexual exploitation, but also to be better able to inform them of their right to compensation. Regular training of all stakeholders, specifically regarding compensation and the procedure for applying for compensation is vital. Police and prosecutors should be provided with guidance to improve information sharing with trafficked persons about compensation orders, the average amounts of orders and enforcement procedures for unpaid orders. Police should also liaise with support workers to ensure that trafficked persons understand the compensation alternatives available to them. In addition, police, prosecution and courts should be fully instructed and aware of the legislation and the interrelationship of compensation and confiscation orders. In the interest of victims compensation should takes precedence over confiscation. This means that, when appropriate, compensation orders should be issued by default along with confiscation orders. Finally training should include information on the range of injury and loss potentially covered by that compensation orders and guidelines on the practical administration of compensation orders. A coordinated approach to enable effective partnerships It is clear from recommendations in many of the reports that effective partnerships and a more integrated and coordinated approach is paramount. Without effective partnerships it will be impossible to successfully, prevent trafficking, prosecute traffickers and protect the rights of people who have experienced forced labour and trafficking. NGOs and INGOs have developed a level of expertise and knowledge of the phenomenon of forced labour and trafficking that can and should help to inform state agencies in matters of identification and protection. Together NGOs and government can cooperate for the identification and assistance of trafficked persons to improve the efficiency of the system as a whole. In the same way, efforts towards punishment of traffickers and compensation should be consolidated, and all actors should work towards assisting and encouraging trafficked persons to claim compensation and take part in the process. The Macedonian report noted that common agreement between actors on the particular problems relating to compensation needs to be reached to enable joint lobbying to improve the efficiency of the judicial system in the exercise of this right. The German report recommended that existing regional cooperative structures that work to combat human trafficking should be expanded to include key governmental and non-governmental players in the area of labour exploitation, such as trade unions, employers’ associations, inspection authorities, specialised organisational units of the police and public prosecutors’ offices, employment
51
Toolkit on Compensation for Trafficked Persons; COMP.ACT Findings and Results of the European Action for Compensation for Trafficked Persons
agencies, and migrant organisations throughout the country, as has already been done in some German federal states. The German report also suggests that in order to make increased networking and cooperation possible, a model coordinating organisation, run jointly by governmental and non-governmental organisations, should be established. This organisation would be responsible for centralising data collection, making data and other pertinent information accessible and for developing strategies for needs-based assistance to trafficked persons, including assistance for claims to wages and compensation.
3.3.3 Recommendations to ensure payment of (fair) compensation Quantifying amounts of compensation Many of the country reports recommended that a table outlining tariffs for injury and loss should be established to assist the courts and the prosecution in determining compensation awards. This would promote more uniformity, consistency, fairness and transparency in the process. The Austria report indicates there is a massive emotional, and sometimes financial, burden for trafficked persons who have to endure civil court proceedings following a criminal court process. The criminal courts should pay more attention to granting an appropriate compensation amount in criminal proceedings to prevent this. The Macedonian report recommends that provisions within contract law could provide a useful starting point for determining awards, particularly in relation to determining nonmaterial damages for trafficked persons. The UK report recommends that guidelines on damages from personal injury cases are already a useful starting point used by courts. Additionally, the tariff schedules of the Criminal Injuries Compensation Authority (CICA) and the Magistrates’ Association Sentencing Guidelines should also be consulted. The Austrian report made recommendations along similar lines and stated that courts should put more emphasis on loss of earnings and influence legislation in a way that victims are granted compensation for any proven loss of earnings. The Belarus report points out that expenses incurred by NGOs and IOs in the provision of services (i.e. medical and psychological) should be reflected in the materials of a criminal case and taken into account by the Courts when awarding compensation. The Ukraine report recommends that judges should avoid the approach of separating the concept of ‘harm’ into material and non-material, but rather have a holistic approach towards compensation, which is more convenient for the investigation and more just for the trafficked person. The Austrian report recommends that different levels of gravity of psychological damage should be taken into account. Experts should be available to trafficked persons and their opinion should be taken into account by courts. The Ukraine report supports this noting that lawyers are rarely qualified to accurately identify the psychological and emotional state of victims, are unable to provide the necessary proof to substantiate victim statements, and may struggle to accurately portray the true extent of their client’s suffering using legal terminology. The Bulgarian report also recommends that the current laws in place (namely the Crime Victims Assistance and Financial Compensation Act) should be amended to consider moral harm. Similarly, both the Belarus and Ukraine reports recommend that experts other than those who are court appointed be allowed to participate in the process. The Ukraine report states that experts should be qualified psychologists or forensic psychologists, able to
52
Toolkit on Compensation for Trafficked Persons; COMP.ACT Findings and Results of the European Action for Compensation for Trafficked Persons
conduct a psychological examination of victims of human trafficking, and to provide an expert opinion on the degree of harm suffered by the victim. Financial investigation, freezing and confiscation of assets at the initial stages of inquiry The Macedonian report advocates greater use of the criminal code to ensure confiscation of property or proceeds of crime. Similarly, the Belarus report recommends more timely measures, at the initial stage of inquiry, to locate assets. The UK report recommends that financial investigations be prioritized in human trafficking cases and further recommends that law enforcement bodies be provided with sufficient resources to enable them to identify and freeze assets quickly. Training should also be focused on equipping officers with efficient processes and procedures to investigate, freeze, and confiscate traffickers’ assets early on in the criminal investigation. The Spanish report recommends a ‘thorough investigation of the assets of the accused … to ensure the payment of the amounts outlined in the decision [of the court]´, and that the determination, identification and safeguarding of sufficient assets to meet the satisfaction of the civil liability should be one of the aims of the investigative stage of the criminal proceedings.
The Austria report states that `in practice, more attention has to be paid to seizure and sequestration of objects of value from the suspected person. Although seizing objects of value acquired through criminal acts is part of the judicial authorities' duties, in fact, in most preliminary proceedings not enough attention is paid to this obligation, which not only leads to a limitation of a trafficked persons’ rights, but also to the unwanted outcome of perpetrators being able to keep the profit that they acquired from their criminal offences'.
The Belarus report makes the point that where assets are confiscated, they should be directed towards the satisfaction of compensation claims and not transferred to state funds. The Spanish report recommends that if compensation is a penal sanction, it should be collected in the same way as fines and take priority over any other financial sanction imposed on the offender. In all other cases, it recommends that the victim should be assisted as much as possible in the collection of compensation awards. Establish or expand a compensation fund A number of the reports recommended the establishment of a state fund for restitution for trafficked persons. The Macedonian report envisaged this fund as one through which “trafficked persons would receive compensation through activation of assets from the budget of the Ministry of Justice and other state bodies and the state will then create the conditions for ‘recovery’ from the offender/trafficker, by selling his property.” The Belarus report recommended that this fund be established out of the resources confiscated from convicts and obtained from selling the property confiscated and taken into the state budget. The Austrian report notes that there are too many requirements to access state compensation and recommends that barriers to access to compensation payments be removed. The Bulgarian report also recommended the establishment of a compensation fund for victims of trafficking generated from the timely confiscation of assets obtained from traffickers engaged in sexual exploitation. The Bulgarian report also noted that even if traffickers are arrested and prosecuted in a foreign country bilateral or multilateral agreements provide the tools to Bulgarian authorities to freeze assets in Bulgaria. The Spanish report recommends that where traffickers fail or unable to pay compensation orders states should endeavour to provide financial compensation to trafficked persons or their dependants in the event they have died or become incapacitated as a result of
53
Toolkit on Compensation for Trafficked Persons; COMP.ACT Findings and Results of the European Action for Compensation for Trafficked Persons
violence perpetrated by their trafficker. The State should “promote the establishment, strengthening and increase of national funds for compensation to victims.”
54
15.4.2011
NL
Publicatieblad van de Europese Unie
L 101/1
I (Wetgevingshandelingen)
RICHTLIJNEN RICHTLIJN 2011/36/EU VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD van 5 april 2011 inzake de voorkoming en bestrijding van mensenhandel en de bescherming van slachtoffers daarvan, en ter vervanging van Kaderbesluit 2002/629/JBZ van de Raad van de Unie met betrekking tot bestrijding van de men senhandel: naar een mondiale actie van de Europese Unie tegen de mensenhandel”, dat is goedgekeurd door de Raad op 30 november 2009. In dit verband moet beleid worden gevoerd gericht op derde landen die het land van oorsprong of doorvoerland van slachtoffers zijn, zulks met het oog op bewustwording, vermindering van de kwetsbaarheid, ondersteuning van en bijstand aan slacht offers, bestrijding van de diepere oorzaken van mensen handel en ondersteuning van deze derde landen bij het ontwikkelen van adequate regelgeving ter bestrijding van mensenhandel.
HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,
Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 82, lid 2, en artikel 83, lid 1,
Gezien het voorstel van de Commissie,
Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité (1), (3)
In deze richtlijn wordt onderkend dat mensenhandel een genderspecifiek fenomeen is en dat vrouwen en mannen vaak om verschillende redenen aan mensenhandel ten prooi vallen. Daarom moeten bijstands- en ondersteu ningsmaatregelen waar nodig ook genderspecifiek zijn. De stimulerende factoren kunnen verschillen naargelang van de betrokken sectoren, zoals mensenhandel voor de seksindustrie of met het oog op arbeidsuitbuiting in bij voorbeeld de bouw, de landbouw of huishoudelijke sla vernij.
(4)
De Unie zet zich in voor de voorkoming en bestrijding van mensenhandel, en voor de bescherming van de rech ten van de slachtoffers ervan. Hiertoe zijn Kaderbesluit 2002/629/JBZ van de Raad van 19 juli 2002 inzake bestrijding van mensenhandel (3), en een EU-plan inzake de beste praktijken, normen en procedures bij de voor koming en bestrijding van mensenhandel (4) vastgesteld. Voorts wordt in het door de Europese Raad aangenomen programma van Stockholm — Een open en veilig Europa ten dienste en ter bescherming van de burger (5), duidelijk voorrang gegeven aan de bestrijding van mensenhandel. Andere maatregelen dienen in overweging te worden ge nomen, zoals steun bij de ontwikkeling van algemene gemeenschappelijke indicatoren van de Unie voor de identificatie van slachtoffers van mensenhandel, door de uitwisseling van beste praktijken tussen alle relevante actoren, met name openbare en particuliere sociale dien sten.
Na raadpleging van het Comité van de Regio’s,
Na toezending van het ontwerp van wetgevingshandeling aan de nationale parlementen,
Handelend volgens de gewone wetgevingsprocedure (2),
Overwegende hetgeen volgt:
(1)
Mensenhandel is een ernstig, vaak in het kader van ge organiseerde misdaad gepleegd misdrijf, een grove schen ding van de fundamentele rechten en uitdrukkelijk ver boden door het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie. Het voorkomen en bestrijden van men senhandel is een prioriteit voor de Unie en de lidstaten.
(2)
Deze richtlijn maakt deel uit van een mondiale actie tegen mensenhandel, die ook acties omvat waarbij derde landen zijn betrokken, zoals vermeld in het „Actiegericht document over het versterken van de externe dimensie
(1) Advies van 21 oktober 2010 (nog niet bekendgemaakt in het Pu blicatieblad). (2) Standpunt van het Europees Parlement van 14 december 2010 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad) en besluit van de Raad van 21 maart 2011.
(3) PB L 203 van 1.8.2002, blz. 1. (4) PB C 311 van 9.12.2005, blz. 1. (5) PB C 115 van 4.5.2010, blz. 1.
L 101/2
(5)
(6)
NL
Publicatieblad van de Europese Unie
De wetshandhavingsautoriteiten van de lidstaten moeten blijven samenwerken met het oog op een versterkte be strijding van mensenhandel. In verband hiermee is een nauwe grensoverschrijdende samenwerking, die ook het uitwisselen van informatie en het delen van beste prak tijken omvat, alsmede een permanente open dialoog tus sen de politiële, justitiële en financiële autoriteiten van de lidstaten, van essentieel belang. De coördinatie van het onderzoek naar en de vervolging van gevallen van men senhandel moet worden vergemakkelijkt door de samen werking met Europol en Eurojust te versterken, gemeen schappelijke onderzoeksteams in te stellen en uitvoering te geven aan Kaderbesluit 2009/948/JBZ van de Raad van 30 november 2009 over het voorkomen en beslech ten van geschillen over de uitoefening van rechtsmacht bij strafprocedures (1). De lidstaten moeten organisaties uit het maatschappelijk middenveld, waaronder op dit gebied erkende en actieve niet-gouvernementele organisaties die met slachtoffers van mensenhandel werken, stimuleren en nauw met hen samenwerken, meer bepaald in het kader van be leidsinitiatieven, voorlichtings- en bewustwordingscam pagnes, onderzoeks- en onderwijsprogramma’s en oplei ding, alsook bij het monitoren en evalueren van de im pact van maatregelen ter bestrijding van mensenhandel.
(7)
In deze richtlijn wordt uitgegaan van een geïntegreerde, holistische en op mensenrechten gebaseerde aanpak van de strijd tegen mensenhandel en bij de uitvoering ervan moet rekening worden gehouden met Richtlijn 2004/81/EG van de Raad van 29 april 2004 betreffende de verblijfstitel die in ruil voor samenwerking met de bevoegde autoriteiten wordt afgegeven aan onderdanen van derde landen die het slachtoffer zijn van mensen handel of hulp hebben gekregen bij illegale immigra tie (2), en met Richtlijn 2009/52/EG van het Europees Parlement en de Raad van 18 juni 2009 tot vaststelling van minimumnormen inzake sancties en maatregelen te gen werkgevers van illegaal verblijvende onderdanen van derde landen (3). Verbetering van preventie, vervolging en bescherming van de rechten van de slachtoffers zijn be langrijke doelstellingen van deze richtlijn. De richtlijn hanteert daarnaast ook een contextueel gevarieerd con cept van de verschillende verschijningsvormen van men senhandel en beoogt elke specifieke vorm met de meest efficiënte middelen te bestrijden.
(8)
Kinderen zijn kwetsbaarder dan volwassenen en lopen derhalve meer risico om het slachtoffer te worden van mensenhandel. Bij de toepassing van deze richtlijn moet, in overeenstemming met het Handvest van de grondrech ten van de Europese Unie en het Verdrag van de Ver enigde Naties inzake de rechten van het kind van 1989, het belang van het kind voorop staan.
(9)
Het Protocol van de Verenigde Naties van 2000 inzake de voorkoming, bestrijding en bestraffing van mensen handel, in het bijzonder vrouwenhandel en kinderhandel,
(1) PB L 328 van 15.12.2009, blz. 42. (2) PB L 261 van 6.8.2004, blz. 19. (3) PB L 168 van 30.6.2009, blz. 24.
15.4.2011
tot aanvulling van het Verdrag van de Verenigde Naties tegen grensoverschrijdende georganiseerde misdaad, en het Verdrag van de Raad van Europa van 2005 inzake de bestrijding van mensenhandel vormen essentiële stap pen ter versterking van de internationale samenwerking in de strijd tegen mensenhandel. Het Verdrag van de Raad van Europa voorziet in een evaluatiemechanisme, dat bestaat uit een Groep van deskundigen inzake actie tegen mensenhandel (GRETA) en het Comité van de Par tijen. Coördinatie tussen internationale organisaties met bevoegdheid in de strijd tegen de mensenhandel moet worden gesteund teneinde dubbel werk te voorkomen. (10)
Deze richtlijn laat het beginsel van non-refoulement on verlet, overeenkomstig het Verdrag betreffende de status van vluchtelingen van 1951 (Verdrag van Genève), en is in overeenstemming met artikel 4 en artikel 19, lid 2, van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie.
(11)
Om het hoofd te kunnen bieden aan recente ontwikke lingen op het gebied van de mensenhandel, wordt in deze richtlijn, ten opzichte van Kaderbesluit 2002/629/JBZ, een ruimer concept gehanteerd van wat onder mensenhandel moet worden verstaan, en omvat ze bijgevolg ook andere vormen van uitbuiting. In de con text van deze richtlijn moet onder gedwongen bedelarij worden verstaan, een vorm van gedwongen arbeid of dienstverlening in de zin van IAO-Verdrag nr. 29 uit 1930 betreffende de gedwongen of verplichte arbeid. Uitbuiting van bedelarij, daaronder begrepen het voor de bedelarij inzetten van afhankelijke personen die het slachtoffer zijn van mensenhandel, valt dus alleen onder de definitie van mensenhandel als alle elementen van gedwongen arbeid of dienstverlening voorhanden zijn. Volgens de jurisprudentie daarover moet per geval wor den bekeken of op rechtsgeldige wijze met de arbeid of dienstverlening is ingestemd. Een kind kan echter nooit worden geacht rechtsgeldig te hebben ingestemd. Onder „uitbuiting van criminele activiteiten” moet worden ver staan uitbuiting van mensen bijvoorbeeld om zich bezig te houden met zakkenrollen, winkeldiefstal, drugshandel en soortgelijke strafbare feiten waarmee financieel gewin is gemoeid. De definitie omvat tevens mensenhandel met het oogmerk organen weg te nemen, wat een grove schending van de menselijke waardigheid en lichamelijke integriteit is, alsook onder meer andere handelswijzen zoals illegale adoptie of gedwongen huwelijken, voor zo ver deze de constitutieve elementen van mensenhandel omvatten.
(12)
De strafmaat in deze richtlijn weerspiegelt de groeiende bezorgdheid van de lidstaten over de ontwikkeling van het fenomeen mensenhandel. Om dezelfde reden hanteert deze richtlijn als basis niveaus 3 en 4 van de Raadscon clusies van 24 en 25 april 2002 over de te volgen me thode voor de harmonisatie van straffen. Wanneer het misdrijf in bepaalde omstandigheden wordt gepleegd, bij voorbeeld wanneer het slachtoffer een zeer kwetsbaar persoon was, dienen strengere straffen te worden opge legd. In het kader van deze richtlijn moet het begrip bijzonder kwetsbare personen minstens alle kinderen omvatten. Andere factoren waarmee bij de beoordeling van de kwetsbaarheid van het slachtoffer rekening kan
15.4.2011
NL
Publicatieblad van de Europese Unie
worden gehouden, zijn bijvoorbeeld geslacht, zwanger schap, gezondheidsproblemen en handicaps. Wanneer het om een zeer ernstig misdrijf gaat, bijvoorbeeld wan neer het leven van het slachtoffer in gevaar was of het misdrijf gepaard ging met ernstige geweldpleging zoals foltering, gedwongen gebruik van drugs of medicijnen, verkrachting of andere ernstige vormen van psychisch, fysiek of seksueel geweld, of wanneer het slachtoffer an derszins zeer ernstig letsel is toegebracht, moet dit ook tot uiting komen in een strengere strafmaat. Wanneer in deze richtlijn het begrip overlevering wordt gebruikt, moet dit worden geïnterpreteerd conform Kaderbesluit 2002/584/JBZ van de Raad van 13 juni 2002 betreffende het Europees aanhoudingsbevel en de procedures van overlevering tussen de lidstaten (1). In het kader van de uitvoering van de straf kan rekening worden gehouden met de ernst van het misdrijf. (13)
(14)
(15)
Bij de bestrijding van mensenhandel moet ten volle ge bruik worden gemaakt van bestaande instrumenten in zake de inbeslagneming en de confiscatie van opbreng sten van misdrijven, zoals het Verdrag van de Verenigde Naties tegen grensoverschrijdende georganiseerde mis daad en de protocollen daarbij, het Verdrag inzake het witwassen, de opsporing, de inbeslagneming en de con fiscatie van opbrengsten van misdrijven van de Raad van Europa van 1990, Kaderbesluit 2001/500/JBZ van de Raad van 26 juni 2001 inzake het witwassen van geld, de identificatie, opsporing, bevriezing, inbeslagneming en confiscatie van hulpmiddelen en van opbrengsten van misdrijven (2), en Kaderbesluit 2005/212/JBZ van de Raad van 24 februari 2005 inzake de confiscatie van opbrengsten van misdrijven, alsmede van de daarbij ge bruikte hulpmiddelen en de door middel daarvan verkre gen voorwerpen (3). Het gebruik van in beslag genomen en geconfisqueerde hulpmiddelen en de opbrengsten van in deze richtlijn bedoelde misdrijven om slachtoffers te kunnen bijstaan en te beschermen, hetgeen ook schade vergoeding van slachtoffers en grensoverschrijdende wets handhavingsactiviteiten in de Unie ter bestrijding van mensenhandel inhoudt, moet worden aangemoedigd. De slachtoffers van mensenhandel moeten, conform de basisbeginselen van het rechtsstelsel van de betrokken lidstaten, worden beschermd tegen vervolging en bestraf fing wegens criminele activiteiten, zoals het gebruik van valse documenten, en wegens strafbare feiten op grond van de prostitutie- of immigratiewetgeving, tot het plegen waarvan zij zijn gedwongen als rechtstreeks gevolg van het feit dat zij slachtoffer zijn van mensenhandel. Het doel van die bescherming is de mensenrechten van de slachtoffers te beschermen, verder slachtofferschap te voorkomen en hen aan te moedigen als getuige tegen de daders op te treden in de strafprocedure. Deze be scherming belet niet dat zij kunnen worden vervolgd of gestraft voor misdrijven die zij vrijwillig hebben begaan of waaraan zij vrijwillig hebben deelgenomen. Om succes te boeken bij het onderzoek en de vervolging ter zake van mensenhandel, mag het instellen ervan in principe niet afhangen van een aangifte of klacht van het slachtoffer. Als de aard van de feiten het vereist, moet vervolging mogelijk zijn gedurende een voldoende lange
(1) PB L 190 van 18.7.2002, blz. 1. (2) PB L 182 van 5.7.2001, blz. 1. (3) PB L 68 van 15.3.2005, blz. 49.
L 101/3
periode nadat het slachtoffer meerderjarig is geworden. De duur van deze voldoende lange periode dient vast gesteld te worden overeenkomstig het nationaal recht. Rechtshandhavingsambtenaren en officieren van justitie moeten een passende opleiding krijgen, onder meer met het oog op bevordering van de internationale rechts handhaving en justitiële samenwerking. De personen be last met het onderzoek naar en de vervolging van derge lijke strafbare feiten, moeten middelen ter beschikking hebben die bij de bestrijding van georganiseerde en an dere zware criminaliteit worden gebruikt. Deze middelen kunnen bestaan uit het aftappen van communicatie, het — ook elektronisch — schaduwen van personen, het controleren van bankrekeningen en andere vormen van financieel onderzoek. (16)
Om internationale criminele groepen die het centrum van hun activiteiten in een lidstaat hebben en die zich in derde landen aan mensenhandel schuldig maken doel treffend te kunnen vervolgen, moet worden voorzien in rechtsmacht inzake het misdrijf van mensenhandel wan neer de dader onderdaan is van die lidstaat en het straf bare feit buiten het grondgebied van die lidstaat is ge pleegd. Rechtsmacht kan tevens worden gevestigd wan neer de dader zijn vaste woon- of verblijfplaats heeft in een lidstaat, wanneer het slachtoffer onderdaan is van een lidstaat of er zijn vaste woon- of verblijfplaats heeft, of wanneer het strafbare feit is gepleegd ten voordele van een rechtspersoon die op het grondgebied van een lid staat zijn zetel heeft, en het strafbare feit buiten het grondgebied van die lidstaat is gepleegd.
(17)
Terwijl Richtlijn 2004/81/EG voorziet in de afgifte van een verblijfstitel aan onderdanen van derde landen die het slachtoffer zijn van mensenhandel, en Richtlijn 2004/38/EG van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 betreffende het recht van vrij verkeer en verblijf op het grondgebied van de lidstaten voor de burgers van de Unie en hun familieleden (4) de uitoefe ning van het recht van vrij verkeer en verblijf op het grondgebied van de lidstaten regelt voor de burgers van de Unie en hun familieleden, met inbegrip van bescher ming tegen uitzetting, bevat deze richtlijn specifieke be schermende maatregelen voor alle slachtoffers van men senhandel. Deze richtlijn heeft bijgevolg geen betrekking op de voorwaarden voor het verblijf van slachtoffers van mensenhandel op het grondgebied van de lidstaten.
(18)
Slachtoffers van mensenhandel moeten hun rechten ef fectief kunnen doen gelden. Daarom moeten zij voor, tijdens en gedurende een passende termijn na de straf procedure bijstand en ondersteuning kunnen krijgen. De lidstaten moeten voorzien in middelen om bijstand aan, ondersteuning en bescherming van slachtoffers te ver lenen. De bijstand en ondersteuning moeten ten minste een aantal maatregelen omvatten waardoor het slacht offer kan herstellen en aan de mensenhandelaars kan ontsnappen. Bij de praktische toepassing van dergelijke maatregelen moet, op basis van een individuele beoor deling conform de nationale procedures, rekening gehou den worden met de omstandigheden, de culturele context en de behoeften van de betrokkene. Bijstand en onder steuning moeten aan iemand worden verleend zodra er
(4) PB L 158 van 30.4.2004, blz. 77.
L 101/4
NL
Publicatieblad van de Europese Unie
een op redelijke gronden gebaseerde aanwijzing is dat hij het slachtoffer is geworden van mensenhandel, ongeacht diens bereidheid om als getuige op te treden. Aan het verlenen van bijstand en ondersteuning aan slachtoffers die niet legaal op het grondgebied van de betrokken lidstaat verblijven mogen, ten minste tijdens de bedenk tijd, geen voorwaarden worden verbonden. Indien na voltooiing van de identificatieprocedure of na het ver strijken van de bedenktijd het slachtoffer niet geacht wordt in aanmerking te komen voor een verblijfsvergun ning of niet anderszins rechtmatig in het land verblijft, of indien het slachtoffer het grondgebied van de lidstaat heeft verlaten, is de betrokken lidstaat op grond van deze richtlijn niet verplicht bijstand en ondersteuning te blijven verlenen aan de betrokkene. Indien nodig, bij voorbeeld wanneer medische behandeling plaatsvindt we gens de ernstige fysieke of psychologische gevolgen van het misdrijf, of wanneer de veiligheid van het slachtoffer in het geding is wegens diens in de strafprocedure afge legde verklaringen, moet gedurende een passende periode na de beëindiging van de strafprocedure verder bijstand en ondersteuning worden verleend. (19)
(20)
Kaderbesluit 2001/220/JBZ van de Raad van 15 maart 2001 inzake de status van het slachtoffer in de strafpro cedure (1) stelt een aantal rechten van het slachtoffer in de strafprocedure vast, waaronder het recht op bescher ming en schadevergoeding. Voorts dienen slachtoffers van mensenhandel onverwijld toegang te krijgen tot juri disch advies en, overeenkomstig de rol die het toepasse lijke rechtsstelsel aan het slachtoffer toebedeelt, tot ver tegenwoordiging in rechte, ook voor het vorderen van een schadevergoeding. Dit juridische advies en deze ver tegenwoordiging zouden ook door de bevoegde instan ties geleverd kunnen worden in het geval de schadever goeding van de staat wordt gevorderd. Doel van het juri dische advies is dat slachtoffers informatie en advies krij gen over de verschillende mogelijkheden waarover zij beschikken. Juridisch advies dient te worden verstrekt door iemand die een passende juridische opleiding heeft gekregen, maar dit hoeft niet noodzakelijk een jurist te zijn. Juridisch advies en, overeenkomstig de rol die het toepasselijke rechtsstelsel aan het slachtoffer toebedeelt, vertegenwoordiging in rechte moeten kosteloos zijn, in elk geval als het slachtoffer over onvoldoende financiële middelen beschikt, en conform de interne procedures van de lidstaten beschikbaar zijn. Aangezien met name min derjarige slachtoffers doorgaans niet over die middelen beschikken, zijn juridisch advies en vertegenwoordiging in rechte voor hen in de praktijk gratis. Voorts moet, op basis van een individuele risicoanalyse die wordt uitge voerd conform de nationale procedures, het slachtoffer worden beschermd tegen vergelding en intimidatie, en ervoor worden behoed dat het opnieuw aan mensenhan del ten prooi valt. Slachtoffers van mensenhandel die reeds hebben geleden onder het misbruik en de vernederende behandeling, zo als seksuele uitbuiting, seksueel misbruik, verkrachting, slavernijachtige praktijken of het wegnemen van organen, die gewoonlijk met mensenhandel gepaard gaan, moeten worden beschermd tegen secundaire victimisatie en bij komende trauma’s tijdens de strafprocedure. Het onnodig
(1) PB L 82 van 22.3.2001, blz. 1.
15.4.2011
herhalen van ondervragingen tijdens onderzoek, vervol ging en proces moet worden voorkomen, door bijvoor beeld in voorkomend geval ondervragingen zo spoedig mogelijk in de loop van de procedure op video op te nemen. Daartoe dienen slachtoffers van mensenhandel tijdens het strafonderzoek en de strafprocedure een be handeling te genieten die is aangepast aan hun individu ele behoeften. Bij de analyse van hun individuele behoef ten moeten factoren in aanmerking worden genomen als hun leeftijd, of zij zwanger zijn, hun gezondheidstoe stand, eventuele handicaps en andere persoonlijke om standigheden, alsook de fysieke en psychologische gevol gen van de criminele activiteit waarvan de betrokkene het slachtoffer is geweest. Over de vraag of en hoe de behan deling wordt verstrekt, moet per geval worden beslist aan de hand van criteria die in het nationaal recht zijn vast gelegd, en van regels die voortvloeien uit de rechterlijke beoordelingsvrijheid, de rechtspraktijk en rechterlijke richtsnoeren. (21)
Bijstands- en ondersteuningsmaatregelen moeten op geïn formeerde wijze en in overleg met de slachtoffers worden verleend. De belangrijkste aspecten van deze maatregelen moeten derhalve ter kennis van de slachtoffers worden gebracht en de maatregelen mogen hen niet worden op gedrongen. Weigering van bijstand of ondersteuning door een slachtoffer mag niet tot gevolg hebben dat de bevoegde autoriteiten van de betrokken lidstaat ertoe worden verplicht te voorzien in alternatieve maatregelen voor het slachtoffer.
(22)
Naast algemene maatregelen ten behoeve van de slacht offers van mensenhandel, moeten de lidstaten voorzien in bijstand, ondersteuning en bescherming voor minder jarige slachtoffers. Deze specifieke maatregelen dienen, conform het Verdrag van de Verenigde Naties van 1989 inzake de rechten van het kind, in het belang van het kind te worden getroffen. Indien de leeftijd van een slachtoffer van mensenhandel niet zeker is en er redenen zijn om aan te nemen dat deze leeftijd minder is dan 18 jaar, moet het slachtoffer als minderjarig wor den beschouwd en onmiddellijk bijstand, ondersteuning en bescherming krijgen. Bijstands- en ondersteunings maatregelen voor minderjarige slachtoffers moeten ge richt zijn op hun fysieke en psychosociale herstel en op een duurzame oplossing voor de betrokkene. Toegang tot onderwijs zal de maatschappelijke integratie van de minderjarige bevorderen. Omdat minderjarige slachtoffers van mensenhandel bijzonder kwetsbaar zijn, moeten aan vullende beschermingsmaatregelen beschikbaar zijn om hen te beschermen tijdens ondervragingen in het kader van het strafonderzoek en de strafprocedure.
(23)
Bijzondere aandacht dient uit te gaan naar niet-begeleide minderjarige slachtoffers van mensenhandel, aangezien zij zich in een erg kwetsbare situatie bevinden en der halve specifieke bijstand en ondersteuning behoeven. Vanaf het ogenblik dat een niet-begeleid minderjarig slachtoffer van mensenhandel wordt geïdentificeerd en totdat er een duurzame oplossing wordt gevonden, moe ten de lidstaten voorzien in opvangmaatregelen die aan de behoeften van de minderjarige beantwoorden, en moeten zij ervoor zorgen dat de toepasselijke procedurele waarborgen worden toegepast. De nodige maatregelen moeten worden genomen om ervoor te zorgen dat in
15.4.2011
NL
Publicatieblad van de Europese Unie
voorkomend geval een voogd en/of een vertegenwoordi ger voor de minderjarige worden/wordt aangesteld, ten einde diens belangen te vrijwaren. Er dient zo spoedig mogelijk een beslissing over de toekomst van elk nietbegeleid minderjarig slachtoffer te worden genomen met het oog op een duurzame oplossing op basis van een individuele beoordeling waarin de belangen van het kind moeten vooropstaan. Duurzame oplossingen zijn onder meer terugkeer en re-integratie in het land van herkomst of van terugkeer, integratie in het gastland, het verlenen van een internationale-beschermingsstatus of het verlenen van een andere status overeenkomstig het nationaal recht van de lidstaten.
(24)
Indien er, overeenkomstig deze richtlijn, een voogd en/of een vertegenwoordiger voor het kind moet worden aan gesteld, mogen deze functies door dezelfde persoon of door een rechtspersoon, een instelling of een instantie worden uitgeoefend.
(25)
De lidstaten moeten een beleid ontwikkelen en/of hun beleid versterken om mensenhandel te voorkomen, onder meer met maatregelen om de vraag, die de voedings bodem is voor alle vormen van uitbuiting, te ontmoedi gen en te doen afnemen en maatregelen om het risico dat mensen het slachtoffer worden van mensenhandel te verminderen, door middel van onderzoek, inclusief on derzoek naar nieuwe vormen van mensenhandel, infor matie, bewustwording en educatie. De lidstaten moeten bij dergelijke initiatieven oog hebben voor genderkwes ties en de rechten van het kind. Functionarissen die mo gelijk in contact komen met slachtoffers of potentiële slachtoffers van mensenhandel, moeten een passende op leiding krijgen om dergelijke slachtoffers te herkennen en met hen om te gaan. Deze opleidingsverplichting moet worden aangemoedigd voor leden van de onderstaande categorieën die met slachtoffers in contact kunnen ko men: politiefunctionarissen, grenswachten, immigratie functionarissen, officieren van justitie, advocaten, leden van de rechterlijke macht en gerechtsfunctionarissen, ar beidsinspecteurs, sociale, kinder- en gezondheidswerkers en consulair personeel, maar ook, afhankelijk van lokale omstandigheden, voor andere groepen overheidsper soneel die bij de uitoefening van hun taak in contact kunnen komen met slachtoffers van mensenhandel.
(26)
In Richtlijn 2009/52/EG zijn sancties vastgesteld voor werkgevers van illegaal verblijvende onderdanen van derde landen die, zonder te zijn verdacht van of veroor deeld wegens mensenhandel, werk of diensten laten ver richten door een persoon van wie zij weten dat hij het slachtoffer van mensenhandel is. De lidstaten dienen daarnaast de mogelijkheid te overwegen sancties op te leggen aan eenieder die diensten, van welke aard ook, laat verrichten door iemand in de wetenschap dat deze persoon het slachtoffer van mensenhandel is. Deze rui mere strafbaarstelling zou ook kunnen gelden voor het gedrag van werkgevers van legaal verblijvende onder danen van derde landen en burgers van de Unie, en voor de gebruikers van seksuele diensten van een slacht offer van mensenhandel, ongeacht hun nationaliteit.
L 101/5
(27)
De lidstaten moeten, op de wijze die volgens hen het best beantwoordt aan hun interne organisatie, bijvoorbeeld door een nationaal rapporteur aan te stellen of een me chanisme van soortgelijke strekking in te stellen, voor zien in een nationaal controlesysteem met een minimale structuur voor het vervullen van een aantal omschreven taken, dat ten doel heeft tendensen op het gebied van mensenhandel te monitoren, statistieken te verzamelen, de resultaten van maatregelen ter bestrijding van mensen handel te meten, en regelmatig te rapporteren. Dergelijke nationale rapporteurs of mechanismen van soortgelijke strekking zijn reeds vertegenwoordigd in een informeel EU-netwerk dat met de Raadsconclusies inzake de oprich ting van een informeel EU-netwerk van nationale rappor teurs of gelijkwaardige mechanismen ter bestrijding van mensenhandel van 4 juni 2009 is ingesteld. Een coördi nator voor de bestrijding van mensenhandel neemt deel aan de werkzaamheden van dit netwerk dat de Unie en de lidstaten voorziet van objectieve, betrouwbare, ver gelijkbare en actuele strategische gegevens inzake men senhandel en waarin ervaringen en beste praktijken voor het voorkomen en bestrijden van mensenhandel op het niveau van de Unie worden uitgewisseld. Het Europees Parlement moet kunnen deelnemen aan de gezamenlijke activiteiten van de nationale rapporteurs of de mechanis men van soortgelijke strekking.
(28)
Ter beoordeling van de resultaten van maatregelen ter bestrijding van mensenhandel moet de Unie werk blijven maken van methodologieën en gegevensverzamelings methoden om vergelijkbare statistieken op te stellen.
(29)
In het licht van het programma van Stockholm en met het oog op de ontwikkeling van een geconsolideerde Uniestrategie tegen mensenhandel die ten doel heeft de inzet en de inspanningen van de Unie en de lidstaten ter voorkoming en bestrijding van deze handel verder te versterken, moeten de lidstaten de taken van de coördi nator van de Unie voor de bestrijding van mensenhandel vergemakkelijken, zoals daar zijn het verbeteren van de coördinatie en samenhang tussen de instellingen en agentschappen/bureaus van de Unie en tussen de lidsta ten en internationale actoren, het voorkomen van dubbel werk, bijdragen aan de uitwerking van bestaande of nieuwe beleidsmaatregelen en strategieën van de Unie die van belang zijn voor de bestrijding van mensenhandel of het rapporteren aan instellingen van de Unie.
(30)
Deze richtlijn beoogt de bepalingen van Kaderbesluit 2002/629/JBZ te wijzigen en uit te breiden. Aangezien de aan te brengen wijzigingen talrijk en ingrijpend zijn, dient het kaderbesluit, met het oog op duidelijkheid, vol ledig te worden vervangen voor wat de lidstaten die deel nemen aan de vaststelling van deze richtlijn betreft.
(31)
Overeenkomstig punt 34 van het Interinstitutioneel Ak koord „Beter wetgeven” (1) worden de lidstaten ertoe aan gespoord voor zichzelf en in het belang van de Unie hun eigen tabellen op te stellen, die voor zover mogelijk het verband weergeven tussen de richtlijnen en de omzet tingsmaatregelen, en deze openbaar te maken.
(1) PB C 321 van 31.12.2003, blz. 1.
L 101/6
(32)
(33)
(34)
(35)
(36)
NL
Publicatieblad van de Europese Unie
Aangezien de doelstelling van deze richtlijn, te weten de bestrijding van mensenhandel, niet voldoende door de lidstaten kan worden verwezenlijkt en derhalve vanwege de omvang en effecten van de maatregelen beter op het niveau van de Unie kan worden bereikt, kan de Unie overeenkomstig het in artikel 5 van het Verdrag betref fende de Europese Unie neergelegde subsidiariteitsbegin sel maatregelen nemen. Overeenkomstig het in hetzelfde artikel neergelegde evenredigheidsbeginsel, gaat deze richtlijn niet verder dan wat nodig is om die doelstelling te verwezenlijken. Deze richtlijn eerbiedigt de grondrechten en is in over eenstemming met de beginselen die met name in het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie zijn erkend, inzonderheid de menselijke waardigheid, het verbod van slavernij, dwangarbeid en mensenhandel, het verbod van folteringen en van onmenselijke of ver nederende behandelingen of bestraffingen, de rechten van het kind, het recht op vrijheid en veiligheid, de vrijheid van meningsuiting en van informatie, de bescherming van persoonsgegevens, het recht op een doeltreffende voorziening in rechte en op een onpartijdig gerecht en het legaliteitsbeginsel en evenredigheidsbeginsel inzake delicten en straffen. Deze richtlijn beoogt in het bijzon der de onverkorte eerbiediging van deze rechten en be ginselen te waarborgen en moet dienovereenkomstig worden uitgevoerd. Overeenkomstig artikel 3 van het Protocol betreffende de positie van het Verenigd Koninkrijk en Ierland ten aan zien van de ruimte van vrijheid, veiligheid en recht, ge hecht aan het Verdrag betreffende de Europese Unie en het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, heeft Ierland te kennen gegeven dat het aan de vaststelling en toepassing van deze richtlijn wenst deel te nemen. Overeenkomstig de artikelen 1 en 2 van het Protocol betreffende de positie van het Verenigd Koninkrijk en Ierland ten aanzien van de ruimte van vrijheid, veiligheid en recht, gehecht aan het Verdrag betreffende de Euro pese Unie en het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en onverminderd artikel 4 van dat pro tocol, neemt het Verenigd Koninkrijk niet deel aan de vaststelling van deze richtlijn, die derhalve niet bindend is voor, noch van toepassing is in deze lidstaat. Overeenkomstig de artikelen 1 en 2 van het Protocol betreffende de positie van Denemarken, gehecht aan het Verdrag betreffende de Europese Unie en het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, neemt Denemarken niet deel aan de vaststelling van deze richt lijn, die derhalve niet bindend is voor, noch van toepas sing is in deze lidstaat,
HEBBEN DE VOLGENDE RICHTLIJN VASTGESTELD:
Artikel 1 Onderwerp Deze richtlijn stelt minimumregels vast betreffende de omschrij ving van strafbare feiten en straffen op het gebied van mensen handel. Zij voert tevens gemeenschappelijke bepalingen in die de voorkoming van dit misdrijf en de bescherming van de slachtoffers verbeteren, met inachtneming van het genderper spectief.
15.4.2011
Artikel 2 Strafbare feiten op het gebied van mensenhandel 1. De lidstaten nemen de nodige maatregelen om de hierna volgende opzettelijke gedragingen strafbaar te stellen: het werven, vervoeren, overbrengen, huisvesten of opnemen van personen, daaronder begrepen de wisseling of overdracht van de controle over deze personen, door dreiging met of gebruik van geweld of andere vormen van dwang, door ontvoering, bedrog, misleiding, machtsmisbruik of misbruik van een kwetsbare po sitie of het verstrekken of in ontvangst nemen van betalingen of voordelen, teneinde de instemming van een persoon te verkrij gen die controle heeft over een andere persoon, ten behoeve van uitbuiting. 2. Met een kwetsbare positie wordt een situatie bedoeld waarin de betrokkene geen andere werkelijke of aanvaardbare keuze heeft dan het misbruik te ondergaan. 3. Uitbuiting omvat ten minste uitbuiting van prostitutie van anderen, andere vormen van seksuele uitbuiting, gedwongen arbeid of dienstverlening — bedelarij daaronder begrepen — slavernij en met slavernij vergelijkbare praktijken, dienstbaar heid, uitbuiting van strafbare activiteiten, en de verwijdering van organen. 4. De instemming van een slachtoffer van mensenhandel met de beoogde of daadwerkelijke uitbuiting is irrelevant indien een van de in lid 1 genoemde middelen is gebruikt. 5. De in lid 1 bedoelde handelingen die betrekking hebben op een kind zijn strafbaar als mensenhandel, ook al is geen van de in lid 1 genoemde middelen gebruikt. 6. Voor de toepassing van deze richtlijn betekent „kind” of „minderjarige” elke persoon beneden de leeftijd van 18 jaar. Artikel 3 Uitlokking, hulp en aanzetting, en poging De lidstaten nemen de nodige maatregelen om ervoor te zorgen dat de uitlokking van, de hulp bij en de aanzetting tot of de poging tot een in artikel 2 bedoeld feit strafbaar worden gesteld. Artikel 4 Sancties 1. De lidstaten nemen de nodige maatregelen om ervoor te zorgen dat op de in artikel 2 bedoelde strafbare feiten een maximumgevangenisstraf van ten minste vijf jaar wordt gesteld. 2. De lidstaten nemen de nodige maatregelen om ervoor te zorgen dat een maximumgevangenisstraf van ten minste tien jaar wordt gesteld op de in artikel 2 bedoelde strafbare feiten indien dit strafbare feit: a) is gepleegd tegen een bijzonder kwetsbaar slachtoffer, waar onder in deze richtlijn ten minste slachtoffers die kind zijn wordt verstaan;
15.4.2011
NL
Publicatieblad van de Europese Unie
b) is gepleegd in het kader van een criminele organisatie in de zin van Kaderbesluit 2008/841/JBZ van de Raad van 24 oktober 2008 ter bestrijding van georganiseerde crimina liteit (1); c) het leven van het slachtoffer opzettelijk of door grove nala tigheid in gevaar heeft gebracht, of d) gepaard is gegaan met ernstige geweldpleging of het slacht offer zeer ernstig letsel heeft toegebracht. 3. De lidstaten nemen de nodige maatregelen om ervoor te zorgen dat het als verzwarende omstandigheid wordt be schouwd wanneer de in artikel 2 bedoelde strafbare feiten door ambtenaren in de uitoefening van hun functie zijn ge pleegd. 4. De lidstaten nemen de nodige maatregelen om ervoor te zorgen dat op de in artikel 3 bedoelde strafbare feiten doel treffende, evenredige en afschrikkende strafrechtelijke sancties worden gesteld, die kunnen leiden tot overlevering. Artikel 5 Aansprakelijkheid van rechtspersonen 1. De lidstaten nemen de nodige maatregelen om ervoor te zorgen dat een rechtspersoon aansprakelijk kan worden gesteld voor de in de artikelen 2 en 3 bedoelde strafbare feiten, te zijnen voordele gepleegd door een persoon die individueel of als deel van een orgaan van de rechtspersoon optreedt en bij de rechtspersoon een leidende positie heeft, die gebaseerd is op: a) de bevoegdheid om de rechtspersoon te vertegenwoordigen; b) de bevoegdheid om namens de rechtspersoon beslissingen te nemen, of c) de bevoegdheid om bij de rechtspersoon toezicht uit te oe fenen. 2. De lidstaten zorgen er eveneens voor dat een rechtsper soon aansprakelijk kan worden gesteld wanneer als gevolg van gebrekkig toezicht of gebrekkige controle door een in lid 1 bedoelde persoon strafbare feiten zoals bedoeld in de artikelen 2 en 3 konden worden gepleegd ten voordele van die rechts persoon door een persoon die onder diens gezag staat. 3. De aansprakelijkheid van de rechtspersoon krachtens de leden 1 en 2 sluit strafvervolging tegen de natuurlijke personen die dader of uitlokker zijn van, dan wel medeplichtig zijn aan de in de artikelen 2 en 3 bedoelde strafbare feiten, niet uit. 4. In deze richtlijn wordt onder „rechtspersoon” verstaan, ieder lichaam dat krachtens het toepasselijke recht rechtsper soonlijkheid bezit, met uitzondering van staten en andere over heidslichamen in de uitoefening van het openbaar gezag, en publiekrechtelijke internationale organisaties. Artikel 6 Sancties tegen rechtspersonen De lidstaten nemen de nodige maatregelen om ervoor te zorgen dat tegen een rechtspersoon die volgens artikel 5, leden 1 of 2, aansprakelijk is gesteld, doeltreffende, evenredige en afschrik (1) PB L 300 van 11.11.2008, blz. 42.
L 101/7
kende sancties kunnen worden getroffen; deze sancties omvat ten al dan niet strafrechtelijke geldboetes en kunnen andere maatregelen omvatten, zoals: a) uitsluiting van door de overheid verleende voordelen of steun; b) een tijdelijk of permanent verbod op het uitoefenen van commerciële activiteiten; c) plaatsing onder toezicht van de rechter; d) gerechtelijke ontbinding; e) tijdelijke of permanente sluiting van vestigingen die zijn ge bruikt voor het plegen van het strafbare feit. Artikel 7 Inbeslagneming en confiscatie De lidstaten nemen de nodige maatregelen opdat hun bevoegde autoriteiten hulpmiddelen en opbrengsten van strafbare feiten als bedoeld in de artikelen 2 en 3 in beslag kunnen nemen en kunnen confisqueren. Artikel 8 Niet-vervolging of niet-bestraffing van het slachtoffer De lidstaten nemen, in overeenstemming met de grondbegin selen van hun rechtsorde, de nodige maatregelen om ervoor te zorgen dat de bevoegde nationale autoriteiten gerechtigd zijn slachtoffers van mensenhandel niet te vervolgen of te bestraffen wegens gedwongen betrokkenheid bij criminele activiteiten die een rechtstreeks gevolg is van een van de in artikel 2 bedoelde, jegens hen gepleegde handelingen. Artikel 9 Onderzoek en vervolging 1. De lidstaten zorgen ervoor dat het onderzoek naar of de vervolging van in de artikelen 2 en 3 bedoelde strafbare feiten niet afhankelijk is van de door een slachtoffer gedane aangifte of ingediende klacht, en dat de strafprocedure kan worden voort gezet zelfs indien het slachtoffer zijn verklaring intrekt. 2. De lidstaten nemen de nodige maatregelen om ervoor te zorgen dat, in de gevallen waarin de aard van de feiten het vereist, de vervolging van een in de artikelen 2 en 3 bedoeld strafbaar feit lang genoeg nadat het slachtoffer meerderjarig is geworden, kan worden ingesteld. 3. De lidstaten nemen de nodige maatregelen om ervoor te zorgen dat de personen, eenheden of diensten die belast zijn met het onderzoek naar of de vervolging van de in de artikelen 2 en 3 bedoelde strafbare feiten, de hiertoe vereiste opleiding krijgen. 4. De lidstaten nemen de nodige maatregelen om ervoor te zorgen dat personen, eenheden en diensten die zijn belast met het onderzoek of de vervolging betreffende de in de artikelen 2 en 3 bedoelde strafbare feiten, beschikken over doeltreffende recherchemiddelen, zoals die welke ter zake van georganiseerde en andere zware criminaliteit worden gebruikt.
NL
L 101/8
Publicatieblad van de Europese Unie
Artikel 10 Rechtsmacht 1. Een lidstaat neemt de nodige maatregelen om te voorzien in zijn rechtsmacht ten aanzien van de in de artikelen 2 en 3 bedoelde strafbare feiten die: a) geheel of gedeeltelijk op zijn grondgebied zijn gepleegd, of
15.4.2011
slachtoffer niet afhangen van diens bereidheid om mee te wer ken aan het strafrechtelijk onderzoek, de vervolging of het pro ces, onverminderd Richtlijn 2004/81/EG of soortgelijke natio nale voorschriften. 4. De lidstaten nemen de nodige maatregelen om te voorzien in gepaste mechanismen die het mogelijk maken om, in samen werking met relevante hulpverleningsorganisaties, slachtoffers vroegtijdig te identificeren, bij te staan en te steunen.
b) zijn gepleegd door een eigen onderdaan. 2. Een lidstaat stelt de Commissie in kennis van zijn besluit om zijn rechtsmacht tevens te vestigen over strafbare feiten in de zin van de artikelen 2 en 3 die buiten zijn grondgebied zijn gepleegd, onder meer indien het strafbare feit is gepleegd: a) tegen een van zijn onderdanen of tegen een persoon die zijn vaste woon- of verblijfplaats heeft op het grondgebied van die lidstaat; b) ten voordele van een rechtspersoon die op zijn grondgebied is gevestigd, of c) door iemand die zijn vaste woon- of verblijfplaats op zijn grondgebied heeft. 3. Iedere lidstaat moet in de in lid 1, onder b), bedoelde gevallen, en kan in de in lid 2 genoemde gevallen de nodige maatregelen nemen om ervoor te zorgen dat, met het oog op de vervolging van de in de artikelen 2 en 3 bedoelde strafbare feiten die buiten zijn grondgebied zijn gepleegd, aan zijn rechts macht niet een van de volgende voorwaarden is verbonden: a) de feiten zijn strafbaar op de plaats waar zij zijn gepleegd, of b) vervolging kan slechts worden ingesteld indien het slacht offer aangifte heeft gedaan op de plaats waar het strafbare feit is gepleegd of na een aanklacht door de staat waar het strafbare feit is gepleegd. Artikel 11 Bijstaan
en
ondersteunen van mensenhandel
slachtoffers
van
5. De in de leden 1 en 2 bedoelde bijstand en ondersteuning wordt op geïnformeerde wijze en in overleg verleend en behelst ten minste een levensstandaard die de slachtoffers in staat stelt in hun onderhoud te voorzien via maatregelen als een geschikte en veilige opvang en materiële bijstand, alsmede de noodzake lijke medische behandelingen, waaronder psychologische bij stand, advies en informatie, en indien nodig vertaling en ver tolking. 6. De in lid 5 bedoelde informatie behelst in voorkomend geval informatie over bedenk- en hersteltijd overeenkomstig Richtlijn 2004/81/EG, en informatie over de mogelijke ver lening van internationale bescherming overeenkomstig Richtlijn 2004/83/EG van de Raad van 29 april 2004 inzake minimum normen voor de erkenning van onderdanen van derde landen en staatlozen als vluchteling of als persoon die anderszins inter nationale bescherming behoeft, en de inhoud van de verleende bescherming (1) en Richtlijn 2005/85/EG van de Raad van 1 december 2005 betreffende minimumnormen voor de pro cedures in de lidstaten voor de toekenning of intrekking van de vluchtelingenstatus (2), of overeenkomstig internationale instru menten of andere soortgelijke nationale voorschriften. 7. De lidstaten hebben aandacht voor de belangen van slachtoffers met specifieke behoeften, met name waar deze be hoeften voortkomen uit een eventuele zwangerschap, hun ge zondheidstoestand, een handicap, een geestesstoornis of psychi sche aandoening die zij hebben, of als gevolg van ernstige vormen van psychisch, fysiek of seksueel geweld die zij hebben ondergaan. Artikel 12 Bescherming van slachtoffers van mensenhandel tijdens het strafonderzoek en de strafprocedure
1. De lidstaten nemen de nodige maatregelen om ervoor te zorgen dat slachtoffers gedurende een passende periode vóór, tijdens en na de strafprocedure van bijstand en ondersteuning worden voorzien en aldus hun rechten kunnen uitoefenen zoals bepaald in Kaderbesluit 2001/220/JBZ, en in deze richtlijn.
1. De in dit artikel bedoelde beschermingsmaatregelen zijn onverminderd de in Kaderbesluit 2001/220/JBZ vastgestelde rechten van toepassing.
2. De lidstaten nemen de nodige maatregelen om ervoor te zorgen dat de bevoegde autoriteiten die een op redelijke gron den gebaseerde aanwijzing hebben dat iemand het slachtoffer zou kunnen zijn geworden van een van de in de artikelen 2 en 3 bedoelde strafbare feiten, de betrokkene terstond bijstand en ondersteuning verlenen.
2. De lidstaten zorgen ervoor dat slachtoffers van mensen handel onverwijld toegang hebben tot juridisch advies en, over eenkomstig de rol die hun rechtsstelsel aan het slachtoffer toe bedeelt, tot vertegenwoordiging in rechte, ook voor het instellen van een schadevordering. Juridisch advies en vertegenwoordi ging in rechte moeten kosteloos zijn als het slachtoffer over onvoldoende financiële middelen beschikt.
3. De lidstaten nemen de nodige maatregelen om ervoor te zorgen dat de verlening van bijstand en ondersteuning aan een
(1) PB L 304 van 30.9.2004, blz. 12. (2) PB L 326 van 13.12.2005, blz. 13.
15.4.2011
NL
Publicatieblad van de Europese Unie
3. De lidstaten zorgen ervoor dat het slachtoffer van mensen handel op basis van een individuele risicoanalyse de nodige bescherming krijgt, onder meer, in voorkomend geval en in overeenstemming met de nationale rechts- en procedurele cri teria, door toegang tot een getuigenbeschermingsprogramma of soortgelijke maatregelen. 4. Onverminderd de rechten van de verdediging zorgen de lidstaten ervoor dat het slachtoffer van mensenhandel, na een individuele beoordeling van zijn persoonlijke situatie door de bevoegde autoriteiten, een specifieke behandeling geniet die erop is gericht secundaire victimisatie te voorkomen door, voor zover mogelijk en in overeenstemming met nationale rechtscriteria en met regels die zijn ontleend aan de rechterlijke beoordelingsvrijheid, de rechtspraktijk en rechterlijke richtsnoe ren, te vermijden dat: a) ondervragingen onnodig worden herhaald tijdens het onder zoek, de vervolging en het proces; b) visueel contact plaatsvindt tussen slachtoffers en verdachten, waaronder tijdens het optreden als getuige, bijvoorbeeld bij ondervraging en kruisverhoor, en daartoe gebruik te maken van passende middelen, waaronder adequate communicatie technologie;
L 101/9
komen. Binnen een redelijke termijn bieden de lidstaten, in overeenstemming met het nationale recht, toegang tot onder wijs aan minderjarige slachtoffers en kinderen van slachtoffers die overeenkomstig artikel 11 bijstand en ondersteuning genie ten. 2. De lidstaten wijzen een voogd of een vertegenwoordiger voor het minderjarige slachtoffer van mensenhandel aan vanaf het moment dat de minderjarige is geïdentificeerd door de au toriteiten, indien volgens het nationale recht de dragers van de ouderlijke verantwoordelijkheid de belangen van het minderja rige slachtoffer niet kunnen behartigen en/of het niet kunnen vertegenwoordigen wegens een belangenconflict tussen hen en het minderjarige slachtoffer. 3. De lidstaten nemen, indien passend en mogelijk, maat regelen om bijstand en ondersteuning te verlenen aan de op hun grondgebied verblijvende gezinsleden van het minderjarige slachtoffer van mensenhandel. In het bijzonder passen de lid staten, wanneer dit passend en mogelijk is, artikel 4 van Kader besluit 2001/220/JBZ toe op het gezin. 4.
Dit artikel geldt onverminderd het bepaalde in artikel 11. Artikel 15
c) het optreden als getuige tijdens de openbare zitting plaats vindt, alsmede
Bescherming mensenhandel
d) nodeloze vragen over het privéleven worden gesteld.
1. De lidstaten nemen de nodige maatregelen om ervoor te zorgen dat, overeenkomstig de rol die in hun rechtsstelsel aan het slachtoffer wordt toebedeeld, de bevoegde autoriteiten een vertegenwoordiger in het strafonderzoek en de strafprocedure aanstellen voor een kind dat het slachtoffer is van mensenhan del, indien volgens het nationale recht de dragers van de ouder lijke verantwoordelijkheid het minderjarige slachtoffer niet mo gen vertegenwoordigen wegens een belangenconflict tussen hen en het minderjarige slachtoffer.
Artikel 13 Algemene bepalingen inzake bijstand, ondersteuning en bescherming ten behoeve van minderjarige slachtoffers van mensenhandel 1. Het minderjarige slachtoffer wordt voorzien van bijstand, ondersteuning en bescherming. Bij de toepassing van deze richt lijn staan de belangen van het kind voorop. 2. De lidstaten zorgen ervoor dat, indien de leeftijd van een slachtoffer van mensenhandel niet zeker is en er redenen zijn om aan te nemen dat het om een kind gaat, het slachtoffer als een kind wordt aangemerkt en onmiddellijk toegang krijgt tot bijstand, ondersteuning en bescherming overeenkomstig de ar tikelen 14 en 15. Artikel 14 Bijstaan en ondersteunen van minderjarige slachtoffers 1. De lidstaten nemen de nodige maatregelen om ervoor te zorgen dat de specifieke acties die worden ondernomen om minderjarige slachtoffers van mensenhandel op korte en lange termijn bij te staan en te steunen bij hun fysieke en psychoso ciale herstel, worden ondernomen op basis van een individuele beoordeling van hun situatie in elk afzonderlijk geval, naar behoren rekening houdend met hun meningen, behoeften en belangen, teneinde tot een duurzame oplossing voor het kind te
van minderjarige slachtoffers van tijdens het strafonderzoek en de strafprocedure
2. De lidstaten zorgen ervoor, overeenkomstig de rol die in hun rechtsstelsel aan het slachtoffer wordt toebedeeld, dat min derjarige slachtoffers onverwijld toegang hebben tot kosteloos juridisch advies en tot kosteloze vertegenwoordiging in rechte, ook voor het instellen van een schadevordering, tenzij zij over voldoende financiële middelen beschikken. 3. Onverminderd de rechten van de verdediging nemen de lidstaten de nodige maatregelen om ervoor te zorgen dat in het strafonderzoek en in de strafprocedure betreffende een van de in de artikelen 2 en 3 bedoelde strafbare feiten: a) het minderjarige slachtoffer zonder onnodige vertraging wordt ondervraagd nadat de feiten bij de bevoegde autori teiten zijn gemeld; b) het minderjarige slachtoffer, indien nodig, wordt onder vraagd in een daarvoor ontworpen of aangepaste ruimte;
L 101/10
NL
Publicatieblad van de Europese Unie
c) het minderjarige slachtoffer, indien nodig, wordt onder vraagd door of via personen die daarvoor professioneel zijn opgeleid; d) indien mogelijk en passend, het minderjarige slachtoffer steeds door dezelfde personen wordt ondervraagd; e) het aantal ondervragingen zo beperkt mogelijk wordt gehou den, en ondervraging alleen plaatsvindt als dat strikt nood zakelijk is voor het strafonderzoek en de strafprocedure; f) het minderjarige slachtoffer steeds vergezeld mag worden door een vertegenwoordiger of, in voorkomend geval, een volwassene naar keuze van de minderjarige, tenzij met be trekking tot die persoon een gemotiveerde beslissing in te gengestelde zin is genomen.
15.4.2011
offer wordt toebedeeld, de bevoegde autoriteiten een vertegen woordiger aanwijzen ingeval de minderjarige niet begeleid is of van zijn familie is gescheiden. 5. Dit artikel is van toepassing onverminderd het bepaalde in de artikelen 14 en 15. Artikel 17 Schadevergoeding van slachtoffers De lidstaten zorgen ervoor dat slachtoffers van mensenhandel toegang hebben tot bestaande regelingen voor de schadevergoe ding van slachtoffers van opzettelijke geweldmisdrijven. Artikel 18
4. De lidstaten nemen de nodige maatregelen om ervoor te zorgen dat in elk strafonderzoek betreffende een van de in de artikelen 2 en 3 bedoelde strafbare feiten, van elke ondervraging van het minderjarige slachtoffer of, in voorkomend geval, van een minderjarige getuige video-opnamen kunnen worden ge maakt, die overeenkomstig het nationale recht van de betrokken lidstaat in de strafprocedure als bewijs kunnen worden aan vaard. 5. De lidstaten nemen de nodige maatregelen om ervoor te zorgen dat in elke strafprocedure over een van de in de artike len 2 en 3 bedoelde strafbare feiten, de mogelijkheid bestaat dat: a) de zitting achter gesloten deuren plaatsvindt, alsmede b) het minderjarige slachtoffer in de rechtszaal kan worden gehoord zonder daar aanwezig te zijn, met name door mid del van geschikte communicatietechnologieën. 6. Dit artikel is van toepassing onverminderd het bepaalde in artikel 12. Artikel 16 Bijstand, ondersteuning en bescherming van niet-begeleide minderjarige slachtoffers van mensenhandel 1. De lidstaten nemen de nodige maatregelen opdat in de specifieke handelingen voor bijstand en ondersteuning van min derjarige slachtoffers van mensenhandel als bedoeld in artikel 14, lid 1, terdege rekening wordt gehouden met de persoonlijke en bijzondere situatie van het niet-begeleide min derjarige slachtoffer. 2. De lidstaten nemen de nodige maatregelen met het oog op het vinden van een duurzame oplossing op basis van een individuele beoordeling van de belangen van de minderjarige. 3. De lidstaten nemen de nodige maatregelen opdat in voor komend geval een voogd voor de niet-begeleide minderjarige slachtoffers van mensenhandel wordt aangewezen. 4. De lidstaten nemen de nodige maatregelen om ervoor te zorgen dat tijdens het strafonderzoek en de strafprocedure, overeenkomstig de rol die in hun rechtsstelsel aan het slacht
Preventie 1. De lidstaten voorzien in passende maatregelen, zoals on derwijs en opleiding, om de vraag die de voedingsbodem is voor alle vormen van uitbuiting in verband met mensenhandel, te ontmoedigen en te doen afnemen. 2. De lidstaten treffen passende maatregelen, onder meer via het internet, zoals het opzetten, in voorkomend geval in samen werking met betrokken organisaties uit het maatschappelijk middenveld en andere betrokken actoren, van informatie- en bewustwordingscampagnes en onderzoeks- en opleidingspro gramma’s om het bewustzijn te vergroten en mensen, met name kinderen, te behoeden voor het gevaar dat zij het slacht offer worden van mensenhandel. 3. De lidstaten bevorderen regelmatige opleiding voor func tionarissen, waaronder eerstelijnspolitieagenten, die mogelijk in contact komen met slachtoffers en potentiële slachtoffers van mensenhandel; deze opleiding moet hen in staat stellen slacht offers en potentiële slachtoffers van mensenhandel te herkennen en met hen om te gaan. 4. Om het voorkomen en bestrijden van mensenhandel doel treffender te maken door de vraag ernaar te ontmoedigen, over wegen de lidstaten maatregelen te nemen houdende strafbaar stelling van het gebruikmaken van diensten die het voorwerp zijn van uitbuiting in de zin van artikel 2, in de wetenschap dat de betrokkene het slachtoffer is van een in artikel 2 bedoeld strafbaar feit. Artikel 19 Nationale rapporteurs en soortgelijke mechanismen De lidstaten nemen de nodige maatregelen om een nationale rapporteur aan te stellen of in een mechanisme van soortgelijke strekking te voorzien. De taken van de rapporteur en deze mechanismes omvatten het monitoren van tendensen inzake mensenhandel, het meten van de resultaten van bestrijdings maatregelen, onder meer door statistieken te verzamelen in nauwe samenwerking met relevante organisaties uit het maat schappelijk middenveld die op dit gebied actief zijn, en rappor tering.
NL
15.4.2011
Publicatieblad van de Europese Unie
Artikel 20 Coördinatie
van
de strategie van mensenhandel
de
Unie
tegen
Teneinde bij te dragen tot een gecoördineerde en gecon solideerde strategie van de Unie tegen mensenhandel, vergemak kelijken de lidstaten de taken van een coördinator voor de bestrijding van mensenhandel (ATC). Meer bepaald verstrekken de lidstaten de ATC de in artikel 19 bedoelde informatie, op basis waarvan de ATC bijdraagt aan tweejaarlijkse rapportering door de Commissie over de vorderingen in de strijd tegen mensenhandel.
L 101/11
deze richtlijn verwezen. De regels voor deze verwijzing worden vastgesteld door de lidstaten. Artikel 23 Rapportering 1. De Commissie dient uiterlijk op 6 april 2015 een rapport in bij het Europees Parlement en de Raad waarin wordt beoor deeld in hoeverre de lidstaten de nodige maatregelen hebben genomen om aan deze richtlijn te voldoen en waarin tevens de op grond van artikel 18, lid 4, genomen maatregelen worden beschreven; dit verslag gaat indien nodig vergezeld van wetge vingsvoorstellen.
Artikel 21 Vervanging van Kaderbesluit 2002/629/JBZ Kaderbesluit 2002/629/JBZ inzake bestrijding van mensenhan del wordt vervangen voor lidstaten die aan de aanneming van deze richtlijn deelnemen, onverminderd de verplichtingen van de lidstaten wat betreft de termijn voor de omzetting van het Kaderbesluit in nationaal recht.
Voor lidstaten die aan de aanneming van deze richtlijn deel nemen, gelden verwijzingen naar Kaderbesluit 2002/629/JBZ als verwijzingen naar deze richtlijn.
2. De Commissie dient uiterlijk op 6 april 2016 een rapport in bij het Europees Parlement en de Raad waarin wordt beoor deeld in welke mate bestaande nationale wetgeving houdende strafbaarstelling van het gebruik van diensten die het voorwerp zijn van uitbuiting van mensenhandel, een impact heeft op het voorkomen van mensenhandel; dit verslag gaat indien nodig vergezeld van passende voorstellen. Artikel 24 Inwerkingtreding Deze richtlijn treedt in werking op de dag van de bekendma king ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.
Artikel 22 Artikel 25
Omzetting 1. De lidstaten doen de nodige wettelijke en bestuursrechte lijke bepalingen in werking treden om uiterlijk op 6 april 2013 aan deze richtlijn te voldoen.
2. De lidstaten delen de Commissie de tekst mee van de bepalingen waarmee zij hun verplichtingen uit hoofde van deze richtlijn in intern recht omzetten.
3. Wanneer de lidstaten die bepalingen vaststellen, wordt in de bepalingen zelf of bij de officiële bekendmaking ervan naar
Adressaten Deze richtlijn is overeenkomstig de Verdragen gericht tot de lidstaten. Gedaan te Straatsburg, 5 april 2011.
Voor het Europees Parlement De voorzitter
Voor de Raad De voorzitster
J. BUZEK
GYŐRI E.
Opties na uitbuiting in arbeidssituaties Niet anoniem! Procedure
Instantie
Strafrechtelijke procedure
Politie of directie Opsporing ISZW (oude SIOD)
Loonvordering
Recht
Doel / Resultaat
Nadelen
Kosten
Strafrecht
B8-vergunning voor cliënt. Veroordeling dader + voegen strafzaak = schadevergoeding > voorschotregeling (de staat neemt schadevergoeding over; betaalt na 8 mndn indien dader niet betaalt.
Intensief traject (verhoren) Schadevergoeding/loon is afhankelijk van veroordeling en strafprocedure; deze duurt lang.
Geen
Met behulp van arbeidsrecht Advocaat, evt naar civiele rechter
Civiel (arbeidsrecht advocaat/ juridisch loket)
Schikking of civiel vonnis tbv cliënt, ook mogelijk voor ongedocumenteerden!
Geen B8-vergunning
Eigen bijdrage (min 127 euro maar korting (50 euro) met doorverwijzing via jur loket + evt griffie- (73 euro) en proceskosten
Claim
Vakbond
Civiel
Schikking/bemiddeling/ civiele procedure
Lidmaatschapskosten. Voorkeur voor collectieve zaken. Bij FNV reeds vóór uitbuiting lid zijn. (bij CNV een jaar vooruit betalen
Lidmaatschap: FNV/CNV (144 vooruit)
Melding uitzendbureau
Inspectie SZW – AMU (Aanpak Malafide Uitzendondernemingen)
Bestuursrecht
Sanctie werkgever: boete bedrijf, handhaving WML
Onzekerheid over uitbetaling loon
Geen
Melding uitzendbureau
SNCU (Stichting Naleving CAO voor Uitzendkrachten)
Civiel
Sanctionering uitzendbureau: schikking, civiel vonnis tbv SNCU
Boete gaat naar SNCU
Geen
Aanvraag indienen slachtoffer mensenhandel
Schadefonds Geweldsmisdrijven
Schadevergoeding slachtoffer mensenhandel
Definitie geweld: tot nog toe alleen toekenning prostitutie
Geen
Anoniem! Procedure
Instantie
CIE
Als cliënt belastende info kwijt wil over criminele feiten
Meld misdaad anoniem
Als cliënt belastende info kwijt wil over criminele feiten
Recht
Doel / Resultaat
Nadelen
Kosten
Voortraject strafrecht
Uiteindelijk soms strafrechtelijk onderzoek
Geen B8 of bescherming cliënt
Geen
Voortraject strafrecht
Uiteindelijk soms strafrechtelijk onderzoek
Geen B8 of bescherming cliënt
Geen
Ongedocumenteerden die zijn uitgebuit in de arbeidssituatie Ook voor ongedocumenteerde arbeidsmigranten is het arbeidsrecht van toepassing en toegankelijk. Om een goede inschatting te maken van de haalbaarheid van het vorderen van achterstallig loon moeten de volgende zaken worden onderzocht:
Ander bewijs: Getuigen: collega’s, buren, vrienden, familie. Documenten: mails, foto’s, visitekaartjes, namen, adressen, Urenregistratie van de werknemer Beschrijving van de arbeidssituatie (aard werkzaamheden ed)
Bewijs dat de werknemer in het bedrijf gewerkt heeft. Een ongedocumenteerde werknemer is meestal niet in het bezit van een arbeidscontract. Hoe nu te bewijzen dat de werknemer er wél werkzaam was? Een mogelijkheid is met een verklaring van de autoriteiten van het feit dat de persoon werkend is aangetroffen bij een inspectie of inval. Deze verklaring kan men opvragen bij de betreffende dienst en gebruiken in een civiele procedure. WAV artikel 23 zegt immers: Indien een werkgever een vreemdeling arbeid doet verrichten in strijd met artikel 2, wordt de vreemdeling vermoed gedurende zes maanden werkzaam te zijn voor die werkgever tegen het loon, bedoeld in het eerste lid, en voor de duur van het verrichten van de arbeid in de desbetreffende bedrijfstak gebruikelijk is. Zodoende kan met behulp van de verkregen verklaring middels WAV artikel 23 in een civiele procedure zes maanden loon worden geclaimd.
Check of er geen sprake is van faillissement. Indien het bedrijf failliet is verklaard heeft de claim weinig kans van slagen.
Voegen in het strafproces Voegen in het strafproces | april 2011
U bent slachtoffer geworden van een misdrijf of overtreding en u heeft daarbij schade geleden. Eén van de mogelijkheden om uw schade vergoed te krijgen is u als benadeelde partij te voegen in het strafproces tegen de verdachte. In dit informatieblad wordt uitgelegd wat ‘voegen’ precies is en hoe dat in z‘n werk gaat. Voegen, wat is dat Als iemand een strafbaar feit pleegt, is hij in principe zelf aansprakelijk voor de daarbij door hem veroorzaakte schade. De officier van justitie beslist of de verdachte voor de rechter moet verschijnen. Zo ja, dan volgt een strafzitting. Op die zitting zal de officier van justitie een straf eisen. Wanneer u schade heeft geleden, dan kunt u om een vergoeding van die schade vragen in dit strafproces. Dit kunt u schriftelijk doen door middel van een formulier of u kunt dit mondeling doen op het moment van de zitting. Allebei de mogelijkheden noemen we voegen. Heeft u zich als benadeelde in het strafproces gevoegd, dan vraagt de officier van justitie de rechter om óók een uitspraak te doen over de toewijzing van uw schade. Uw claim loopt als het ware mee in het proces tegen de verdachte. U hoeft dus geen aparte procedure te starten. Aan de voeging zijn voor u als benadeelde geen kosten verbonden.
Voorwaarden voor voeging in het strafproces • U heeft schade geleden door een strafbaar feit; • De verdachte is opgespoord; • U heeft uw schade of een deel daarvan niet op een andere manier vergoed gekregen; • De verdachte moet voorkomen, er vindt dus een strafzitting voor de rechter plaats; • De verdachte moet voorkomen voor het feit waarvan u slachtoffer bent geworden.
Wie kan zich voegen • Benadeelde: Een benadeelde (iemand die schade heeft geleden door een strafbaar feit) van 18 jaar of ouder, kan zelf in de procedure optreden. • Nabestaanden: Nabestaanden kunnen zich voegen in een strafproces voor specifieke kosten, zoals de kosten van de begrafenis of voor een verlies aan inkomsten indien de overledene kostwinnaar was. • Rechtspersoon: voor een rechtspersoon moet een vertegenwoordigingsbevoegde of een gemachtigde (een natuurlijk persoon) optreden.
U bent niet verplicht om een advocaat in te schakelen. Dat mag natuurlijk wel. Bent u jonger dan 18 jaar dan moet uw wettelijk vertegenwoordiger (ouder of voogd) voor u optreden. Uw wettelijk vertegenwoordiger moet in dit geval het formulier voor het voegen medeondertekenen. U kunt iemand machtigen om namens u in de voegingsprocedure op te treden. Deze persoon behartigt dan uw belangen. Hij moet wel meerderjarig zijn. Is degene die voor u optreedt geen advocaat, dan moet u hem schriftelijk machtigen. De machtiging is opgenomen in het formulier.
Hoe kunt u zich voegen U kunt zich vóór en tijdens de zitting voegen. Voegen vóór de zitting
Voordat de zitting plaatsvindt, voegt u zich schriftelijk met het formulier, dat u van de officier van justitie gekregen heeft. Op het formulier vult u in wat voor schade u heeft geleden en om welk bedrag het gaat. Ook wordt gevraagd of u een deel van uw schade al via andere wegen (bijvoorbeeld verzekering) vergoed heeft gekregen. Schade die al vergoed is kunt u namelijk niet meer van de verdachte vorderen. Het invullen van het formulier kan lastig zijn. Bij een niet goed of onvolledig ingevuld formulier loopt u het risico dat uw schade niet wordt vergoed. Laat u dus goed voorlichten als u vragen heeft of twijfelt over wat u moet invullen. Slachtofferhulp Nederland kan u helpen met het invullen van het formulier. Het ingevulde formulier geeft u aan de officier van justitie of stuurt u zo spoedig mogelijk op naar het parket waar de officier werkt. Weet u niet waar u het formulier naartoe moet sturen, neem dan contact op met het slachtofferloket bij u in de buurt, voor adressen zie www.slachtofferloket.nl. Mocht u een bewijs van verzending willen hebben, dan kunt u het aangetekend versturen. Denkt u er aan dat u voor uzelf kopieën van alle stukken (die u verzendt) maakt en bewaart.
• Mondeling: U kunt uw opgave ook mondeling doen, tijdens de zitting. U moet dan zelf tegen de rechter zeggen dat u schadevergoeding eist. In beide gevallen moet u voldoende bewijsstukken van uw schade kunnen leveren. Bent u minderjarig, dan heeft u alleen toegang tot de zitting om uw vordering kenbaar te maken. Ook de uitspraak van de rechter kunt u bijwonen.
Inzien van stukken Om uw vordering goed voor te kunnen bereiden, kan het van belang zijn dat u inzage krijgt in de processtukken. U kunt de officier van justitie om inzage vragen. Deze kan dat in het belang van het proces geheel of gedeeltelijk weigeren. Dit wordt u schriftelijk meegedeeld. In de brief wordt ook aangegeven hoe u eventueel daarover uw beklag kan doen.
Schade Er wordt onderscheid gemaakt tussen twee soorten schade: materieel en immaterieel. • Bij materiële schade gaat het meestal om de waarde van vernielde of gestolen goederen, medische kosten en verlies van inkomsten omdat u een tijd niet kon werken. De hoogte van materiële schade is in het algemeen redelijk goed vast te stellen. Wees erop bedacht dat u van bijvoorbeeld gestolen goederen niet de nieuwwaarde vergoed krijgt, maar de zogeheten dagwaarde. Dat laatste bedrag moet u opgeven. Bij Slachtofferhulp Nederland kunt u hierover informatie krijgen. • Bij immateriële schade gaat het om het verdriet, de pijn en de angst. Vergoeding van immateriële schade heet ook wel ‘smartengeld’. De hoogte van immateriële schade is vaak lastig vast te stellen. Een medewerker van Slachtofferhulp Nederland kan u helpen bij het inventariseren van uw schade.
Het vonnis Tijdens de zitting vraagt de officier van justitie aan de rechter om u een schadevergoeding toe te kennen. U hoeft dat niet zelf aan de rechter te vragen. Als u zich als benadeelde gevoegd heeft vóórdat de zitting plaatsvindt, dan hoeft u in principe niet op de zitting aanwezig te zijn. Wel kan het voorkomen dat u door de rechter wordt opgeroepen. In dat geval bent u verplicht om te verschijnen. Voegen tijdens de zitting
Het verdient de voorkeur u vóór de zitting te voegen. U kunt zich echter ook tijdens de zitting voegen. Er zijn twee mogelijkheden. • Schriftelijk: U zorgt ervoor dat de rechter kort vóór de aanvang van de zitting een schriftelijke opgave ontvangt van uw schade en de omstandigheden waaronder die schade is opgetreden. Deze schriftelijke opgave kunt u persoonlijk aan de rechter geven, of aan de griffier van het gerecht waar de zitting zal plaatsvinden.
Vindt de rechter dat u recht heeft op schadevergoeding en acht hij het feit bewezen, dan kan hij de dader veroordelen tot het betalen van (een gedeelte van) uw schade. Er zijn twee mogelijkheden. • De rechter kan u een schadevergoeding toewijzen. De rechter zegt in dat geval alleen dat u volgens hem recht hebt op schadevergoeding. U moet nu zelf het bedrag innen. U stuurt de dader een aangetekende brief met het verzoek om binnen een bepaalde termijn te betalen. Betaalt hij niet binnen deze termijn, dan kunt u een deurwaarder inschakelen met overlegging van een afschrift van het vonnis. • De rechter legt als verplichting aan de dader op dat deze de schade aan u moet betalen. Dit is de zogenoemde ‘schadevergoedingsmaatregel’. De officier van justitie zal in dit geval het Centraal Justitieel Incasso Bureau inschakelen, die probeert het bedrag voor u te innen.
Of er in uw geval sprake is van een maatregel of een toewijzing, kunt u vinden in het afschrift van het vonnis van de rechter of in de brief van de officier van justitie. Die ontvangt u na afloop van het proces. Heeft u niet automatisch een afschrift van het vonnis ontvangen, dan kunt u de griffie van de rechtbank of het hof verzoeken om u dit alsnog toe te sturen.
Hoger beroep Als de officier van justitie of de verdachte in een strafzaak in hoger beroep gaat, dan gaat uw vordering tot schadevergoeding vanzelf mee. U ontvangt hiervan schriftelijk bericht. Als de officier van justitie noch de verdachte in hoger beroep gaat, kunt u, wanneer u het niet eens bent met de gehele of gedeeltelijke afwijzing van uw vordering, in een aantal gevallen zelf in beroep gaan. Het door u gevorderde bedrag moet dan wel hoger zijn dan 1.750 euro. De termijn waarbinnen u in hoger beroep kunt gaan, is drie maanden, te rekenen vanaf de dag van de uitspraak van het vonnis. Houdt u er wel rekening mee dat u dan een advocaat nodig heeft en dat de regels van het civiel recht van toepassing zijn. Een medewerker van een Juridisch loket of van Slachtofferhulp Nederland kan u adviseren of in uw geval hoger beroep mogelijk en zinvol is en vertellen hoe een en ander in zijn werk gaat.
Waar kunt u terecht voor meer informatie Met vragen over schadevergoeding en voegen in het strafproces kunt u altijd terecht bij Slachtofferhulp Nederland. Ook voor vragen over het invullen van het formulier kunt u hier terecht.
Adressen Slachtofferhulp Nederland
t 0900 01 01 (lokaal tarief ) Internet: www.slachtofferhulp.nl Het slachtofferloket
Internet: www.slachtofferloket.nl Postbus 51 Informatiedienst
t 0800 80 51 (gratis) op werkdagen van 08.00 tot 20.00 uur Internet: www.rijksoverheid.nl E-mail: via het contactformulier op www.rijksoverheid.nl/contact
Dit informatieblad is een uitgave van: Ministerie van Veiligheid en Justitie | Directie Voorlichting Postbus 20301 | 2500 eh Den Haag
Schedeldoekshaven 100 | 2511 ex Den Haag april 2011
Nationaal Rapporteur Mensenhandel
Mensenhandel Jurisprudentie mensenhandelzaken 2009-2012 Een analyse
Colofon Referentie: Nationaal Rapporteur Mensenhandel (2012). Mensenhandel. Jurisprudentie mensenhandelzaken 2009-2012. Een analyse. Den Haag: BNRM Bureau Nationaal Rapporteur Mensenhandel Postbus 20301 2500 EH Den Haag 070 – 3704514 www.bnrm.nl Productie: Zalsman Grafische en digitale realisatie: Pieter Kers, Realizapp © bnrm 2012
8 Schadevergoeding
8.1 Schadevergoedingsmodaliteiten
Slachtoffers van mensenhandel kunnen op verschillende manieren schade vergoed krijgen.1 Het kan hierbij gaan om materiële schade – zoals schade aan eigendommen, medische kosten of afgepakte dan wel ingehouden verdiensten – en immateriële schade (smartengeld). Zo kunnen slachtoffers zich voor het verkrijgen van schadevergoeding voegen als benadeelde partij in het strafproces.2 Het voegen als benadeelde partij betreft een civiele vordering en deze vordering wordt dan ook beheerst door de materiële regels van het burgerlijke recht op grond van onrechtmatige daad.3 De schadevergoedingsmaatregel is de tweede mogelijkheid om schade vergoed te krijgen. Deze maatregel kan de rechter op verzoek van de benadeelde partij, op vordering van het OM4, maar ook ambtshalve opleggen.5 ‘Ambtshalve’ betekent dat een schadevergoedingsmaatregel kan worden opgelegd zonder dat een slachtoffer zelf een civiele vordering heeft ingediend.6 Een schadevergoedingsmaatregel betekent dat het Centraal Justitieel Incassobureau (CJIB) de incasso uit handen van het slachtoffer neemt (zie §8.4). Daarnaast is het mogelijk dat slachtoffers een beroep doen op het Schadefonds Geweldsmisdrijven.7 Als gevolg van de Wet versterking positie slachtoffers in het strafproces – die op 1 januari 2011 in werking trad – oordeelt de rechter over de ontvankelijkheid van een vordering op grond van het criterium dat de vordering geen onevenredige belasting van het strafgeding oplevert, in plaats van het criterium dat de vordering kennelijk eenvoudig van aard is.8 Ook is het per 1 januari 2011 mogelijk dat, na het opleggen van een schadevergoedingsmaatregel, de staat aan het slachtoffer de schadevergoeding uitkeert als de
1 Zie NRM5, p. 82 e.v., NRM7 p. 497. 2 Zie artt. 51a-51f Sv jo. art. 361 Sv. Dit kan vóór of tijdens de behandeling van de strafzaak. 3 Art. 6:162 BW. 4 Het OM kan op grond van deze bepaling ook ambtshalve een schadevergoedingsmaatregel eisen als geen vordering benadeelde partij is ingediend. Zie ook Aanwijzing slachtofferzorg, §2.4.2, Stcrt. 2010, 20476. 5 Art. 36f Sr. 6 ‘Hoewel de maatregel ook kan worden opgelegd indien geen civiele vordering is ingediend, zal dit veelal niet voor de hand liggen bij gebrek aan informatie of de schade nog wel bestaat en niet inmiddels vergoed is dan wel of het slachtoffer nog wel behoefte heeft aan schadevergoeding en zo ja over de omvang van de schade’, Claassens & Wabeke 2005, p. 87. 7 Voor overige mogelijkheden tot het verkrijgen van schadevergoeding, voor zover niet in dit hoofdstuk besproken, zie NRM5, p. 82 e.v. 8 Art. 361 lid 3 Sv. Wet van 17 december 2009, Stb. 2010, 1; in werking per 1 januari 2011, Stb. 2010, 291.
136
Jurisprudentie Mensenhandel
verdachte niet of niet volledig binnen acht maanden na het onherroepelijk worden van het vonnis of arrest, aan zijn verplichting heeft voldaan.9 Omdat mensenhandel wordt gezien als een gewelds- dan wel zedenmisdrijf geldt voor slachtoffers van mensenhandel in deze zogenoemde voorschotregeling geen maximumbedrag.10 Voornoemde wetswijzigingen zijn in de cijfers over 2010 uiteraard nog niet terug te zien. Wel zal aan de hand van recente jurisprudentie het nieuwe criterium nader worden besproken. Op internationaal niveau blijft de roep om een verband te leggen tussen ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel en schadevergoeding11, zoals recentelijk ook nog in de te implementeren EU-Richtlijn mensenhandel uitdrukkelijk wordt weergegeven.12 Het is daarbij opvallend dat – andersom – het voorstel van de Europese Commissie voor een richtlijn bevriezing en confiscatie van criminele opbrengsten geen verband legt met schadevergoeding voor slachtoffers. Mensenhandel is immers één van de delicten die onder de werkingssfeer van deze richtlijn zouden moeten vallen.13 In ieder geval verplicht de EU-Richtlijn mensenhandel de lidstaten om er voor te zorgen dat slachtoffers van mensenhandel toegang hebben tot bestaande regelingen voor de schadevergoeding van slachtoffers van opzettelijke geweldmisdrijven.14 In Nederland moet hierbij gedacht worden aan het Schadefonds Geweldsmisdrijven (zie hierna, §8.6). De mogelijkheden voor slachtoffers om hun schade vergoed te krijgen zijn divers en, zoals in de volgende paragrafen zal blijken, niet eenduidig en ook niet altijd effectief. Het is vaak lastig voor slachtoffers hun weg hierin te vinden. Dat betekent dat ook op het gebied van voorlichting aan slachtoffers nog een weg te gaan is. Dit punt is opgepakt door de Task Force Mensenhandel15 en dit heeft tot een aantal acties geleid. Task Force Mensenhandel De ambitie van de Task Force is om het schadeverhaal voor slachtoffers te verbeteren, en met name met een beroep op het Schadefonds Geweldsmisdrijven. Een folder over de rechten en plichten van slachtoffers van mensenhandel is in ontwikkeling waarin de mogelijkheid wordt opgenomen voor het verkrijgen van een uitkering van het Schadefonds Geweldsmisdrijven – en de overige mogelijkheden voor slachtoffers van mensenhandel om compensatie te krijgen. Deze folder wordt verspreid onder de organisaties die betrokken zijn bij de strijd tegen mensenhandel en zorg voor slachtoffers en is primair bedoeld om slachtoffers voor te lichten; bij de verspreiding van de folders worden de betreffende instanties specifiek gewezen op de mogelijkheden die het Schadefonds
9 10 11
12 13 14 15
Art. 36f lid 6 Sr. Besluit van 24 juli 2010, houdende vaststelling van het Uitvoeringsbesluit voorschot schadevergoedingsmaatregel, Stb. 2010, 311. NRM7, p. 7. Zowel de OVSE, UNHCR als de Raad van Europa bevelen aan om de opbrengsten uit misdrijven te gebruiken om slachtoffers te compenseren of fondsen op te richten om slachtoffers te helpen en te rehabiliteren. Zie in dit verband ook art. 14 lid 2 VN-Verdrag inzake de bestrijding van georganiseerde misdaad. EU-Richtlijn mensenhandel (2011/36/EU), considerans §13. Zie Voorstel voor een Richtlijn van het Europees Parlement en de Raad betreffende de bevriezing en confiscatie van opbrengsten van misdrijven in de Europese Unie, 12 maart 2012, COM(2012)85. Art. 17 EU-Richtlijn mensenhandel (2011/36/EU). Task Force Mensenhandel 2011.
Schadevergoeding
137
geweldsmisdrijven kan bieden aan slachtoffers van mensenhandel. Ook is het de bedoeling dat in de correspondentie van het OM met slachtoffers/ aangevers een standaardtekst wordt opgenomen die erop wijst dat slachtoffers van geweldsmisdrijven mogelijk in aanmerking komen voor een uitkering van het Schadefonds Geweldsmisdrijven.
In deze paragraaf wordt eerst inzicht verschaft in enige cijfers met betrekking tot de vordering benadeelde partij in zaken van overige uitbuiting in eerste aanleg uit 2010. Vanwege het geringe aantal zaken worden de resultaten in kort bestek besproken en aangevuld met de bespreking van enkele zaken van recente datum. Vervolgens wordt aandacht besteed aan zaken van seksuele uitbuiting in 2010. Omdat het hier om een groter aantal zaken gaat, is deze paragraaf uitgebreider opgezet. Deze cijfers kunnen niet allemaal eenvoudig met de resultaten uit het vorige onderzoek uit NRM7 worden vergeleken omdat – in tegenstelling tot het vorige onderzoek – nu de unieke vorderingen zijn bekeken. Na bespreking van zowel kwantitatieve als kwalitatieve onderzoeksresultaten volgt nadere informatie over uitkeringen van het Schadefonds Geweldsmisdrijven en ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel in relatie tot schadevergoeding.
8.2 Schadevergoeding en overige uitbuiting Het aantal zaken van overige uitbuiting is gering in aantal, zowel absoluut als relatief (afgezet tegen de zaken met betrekking tot seksuele uitbuiting). Hetzelfde geldt voor de vorderingen benadeelde partij in deze zaken. Omdat minder informatie beschikbaar is, is het lastiger uit de vonnissen van overige uitbuiting algemene conclusies te trekken. Om die reden worden de resultaten in kort bestek besproken. Aandacht gaat vooral uit naar enkele opvallende zaken. Ook aan vonnissen uit 2011 en 2012 wordt aandacht geschonken, hoewel in het kwantitatieve onderzoek uitsluitend de vonnissen in eerste aanleg uit 2010 zijn meegenomen.
8.2.1 Aard en hoogte van de ingediende vorderingen In de 29 bestudeerde vonnissen zijn 70 unieke slachtoffers geïdentificeerd. Daarvan hebben 21 slachtoffers (30%) een vordering benadeelde partij ingediend (mede) ten aanzien van de ten laste gelegde mensenhandelfeiten. Elf (52%) van deze 21 vorderingen hadden uitsluitend betrekking op mensenhandel. In het navolgende wordt alleen aan deze vorderingen aandacht besteed. Aangezien sommige slachtoffers slachtoffer zijn van meerdere verdachten zijn de vorderingen soms gericht aan meer dan één verdachte.16
16
Deze verdachten worden (meestal) hoofdelijk aansprakelijk gehouden voor de geleden schade. Dan kan de maatregel hoofdelijk voor het totaal van de schadevergoeding worden opgelegd. De maatregel wordt dan dus niet per verdachte voor een deel (naar rato van het aantal aansprakelijke personen) van de totale schade opgelegd. Deze hoofdelijkheid vloeit voort uit het gegeven dat de eventuele civiele vordering volgens het burgerlijk recht hoofdelijk moet worden toegewezen terwijl bij de oplegging van de schadevergoedingsmaatregel dezelfde maatstaven van burgerlijk recht moeten worden toegepast, Claassens & Wabeke 2005, p. 91.
138
Jurisprudentie Mensenhandel
Tabel 21 Aard ingediende vorderingen benadeelde partij ten aanzien van uitsluitend mensenhandel (2010, overige uitbuiting) Aantal
Totale vorderingsbedrag bekend
Uitsluitend immaterieel
-
-
Uitsluitend materieel
2
2
Zowel materieel als immaterieel
4
4
Onbekend
5
1
Totaal
11
7
Zoals in de bovenstaande tabel te zien is, wordt de aard van de ingediende vordering in vijf vonnissen niet genoemd. In de overige zes zaken gaat het in vier gevallen om zowel materiële als immateriële schadevergoeding. In twee zaken ziet de vordering alleen op materiële schade. In geen enkel vonnis is uitsluitend immateriële schadevergoeding gevorderd. Indien de aard van de vordering niet bekend is, wordt vaak ook het bedrag niet genoemd (in vijf gevallen slechts één maal). In onderstaande tabel is te zien wat de gemiddelde hoogte is van de gevorderde bekende (deel)bedragen van de vorderingen die uitsluitend zien op mensenhandel. Tabel 22 Hoogte bekende ingediende vorderingen benadeelde partij ten aanzien van uitsluitend mensenhandel (2010, overige uitbuiting)17181920 Gemiddelde gevorderde schadevergoeding 17
Minimum
Maximum
Gevorderde immateriële schade
€ 1.625,00
€ 500,00
€ 5.000,00
Gevorderde materiële schade
€ 11.975,1718
€ 3.512,05
€ 31.292,79
Gevorderde schade waarvan de aard niet genoemd is
€ 18.151,0019
Nvt (N: 1)
Nvt (N: 1)
Totaal gevorderde schade
€ 13.786,0120
€ 4.012,05
€ 36.292,79
De gevorderde immateriële schade is gemiddeld gezien veel lager dan de gevorderde materiële schade (vergelijk € 1.625,00 met € 11.975,17). Gemiddeld wordt per vordering in totaal een bedrag van € 13.786,01 gevorderd. De kleinste vordering is € 4.012,0521 en de grootste € 36.292,79.22
17 18 19 20 21 22
N: 4, Sd: 2.250,00. N: 6, Sd: 10.136,81. N: 1. N: 7, Sd: 11.039,25. Rb. Haarlem 8 december 2010, LJN: BO8985. Rb. Arnhem 17 november 2010, 05-702246-10 (niet gepubliceerd).
Schadevergoeding
139
8.2.2 (Deels) toegekende vorderingen In onderstaande tabel is te zien hoe vaak de elf vorderingen die uitsluitend zien op mensenhandel (deels) zijn toegekend door de rechter. Tabel 23 Aantal toegekende vorderingen benadeelde partij ten aanzien van uitsluitend mensenhandel (2010, overige uitbuiting) N
%
Vordering deels toegekend & benadeelde partij deels niet-ontvankelijk verklaard
3
27%
Benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaard
7
64%
Anders
1
9%
Totaal
11
100%
In totaal zijn drie vorderingen (36%) door de rechter deels toegekend. In deze drie deels toegekende vorderingen gaat het uitsluitend om toegekende materiële schade. Gemiddeld is een bedrag van € 1.478,2123 aan materiële schade toegekend. Van de drie toekenningen waarop dit totale gemiddelde is gebaseerd is alle keren ook het totale vorderingsbedrag bekend.24 Het kleinste toegekende bedrag is € 755,25 en het grootste € 1.986,93. Bij alle drie de toekenningen is een schadevergoedingsmaatregel opgelegd. Zoals hierboven te zien was, zijn slechts drie van de elf vorderingen deels toegekend, alle in dezelfde zaak.25 In die zaak werden drie personen door de verdachte bewogen tot het afsluiten van telefoonabonnementen (door misleiding). De toegekende vordering ziet uitsluitend op de geleden materiële schade. Rechtbank Haarlem, 8 december 201026, 27 Het materiële deel van de vordering benadeelde partij6 zag op de door de slachtoffers betaalde abonnementskosten. De rechtbank stelt vast dat de gevorderde abonnementskosten rechtstreeks voortvloeien uit het bewezen mensenhandelfeit. De vordering wordt echter slechts voor 25% toegekend. Voor de rest van het bedrag worden de benadeelden niet-ontvankelijk verklaard, omdat volgens de rechtbank niet eenvoudig is vast te stellen in welke mate de schade mede het gevolg is van omstandigheden die aan de benadeelde partij kunnen worden toegerekend in de zin van art. 6:101 BW. Waar de twijfel hierover bij de rechtbank is ontstaan, wordt in het vonnis niet duidelijk. Ook wordt niet gemotiveerd waar de toekenning voor 25% op is gebaseerd. Inzicht in de
23 24
25 26 27
N: 3, Sd: 643,18. Wanneer het gemiddelde van deze drie vorderingen, betreffende zowel materiële als immateriële schade (€ 6.909,62), vergeleken wordt met het gemiddelde van de drie hieraan gerelateerde toegekende bedragen, betreffende uitsluitend materiële schade (€ 1.478,21), blijkt dat gemiddeld ongeveer 21% van het totale vorderingsbedrag is toegekend. Dit betreft 0% van de immateriële gevorderde schade (in alle drie de zaken € 500,00) en 23% van de materiële gevorderde schade. Rb. Haarlem 8 december 2010, 15-700445-10 (niet gepubliceerd). Rb. Haarlem 8 december 2010, LJN: BO8985. Het immateriële deel van de vordering wordt niet toegekend. De rechtbank oordeelt dat onvoldoende aannemelijk is geworden dat de slachtoffers in voornoemde zaak immateriële schade hebben geleden.
140
Jurisprudentie Mensenhandel gehanteerde rekenmethode ontbreekt aldus. Bij de bespreking van zaken van seksuele uitbuiting hieronder wordt op door rechters gehanteerde rekenmethoden nog nader ingegaan.
8.2.3 Niet toegekende vorderingen Zoals in Tabel 23 te zien was, zijn tien van de elf ingediende vorderingen (deels) niet-ontvankelijk verklaard. Daarbij ging het vijf keer om een vordering die niet eenvoudig van aard was. In de andere vijf gevallen kwam de rechtbank niet tot een bewezenverklaring van het slachtofferschap. De categorie ‘anders’ representeert een zaak waarin de vordering benadeelde partij was ingediend ten aanzien van het mensenhandelfeit, maar na vrijspraak daarvan de vordering wel geheel wordt toegekend voor de subsidiair ten laste gelegde oplichting.28 Rechtbank Alkmaar, 8 december 201129 In een zaak waarin de verdachte wordt veroordeeld voor het uitbuiten van een drietal Oekraïners wordt de vordering van slachtoffer 3 niet-ontvankelijk verklaard voor zover deze ziet op de achterstallige loonkosten. Deze zou het strafproces onevenredig belasten. Een motivering ontbreekt.30 De beslissing van de rechtbank is opvallend, omdat zij bij de bespreking van de bewijsmiddelen vrij specifiek uitwerkt welk werk het slachtoffer in welke periode heeft verricht en wat de hoogte is van het ontvangen loon (als het slachtoffer al loon ontving). Het is de vraag of het uitzoeken van het achterstallig loon het proces daadwerkelijk onevenredig zou hebben belast, temeer daar het de rechter ook is toegestaan de hoogte van de schade te schatten.31 In het vonnis is echter te weinig informatie beschikbaar om deze vraag te kunnen beantwoorden.
8.3 Schadevergoeding en seksuele uitbuiting Hierboven werden zaken op het terrein van overige uitbuiting besproken. In het navolgende wordt de focus verlegd naar vorderingen benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel in zaken van seksuele uitbuiting. Omdat over seksuele uitbuiting meer uitspraken beschikbaar zijn, wordt er langer bij stilgestaan. Aangevangen wordt met de bespreking van cijfermatige gegevens ten aanzien van de vorderingen benadeelde partij. Daarna volgt informatie over de mate waarin vorderingen zijn toegekend en schadevergoedingsmaatregelen zijn opgelegd.
8.3.1 Aantal, aard en hoogte van de ingediende vorderingen Van de 147 door het OM geïdentificeerde slachtoffers in mensenhandelzaken in de seksindustrie (eerste aanleg in 2010) hebben slechts 42 slachtoffers (29%) een vordering benadeelde partij ingediend (mede) ten aanzien van de ten laste gelegde mensenhandelfeiten. 26 (62%) van de totaal 42 vorderingen hebben betrekking op schade geleden als gevolg van uitsluitend mensenhandel. Onderhavige cijfers zien
28 29 30
31
Het gevorderde en toegekende bedrag betreft uitsluitend materiële schade en bedraagt € 14.598,93. Rb. Alkmaar 8 december 2011, LJN: BU8346. Vaak ontbreekt de motivering en volstaat de rechtbank met de vaststelling dat behandeling van de vordering benadeelde partij het strafgeding onevenredig belast (Candido 2011, pp. 354-359; Wingerden 2008, pp. 62-68). Art. 6:97 BW, tweede volzin: ‘De rechter begroot de schade op de wijze die het meest met de aard ervan in overeenstemming is. Kan de omvang van de schade niet nauwkeurig worden vastgesteld, dan wordt zij geschat.’
Schadevergoeding
141
alleen op deze 26 vorderingen; hiermee kan immers informatie kan worden verkregen over schade gevorderd als gevolg van alleen mensenhandel. Aangezien sommige slachtoffers slachtoffer zijn van meerdere verdachten zijn de vorderingen soms ingediend ten aanzien van meer dan één verdachte. Aldus hebben de 26 vorderingen betrekking op 38 verdachten;32 dat zijn 29 unieke personen – ten aanzien van sommige verdachten heeft meer dan één slachtoffer namelijk een vordering benadeelde partij ingediend. Aard ingediende vorderingen In onderstaande tabel is te zien wat de aard is van de 26 vorderingen met betrekking tot uitsluitend mensenhandel en in hoeveel gevallen de gevorderde bedragen in het vonnis genoemd zijn. Tabel 24 Aard ingediende vorderingen benadeelde partij ten aanzien van uitsluitend mensenhandel (2010, seksuele uitbuiting)33 Aantal
Totale vorderingsbedrag bekend
Uitsluitend immaterieel
3
3
Uitsluitend materieel
-
-
15
1034
Zowel materieel als immaterieel Onbekend
8
5
Totaal
26
18
Wanneer de aard van de vorderingen in het vonnis genoemd is, gaat het altijd om gevorderde immateriële schade34, waarbij meestal ook sprake is van gevorderde materiële schade.35 Van de 26 vorderingen is achttien keer het vorderingsbedrag in het vonnis weergegeven. Als de vordering niet-ontvankelijk is vanwege bijvoorbeeld een vrijspraak, is de hoogte en de aard (materieel of immaterieel) niet altijd kenbaar. Bij materiële schade gaat het doorgaans om afgestane verdiensten, maar het kan bijvoorbeeld ook gaan om kosten gemaakt voor het verwijderen van een onder dwang geplaatste tatoeage. Het is vaste jurisprudentie dat geld dat een verdachte zich heeft toegeëigend dan wel aan hem is afgestaan, in beginsel als materiële schade moet worden beschouwd. In een atypische zaak had de rechtbank daar moeite mee.36 In deze zaak ging het om een elfjarig meisje wier seksuele diensten door haar vader (verdachte) waren verkocht aan derden. De rechtbank wees dit onderdeel van de materiële schade af met de motivering dat het, anders dan in geval in de rechtspraak erkende vergoedingen, i.c. niet zou gaan om overeengekomen prostitutie, waarvan de aan de prostituee toekomende vergoeding niet aan haar wordt uitbetaald. Hoewel de uitspraak invoelbaar is miskent dit oordeel de essentie van artikel 273f Sr. Wellicht speelde bij
32 33 34 35 36
Zeventien vorderingen ten aanzien van één verdachte, zes vorderingen ten aanzien van twee verdachten en drie vorderingen ten aanzien van drie verdachten. 7 (waarbij het bedrag is opgesplitst in materieel en immaterieel) + 3 (waarbij alleen een totaalbedrag is genoemd). Achttien keer (3+15). Vijftien keer. Rb. Alkmaar 21 maart 2012, LJN: BV9569.
142
Jurisprudentie Mensenhandel
deze beslissing het feit mee dat het slachtoffer elf jaar was en de verdachte haar vader. Echter dit soort materiële schade wordt, zoals ook uit de hierna te bespreken uitspraken nog zal blijken, niet beperkt tot situaties waarbij de werkzaamheden in de prostitutie vooraf zijn overeengekomen. Hoogte ingediende vorderingen In Tabel 25 is te zien wat de gemiddelde hoogte is van de gevorderde (deel)bedragen van de vorderingen met betrekking tot uitsluitend mensenhandel. Tabel 25 Hoogte bekende ingediende vorderingen benadeelde partij ten aanzien van uitsluitend mensenhandel (2010, seksuele uitbuiting)3738394041 Gemiddelde gevorderde schadevergoeding 38
Minimum
Maximum
Gevorderde immateriële schade
€ 4.930,00
€ 2.000,00
€ 9.100,00
Gevorderde materiële schade
€ 30.238,4439
€ 276,28
€ 100.000,00
Gevorderde immateriële en materiële schade
€ 65.424,6740
€ 12.100,00
€ 164.949,00
Gevorderde schade waarvan de aard niet genoemd is
€ 31.637,0041
€ 5.500,00
€ 88.000,00
Totaal gevorderde schade
€ 34.190,4442
€ 3.376,28
€ 164.949,00
De gevorderde immateriële schade is gemiddeld gezien veel lager dan de gevorderde materiële schade (vergelijk € 4.930,00 met € 30.238,44), een ontwikkeling die overigens ook is te zien in zaken van overige uitbuiting. Gemiddeld wordt per vordering in totaal een bedrag van € 34.190,44 gevorderd. De kleinste vordering is € 3.376,2842 en de grootste € 164.949,00.43 Rechtbank Roermond, 24 augustus 201044 In deze zaak betreft het een slachtoffer dat gedurende vijf dagen is uitgebuit in die zin dat zij door de verdachte is gedwongen hem te bevoordelen uit de opbrengst van seksuele handelingen met een derde. Het gaat om eenmalige seksuele handelingen welk feit aan die ander als verkrachting ten laste is gelegd en bewezen verklaard. De vordering van het slachtoffer is € 3.100,00 immateriële schade en € 276,28 materiële schade, € 3.376,28 in totaal. De vordering wordt niet weersproken en de rechtbank vindt beide bedragen alleszins redelijk. Bijzonder in deze zaak is dat de rechtbank
37 38 39 40 41 42 43 44
N: 10, Sd: 1.861,33. N: 7, Sd: 33.598,57. N: 3, Sd: 86.264,19. N: 5, Sd: 33.450,97. N: 18, Sd: 43.159,34. Rb. Roermond 24 augustus 2010, 04-850250-06 (niet gepubliceerd). Rb. Den Haag 24 maart 2010, 09-650047-09 (niet gepubliceerd). Rb. Roermond 24 augustus 2010, 04-850250-06 (niet gepubliceerd).
Schadevergoeding
143
niet bij beide vorderingen het gehele bedrag (hoofdelijk) toekent, maar, gelet op de verschillende aard van beide bewezen verklaarde feiten, het bedrag in tweeën deelt.
Rechtbank Den Haag, 24 maart 201045 De verdachte in de zaak waarin door een slachtoffer in 2010 het hoogste bedrag is gevorderd – € 164.949,00 – was eigenaar van een massagesalon. De rechtbank acht bewezen dat verdachte het slachtoffer gedurende twee jaar heeft uitgebuit in de seksindustrie en dat verdachte een groot deel van het door haar verdiende geld in ontvangst heeft genomen. Haar vordering betreft zowel materiële als immateriële schade. De verdeling hiertussen blijkt niet uit het vonnis, evenmin als de aard van de materiële posten. De rechtbank ziet bij de materiële posten geen causaal verband met het bewezen verklaarde feit. De aard van de materiële schade is niet op te maken uit het vonnis. Wel blijkt uit het vonnis dat er tussen verdachte en slachtoffer een relatie bestond waarbij verdachte als alternatief genezer het slachtoffer ‘behandelde’. De benadeelde partij wordt nietontvankelijk verklaard ten aanzien van dit deel van de vordering. De rechtbank acht de vordering, voor zover deze betrekking heeft op de post immateriële schade, voor een bedrag van € 2.500,00 als vergoeding tot dat bedrag naar billijkheid toewijsbaar en in zoverre eenvoudig vast te stellen, nu vast is komen te staan dat de benadeelde partij rechtstreeks schade heeft geleden als gevolg van het onder 1. bewezen verklaarde feit. In §8.3.2 wordt nader ingegaan op de verschillen in het toekennen van zowel materiële als immateriële schade. Ten aanzien van de materiële schade zal daarbij vooral aandacht uitgaan naar de uitgangspunten bij het toekennen van afgenomen dan wel afgestane verdiensten in de seksindustrie. Bij de bespreking van immateriële schade wordt gekeken in hoeverre aspecten als geweld en duur van de uitbuiting bij de toekenning van de schade een rol spelen.
8.3.2 Aantal, aard en hoogte van de (deels) toegekende vorderingen Tabel 26 Aantal toegekende vorderingen benadeelde partij ten aanzien van uitsluitend mensenhandel (2010, seksuele uitbuiting)46 N
%
Vordering toegekend
47
3
12%
Vordering deels toegekend en benadeelde partij deels niet-ontvankelijk verklaard
14
54%
Benadeelde partij geheel niet-ontvankelijk verklaard
7
27%
Vordering niet beoordeeld (OM niet-ontvankelijk verklaard ten aanzien van ten laste gelegde mensenhandelfeiten waarop de vordering benadeelde partij zag)
2
8%
Totaal
26
100%
45 46
Rb. Den Haag 24 maart 2010, 09-650047-09 (niet gepubliceerd). Rb. Roermond 24 augustus 2010, 04-850250-06 (niet gepubliceerd), Rb. Groningen 28 juni 2010, LJN: BM9806 en Rb. Zwolle-Lelystad 10 december 2010, 07-660045-10 (niet gepubliceerd).
144
Jurisprudentie Mensenhandel
In totaal zijn zeventien vorderingen (65%) door de rechter (deels) toegekend – in drie gevallen in het geheel. De redenen voor het 21 keer47 (deels) niet-ontvankelijk verklaren van de benadeelde partij lagen vooral in het feit dat de vordering niet eenvoudig van aard was48 of het slachtofferschap niet bewezen werd verklaard. Daarnaast zijn vorderingen (deels) niet toegekend omdat het betreffende deel van de vordering niet voldoende aannemelijk is gemaakt of het causaal verband ontbreekt tussen het bewezen verklaarde en de gevorderde posten. Aard (deels) toegekende vorderingen In onderstaande tabel is te zien wat de aard is van de zeventien (deels) toegekende vorderingen en in hoeveel gevallen de toegekende bedragen in het vonnis genoemd zijn. Tabel 27 Aard toegekende vorderingen benadeelde partij ten aanzien van uitsluitend mensenhandel (2010, seksuele uitbuiting) Aantal Uitsluitend materieel
-
Uitsluitend immaterieel
9
Zowel materieel als immaterieel
7
Onbekend
1
Totaal
17
Wanneer de aard van de toegekende vorderingen in het vonnis genoemd is, gaat het altijd om toegekende immateriële schade49, waarbij vaak ook sprake is van toegekende materiële schade.50
47 14+7. 48 Tien keer. Dit criterium is per 1 januari 2011 gewijzigd, Wet versterking positie slachtoffers in het strafproces, Stb. 2010, 1 en Stb. 2010, 291. Conform huidige wetgeving is het criterium nu ‘geen onevenredige belasting van het strafproces’. 49 Zestien keer (9+7). 50 Zeven keer.
Schadevergoeding
145
Hoogte (deels) toegekende vorderingen Tabel 28 Hoogte toegekende vorderingen benadeelde partij ten aanzien van uitsluitend mensenhandel (2010, seksuele uitbuiting)51525354 Gemiddelde toegekende schadevergoeding Toegekende immateriële schade
52
€ 3.484,38
Minimum
Maximum
€ 500,00
€ 7.250,00
53
€ 276,28
€ 100.000,00
Toegekende schade waarvan de aard niet genoemd is
54
€ 88.000,00
N.v.t. (N: 1)
N.v.t. (N: 1)
Totaal toegekende schade
€ 20.697,1355
€ 1.500,00
€ 105.000,00
Toegekende materiële schade
€ 29.728,75
De toegekende immateriële schade is, net als bij de vorderingsbedragen, gemiddeld veel lager dan de toegekende materiële schade (vergelijk € 3.484,38 met € 29.728,75). Gemiddeld is per vordering in totaal een bedrag van € 20.697,13 toegekend en is in al deze gevallen een schadevergoedingsmaatregel opgelegd. Van de zeventien toekenningen waarop dit totale gemiddelde is gebaseerd is elf keer ook het totale vorderingsbedrag bekend. Wanneer het gemiddelde van deze elf vorderingen (€ 43.759,1255) vergeleken wordt met het gemiddelde van de elf hieraan gerelateerde toegekende bedragen (€ 26.200,1256), blijkt dat gemiddeld ongeveer 60% van het vorderingsbedrag is toegekend. Het laagst toegekende bedrag is € 1.500,0057 en het hoogste is € 105.000,00.58 Rechtbank Den Haag, 25 november 201059 In deze zaak is het laagste bedrag aan schadevergoeding toegekend, te weten € 1.500,00. Het slachtoffer had een bedrag van € 6.000,00 gevorderd voor geleden immateriële schade. Zij heeft geen materiële schade gevorderd. De rechtbank acht een half jaar uitbuiting in de seksindustrie bewezen. Ook acht de rechtbank bewezen dat het slachtoffer in die periode al het verdiende geld aan verdachte had moeten afgeven. De verdediging had vrijspraak bepleit en verzocht op die grond
51 52 53 54 55 56 57 58 59
N: 16, Sd: 1.725,85. N: 7, Sd: 34.345,72. N: 1. N: 17, Sd: 31.179,14. N: 11, Sd: 53.028,69. N: 11, Sd: 37.159,26. Rb. Den Haag 25 november 2010, LJN: BO5076. Rb. Zwolle-Lelystad 10 december 2010, LJN: BO7662. Bevestigd door Hof Leeuwarden 3 januari 2012, LJN: BV0005. Rb. Den Haag 25 november 2010, LJN: BO5076.
146
Jurisprudentie Mensenhandel de vordering af te wijzen. De hoogte van de geleden immateriële schade is dus niet betwist.60 Niettemin verlaagt de rechtbank het bedrag naar ‘billijkheid’ tot € 1.500,00. Dit zou verband kunnen houden met het feit dat de verdachte een uitbuitingsperiode wordt verweten van drie jaar en de rechtbank slechts een periode van zes maanden bewezen acht. Dit wordt in het vonnis echter niet geëxpliciteerd.
Rechtbank Zwolle-Lelystad, 10 december 201061 Het slachtoffer in deze zaak diende een vordering in van € 100.000,00 materiële schade en € 5.000,00 immateriële schade. Ter toelichting op de vordering van materiële schade heeft zij gesteld dat zij gedurende de ten laste gelegde periode in de prostitutie € 300,00 tot € 700,00 per dag verdiende. Zij moest al haar verdiensten afstaan aan verdachte. In de berekening gaat zij uit van een bedrag van € 100,00 per dag aan afgestane inkomsten; dit bedrag vermenigvuldigd met 50 maanden (vijf jaar, terwijl gemiddeld per jaar twee maanden niet gewerkt werd) maakt € 100.000,00. Haar gemachtigde heeft ter zitting benadrukt dat, om iedere discussie op dit moment te voorkomen, een zeer voorzichtige schatting gemaakt is. Het OM vorderde de vordering in zijn geheel toe te wijzen en daaraan de schadevergoedingsmaatregel te verbinden. De rechtbank is van oordeel dat uit het onderzoek ter terechtzitting voldoende is gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezen verklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden. De rechtbank acht aannemelijk dat het bedrag van € 100,00 voor iedere gewerkte dag een minimum betreft, en verwijst in dat kader ook naar arresten van het Hof Amsterdam62 en het Hof Arnhem63, waarin eveneens een bedrag van € 100,00 per gewerkte dag is aangehouden. Als gezegd wijst de rechtbank de vordering geheel toe en legt voor het totaalbedrag van € 105.000,00 ook een schadevergoedingsmaatregel op.
8.4 De schadevergoedingsmaatregel Vrijwel altijd wordt de schadevergoedingsmaatregel gekoppeld aan de toekenning van de vordering benadeelde partij. Groot voordeel van de schadevergoedingsmaatregel is dat de executie ervan in handen ligt van het Openbaar Ministerie, en niet in die van het slachtoffer. 64 Naast dit praktische voordeel kan hierdoor worden voorkomen dat een (meestal voor het slachtoffer onwenselijke) relatie blijft bestaan tussen slachtoffer en verdachte. Zoals al werd genoemd, is het door een recente wetswijziging – per 1 januari 2011 – bovendien mogelijk dat de staat het slachtoffer de schadevergoeding uitkeert indien de veroordeelde na acht maanden nog niet of slechts deels aan zijn verplichting tot betaling heeft voldaan.
60
61 62 63 64
Indien de verdachte de civiele vordering niet betwist zal de vordering in de regel moeten worden toegewezen tenzij zij, zoals de burgerlijke rechter bij verstek pleegt te overwegen, onrechtmatig of ongegrond voorkomt, Aanbevelingen civiele vordering en schadevergoedingsmaatregel m.b.t. de Wet Terwee en de Wet ter versterking van de positie van het slachtoffer, oktober 2011, http://www.rechtspraak.nl/Procedures/Landelijkeregelingen/Sector-strafrecht/Documents/Wet-Terwee.pdf (geraadpleegd 23 september 2012). Rb. Zwolle-Lelystad 10 december 2010, LJN: BO7662. Hof Amsterdam 18 februari 2010 (niet gepubliceerd). Hof Arnhem 15 juli 2009 (niet gepubliceerd). Dit wordt door de wetgever beschouwd als één van de grote voordelen van de schadevergoedingsmaatregel. Vgl. Kamerstukken II 1989/90, 21 345, nr. 3, p. 17.
Schadevergoeding
147
8.4.1 Opgelegde schadevergoedingsmaatregelen 2007 tot en met 2011 Het CJIB heeft BNRM voorzien van nadere gegevens omtrent opgelegde schadevergoedingsmaatregelen in mensenhandelzaken. Het betreffen anonieme gegevens op zaaksniveau, dat wil zeggen schadevergoedingsmaatregelen die zijn opgelegd ten aanzien van individueel onherroepelijk 65 veroordeelde personen voor in ieder geval mensenhandel66 - maar dus niet per definitie uitsluitend67 mensenhandel. Aantal opgelegde schadevergoedingsmaatregelen en het aantal betrokken slachtoffers Figuur 1 toont de ontwikkeling van het aantal schadevergoedingsmaatregelen dat per jaar is opgelegd in de periode 2007 tot en met 2011. Tevens is het aantal slachtoffers ten behoeve van wie de schadevergoedingsmaatregelen zijn opgelegd weergegeven.68 Figuur 1 Aantal opgelegde schadevergoedingsmaatregelen en betrokken slachtoffers (2007-2011) 35 30
Aantal
25 Aantal betrokken slachtoffers
20
Aantal opgelegde schadevergoedingsmaatregelen
15 10 5 0
2007
2008
2009 Jaar
2010
2011
In de laatste vijf jaren (2007-2011) ligt het aantal uitspraken in onherroepelijke mensenhandelzaken waarbij het CJIB als innende partij is betrokken tussen de dertien en de achttien zaken per jaar. Dit betroffen meestal schadevergoedingsmaatregelen ten behoeve van één slachtoffer (in 55 (74%) van de totaal 74 zaken in vijf jaar). In totaal zijn bij deze 74 zaken 102 slachtoffers betrokken, met een maximum van vier slachtoffers per opgelegde schadevergoedingsmaatregel.
65 66 67 68
De zaken komen bij het CJIB pas binnen wanneer de uitspraak onherroepelijk is geworden. Dat is soms in hetzelfde jaar als dat de rechter de uitspraak heeft gedaan, maar dit kan ook later zijn. Hierbij is geselecteerd op artikelnummers waarvoor veroordeeld is (artt. 250ter, 250a, 273a en 273f ). Een deel van de weergegeven schadevergoedingsmaatregelen zal dan ook zijn opgelegd voor mensenhandel in combinatie met andere delicten. Voor de tabel met het gedetailleerde overzicht van deze gegevens (inclusief indexcijfers en de relatieve groei ten opzichte van het voorgaande jaar) wordt verwezen naar Bijlage 3, Tabel B2.1.
148
Jurisprudentie Mensenhandel
Schadevergoedingsmaatregelen naar opgelegd bedrag Figuur 2 laat zien welke bedragen door de rechter als schadevergoedingsmaatregel zijn opgelegd.69 Figuur 2 Schadevergoedingsmaatregelen naar opgelegd bedrag (2007-2011) 100% 90% 80% 70% > 35.000 25.001-35.000 15.001-25.000 5.001-15.000 501-5.000 1-500
60% 50% 40% 30% 20% 10% 0% 2007
2008
2009
2010
2011
Jaar
Meestal (65%) worden bedragen opgelegd van niet meer dan € 5.000,00 per veroordeelde (niet: per slachtoffer) en in meer dan een kwart van de gevallen ligt het opgelegde bedrag tussen de € 5.001 en de € 15.000,00. Schadevergoedingsmaatregelen naar afdoening70 In Figuur 3 is te zien of, en zo ja hoe, de opgelegde schadevergoedingsmaatregelen in de totale periode 2007-2011 zijn afgedaan op peildatum 3 juni 2012.71
69 70
71
Voor de tabel met het gedetailleerde overzicht van deze gegevens wordt verwezen naar Bijlage 3, Tabel B2.2. De wijze van afdoening heeft betrekking op de laatste actie die door het CJIB is gedaan, waarna de zaak voor het CJIB gesloten is. Na vervangende hechtenis bijvoorbeeld heeft de veroordeelde nog steeds de verplichting het opgelegde schadevergoedingsbedrag aan het slachtoffer te betalen, op dit moment echter zonder bemoeienis van het CJIB. De zaak geldt dan voor het CJIB als afgedaan, maar de veroordeelde heeft het bedrag nog niet aan het/de slachtoffer(s) betaald. Voor de tabel met het volledige (inclusief de gegevens uitgesplitst per jaar) en gedetailleerde overzicht van deze gegevens wordt verwezen naar Bijlage 3, Tabel B2.3.
Schadevergoeding
149
Figuur 3 Schadevergoedingsmaatregelen naar afdoening (totaal van 2007-2011)
Volledige betaling 47%
43%
Vervangende hechtenis Anders N.v.t. (openstaand)
2%
8%
Dat de inning een tijdrovende kwestie is blijkt wel uit het forse aandeel (48%) nog openstaande zaken. Logischerwijs betreffen dit vooral zaken uit de meest recente jaren. Zo staat van de totaal dertien zaken uit 2007 begin juni 2012 nog 31% open en van de veertien zaken uit 2011 nog 86%. Overigens betekent het open staan van een zaak niet dat er nog niets betaald is. De rechter kan bijvoorbeeld bepalen dat in termijnen betaald kan worden of het CJIB kan in bepaalde gevallen een betalingsregeling treffen (onder strikte voorwaarden). Wanneer een zaak wel is afgedaan is dit meestal door middel van volledige betaling. Daarnaast is in de afgelopen vijf jaar zes keer sprake geweest van vervangende hechtenis als afdoening voor het CJIB. In deze gevallen heeft de veroordeelde niet of niet volledig betaald en is (op bevel van de OvJ) het aantal dagen vervangende hechtenis ten uitvoer gelegd dat de rechter bij de uitspraak heeft bepaald. De hechtenis komt niet in de plaats van de schadevergoeding, maar dient als drukmiddel. Echter, indien dit niets oplevert eindigt hier wel de bemoeienis van het CJIB en wordt de incasso weer overgedragen aan het slachtoffer zelf. Het slachtoffer krijgt een grosse waarmee hij of zij een deurwaarder kan machtigen tot tenuitvoerlegging, waarmee het slachtoffer dan feitelijk vrijwel met lege handen staat. Schadevergoedingsmaatregelen naar afgedaan bedrag Figuur 4 laat zien welke bedragen er op peildatum 3 juni 2012 zijn geïncasseerd in de zaken waarbij in de periode 2007-2011 een schadevergoedingsmaatregel is opgelegd.72 Het aandeel zaken waarbij nog geen geld is geïncasseerd kunnen zaken betreffen die nog open staan, maar ook zaken waarbij bijvoorbeeld vervangende hechtenis ten uitvoer is gelegd omdat de incasso niet gelukt is (ook niet deels). De zaken waarbij al wel een geldbedrag geïncasseerd is, kunnen afgedane zaken betreffen, maar bijvoorbeeld ook openstaande zaken waarbij inmiddels al wel een deel van het bedrag betaald is (vergelijk de in totaal 35 openstaande zaken en de zestien zaken waarin nog niets betaald is in Bijlage 3, Tabel B2.3 en Tabel B2.4).
72
Voor de tabel met het volledige (inclusief de gegevens uitgesplitst per jaar) en gedetailleerde overzicht van deze gegevens wordt verwezen naar Bijlage 3, Tabel B2.4.
150
Jurisprudentie Mensenhandel
Figuur 4 Schadevergoedingsmaatregelen naar afgedaan bedrag (totaal van 2007-2011)
17%
22%
0 1-500 501-5.000 16%
5.001-15.000
45%
8.4.2 Ambtshalve opgelegde schadevergoedingsmaatregelen
De schadevergoedingsmaatregel kan ook ambtshalve worden opgelegd.73 Deze vrijheid heeft de rechter ook als door de benadeelde geen vordering benadeelde partij is ingesteld. Een goed voorbeeld daarvan is te vinden in een zaak waarin de Hoge Raad in 2011 arrest wees. Daarin was door verdachte een verstandelijk gehandicapte man uitgebuit. HR, 20 december 201174 Deze man functioneerde op het niveau van een tienjarige.75 Hoewel het slachtoffer zelf geen vordering benadeelde partij had ingesteld, achtte het hof termen aanwezig ambtshalve een schadevergoedingsmaatregel op te leggen. Vervolgens kent het hof de man een voorschot op de geleden immateriële schade toe van € 500,00. In cassatie stelt de verdediging dat de rechter van het opleggen van schadevergoeding af had moeten zien, omdat uit het niet instellen van een vordering benadeelde partij zou blijken dat het slachtoffer aan schadevergoeding geen behoefte had.76 Daarvan is tijdens het verhandelde ter zitting echter niet gebleken, zo overweegt de Hoge Raad. A-G Silvis meent in zijn conclusie bij het arrest dat uit het niet voegen als benadeelde partij niet kan worden geconcludeerd dat de benadeelde geen prijs stelde op schadevergoeding. Zou dat wel het geval geweest zijn, dan had het de rechter overigens nog steeds vrij gestaan de maatregel op te leggen. Binnen de grenzen van het materiële strafrecht is hij immers vrij in de straftoemeting; de schadevergoedingsmaatregel is een maatregel, dus een sanctie, en valt aldus onder de straftoemetingsvrijheid van de rechter. Wel gaat de wetgever ervan uit dat de rechter van het opleggen van de schadevergoedingsmaatregel afziet indien blijkt dat het slachtoffer hierop geen prijs stelt.77
73
74 75 76 77
Art. 36f Sr. Zie ook Aanbevelingen civiele vordering en schadevergoedingsmaatregel m.b.t. de Wet Terwee en de Wet ter versterking van de positie van het slachtoffer, oktober 2011, http://www.rechtspraak.nl/Procedures/Landelijke-regelingen/Sector-strafrecht/Documents/Wet-Terwee.pdf (geraadpleegd 23 september 2012). HR 20 december 2011, LJN: BR0448. Hof Amsterdam 14 januari 2010, 21-002724-08 (niet gepubliceerd). HR 20 december 2011, LJN: BR0448. Kamerstukken II 1989/90, 21 345, nr. 3, p. 20.
Schadevergoeding
151
Ook in het hoger beroep in de zaak van de aspergeteeltster uit Someren was sprake van een ambtshalve opgelegde schadevergoedingsmaatregel omdat het hof de schade berekende en uit kwam boven het gevorderde bedrag. Hof Den Bosch, 6 juli 201278 In het hoger beroep tegen een aspergeteeltster uit Someren kent het hof vorderingen benadeelde partij toe die zien op achterstallig loon. Het hof beziet daartoe eerst hoeveel uren de benadeelde partij voor verdachte heeft gewerkt. Ten aanzien van benadeelde partij X vloeit uit de bewijsmiddelen voort dat hij 22 dagen twaalf tot veertien uur per dag heeft gewerkt. Het hof stelt het totaal aantal gewerkte uren naar redelijkheid vast op dertien (uren per dag) x 22 (dagen) = 286 uur. Het totaal wordt vermenigvuldigd met het tijdens het strafbare feit geldende minimum uurloon (€ 7,12), waardoor de benadeelde partij nog een bedrag ad € 2.026,32 tegoed heeft. Hier worden vervolgens de ontvangen voorschotten, eet- en slaapgeld en (eet)bonnen vanaf getrokken, waardoor een bedrag resteert van € 1.625,32. Ten aanzien van twee andere benadeelde partijen stelt het hof vast dat zij op meer achterstallig loon recht hebben dan door hen gevorderd. Ten aanzien van dat hogere bedrag legt het hof een schadevergoedingsmaatregel op. De toekenning van een civiele vordering kan namelijk niet hoger uitvallen dan het door een partij gevorderde bedrag; de rechter beslist immers over hetgeen partijen hebben gevorderd.79 In 2010 is het niet voorgekomen dat de rechter ambtshalve een schadevergoedingsmaatregel heeft opgelegd. Niettemin hebben zich zaken voorgedaan waarbij het ambtshalve opleggen van een schadevergoedingsmaatregel in de rede had gelegen, zoals in de casus beoordeeld door de Rechtbank Rotterdam, nevenlocatie Leeuwarden.80 De rechtbank berekent in die zaak dat het slachtoffer een geschatte opbrengst verworven heeft van zo’n € 600.000,00. Van dit bedrag heeft het slachtoffer bijna niets mogen behouden, vrijwel alles verdween in de zakken van verdachte en zijn medeverdachten. Het slachtoffer heeft geen vordering benadeelde partij ingediend. In dit geval had de rechter ambtshalve een schadevergoedingsmaatregel op kunnen leggen.
8.5 Motivering Hierboven was te zien dat de hoogte van de toegekende vorderingen sterk varieert, zonder dat hier direct een lijn in valt te ontdekken. Het blijft vaak onduidelijk welke de redengevende factoren zijn op basis waarvan een bedrag wordt toegekend. Bovendien blijkt dat rechtbanken heel verschillend tot de toe te kennen bedragen komen; de gehanteerde rekenmethoden lopen sterk uiteen. Niettemin is het van belang dat goed wordt gemotiveerd op welke wijze het schadebedrag is berekend en dat hierbij een relatie wordt gelegd met de bewijsmiddelen in de strafzaak. Dat werd recent nog eens duidelijk in een arrest van de Hoge Raad81, waarin een arrest van het Hof Amsterdam82 wordt gecasseerd vanwege onvoldoende motivering van de toekenning van een vordering.
78 79 80 81 82
Hof Den Bosch 6 juli 2012, LJN: BX0599. Art. 23 Rv. Rb. Leeuwarden 29 april 2010, 17-974002-09; 17-974005-09 (niet gepubliceerd). HR 20 september 2011, LJN: BQ3787. Hof Amsterdam 17 maart 2010, LJN: BL7890.
152
Jurisprudentie Mensenhandel HR, 20 september 201183 De bewezen periode van uitbuiting is in deze zaak ruim een maand en uit de voor het bewijs gebruikte verklaring van het slachtoffer bleek dat zij gedurende één week aan de verdachte al haar verdiensten had afgestaan en gedurende drie dagen € 20,00 per dag. De vordering was gebaseerd op vier weken, waarbij werd gesteld dat de verdiensten gemiddeld € 400,00 per dag bedroegen voor zeven dagen per week. Gemakshalve beperkt de benadeelde partij de vordering tot € 100,00 per dag. Het hof baseerde de toewijzing op een gewerkte periode van drie weken en ging uit van € 100,00 per dag, en een werkweek van zes dagen. De Hoge Raad oordeelt deze beslissing als onvoldoende gemotiveerd nu het hof niet nader heeft uitgelegd waarom het uitgegaan is van drie weken. De Hoge Raad, noch de A-G in zijn conclusie, rept van het arbitraire uitgangspunt van het hof van zes in plaats van zeven gewerkte dagen.
In deze subparagraaf wordt eerst stilgestaan bij de verschillende rekenmethoden die rechters hanteren. Bedragen voor de verdiensten in de prostitutiesector worden op verschillende manieren geschat en ook het beleid ten aanzien van de hoogte van een gedeeltelijke toekenning bij wijze van voorschot varieert. Vervolgens wordt aandacht besteed aan de toekenning van immateriële schade, waarbij opvalt dat niet duidelijk wordt welke waarde wordt toegedicht aan factoren als de leeftijd van het slachtoffer, de duur van de uitbuiting en de mate van het toegepaste geweld.
8.5.1 Verschillende rekenmethoden materiële schade In mensenhandelzaken worden verschillende methoden gehanteerd om met name materiële schade in de vorm van afgepakte of ingehouden verdiensten te berekenen. Hieronder volgen enkele voorbeelden van methoden die in de jurisprudentie – naast het uitgangspunt van een minimumbedrag van € 100,00 per dag – óók voorkomen. Hof Amsterdam, 30 september 201184 Het hof heeft in deze zaak aan twee slachtoffers hun vorderingen deels toegekend. Bij beide slachtoffers hanteert het hof dezelfde rekenmethode. Er wordt uitgegaan van het aantal weken, zes dagen per week werken en het bedrag dat per dag zou zijn verdiend. Voor het ene slachtoffer gaat het hof uit van € 648,00 per dag, voor het andere € 1.000,00 per dag.85 Daarvan trekt het hof de kosten die verdachte heeft gemaakt voor het slachtoffer, dan wel het geld dat door verdachte aan haar is teruggegeven, af. Van de aldus verkregen bedragen wijst het hof 10% toe bij wijze van voorschot. Voor het overige zou de behandeling een onevenredige belasting op het strafgeding leggen. Deze berekening resulteert in toegewezen vorderingen van respectievelijk € 66.873,00 en € 70.200,00. De door het hof gehanteerde rekenmethode lijkt op de methode die het hof in de zaak tegen de aspergeteeltster uit Someren gebruikte. Rechtbank Den Bosch, 28 januari 201186 De rechtbank wijst een vordering van de benadeelde partij toe voor materiële schade tot een bedrag van € 5.300,00. ‘De rechtbank gaat daarbij uit van een periode van 60 dagen, gedurende
83 84 85 86
HR 20 september 2011, LJN: BQ3787. Hof Amsterdam 30 september 2011, LJN: BT6850 (Judo). Het verschil valt uit hetgeen is weergegeven in het vonnis niet de duiden. Rb. Den Bosch 28 januari 2011, LJN: BP2304.
Schadevergoeding
153
welke het slachtoffer gemiddeld drie klanten per dag heeft gehad en deze gemiddeld vijftig euro betaalden (60 x 3 x 50). Daarop brengt zij een bedrag van vijftig euro per dag in mindering omdat het slachtoffer zelf ook een deel van de cocaïne gebruikte. Volgens verdachte kocht hij de cocaïne ruim onder de gewone prijs. Verder brengt de rechtbank aan kost en inwoning € 350,00 per maand in mindering. Daarbij heeft zij gelet op de door verdachte zelf genoemde woonkosten van € 150,00 per maand voor een extra inwoner en de verklaringen waaruit blijkt dat aan voedingsmiddelen weinig geld werd besteed. Het voorgaande resulteert in een bedrag van (60 x 3 x 50) – (60 x 50) – (2 x 350) = € 5.300,00.
Rechtbank Haarlem, 21 juli 201187 In deze zaak is aan twee slachtoffers een vergoeding van materiële schade toegekend van € 200.000,00. De rechtbank neemt daarbij de verklaringen van de slachtoffers dat zij € 500,00 à € 1.000,00 per dag verdienden als uitgangspunt en gaat dan veiligheidshalve uit van € 500,00. Voorts berekent de rechtbank, uitgaande van de uitbuitingsperiode, dat wellicht ook wel dagen niet gewerkt is en/of vakantie is geweest en stelt het aantal gewerkte dagen op driehonderd per jaar. Gedurende drie jaar is er dan (3 x 300 x € 500,00) € 450.000,00 verdiend. Kosten worden niet afgetrokken, maar de rechtbank gaat ervan uit dat de helft aan verdachte is afgestaan en rondt het bedrag vervolgens naar beneden af tot € 200.000,00 aan gederfde inkomsten. Rechtbank Breda, 4 augustus 201088 Dit voorbeeld betreft de behandeling van een vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel, en niet de berekening van schadevergoeding. Toch is het interessant de volgende methode hieronder weer te geven omdat de rechtbank een schatting baseert op een onderzoek naar verdiensten van legale prostitutie anno 2006, uitgevoerd door Regioplan. De rechtbank brengt het onderzoeksrapport zelf in. Daaruit blijkt dat prostituees een gemiddelde weekomzet halen van bijna € 1.100,00. De rechtbank schat vervolgens het bedrag dat de meisjes die voor veroordeelde werkten verdienden op € 1.075,00 x 4 is € 4.300,00 per maand. De rechtbank acht het vervolgens aannemelijk dat veroordeelde de volgende omzet heeft gemaakt: 14,5 maanden x 3 meisjes x de helft van € 4.300,00- = € 93.525,00- (de rechtbank acht het ook aannemelijk dat alle meisjes die voor veroordeelde in de prostitutie werkten, de helft van hun verdiensten moesten afstaan). Waarom het Hof Amsterdam bij wijze van voorschot 10% toekent en de Rechtbank Haarlem 50% is niet uit de uitspraken af te leiden. Enkele advocaten van benadeelde partijen gaan bij de vordering uit van verdiensten in de prostitutie van € 100,00 per dag om discussies te voorkomen.89 Dat de bedragen wellicht niet in alle prostitutiesectoren gelijk zijn en dat niet in alle gevallen evenveel dagen wordt gewerkt zal bij de berekening zeker een rol kunnen en moeten spelen, maar hoe vervolgens het toe te kennen bedrag wordt vast gesteld zou in ieder geval een grotere eenduidigheid kunnen vertonen. Dat zou ook kunnen voorkomen dat met minimumbedragen moet worden gewerkt, die vele malen lager kunnen liggen dan de werkelijk afgepakte of ingehouden verdiensten.
87 88 89
Rb. Haarlem 21 juli 2011, LJN: BR2862 (Maas). Rb. Breda 4 augustus 2010, LJN: BN3284 Zoals bijvoorbeeld in Rb. Zwolle-Lelystad 10 december 2010, LJN: BO7662.
154
Jurisprudentie Mensenhandel
Een zaak waarbij de rekenmethode vrij helder wordt gehanteerd betreft het vonnis van de Rechtbank Leeuwarden van 26 juli 2012.90 Daarin werd een verdachte veroordeeld tot zes jaar gevangenisstraf voor de gewelddadige uitbuiting van een jonge vrouw gedurende zeven jaar. De rechtbank gaat uit van verdiensten van € 500,00 per dag. Het slachtoffer had aan materiële schade een bedrag van € 1.200.000,00 gevorderd. Het OM had primair tot toewijzing van het gehele bedrag gerekwireerd, subsidiair tot een toekenning van € 350.000,00 bij wijze van voorschot. De rechtbank gaat bij de berekening uit van de verklaring van het slachtoffer dat zij gemiddeld zes dagen per week werkte en dat zij vierenveertig weken per jaar aan het werk was, en schat de jaarinkomsten op € 132.000,00. Vervolgens merkt de rechtbank op dat zij bewezen heeft verklaard dat het slachtoffer gedurende zeven jaar haar inkomsten uit prostitutie aan verdachte heeft moeten afstaan, vermenigvuldigt eerder genoemd bedrag met zeven en komt zo tot een vaststelling van het schadebedrag van € 924.000,00, het hoogste bedrag ooit in Nederland toegekend in een mensenhandelzaak. Er is uit het vonnis niet op te maken of verdachte de hoogte van het schadebedrag heeft betwist. Wel luidt het verweer ten aanzien van het bewijs dat niet al het geld naar verdachte was gegaan. De rechtbank houdt geen rekening met eventuele door verdachte gemaakte kosten en past evenmin een percentage toe om een voorschot te berekenen. De rechtbank gaat er daarbij vanuit dat het slachtoffer al het verdiende geld aan verdachte afstond, terwijl in de bewezenverklaring is opgenomen “althans een aanzienlijk deel daarvan”. Uit dit vonnis blijkt dat bij de beoordeling van een strafzaak over (langdurige) uitbuiting in de prostitutie, werktijden, werkweken en verdiensten aspecten zijn bij de beoordeling van het bewijs. Dit zijn juist de elementen die een rekensom van bijvoorbeeld 44 x 6 x € 500,00 mogelijk maken en in die zin geen onevenredige beslag op het strafgeding zouden hoeven vormen.
8.5.2 Immateriële schadevergoeding bij seksuele uitbuiting
In 2010 zijn in ieder geval91 23 slachtoffers geïdentificeerd die succesvol een vordering benadeelde partij ten aanzien van (mede) mensenhandel hebben ingediend voor immateriële schade. Zestien van deze toegekende vorderingen hadden betrekking op uitsluitend mensenhandel92 en bedroegen gemiddeld € 3.484,3893. De toegekende bedragen lopen uiteen van € 500,0094 tot € 7.250,0095. De duur van het slachtofferschap in de zaak met het laagst toegekende bedrag voor immateriële schade was drie maanden en de duur van het slachtofferschap in de zaak met het hoogste bedrag 24 maanden. De duur van het slachtofferschap speelt bij de toegekende immateriële schade lang niet altijd een rol. Zo is bijvoorbeeld € 5.000,- toegekend voor periodes uiteenlopend van negen maanden96 tot 65 maanden97 en € 3.000,- /
90 91
92
93 94 95 96 97
Rb. Leeuwarden 26 juli 2012, LJN: BX3800. In Rb. Groningen 28 juni 2010, LJN: BM9806 is een vordering ten aanzien van uitsluitend mensenhandel van € 88.000,- geheel toegekend. Mogelijk betreft dit (deels) immateriële schade, dit blijkt echter niet uit het vonnis en is hier daarom ook buiten beschouwing gelaten. Uiteindelijk is ook in Rb. Utrecht 14 juli 2010, LJN: BN5110 en Rb. Amsterdam 1 oktober 2010, 13-40096109; 13-400354-09 (niet gepubliceerd) immateriële schade (beide keren € 5.000,-) toegekend ten aanzien van uitsluitend mensenhandel. De vorderingen in deze zaken zagen echter niet op uitsluitend mensenhandel waardoor deze twee toekenningen hier (en tevens in Tabel 26-28) niet mee zijn genomen. Sd: 1.725,85. Rb. Utrecht 13 december 2010, LJN: BO9376; BO8073. Rb. Assen 6 april 2010, 19-810221-06 (niet gepubliceerd). Rb. Groningen 16 december 2010, LJN: BO8125. Rb. Zwolle-Lelystad 10 december 2010, LJN: BO7662.
Schadevergoeding
155
€ 3.100,- voor periodes van zes dagen98 tot 33,5 maanden.99 Wanneer wordt gekeken naar het gemiddeld toegekende bedrag per maand van slachtofferschap varieert dit van afgerond € 77,- tot € 683,- per maand.100 Meer dan de helft (56%) van de zestien slachtoffers kreeg in ieder geval een bedrag hoger dan € 300,- per maand toegekend.101 Ook andere factoren - zoals de aard en mate van geweld en de leeftijd van het slachtoffer - die naar verwachting mogelijk medebepalend zijn geweest voor de hoogte van de toegekende immateriële schade, blijken niet expliciet uit de vonnissen. Zo hebben twee slachtoffers in dezelfde zaak, waarvan één ten tijde het begin van het slachtofferschap minderjarig102 en één meerderjarig, beide € 5000,- immateriële schade vergoed gekregen. Het slachtofferschap van het minderjarige slachtoffer heeft ruim een maand langer geduurd en de toegepaste bewezen verklaarde dwangmiddelen ten aanzien van beide slachtoffers waren min of meer vergelijkbaar.103 Het is mogelijk dat nog weer andere factoren in deze zaak de rechter heeft doen besluiten beide slachtoffers hetzelfde bedrag toe te kennen. Door de rechter wordt de toekenning van de vordering - in ieder geval voor zover betreft immateriële schade - niet of nauwelijks gemotiveerd en daarom kan dus niet worden aangegeven hoe de hoogte wordt bepaald. Hierdoor blijft voor (nieuwe) slachtoffers onduidelijk hoe een vordering benadeelde partij ten aanzien van immateriële schade het beste kan worden ingekleed.
8.5.3 Het criterium ‘onevenredige belasting van het strafgeding’ Wellicht leidt het nieuwe wettelijke (ontvankelijkheids)criterium ‘geen onevenredige belasting van het strafgeding’ – in plaats van ‘kennelijk niet eenvoudig van aard’ – in de toekomst eerder tot een behandeling van de vordering in het strafgeding.104
98 99 100
101
102 103 104
Rb. Roermond 24 augustus 2010, 04-850250-06 (niet gepubliceerd). Rb. Utrecht 13 december 2010, LJN: BO9376; BO8073. Hierbij is de zaak waarbij € 3.100,- immateriële schade is toegekend ten aanzien van zes dagen slachtofferschap (Rb. Roermond 24 augustus 2010, 04-850250-06 (niet gepubliceerd)) buiten beschouwing gelaten. Dit zou neerkomen op ongeveer € 15.736,- per maand van slachtofferschap. Vier slachtoffers kregen minder dan € 150,- per maand, drie slachtoffers kregen tussen de € 150,- en de € 300,- per maand, vijf slachtoffers kregen tussen de € 300,- en de € 500,- per maand en vier slachtoffers kregen meer dan € 500,- per maand. De rechtbank heeft ten aanzien van dit slachtoffer de gehele ten laste gelegde periode bewezen verklaard, dus ook ten tijde haar minderjarigheid. Rb. Groningen 16 december 2010, LJN: BO8125. Zie art. 361 lid 3 Sv. Wet van 17 december 2009, Stb. 2010, 1; in werking per 1 januari 2011, Stb. 2010, 291. De strekking van deze wetswijziging mag niet worden onderschat. Aan de strafrechter is opgedragen om serieus moeite te doen de civiele vordering zoveel als mogelijk inhoudelijk te beoordelen. Daartoe is ook het criterium ‘onevenredige belasting’ geïntroduceerd. Daarnaast kan in veel gevallen de schade, als zij niet precies kan worden begroot aan de hand van bewijsstukken, worden geschat (art. 6:97 BW) of kan worden volstaan met slechts gedeeltelijke niet-ontvankelijkverklaring van de vordering, Aanbevelingen civiele vordering en schadevergoedingsmaatregel m.b.t. de Wet Terwee en de Wet ter versterking van de positie van het slachtoffer, oktober 2011, http://www.rechtspraak.nl/Procedures/Landelijke-regelingen/ Sector-strafrecht/Documents/Wet-Terwee.pdf (geraadpleegd 23 september 2012).
156
Jurisprudentie Mensenhandel
De achtergrond van deze wetswijziging is immers primair geweest om te zorgen dat de strafrechter zoveel als mogelijk – en vaker dan voorheen – inhoudelijk over de vordering van de benadeelde partij beslist. Het enkele feit dat een vordering wordt betwist, niet onmiddellijk met voldoende bewijsmiddelen wordt onderbouwd of dat er bijvoorbeeld een enkele getuige of deskundige moet worden gehoord of het gevorderde bedrag hoger is dan gemiddeld, mag geen reden (meer) zijn de vordering om die reden niet-ontvankelijk te verklaren, aldus de Kamerleden Wolfsen en Teeven bij het indienen van dit amendement.105 Naar aanleiding van deze wetswijziging is ook wel opgemerkt dat de welwillendheid van de individuele rechter om uitvoering te geven aan de uitdrukkelijke bedoeling van de wetgever om meer vorderingen inhoudelijk af te doen, het verschil maakt, en niet zozeer de bewoordingen van het nieuwe ontvankelijkheidcriterium.106 Onderstaand arrest van de Hoge Raad geeft de rechter evenwel veel ruimte om een vordering als onevenredig belastend voor het strafgeding te beoordelen. In dit arrest komt in ieder geval de bedoeling van de wetgever bij de wijziging van het criterium niet geheel uit de verf. Hoge Raad, 3 juli 2012107 Bij arrest van 10 februari 2011 achtte het Hof Leeuwarden de beoordeling van de vordering tot vergoeding van de materiële schade een onevenredige belasting op het strafgeding en verklaarde de benadeelde partij niet-ontvankelijk.108 Het hof ging hierbij uit van het nieuwe criterium hetgeen gezien de achtergrond van deze wetswijziging een voor de benadeelde gunstiger resultaat zou moeten hebben. Ook een voorschot kende het hof niet toe. Het hof acht een uitbuitingsperiode in de prostitutie van ruim acht jaar bewezen en stelt vast dat het slachtoffer ongeveer € 1.000,00 per dag verdiende. De hoogte van het totaal gevorderde bedrag was hoog, ruim 1,5 miljoen euro. De verdachte en de benadeelde partij zijn in cassatie gegaan. De benadeelde partij betoogt dat het hof de vordering ook gedeeltelijk had toe kunnen wijzen. In zijn conclusie bij het arrest deelt A-G Knigge die mening. Op grond van de overwegingen ten aanzien van de duur van de mensenhandel, hoogte van de verdiensten en de toe-eigening daarvan door verdachte is zijn inziens duidelijk dat de benadeelde partij grote materiële schade heeft geleden en acht Knigge het oordeel van het hof onbegrijpelijk. De Hoge Raad vindt het oordeel van het hof ten aanzien van de onevenredige belasting echter niet blijk geven van een onjuiste rechtsopvatting en verwerpt het beroep. In het licht van het doel van de invoering van het nieuwe ontvankelijkheidcriterium is dat oordeel teleurstellend. Gezien de grote verschillen in de door de rechter toegekende vorderingen, de gehanteerde rekenmethoden en de magere motiveringen indien de vordering wordt toegekend, zijn (nog) geen conclusies te trekken. In de toekenning van vorderingen benadeelde partij lijkt binnen de rechtspraak wel een stijging in de hoogte van de toegekende bedragen waar te nemen.
105 106
107 108
Kamerstukken II 2007/08, 30 143, nr. 16. Candido 2011, pp. 354-359, verwijzend naar M. Groenhuijsen in DD 2008, 10, p. 121 e.v. (“de effectiviteit van de wettelijke bepalingen omtrent gedwongen schadevergoeding […] ook afhankelijk [is] van de attitude van strafrechters”). Zie ook Rb. Alkmaar 21 maart 2012, LJN: BV9569, waarin het nieuwe criterium kennelijk heeft geleid tot een ruimere behandelingsmogelijkheid van de vordering benadeelde partij. HR 3 juli 2012, LJN: BW3751. Hof Leeuwarden 10 februari 2011, 24-002640-09 (niet gepubliceerd).
Schadevergoeding
157
8.6 Schadefonds Geweldsmisdrijven Voor een financiële tegemoetkoming voor zowel materiële als immateriële schade kunnen slachtoffers109 zich ook richten tot het Schadefonds Geweldsmisdrijven (hierna aangeduid als Schadefonds). Het Schadefonds is wettelijk verankerd in de Wet schadefonds geweldsmisdrijven en ontvangt jaarlijks een subsidie van de minister voor de kosten van de uitvoering van deze wet.110 Uit het Schadefonds kan een uitkering worden gedaan aan slachtoffers111 van een opzettelijk gepleegd geweldsmisdrijf wanneer deze plaatsgevonden heeft in Nederland112 en ernstig lichamelijk of geestelijk letsel tot gevolg heeft gehad. De hoogte van de uitkering wordt naar redelijkheid en billijkheid bepaald en middels een ministeriële regeling is vastgelegd welke bedragen ten hoogste kunnen worden uitgekeerd.113 Het Schadefonds kan voor immateriële schade een financiële tegemoetkoming uitkeren van ten hoogste € 10.000. Onder immateriële schade verstaat het Schadefonds “het verlies van of de (tijdelijke) vermindering van levensvreugde”.114 Voor materiële schade is de maximale tegemoetkoming vastgesteld op € 25.000.115 Bij het Schadefonds komt materiële schade alleen voor een tegemoetkoming in aanmerking die “het rechtstreekse gevolg is van het bij het geweldsmisdrijf opgelopen letsel”.116 Het Schadefonds kan gebruik maken van medisch-psychologische expertise – van een behandelaar of van de medisch adviseur van het Schadefonds – in het beoordelen van de aard en ernst van het lichamelijke of psychologische letsel.”117 Het Schadefonds kan afzien van het doen van een uitkering als de schade mede een gevolg is van een
109 110 111 112
113 114 115
116 117
Of de nabestaande(n) (zie in dit kader artikel 7 Wet schadefonds geweldsmisdrijven). Volgt uit artikel 2 lid 1 van de Wet schadefonds geweldsmisdrijven. De uitkering kan ook gedaan worden aan nabestaanden conform artikel 3 lid 1,2 van de Wet schadefonds geweldsmisdrijven. Art. 1 EU-Richtlijn mensenhandel (2011/36/EU) betreffende de schadeloosstelling van slachtoffers van misdrijven (2004/80/EG) bepaalt: “De lidstaten zorgen ervoor dat, wanneer een opzettelijk geweldmisdrijf is gepleegd in een andere lidstaat dan de lidstaat waar de aanvrager van de schadeloosstelling zijn gewone verblijfplaats heeft, de aanvrager het recht heeft zijn aanvraag bij een instantie of een ander orgaan in deze lidstaat van verblijf in te dienen”. Daarnaast is bijvoorbeeld ook bepaald welke lidstaat, wanneer verantwoordelijk is voor het betalen van de schadeloosstelling. Zie NRM5, p. 85. Conform artikel 4 lid 1 en 2 Wet schadefonds geweldsmisdrijven. Beleidsbundel Schadefonds 2012, p. 7. Vastgesteld bij regeling van de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie van 2 december 2011, nr. 194986, houdende vaststelling van de maximumbedragen voor de uitkeringen op grond van de Wet schadefonds geweldsmisdrijven (Regeling maximumbedragen uitkeringen schadefonds geweldsmisdrijven). Beleidsbundel Schadefonds 2012, p. 9. Wel zijn hierop enkele uitzonderingen mogelijk. In het artikel ‘Mensenhandel en Medisch-psychologische Rapportages’ (nog te verschijnen) beargumenteert De Vries de relevantie van medisch-psychologische rapportages op verschillende momenten dat een slachtoffer van mensenhandel in contact kan komen met de autoriteiten. In het artikel is gekeken naar het meewegen van medisch-psychologische rapportages in de besluitvorming van de IND en het Schadefonds Geweldsmisdrijven, maar wordt ook gewezen op het belang van dergelijke rapportages vanaf het moment dat een slachtoffer in beeld is bij een hulpverlener, opsporingsinstantie en dergelijke, zodat medisch-psychologische rapportages in de hele keten geraadpleegd kunnen worden.
158
Jurisprudentie Mensenhandel
omstandigheid die aan het slachtoffer toe te rekenen is.118 Daarnaast houdt het Schadefonds bij het doen van een uitkering rekening met (schade)vergoedingen die als gevolg van het misdrijf aan het slachtoffer zijn vergoed of kunnen worden vergoed.119 In deze paragraaf wordt het aantal ingediende aanvragen en toekenningen over de periode 2009-2011 uiteengezet, vervolgens wordt ingegaan op de aard en hoogte van de financiële tegemoetkomingen. Tot slot worden de twee meest belangrijke beleidswijzigingen die het Schadefonds in 2012 heeft doorgevoerd op het thema mensenhandel besproken. Deze twee beleidswijzigingen zijn neergelegd in de nieuwe beleidsnotitie mensenhandel die op 3 augustus 2012 in werking is getreden.120
8.6.1 Aantal ingediende aanvragen en toekenningen BNRM heeft op verzoek kwantitatieve data ontvangen van het fonds over de aanvragen van slachtoffers van mensenhandel voor financiële tegemoetkomingen uit het Schadefonds over de periode 2009-2011.121 Het aantal aanvragen en het aantal toekenningen en afwijzingen is in deze paragraaf vergeleken met de eerder verkregen aantallen in 2007 en 2008.122 Aantal aanvragen Onderstaand figuur toont het aantal aanvragen van slachtoffers van mensenhandel voor financiële tegemoetkomingen.123
118
Dit kan tevens leiden tot het toekennen van een geringer bedrag (Artikel 5 Wet schadefonds geweldsmisdrijven). Ten aanzien van slachtoffers van mensenhandel speelt het bij de toekenning van de financiële tegemoetkoming geen rol (meer) of het slachtoffer al werkzaam was in de prostitutie of op voorhand bestaande wetenschap had van (de kans op) seksuele uitbuiting of van de verwijdering van organen. 119 Het Schadefonds behoudt bij het doen van een uitkering het recht om deze direct of in een later stadium te verrekenen met andere vergoedingen van schade die als gevolg van het misdrijf aan het slachtoffer zijn of worden vergoed (zie artikel 6 Wet schadefonds geweldsmisdrijven). 120 In de nieuwe beleidsnotitie mensenhandel is bepaald dat vanaf het moment van inwerkingtreding het beleid geldt voor alle lopende zaken in de primaire en bezwaarfase (2012, p. 5, niet openbaar). 121 Uit de databestanden van het Schadefonds Geweldsmisdrijven is informatie op individueel slachtofferniveau te herleiden. 122 Zie NRM7, pp. 131-132. 123 Zie Bijlage 3, Tabel B3.1 voor een gedetailleerd overzicht van het aantal aanvragen.
Schadevergoeding
159
Figuur 5 Aantal aanvragen voor financiële tegemoetkomingen (2007-2011) 60 50
Aantal
40
30
Aantal aanvragen
20
10
0
2007
2008
2009
2010
2011
Jaar
Het aantal aanvragen voor financiële tegemoetkomingen is vanaf 2009 (N: 45 in 2009, N: 51 in 2010 en N: 42 in 2011) evident groter dan het aantal aanvragen voor 2009 (N: 25 in 2007 en N:19 in 2008). De aanvragen van slachtoffers van mensenhandel zijn binnengekomen via met name advocatenkantoren, Slachtofferhulp Nederland, de politie, Juridisch Loket, FairWork en Stichting Humanitas.124 Gemiddeld 8% van het totaal aantal aanvragen in de periode 2009-2011125 is niet binnengekomen door tussenkomst van een instantie. Aantal toekenningen en afwijzingen De onderstaande figuur betreft het aandeel toekenningen en afwijzingen van het aantal aanvragen voor financiële tegemoetkomingen in de periode 2007-2011. Het betreffen de uiteindelijke beslissingen ten tijde van het aanleveren van het databestand aan BNRM.126 Het is dus mogelijk dat een aantal toekenningen zoals weergegeven in de figuur toekenningen betreft na het aantekenen van bezwaar. Het is tevens mogelijk dat voor een aantal afwijzingen op een later moment bezwaar is aangetekend waarover het Schadefonds ten tijde van dit onderzoek nog niet heeft besloten.127 Voor een aantal besluiten is het duidelijk dat het een toekenning na het aantekenen van bezwaar betrof.128 Onderstaand figuur toont de beslissingen over de aanvragen.129
124 Zie Bijlage 3, Tabel B3.2 voor een gedetailleerd overzicht van het aantal verwijzende instanties. Verder wordt voor de verwijzingen van aanvragen voor 2009 gerefereerd naar NRM7, p. 131. 125 Over deze periode beschikt BNRM over de concrete aantallen per verwijzing. 126 BNRM heeft de databestanden op 28 augustus 2012 ontvangen. 127 Mondelinge informatie Schadefonds Geweldsmisdrijven, 4 september 2012. 128 Het betreffen aanvragen waarover een afwijzing als beslissing is geregistreerd, terwijl er wel een financiële tegemoetkoming is uitgekeerd aan het slachtoffer van mensenhandel (mondelinge informatie Schadefonds Geweldsmisdrijven, 30 augustus 2012). 129 Zie Bijlage 3, Tabel B3.3 voor een gedetailleerd overzicht van deze gegevens.
160
Jurisprudentie Mensenhandel
Figuur 6 Beslissingen over aanvragen voor financiële tegemoetkomingen (2007-2011) 100% 90% 80% 70% Nog in behandeling Afwijzing
60% 50%
Evident na bezwaar toekenning
40%
Toekenning
30% 20% 10% 0%
2007
2008
2009
2010
2011
Jaar
In 2007 is 72% van het totaal aantal aanvragen voor financiële tegemoetkomingen ingewilligd. Met een piek van 95% inwilligingen zijn in 2008 relatief de meeste toekenningen gedaan. Daarna is het aantal inwilligingen echter gedaald naar 69% in 2009, 51% in 2010 en naar 31% in 2011. Als de toekenningen na het aantekenen van bezwaar worden meegeteld, is het aandeel toekenningen gedaald naar 78% in 2009, 53% in 2010 en 33% in 2011. Met een daling van het aandeel toekenningen, is het aandeel afwijzingen logischerwijs gestegen na 2008 naar 22% in 2009, 41% in 2010 en 45% in 2011.130
8.6.2 Aard en hoogte van de financiële tegemoetkomingen Zoals reeds uiteengezet is, kan voor zowel immateriële als materiële schade een financiële tegemoetkoming worden uitgekeerd. Het onderstaande betreft financiële tegemoetkomingen voor in primo toekenningen alsook de toekenningen na het aantekenen van bezwaar zoals weergeven in Figuur 6. Financiële tegemoetkomingen voor immateriële schade De financiële toekenningen voor immateriële schade zijn in onderstaand figuur opgedeeld in de schalen die het Schadefonds Geweldsmisdrijven hanteert voor immateriële schade.131 Het Schadefonds kent een letsellijst welke is onderverdeeld in acht schalen. In de schaalindeling die geldt vanaf 1 januari 2012 betreft schaal één de minimale financiële tegemoetkoming voor geleden immateriële schade, te weten
130
Het is theoretisch gezien mogelijk dat slachtoffers in recente jaren nog in afwachting zijn van een besluit over een mogelijk bezwaar na een eerste afwijzing (mondelinge informatie Schadefonds Geweldsmisdrijven, 4 september 2012). 131 Zie Bijlage 3, Tabel B3.4 voor een gedetailleerd overzicht van deze gegevens.
161
Schadevergoeding
€ 600 en schaal acht de maximale tegemoetkoming, te weten € 10.000.132 Indien het besluit over een aanvraag na 1 januari 2012 viel, is de nieuwe schaalindeling gebruikt.133 Figuur 7 Schaaltoepassing voor immateriële schade (2009-2011) 2011
2010
2009 3% 6%
4% 4% 22%
20%
31%
6% 65%
69%
70%
Schaal 1
Schaal 1
Schaal 2
Schaal 2
Schaal 2
Schaal 4
Schaal 3
Schaal 4
Schaal 4
Schaal 5
Schaal 6
De bovenstaande figuren tonen aan dat er in de periode 2009-2011 minder diversiteit bestaat in de schaaltoepassing voor financiële tegemoetkomingen voor immateriële schade. De toekenningen in 2011 betroffen vergoedingen van immateriële schade in schaal 2 en schaal 4. Dit zijn overigens ook de twee schaaltoepassingen die in 2009 en 2010 het meest voorkwamen. Tegemoetkomingen lager dan
132
133
Voor de beleidswijziging werd de toekenning van één van de schalen “bepaald aan de hand van de aard en ernst van het letsel. Daarnaast worden ook andere omstandigheden meegewogen.” (Beleidsbundel schadefonds 2012, p. 7). In de nieuwe beleidsnotitie wordt de schaal toegekend op basis van vier factoren, te weten de aard, ernst, duur en frequentie (Beleidsnotitie mensenhandel 2012, p. 4, niet openbaar). Zie ook §8.6.3. Voor 1 januari 2012 had het Schadefonds Geweldsmisdrijven twee schalenreeksen. De meest algemene wordt in het hiernavolgende genoemd, samen met de nieuwe schaaltoepassing van na 1 januari 2012: Schaal 1 - € 550 (oud), € 600 (nieuw); Schaal 2 - € 1.400 (oud), € 1.500 (nieuw); Schaal 3 - € 2.100 (oud), € 2.300 (nieuw); Schaal 4 - € 2.750 (oud), € 3.000 (nieuw); Schaal 5 - € 4.150 (oud), € 4.500 (nieuw); Schaal 6 - € 5.500 (oud), € 6.000 (nieuw); Schaal 7 - € 8.250 (oud), € 9.000 (nieuw); Schaal 8 - € 9.100 (oud), € 10.000 (nieuw). Tot 1 januari 2012 werden voor aanvragen betreffende geweldsmisdrijven van voor 1994, die door een verschoonbare termijnoverschrijding toch in behandeling konden worden genomen, nog oudere schalen gehanteerd. Hierbij ging het om niet gangbare bedragen vanwege de omrekening van de gulden naar de euro. Ten behoeve van het vergelijken van de financiële toekenningen, zijn de betreffende bedragen over geweldsmisdrijven voor 1994 ook opgedeeld in schalen zoals deze door het Schadefonds Geweldsmisdrijven zijn aangegeven (Schriftelijke informatie Schadefonds Geweldsmisdrijven, 3 september 2012).
162
Jurisprudentie Mensenhandel
categorie twee en hoger dan categorie vier komen in 2009 en 2010 nog wel voor. De laagste financiële tegemoetkoming in de periode 2009-2011 betrof schaal 1 in 2009 en 2010 en de hoogste financiële tegemoetkoming betrof schaal 6 in 2009. Financiële tegemoetkomingen voor materiële schade Onderstaand figuur toont de financiële tegemoetkomingen voor materiële schade over de periode 20092011.134 Zoals reeds genoemd, bedraagt de maximale financiële tegemoetkoming van het Schadefonds voor materiële schade € 25.000.135 In ogenschouw moet worden genomen dat op basis van het aangeleverde databestand niet duidelijk is in hoeverre de bedragen verrekeningen waren met opgelegde schadevergoedingsmaatregelen die door de rechter zijn opgelegd.136 Figuur 8 Financiële tegemoetkomingen voor materiële schade (2009-2011) €9.000 €8.000 €7.000 €6.000 €5.000
Maximum bedrag Gemiddeld bedrag
€4.000 €3.000 €2.000 €1.000 €0
2009
2010
2011
Jaar
Gemiddeld genomen zijn in 2011 de hoogste financiële tegemoetkomingen uitgekeerd. Het gemiddelde uitgekeerde bedrag voor materiële schade in 2011 betrof € 1.366137, terwijl dit in 2009 een bedrag van €
134
Het minimaal uitgekeerde bedrag bedraagt € 0,- (N:1 in 2009) en is daarom niet weergegeven in de tabel. 135 Zie ook de Beleidsbundel Schadefonds Geweldsmisdrijven, §2.9, p. 9. 136 Zie Bijlage 3, Tabel B3.5 voor een gedetailleerd overzicht van deze gegevens. 137 Sd: 2.149
Schadevergoeding
163
866138 betrof en in 2010 een bedrag van € 403139. De maximale bedragen in 2009 en 2011 liggen boven de € 7.000 (€ 7.725 in 2009 en € 7.114 in 2011), terwijl het maximale uitgekeerde bedrag in 2010 aanzienlijk minder was (€ 2.940). In 2010 zijn opvallend lagere financiële tegemoetkomingen uitgekeerd. Driekwart van de toekenningen in 2010 betrof een bedrag van € 515 of lager. In 2009 betrof het € 951 en in 2011 betrof het € 2.110.140 Trends Op basis van de cijfermatige gegevens in deze paragraaf kunnen vier algemene trends worden waargenomen. Ten eerste is het aantal aanvragen voor financiële tegemoetkomingen vanaf 2009 evident groter dan het aantal aanvragen voor 2009.141 Ten tweede bestaat er vanaf 2009 een relatieve daling van het aantal toekenningen van aanvragen voor financiële tegemoetkomingen uit het fonds voor slachtoffers van mensenhandel. Ten derde is er in ieder geval na 2009 minder diversiteit in de schaaltoepassing voor financiële tegemoetkomingen voor immateriële schade. En tot slot hoewel er minder aanvragen zijn ingewilligd in 2011, zijn de bedragen van financiële tegemoetkomingen voor materiële schade in 2011 gemiddeld gezien hoger dan in 2009 en in 2010.
8.6.3 Nieuwe beleidsnotitie Tijdens het symposium ‘Mensenhandel in de ketenen’ dat op 13 mei 2011 door het Schadefonds is georganiseerd, is geopperd dat het toenmalige beleid op het thema mensenhandel aanpassing behoefde.142 Het fonds heeft deze opmerking ter harte genomen, hetgeen heeft geresulteerd in een nieuwe beleidsnotitie mensenhandel welke op 3 augustus 2012 is vastgesteld door de Commissie Schadefonds Geweldsmisdrijven en in werking is getreden.143 De twee meest belangrijke veranderingen worden hier kort aangestipt. De eerste verandering is dat met de nieuwe beleidsnotitie een slachtoffer van mensenhandel conform artikel 17 van EU-Richtlijn mensenhandel144 toegang heeft tot de regeling van het Schadefonds wanneer aannemelijk is gemaakt dat er daadwerkelijk sprake is (geweest) van mensenhandel.145 Het voorgaande beleid van het fonds bevatte een extra vereiste, inhoudende dat aannemelijk moest worden gemaakt dat het mensenhandeldelict ook daadwerkelijk een opzettelijk geweldsmisdrijf betrof. Het fonds heeft besloten om dit vereiste niet meer op te nemen in de nieuwe beleidsnotitie, omdat dit in strijd is met artikel 17 van de EU-Richtlijn mensenhandel waarin wordt bepaald dat slachtoffers van mensenhandel
138 Sd: 1.758 139 Sd: 620 140 Zie Bijlage 3, Tabel B3.6 voor een gedetailleerd overzicht van deze gegevens. 141 Het aantal aanvragen voor financiële tegemoetkomingen is vanaf 2009 (N=45 in 2009, N=51 in 2010 en N=42 in 2011) evident groter dan het aantal aanvragen voor 2009 (N=25 in 2007 en N=19 in 2008). 142 Het Schadefonds heeft mensenhandel ook als aandachtspunt genoemd in haar jaarplan van 2011. 143 “De werkinstructie treedt in werking […]op de dag van publicatie op het intranet” (Beleidsnotitie mensenhandel 2012, p. 5, niet openbaar). 144 EU-Richtlijn mensenhandel (2011/36/EU) inzake de voorkoming en bestrijding van mensenhandel en de bescherming van slachtoffers daarvan, en ter vervanging van Kaderbesluit 2002/629/JBZ van de Raad 5 april 2011, PbEU 2011, L 101/1. 145 Naast het zogeheten aannemelijkheidvereiste dient de aanvrager ook te voldoen aan de formele vereisten zoals deze zijn vastgelegd in de Wet schadefonds geweldsmisdrijven en nader geëxpliciteerd zijn in de beleidsbundel schadefonds geweldsmisdrijven uit 2012.
164
Jurisprudentie Mensenhandel
gelijk moeten worden gesteld aan slachtoffers van opzettelijke geweldsmisdrijven als het aankomt op toegang tot bestaande regelingen voor de schadevergoeding.146 Een andere verandering is dat slachtoffers van seksuele uitbuiting in aanmerking komen voor een hogere financiële tegemoetkoming voor geleden immateriële schade.147 Op basis van het voorgaande beleid is aan slachtoffers van seksuele uitbuiting in bijna alle gevallen een tegemoetkoming toegekend op basis van schaal twee (€ 1.500) of vier (€ 3.000).148 Op basis van de nieuwe beleidsnotitie komen de slachtoffers in aanmerking voor een hogere schaal, te weten één van de schalen variërend van drie (€ 2.300) tot en met zeven (€ 9.000). De verwachting van het Schadefonds is dat op basis van de nieuwe beleidsnotitie er hogere financiële tegemoetkomingen aan slachtoffers van seksuele uitbuiting zullen worden toegekend. Volgens het nieuwe beleid is de toekenning van de schaal afhankelijk gemaakt van vier factoren, te weten de aard, ernst, frequentie en duur van het mensenhandeldelict.
8.6.4 Slachtoffers en het Schadefonds Geweldsmisdrijven Slachtoffers van mensenhandel kunnen zich wenden tot het Schadefonds Geweldsmisdrijven voor een financiële tegemoetkoming voor materiële en immateriële schade. Het fonds is hierbij gebonden aan een maximumbedrag. Dit brengt met zich mee dat de hoogte van de financiële tegemoetkomingen niet op één lijn kan worden gesteld met de vergoedingen die via de civiele weg kunnen worden toegekend.149 Het Schadefonds komt immers tegemoet; het ligt in dit tegemoetkomende karakter besloten dat geleden schade niet volledig wordt vergoed. Ook kan het Schadefonds alleen een uitkering doen op basis van de schade die het slachtoffer heeft geleden als gevolg van letselschade welke afkomstig is van het tegen hem gepleegde geweldsmisdrijf. In het verlengde hiervan kan het Schadefonds daarom geen uitkering doen voor geleden materiële schade in verband met bijvoorbeeld afgepakt geld.
8.7 Schadevergoeding in relatie tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel
In NRM7150 is reeds uitgebreid ingegaan op de relatie tussen de vordering van de benadeelde partij en de ontnemingsvordering. Ook werd daar het belang benadrukt van het beschikbaar zijn van een financieel rapport ten tijde van de terechtzitting ter ondersteuning van de vordering van de benadeelde partij. Het aldaar besproken ontnemingsvonnis van de Rechtbank Den Haag151 illustreert dat ook bij de aanwezig-
146
Zie in dit kader ook het Wetsvoorstel ter implementatie van de EU-Richtlijn mensenhandel (2011/36/ EU) van het Europees Parlement en de Raad inzake de voorkoming en bestrijding van mensenhandel, de bescherming van slachtoffers ervan, en ter vervanging van kaderbesluit 2002/629/JBZ van de Raad, Kamerstukken II 2011/12, 33 309 nr.2. 147 Bij seksuele uitbuiting (en bij orgaanverwijdering) wordt ernstig letsel voorondersteld. Dit ligt evenwel anders bij andere vormen van uitbuiting, omdat deze volgens het Schadefonds qua aard, ernst, duur en frequentie aanzienlijk van elkaar kunnen verschillen. Volgens het Schadefonds is bij deze vormen van mensenhandel het uitgangspunt dat medisch advies moet uitwijzen of het slachtoffer ernstige letsel heeft opgelopen (Beleidsnotitie mensenhandel 2012, p. 4, niet openbaar). 148 In 2011 was dit het geval voor alle financiële tegemoetkomingen, zie §8.6.2. 149 Beleidsbundel schadefonds 2012, p. 7. 150 Zie NRM7, p. 502 e.v.; zie in dit verband ook NRM7, aanbevelingen 3 en 38. 151 Rb. Den Haag 29 april 2009, LJN: BI4830.
Schadevergoeding
165
heid van een financieel rapport de elementen voor de berekening van de verdiensten van het slachtoffer bestaan uit de duur van de uitbuiting, de verdiensten per dag, het aantal gewerkte dagen en de eventueel daarvoor door de verdachte gemaakte kosten. Ontneming in mensenhandelzaken betreft over het algemeen vooral geld dat door slachtoffers is verdiend en ook aan hen zou moeten toekomen. In die zin ligt dit anders dan bijvoorbeeld gelden verdiend met drugshandel. Zoals reeds in het begin van dit hoofdstuk vermeld, wordt ook op internationaal niveau het verband tussen ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel en schadevergoeding voor slachtoffers van mensenhandel gelegd. Zo legt de te implementeren EU-Richtlijn mensenhandel een sterk verband tussen ontneming en schadevergoeding.152 Dit vraagt om een grotere inspanning ten aanzien van de bestemming van ontnomen gelden in mensenhandelzaken. In Nederland lijkt in de praktijk van mensenhandelzaken echter nog geen consequente koppeling te zijn tussen ontneming en schadevergoeding.153 Het is de bedoeling dat die koppeling wordt versterkt. Onlangs schreef de minister van Veiligheid en Justitie aan de Tweede Kamer dat, als in een strafzaak zowel een ontnemingmaatregel als een schadevergoedingsmaatregel wordt opgelegd, de opbrengsten allereerst ten goede zullen komen aan het slachtoffer.154 Deze brief betreft het overheidsbrede beleid ten aanzien van het afnemen van criminele winsten uit onder meer georganiseerde criminaliteit. De norm is dat het niet naleven van regels niet mag leiden tot het behoud van illegaal of crimineel geld. Het beleid is er om die reden op gericht benadeelde slachtoffers in alle gevallen te compenseren, en ook dat de pakkans moet worden vergroot. Dat is eveneens van toepassing op mensenhandel, al wordt dit delict niet specifiek in de brief genoemd. Wel is voor sommige strafrechtelijke onderzoeken zoals arbeidsuitbuiting (mensenhandel) vanaf 2012 in ieder geval een structurele ontneming voorzien, aldus de minister. Als conservatoir beslag gelegd ten behoeve van een ontnemingmaatregel wordt opgeheven, vindt doorgaans vooraf overleg plaats met het slachtoffer om deze in de gelegenheid te stellen hierop beslag te leggen alvorens het aan betrokkene wordt teruggegeven.155 Om compensatie van slachtoffers voorts te bevorderen is op 7 juni 2012. daarenboven een wetsvoorstel aan de Tweede Kamer aangeboden in verband met de introductie van de mogelijkheid conservatoir beslag te leggen op het vermogen van de verdachte ten behoeve van het slachtoffer.156 Op dit moment ontbreekt namelijk de wettelijke mogelijkheid om beslag te leggen ten behoeve van de schadevergoedingsmaatregel. Bovenstaande maatregelen betreffen de relatie tussen ontneming en schadevergoeding in geval de schadevergoeding door de rechter is opgelegd, hetzij door het toewijzen van de vordering benadeelde partij, hetzij op grond van een opgelegde schadevergoedingsmaatregel, hetzij een combinatie hiervan. In principe is er geen rechtstreeks uit de wet voortvloeiende mogelijkheid voor slachtoffers om, zonder
152 153
154 155 156
EU- Richtlijn mensenhandel (2011/36/EU), considerans § 13. Art. 36e lid 8 Sr bepaalt dat bij de bepaling van het te ontnemen bedrag in rechte toegekende vorderingen aan benadeelden derden in mindering worden gebracht. In die zin is voor diegenen wiens vordering is toegekend de koppeling met ontneming vastgelegd. Brief van de minister van Veiligheid en Justitie van 12 juli 2012, Kamerstukken II 2011/12, 29 911 nr. 69, p. 14. Brief van de minister van Veiligheid en Justitie van 12 juli 2012, Kamerstukken II 2011/12, 29 911 nr. 69, p. 14. Kamerstukken II 2011/12, 33 295, nr. 1.
166
Jurisprudentie Mensenhandel
toekenning van hun vordering een claim te leggen op ontnomen gelden.157 Niettemin zou een beroep op artikel 577b Sv wellicht een mogelijkheid kunnen bieden. Artikel 577b lid 2 Sv betreft de mogelijkheid voor de rechter158 om ook op verzoek van een benadeelde derde te bepalen dat (een deel) van het ontnomen bedrag zal worden uitgekeerd aan een benadeelde derde, zonder de toevoeging ‘wiens vordering in rechte is toegekend’.159 Van deze mogelijkheid is voor zover bekend nauwelijks gebruik gemaakt. Het zou een eenvoudigere en wellicht meer zekerheid verschaffende procedure kunnen zijn dan een civiele procedure, maar de vraag is in hoeverre deze procedure ook de mogelijkheid biedt tot het vaststellen van de hoogte van het schadebedrag.160 Het komt voor dat het OM van het indienen van een vordering tot ontneming af ziet ten gunste van een vordering van het slachtoffer als benadeelde partij in het strafproces. Interessant is in dit verband het requisitoir van de A-G bij het Hof Leeuwarden, zoals weergegeven in het arrest van de Hoge Raad van 3 juli 2012.161 Daarin geeft de A-G aan te wachten met een ontnemingvordering met als reden het rechtvaardiger te vinden als het slachtoffer haar geld krijgt dan dat het geld in de schatkist verdwijnt. Dit is de gang van zaken waar waarschijnlijk het Hof Arnhem op doelt met, na het niet ontvankelijk verklaren van de benadeelde partijen in hun vordering vanwege de ingewikkeldheid daarvan, de aansporing aan het OM de opbrengsten uit de ontnemingszaak van in totaal €242.300,52 op een praktische en billijke wijze aan de benadeelde partijen ten goede te laten komen.162 Dit arrest, en ook het eerder genoemde standpunt van de A-G bij het Hof Leeuwarden, getuigen van inzicht dat het niet aangaat dat de Staat profiteert van de uitbuiting. De vraag is of het mogelijk is dat het slachtoffer rechtstreeks een verzoek doet aan het OM en, uiteraard onderbouwd, daarbij aanspraak maakt op (een deel van) de ontnomen gelden. Dit is kennelijk de oplossing die het Hof Leeuwarden voor ogen had en lijkt een praktische en redelijke optie, welke ook in de lijn zou liggen met de EU-Richtlijn en de intentie ten aanzien van de bestemming van ontnomen gelden. Het ontbreken van een afdoende, wettelijke basis voor het claimen van ontnomen gelden, ook als een vordering niet is toegekend, maakt dat slachtoffers voor schadevergoeding afhankelijk zijn van het (persoonlijk) inzicht van magistraten, zoals blijkt uit de voorbeelden hierboven. Dat is omslachtig en onduidelijk en doet bovendien afbreuk aan de gedachte dat het recht van slachtoffers op vergoeding van schade een recht is.
157 158 159
160 161 162
Voor hen geldt art. 36e lid 8 Sr niet. Dit betreft een vormloze raadkamer procedure. Zie Rb. Zutphen 16 januari 2004, LJN: AO6275, waarbij de rechtbank ondanks het feit dat er geen sprake was van een in het strafproces toegekende vordering benadeelde partij dan wel een schadevergoedingsmaatregel niettemin de benadeelde partij ontving in haar verzoek en bepaalde dat het ontnomen geld aan haar moest worden uitgekeerd. In de hierboven genoemde uitspraak van de Rechtbank Zutphen was de hoogte van het bedrag evident en onbetwist. HR 3 juli 2012, LJN: BW3751. Hof Arnhem 17 oktober 2007, LJN: BB5775.
174
Jurisprudentie Mensenhandel
het voordeel van de verdachte laat meespelen. Ook wordt soms het ontbreken van geweld meegewogen, hetgeen bij een veroordeling voor een opzettelijk geweldsdelict inconsistent is. Een factor die evenmin ter zake doet maar waarmee in strafmotiveringen niettemin soms rekening wordt gehouden is het feit dat het slachtoffer al in de prostitutie werkzaam was. De belangrijkste conclusie op het punt van bestraffing is evenwel dat er grote verschillen zijn en dat de rechter houvast ontbeert bij het bepalen van de strafmaat. Oriëntatiepunten zouden hierbij richtinggevend kunnen zijn.
9.2.4 Schadevergoeding Vordering benadeelde partij Het komt nog steeds weinig voor dat slachtoffers van mensenhandel zich voegen als benadeelde partij in het strafproces. Wanneer slachtoffers wel een vordering hebben ingediend worden zij als benadeelde partij vaak niet-ontvankelijk verklaard in hun vordering. Het nieuwe wettelijke (ontvankelijkheids) criterium dat de vordering benadeelde partij geen onevenredige belasting van het strafgeding moet opleveren zou moeten leiden tot een eerdere behandeling van de vordering tijdens het strafgeding. Dit wordt ook bevestigd in de interne werkafspraken binnen het LOVS (Aanbevelingen). In dat opzicht is het teleurstellend dat de Hoge Raad in zijn arrest van 3 juli 2012 de rechter veel ruimte biedt om een vordering als onevenredig belastend te beoordelen. Nog minder slachtoffers krijgen langs deze weg enige vergoeding voor door hen geleden schade. Behalve immateriële schade (smartengeld) gaat dit ook vooral om materiële schade, in het bijzonder om afgepakte of ingehouden verdiensten. Door de rechter wordt niet of nauwelijks gebruik gemaakt van de mogelijkheid om ambtshalve een schadevergoedingsmaatregel op te leggen, terwijl dit soms wel in de rede ligt. Motivering In de rechtspraak valt voorts vooral op dat er grote verschillen zijn in de wijze waarop een vordering benadeelde partij wordt beoordeeld en welke berekeningsmethoden worden gehanteerd. Met name bij de berekening van afgepakte verdiensten (materiële schade) worden verschillende methoden gehanteerd. Ook worden toekenningen van vorderingen nauwelijks gemotiveerd zodat moeilijk te achterhalen is welke overwegingen hebben geleid tot deze beslissing, en welke factoren bij een berekening een rol hebben gespeeld. Bij de bepaling van het toe te kennen bedrag voor immateriële schadevergoeding lijken voor de hand liggende factoren, zoals de periode van slachtofferschap, de aard en mate van geweld of de leeftijd van slachtoffers, lang niet altijd een rol te spelen. Het valt op dat de interne afspraken van het LOVS met betrekking tot de behandeling van deze vorderingen, zoals het toepassen van de regels van het burgerlijk recht, de mogelijkheid om schattenderwijs de hoogte van de toekenning te bepalen en de wijze van splitsing van de vordering in mensenhandelzaken niet breed worden toegepast. Schadevergoeding en ontneming In Nederland lijkt in de praktijk van mensenhandelzaken nog geen consequente koppeling te zijn tussen ontneming en schadevergoeding. Ontnomen geld in mensenhandelzaken vertegenwoordigt in veel gevallen de van het slachtoffer afgepakte of ingehouden verdiensten. Indien een slachtoffer geen vordering heeft ingediend dan wel de vordering (deels) niet is toegekend is het de vraag of het thans mogelijk is dat het slachtoffer rechtstreeks een verzoek doet aan het OM en, uiteraard onderbouwd, daarbij aanspraak maakt op (een deel van) de ontnomen gelden, opdat het geld terechtkomt bij diegene
Conclusies en aanbevelingen
175
die daar het meeste recht op heeft. Een enkele uitspraak getuigt van inzicht dat het niet aangaat dat de Staat profiteert van de uitbuiting.
9.3 Aanbevelingen De kernboodschap naar aanleiding van dit onderzoek is dat binnen de rechtspraak specialisatie en opleiding noodzakelijk zijn om mensenhandelzaken af te kunnen doen op een wijze die past bij de ernst van het delict en de aandacht die het fenomeen mensenhandel nationaal en internationaal genereert. Hierbij is van belang dat een eenduidige straftoemeting wordt nagestreefd. Deze kernboodschap klinkt door in de aanbevelingen. De eerste aanbeveling ziet op de specialisatie en opleiding voor rechters en officieren van justitie die mensenhandelzaken (gaan) behandelen. Binnen het OM en de ZM wordt onderkend dat de borging van kennis en expertise een belangrijk aandachtspunt is. Dit heeft geleid tot afspraken over het via opleiding zorg dragen voor voldoende kennis om mensenhandelzaken adequaat te kunnen behandelen. Een goede opleiding alleen volstaat echter niet. Het is van belang dat rechters en officieren van justitie zich kunnen specialiseren in mensenhandelzaken. Binnen het OM wordt de behandeling van mensenhandelzaken al geruime tijd gezien als een specialisme. Dit geldt (nog) niet voor de ZM. Voor specialisatie en het opbouwen van expertise is ook concentratie binnen het gerecht noodzakelijk. Binnen het LOVS is inmiddels overeengekomen dat per gerecht mensenhandelzaken zullen worden behandeld door een beperkt aantal rechters. Het is van groot belang dat aan dit voornemen uitvoering wordt gegeven. Dit leidt tot de volgende aanbeveling: Aanbeveling 1 Voorzien in specialisatie en opleiding in mensenhandelzaken Mensenhandelzaken zijn complex. OM en ZM moeten borgen dat rechters en officieren van justitie die deze zaken behandelen zich in deze zaken kunnen specialiseren en een gedegen opleiding krijgen.
De tweede aanbeveling ziet op het opstellen van oriëntatiepunten. Uit het onderzoek is gebleken dat de straftoemeting in mensenhandelzaken uiteenloopt. Een duidelijk afwegingskader in de uitspraken ontbreekt. Het OM heeft in 2010 en 2012 richtlijnen strafvordering in mensenhandelzaken opgesteld, respectievelijk voor seksuele uitbuiting en overige uitbuiting. Voor de ZM zijn deze richtlijnen niet noodzakelijkerwijs richtinggevend en het LOVS heeft zelf nog geen richtsnoeren laten ontwikkelen. De discussie hierover binnen de ZM blijft momenteel steken bij de vraag of het mogelijk is om dergelijke richtsnoeren of oriëntatiepunten te ontwikkelen. De vraag of dat mogelijk is, heeft het OM met behulp van tal van externe deskundigen reeds beantwoord. Om eenduidigheid in de straftoemeting bij mensenhandelzaken te borgen, is het van belang dat de ZM niet langer wacht en actief inzet op het formuleren van oriëntatiepunten. Bij het ontwikkelen van oriëntatiepunten is voorts het volgende van belang. De ontwikkeling van de straftoemeting op het gebied van mensenhandel kan zichtbaar worden gemaakt door de reeds verschenen uitspraken te analyseren. De ontwikkeling van oriëntatiepunten zou daarmee echter beperkt blijven
Mensenhandel: het slachtofferperspectief Een verkennende studie naar behoeften en belangen van slachtoffers mensenhandel in Nederland
Mensenhandel: het slachtofferperspectief Een verkennende studie
naar behoeften en belangen van slachtoffers mensenhandel in Nederland Conny Rijken - Jan van Dijk - Fanny Klerx-van Mierlo
Mensenhandel: het slachtofferperspectief Een verkennende studie naar behoeften en belangen van slachtoffers mensenhandel in Nederland Conny Rijken Jan van Dijk Fanny Klerx‐van Mierlo
a
Mensenhandel: het slachtofferperspectief een verkennende studie naar behoeften en belangen van slachtoffers mensenhandel in Nederland Conny Rijken Jan van Dijk Fanny Klerx‐van Mierlo ISBN: 978‐90‐5850‐991‐8 Dit boek is een uitgave van: International Victimology Institute Tilburg (INTERVICT) Tilburg University Postbus 90153 5000 LE Tilburg Telefoon: 0134663526 E‐mail:
[email protected] Website: www.tilburguniversity.edu/intervict Foto omslag: Lydia Martens Bezoekadres: Montesquieu Gebouw Warandelaan 2 5037 AB Tilburg INTERVICT is gelieerd aan Tilburg Law School van Tilburg University.
Deze rapportage werd mogelijk gemaakt door financiering door het Fonds Slachtoffer‐ hulp. Alle rechten voorbehouden. Behoudens de door de Auteurswet 1912 gestelde uitzonderingen, mag niets uit deze uitgave worden verveelvoudigd (waaronder begrepen het opslaan in een geautomatiseerd gegevensbestand) of openbaar gemaakt, op welke wijze dan ook, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever. Hoewel aan de totstandkoming van deze uitgave de uiterste zorg is besteed, aanvaarden de auteur(s), redacteur(en) en uitgever geen aansprakelijkheid voor eventuele fouten of onvolkomenheden. © INTERVICT 2013
128
6 Conclusies en aanbevelingen Het onderzoek waarover hier wordt gerapporteerd was gericht op de volgende twee vragen: - Welke beslisfactoren en beslispatronen spelen een rol bij het besluit van slachtoffers mensenhandel om een situatie van uitbuiting te verlaten en gebruik te maken van het hulpaanbod en/of aangifte te doen en te getuigen tegen hun handelaar? - Wat zijn de behoeften van slachtoffers van mensenhandel en met welke interventies zou het hulpaanbod beter hierop afgestemd kunnen worden? De kern van het onderzoek kan worden getypeerd als een verkennend, beleidsgericht onderzoek waarbij vooral kwalitatieve, narratieve onderzoeksmethoden zijn gebruikt, dat wil zeggen waarbij zoveel als mogelijk de eigen, tijdens focusgroepen en open diepte‐interviews vertelde verhalen van de slachtoffers zijn opgetekend. Op deze wijze is geprobeerd zo goed mogelijk inzicht te krijgen in de beleving van hun situatie door de slachtoffers zelf zonder dat vooropgezette ideeën van de onderzoekers over hun overwegingen of behoeften aan hen zijn aangereikt. Bij zowel de focusgroepen als de interviews is wel steeds in het bijzonder door middel van korte aansporingen door de gespreksleider/interviewer gevraagd naar de overwegingen bij het verlaten van de uitbuitingssituatie en naar de daarbij en daarna ervaren behoeften aan ondersteuning. In totaal zijn gesprekken gevoerd met 36 slachtoffers mensenhandel. Deze studie kan qua methodologische aanpak worden gezien als een vervolg op twee eerder door INTERVICT uitgevoerde onderzoeken naar leemten in de hulpverlening onder slachtoffers van verschillende categorieën life events, waaronder geweldmisdrijven, zedenmisdrijven, ernstige verkeersongelukken, medische fouten, calamiteiten en fraudedelicten (Van Dijk en Van Mierlo 2009; Kunst en Van Dijk 2009). Om de verhalen van de slachtoffers mensenhandel beter te kunnen interpreteren en in een beleidskader te kunnen plaatsen, zijn de uitgevoerde focusgroepen en interviews aangevuld met enkele andere deelstudies. Allereerst zijn analyses gemaakt van de beschikbare (internationale) literatuur over mensenhandel en het dienaangaande gevoerde beleid (hoofdstuk twee). Tevens is een analyse gemaakt van het in Nederland beschikbare statistische materiaal over mensenhandel (hoofdstuk drie). In aansluiting hierop is door het onderzoeksteam een kwantitatieve analyse gemaakt van de inhoud van een, geografisch goed gespreide, steekproef van OM dossiers. In totaal hebben we de gegevens verzameld van 78 slachtoffers in dossiers afkomstig uit vijf arrondissementen. Dit materiaal werd aangevuld met gegevens uit de dossiers
129
van 25 slachtoffers uit het cliëntenbestand van Fier Fryslân. Verder zijn uitgebreide interviews afgenomen met vijftien deskundigen in verschillende functies werkzaam op het beleidsterrein mensenhandel. Hierover is gerapporteerd in hoofdstuk vier. In hoofdstuk drie is allereerst gerapporteerd over pogingen om met behulp van de thans beschikbare statistische gegevens een schatting te maken van de omvang van het fenomeen mensenhandel in Nederland. Bij CoMensha worden jaarlijks steeds meer slachtoffers van mensenhandel geregistreerd (993 in 2010, 1222 in 2011 en 1711 in 2012). Ongeveer een kwart is slachtoffer van arbeidsuitbuiting of overige uitbuiting, alhoewel in 2012 dit percentage lager lag. De meerderheid van de slachtoffers wordt geregistreerd na identificatie als zodanig door de Nederlandse politie. Tegenover deze aantallen geregistreerde slachtoffers staan de cijfers over de handhaving (vervolgingen van daders en berechtingen). Uit een studie van het BNRM blijkt dat jaarlijks zo’n 200 slachtoffers voorkomen in OM‐dossiers betreffende mensenhandel. Dit wijst erop dat als een slachtoffer zich bij CoMensha meldt of daar, al dan niet via de politie, wordt gemeld, er naar schatting een kans van 1 op 4 is dat in verband daarmee een zaak voor de rechter wordt gebracht en een kans van 1 op 7 dat de dader(s) worden bestraft. In vergelijking met andere delictstypen is deze verhouding op zichzelf niet ongunstig alhoewel in acht moet worden genomen dat het overgrote deel van de slachtoffers mensenhandel niet in de registraties van CoMensha voorkomen. Ook in internationaal perspectief is dit geen slecht resultaat. In de meeste andere Europese bestemmingslanden worden lagere aantallen slachtoffers geregistreerd en zijn vervolgingen en berechtingen absoluut en relatief nog aanzienlijk schaarser. De thans door politie en justitie in Nederland geleverde bijzondere handhavingsinspanningen lijken dus zeker resultaat te hebben. Dit neemt niet weg dat veel zaken waarover door slachtoffers is getuigd kennelijk toch niet kunnen worden opgelost. Opmerkelijk is ook dat in 2010, ongeveer de helft van de zaken betreffende mensenhandel op een vrijspraak zijn uitgelopen (NRM 2012b). Het relatief grote aandeel vrijspraken, vooral bij zaken van niet‐seksuele uitbuiting onderstreept de problemen bij het verzamelen van bewijs dat door de rechters als voldoende wordt gezien voor een veroordeling voor mensenhandel. Het verborgen gedeelte van deze vorm van criminaliteit is ongetwijfeld vele malen groter dan het door CoMensha geregistreerde deel. Uit de analyse van het materiaal blijkt dat over de werkelijke omvang weinig met zekerheid valt te zeggen. De uitgevoerde globale studie van de International Labour Organisation (ILO) biedt hoogstens aanknopingspunten voor het maken van een guesstimate van de werkelijke omvang. Volgens berekeningen van Fairwork zou deze voor Nederland neerkomen op 9.000 slachtoffers van seksuele uitbuiting en 21.000 van overige arbeidsuitbuiting in Nederland op enigerlei moment. Op basis van onder meer een onderzoek naar de seksbusiness in Amsterdam lijkt deze schatting van het aantal personen dat slachtoffer is van seksuele uitbuiting aan de hoge kant. De voornaamste conclusie is dat ter schatting van de werkelijke
130
aantallen slachtoffers mensenhandel gericht empirisch onderzoek naar ervaren uitbuitingssituaties zou moeten worden uitgevoerd onder sekswerkers en buitenlandse werknemers in Nederland. Alleen na uitvoering van dergelijk onderzoek kan een reële inschatting worden verkregen van het bereik van de thans geleverde inspanningen qua hulpaanbod en opsporing en van de mogelijke effecten daarvan op de onderhavige problematiek. Uit de analyse van een representatieve steekproef van actuele dossiers van het OM en Fier Fryslân uit 2012 is het volgende beeld naar voren gekomen. Het gaat om een groep slachtoffers die uiterst kwetsbaar is vanwege hun jeugdige leeftijd, geringe opleiding, problematische gezinsachtergrond, geldnood en gebrekkige beheersing van de Nederlandse taal. Tevens blijkt dat zij veelal bij de rekrutering door personen in hun naaste omgeving grovelijk zijn misleid of bedrogen. Dit geldt voor alle categorieën slachtoffers maar het meest geprononceerd voor de slachtoffers van seksuele uitbuiting uit derdelanden (niet EU). Hun vertrouwen in andere mensen zal door deze ervaringen in veel gevallen ernstig zijn aangetast. Voor de Nederlandse slachtoffers van seksuele uitbuiting geldt dat zij vaak een liefdesrelatie met de uitbuiter hebben gehad. Meestal heeft de uitbuitingssituatie verschillende maanden geduurd, maar in sommige gevallen ook enkele jaren. Vrijwel steeds zijn er gedurende lagere tijd grote sommen geld aan de slachtoffers onthouden. Verder blijkt dat de overgrote meerderheid tijdens de uitbuiting onderhevig is geweest aan ernstig en langdurig geweld. De geweldscomponent is vooral bij seksuele uitbuiting prominent. Angst voor represailles, mede ten aanzien van kinderen speelt vaak een rol. Een grote minderheid van de slachtoffers heeft verder tijdens de uitbuitingssituatie te kampen gehad met medische en/of verslavings‐ problemen, geldschulden en ondervoeding. Een belangrijk gegeven is verder dat slechts een minderheid uit zichzelf contact met de politie en/of hulpverlening heeft opgenomen. De meerderheid van de slachtoffers is met de politie in contact gekomen bij invallen van de politie of van inspecteurs van de inspectie SZW. Dit laatste gegeven verklaart mede dat blijkens de dossiers een vrij groot deel van de slachtoffers aanvankelijk geen contact met de politie wilde hebben. Het soms bestaande beeld dat slachtoffers zich als regel voelen ‘bevrijd’ door de politie is niet realistisch. Veel slachtoffers staan blijkens de dossieranalyse zeker in eerste instantie gereserveerd tegenover de instanties van politie en justitie. De focusgroepen en interviews met 36 slachtoffers hebben zoals verwacht veel authentieke informatie opgeleverd. De onderzoekers konden in de meeste gevallen verhalen optekenen die rijk waren aan informatie over de rekrutering, uitbuiting en ervaringen met Nederlandse instanties. Met betrekking tot veel van de behandelde aspecten geldt dat de interviews slechts inzicht bieden in de belevingswereld van de slachtoffers zelf. Deze studie biedt inzicht in het slachtofferperspectief en heeft in dat opzicht dus zijn beperkingen. Een belangrijk criterium voor de geldigheid van de uitkomsten van dergelijk kwalitatief onderzoek is of na enige tijd de indruk ontstaat dat steeds dezelfde verhalen worden gehoord en extra interviews weinig nieuws meer zullen
131
opleveren. Ondanks de grote verscheidenheid van slachtoffers van mensenhandel is bij dit onderzoek een dergelijke saturatie met betrekking tot de meeste groepen slachtoffers inderdaad opgetreden, en kan dus worden aangenomen dat de uitkomsten een goede indruk geven van wat de slachtoffers beleven. Dit laatste is waarschijnlijk minder zeker bij de interviews met slachtoffers van seksuele uitbuiting van EU‐onderdanen omdat deze groep ondervertegenwoordigd was in de groep met geïnterviewden. Redenen hiervoor zijn o.a. dat zij al naar het thuisland zijn teruggekeerd en/of zichzelf niet percipiëren als slachtoffer. Daarnaast is de categorale opvang ook niet primair voor deze groep bedoeld. Verder onderzoek naar de opvang van deze groep slachtoffers (EU onderdanen slachtoffer van seksuele uitbuiting) lijkt gewenst, temeer omdat in de dossiers van het OM en in de registratie van CoMensha deze groep relatief vaak voorkomt. De verwachting dat in focusgroepen informatieve slachtofferverhalen onderling zouden kunnen worden uitgewisseld en besproken, zoals bij eerder onderzoek bij andere typen slachtoffers het geval was, is niet bewaarheid. De gesprekken in de eerste focusgroepen kwamen relatief moeizaam op gang en deze aanpak is daarom niet voortgezet. Beletsels hiervoor waren de heftigheid van de uitbuitingssituatie en de daarbij optredende gevoelens van schaamte en de grote mate van verscheidenheid binnen de groepen. Het onderzoeksmateriaal bestaat daarom goeddeels uit verklaringen van slachtoffers tijdens licht gestructureerde interviews. De meest geslaagde focusgroepen betroffen die met mannelijke slachtoffers van seksuele uitbuiting en met slachtoffers van overige arbeidsuitbuiting. De uitwisseling van ervaringen werd hierbij bevorderd door de omstandigheid dat de slachtoffers dezelfde uitbuitingssituatie hadden meegemaakt en elkaar reeds kenden. Bij de andere focusgroepen lijkt er te weinig gemeenschappelijkheid en vertrouwen of veiligheid te zijn ervaren om een geslaagd groepsgesprek te kunnen voeren. Bij de presentatie van het materiaal uit de interviews met deskundigen en slachtoffers is steeds afzonderlijk gerapporteerd over slachtoffers van seksuele uitbuiting afkomstig uit Nederland, EU en niet‐EU landen, en slachtoffers van arbeidsuitbuiting afkomstig uit EU en niet‐EU landen. Tabel 10 geeft een samenvattend overzicht van de belangrijkste gebleken behoeften van de vijf onderscheiden typen slachtoffers met betrekking tot hulpverlening en andere instanties. De eerste algemene conclusie die uit het materiaal kan worden getrokken is de grote heterogeniteit van de behoeftepatronen. Van oudsher is de aanpak van de mensenhandelproblematiek in Europa inclusief Nederland vooral gericht geweest op slachtoffers van (seksuele) uitbuiting zonder geldige verblijfstitel. Dit blijkt uit de ophanging van grote delen van het Nederlandse beleid aan de B9 regeling. Inmiddels is de samenstelling van de doelgroep van het mensenhandelbeleid echter drastisch veranderd. Zoals vermeld, is thans ongeveer een kwart van de geregistreerde slachtoffers onderhevig geweest aan arbeidsuitbuiting. Deze groep is de laatste jaren in Nederland alsook elders in Europa sterk aan het groeien binnen de registraties, hoogstwaarschijnlijk in
132
hoofdzaak vanwege de grotere aandacht van de instanties ervoor. Binnen de nog steeds kwantitatief grootste groep van slachtoffers van seksuele uitbuiting is de groep zonder verblijfstitel inmiddels een minderheid geworden. Door de uitbreiding van de EU is het aandeel EU‐onderdanen onder de slachtoffers sterk toegenomen. Daarnaast is er een grote groep Nederlandse slachtoffers van seksuele uitbuiting. Uit de gebleken heterogeniteit van de doelgroep volgt op zichzelf dat de eenzijdige focus in de beeldvorming en in het beleid op slachtoffers uit zogenoemde derde landen zonder geldige verblijfstitel bijstelling behoeft. Bij de opzet van het onderzoek hebben de onderzoekers zich laten leiden door het sociologische perspectief van de rationele keuze benadering. Hierbij wordt verondersteld dat menselijk gedrag, in casu het verlaten van de uitbuitingssituatie respectievelijk het zoeken van hulp en meewerken met politie en justitie wordt bepaald door afwegingen van de voor‐ en nadelen van de verschillende gedragsopties. Aangezien de vijf onderscheiden groepen slachtoffers zich in sterk verschillende levenssituaties bevinden, is het niet mogelijk over hun beslispatronen te generaliseren. Bij slachtoffers van niet EU landen overheersen zowel tijdens de uitbuiting als daarna zorgen over hun verblijfstitel. Hun gebrek aan geldige verblijfspapieren is vaak door de uitbuiter als druk‐ en dreigmiddel gebruikt. In dit opzicht maakt het niet uit of ze slachtoffer zijn geweest van seksuele of van arbeidsuitbuiting. Een deel van deze slachtoffers is op enig moment ook in een asielprocedure verwikkeld geweest. De langdurige procedures betreffende een verblijfstitel lijken nog al eens te leiden tot een fixatie op de ‘verblijfspapieren’ die de verwerking van de uitbuitingssituatie blokkeert. Bij deze groep doet zich tevens het probleem voor van de veronderstelde valse aangiften. Wat de omvang hiervan ook moge zijn, vast staat dat het probleem zich slechts voordoet bij een kleine deelgroep van de totale groep slachtoffers mensenhandel. De Nederlandse en EU slachtoffers hoeven zich uiteraard over hun verblijfsstatus geen of minder zorgen te maken. Psychische en economische problemen komen hierdoor eerder en meer aan bod. Opvallend is dat veel Nederlandse slachtoffers bij hun keuze de situatie van uitbuiting te verlaten naaste familieleden een grote rol spelen. Toch zou het wat betreft deze groep onjuist zijn te concluderen dat zij in de regel kunnen terugvallen op mantelzorg en/of bestaande voorzieningen voor ingezetenen. Uit de interviews blijkt dat zij een op hun problemen toegesneden hulpaanbod missen en zich soms zelfs bij buitenlandse slachtoffers achtergesteld voelen. De EU‐onderdanen die slachtoffer zijn geweest van seksuele uitbuiting zijn in de interviews, zoals gezegd, enigszins ondervertegenwoordigd geweest omdat de contactlegging vooral is verlopen via enkele hulpverleningsinstellingen. In deze populaties bleken zij, vergeleken bij de CoMensha‐registratie en de dossierstudie, relatief weinig voor te komen. Hun voornaamste behoefte lijkt hulp bij een re‐ integratietraject in Nederland of in hun thuisland. Bij EU onderdanen die slachtoffer zijn geweest van arbeidsuitbuiting staat ongenoegen over het achterwege blijven van de loonuitbetaling vaak voorop.
133
Hierbij verschuilen de werkgever en het uitzendbureau zich vaak achter elkaar. Na hun vlucht uit de uitbuitingssituatie of een interventie van de inspectie SZW hebben ze alternatieve huisvesting nodig en een nieuwe baan. Een tweede algemene conclusie die uit het materiaal kan worden getrokken is dat de prioriteiten van de slachtoffers in de tijd verschuiven. Uit de interviews is gebleken dat slachtoffers van seksuele uitbuiting op het moment dat de uitbuitingssituatie ten einde is, vaak in een acute crisistoestand verkeren. Er is vaak sprake van een plotselinge radicale wending in hun bestaan. Dit kan zijn vanwege een plotselinge inval door de politie of van een extreem geweldsincident dat hen heeft aangezet te vluchten. Buitenlandse slachtoffers hebben hierbij bovendien de handicap de Nederlandse taal niet goed te beheersen. Tegen deze achtergrond is begrijpelijk dat slachtoffers in eerste instantie behoefte hebben aan een periode van rust en bezinning. Deze rust is nodig om zich mentaal los te maken van de uitbuiter en fysiek aan te sterken en om de eigen situatie te evalueren en weer onder controle te krijgen. Veel slachtoffers vertonen in de eerste weken of maanden ambivalente gevoelens jegens de uitbuiters. Dit kan in sommige gevallen het gevolg zijn van identificatie met de dader (in de victimologie bekend als het zogenoemde Stockholm syndroom). Dergelijke reacties worden ook bij andere groepen slachtoffers die langdurig door een of meer personen zijn gevictimiseerd, zoals bij kapingen, regelmatig waargenomen. Deze slachtoffers zijn vaak pas in een later stadium in staat of bereid tegen de daders te getuigen. Veel slachtoffers van mensenhandel bezitten bovendien nauwelijks enig netwerk buiten de uitbuiter om. De uitbuiter heeft hen, zoals ook daders van systematisch huiselijk geweld dat vaak doen, gedurende een lange periode doelbewust sociaal geïsoleerd. In acute noodsituaties vallen zij dus soms noodgedwongen terug op de uitbuiter. Een van de geïnterviewde slachtoffers nam bijvoorbeeld bij gebrek aan alternatieven contact op met haar (zeer gewelddadige) uitbuiter toen ze dringend transport nodig had voor haar zieke kind. Een andere primaire behoefte die uit de interviews sterk naar voren komt, is die aan veiligheid. Hierbij gaat het om bescherming tegen fysiek geweld van de uitbuiter maar ook om een omgeving waarin men zich sociaal veilig voelt en waarbinnen men de sleutelfiguren kan vertrouwen. Uit de interviews met slachtoffers en deskundigen komt verder naar voren dat veel van de slachtoffers met psychische problemen kampen. Het hulpverleningsaanbod zoals dat nu is georganiseerd lijkt onvoldoende toegesneden op de gedifferentieerde en gefaseerde aard van de problematiek waarmee de slachtoffers kampen. Uit de interviews is gebleken dat veel Nederlandse slachtoffers mensenhandel het gevoel hebben dat er voor hen minder voorzieningen zijn dan voor buitenlandse slachtoffers. Ook is ons opgevallen dat bijvoorbeeld bij Fier Fryslân hoofdzakelijk derdelanders (non EU‐onderdanen) verblijven en zijn we ook overigens weinig Nederlanders en EU onderdanen in de opvang tegengekomen. Nederlandse slachtoffers hebben geen toegang tot de categorale opvangcentra (COSM) en verblijven merendeels in de reguliere opvang. In de reguliere opvang voelen meerderjarige en ook
134
minderjarige slachtoffers mensenhandel zich niet altijd goed op hun plaats. Ook de veiligheid kan daar niet altijd op dezelfde wijze worden verzorgd als bij categorale opvang, zij het dat veiligheid ook bij opvanghuizen niet altijd is gegarandeerd zoals blijkt uit de interviews. De psychische hulpverlening is bij reguliere voorzieningen volgens de slachtoffers niet altijd adequaat, bijvoorbeeld niet bestendig genoeg. Hierbij spelen uiteraard ook de financiële regelingen een beperkende rol. Dit laatste geldt ook voor het kunnen volgen van onderwijs. Als belangrijkste knelpunt bij de niet EU‐onderdanen komt naar voren dat zij in veel gevallen gedurende lange tijd eenvoudigweg niet toekomen aan traumaverwerking en re‐integratie omdat ze zich onzeker voelen over hun verblijfsstatus en/of de afloop van het opsporingsonderzoek, annex de strafrechtelijke procedure. De noodzaak het verhaal, vaak zelfs reeds tijdens de bedenktijd, herhaalde malen te moeten vertellen aan mogelijk sceptisch ingestelde politierechercheurs blokkeert als het ware de verwerking en het herwinnen van vertrouwen. Ook bij andere groepen slachtoffers zien we dat medewerking aan een strafrechtelijk onderzoek en de onzekerheid over de uitkomst daarvan een belangrijke stressfactor is, de verwerking belemmert en hen afhoudt van een toekomstgerichte houding. Uit victimologisch onderzoek is bekend dat ook bij slachtoffers van andere life events pas na afronding van juridische procedures over aansprakelijkheid of daderschap de weg vrijkomt voor het psychische verwerkingsproces (Elbers 2013; Van Dijk en van Mierlo 2009). Bij de groep van derdelanders is de preoccupatie met het strafproces des te dwingender omdat de afloop ervan mede beslissend is voor hun kans op een verblijfstitel. Deze relatief zwaar getraumatiseerde groep verkeert dus in een situatie van dubbele onzekerheid die vaak maanden of zelfs jaren voortduurt en het verwerkingsproces gedurende die periode blokkeert. Als belangrijkste knelpunt in de huidige aanpak vanuit het perspectief van de slachtoffers zien wij de sterke nadruk die vanaf de eerste contacten door de instanties wordt gelegd op de bijdrage die het slachtoffer kan leveren aan de mogelijke opsporing van de dader(s). De identificatie van slachtoffers is in Nederland indirect in handen gelegd van de politie. Deze kan samen met de KMar bij een geringste aanwijzing dat er van mensenhandel sprake lijkt te zijn een bedenktijd aanbieden. Het verhaal van een (mogelijk) slachtoffer moet echter wel steeds geobjectiveerd worden voordat er een beslissing over bedenktijd genomen wordt of een verblijfsvergunning B9 door de politie wordt aangevraagd. Bij dit objectiveren door de politie staat de vraag voorop of er voldoende opsporingsindicaties zijn, niet of een persoon wel of niet (mogelijk) slachtoffer is en deswege hulp nodig heeft. De identificatie door de politie en de daarmee samenhangende oriëntatie op de opsporings‐kansen en de koppeling van het hulpaanbod aan medewerking bij de opsporing zijn historisch te verklaren. De internationale en nationale beleidskaders waren er aanvankelijk immers op gericht te voorkomen dat slachtoffers van mensenhandel zonder geldige verblijfstitel werden uitgezet en daardoor nog slechts moeilijk als getuigen waren te gebruiken. Inmiddels is echter de samenstelling van de
135
doelgroep van het mensenhandelbeleid, zoals gezegd, sterk gewijzigd. Ook wordt tegenwoordig sterker dan voorheen beseft dat slachtoffers van misdrijven vanwege hun bijzondere behoeften aanspraak kunnen maken op een aangepast hulpaanbod. Slachtofferhulp en slachtofferzorg gelden thans als zelfstandige doelstellingen van het rechtshandhavings‐beleid van de Minister van Veiligheid en Justitie. 22 Hulpverlening en/of een uitkering van het Schadefonds Geweldmisdrijven is voor slachtoffers van misdrijven of verkeersongevallen in Nederland uitdrukkelijk niet afhankelijk gemaakt van samenwerking met de politie of zelfs het doen van aangifte. De reden hiervoor is dat slachtoffers goede redenen kunnen hebben om juist niet tegen de dader te willen getuigen. Niet valt in te zien waarom samenwerking met de politie bij slachtoffers van doorgaans zeer ernstige misdrijven als mensenhandel, waarbij vaak een reëel risico op represailles van de kant van de daders bestaat, wel zou mogen worden geëist. In dit verband kan er ook nog op worden gewezen dat in Nederland slachtofferhulp inclusief uitkeringen van het Schadefonds ook toegankelijk zijn voor mensen zonder geldige verblijfstitel. Hoewel de bescherming van slachtoffers een expliciete doelstelling is van het internationale en zeker van het Nederlandse mensenhandelbeleid, worden de slachtoffers van dit ernstige misdrijf in veel opzichten minder goed bedeeld dan slachtoffers van andere misdrijven. Tegen deze achtergrond is het belangrijk om te constateren dat blijkens de interviews veel slachtoffers van mensenhandel de verhoren door de politie, rechter commissaris of officier van justitie als belastend en bedreigend ervaren. Uit interviews is gebleken dat de slachtoffers de politie vaak aanvankelijk sterk hadden gewantrouwd en daarom niet het ware en/of hele verhaal hadden verteld. Sommige slachtoffers zijn zelf inderdaad in hun eigen ogen eerst enige tijd als dader bejegend. Als voorbeeld kan worden genoemd de ervaring van twee mannelijke slachtoffers van seksuele uitbuiting die getraumatiseerd waren door hun eerste contacten met de politie omdat zij in eerste instantie in een cel waren opgesloten. In onze ogen spoort de timing van de aanpak mensenhandel niet met het tijdspad van de verwerkingsprocessen van de slachtoffers. Onderwerpen die pas later aan de orde zouden moeten komen, zoals de medewerking aan een proces tegen de daders, worden reeds onmiddellijk en op en verplichtende manier na het verlaten van de uitbuitingssituatie aan de orde gesteld. Dit is niet slechts in hoge mate belastend voor de slachtoffers maar kan ook de verwerking van opgelopen trauma’s verstoren. In dit verband moet worden gewezen op de bevinding dat personen die een calamiteit of andere ernstige life event hebben meegemaakt een vergrote kans lopen op het ontwikkelen van een posttraumatische stoornis indien zij hebben deelgenomen aan verplichte debriefing sessies (Rosee e.a. 2009). De nu gangbare praktijk om slachtoffers mensenhandel te verplichten om tegen hun zin en herhaaldelijk over hun
22 Zie bijvoorbeeld brief aan Tweede Kamer van staatsecretaris Teeven, 22 februari, 2013, Visie op slachtoffers.
136
traumatiserende belevenissen te getuigen lijkt therapeutisch bezien niet verantwoord. Uit de interviews met slachtoffers is verder gebleken dat vaak veel onduidelijkheid heeft bestaan of nog steeds bestaat over het beschikbare hulpaanbod. De interviews met sleutelfiguren bevestigen het beeld van een labyrint van met elkaar vervlochten en voortdurende wijzigende regelingen voor intake gesprekken, aangiftes, bedenktijd, voorlopig verblijfsvergunning, hulpverlening, medische of psychiatrische hulp, huisvesting, onderwijs, advies, rechtsbijstand en schadevergoeding. Deze lokettenproblematiek is in de wereld van de slachtofferhulp niet onbekend. Deze heeft geleid tot het beleidsvoornemen van het Ministerie van Veiligheid en Justitie om alle vormen van steun, hulp en informatie te bundelen in zogenoemde slachtofferloketten die voor de slachtoffers als one stop help desk kunnen fungeren. Daarbij wordt tevens aansluiting gezocht bij de reeds bestaande slachtofferloketten van het OM. Wij zijn ons ervan bewust dat het beleid niet uitsluitend kan worden gestoeld op de belevingswereld van de slachtoffers. Niet betwistbaar lijkt ons echter dat bij de gekozen opzet van het hulpaanbod het slachtofferbelang een belangrijk gewicht in de schaal moet leggen. Op basis van de hier geschetste conclusies en kennis van de literatuur en van regelingen in andere Europese landen zoals weergegeven in hoofdstuk 2, hebben wij de volgende aanbevelingen opgesteld voor mogelijke aanpassingen in het beleid. Graag wijzen wij erop dat het hier niet om een blauwdruk gaat voor een nieuwe aanpak maar om een reeks met elkaar samenhangende aanbevelingen vanuit de optiek van de belevingswereld van de slachtoffers. Aanbevelingen Het onderzoek heeft geresulteerd in de volgende aanbevelingen. 1 Onze eerste aanbeveling betreft de uitvoering van enquêteonderzoek naar de omvang van uitbuitingspraktijken onder sekswerkers in verschillenden branches en onder populaties van buitenlandse werknemers, bijvoorbeeld uit Midden en Oost Europa. In de enquêtes zal de respondenten moeten worden gevraagd naar hun arbeidsomstandigheden gedurende het afgelopen jaar zodat kan worden vastgesteld of sprake is geweest van uitbuiting. Dergelijke dark number studies, naar analogie van de enquêtes uitgevoerd in enkele landen door de ILO, lijken ons methodologisch ook in Nederland goed uitvoerbaar en onmisbaar voor een op feitelijke kennis gebaseerde beleidsontwikkeling met betrekking tot mensenhandel. 2 De organisatie van het hulpaanbod dient te worden gecentraliseerd en gestroomlijnd. Er dient een omvattende financieringsregeling te komen voor alle categorieën slachtoffers mensenhandel. Dit zal ervoor kunnen zorgen dat slachtoffers beter worden geïnformeerd over de beschikbare
137
voorzieningen en dat hulpverleners zich minder hoeven bezig te houden met het vinden van ad hoc oplossingen voor de financiering van de hulp.
3 De identificatie van slachtoffers zou niet de exclusieve bevoegdheid van de politie dienen te zijn. Bekend is dat een deel van de buitenlandse slachtoffers contact met de politie als bedreigend ervaart en hierdoor dichtslaat. Hoe goed ook getraind en hoezeer ook met de juiste positieve grondhouding jegens de slachtoffers behept, politieambtenaren zullen toch vanuit hun beroepsrol geneigd zijn om bij een interview met een slachtoffer vooral naar de opsporingsindicaties te kijken. De exclusieve rol van de politie en KMar bij de identificatie vergroot de kans op false negatives. Het ontbreken van voldoende opsporingsindicaties kan ook een gevolg zijn van onvermogen of onwil van de slachtoffers om te verklaren. Soms zijn de betrokken slachtoffers jaren later alsnog in staat en bereid om tegen de daders te getuigen. Ook wanneer er geen opsporingsindicaties zijn, kunnen er trouwens humanitaire gronden aanwezig zijn om bijstand en ondersteuning te bieden. 4 Bij de identificatie dienen meerdere disciplines te worden betrokken. In verband met de identificatie van slachtoffers van mensenhandel wordt vaak opgemerkt dat men noodzakelijkerwijze vaak moet afgaan op intuïtie of ‘onderbuikgevoelens’. Indien de bepaling of er sprake zou kunnen zijn van mensenhandel dermate subjectief is, kan men zich afvragen of de politie de meest aangewezen beroepsgroep is om dit oordeel te vellen. Dit lijkt op zichzelf een goede reden om bij de identificatie ook andere beroepsgroepen te betrekken. 5 In onze visie zou de identificatie moeten geschieden bij de categorale hulpverlening, d.w.z. bij CoMensha. Juist omdat CoMensha deskundig is betreffende mensenhandel maar niet zelf betrokken is bij de eigenlijke opvang van en hulpverlening aan slachtoffers, kan deze identificatiefunctie bij deze organisatie worden neergelegd. Aan de regionale zorgcoördinatoren zouden onder verantwoordelijkheid van CoMensha identificatieteams kunnen worden opgehangen met deelname van verschillende disciplines (waaronder ervaren politierechercheurs en hulpverleners en deskundige tolken). 6 De identificatie van slachtofferschap dient gericht te zijn op de intake voor een hulpverleningstraject en niet ondergeschikt te zijn aan het vaststellen van een opsporingsindicatie. Aan het Deense, Finse en Oostenrijkse model zou kunnen worden ontleend de mogelijkheid om in ieder geval de identificatie van slachtoffers met een verblijfstitel‐ zoals eerder besproken thans het merendeel van de geregistreerde slachtoffers‐ te laten plaatsvinden door daarvoor aangewezen multidisciplinaire teams, zonder formele bemoeienis van politie of IND. CoMensha zou aangewezen kunnen
138
worden als de instantie die de intake coördineert en tevens, bij een positieve identificatie, een op de persoon toegesneden hulpaanbod doet.
7 Binnen het voorgestelde model zou ook de identificatie van slachtoffers zonder verblijfstitel bij CoMensha moeten plaatsvinden. Gekozen zou kunnen worden om de multidisciplinaire teams bij CoMensha naar Italiaans en Oostenrijks voorbeeld de bevoegdheid te geven om de bedenktijd aan te bieden. Ook zou men CoMensha kunnen machtigen om na verloop van de bedenktijd aan slachtoffers in wier zaak er geen opsporingsindicaties zijn gevonden en/of voor wie samenwerking met de politie niet mogelijk is, op humanitaire gronden een (voorlopige) verblijfsvergunning aan te vragen. Besluiten over verblijfstitel en opvang zouden uitsluitend dienen te worden gebaseerd op een redelijk vermoeden dat iemand slachtoffer van mensenhandel is geweest en hulp behoeft en niet op de vraag of er een te vervolgen dader in het vizier is. 8 In het hulpaanbod dient meer aandacht te komen voor crisisopvang. De wens van slachtoffers om niet over hun uitbuiting te willen spreken dient daarbij te worden gerespecteerd. Verschillende slachtoffers gaven in de interviews aan vooral in de beginperiode na de uitbuiting niet in staat te zijn geweest het (hele) verhaal te vertellen. Hierbij kunnen met de traumatiserende ervaringen samenhangende cognitieve stoornissen een rol spelen als ook ambivalente gevoelens jegens de daders. Drang om zo snel mogelijk te verklaren, kan belemmerend werken op de verwerking van opgelopen trauma’s. 9 Het hulpaanbod dient te zijn gedifferentieerd naar de verschillende categorieën slachtoffers. Zoals ook thans reeds het geval is, kan het hulpaanbod soms beperkt blijven tot een doorverwijzing of het geven van advies. Slachtoffers van arbeidsuitbuiting behoeven vaak steun bij loonvorderingen en bij het vinden van alternatieve huisvesting en van nieuw, hoogwaardiger en beter betaald werk. Hierbij gaat het als het ware om een herintredingtraject. Verder onderzoek naar de mate waarin EU‐ onderdanen gebruik (kunnen) maken van de huidige voorzieningen is nodig omdat deze groep ondervertegenwoordigd lijkt te zijn in de opvang, terwijl zij een meerderheid vormt van het aantal door CoMensha geregistreerde slachtoffers. 10 Het hulpaanbod bij seksuele uitbuiting zou moeten plaatsvinden in een goed beveiligde categorale voorziening met gespecialiseerde en ervaren deskundigen. Deze voorzieningen zouden ook open moeten staan voor EU‐ onderdanen waaronder Nederlanders. Of bij het categorale hulpaanbod zou moeten worden gedifferentieerd naar verschillende categorieën (Nederlanders, EU en non‐EU) dient nader te worden onderzocht. De
139
huidige praktijk dat categorale voorzieningen met name voor niet EU onderdanen open staan lijkt in ieder geval moeilijk te verdedigen.
11 Bij de invulling van een op de persoon toegesneden aanbod door CoMensha zou een voorbeeld kunnen worden genomen aan de case managers in dienst van Slachtofferhulp Nederland. Deze functionarissen begeleiden slachtoffers bij hun contacten met verschillende instanties waaronder politie, justitie en het Schadefonds Geweldmisdrijven. 12 Binnen de nieuw gecreëerde veilige situatie in categorale opvang voorzieningen zou vervolgens, mede naar het Belgische voorbeeld, met de slachtoffers dienen te worden overlegd of en wanneer contact met de politie zal worden opgenomen. Daarbij is het denkbaar dat slachtoffers deelnemen aan bijeenkomsten waarin voorlichting wordt gegeven over de gevolgen van het doen van aangifte en waarbij blokkades om aangifte te doen, kunnen worden besproken. Deze aanpak zal naar onze indruk beter aansluiten bij de verwerkingsprocessen die slachtoffers ondergaan. Medewerking met de politie zal vaker dan nu kunnen berusten op een bewuste en in vrijheid gemaakte keuze. Enkele slotoverwegingen De hier voorgestelde opzet lijkt in veel opzichten op het advies van de Adviescommissie voor Vreemdelingenzaken die stelde dat de eerste drie maanden benut zouden moeten worden voor rust en reflectie waarna er een beoordeling van mogelijk slachtofferschap zou moeten plaatsvinden op basis van informatie uit verschillende bronnen waaronder de hulpverlening (ACVZ 2009). De voorgestelde opzet heeft in onze ogen vele voordelen. Allereerst zullen op deze wijze false negatives bij de identificatie worden voorkomen en zal de toegang tot de hulpverlening dus worden verbeterd. Gevreesd zou kunnen worden dat slachtoffers minder bereid zullen zijn als getuigen op te treden indien zij daarvoor niet meer worden beloond met een verblijfsvergunning. Dit nadelige effect zou in de praktijk kunnen meevallen. Het bezwaar tegen de huidige koppeling is immers dat deze vaak leidt tot een voorbarige druk op het slachtoffer tegen de daders te verklaren. Gegeven hun persoonlijke problemen en angsten is dit niet wenselijk. Het is goed mogelijk dat het voorgestelde beleid zoveel beter aansluit op de dynamiek van het verwerkingsproces dat daardoor juist meer slachtoffers op enigerlei moment met de politie zullen willen samenwerken die daartoe bovendien dan mentaal beter zijn toegerust. Door de voorgestelde ontkoppeling zullen er in ieder geval minder aangrijpingspunten zijn voor de verdediging om het waarheidsgehalte van de verklaringen van de slachtoffers tijdens het proces in twijfel te trekken. Vanwege de intensieve begeleiding door bijvoorbeeld de case managers vanuit de hulpverlening zullen vreemdelingen zonder verblijfstitel die met een gefingeerd verhaal over
140
mensenhandel zijn gekomen mogelijkerwijze eerder geneigd zijn het echte verhaal te vertellen. De voorgestelde aanpak biedt dus kansen op een win win situatie vanuit zowel het slachtoffer‐ als het handhavingsperspectief. Het door ons voorgestane beleid zal er mede toe kunnen leiden dat de behandeling van slachtoffers mensenhandel op dezelfde slachtoffervriendelijke leest wordt geschoeid als die van slachtoffers van andere ernstige misdrijven. Aan het aparte, historisch gegroeide, relatief sterk op handhaving gerichte regiem voor slachtoffers mensenhandel zal daarmee een einde komen. Eerst dan zal met recht kunnen worden gesproken van een slachtoffergericht en mensenrechtelijk hoogwaardig mensenhandelbeleid.
141
Strafrecht voor civilisten: de verbetering van de mogelijkheid om schade via het strafrecht te verhalen Mr. A.H. Sas* 1. Inleiding Degene die schade heeft geleden door een strafbaar feit kan zich met zijn vordering tot schadevergoeding als benadeelde partij voegen in het strafproces. De strafrechter doet dan, gelijk met de strafzaak, uitspraak over de schadevergoeding. Dit voegen als benadeelde partij zal vanaf 1 januari 2011 een aantal belangrijke wijzigingen ondergaan. Op deze datum zal de Wet ter versterking van de positie van het slachtoffer in het strafproces in werking treden.1 Het aanvankelijke wetsvoorstel,2 dat al op 9 juni 2005 werd ingediend, betrof voornamelijk herschikking van een aantal artikelen uit het Wetboek van Strafvordering (Sv) en codificatie van beleid zoals dat reeds werd gevoerd door politie en het Openbaar Ministerie (OM) met betrekking tot bejegening van en informatieverstrekking aan slachtoffers. Uitgangspunt was dat het slachtoffer een duidelijker omschreven positie toekomt.3 Gedurende de parlementaire behandeling werd de wet echter ingrijpend geamendeerd. Hierdoor is met name de mogelijkheid om schade te verhalen via de strafprocedure verruimd en zal in bepaalde gevallen een voorschotregeling gelden, als het incasseren van de schadevergoeding op korte termijn niet lukt. Hierdoor neemt het belang van de voegingsprocedure voor een slachtoffer van een strafbaar feit dat (personen)schade heeft geleden, in niet onbelangrijke mate toe. Ik zal hier niet de volledige Wet ter versterking van de positie van het slachtoffer in het strafproces behandelen. Na een korte weergave van de huidige regeling van de benadeelde partij (par. 2) en de inhoud van de nieuwe wet (par. 3) zal ik eerst inzoomen op de ontvankelijkheid van de vordering van de benadeelde partij en de wijzigingen die daarin worden aangebracht (par. 4). Daarna zal ik de schadevergoedingsmaatregel bespreken en de daarmee samenhangende voorschotregeling (par. 5). Tot slot zal ik nog kort aandacht schenken aan
* 1.
2. 3.
80
Mr. A.H. Sas is beleidsmedewerker juridische zaken bij Slachtofferhulp Nederland. Wet van 17 december 2009 tot wijziging van het Wetboek van Strafvordering, het Wetboek van Strafrecht en de Wet schadefonds geweldsmisdrijven ter versterking van de positie van het slachtoffer in het strafrecht, Stb. 2010, 1. Gewijzigd door: Reparatiewet III Justitie, Stb. 2008, 85 en Reparatiewet II Justitie, Stb. 2009, 525. Kamerstukken II 2004/05, 30 143, nr. 2. Kamerstukken II 2004/05, 30 143, nr. 3, p. 1.
T V P
2 0 1 0 ,
het Beslissing Ondersteunend Systeem voor schadevergoeding (BOS-Schade) van het Openbaar Ministerie (par. 6). 2. De Wet Terwee Sinds de invoering in 1993 en 19954 van wat wordt genoemd de Wet Terwee5 zijn de mogelijkheden voor een slachtoffer van een strafbaar feit om zich met zijn vordering tot schadevergoeding te voegen in het strafproces aanzienlijk verbeterd. Zo is er geen maximum meer verbonden aan de vordering van de benadeelde partij, maar moet de vordering eenvoudig van aard zijn. De benadeelde hoeft niet meer naar de strafzitting te komen om zijn vordering in te dienen: hij kan zijn vordering voorafgaand aan de zitting door middel van een hiervoor bestemd formulier indienen bij de officier van justitie. Bovendien kan de benadeelde zijn vordering splitsen en zich zo voor een (eenvoudig) gedeelte voegen in het strafproces en het andere gedeelte eventueel bij de burgerlijke rechter aanbrengen. Dit alles is neergelegd in de tot 1 januari 2011 nog geldende artikelen 51a-51f Sv. Hiernaast is van groot belang dat de Wet Terwee de schadevergoedingsmaatregel heeft ingevoerd. De rechter kan hierdoor de toegekende schadevergoeding als strafrechtelijke maatregel opleggen. 3. De Wet versterking van de positie van het slachtoffer in het strafproces Onder de Wet versterking van de positie van het slachtoffer in het strafproces zal de regeling omtrent de benadeelde partij voor een groot deel ongewijzigd blijven en worden neergelegd in een nieuwe titel IIIA in het Wetboek van Strafvordering ‘Het slachtoffer’, die de oude titel ‘De benadeelde partij’ vervangt. De nieuwe titel valt uiteen in twee afdelingen. De eerste afdeling, ‘Rechten van het slachtoffer’ (art. 51a-51e Sv-nieuw), betreft een catalogus van rechten van het slachtoffer. Hierin wordt allereerst een definitie van ‘slachtoffer’ gegeven: degene die als rechtstreeks gevolg van een strafbaar feit vermogensschade of ander nadeel heeft ondervonden (art. 51a lid 1 Svnieuw; vergelijk art. 6:95 Burgerlijk Wetboek (BW)). Verder is neergelegd dat het slachtoffer recht heeft op correcte bejege4. 5.
De Wet Terwee trad in werking in de arrondissementen Dordrecht en Den Bosch op 1 april 1993 en op 1 april 1995 in de overige arrondissementen. Wet van 23 december 1992, Stb. 1993, 29.
n u m m e r
3
ning (art. 51a lid 2 Sv-nieuw) en op informatie van de zijde van politie en Openbaar Ministerie (lid 3 en 4). Tevens zijn het recht op kennisname van het strafdossier en het recht om hieraan stukken toe te voegen vastgelegd (art. 51b lid 1 en 2 Sv-nieuw). Voor kennisname en toevoegen van stukken moet toestemming worden verleend door de officier van justitie en indien toestemming wordt geweigerd, kan hiertegen bezwaar worden ingediend bij het gerecht (lid 3 en 4). Het slachtoffer mag zich, net als onder het huidige recht, laten bijstaan of vertegenwoordigen en kan zich tevens door een tolk laten bijstaan (art. 51c Sv-nieuw). Al de voorstaande rechten gelden tevens voor nabestaanden die spreekrecht hebben of die zich als benadeelde partij kunnen voegen (art. 51d Sv-nieuw). De afdeling eindigt met de regeling van het spreekrecht op de zitting van slachtoffer of nabestaande (art. 51e Sv-nieuw). De tweede afdeling, ‘Schadevergoeding’ (art. 51f-51h Svnieuw), bevat bijna precies dezelfde bepalingen als in het oude recht in artikel 51a-f Sv, behalve de bepalingen over bijstand en vertegenwoordiging van de benadeelde partij en het inzagerecht, die zijn overgebracht naar de eerste afdeling ‘Het slachtoffer’. Deze rechten gelden daarmee niet alleen meer voor de benadeelde partij, maar ook voor het slachtoffer dat zich (nog) niet als benadeelde partij heeft gevoegd. 4. Ontvankelijkheid Voor ontvankelijkheid van de vordering van de benadeelde partij geldt allereerst dat, wanneer de vordering wordt ingediend vóór de zitting, dit moet geschieden door middel van het daarvoor bestemde voegingsformulier, dat naar het parket wordt gestuurd. Indiening van de vordering kan ook op de zitting, schriftelijk of eventueel mondeling, vóór het requisitoir van de officier van justitie (art. 51g lid 1 Sv-nieuw).6 Over het algemeen lijkt het verstandig als de vordering, met name als er veel producties worden bijgevoegd, ruim van tevoren wordt ingediend, zodat zowel de rechter, het Openbaar Ministerie als de verdediging zich op de behandeling ter zitting kunnen voorbereiden.7 De indiening van de voeging kan in beginsel gelden als het instellen van een eis in de hoofdzaak in het geval er conservatoir beslag wordt gelegd met verlof van de voorzieningenrechter (art. 770 Rv).8 De benadeelde partij dient er dan op voorbereid te zijn dat moet kunnen worden bewezen op welke datum de voeging heeft plaatsgevonden. Dit zou bijvoorbeeld kunnen door een ontvangstdatumstempel op een kopie van de vordering of door een bewijs van verzending door middel van een fax. Tevens gelden sinds de inwerkingtreding van de Wet Terwee de volgende drie eisen voor ontvankelijkheid uit artikel 361 Sv: 1. De verdachte moet een straf of maatregel opgelegd krijgen. 2. De schade is rechtstreeks toegebracht door het bewezen verklaarde feit. 6. 7. 8.
HR 9 december 2008, LJN BF5074. Rb. Rotterdam 9 juni 2010, LJN BM7152. Hof Arnhem 26 mei 2009, LJN BJ0871; zie ook: F.F. Langemeijer, Het slachtoffer in het strafproces, Deventer: Kluwer 2004, p. 156-157.
T V P
2 0 1 0 ,
3. De vordering is eenvoudig van aard. Hiernaast zijn ook ontvankelijkheideisen uit het burgerlijk recht voor de benadeelde partij van toepassing.9 De vordering mag dus niet zijn verjaard en evenmin mag een andere rechter reeds over de vordering hebben beslist.10 Als de benadeelde een rechtspersoon is, zal de vordering door de daartoe bevoegde persoon of personen moeten worden ingediend. Een benadeelde die minderjarig is of die onder curatele staat, moet worden vertegenwoordigd. Een machtiging van de kantonrechter als bedoeld in artikel 1:349 lid 1 BW is overigens niet vereist (art. 51f lid 4 Sv-nieuw). Is de verdachte nog geen 14 jaar, dan zal de vordering gelet op artikel 6:164 BW niet-ontvankelijk zijn. Een dergelijke vordering dient ingevolge artikel 1:169 BW immers tegen de ouders of voogd te worden ingediend en die zijn geen verdachten in het strafproces. Onder de nieuwe wet zal door een amendement van de Kamerleden Wolfsen en Çörüz11 een vordering tegen een 12of 13-jarig kind toch ontvankelijk worden. Artikel 51g lid 4 Sv-nieuw bepaalt daartoe dat de vordering tegen een verdachte die jonger is dan 14 jaar, geacht wordt te zijn gericht tegen diens ouders of voogd indien de vordering betrekking heeft op een als doen te beschouwen gedraging van de verdachte. De ouders of voogd worden voor de zitting opgeroepen en mogen dan verweer voeren tegen de vordering (art. 496 lid 1 en 2 Svnieuw). Kinderen onder de 12 jaar kunnen in het geheel niet worden vervolgd (art. 486 Sr), dus kan er in die gevallen geen sprake zijn van voegen. 4.1 Splitsing van de vordering Wordt de vordering niet-ontvankelijk verklaard, dan kan deze daarna nog aan de burgerlijke rechter in eerste aanleg worden voorgelegd. De benadeelde kan sinds de Wet Terwee, en ook onder het komend recht, zijn vordering splitsen (art. 51f lid 3 Sv-nieuw). Dit betekent dat de benadeelde zich ook alleen voor het deel van zijn vordering dat zich leent voor behandeling in het strafproces (het eenvoudige deel), kan voegen.12 Ook de rechter kan de vordering splitsen, waarbij het niet-eenvoudige deel niet-ontvankelijk zal worden verklaard (art. 361 lid 3 Sv). Het niet-gevoegde deel, of het niet-ontvankelijke deel, kan bij de burgerlijke rechter worden aangebracht. 4.2 Artikel 361 lid 2 onder a Sv: straf of maatregel opgelegd De vordering van de benadeelde partij is alleen ontvankelijk indien de verdachte enige straf of maatregel wordt opgelegd of indien artikel 9a Sr wordt toegepast. Artikel 9a Sr is het rechterlijk pardon waarbij de verdachte schuldig wordt verklaard zonder oplegging van een straf. In deze eerste ontvankelijkheidseis wordt door de nieuwe wet geen wijziging gebracht. 9. 10. 11. 12.
Zie ook A-G Jörg vóór HR 4 april 2000, LJN AA5344. HR 19 februari 2010, LJN BK9031, NJ 2010, 131. Kamerstukken II 2007/08, 30 143, nr. 26. Vgl. HR 19 maart 2002, LJN AD8963, NJ 2002, 497.
n u m m e r
3
81
Wanneer de verdachte wordt vrijgesproken of ontslagen van alle rechtsvervolging is de benadeelde partij in beginsel dus niet-ontvankelijk.13 Als een strafbaar feit de verdachte niet kan worden toegerekend wegens de gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van zijn geestvermogens en de verdachte wordt daarom ontslagen van alle rechtsvervolging, waarbij de maatregel plaatsing in een psychiatrisch ziekenhuis (art. 37 Sr) of terbeschikkingstelling (tbs) (art. 37a Sr) wordt bevolen, is de benadeelde partij gewoon ontvankelijk. Dan doet zich de omstandigheid van artikel 6:165 lid 1 BW voor en kan de gedraging als een onrechtmatige daad aan de verdachte worden toegerekend.14 4.3 Artikel 361 lid 2 onder b Sv: rechtstreekse schade15 In het verlengde van het vereiste dat de verdachte veroordeeld moet worden, ligt de voorwaarde dat de schade rechtstreeks moet zijn toegebracht door het bewezen verklaarde feit. Ook dit criterium blijft ongewijzigd, maar artikel 361 lid 3 onder b Sv zal wel worden uitgebreid met de ad informandum-zaken (zie hierna). Met rechtstreekse schade wordt geen bijzondere, van het burgerlijk recht afwijkende eis aan de causaliteit tussen het bewezen verklaarde feit en de schade gesteld.16 Aan de voorwaarde dat de schade een rechtstreeks gevolg is van het bewezen verklaarde feit, is voldaan als in de tenlastelegging de gedraging is omschreven die de schade heeft veroorzaakt, zodat op basis van de tenlastelegging de civiele vordering kan worden onderzocht. Wordt een verdachte bijvoorbeeld vervolgd wegens mishandeling, dan zal de benadeelde partij zich kunnen voegen met haar vordering die een rechtstreeks gevolg is van de mishandeling, ongeacht de vraag of deze schade in de tenlastelegging is vermeld.17 Toerekening aan het bewezen verklaarde feit De rechtspraak van de Hoge Raad geeft vervolgens alle ruimte om schade toe te rekenen aan het bewezen verklaarde feit. Zo werden de kosten van de dierenarts als rechtstreekse schade toegewezen na het veroorzaken van een dodelijk verkeersongeval, waarbij de hond van het slachtoffer werd verwond. De tenlastelegging maakte zelfs geen melding van de hond.18 De kosten van inschrijving bij een woningstichting door een slachtoffer van zware mishandeling om een woning in een andere buurt te krijgen, waren eveneens rechtstreekse schade. 19 Schade aan een geheelde auto door een aanrijding hiermee was ook rechtstreekse schade. De Hoge Raad overwoog hiertoe dat de uit de bewijsmiddelen blijkende gedragingen van de verdachte en de bewezen verklaarde opzetheling in zodanig nauw verband stonden met elkaar, dat door de opzetheling rechtstreeks aan de eigenaar van de gestolen auto schade was 13. 14. 15. 16.
HR 9 januari 2001, LJN AA9368, NJ 2001, 203. HR 23 juni 1998, NJ 1998, 860. Zie ook A-G Jörg vóór HR 30 maart 2004, LJN AO3291, NJ 2004, 343. Zo ook A-G Machielse vóór HR 24 maart 1998, NJ 1998, 537 en Langemeijer 2004, p. 92-93. 17. Kamerstukken II 1989/90, 21 345, nr. 3, p. 17. 18. HR 17 februari 1998, NJ 1998, 449. 19. HR 21 september 1999, NJ 1999, 801.
82
T V P
2 0 1 0 ,
toegebracht.20 Ook de kosten van een onderzoek door een particulier onderzoeksbureau om het strafbare feit aan het licht te brengen kunnen, mede in het licht van artikel 6:96 BW, rechtstreekse schade zijn.21 Pogingen van een rechtshulpverlener om buiten rechte betaling van de verdachte te krijgen zijn in beginsel rechtstreekse schade.22 De proceskosten zijn geen rechtstreekse schade,23 maar hierover moet de rechter een afzonderlijke beslissing nemen (art. 361 lid 5 Sv). Hierbij wordt dezelfde maatstaf gehanteerd als in civiele zaken.24 Kring van voegingsgerechtigden Met de eis van rechtstreekse schade wordt de kring van personen die zich in het strafrecht kunnen voegen, beperkt. Van rechtstreekse schade is sprake wanneer iemand door het strafbare feit is getroffen in een belang dat door de overtreden strafbepaling wordt beschermd. In het algemeen beschermen strafbepalingen niet het belang van rechtsopvolgers, noch dat van derde-belanghebbenden, zodat doorgaans alleen het slachtoffer zelf zich als benadeelde partij kan voegen in het strafproces.25 Dit betekent dus dat een verzekeraar die de schade van het slachtoffer heeft vergoed en daarmee in diens rechten ter zake van de schade is gesubrogeerd, zich niet kan voegen als benadeelde partij.26 En de werkgever die schade lijdt doordat een werknemer als gevolg van een strafbaar feit verzuimt, heeft evenmin rechtstreekse schade.27 Nabestaanden van een slachtoffer dat als gevolg van een strafbaar feit is overleden, hebben, hoewel zij geen rechtstreekse schade lijden, in omschreven gevallen overigens weer wel recht op schadevergoeding. De erfgenamen kunnen zich voegen ter zake van hun onder algemene titel verkregen vordering en de personen bedoeld in artikel 6:108 lid 1 en 2 BW ter zake van de daar bedoelde vorderingen. Deze mogelijkheid heeft de wetgever expliciet geopend bij de Wet Terwee en deze blijft ongewijzigd (art. 51f lid 2 Sv-nieuw). Komt het slachtoffer echter door een andere oorzaak te overlijden, dan kunnen erfgenamen zich niet voegen in het strafproces ter zake van door het overleden slachtoffer geleden schade.28 Dat van rechtstreekse schade slechts sprake is wanneer iemand is getroffen in een belang dat door de overtreden strafbepaling wordt beschermd, brengt met zich mee dat ook een derde, tegen wie het strafbare feit niet was gericht, maar die wel rechtstreeks nadeel heeft ondervonden van het strafbare feit, niet-ontvankelijk is. Zo was niet-ontvankelijk de vordering van een moeder die materiële schade had doordat haar woning met bloed was besmeurd als gevolg van een poging tot doodslag op haar zoon. De moeder was niet getroffen in enig 20. 21. 22. 23. 24. 25. 26. 27. 28.
HR 30 maart 2004, LJN AO3291, NJ 2004, 343. HR 22 april 2008, LJN BB7077, NJ 2008, 468. HR 21 november 2000, LJN AA8404. HR 9 mei 2000, LJN AA5731, NJ 2000, 464 en HR 19 maart 2002, LJN AD8963, NJ 2002, 497. HR 29 mei 2001, LJN AB1918. Kamerstukken II 1989/90, 21 345, nr. 3, p. 11. Kamerstukken 1989/90, 21 345, nr. 3, p. 11 en HR 23 maart 1999, NJ 1999, 403. HR 23 december 2008, LJN BG3449, NJ 2009, 33. HR 19 april 2005, LJN AS9225, NJ 2007, 510.
n u m m e r
3
belang dat door dit strafbare feit wordt beschermd.29 Evenmin was ontvankelijk de vordering van de vrouw die gehoorbeschadiging had opgelopen doordat zij dicht bij degene stond die haar schoonzoon met een gaspistool beschoot. Er was geen sprake van rechtstreekse schade, omdat uitsluitend mishandeling van de schoonzoon ten laste was gelegd.30 Het hoeft geen betoog dat deze personen bij de burgerlijke rechter een zeer kansrijke vordering hadden gehad. Deze uitkomsten zijn onwenselijk. Het gaat hier steeds om personen die nauw bij het strafbare feit en het eigenlijke slachtoffer waren betrokken. Het is spijtig dat de wetgever de wet nu niet zo heeft gewijzigd dat deze onwenselijke uitkomsten niet meer kunnen voorkomen. Borgers31 heeft al ruime tijd geleden bepleit de kring van voegingsgerechtigden in beginsel gelijk te trekken met de personen die naar civiele maatstaven aanspraak zouden kunnen maken op schadevergoeding. Waarbij expliciet zou kunnen worden aangegeven welke (rechts)personen zich niet zouden kunnen voegen. 4.4 Ad informandum gevoegde zaken Het vereiste dat de schade rechtstreeks door het bewezen verklaarde feit moet zijn toegebracht, brengt onder het huidige recht ook met zich mee dat, indien een strafbaar feit door de officier van justitie ad informandum wordt gevoegd, het slachtoffer zich voor die zaak niet als benadeelde partij kan voegen. Ad informandum gevoegde feiten worden immers niet ten laste gelegd en derhalve ook niet bewezen verklaard. Zij worden ter kennis van de rechter gebracht, zodat hiermee rekening kan worden gehouden in verband met de strafoplegging. Hiervoor moet de verdachte de strafbare feiten die ad informandum worden gevoegd wel ter zitting bekennen. Het belang voor de verdachte is dat hij voor deze feiten dan niet meer kan worden vervolgd. Bij amendement van Wolfsen en Teeven32 zijn artikel 361 lid 2 onder b Sv en artikel 36f lid 1 Sr gewijzigd, waardoor een slachtoffer zich ook kan voegen als benadeelde partij indien het strafbare feit ad informandum is gevoegd en hiervoor ook de schadevergoedingsmaatregel kan worden opgelegd. Deze mogelijkheid is wel beperkt tot feiten die reeds op de dagvaarding ad informandum zijn gevoegd. Dit moet volgens de toelichting op het amendement voorkomen dat op de zitting discussie ontstaat of de verdachte tijdig op de hoogte was of had kunnen zijn. Bij zaken die op een andere wijze ad informandum ter kennis van de rechter worden gebracht (meestal na het uitbrengen van de dagvaarding), kan het slachtoffer zich ook onder het nieuwe recht nog steeds niet voegen. De toelichting gaat er echter van uit dat het voor het Openbaar Ministerie mogelijk moet zijn om reeds in de dagvaarding melding te maken van de ad informandum gevoegde feiten, een opdracht van de wetgever aan het Openbaar Ministerie. 29. HR 10 juni 1997, NJ 1998, 54. 30. HR 7 december 1993, NJ 1994, 244. 31. M.J. Borgers, Recente rechtspraak over de schadevergoedingsmaatregel en de voeging van de benadeelde partij: het vereiste van rechtstreekse schade, proceskosten en hoofdelijkheid, Delikt en Delinkwent 2003, nr. 33, p. 450-451. 32. Kamerstukken II 2007/08, 30 143, nr. 17.
T V P
2 0 1 0 ,
In de toelichting op het amendement wordt verder gesteld dat vanwege de eis dat het ad informandum gevoegde feit door de verdachte moet worden erkend, de behandeling van de vordering van de benadeelde partij niet veel tijd in beslag zal nemen. Het is echter de vraag of dit in het algemeen zo kan worden gesteld. Het lijkt goed mogelijk dat het feit wordt erkend, maar de hoogte van de schade betwist. Bovendien zal in de praktijk moeten blijken of deze uitbreiding van de kring van voegingsgerechtigden veel soelaas gaat bieden. Verwacht kan worden dat wanneer een benadeelde partij zich heeft gevoegd bij een op de dagvaarding ad informandum vermeld feit, de verdachte wellicht zijn bekentenis ter zitting zal intrekken. Hiermee voorkomt hij dat de schadevergoeding kan worden toegewezen. Om dit soort gechicaneer te voorkomen lijkt het van belang dat het Openbaar Ministerie als beleid gaat voeren dat de verdachte in een dergelijk geval alsnog wordt gedagvaard voor het strafbare feit. Het overgangsrecht bepaalt dat de regeling slechts van toepassing is op strafbare feiten die zijn gepleegd na inwerkingtreding van de wet. 4.5 Artikel 361 lid 3 Sv: eenvoudig van aard wordt: niet onevenredig belastend Voor ontvankelijkheid van de benadeelde partij bracht de Wet Terwee het vereiste dat de vordering zo eenvoudig van aard is dat behandeling daarvan, of van een gedeelte daarvan, zich leent voor het strafproces. De vordering van de benadeelde partij is ondergeschikt (accessoir) aan de strafzaak en mag deze niet overvleugelen.33 Vóór de Wet Terwee was de hoogte van de gevorderde schadevergoeding beslissend voor de mogelijkheid tot voeging. De vordering mocht bij de rechtbank destijds niet hoger zijn dan f 1500. De Wet Terwee schafte deze grens af en bracht het eenvoudcriterium. Wat eenvoudig is, valt in het algemeen moeilijk te zeggen. Vorderingen die worden betwist en alleen door een grondig onderzoek met behulp van getuigen en deskundigen kunnen worden beoordeeld, zijn niet eenvoudig. Maar het is niet zo dat een vordering die wordt betwist, daarom reeds niet van eenvoudige aard is.34 De hoogte van het gevorderde bedrag is evenmin bepalend,35 en ook een vordering tot vergoeding van immateriële schade kan eenvoudig zijn.36 Vragen over de causaliteit, de hoogte van de schade en de mogelijke eigen schuld van de benadeelde zullen een vordering al vlug tot niet eenvoudig van aard maken.37 Maar (een beroep op) eigen schuld van de benadeelde hoeft niet tot de conclusie te leiden dat de vordering niet eenvoudig van aard is.38 33. Kamerstukken II 1989/90, 21 345, nr. 3, p. 9. 34. Kamerstukken II 1990/91, 21 345, nr. 5, p. 12. 35. Kamerstukken II 1989/90, 21 345, nr. 3, p. 10; zie bijv. Rb. Zutphen 16 maart 2010, LJN BL7590, waarin € 800.000 schadevergoeding (materieel) werd toegekend. 36. Kamerstukken II 1990/91, 21 345, nr. 5, p. 12; zie bijv. de volgende toewijzingen van immateriële schadevergoeding: Hof Den Bosch 3 januari 2007, LJN AZ5952 (€ 10.000); Rb. Rotterdam 26 juli 2007, LJN BB0526 (€ 30.000); Hof Arnhem 29 juni 2009, LJN BJ0638 (€ 20.000). 37. HR 18 april 2006, LJN AU8112, NJ 2006, 276. 38. Bijv. HR 26 oktober 2004, LJN AR2108; Hof Arnhem 17 september 2009, LJN BJ7952; Rb. Groningen 25 maart 2010, LJN BL8919.
n u m m e r
3
83
In de praktijk wordt nogal wisselend omgegaan met het eenvoudcriterium en worden vorderingen (te) vaak niet-ontvankelijk verklaard.39 Dit laatste vormde voor de Kamerleden Wolfsen en Teeven reden om het criterium ‘eenvoudig van aard’ bij amendement40 te vervangen door ‘onevenredige belasting’. Hierdoor komt artikel 361 lid 3 Sv-nieuw te luiden dat, indien behandeling van de vordering van de benadeelde partij naar het oordeel van de rechtbank een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert, de rechtbank kan bepalen dat de vordering geheel of ten dele niet-ontvankelijk is. Hiermee hebben de indieners, blijkens de toelichting op het amendement, beoogd te bewerkstelligen dat de strafrechter zo veel als mogelijk – en vaker dan nu het geval is – inhoudelijk over de vordering van de benadeelde partij beslist. Het enkele feit, zo gaat de toelichting verder, dat een vordering wordt betwist, niet onmiddellijk met voldoende bewijsmiddelen wordt onderbouwd, of dat er bijvoorbeeld een enkele getuige of deskundige moet worden gehoord of het gevorderde bedrag hoger is dan gemiddeld, mag geen reden (meer) zijn de vordering om die reden niet-ontvankelijk te verklaren. Omdat de voordelen van toekenning van schadevergoeding door de strafrechter groot zijn, nemen de indieners het op de koop toe als dit ertoe leidt dat de schade vaker zal worden geschat. Gesteld kan worden dat het verschil tussen ‘eenvoudig van aard’ en ‘onevenredige belasting’ misschien slechts semantisch is. Behandeling van een niet-eenvoudige vordering zal meestal een onevenredige belasting voor het strafproces betekenen.41 Ook onder het huidige recht is het immers zo, dat het enkele feit dat een vordering wordt betwist, geen reden voor niet-ontvankelijkheid hoeft te zijn.42 En in de Aanbevelingen Wet Terwee van het LOVS43 is reeds opgenomen dat de strafrechter, indien de vordering niet door middel van bewijsmiddelen wordt onderbouwd, gebruik kan maken van zijn schattingsbevoegdheid (art. 6:97 BW). Ook door de summiere toelichting bij het amendement en het praktisch ontbreken van gedachtewisseling hierover tijdens de parlementaire behandeling blijft het criterium ‘onevenredige belasting’ verder weinig concreet. Het idee voor het criterium van onevenredige belasting komt uit de koker van Groenhuijsen, in het Eerste interimrapport
39. Zie hierover R. Kool & M. Moerings, De Wet Terwee, evaluatie van juridische knelpunten, Deventer: Gouda Quint i.s.m. Willem Pompe Instituut voor Strafrechtwetenschappen te Utrecht 2001, met name par. 5.10 Conclusie. Zie ook S. van Wingerden, M. Moerings & J. van Wilsem, De praktijk van schadevergoeding voor slachtoffers van misdrijven, Universiteit van Leiden in opdracht van het WODC, Ministerie van Justitie, Den Haag: Boom Juridische uitgevers 2007, met name p. 74-78. 40. Kamerstukken II 2007/08, 30 143, nr. 16. 41. Zie bijv. J.C.A.M. Claassens, Het wetsvoorstel 30 143: versterking van de positie van het slachtoffer in het strafproces, Verkeersrecht 2008 nr. 7/8, p. 213. 42. Kamerstukken II 1990/91, 21 345, nr. 5, p. 12. 43. Landelijk overleg van de voorzitters van de strafsectoren (LOVS), Aanbevelingen behandeling civiele schadevordering in het strafproces (Wet Terwee), 17 september 2004. Te vinden via <www.rechtspraak.nl>.
84
T V P
2 0 1 0 ,
van het onderzoeksproject Strafvordering 2001.44 Zijn voorstel was om eerst alleen in de toelichting van een nieuwe wet de rechterlijke macht aan te bevelen om minder snel gebruik te maken van de mogelijkheid om een vordering niet-ontvankelijk te verklaren. Mocht dit geen effect sorteren, dan zou, zo stelde hij voor, de maatstaf in ‘geen onevenredige belasting’ kunnen worden gewijzigd. Om overmatig gebruik van de ontsnappingsclausule te ontmoedigen zou daaraan een voorschrift kunnen worden toegevoegd dat ingewikkelde vorderingen tot schadevergoeding moeten worden aangehouden tot een nadere strafzitting. De PvdA-fractie heeft in dit verband met de gedachte gespeeld om een eenvoudige verwijzingsprocedure te creëren naar de civiele rechter. Of om, mocht de strafrechter – gelet op de ingewikkeldheid van de vordering – niet onmiddellijk of binnen veertien dagen uitspraak kunnen doen, voor de uitspraak op de vordering van het slachtoffer een langere uitspraaktermijn te creëren van bijvoorbeeld zes weken.45 De minister zag er niets in om de strafrechter over complexe civiele vorderingen te laten oordelen. Hij zag bovendien logistieke problemen en vroeg zich af of de vorderingen binnen zes weken wel af te ronden waren.46 Tijdens de mondelinge behandeling in het wetgevingsoverleg heeft Kamerlid Heerts (de opvolger van Wolfsen) nog wel een motie ingediend waarmee de regering werd verzocht om wetgeving te initiëren die het mogelijk maakt dat de vordering van de benadeelde partij op eenvoudige wijze wordt overgedragen aan de civiele kamer,47 maar dit heeft (nog) geen vervolg gekregen. Het is in ieder geval duidelijk dat de wetgever bedoeld heeft dat minder zaken niet-ontvankelijk worden verklaard. Van de zittende magistratuur mag worden verwacht dat ze hier acht op slaat. Misschien moet de strafzaak in sommige gevallen ook wel eens worden aangehouden en de benadeelde partij opgeroepen (art. 332 Sv) of moet de politierechter niet meteen na de zitting uitspraak doen, maar nog even iets uitzoeken naar aanleiding van hetgeen op de zitting naar voren is gebracht over de vordering van de benadeelde partij. Dit alles kost natuurlijk (veel) tijd en de rechter zal hier niet snel voor voelen, mede in verband met de productienormen die ook voor rechters gelden.48 Dat het horen van een enkele getuige of deskundige, zoals de toelichting op het amendement stelt, niet aan de ontvankelijkheid van de vordering in de weg zou hoeven staan, zou een feitelijke verruiming betekenen. De vraag dient zich daarmee aan hoe dit zich verhoudt met artikel 334 lid 1 Sv, waarin wordt bepaald dat de benadeelde geen getuige of deskundige kan aanbrengen. Hoewel aanpassing van artikel 334 lid 1 Sv op de weg had gelegen, hoeft dit artikel niet aan het horen van een getui44. M.S. Groenhuijsen & G. Knigge (red.), Het onderzoek ter zitting. Eerste interimrapport onderzoeksproject Strafvordering 2001, Deventer: Gouda Quint 2001, p. 269-270. 45. Kamerstukken II 2005/06, 30 143, nr. 7, p. 10. 46. Kamerstukken II 2005/06, 30 143, nr. 8, p. 13-14. 47. Kamerstukken II 2007/08, 30 143, nr. 20. 48. W.H. Vellinga, De positie van het slachtoffer in het strafproces: een nieuwe wet, Verkeersrecht 2009, nr. 2, p. 38.
n u m m e r
3
ge of deskundige in de weg te staan.49 Wel is daarvoor medewerking van de officier van justitie en de rechter nodig. De benadeelde is weliswaar geen recht gegeven om een getuige of deskundige aan te brengen, maar de benadeelde kan de officier van justitie wel gewoon verzoeken een getuige of deskundige voor de zitting op te roepen of in het vooronderzoek te doen horen. Twee suggesties die door de minister van Justitie reeds werden gedaan bij de behandeling van de Wet Terwee,50,51 maar waarvan in de praktijk geen gebruik wordt gemaakt. Onder het huidige recht kan worden verdedigd dat een vordering waar een getuige of een deskundige voor moet worden gehoord daarom niet eenvoudig van aard is. Mede gelet op de toelichting bij dit amendement van Wolfsen en Teeven kan worden gesteld dat Openbaar Ministerie en rechters onder het komende recht hiervoor wel ruimte moeten bieden. Dit geldt des te meer als er voor de strafzitting van een meervoudige kamer ruim tijd wordt uitgetrokken. Het horen van een enkele getuige of deskundige in verband met de vordering van de benadeelde partij zal dan toch niet snel onevenredig belastend zijn voor het strafproces? De strafrechter dient hierbij wel de grenzen in verband met artikel 6 lid 1 EVRM te bewaken. Hij is tot niet-ontvankelijkverklaring verplicht indien hij niet verzekerd acht dat beide partijen in voldoende mate in de gelegenheid zijn geweest om naar voren te brengen hetgeen zij ter staving van de vordering, onderscheidenlijk tot verweer tegen de vordering kunnen aanvoeren en, voor zover nodig en mogelijk, daarvan bewijs te leveren.52 Overigens zal voor veel vorderingen van de benadeelde partij eerder nog van belang zijn dat de vordering goed is onderbouwd en de benadeelde op de zitting aanwezig is of wordt vertegenwoordigd. Tegen een goed onderbouwde vordering valt moeilijker verweer te voeren. Als er verweer wordt gevoerd tegen de vordering en de benadeelde partij is niet aanwezig om eventueel toelichting te geven, zal een rechter eerder aan het twijfelen kunnen worden gebracht. 5. De schadevergoedingsmaatregel Een andere belangrijke verbetering van de positie van het slachtoffer door de Wet Terwee was de invoering van de schadevergoedingsmaatregel. Deze maatregel houdt in dat de rechter aan de veroordeelde de verplichting kan opleggen de schadevergoeding voor het slachtoffer aan de Staat te betalen (art. 36f lid 1 Sr). Het Openbaar Ministerie draagt zorg voor de tenuitvoerlegging van de schadevergoedingsmaatregel (art. 572 lid 1 Sv). Feitelijk wordt de schadevergoeding geïnd door het Centraal Justitieel Incassobureau (CJIB). En met veel succes. In 2009 wist het CJIB 85% van de schadevergoedingen binnen drie jaar te innen.53 Bij de oplegging van de schadevergoedingsmaatregel bepaalt de rechter een vervangende hechtenis voor het geval 49. 50. 51. 52. 53.
5.1 Schadevergoedingsmaatregel na civiel vonnis Ook als er reeds een civiel vonnis is waarbij schadevergoeding is toegekend, kan het interessant zijn om zich alsnog als benadeelde partij te voegen. De vordering zal weliswaar niet ontvankelijk zijn, 60 maar de rechter heeft wel de mogelijkheid om alsnog een schadevergoedingsmaatregel aan de verdachte op te
54. 55. 56. 57. 58. 59. 60.
Anders Claassens 2008, p. 213. Kamerstukken II 1990/91, 21 345, nr. 5, p. 5. Kamerstukken II 1989/90, 21 345, nr. 3, p. 16. Vgl. HR 15 september 2006, LJN AV2654, NJ 2007, 484. CJIB Jaarbericht 2009. Te vinden via: <www.cjib.nl>.
T V P
geen of onvolledige betaling plaatsvindt. Voor elke € 25 maximaal één dag hechtenis tot een maximum van totaal één jaar. Dit is een belangrijke stok achter de deur voor veroordeelden die onwillig zijn te betalen. Overigens is de term vervangende hechtenis misleidend. Indien de hechtenis wordt toegepast, heft dit namelijk niet de verplichting tot schadevergoeding op. De hechtenis is dus niet vervangend voor het (resterende) schadebedrag, zoals de hechtenis dat wel is voor de geldboete (art. 36f lid 7 Sr-nieuw jo. art. 24c Sr). De schadevergoedingsmaatregel hangt in de praktijk nauw samen met de vordering van de benadeelde partij. Een schadevergoedingsmaatregel kan worden opgelegd voor zover de verdachte jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor schade die door het strafbare feit is toegebracht (art. 36f lid 2 Sr). Dit betekent dat ook hier, net als bij de voeging, aan de voorwaarden voor aansprakelijkheid wegens onrechtmatige daad moet zijn voldaan. Ook de maatregel kan, hoewel dat niet met zoveel woorden in de wet is vermeld, alleen worden opgelegd indien er sprake is van rechtstreekse schade.54 De kring van voegingsgerechtigden is gelijk aan de begunstigden van de schadevergoedingsmaatregel.55 Hoewel artikel 36f Sr alleen spreekt over het slachtoffer als begunstigde van de maatregel, kan deze dus ook ten gunste van nabestaanden worden opgelegd.56 De schadevergoedingsmaatregel kan, en wordt in de praktijk meestal, in combinatie met de toewijzing van de civiele vordering van de benadeelde partij voor hetzelfde bedrag opgelegd. Wel moet dan in het vonnis worden bepaald dat voldoening aan de benadeelde partij de betalingsverplichting aan de Staat in zoverre doet vervallen en vice versa.57 De rechter is niet gehouden de maatregel op te leggen of het bedrag van de maatregel op hetzelfde bedrag te stellen als het bedrag waarvoor hij de vordering van de benadeelde partij heeft toegewezen.58 Indien meer personen voor dezelfde schade aansprakelijk zijn, kan de maatregel hoofdelijk voor het totaal van de schadevergoeding worden opgelegd.59 De schadevergoedingsmaatregel is een strafrechtelijke sanctie die ambtshalve wordt opgelegd. De maatregel kan door de officier van justitie worden gevorderd, niet door de benadeelde. Niets verzet zich er echter tegen dat de benadeelde partij de officier verzoekt de maatregel te vorderen of de rechter verzoekt de maatregel op te leggen.
2 0 1 0 ,
HR 18 april 2000, NJ 2000, 413. Kamerstukken II 1991/92, 21 345, nr. 9, p. 5. HR 19 mei 2009, LJN BH2793, NJ 2009, 249. HR 12 januari 1999, NJ 1999, 246. HR 22 januari 2008, LJN BC1355, NJ 2008, 73. HR 7 november 2006, LJN AY5801. HR 19 februari 2010, LJN BK9031, NJ 2010, 131.
n u m m e r
3
85
leggen.61 Dit zal ook met name van belang zijn in verband met het navolgende. 5.2 Voorschotregeling Door het aannemen van (alweer) een amendement van Wolfsen en Teeven62 is een nieuw lid 6 in artikel 36f Sr tussengevoegd. Hierdoor wordt de schadevergoedingsmaatregel van nog groter belang voor slachtoffers. Niet alleen wordt de incasso van de vordering door oplegging van de schadevergoedingsmaatregel het slachtoffer uit handen genomen, maar indien de maatregel is opgelegd en de veroordeelde niet, of niet volledig, binnen acht maanden na het onherroepelijk worden van het vonnis aan zijn betalingsverplichting heeft voldaan, keert de Staat het resterende bedrag aan het slachtoffer uit. Uiteraard gaat het CJIB wel verder met de incasso. Dit is een immense verbetering van de positie van het slachtoffer. Nu duurt het incasseren van de schadevergoeding vaak erg lang. Slachtoffers worden soms, doordat steeds maar kleine bedragen kunnen worden afgelost, nog lang aan het misdrijf herinnerd. Deze lange duur veroorzaakt vaak extra leed. De voorschotregeling maakt hieraan een einde. De regeling geldt niet voor slachtoffers die rechtspersoon zijn en het moet om een veroordeling wegens een misdrijf gaan. Althans zo luidt de wettekst. Hiermee lijken slachtoffers van overtredingen buiten deze regeling te vallen, maar dat was niet de bedoeling van de indieners. Blijkens de toelichting bij het amendement hebben de indieners beoogd ‘(...) een voorschotregeling in het leven te roepen voor alle [curs. AHS] slachtoffers ten behoeve van wie zo’n schadevergoedingsmaatregel is opgelegd’. Hoe de regeling op dit punt moet worden begrepen, zal in de jurisprudentie moeten worden uitgemaakt. Dit zal echter voorlopig niet aan de orde zijn. De voorschotregeling zal aanvankelijk alleen voor slachtoffers van gewelds- en zeden-misdrijven gelden. De Tweede Kamer wilde de voorschotregeling eigenlijk meteen voor alle strafbare feiten laten gelden,63 maar dit achtte de minister een te vergaande regeling, vooral met het oog op de financiële consequenties. Hij ontraadde het amendement64 en bracht een nota van wijzigingen uit, waardoor de voorschotuitkering zou worden gedaan door het Schadefonds Geweldsmisdrijven. Daarmee zou de regeling automatisch alleen voor slachtoffers van gewelds- en zedenmisdrijven gelden.65 Vervolgens dienden de Kamerleden Wolfsen en Teeven echter een gewijzigd amendement in, dat werd aangenomen door de Kamer en uiteindelijk artikel 36f lid 6 Sv-nieuw is geworden. Het uitgangspunt hiervan is dat de voorschotregeling voor slachtoffers van alle misdrijven gaat gelden en wordt uitgevoerd door het CJIB. Bij algemene maatregel van bestuur kan echter worden bepaald dat de voorschotregeling geduren61. Rb. Roermond 30 juni 2004, LJN AQ8819 en Rb. Den Bosch 24 november 2009, LJN BK4216. 62. Kamerstukken II 2007/08, 30 143, nr. 24. 63. Kamerstukken II 2007/08, 30 143, nr. 15. 64. Kamerstukken II 2007/08, 30 143, nr. 28, p. 16-17. 65. Kamerstukken II 2007/08, 30 143, nr. 22.
86
T V P
2 0 1 0 ,
de een bepaalde tijd wordt beperkt tot slachtoffers van gewelds- en zedenmisdrijven. Tevens kan bij algemene maatregel van bestuur worden bepaald dat, wanneer de regeling ook gaat gelden voor slachtoffers van een vermogensdelict, de hoogte van de uitkering aan deze slachtoffers kan worden beperkt tot een bovengrens van € 5000 of hoger. Voor de uitkering aan slachtoffers van gewelds- en zedenmisdrijven geldt ingevolge artikel 36f lid 6 Sv-nieuw geen bovengrens. De minister zal de voorschotregeling in eerste instantie door middel van de algemene maatregel van bestuur beperken tot slachtoffers van gewelds- en zedenmisdrijven.66 Hiermee heeft deze regeling, die overigens toch zeer verstrekkend is, een waar polderkarakter gekregen, waarbij zowel de Tweede Kamer als de minister (gedeeltelijk) zijn zin heeft gekregen. Vervolgens dient de vraag te worden beantwoord welke misdrijven worden beschouwd als geweldsmisdrijven. Dit staat op voorhand namelijk niet altijd vast. Hoewel het vaak geen probleem zal opleveren, is de voorliggende regeling op dit punt niet geheel en al duidelijk. Wat zedenmisdrijven zijn, is neergelegd in titel XIV van het Wetboek van Strafrecht. Dus daarover kan geen misverstand bestaan. Geweldsmisdrijven zijn echter niet in één titel verzameld, noch is er een definitie gegeven. Zo zou er discussie kunnen ontstaan of bedreiging (art. 285 Sr) of belaging, ook wel bekend als stalking (art. 285b Sr), altijd een geweldsmisdrijf is. Voor een in de praktijk werkbare voorschotregeling lijkt het aan te bevelen deze misdrijven geheel onder de geweldsmisdrijven te laten vallen. Anders zou de gedraging die bewezen is verklaard vervolgens nog moeten worden geïnterpreteerd voor de beoordeling of sprake is van een geweldsmisdrijf. De vraag is verder ook of de regeling geldt bij geweld tegen goederen (zie: openlijke geweldpleging, art. 141 Sr). Voorts kan de vraag worden opgeworpen of bij diefstal met geweld (art. 312 Sr) de voorschotregeling ook ziet op de vergoeding van hetgeen is gestolen. Nu de regeling geen onderscheid maakt tussen soorten schade, maar alleen tussen slachtoffers van soorten delicten, lijkt het mij dat het slachtoffer voor het volledige toegekende bedrag voor de voorschotregeling in aanmerking komt. Dit laatste was misschien anders geweest als de voorgestelde regeling van de minister was gaan gelden, waarbij het Schadefonds Geweldsmisdrijven de uitkering zou doen.67 Van de materiële schade die het slachtoffer lijdt, komt bij het Schadefonds alleen de letsel- of overlijdensschade voor vergoeding in aanmerking. Hieronder wordt dan wel begrepen schade aan kleding en schade in verband met verlies of beschadiging van prothesen en hulpmiddelen (bril, gehoorapparaat, enzovoort), maar niet gestolen geld en sierraden.68 Zo zijn er al met al nog wel wat vragen te stellen bij de precieze uitwerking van de voorschotregeling. Het lijkt daarom 66. Kamerstukken I 2007/08, 30 143, D, p. 7. 67. Kamerstukken II 2007/08, 30 143, nr. 22. 68. Beleidsbundel Schadefonds Geweldsmisdrijven, februari 2004, p. 18, te vinden via: <www.schadefonds.nl>.
n u m m e r
3
verstandig als de minister in de algemene maatregel van bestuur zou omschrijven op welke (bij voorkeur ruime) wijze de regeling wordt uitgelegd en welke misdrijven als geweldsen zedenmisdrijven worden beschouwd.69 Wel is duidelijk dat oplegging van de schadevergoedingsmaatregel voor slachtoffers van gewelds- of zedenmisdrijven van nog groter belang wordt. Een rechtshulpverlener van een slachtoffer van een gewelds- of zedenmisdrijf zal de mogelijkheid om de schade via de strafprocedure te verhalen niet onbenut mogen laten. En ook de strafrechter mag zich in verband met de voorschotregeling ook wel tweemaal bedenken als hij een vordering niet-ontvankelijk wil verklaren en ook geen schadevergoedingsmaatregel ten gunste van de benadeelde partij wil opleggen. 6. BOS-Schade Het Openbaar Ministerie heeft inmiddels een geautomatiseerd Beslissing Ondersteunend Systeem voor schadevergoeding ontwikkeld, het zogenoemde BOS-Schade. Hiermee kan op uniforme wijze tot vaststelling van de materiële en immateriële schade bij de eenvoudigere strafzaken worden gekomen. Dit systeem zal door het Openbaar Ministerie worden gebruikt bij zaken waarbij de benadeelde zich heeft gevoegd. De officier van justitie laat zich over het algemeen uit over de gevorderde schadevergoeding, mede in verband met de vordering van de schadevergoedingsmaatregel. Maar BOS-Schade zal ook (vooral) worden gebruikt bij strafzaken die worden afgedaan door middel van de zogenoemde strafbeschikking. De strafbeschikking (ook OM-afdoening genoemd) is sinds 2008 in het strafrecht ingevoerd (art. 257a-e Sv). De strafbeschikking zal de transactie gaan vervangen. Het Openbaar Ministerie kan daarmee zelf onder meer taakstraffen opleggen aan de verdachte, maar ook de schadevergoedingsmaatregel ten gunste van het slachtoffer opleggen. Hierdoor hebben ook de officieren van justitie en parketsecretarissen behoefte aan meer houvast in verband met het toekennen van schadevergoeding. BOS-Schade moet hierin voorzien. Wanneer het Openbaar Ministerie met BOS-Schade zal gaan werken, is nog niet precies duidelijk. Het zal misschien al op korte termijn zijn. Het Openbaar Ministerie heeft aangekondigd dat het systeem in de loop van het jaar via hun website toegankelijk zal worden.70
bijvoorbeeld de ernst van het feit, de ernst van het gevolg en eventuele medeschuld van het slachtoffer. Aan de verschillende weegfactoren worden één of meer punten toegekend, afhankelijk van het geval. De som van het aantal punten bepaalt de hoogte van de schadevergoeding. Het systeem moet nog gaan draaien en dan zal het zich nog moeten bewijzen. Als het systeem goed werkt, zal er, naar mag worden aangenomen, een normerende werking van uitgaan. In dat geval zal het er wellicht toe leiden dat de strafrechters zich ook hierop gaan richten en vaker dan nu schadevergoeding toekennen. 7. Tot besluit De Wet versterking van de positie van het slachtoffer in het strafproces verruimt de mogelijkheid om schade te verhalen binnen het strafproces. Het wordt mogelijk om schadevergoeding te vorderen als de verdachte 12 of 13 jaar is of als de strafzaak ad informandum wordt gevoegd. De wijziging van het ontvankelijkheidscriterium in ‘niet onevenredig belastend voor het strafproces’ is in ieder geval een belangrijke aansporing om vorderingen minder snel niet-ontvankelijk te verklaren, die de rechterlijke macht niet mag negeren. De tot stand gebrachte voorschotregeling is een zeer verstrekkende regeling. Deze legt een extra verantwoordelijkheid op de rechtshulpverleners en magistratuur in verband met de schadevergoedingsmaatregel. De normering die het Openbaar Ministerie zal gaan hanteren door middel van BOS-Schade zou hierbij nog een extra stimulans kunnen zijn om schadevergoeding toe te kennen en hiervoor ook de maatregel op te leggen.
Het uitgangspunt van het Openbaar Ministerie is volledige schadevergoeding. Indien zaakschade echter niet voldoende aannemelijk kan worden gemaakt, wordt BOS-Schade gebruikt. BOS-Schade hanteert normbedragen voor kleine materiële schade en een afschrijvingslijst voor grotere schades. Voor kosten worden de normbedragen van De Letselschade Raad en de bedragen van het Besluit tarieven in strafzaken gehanteerd. Voor immateriële schade als gevolg van een aantal veelvoorkomende misdrijven zal BOS-Schade door middel van een puntensysteem de hoogte van de schadevergoeding bepalen. Hierbij spelen verschillende weegfactoren een rol, zoals 69. Zo ook Claassens 2008, p. 214. 70. Zie www.om.nl/onderwerpen/item_147860/bos_schade.
T V P
2 0 1 0 ,
n u m m e r
3
87
Strafrecht voor civilisten deel II: over de gewijzigde Wet schadefonds geweldsmisdrijven en nog enkele opmerkingen over schadeverhaal via het strafproces Mr. A.H. Sas* 1. Inleiding Eerder heb ik in de kolommen van dit tijdschrift iets geschreven over de op 1 januari 2011 in werking getreden Wet ter versterking van de positie van het slachtoffer in het strafproces.1 Ik heb daarbij mede onder de aandacht willen brengen dat (een rechtshulpverlener van) een slachtoffer van een misdrijf dat zijn schade vergoed wil zien, ook de mogelijkheid om te voegen in het strafproces serieus moet bekijken. Een andere wellicht onderschatte mogelijkheid om (gedeeltelijk) schade vergoed te krijgen is via het Schadefonds geweldsmisdrijven. Per 1 januari 2012 is de Wet schadefonds geweldsmisdrijven (Wsg)2 door middel van een aanpassingswet3 gewijzigd. De wijziging betreft allereerst een uitbreiding van de categorieën van personen die aanspraak kunnen maken op een uitkering, alsmede een verruiming van de gevallen waarin men aanspraak kan maken. Zo is het onder andere mogelijk geworden om een uitkering voor affectieschade (!) van het Schadefonds te krijgen. Ik zal de vernieuwde Wet schadefonds geweldsmisdrijven op hoofdlijnen schetsen (par. 2) en vervolgens op de verschillende wijzigingen ingaan (par. 2.1-2.6). Daarnaast zijn een paar andere onderwerpen in deze aanpassingswet opgenomen. Er is onder andere een bepaling omtrent bemiddeling tussen slachtoffer en verdachte of tussen slachtoffer en veroordeelde in het Wetboek van Strafvordering (Sv) opgenomen (art. 51h) en een bepaling over de aanwezigheidsplicht van ouders van minderjarige verdachten (art. 496). Deze bepalingen laat ik hier verder onbesproken. Ook is opgenomen een wijziging van de Wet op de rechtsbijstand (WRB) (art. 44 lid 4), waarin nu ook is neergelegd dat nabestaanden in aanmerking komen * 1. 2. 3.
Mr. A.H. Sas is beleidsmedewerker juridische zaken bij Slachtofferhulp Nederland. A.H. Sas, Strafrecht voor civilisten: de verbetering van de mogelijkheid om schade via het strafrecht te verhalen, TVP 2010, nr. 3, p. 80-87. Wet van 26 juni 1975, Stb. 382. Wet van 6 juni 2011 tot aanpassing van de Wet schadefonds geweldsmisdrijven enz., Stb. 2011, 276.
T V P
2 0 1 2 ,
voor kosteloze gesubsidieerde rechtsbijstand. Ik zal als intermezzo kort iets zeggen over deze regeling van de zogenoemde kosteloze advocaat, aangezien ik de indruk heb dat deze regeling niet veel bekendheid geniet (par. 3). Daarna zal ik nog enkele onderwerpen met betrekking tot schadeverhaal via de strafprocedure nader bekijken. Hierbij zullen aan de orde komen: de voorschotregeling (par. 4.1), de ontvankelijkheid van de benadeelde partij (par. 4.2), de ontvankelijkheid van de shockschadevordering (par. 4.3), rechtsmiddelen (par. 4.4) en samenloop met een civiele procedure (par. 4.5). 2. De Wet schadefonds geweldsmisdrijven De grote lijn van de Wet schadefonds geweldsmisdrijven blijft ongewijzigd en komt op het volgende neer. Slachtoffers van een in Nederland, of aan boord van een Nederlands (lucht)vaartuig, opzettelijk gepleegd geweldsmisdrijf kunnen aanspraak maken op een uitkering uit het Schadefonds geweldsmisdrijven, indien zij als gevolg van dit misdrijf ernstig lichamelijk of geestelijk letsel hebben opgelopen (art. 3 lid 1 sub a en b Wsg). Gegeven deze omschrijving dienen zich twee vragen aan: wat is een geweldsmisdrijf en wat is ernstig letsel? We zien dat het geweldsmisdrijf een belangrijk onderscheidend criterium is (geworden) waar het slachtofferzorg betreft. Zo is het bijvoorbeeld ook het criterium bij de voorschotregeling (zie par. 4.1) en bij de kosteloze advocaat voor slachtoffers (zie par. 3). Dit komt omdat in het algemeen wordt aangenomen dat de impact op een slachtoffer van een misdrijf dat met geweld gepaard gaat het grootst is. Maar wat een geweldsmisdrijf is, staat niet vast omschreven. Het geweldsmisdrijf is niet in de Wet schadefonds geweldsmisdrijven en ook niet in het Wetboek van Strafrecht (Sr) gedefinieerd. De Beleidsbundel van het Schadefonds gaat (daarom)
n u m m e r
2
45
wel uitgebreid op de term geweldsmisdrijf in.4 Om meer licht op de term geweldsmisdrijf te laten schijnen in dit verband, komt van pas dat het hier om een opzettelijk gepleegd geweldsmisdrijf dient te gaan. Het uitgangspunt is daarom dat het letsel willens en wetens moet zijn toegebracht. Onder opzet wordt overigens ook voorwaardelijke opzet begrepen.5 Culpoze delicten echter, zoals artikel 6 Wegenverkeerswet 1994, worden dus niet door de regeling bestreken (zie echter par. 2.4). Wel kan het Schadefonds een uitkering toekennen indien het strafbare feit niet aan de dader kan worden verweten wegens bijvoorbeeld ontoerekeningsvatbaarheid.6 En ook voor de gevolgen van een strafbare poging kan een uitkering worden gedaan (art. 3 lid 3 Wsg). Verder geldt als voorwaarde dat het slachtoffer als gevolg van het geweldsmisdrijf ernstig lichamelijk of geestelijk letsel heeft opgelopen. Ook hierop gaat de Beleidsbundel van het Schadefonds natuurlijk uitgebreid in.7 Hieronder valt in ieder geval letsel dat arbeidsongeschiktheid van meer dan zes weken heeft veroorzaakt, letsel dat langdurige of blijvende uiterlijke dan wel functionele gevolgen heeft of wanneer het letsel direct levensgevaar met zich heeft meegebracht, zoals in geval van steekwonden of psychisch letsel als gevolg van een bedreiging met een vuurwapen. Is het slachtoffer als gevolg van het misdrijf overleden, dan kunnen de nabestaanden een uitkering aanvragen (art. 3 lid 1 sub c Wsg). De uitkering wordt naar redelijkheid en billijkheid bepaald. Alleen schade die voortkomt uit het letsel of overlijden komt voor een uitkering in aanmerking (art. 4 lid 1 Wsg). In bijvoorbeeld het geval van diefstal met geweld kan dus wel een uitkering worden gedaan voor de letselschade die voortvloeit uit het geweld van het misdrijf, maar niet voor de waarde van het gestolen goed.8 Indien de toegebrachte schade mede een gevolg is van een omstandigheid die aan het slachtoffer is toe te rekenen, kan een uitkering achterwege blijven of op een geringer bedrag worden bepaald (art. 5 Wsg). Een aanvraag dient in beginsel binnen drie jaar na de dag waarop het misdrijf is gepleegd, te worden ingediend (art. 7 Wsg). Op de aanvragen wordt beslist door de Commissie van het Schadefonds geweldsmisdrijven (art. 8 Wsg). Hierna zal alleen nog worden gesproken van het Schadefonds, ook als de Commissie wordt bedoeld. Is het geweldsmisdrijf na 1 januari 2006 op het grondgebied van een andere lidstaat van de Europese Unie gepleegd, dan kan het slachtoffer een aanvraag via het Schadefonds indienen voor een uitkering door de desbetreffende lidstaat (art. 18a Wsg). Alle lidstaten hebben een schadeloosstellingsregeling voor slachtoffers van op hun grondgebied gepleegde geweldsmisdrijven en nemen deel aan een systeem van samen4.
5. 6. 7. 8.
46
Beleidsbundel Schadefonds geweldsmisdrijven, september 2011, par. 1.3. e.v. (op dit moment de laatste editie, te raadplegen via <www.schadefonds.nl>). Het Schadefonds heeft een nieuwe beleidsbundel aangekondigd. Kamerstukken II 1972, 12 131, nr. 3, p. 5 (MvT). Kamerstukken II 1972, 12 131, nr. 3, p. 6 (MvT). Beleidsbundel Schadefonds geweldsmisdrijven, september 2011, par. 1.4.2. e.v. Kamerstukken II 1972, 12 131, nr. 3, p. 5 (MvT).
T V P
2 0 1 2 ,
werking om het doen van een aanvraag in grensoverschrijdende gevallen te vergemakkelijken.9 2.1 De uitkering van het Schadefonds als voorschot10 De uitkering uit het Schadefonds heeft een aanvullend karakter. Het oude artikel 4 bepaalde zelfs dat een uitkering achterwege bleef indien de financiële omstandigheden waarin de benadeelde verkeerde zodanig waren dat hij de schade zonder overwegend bezwaar kon dragen. Deze bepaling was overigens min of meer een dode letter en is nu dan ook geschrapt. Als de dader of een verzekering de schade vergoedt, blijft een uitkering achterwege. Dit uitgangspunt bleek onder het oude recht ook duidelijk uit de tekst van artikel 6 lid 1, dat bepaalde dat geen uitkering werd toegekend ter zake van schade die langs andere weg was of kon worden vergoed.11 Dit uitgangspunt werd door de uitvoeringspraktijk echter sterk gerelativeerd en de tekst van artikel 6 lid 1 is aan de praktijk aangepast en luidt nu dat het fonds bij het doen van een uitkering rekening houdt met vergoeding die het slachtoffer langs andere weg krijgt of kan krijgen. Zo kon en kan een slachtoffer niet alleen een uitkering van het Schadefonds ontvangen indien de dader onbekend is of het gelet op zijn financiële positie niet lukt de schade bij de dader te verhalen. Niet is vereist dat eerst de dader wordt aangesproken. Ook slachtoffers die de dader niet willen of durven aanspreken, kunnen voor een uitkering in aanmerking komen.12 Het is zelfs geen vereiste dat het slachtoffer aangifte van het misdrijf heeft gedaan. Het slachtoffer kan hiervoor een goede reden hebben, bijvoorbeeld omdat de dader een familielid is. Het ontbreken van een aangifte kan het uiteraard wel bemoeilijken om aannemelijk te maken dat het letsel door een geweldsmisdrijf is veroorzaakt.13 Maar ook als de dader bekend is en wordt vervolgd, kan het Schadefonds aan een slachtoffer dat zijn schade gaat verhalen via voeging in het strafproces of via een procedure bij de burgerlijke rechter een uitkering doen. Ook in dit verband is de wetstekst aan de praktijk aangepast. Zo sprak het oude artikel 6 lid 2 nog zuinigjes: dat niettemin met schade bij de uitkering rekening kon worden gehouden als wachten op de invordering zou leiden tot ernstige vertraging of tot in redelijkheid niet te vergen kosten voor het slachtoffer. Het nieuwe lid 2 zegt dat als het fonds van oordeel is dat procedures onredelijk lang 9. 10.
11. 12. 13.
Deze regeling is een uitvloeisel van Richtlijn 2004/80/EG van de Raad van 29 april 2004 betreffende de schadeloosstelling van slachtoffers van misdrijven (PbEG 2004, L 261/15). De term voorschot komt – verwarrend – in verband met slachtoffers van misdrijven in drie gedaanten voor: (1) een voorwaardelijke uitkering van het Schadefonds zoals hier beschreven, (2) een gedeeltelijke toewijzing van schadevergoeding door de strafrechter als voorschot op een eventuele civiele procedure voor de overige schade, de toewijzing door de strafrechter is echter definitief zodra het strafvonnis onherroepelijk is (art. 361 lid 3 Sv, zie par. 4.4), en (3) de uitkering die het CJIB doet aan slachtoffers van geweldsmisdrijven, indien innen bij de verdachte niet binnen acht maanden lukt (art. 36f lid 6 Sr, zie ook par. 4.1). Kamerstukken II 1972, 12 131, nr. 3, p. 6 (MvT). Beleidsbundel Schadefonds geweldsmisdrijven, september 2011, par. 1.6.1; Kamerstukken II 2009/10, 32 363, nr. 7, p. 5-6 (NV). Kamerstukken II 1972, 12 131, nr. 3, p. 8 (MvT); Beleidsbundel Schadefonds geweldsmisdrijven, september 2011, par. 1.3.3.
n u m m e r
2
duren, het fonds een uitkering kan toekennen. Gelet op de duur van zowel strafrechtelijke als civiele procedures is dit vaak het geval. Dit betekent in de praktijk dat de uitkering over het algemeen voorshands betaalbaar wordt gesteld. In de beslissing wordt dan een clausule opgenomen die inhoudt dat het slachtoffer het eventueel door de dader betaalde bedrag aan het Schadefonds terugbetaalt.14 De uitkering fungeert dan dus als een voorschot onder voorwaarde. Subrogatie Voornoemde werkwijze had onder het oude recht soms het onbedoelde gevolg dat de rechter de uitkering van het Schadefonds toch in mindering bracht op de vordering van het slachtoffer. Het Schadefonds trad immers voor het aan het slachtoffer uitgekeerde bedrag in de rechten die deze ter zake van de door hem geleden schade tegenover derden had (subrogatie, art. 6 lid 3 Wsg-oud). Hieruit kon worden geconcludeerd dat het toekennen van een uitkering door het Schadefonds consequenties heeft voor de positie van het slachtoffer als eisende partij in een civiele procedure of als benadeelde partij in het strafproces. Gevorderde schade die al is vergoed, kan niet worden toegewezen.15 Dit leidde tot de onwenselijke uitkomst dat de dader in dat geval (een gedeelte van) de schade niet hoefde te vergoeden, omdat het Schadefonds zijn verhaalsrecht in de praktijk niet uitoefende (en uitoefent). Onder het oude recht was voor verhaal op de dader zelfs eerst toestemming van de minister vereist (art. 6 lid 3 Wsg-oud). In het nieuwe artikel 6 lid 3 Wsg is daarom uitdrukkelijk opgenomen dat een door het slachtoffer (bijvoorbeeld van de dader) ontvangen vergoeding alsnog in mindering kan worden gebracht op de uitkering van het Schadefonds. Hiermee is ook deze wetstekst in overeenstemming gebracht met de bestaande praktijk.16 De wetgever heeft echter subrogatie door de Staat (was in de oude wet: door het Schadefonds) in artikel 6 lid 4 Wsg-nieuw gehandhaafd. De Raad van State heeft in zijn advies opgemerkt dat subrogatie in strijd is met de mogelijkheid dat het slachtoffer zelf zijn vorderingsrecht behoudt. Het was daarom wellicht verstandiger geweest het subrogatierecht geheel uit de wet weg te laten, zoals de Raad van State heeft geadviseerd.17 De vraag is of deze subrogatie nu nog tot problemen zal leiden. De bedoeling van de wetgever is immers overduidelijk. Het Schadefonds moet snel aan een slachtoffer kunnen uitkeren, maar dit mag er niet toe leiden dat de dader hierdoor (een gedeelte van) de schade niet hoeft te vergoeden. Het Schadefonds kan aan het slachtoffer dus een voorwaardelijke uitkering doen op grond van artikel 6 lid 2 Wsg, zonder dat het
14. Beleidsbundel Schadefonds geweldsmisdrijven, september 2011, par. 1.6.1. 15. A-G Bleichrodt vóór HR 22 mei 2007, LJN BA0872. Voorbeelden van strafzaken waar de uitkering van het Schadefonds in mindering werd gebracht op de vordering benadeelde partij: Hof Amsterdam 25 juni 2004, LJN AR3235; Rb. Breda 9 december 2004, LJN AR7281; Rb. Amsterdam 14 april 2008, LJN BD2298. 16. Kamerstukken II 2009/10, 32 363, nr. 3, p. 4 (MvT). 17. Kamerstukken II 2009/10, 32 363, nr. 4, p. 3.
T V P
2 0 1 2 ,
slachtoffer zijn vorderingsrecht verliest.18 In de praktijk werd deze werkwijze ook onder het oude recht, dus zonder dat de Wet schadefonds geweldsmisdrijven hiervoor de mogelijkheid expliciet bood, reeds door veel rechters gevolgd en ook door de Hoge Raad goedgekeurd.19 Op dit moment is het al zo dat het Schadefonds en het Centraal Justitieel Incassobureau (CJIB) hun gegevens aan elkaar hebben gekoppeld. Heeft een slachtoffer een uitkering ontvangen van het Schadefonds, dan is dat bekend bij het CJIB. Wordt er ten gunste van het slachtoffer in de voegingsprocedure een schadevergoedingsmaatregel opgelegd in verband met dezelfde schade, dan stort het CJIB het geïncasseerde bedrag door aan het Schadefonds en vindt er verrekening plaats.20 Tijdens de mondelinge behandeling van het wetsvoorstel heeft de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie aan de Kamer toegezegd dat hij zal bekijken wat de mogelijkheden zijn om het CJIB langs civiele weg de uitkering op de dader te laten verhalen. Zo zou de subrogatie toch nut kunnen hebben. De staatssecretaris haastte zich overigens om daaraan toe te voegen dat het in eerste instantie zo moet zijn dat de dader betaalt via de strafprocedure (voeging), zodat daarna zo weinig mogelijk nog via de civiele procedure hoeft te worden gedaan.21 2.2 Nabestaanden De kring van nabestaanden is door de wetswijziging uitgebreid en de vergoeding van schade van nabestaanden is bovendien niet langer beperkt tot schade door gederfd levensonderhoud en kosten voor lijkbezorging. Ook andere materiële schade, zoals therapiekosten voor rouwverwerking,22 alsook immateriele schade (affectieschade) kan aanleiding vormen voor een uitkering uit het Schadefonds. Niet valt uit de wetsgeschiedenis af te leiden of bijvoorbeeld ook inkomensschade van de nabestaande hieronder valt, doordat deze bijvoorbeeld een langere periode niet heeft kunnen werken vanwege psychische klachten als gevolg van het overlijden van het slachtoffer. Bij het oorspronkelijke wetsvoorstel tot aanpassing van de Wet schadefonds geweldsmisdrijven was er door de minister van uitgegaan dat het wetsvoorstel affectieschade parlementaire goedkeuring zou krijgen. Hierdoor zou ook het Schadefonds affectieschade kunnen gaan uitkeren (art. III van het wetsvoorstel affectieschade23). Deze goedkeuring werd echter, 18. Zie Kamerstukken II 2009/10, 32 363, nr. 7, p. 3 (NV): de minister lijkt hier te zeggen dat onder het oude en het nieuwe recht het slachtoffer, ook nadat hij een uitkering had gekregen van het Schadefonds, zich succesvol tot de civiele rechter kan wenden of zich voegen in de strafzaak. Vgl. echter noot 15. 19. HR 20 april 2004, LJN AO3452, NJ 2005, 493; andere voorbeelden van strafzaken waar de uitkering van het Schadefonds niet in mindering werd gebracht op de vordering benadeelde partij: Rb. Zwolle 7 juli 2009, LJN BJ2133; Rb. Utrecht 20 oktober 2009, LJN BK0632; Rb. Roermond 14 december 2009, LJN BK6585. Ook: Hof Arnhem (civiel) 26 april 2005, LJN AT4819, r.o. 5.17-5.18. 20. Zie ook de brief van het Schadefonds die als bijlage is te vinden bij de MvT: Kamerstukken II 2009/10, 32 363, nr. 3. 21. Handelingen II 2010/11, nr. 65-4, p. 14. 22. Kamerstukken II 2009/10, 32 363, nr. 3, p. 2 (MvT). 23. Kamerstukken II 2002/03, 28 781, nr. 2.
n u m m e r
2
47
zoals bekend, door de Eerste Kamer onthouden.24 De toenmalige minister heeft daarom vervolgens bij nota van wijziging in artikel 4 lid 1 Wsg-nieuw uitdrukkelijk opgenomen dat onder de door overlijden veroorzaakte schade ook immateriële schade van nabestaanden moet worden begrepen.25 Hierbij heeft de minister verwezen naar het uitgangspunt van de Wet ter versterking van de positie van het slachtoffer in het strafproces, dat waar mogelijk de positie van slachtoffers en nabestaanden gelijk wordt getrokken, en op het evidente en als redelijk aan te merken belang van de nabestaanden.26 De nieuwe, uitgebreide kring van nabestaanden is omschreven in artikel 3 lid 2 Wsg-nieuw. Dit artikel lijkt nog steeds sterk op artikel 6:108 Burgerlijk Wetboek (BW), maar wijkt hier toch belangrijk van af. De kring van nabestaanden in het kader van de Wet schadefonds geweldsmisdrijven is nu als volgt. Onder nabestaanden worden altijd begrepen: • sub a: de niet van tafel en bed gescheiden echtgenoot en de geregistreerde partner van het overleden slachtoffer; en • sub e: de bloedverwanten van het slachtoffer in de eerste en in de tweede graad in de zijlijn. Dit leidt er dus toe dat voor een uitkering van het fonds in aanmerking komen: echtgenoot of geregistreerde partner, (minder- of meerderjarige) kinderen, ouders (ongeacht of het slachtoffer minder- of meerderjarig was), alsmede broers en zusters. Daarnaast kunnen voor een uitkering in aanmerking komen: • sub b: andere bloed- of aanverwanten van de overledene, mits deze reeds ten tijde van het overlijden geheel of ten dele in hun levensonderhoud voorzag of daartoe krachtens rechterlijke uitspraak verplicht was; • sub c: degenen die reeds vóór de gebeurtenis waarop de aansprakelijkheid berust, met de overledene in gezinsverband samenwoonden en in wier levensonderhoud hij geheel of voor een groot deel voorzag, voor zover aannemelijk is dat een en ander zonder het overlijden zou zijn voortgezet; • sub d: degene die met de overledene in gezinsverband samenwoonde en in wiens levensonderhoud de overledene bijdroeg door het doen van de gemeenschappelijke huishouding. De nabestaanden sub b, c en d komen overeen met de nabestaanden sub b, c en d van artikel 6:108 BW, met dien verstande dat bij sub c en d van artikel 3 lid 2 Wsg de eis dat door het overlijden schade wordt ondervonden omdat betrokkene niet in zijn levensonderhoud kan voorzien of op andere wijze in zijn levensonderhoud moet voorzien, is geschrapt. Met het schrappen van deze beperkende voorwaarden uit onderdeel c en d kunnen deze nabestaanden ook altijd aanspraak maken
T V P
2.3 Overgangsrecht affectieschade en shockschade De Aanpassingswet bepaalt in artikel IV dat aan de hele nieuwe nabestaandenregeling, zoals hierboven beschreven, slechts toepassing wordt gegeven voor zover het geweldsmisdrijf is gepleegd na inwerkingtreding van de wet (1 januari 2012). Anticiperend op het komend recht heeft het Schadefonds tijdelijk nieuw beleid voor nabestaanden en shockschadeslachtoffers vastgesteld.27 Hierdoor wordt het allereerst ook mogelijk een uitkering te doen in gevallen waarbij het misdrijf vóór 1 januari 2012 werd gepleegd. Bepaald is dat nabestaanden van wie de aanvraag op 26 april 2011 nog in behandeling was of die daarna een aanvraag doen, aanspraak kunnen maken op een uitkering voor affectieschade. Voor deze aanvragen is de kring van gerechtigden beperkt tot: echtgenoot, geregistreerde partner, kinderen, ouders, alsmede broers en zusters. Dit betreft alleen de hierboven onder sub a en sub e genoemde nabestaanden. Beleid voor shockschade bestond al, maar is per 26 april 2011 samen met het vorenstaande beleid voor nabestaanden aangepast. Het Schadefonds stelt de volgende voorwaarden voor een uitkering wegens shockschade. Het shockschadeslachtoffer dient een affectieve relatie met het eigenlijke slachtoffer te hebben. Bij naasten, te weten de partner, ouders, kinderen, broers en zusters, wordt de affectieve relatie verondersteld. In andere gevallen dient de affectieve relatie te worden aangetoond. Tevens moet er sprake zijn van rechtstreekse confrontatie met de gevolgen van het misdrijf. De aanvrager moet bij het misdrijf aanwezig zijn geweest of het slachtoffer onverhoeds op de plaats van het misdrijf hebben aangetroffen. Wordt hieraan voldaan, dan wordt bij naasten shockschade verondersteld. Bij anderen zal de shockschade moeten worden aangetoond. Bijzonder beleid heeft het Schadefonds voor kinderen die herhaaldelijk getuige zijn geweest van huiselijk geweld. Bij kinderen onder de 12 jaar wordt shockschade dan aangenomen. Bij kinderen van 12 tot 18 jaar moet shockschade worden vastgesteld. In het algemeen hanteert het Schadefonds als overgangsrecht dat een beleidswijziging vanaf de ingangsdatum voor alle nieuwe en reeds in behandeling zijnde aanvragen gaat gelden. Voor zaken die zijn afgehandeld vóór de ingangsdatum van 27. Beleidsbundel Schadefonds geweldsmisdrijven, september 2011, par. 2.3.4 e.v.; zie ook <www.schadefonds.nl/over-schadefonds/actueel/ 127-tijdelijk-beleid-voor-nabestaanden-en-shockschadeslachtoffers>. Voor affectieschade of shockschade kent het Schadefonds een vast bedrag toe van € 4500 (was: € 4150) per nabestaande of naaste.
24. Handelingen I 2009/10, nr. 23, p. 1013-1014. 25. Kamerstukken II 2009/10, 32 363, nr. 8. 26. Kamerstukken II 2009/10, 32 363, nr. 7, p. 1-2 (NV).
48
op een uitkering voor (andere) materiële schade of immateriële schade. In de nieuwe Wet schadefonds geweldsmisdrijven is tevens opgenomen dat anderen dan nabestaanden in aanmerking komen voor een uitkering indien zij de kosten van lijkbezorging hebben voldaan (art. 3 lid 1 sub d Wsg). Hoewel een dergelijke bepaling, die correspondeert met artikel 6:108 lid 2 BW, eerst niet was opgenomen, kende het Schadefonds ook in de oude situatie reeds aan anderen dan in de wet genoemde nabestaanden een uitkering voor kosten lijkbezorging toe.
2 0 1 2 ,
n u m m e r
2
het nieuwe beleid blijft het oude beleid gelden, ook als er een aanvullende of herhaalde aanvraag wordt gedaan na het in werking treden van het nieuwe beleid.28 Mede in verband met de mogelijkheid dat nog tot (minimaal) drie jaar na het misdrijf een aanvraag kan worden ingediend, leidt dit tot het volgende merkwaardige onderscheid. Stel dat als gevolg van twee verschillende geweldsmisdrijven twee slachtoffers, A en B, beiden op 1 juli 2010 zijn overleden. In verband met de begrafeniskosten doet de nabestaande van slachtoffer A een aanvraag bij het Schadefonds, dat op 1 januari 2011 een uitkering doet. Op 27 april 2011 doet de nabestaande van slachtoffer B een aanvraag voor begrafeniskosten en affectieschade. De nabestaande van A dient op dezelfde dag een nieuwe, tweede aanvraag in voor affectieschade. Het Schadefonds kent dan gelet op de Beleidsbundel een uitkering aan de nabestaande van B toe voor begrafeniskosten en affectieschade, maar wijst de aanvraag voor affectieschade van de nabestaande van A af. Nog daargelaten de vraag of dit onderscheid gelet op het gelijkheidsbeginsel, in de zin van algemeen beginsel van behoorlijk bestuur, de toets der Algemene wet bestuursrecht kan doorstaan, het is in ieder geval een onwenselijke uitkomst (zie voor het toetsingskader par. 2.6). Beter zou het zijn als het Schadefonds zijn nieuwe beleid zou laten gelden voor aanvragen, ook aanvullende aanvragen, die binnen de termijn van artikel 7 Wsg (in beginsel drie jaar) zijn ingediend. 2.4 Hardheidsclausule Door een amendement van het Kamerlid Rik Jansen c.s.29 is in de wet nu ook een algemene hardheidsclausule opgenomen, die het Schadefonds de bevoegdheid geeft bij de beoordeling van een aanvraag af te wijken van hetgeen in de wet is bepaald, indien toepassing ervan zou leiden tot een onbillijkheid van overwegende aard (art. 8 lid 1 Wsg). Blijkens de toelichting op het amendement gaat het hier om zeer schrijnende gevallen, waar de letterlijke tekst van de wet geen mogelijkheid biedt voor vergoeding. Indien een beroep wordt gedaan op bijzondere omstandigheden, zo gaat de toelichting verder, zullen deze omstandigheden door het Schadefonds moeten worden meewogen bij de beslissing. Tijdens de mondelinge behandeling in de Tweede Kamer zijn in dit verband twee specifieke onderwerpen besproken. De staatssecretaris30 wilde zich ervoor hoeden om in het Kamerdebat al concrete voorbeelden onder de hardheidsclausule te brengen. Toch levert het Kamerdebat aanknopingspunten voor aanvragen bij het Schadefonds met een beroep op de hardheidsclausule. Het betreft de volgende twee onderwerpen. Het eerste onderwerp is dood door schuld. De Kamerleden Jansen en Van der Steur wilden ook in bepaalde gevallen van dood door schuld een uitkering aan nabestaanden mogelijk maken. De tijd was echter te kort gebleken om in het kader van dit wetsvoorstel met een oplossing hiervoor te komen. Zij 28. Beleidsbundel Schadefonds geweldsmisdrijven, september 2011, par. 8. 29. Kamerstukken II 2010/11, 32 363, nr. 12. 30. Inmiddels was het nieuwe kabinet aangetreden en de behandeling van het wetsvoorstel overgenomen door de nieuwe staatssecretaris van Veiligheid en Justitie.
T V P
2 0 1 2 ,
suggereerden daarom dat, tot er een definitieve regeling voor de beoogde groep was, de hardheidsclausule hiervoor kon worden gebruikt.31 De staatssecretaris liet zich hier niet over uit, maar vond blijkbaar wel dat dit een groep is waar in bepaalde gevallen een uitkering aan zou moeten worden gedaan. Hij zegde namelijk toe dat het onderwerp door hem zou worden aangehaakt bij een komend wetsvoorstel over uitbreiding van het spreekrecht en andere voorzieningen voor slachtoffers.32 Deze gang van zaken lijkt ruimte te bieden aan nabestaanden van gevallen van dood door schuld om met succes een beroep op de hardheidsclausule te doen. Het zal natuurlijk vaak verkeersmisdrijven betreffen, waarbij een verzekeringsmaatschappij of het Waarborgfonds Motorverkeer kan worden aangesproken. Een beroep op het Schadefonds zal gelet op de ruime nabestaandenregeling toch van belang kunnen zijn, bijvoorbeeld voor affectieschade. Het wetsvoorstel tot uitbreiding van het spreekrecht is inmiddels overigens in behandeling bij de Kamer, maar de uitkering voor nabestaanden in zaken van dood door schuld is daarbij niet teruggekomen.33 Het tweede voorbeeld van toepassing van de hardheidsclausule was voor Nederlandse slachtoffers van misdrijven in het buitenland. Over dat onderwerp liet de staatssecretaris zich verleiden tot de uitspraak dat hij zich situaties kon voorstellen, dat de hardheidsclausule wellicht uitkomst kon bieden in zeer uitzonderlijke gevallen, waarbij een buitenland zijn verantwoordelijkheid niet neemt en waarbij alles is uitgeprobeerd.34 Alle lidstaten van de Europese Unie zijn overigens verplicht tot wetgeving waarmee wordt voorzien in schadeloosstelling voor slachtoffers van geweldsmisdrijven die op hun grondgebied zijn gepleegd (zie par. 2).35 2.5 Nieuwe bedragen Het is in dit verband van belang te vermelden dat door wijziging van artikel 4 lid 2 Wsg de maximale bedragen die door het Schadefonds kunnen worden uitgekeerd niet langer bij algemene maatregel van bestuur (AMvB) maar bij ministeriële regeling worden vastgesteld. Hierdoor kunnen de bedragen eenvoudiger worden aangepast. Per 1 januari 2012 zijn de bedragen verhoogd. Voor vermogensschade kan maximaal € 25.000 worden uitgekeerd, voor immateriële schade maximaal € 10.000.36 Het Schadefonds hanteert voor immateriële schade een letsellijst waarbij wordt gewerkt met acht categorieën, oplopend van categorie 1 (maximaal € 600) tot en met categorie 8 (maximaal € 10.000). In de letsellijst staan de beschrijvingen van letsels die in aanmerking komen voor een uitkering en misdrijven met de bijbehorende categorieën.37
31. 32. 33. 34. 35. 36.
Handelingen II 2010/11, nr. 65, item 4, p. 10-11. Handelingen II 2010/11, nr. 65, item 4, p. 13-14. Kamerstukken II 2011/12, 33 176, nr. 1 e.v. Handelingen II 2010/11, nr. 65, item 4, p. 13-14. Art. 12 lid 2 van Richtlijn 2004/80/EG (PbEG 2004, L 261/15). Regeling van de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie van 2 december 2011, Stcrt. 2011, nr. 22603. 37. <www.schadefonds.nl/component/content/article/17-voor-instanties/ letsellijst/67-letsellijst>.
n u m m e r
2
49
2.6 Algemene wet bestuursrecht De Wet schadefonds geweldsmisdrijven is in werking getreden vóór de invoering van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Hoewel het Schadefonds al sinds 2004 conform de Awb werkt, bestond er nog altijd een eigen rechtsgang bij het gerechtshof te Den Haag. Nu is het gebruikelijke Awb-regime van toepassing geworden. Na een eventuele bezwaarprocedure bij het Schadefonds kan beroep worden ingesteld bij de sector bestuursrecht van de rechtbank (hoofdstukken 6-8 Awb) en hoger beroep bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (art. 37 Wet op de Raad van State). Tevens is het Schadefonds onder de werking van de Kaderwet zelfstandige bestuursorganen gebracht.38 3 Intermezzo: kosteloze rechtsbijstand In de bovengenoemde Aanpassingswet is in artikel II een wijziging van artikel 44 lid 4 WRB opgenomen. Het betreft hier aanpassing van de wet aan een inmiddels al bestaande praktijk van de Raad voor Rechtsbijstand met betrekking tot de zogenoemde kosteloze advocaat. De regeling geldt zowel voor toevoeging in het kader van voeging als benadeelde partij in het strafproces als voor een actie uit onrechtmatige daad in het civiele recht. Kort gezegd komt de regeling op het volgende neer.39 Ingevolge artikel 44 lid 4 WRB hebben slachtoffers van een zeden- of geweldsmisdrijf, of hun nabestaande indien het slachtoffer als gevolg van het misdrijf is komen te overlijden, recht op kosteloze rechtsbijstand, ongeacht hun draagkracht. Er vindt dus geen inkomens- en vermogenstoets plaats door de Raad. De wet geeft nog twee aanvullende voorwaarden. Allereerst dient in de desbetreffende zaak vervolging te zijn ingesteld. Hiervan zal in ieder geval sprake zijn zodra een verdachte in de zaak bekend is geworden en de zaak op het parket wordt geregistreerd.40 En ten tweede moet het slachtoffer of de nabestaande voldoen aan de voorwaarden van artikel 3 Wsg. Het moet dus gaan om ernstig letsel als gevolg van een opzettelijk gepleegd misdrijf in de zin van de Wet schadefonds geweldsmisdrijven.41 Er wordt geen eigen bijdrage opgelegd en er vindt geen resultaatsbeoordeling plaats. 4 Schadeverhaal via de strafprocedure42 Op 1 januari 2011 is de Wet ter versterking van de positie van het slachtoffer in het strafrecht in werking getreden. Met betrekking tot de schadevergoeding voor het slachtoffer waren de twee belangrijkste wijzigingen dat het ontvankelijkheidscriterium van de vordering benadeelde partij is verruimd, althans gewijzigd, en dat voor slachtoffers van een gewelds- of zeden-
38. Wet van 2 november 2006, Stb. 287. 39. Zie Werkinstructie toevoegen van de RvR: Z110 vordering benadeelde partij in het strafproces, en Werkinstructie toevoegen van de RvR: O110 gewelds- en zedenmisdrijven met ernstig letsel. Beide te raadplegen door middel van de kenniswijzer via: <www.rvr.org>. 40. Vgl. Aanwijzing slachtofferzorg van 21 december 2010, Stcrt. 2010, nr. 20476, p. 4. 41. Zie par. 2. 42. Zie ook Sas 2010, p. 80 e.v.
50
T V P
2 0 1 2 ,
misdrijf een voorschotregeling in het leven is groepen.43 Hieronder zal ik nader op deze onderwerpen ingaan. 4.1 De voorschotregeling De in werking getreden voorschotregeling houdt in dat indien de schadevergoedingsmaatregel door de rechter is opgelegd en de veroordeelde niet binnen acht maanden na het onherroepelijk worden van de uitspraak volledig aan zijn betalingsverplichting heeft voldaan, de Staat het resterende bedrag aan het slachtoffer uitkeert (art. 36f lid 6 Sr). De toenmalige minister van Justitie heeft van zijn door de wet toegekende bevoegdheid gebruik gemaakt om bij AMvB de voorschotregeling (voorlopig) te beperken. Dit zogenoemde Uitvoeringsbesluit voorschot schadevergoedingsmaatregel44 bepaalt dat de voorschotregeling de eerste vijf jaar, dus tot 2016, alleen geldt voor slachtoffers van een gewelds- of zedenmisdrijf (art. 5 lid 2 jo. art. 1 lid 2 Uitvoeringsbesluit). Na vijf jaar gaat de voorschotregeling ook gelden voor alle andere misdrijven, maar voor deze misdrijven gaat dan een maximum van € 5000 gelden (art. 2 Uitvoeringsbesluit). Deze beperking is blijkens de nota van toelichting bij het Uitvoeringsbesluit noodzakelijk, omdat voor de invoering van deze voorziening ten behoeve van alle slachtoffers meer geld nodig is dan nu binnen de begroting van het ministerie van Veiligheid en Justitie kan worden gedekt.45 In het Uitvoeringsbesluit is ook neergelegd welke misdrijven in dit verband als gewelds- en zedenmisdrijven worden aangemerkt (art. 2 Uitvoeringsbesluit). Dit vergemakkelijkt het werk van het CJIB, dat de regeling uitvoert. Het CJIB hoeft zo alleen te bekijken voor welk misdrijf de betalingsplicht is opgelegd en niet naar de inhoud van de zaak.46 Dit is vooral van belang omdat de geweldsmisdrijven niet zoals zedenmisdrijven in één titel zijn opgenomen in het Wetboek van Strafrecht en ook overigens niet zijn gedefinieerd. Naast de zedenmisdrijven in artikel 239-253 Sr (dat zijn alle zedenmisdrijven van het Wetboek van Strafrecht, behalve de zedenmisdrijven waarbij dieren het slachtoffer zijn) zijn als geweldsmisdrijven opgenomen: openlijke geweldpleging (art. 141 Sr), mensenhandel (art. 273f Sr), misdrijven tegen het leven gericht (art. 287-291 Sr), mishandeling (art. 300-303 Sr), diefstal met geweld (art. 312 Sr) en afpersing (art. 317 Sr). Opvallend is dat bijvoorbeeld niet zijn opgenomen: opzettelijke vrijheidsberoving (art. 282 Sr), gijzeling (art. 282a Sr), bedreiging (art. 285 Sr) en belaging (art. 285b Sr). Indien een beperkte opvatting over geweld wordt gehanteerd, kan bij opzettelijke vrijheidsberoving, gijzeling en belaging natuurlijk worden betoogd dat deze misdrijven op zich
43. Kamerstukken II 2004/05, 30 143, nr. 2 e.v. 44. Besluit van 24 juli 2010, houdende vaststelling van het Uitvoeringsbesluit voorschot schadevergoedingsmaatregel, Stb. 2010, 311. 45. Besluit van (...) houdende vaststelling van het Uitvoeringsbesluit voorschot schadevergoedingsmaatregel, Stcrt. 4 augustus 2010, nr. 12368, p. 3. 46. Besluit van (...) houdende vaststelling van het Uitvoeringsbesluit voorschot schadevergoedingsmaatregel, Stcrt. 4 augustus 2010, nr. 12368, p. 4 (NvT).
n u m m e r
2
geen geweldsmisdrijf zijn.47 Het zijn echter delicten waarbij een ernstige inbreuk wordt gemaakt op de persoonlijke integriteit van het slachtoffer. Een inbreuk die in ieder geval vaak (bij belaging) of bijna altijd (bij vrijheidsberoving en gijzeling) met bedreiging (ook geen voorschotdelict) gepaard gaat. Volhouden dat dit steeds geen geweldsdelicten zijn, betekent dat iemand die onder bedreiging van een vuurwapen wordt gegijzeld, geen slachtoffer van een geweldsdelict is en niet voor de voorschotregeling in aanmerking komt. Dit is een slecht verteerbare uitkomst. Het Schadefonds geweldsmisdrijven geeft voor de enkele bedreiging met een vuurwapen – uiteraard – al een uitkering.48 Bij deze gevallen komt de vraag in beeld of de minister het begrip geweldsmisdrijven wel door middel van AMvB zo heeft mogen beperken, terwijl de wet in artikel 36f lid 6 Sr deze mogelijkheid niet expliciet biedt. Ik ben geneigd deze vraag ontkennend te beantwoorden. Geprobeerd zou kunnen worden de voorschotregeling in zo’n concreet geval af te dwingen via de rechter. Er is in dit verband overigens niet in een rechtsmiddel voorzien. Gedacht kan worden aan de bestuursrechter (bijvoorbeeld na het uitlokken van een appellabele beslissing van het CJIB dat het slachtoffer niet voor de voorschotregeling in aanmerking komt) of anders aan de burgerlijke rechter, wellicht in kort geding. Verdere bespreking van dit onderwerp zou in dit kader te ver voeren. In de praktijk zal dit alles vermoedelijk niet vaak tot problemen te leiden. Een geweldsmisdrijf dat níét in de opsomming van het Uitvoeringsbesluit is opgenomen, zal vaak zijn gepleegd samen met een geweldsmisdrijf (meestal: mishandeling) dat wél is opgenomen. Dan moeten uiteraard wel beide delicten door de officier van justitie in de tenlastelegging zijn opgenomen en door de rechter bewezen worden verklaard. Hoewel het Uitvoeringsbesluit daar geen uitsluitsel over geeft, mag worden aangenomen dat dan de schadevergoeding als gevolg van beide strafbare feiten onder de voorschotregeling valt. De volledige schadevergoeding zal als voorschot moeten worden uitgekeerd. De strafrechter wijst immers over het algemeen een bedrag voor immateriële en materiële schade per benadeelde partij toe en niet per strafbaar feit. Al met al is de invulling van de term geweldsdelicten in het Uitvoeringsbesluit geen gelukkige. Beter was geweest om een ruimere opvatting van geweldsdelicten te hanteren, die ook beter aansluit bij de Wet schadefonds geweldsmisdrijven. Nu zal de rechtshulpverlener van een slachtoffer erop gespitst moeten zijn dat bij samenloop van verschillende delicten ook het delict waarvoor de voorschotregeling geldt, ten laste wordt gelegd. Hiertoe is de officier van justitie overigens, gelet op de
47. Zie over de definitieproblematiek van ‘geweld’ bijv. K. Lindenberg, Strafbare dwang: over het bestanddeel ‘dwingen’ en strafbaar stellen van dwang, in het bijzonder art. 284 Sr (diss.), Apeldoorn-Antwerpen: Maklu 2007, p. 191-201; W. Wedzinga, Openlijke geweldpleging (diss.), Arnhem: Gouda Quint 1992, p. 99-105. 48. Beleidsbundel Schadefonds geweldsmisdrijven, september 2011, par. 1.4.5.1, te raadplegen via: <www.schadefonds.nl>.
T V P
2 0 1 2 ,
Aanwijzing slachtofferzorg van het Openbaar Ministerie, in beginsel wel verplicht.49 4.2 Ontvankelijkheid van de vordering benadeelde partij Indien behandeling van de vordering van de benadeelde partij naar het oordeel van de rechter een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert, kan de rechter bepalen dat de vordering geheel of ten dele niet-ontvankelijk is (art. 361 lid 3 Sv) (zie voor de procedurele gevolgen hiervan par. 4.4). Dit criterium voor ontvankelijkheid heeft het oude criterium dat de vordering eenvoudig van aard moest zijn, vervangen. Het was de bedoeling van de wetgever dat de strafrechter zo veel als mogelijk – en vaker dan het geval was – inhoudelijk over de vordering van de benadeelde partij beslist.50 Uit de jurisprudentie valt niet goed af te leiden hoe in het algemeen wordt omgegaan met het nieuwe onevenredigheidscriterium.51 Dit komt allereerst doordat in de meeste uitspraken het oordeel dat de behandeling van de vordering (g)een onevenredige belasting oplevert, nauwelijks wordt gemotiveerd. In dit opzicht lijkt er geen verschil met de oude situatie, waarbij hetzelfde gold voor het oordeel dat een vordering (niet) eenvoudig van aard was. Een beslissing moet ingevolge artikel 361 lid 4 Sv met redenen zijn omkleed. De Hoge Raad toetste het oordeel dat een vordering niet eenvoudig van aard is, alleen op begrijpelijkheid.52 Het lijkt erop dat de Hoge Raad dezelfde weg opgaat met het oordeel dat behandeling van de vordering onevenredig belastend is.53 Dit is ernstig teleurstellend. Een uitgebreidere motiveringsplicht van het oordeel dat de vordering onevenredig belastend is, zou het oordeel van de rechter inzichtelijker maken en er ook toe bijdragen dat het slachtoffer zich serieus voelt genomen. Uit de rechtspraak valt voorts niet op te maken of bij strafzaken sinds 1 januari 2011 meer werk wordt gemaakt van de vordering benadeelde partij. Uit de uitspraken kan niet worden afgeleid of zaken (vaker) worden aangehouden, bijvoorbeeld met het oog op nadere informatieverstrekking of om een getuige te horen in verband met de vordering van de benadeelde partij. Aanhouden van de strafzaak Vaak zal de vordering van een benadeelde partij bijvoorbeeld door het verweer dat hiertegen wordt gevoerd, zonder nadere informatie niet goed door de rechter zijn te beoordelen. Als de benadeelde partij niet op de zitting is om deze informatie te verschaffen of indien zij wel op de zitting is maar er nadere 49. Aanwijzing slachtofferzorg van 21 december 2010, Stcrt. 2010, nr. 20476. 50. Kamerstukken II 2007/08, 30 143, nr. 16 (Amendement van de Kamerleden Wolfsen en Teeven). 51. Zo ook: J. Candido, De vordering benadeelde partij in het strafproces en de onevenredige belasting van het strafgeding, Trema 2011, nr. 10, p. 354 e.v. 52. G.J.M. Corstens & M.J. Borgers, Het Nederlandse strafprocesrecht, Deventer: Kluwer 2011, p. 778. Vgl. bijv. HR 17 februari 2009, LJN BG7762, NJ 2009, 122; HR 12 april 2011, LJN BP4607, NJ 2011, 183. 53. HR 20 maart 2012, LJN BU7349, anders: A-G Machielse in zijn conclusie vóór dit arrest.
n u m m e r
2
51
bewijsstukken nodig zijn of er een getuige zou moeten worden gehoord, zou de rechter de zaak kunnen aanhouden. Het lijkt er echter op dat aanhouding van de strafzaak in verband met de vordering van de benadeelde partij op zich reeds als een onevenredige belasting voor het strafgeding wordt beschouwd.54 Blijkbaar weegt het efficiënt en tijdig afdoen van de strafzaak zwaarder dan het belang van de benadeelde partij om op eenvoudige wijze haar schade vergoed te krijgen.55 Soms zijn er uiteraard omstandigheden die zwaar wegen en daarom aan aanhouding in de weg staan, zoals een verdachte die in voorlopige hechtenis zit, in het bijzonder als het een minderjarige is.56 Bij het bepalen of de zaak moet worden aangehouden in verband met de vordering van de benadeelde partij zouden alle omstandigheden van het geval moeten worden betrokken. Hierbij kan ook meewegen of de benadeelde partij om aanhouding heeft verzocht en haar belang daarbij heeft uiteengezet.57 Een actieve opstelling van de benadeelde partij kan hierom van groot belang zijn. In grotere zaken waarin een regiezitting (of pro-formazitting) wordt gehouden, is het daarom zaak de (voorlopige) vordering al te hebben ingediend. Verzocht kan worden de vordering reeds op de regiezitting aan de orde te stellen, zodat hierover al vraagpunten ter tafel kunnen komen. De vordering kan dan naar aanleiding daarvan worden bijgesteld of nader onderbouwd. De rechter zou zich hierbij ook actiever kunnen opstellen en zelfs hieraan voorafgaand. De rechter kan de officier van justitie voorafgaand aan de zitting immers bevelen nader onderzoek te verrichten (art. 258 lid 5 Sv). Met Candido58 ben ik van mening dat dit ook een nadere onderbouwing door de benadeelde partij kan betreffen. Door een dergelijke werkwijze kan zonder aanhouding al veel meer aandacht aan de vordering van de benadeelde partij worden geschonken. Redenen die in de huidige rechtspraak tevoorschijn komen om de zaak niet aan te houden, staan vaak in verband met – wat ik maar even zal noemen – de passieve proceshouding van de benadeelde partij. Redenen voor de rechter om niet aan te houden zijn dan bijvoorbeeld: nadat daarom is verzocht, heeft benadeelde nagelaten zijn vordering nader te onderbouwen;59 of de zaak is al tweemaal eerder aangehouden en de benadeelde heeft tot de laatste zitting gewacht met het indie-
54. Bijv. Rb. Zutphen 8 maart 2011, BP7015 (aanhouding van de zaak om nadere informatie van de benadeelde partij te ontvangen is onevenredig belastend); Rb. Arnhem 28 maart 2011, LJN BP9001 (aanhouding van de zaak voor bewijslevering door de benadeelde partij is onevenredig belastend). 55. Vgl. Hof Den Bosch 2 mei 2011, LJN BQ3141. 56. Rb. Middelburg 13 september 2011, LJN BS8668. 57. Aanbevelingen civiele vordering en schadevergoedingsmaatregel m.b.t. de Wet Terwee en de Wet ter versterking van de positie van het slachtoffer, Landelijk overleg voorzitters strafsectoren, oktober 2011, p. 16, te raadplegen via: <www.rechtspraak.nl/Procedures/Landelijke-regelingen/Sector-strafrecht/Documents/Wet-Terwee.pdf>. 58. Vgl. Candido 2011, p. 357. 59. Rb. Groningen 6 juni 2011, LJN BQ7144.
52
T V P
2 0 1 2 ,
nen van zijn vordering.60 En ook dat een benadeelde niet ter zitting verschijnt, werkt in zijn nadeel als op de zitting over aanhouding in verband met zijn vordering moet worden beslist.61 Getuige of deskundige Voor wat betreft het aanhouden in verband met het horen van een getuige of deskundige moet hier wel in herinnering worden geroepen dat de benadeelde partij gezien artikel 334 lid 1 Sv geen recht heeft om een getuige of deskundige aan te brengen. Gelet op de wetsgeschiedenis heb ik eerder betoogd dat de magistratuur meer medewerking zou moeten verlenen aan een verzoek van de benadeelde partij om een getuige of deskundige te horen in verband met haar vordering.62 Ook de Aanbevelingen van het Landelijk overleg voorzitters strafsectoren (LOVS) laten deze mogelijkheid voor de rechter expliciet open.63 Hierbij zou rekening kunnen worden gehouden met de omvang van de strafzaak. Bij een omvangrijke strafzaak kan meer ruimte worden gegeven aan de behandeling van vordering benadeelde partij. Wordt aan een verzoek van de benadeelde partij om een getuige te horen geen gehoor gegeven, dan kan dit volgens de Hoge Raad echter niet tot cassatie leiden. Een cassatiemiddel dat hiertegen namens de benadeelde partij was ingediend, werd door de Hoge Raad verwijzend naar artikel 81 Wet op de rechterlijke organisatie (Wet RO) zonder verdere motivering afgedaan.64 Omgekeerd heeft daarom, gelet op artikel 6 Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM), ook de verdachte geen recht om getuigen in verband met de vordering benadeelde partij aan te brengen.65 Het beginsel van een eerlijk proces brengt, meer in het algemeen, mee dat indien een bepaalde mogelijkheid met betrekking tot nader bewijs wordt gegeven, de andere partij desgewenst in de gelegenheid moet worden gesteld hierop te reageren. Het afwijzen van de vordering De wens van de wetgever dat de strafrechter meer inhoudelijk over de vordering van de benadeelde partij beslist, kan er ook toe leiden dat meer zaken (gedeeltelijk) worden afgewezen (zie voor de procedurele gevolgen hiervan par. 4.4). Een inhoudelijke beoordeling hoeft immers niet altijd in het voordeel van de benadeelde uit te pakken. Het was onder het oude eenvoudcriterium inmiddels min of meer gewoon geworden dat wanneer de rechter de vordering niet kon toewijzen, hij de benadeelde in de vordering niet-ontvankelijk verklaarde, of 60. Rb. Assen 12 april 2011, LJN BQ0934; vgl. ook Rb. Zutphen 16 februari 2011, LJN BP4817, waarbij een vordering met een omvangrijke toelichting de dag voor de zitting werd ingediend en de verdediging daarom aanhouding verzocht. Dit bracht de rechtbank tot de conclusie dat de vordering onevenredig belastend was. 61. Hof Amsterdam 25 januari 2011, LJN BU5128; hierbij overwoog het hof tevens dat de agenda van het hof zo vol zat dat eerst drie maanden later de zaak zou kunnen worden voortgezet. 62. Sas 2010, p. 85. 63. Aanbevelingen civiele vordering enz, LOVS, oktober 2011, p. 15 en 19. 64. HR 6 september 2011, LJN BQ8000. 65. HR 13 december 2011, LJN BQ0834, NJ 2012, 11.
n u m m e r
2
wanneer hij een gedeelte toewees, hij de benadeelde voor het overige niet-ontvankelijk verklaarde in de vordering, met de toevoeging dat de benadeelde zich voor het overige (ingewikkelde) deel tot de civiele rechter kon wenden. Indien de strafrechter de vordering inhoudelijk kan beoordelen, kan hij de schade die hij niet bewezen acht afwijzen, of als hij de schade bijvoorbeeld lager schat gedeeltelijk afwijzen. En ook schade die naar zijn oordeel niet kan worden toegerekend aan de verdachte, kan hij afwijzen.66 Niet juist lijkt het mij echter dat wanneer de rechtbank een verdachte vrijspreekt van het geven van een klap op het hoofd van het slachtoffer, de vordering van het slachtoffer die daarop is gebaseerd, wordt afgewezen.67 Indien de verdachte wordt vrijgesproken van de schadeveroorzakende daad, komt de rechter aan de inhoudelijke behandeling van de vordering niet toe en moet de benadeelde niet-ontvankelijk worden verklaard in de vordering (vergelijk art. 361 lid 2 sub a Sv).68 Evenmin juist lijkt mij dat wanneer de benadeelde partij niet op de zitting is verschenen en het hof daarom ter zake van onderdelen van de vordering geen vragen ter verduidelijking heeft kunnen stellen, dit reden vormt om behandeling van de vordering geen onevenredige belasting te vinden, in die zin dat die onderdelen van de vordering dan kunnen worden afgewezen.69 De rechter is, in het licht van enerzijds de beperkte mogelijkheden binnen de voegingsprocedure en anderzijds artikel 6 EVRM, verplicht de vordering benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren indien hij niet verzekerd acht dat beide partijen in voldoende mate in de gelegenheid zijn geweest om naar voren te brengen hetgeen zij ter staving van de vordering, onderscheidenlijk tot verweer tegen de vordering, kunnen aanvoeren en, voor zover nodig en mogelijk, daarvan bewijs te leveren.70 En in dit voorbeeld is de benadeelde niet in voldoende mate in de gelegenheid geweest alles naar voren te brengen. Hierbij is van belang dat de benadeelde de vordering per formulier kan indienen, zodat hij juist niet naar de zitting hoeft. De opvatting van het hof zou ertoe leiden dat de benadeelde zou worden gestraft met een afwijzing voor het niet verschijnen op de zitting als er nog vragen zijn over de vordering. En vragen zijn er al snel, zeker als er verweer wordt gevoerd. 4.3 De ontvankelijkheid van de shockschadevordering Vordering van immateriële schade Vorderingen tot vergoeding van immateriële schade kunnen in de voegingsprocedure tot behoorlijke bedragen worden toegewezen.71 Indien (ernstig) lichamelijk letsel aan het slachtof66. 67. 68. 69. 70. 71.
Aanbevelingen civiele vordering enz., LOVS, oktober 2011, p. 18. Rb. Breda 13 mei 2011, LJN BQ4613. HR 9 januari 2001, LJN AA9368, NJ 2001, 203. Hof Leeuwarden 4 mei 2011, LJN BQ3746. HR (civiel) 15 september 2006, LJN AV2654, NJ 2007, 484. Bijv. Rb. Rotterdam 4 maart 2011, LJN BP6713 (geweldpleging, slachtoffer na een jaar nog gedeeltelijk verlamd, € 50.000 als voorschot); Hof Den Bosch 3 mei 2011, LJN BQ3320 (verkrachting, levensbedreigend letsel, blijvend letsel, € 30.000 als voorschot); Hof Amsterdam 14 september 2011, LJN BT1927 (poging doodslag, dwarslaesie € 30.000 als voorschot).
T V P
2 0 1 2 ,
fer is toegebracht, zal gelet op artikel 6:106 lid 1 sub b BW al vlug vaststaan dat er een aanspraak is op immateriële schadevergoeding. Meestal wordt door de strafrechter slechts een gedeelte van de vordering tot immateriële schadevergoeding toegekend, omdat behandeling van de volledige vordering een onevenredige belasting voor het strafproces zou vormen. Gelet op het feit dat vrijwel altijd ook de schadevergoedingsmaatregel voor het bedrag van de toegewezen schadevergoeding wordt opgelegd, is het van groot belang voor het slachtoffer de voegingsmogelijkheid te benutten. Deze schadevergoeding zal dan immers onder de voorschotregeling vallen, hetgeen betekent dat indien de schadevergoeding door het CJIB niet (volledig) kan worden geïnd, het CJIB toch na acht maanden aan het slachtoffer uitbetaalt (art. 36f lid 6 Sr). Het gedeelte dat niet door de strafrechter is toegewezen, kan bij de burgerlijke rechter worden aangebracht (art. 361 lid 3 Sv). Of de civiele weg na de strafzaak (of daarnaast) nog raadzaam is, hangt natuurlijk af van de omstandigheden, met name van de solvabiliteit van de dader. Shockschade en de civiele kamer van de Hoge Raad Heeft een naaste van het slachtoffer als gevolg van een misdrijf shockschade opgelopen, dan kan deze gelet op het Taxibusarrest72 onder omstandigheden voor vergoeding in aanmerking komen. Het is dan nodig dat wordt aangetoond dat bij de benadeelde als gevolg van het waarnemen van het misdrijf of door de directe confrontatie met de ernstige gevolgen ervan een hevige emotionele schok is teweeggebracht, waaruit geestelijk letsel is voortgevloeid. Dit zal zich met name bij naasten van het slachtoffer voordoen. Dit geestelijk letsel moet dan wel in rechte kunnen worden vastgesteld, hetgeen in het algemeen slechts het geval zal zijn indien sprake is van een in de psychiatrie erkend ziektebeeld. Het verschijnsel shockschade doet zich bij levensdelicten natuurlijk regelmatig voor. Ook via de vordering benadeelde partij is na het Taxibus-arrest regelmatig shockschade gevorderd. De twee voorwaarden die uit het Taxibus-arrest zijn af te leiden, zijn de confrontatie-eis en het in rechte vast te stellen in de psychiatrie erkende ziektebeeld. In de literatuur is betoogd dat naarmate de normschending ernstiger is, er minder hoge eisen aan de confrontatie-eis dienen te worden gesteld.73 In het andere belangrijke civiele shockschadearrest, het Vilt-arrest,74 heeft de Hoge Raad echter overwogen dat: ‘(...) voor vergoeding van shockschade alleen onder strikte voorwaarden plaats is. Hiermee strookt niet het vereiste van waarneming van het ongeval of directe confrontatie 72. HR 22 februari 2002, LJN AD5356, NJ 2002, 240 m.nt. J.B.M. Vranken. Zie hierover bijv. S.D. Lindenbergh, Smartengeld, tien jaar later, Deventer: Kluwer 2008, p. 44 e.v. met verdere literatuurverwijzingen. 73. Zie bijv. A.J. Verheij, Vergoeding van immateriële schade wegens aantasting in de persoon (diss.), Arnhem: Ars Aequi Libri 2002, p. 183, S.D. Lindenbergh, Psychische schade door schrik, Trema 2002, nr. 7, p. 335 e.v., m.n. p. 338; E.F.D. Engelhard, Opzettelijke levensberoving en shockschade, NTBR 2008, nr. 40. Anders bijv. J. Wildeboer, Noot bij Hof Arnhem 26 mei 2009, LJN BJ0871, TVP 2009, nr. 4, p. 151 e.v. 74. HR 9 oktober 2009, LJN BI8583, NJ 2010, 387 m.nt. J.B.M. Vranken.
n u m m e r
2
53
met zijn ernstige gevolgen vanwege de aard of ernst van de normschending, zoals vanwege het opzettelijk begaan daarvan, terzijde te stellen of af te zwakken.’ Hiermee heeft de Hoge Raad de pogingen om de eis van de rechtstreekse confrontatie op te rekken schijnbaar afgesneden.75 Shockschade en de strafkamer van de Hoge Raad In een reeks van arresten heeft de strafkamer van de Hoge Raad (ook) een strenge lijn uitgezet voor wat betreft vergoeding van shockschade in het strafproces. Het eerste arrest waarin shockschade aan de orde was, betrof de zaak van de Schiedammer parkmoord.76 De vordering van de benadeelde partij werd in die zaak door het hof behandeld op precies dezelfde dag als door de Hoge Raad het Taxibus-arrest werd gewezen. De benadeelde partij was van de criteria die in dit arrest werden geformuleerd dus nog niet op de hoogte. Het hof heeft zich na de zitting blijkbaar over de eisen gebogen die het Taxibus-arrest stelde aan een vergoeding voor shockschade en geconcludeerd dat de vordering niet genoegzaam was onderbouwd en toegelicht. De vordering werd daarom nietontvankelijk verklaard. Dit was volgens de Hoge Raad onjuist. Het hof had tot de conclusie moeten komen dat het onderzoek onvolledig was geweest en het onderzoek moeten heropenen (art. 346 lid 1 in verbinding met art. 415 Sv). De Hoge Raad overwoog vervolgens echter: ‘[d]e middelen die daarover klagen kunnen evenwel niet tot cassatie leiden nu – gelet op de in het genoemde arrest van de Hoge Raad van 22 februari 2002 geformuleerde vereisten – reeds thans vaststaat dat na verwijzing of terugwijzing van de zaak de vordering van de benadeelde partijen op de voet van artikel 361, derde lid, in verbinding met artikel 415 Sv niet-ontvankelijk zal worden verklaard op de grond dat een vordering als de onderhavige niet van zo eenvoudige aard is dat zij zich leent voor behandeling in het strafgeding’. Bij dit arrest bleef nog onduidelijk waarom de Hoge Raad op voorhand oordeelde dat terugverwijzing tot niets anders kon leiden dan niet-ontvankelijkverklaring. Noch over de confron-
75. Zie hierover bijv. T. Hartlief, De schrik van het burgerlijk recht, NJB 2009, p. 2253; S.D. Lindenbergh & I. van der Zalm, Noot bij HR 9 oktober 2009, LJN BI8583, TVP 2010, nr. 1, p. 17 e.v., R.J.P. Kottenhagen, Shockschade en het vereiste van de directe confrontatie – een gemiste kans, NTBR 2010, nr. 17; R.J.P. Kottenhagen, Shockschade en het vereiste van de directe confrontatie – enkele rechtsvergelijkende kanttekeningen, NTBR 2010, nr. 41; R. Rijnhout & I. Giesen, Rechterlijke ‘ongehoorzaamheid’ en wetgevende zijpaden: gaat de wal het schip van shock- en affectieschade keren?, WPNR (2011) 6870; P.B. Emaus, De ontwikkeling van het confrontatiecriterium in shockschadezaken: een analyse naar aanleiding van het Vilt-arrest, AV&S 2011, nr. 2, p. 63 e.v. 76. HR 15 april 2003, LJN AF5257, NJ 2003, 364.
54
T V P
2 0 1 2 ,
tatie, noch over het psychische letsel blijkt iets uit de verschillende uitspraken77 in deze zaak. In een volgend arrest werd de bedoeling van de Hoge Raad echter duidelijker.78 Het hof had in deze zaak, schijnbaar enkel naar aanleiding van de verklaring van de benadeelde partij (de moeder van een doodgeschoten slachtoffer), het verweer tegen de vordering gepasseerd en € 5.000 toegewezen als immateriële schadevergoeding. De Hoge Raad vond dit echter: ‘(...) onvoldoende gemotiveerd, gelet op de eisen die voortvloeien uit HR 22 februari 2002, NJ 2002, 240. Voor vergoeding van immateriële schade in een geval als het onderhavige is, gelet op dat arrest, vereist dat in rechte komt vast te staan dat sprake is van een in de psychiatrie erkend ziektebeeld. Daarvoor zou een nader feitelijk onderzoek noodzakelijk zijn. (...) Omdat reeds thans vaststaat dat de vordering van de benadeelde partij voor zover deze een vergoeding van immateriële schade betreft niet-ontvankelijk moet worden verklaard op de grond dat een dergelijke vordering niet van zo eenvoudige aard is dat zij zich leent voor behandeling in het strafgeding, zal de Hoge Raad om doelmatigheidsredenen die beslissing in deze strafzaak zelf nemen.’ De Hoge Raad verklaarde de shockschadevordering niet-ontvankelijk. In deze zaak bleek overigens niets over een eventuele rechtstreekse confrontatie. Er volgden nog twee arresten waarin de feiten wat duidelijker naar voren komen. In deze zaken werd onomstotelijk voldaan aan de confrontatie-eis. Uit het feit dat ook deze beide zaken met een soortgelijke overweging door de Hoge Raad zelf als niet-ontvankelijk werden afgedaan, blijkt duidelijk dat er hoge eisen worden gesteld aan het in rechte aantonen van een in de psychiatrie erkend ziektebeeld. De eerste zaak betrof een geval waarbij het slachtoffer in de armen van haar moeder overleed.79 De moeder vorderde shockschade. Er werd een medische verklaring overgelegd van de huisarts en een brief van de GGZ. De benadeelde gebruikte dagelijks medicatie om te kunnen functioneren. Het verweer van de verdediging dat de vordering voor dit deel niet eenvoudig genoeg was, werd door het hof gepasseerd. Het hof wees € 10.000 shockschade als voorschot toe, overwegend: ‘[u]it het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij (...) als gevolg van verdachtes onder 1 bewezenverklaarde handelen rechtstreeks schade heeft geleden tot na te melden bedrag, bestaande uit materiële schade ad EUR 6.238,71 en als voorschot op de door de benadeelde partij gevorderde zogeheten shockschade een bedrag van EUR 10.000,--’.
77. Rb. Rotterdam 29 mei 2002, LJN AB1823 en Hof Den Haag 8 maart 2002, LJN AE0013. 78. HR 20 december 2005, LJN AU5435, NJ 2006, 38. 79. HR 10 april 2007, LJN AZ5670, NJ 2007, 223.
n u m m e r
2
Dit oordeel was volgens de Hoge Raad echter onvoldoende gemotiveerd, gelet op de eisen die voortvloeien uit het Taxibus-arrest. Het hof had volgens de Hoge Raad onvoldoende blijk gegeven te hebben onderzocht of in het onderhavige geval aan de vereisten voor shockschade was voldaan. In een tweede geval vond een vader zijn dochter, om het leven gebracht met 37 messteken, bij hem in de woonkamer.80 Het hof geeft in het arrest een vrij uitgebreide onderbouwing van zijn gedeeltelijke toewijzing van shockschade, aldus proberend toch aan de eisen van de Hoge Raad te voldoen. Volgens het hof bleek uit de voorlezing van de schriftelijke slachtofferverklaring dat de confrontatie een grote psychische schok bij de vader teweeg had gebracht. Hij was onder behandeling bij de GGZ. Een psychiatrisch verpleegkundige relateert dat de gebeurtenis de vader heeft genoodzaakt een andere woning te betrekken, omdat de beelden van het gebeuren telkens bij het binnenkomen van zijn woning hem te veel werden. En verder overweegt het hof dat het zich zelf ook een beeld heeft kunnen vormen van de omstandigheden waaronder vader zijn dochter heeft aangetroffen, waarvan de diverse foto’s in het dossier op schokkende wijze getuigen. Het hof kwam, het verweer van de verdediging passerend, aldus tot de conclusie: ‘(...) dat het op grond van het voorgaande zo evident is dat geestelijk letsel bij de vader bestaat, waardoor hij in zijn persoon is aangetast, een en ander als gevolg van (de confrontatie met de gevolgen van) het onder 1 bewezen geachte feit (...) dat voor toekenning van het na te noemen gedeelte van de vordering dan ook geen nadere psychiatrische en/of psychologische rapportage is geboden. De vordering van de benadeelde partij zal dan ook tot een bedrag van € 5.000,- worden toegewezen.’ Deze overweging is natuurlijk bevreemdend, omdat het niet mogelijk is dat slechts een gedeelte van het psychiatrisch erkende ziektebeeld in rechte kan worden vastgesteld. Het ziektebeeld is aanwezig of niet aanwezig.81 Volgens de Hoge Raad had het hof aldus onvoldoende blijk gegeven te hebben onderzocht of in het onderhavige geval aan het vereiste is voldaan dat sprake is van een in de psychiatrie erkend ziektebeeld. Toch bleek uit de Tolbert-zaak82 dat de Hoge Raad met bovenstaande jurisprudentie niet volledig de mogelijkheid om vergoeding voor shockschade aan de benadeelde partij toe te wijzen heeft afgesneden.83 In deze zaak kende het hof € 8.000 als voorschot shockschade toe. Ter onderbouwing hiervan werd een brief van een traumapsycholoog en een GZ-psycholoog overgelegd. Hier was het niet de verdediging die tegen deze beslissing cassatiemiddelen indiende, maar de benadeelde partij. De verdediging had bij het hof geen verweer gevoerd. De middelen van de benadeelde partij zijn hier nu niet van belang. Van belang is dat de Hoge Raad geen reden zag om 80. HR 3 juli 2007, LJN BA5624, NJ 2007, 413. 81. Vgl. J.J. van der Helm, De immaterieel benadeelde partij in het strafproces, Trema 2006, nr. 7, p. 299. 82. HR 19 april 2011, LJN BP2743, NJ 2011, 198. 83. Vgl. Van der Helm 2006, p. 299.
T V P
2 0 1 2 ,
ambtshalve de beslissing over de toegekende shockschade te vernietigen. De conclusie uit dit arrest is tweeledig. Allereerst is het noodzakelijk dat het psychiatrisch erkende ziektebeeld als gevolg van de confrontatie met (de gevolgen van) het misdrijf voldoende wordt onderbouwd met medische verklaringen. Hieraan kan in beginsel blijkbaar worden voldaan met een brief van een traumapsycholoog en een GZ-psycholoog. Ten tweede is ook de proceshouding van de verdediging ten aanzien van de vordering van belang. In de eerdergenoemde shockschadearresten was steeds door de verdediging verweer gevoerd. In onderhavige zaak werd echter geen verweer gevoerd. Nu voor de toewijsbaarheid van de vordering benadeelde partij de regels van stelplicht en bewijslastverdeling in civiele zaken gelden,84 kon het hof shockschade toewijzen zonder dat de Hoge Raad dit onderdeel casseerde. Shockschade bij de feitenrechter vóór 1 januari 2011 Het vorenstaande betekent niet dat deze jurisprudentielijn altijd werd gevolgd door de lagere rechtspraak. Als de periode van na het arrest van 3 juli 2007 van de Hoge Raad tot 1 januari 2011 wordt bekeken, vinden we op <www. rechtspraak.nl> 3985 zaken van de strafsector bij rechtbanken en hoven waarbij een vordering shockschade aan de orde was. In 21 van deze zaken werd de vordering shockschade niet toegewezen, omdat niet kon worden vastgesteld dat sprake was van een in de psychiatrie erkend ziektebeeld. In negen zaken oordeelde de rechter dat de vordering te ingewikkeld was zonder nader te specificeren, of overwoog de rechter dat gelet op de jurisprudentie een vordering in verband met shockschade niet voor vergoeding in aanmerking kon komen. In één zaak werd overwogen dat geen sprake was van rechtstreekse confrontatie. In acht zaken is shockschade toegewezen. Als we deze zaken nader bezien, komt het volgende naar voren. In één zaak heeft de rechtbank alleen een overweging gewijd aan de rechtstreekse confrontatie en kwam hierdoor reeds tot een voorschot in verband met shockschade.86 In drie zaken waarbij de shockschade niet door middel van medische verklaringen was onderbouwd, of dat althans niet uit de uitspraak blijkt, kende de rechter ondanks verweer van de verdediging vergoeding voor shockschade toe.87 In één zaak werd geen verweer 84. HR 14 februari 2012, LJN BU87755, NJ 2012, 135; kritisch hierover: J. Candido, Civiel bewijsrecht toepasselijk op vordering benadeelde partij?, NJB 2012, p. 938-940. Zijn betoog is naar mijn oordeel niet erg overtuigend nu de belangrijkste problemen die hij signaleert ook kunnen voorkomen als ander bewijsrecht wordt gehanteerd. De rechter zal volgens mij gelet op de bijzondere setting waarin de civiele vordering wordt behandeld altijd actief de vordering dienen te onderzoeken. Dit kan ook ten aanzien van het bewijs gelet op art. 22 Rv. Verder ligt de grens van de behandeling van de vordering benadeelde partij in art. 6 EVRM besloten. 85. Hierbij is dus geen rekening gehouden met eventueel later ingesteld hoger beroep of cassatie. Zaken waarbij de verdachte werd vrijgesproken en de rechter daarom de vordering niet-ontvankelijk verklaarde, zijn ook buiten beschouwing gelaten. 86. Rb. Rotterdam 22 mei 2008, LJN BD2506. 87. Rb. Amsterdam 4 december 2009, LJN BK5327; Rb. Zutphen 13 oktober 2009, LJN BK0030; Rb. Den Bosch 20 februari 2009, LJN BH3301.
n u m m e r
2
55
Shockschade bij de feitenrechter na 1 januari 2011 Sinds 1 januari 2011 zijn er dertien uitspraken van de strafsector van de rechtbanken en hoven op <www.rechtspraak.nl> in dezelfde categorie te vinden.90 In negen gevallen werd shockschade niet toegewezen. In één geval werd de vordering afgewezen, omdat niet aan de eis van directe confrontatie werd voldaan. De benadeelde was niet geconfronteerd met de gevolgen van het misdrijf, hem was (alleen) verteld dat en hoe zijn moeder om het leven was gekomen.91 In de overige acht gevallen werd de zaak onevenredig belastend beschouwd in verband met omstandigheden die (naar mag worden aangenomen) in verband stonden met het niet in rechte vaststaan van het psychiatrisch erkende ziektebeeld. Dit zijn de zaken waarbij aanleiding zou kunnen bestaan om de benadeelde om nadere onderbouwing te vragen. In vijf van deze gevallen werd echter verweer gevoerd.92 Het zal dan gelet op de eerder besproken jurisprudentie van de Hoge Raad lastig zijn om binnen het strafproces nog tot vaststelling van shockschade te kunnen komen. In de andere drie zaken blijkt niet of er al dan niet verweer is gevoerd. Dit is kenmerkend voor het gebrek aan motivering van de uitspraken omtrent de vordering benadeelde partij. Hoe dan ook, de rechter komt steeds tot het oordeel dat de vordering onvoldoende is onderbouwd, zonder nadere motivering93 of, in één geval, omdat de door de huisarts geconstateerde angst- en spanningsklachten onvoldoende werden geacht om tot een in de psychiatrie erkend ziektebeeld te concluderen.94 Schijnbaar heeft de rechter in deze zaken geen reden gezien om de zaak aan te houden, om de benadeelde zo in staat te stellen de vordering alsnog voldoende te onderbouwen. Indien de verdediging geen verweer heeft gevoerd, lijken dit bij uitstek zaken die eventueel moeten worden aangehouden als de benadeelde zijn vordering met stukken kan onderbouwen.
Shockschade is in vier zaken in deze periode toegewezen.95 Ik zal ze hier kort bespreken. In de eerste zaak heeft de verdediging zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank. De rechtbank wees onder meer driemaal € 5.000 shockschade toe. De benadeelden waren de echtgenote van het slachtoffer, een ex-echtgenote en een zoon van het neergeschoten slachtoffer. Zij waren allen aanwezig op of bij de plek van het misdrijf en zelf ook in meer of mindere mate doelwit geweest van de veroordeelde. Blijkens de overwegingen van de rechtbank was in alle drie de gevallen een medische verklaring aanwezig. Uit de verklaring van de psycholoog van de zoon van het slachtoffer bleek dat hij leed aan klachten, ‘(...) die geheel passen bij het beeld van een posttraumatisch stresssyndroom’. Dit, noch de omstandigheid dat hij niet had gezien dat zijn vader werd doodgeschoten, maar dit had gehoord, vormde voor de rechtbank een belemmering voor het toewijzen van shockschade.96 In de tweede zaak overwoog de rechtbank slechts dat de verdediging geen verweer heeft gevoerd en dat de vordering voldoende is onderbouwd. De partner van de benadeelde partij is voor haar ogen neergeschoten en de rechtbank acht voldoende aannemelijk dat zij immateriële schade heeft geleden. De rechtbank wijst € 5.500 toe. Het in de psychiatrie erkende ziektebeeld komt hier in het geheel niet aan de orde. Het is dan ook niet waarschijnlijk dat er een medische verklaring is overgelegd, laat staan dat een in de psychiatrie erkend ziektebeeld in rechte is komen vast te staan. Gelet op de overweging dat de vordering voldoende is onderbouwd, valt niet geheel uit te sluiten dat er toch een medische verklaring is overgelegd.97 In de derde zaak heeft de verdediging alleen gevraagd de gevorderde shockschade tot € 9.000 te matigen. In eerste aanleg had de rechtbank de shockschadevordering niet-ontvankelijk verklaard. In hoger beroep heeft de benadeelde haar vordering gehandhaafd (art. 421 lid 3 Sv, zie hierna par. 4.4) en medische rapportages overgelegd waaruit een psychiatrisch erkend ziektebeeld blijkt. Het hof kende € 10.000 shockschade toe en verklaarde de vordering voor het overige niet-ontvankelijk.98 Ook in de vierde zaak was de vordering van shockschade in eerste aanleg niet-ontvankelijk verklaard. En wederom werd in
88. Rb. Roermond 19 november 2010, LJN BO4464. 89. Rb. Utrecht 13 februari 2009, LJN BH2918; Rb. Utrecht 4 augustus 2009, LJN BJ4492; Hof Arnhem 17 februari 2010, LJN BL4185. 90. Uitspraken na 31 maart 2012 zijn niet meer bij dit jurisprudentieonderzoekje betrokken. 91. Rb. Den Bosch 11 mei 2011, LJN BQ4001. 92. Rb. Zutphen 16 februari 2011, LJN BP4817; Rb. Amsterdam 5 april 2011, LJN BQ7737; Rb. Assen 18 oktober 2011, LJN BT8387; Hof Den Haag 16 november 2011, LJN BU4602; Hof Den Haag 21 november 2011, LJN BU5110. 93. Rb. Amsterdam 6 september 2011, LJN BR7060; Rb. Leeuwarden 6 maart 2012, LJN BV7953. 94. Rb. Haarlem 29 juli 2011, LJN BU8991.
95. Als ik een spreekwoordelijk bierviltje neem en eens een berekening maak met de uitspraken van de strafsectoren van de rechtbanken en hoven waarin over shockschade is geoordeeld en die op <www.rechtspraak.nl> zijn verschenen, zonder dat daar natuurlijk iets onomstotelijk uit is te concluderen, leidt dit tot het volgende: Van juli 2007 tot januari 2011 heb ik 39 uitspraken geteld, waarvan 8 toewijzingen. Dit levert op: 39/42 = 0,9 uitspraak per maand. 8/42 = 0,19 toewijzingen per maand. Van januari 2011 tot 1 april 2012 heb ik 13 uitspraken geteld, waarvan 4 toewijzingen. Dat betekent: 13/15 = 0,9 uitspraak per maand. 4/15 = 0,26 toewijzingen per maand. Dat komt redelijk met elkaar overeen. Ik zou zeggen dat het aantal shockschadezaken globaal gelijk is gebleven, en dat hetzelfde geldt voor het aantal toewijzingen. Hoewel de toewijzingen iets lijken gestegen, kan hier gelet op de bierviltjesmethode geen conclusie aan worden verbonden. 96. Rb. Amsterdam 6 mei 2011, LJN BQ3601. 97. Rb. Arnhem 30 augustus 2011, LJN BR6185. 98. Hof Amsterdam 10 november 2011, LJN BU4617.
gevoerd, maar kan worden gezegd dat alleen een begin werd gemaakt met onderbouwing van een in de psychiatrie erkend ziektebeeld.88 In drie zaken werd geen verweer gevoerd of valt dit uit de uitspraak niet op te maken en was onderbouwing van een psychiatrisch erkend ziektebeeld (tot op zekere hoogte) gegeven.89
56
T V P
2 0 1 2 ,
n u m m e r
2
hoger beroep medische onderbouwing overgelegd. In dit geval een rapport ‘diagnostisch onderzoek’, waarin twee psychiaters – onder meer – een posttraumatisch stresssyndroom (PTSS) bij de benadeelde partij hebben vastgesteld. Niet blijkt of tegen de vordering verweer is gevoerd. Het hof kende € 6.000 als vergoeding voor shockschade toe en achtte benadeelde voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering.99 Conclusie Dit brengt mij nogmaals tot de conclusie dat niet valt waar te nemen dat de verandering van het criterium voor ontvankelijkheid van de vordering benadeelde partij belangrijke wijzigingen heeft gebracht ten opzichte van de situatie onder het oude recht. Tevens kan worden geconstateerd dat zowel vóór als na 1 januari 2011 de feitenrechtspraak over het algemeen wel in lijn is met die van de Hoge Raad, maar dat de rechter in feitelijke instantie in sommige gevallen de strakke voorwaarden voor vergoeding van shockschade probeert te versoepelen. Vaak zullen slachtoffers en dus ook nabestaanden die shockschade hebben, willen dat de veroorzaker hun schade vergoedt. Dit is begrijpelijk. Mede gelet op de praktijk van de behandeling van vorderingen van benadeelde partijen door de strafrechter, doet een nabestaande er verstandig aan ook een uitkering aan te vragen bij het Schadefonds geweldsmisdrijven. 4.4 Rechtsmiddelen Het onderscheid tussen niet-ontvankelijkheid en afwijzen, dan wel toewijzen, is van belang voor de eventuele verdere procedure. De procedurele gevolgen van dit onderscheid zijn terug te vinden in artikel 361 en 421 Sv. Niet-ontvankelijkverklaring Indien de vordering van de benadeelde partij niet-ontvankelijk wordt verklaard, kan de benadeelde partij de vordering bij de burgerlijke rechter in eerste aanleg aanbrengen (art. 361 lid 3 Sv). Ongeacht of de niet-ontvankelijkheid door de rechtbank of het hof is uitgesproken (art. 361 lid 3 in verbinding met art. 415 lid 1 Sv). De rechter kan de vordering ook splitsen in een deel dat zich wel leent voor behandeling in het strafgeding en een deel dat zich gelet op de onevenredige belasting hier niet voor leent. De rechter wijst de vordering dan gedeeltelijk toe (of af) en verklaart de vordering voor het overige deel niet-ontvankelijk. Voor het niet-ontvankelijke deel kan de benadeelde zich dan weer tot de burgerlijke rechter wenden (art. 361 lid 3 Sv). Voor een eventueel afgewezen deel van de vordering staat de procedure van artikel 421 lid 4 Sv open (zie hierna).
99. Hof Amsterdam 20 maart 2012, LJN BV9391.
T V P
2 0 1 2 ,
Gewijsde Uit het stelsel van de wet en de ontstaansgeschiedenis van de betrokken regeling100 vloeit voort dat aan een in kracht van gewijsde gegane uitspraak van de strafrechter, voor zover daarin de vordering van de benadeelde partij is toe- of afgewezen, gezag van gewijsde toekomt op de voet van artikel 236 lid 1 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv). Indien de vordering van de benadeelde partij niet afstuit op het ontvankelijkheidscriterium van artikel 361 lid 3 Sv en de strafrechter de vordering tot schadevergoeding heeft afgewezen, is het dus niet mogelijk dat de benadeelde dezelfde vordering nogmaals voorlegt aan de burgerlijke rechter.101 Is de vordering geheel of gedeeltelijk door de strafrechter toegewezen en is de uitspraak onherroepelijk geworden, dan beschikt de benadeelde over een titel tot tenuitvoerlegging. De griffier verstrekt kosteloos een afschrift van het vonnis of arrest aan de benadeelde partij (art. 554 Sv). Hoger beroep in de strafzaak De benadeelde kan in de strafzaak zelf geen hoger beroep instellen. Indien door de verdachte of het Openbaar Ministerie een gewoon rechtsmiddel wordt aangewend, dan wordt de tenuitvoerlegging van de beslissing geschorst, totdat het rechtsmiddel is ingetrokken of daarop is beslist. Hierdoor wordt ook de tenuitvoerlegging van een eventueel toegewezen vordering van de benadeelde geschorst (art. 557, 407 en 421 Sv in hun onderlinge samenhang gezien). Het strafprocesrecht kent niet de mogelijkheid om de toewijzing van de vordering van de benadeelde partij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren. Heeft voeging in eerste aanleg plaatsgehad, dan duurt zij, voor zover in eerste aanleg toegewezen, van rechtswege voort in hoger beroep (art. 421 lid 2 Sv). Het toegewezen gedeelte van de vordering wordt automatisch opnieuw door het hof behandeld. Is de vordering in eerste aanleg niet toegewezen of voor een gedeelte niet toegewezen, dan kan de benadeelde zich hiervoor bij het hoger beroep opnieuw voegen (art. 421 lid 3 Sv).102 De vordering mag in hoger beroep echter niet worden verhoogd.103 Er mogen geen nieuwe schadeposten worden opgevoerd en posten die in eerste aanleg al zijn opgevoerd, mogen niet worden verhoogd. Dus ook in eerste aanleg al pro memorie opgevoerde posten mogen in hoger beroep niet wor-
100. Zie Kamerstukken II 1989/90, 21 345, nr. 3, p. 13 (MvT): ‘Het wetsvoorstel opent niet de mogelijkheid dat de benadeelde partij, wier vordering door de strafrechter is ontzegd, haar vordering opnieuw voorlegt aan de burgerlijke rechter. Een dergelijke herkansing voor de benadeelde partij zou niet passen in het systeem van ons rechtsstelsel.’ Zo ook: Kamerstukken II 1991/92, 21 345, nr. 9, p. 8 (NV). 101. HR (civiel) 15 september 2006, LJN AV2654, NJ 2007, 484. 102. Art. 421 lid 3 Sv verklaart nog de oude art. 51b-51f Sv in hoger beroep van overeenkomstige toepassing. Dit is natuurlijk onjuist. Het gaat thans om de voorschriften van de nieuwe art. 51a-51g Sv, met uitzondering van art. 51f lid 1-3. De verwijzing naar de ingevolge art. 51b Sv-oud vereiste opgave dient te worden gelezen als een verwijzing naar opgave in de zin van art. 51g Sv-nieuw. Vgl. A-G Jörg in zijn conclusie vóór HR 5 juli 2011, LJN BQ5730, NJ 2011, 329 en Corstens & Borgers 2011, p. 805, die tevens meedelen dat reparatiewetgeving in voorbereiding is. 103. HR 17 februari 1998, LJN ZD0945, NJ 1998, 449; recent bevestigd door: HR 26 april 2011, LJN BP1279, NJ 2011, 205.
n u m m e r
2
57
den ingevuld.104 In hoger beroep kan evenmin voor het eerst wettelijke rente worden gevorderd.105 Dit betekent natuurlijk tevens dat de benadeelde zich dus niet voor het eerst in hoger beroep kan voegen. Proceskosten zijn geen schade, maar vallen onder artikel 592a Sv en kunnen daarom in hoger beroep wel worden verhoogd. Het is eigenlijk zeer curieus dat schadeposten van de vordering benadeelde partij in hoger beroep niet mogen worden ingevuld, verhoogd of toegevoegd. Het is immers niet nodig dat elke vordering altijd in twee instanties moet kunnen worden beoordeeld.106 Het hof kan bovendien in hoger beroep, ook als de benadeelde zich in eerste aanleg niet heeft gevoegd,107 zelfs als er in het geheel geen vordering van de benadeelde partij aan de orde is geweest,108 wél de schadevergoeding toekennen via de schadevergoedingsmaatregel. Indien alleen de verdachte hoger beroep heeft ingesteld, kan de benadeelde door intrekking van het hoger beroep door de verdachte alsnog worden verwezen naar de moeizamere weg via de civiele rechter. A-G Vellinga heeft in dit verband daarom betoogd dat indien de benadeelde zich in hoger beroep wederom heeft gevoegd, die benadeelde in hoger beroep een procespartij wordt die niet door een eenzijdige actie van de verdachte alsnog van de strafrechter mag worden afgehouden.109 Geen hoger beroep in de strafzaak Wordt er in de strafzaak geen hoger beroep ingesteld door de verdachte of het Openbaar Ministerie, dan wordt de uitspraak in eerste aanleg voor wat betreft de afwijzing van de vordering als een civiele uitspraak behandeld: de benadeelde partij kan voor zover haar vordering in eerste aanleg is afgewezen hoger beroep instellen bij het hof tegen de afwijzing.110 Het hoger beroep wordt door de burgerlijke kamer van het hof behandeld. De wettelijke regels van burgerlijke rechtsvordering inzake hoger beroep en cassatie zijn van overeenkomstige toepassing.111 Er wordt echter geen griffierecht geheven (art. 421 lid 4 Sv). Wel dient de vordering dus meer dan € 1.750 te bedragen (art. 60 lid 2 Wet RO), dient het hoger beroep te worden ingesteld door middel van dagvaarding en is er verplichte procesvertegenwoordiging.112 Cassatie is daarna gewoon mogelijk. Het kan gebeuren dat er naast afwijzing ook nog een gedeelte van de vordering door de rechtbank niet-ont104. HR 29 mei 2001, LJN AB1819, NJ 2002, 123 m.nt. Cleiren. Anders A-G Jörg vóór dit arrest: ‘Hoe bezwaarlijk is het nu eigenlijk dat een verdachte zich (alleen) over de omvang van een vaststaande schadepost maar één keer (nl. in hoger beroep) kan uitlaten, afgezet tegen het gerechtvaardigde belang van het slachtoffer dat die vaststaande post óók in het strafgeding wordt afgehandeld?’ Zo ook: A.C. Bijlsma, Positie slachtoffer in strafproces versterkt, Trema 2010, nr. 4, p. 161. 105. HR 11 januari 2000, NJ 2000, 217. 106. P. Smits, Artikel 6 EVRM en de civiele procedure (diss. Rotterdam), Deventer: Kluwer 1996, p. 42-43. 107. Bijv. Hof Leeuwarden 10 september 2010, LJN BN6889; Hof Amsterdam 1 juni 2011, LJN BQ7128. 108. HR 20 december 2011, LJN BR0448, r.o. 5-5.3. 109. A-G Vellinga vóór HR 27 september 2011, LJN BR1148, NJ 2011, 456. 110. Vgl. Rb. Zwolle (civiel, sector kanton) 11 maart 2003, LJN AF5654. 111. Vgl. Corstens & Borgers 2011, p. 805-806. 112. Vgl. Hof Amsterdam (civiel) 10 mei 2011, LJN BQ6858.
58
T V P
2 0 1 2 ,
vankelijk is verklaard. Dan kan er om proceseconomische redenen voor worden gekozen de vordering bij het hof met de niet-ontvankelijk verklaarde schade te vermeerderen. Een verandering of vermeerdering van eis is in beginsel immers toegelaten op grond van artikel 130 lid 1 in verbinding met artikel 353 Rv.113 Cassatie in de strafzaak Wordt er in de strafzaak cassatie door de verdachte of het Openbaar Ministerie ingesteld, dan heeft de benadeelde partij ingevolge artikel 437 lid 3 Sv het recht om middelen van cassatie voor te dragen met betrekking tot haar vordering. Wordt er in de strafzaak geen cassatie ingesteld en heeft het hof de gevoegde vordering (gedeeltelijk) afgewezen, dan heeft de benadeelde partij geen mogelijkheid om in verband hiermee cassatie in te stellen.114 Ook de benadeelde partij zou – voor wat betreft haar vordering – cassatie moeten kunnen instellen. Deze merkwaardige ongelijkheid zou eindelijk eens moeten worden verholpen door aanpassing van de wet. 4.5 Samenloop met een civiele procedure De opvatting dat de strafrechter de benadeelde partij niet-ontvankelijk moet verklaren in haar vordering, indien over die vordering door de civiele rechter reeds is beslist of indien die vordering bij de civiele rechter nog aanhangig is, vindt volgens de Hoge Raad geen steun in het recht.115 Het hoeft geen bezwaar te zijn dat het slachtoffer zich voegt als benadeelde partij in de strafprocedure, terwijl hij reeds een civiele procedure aanhangig heeft gemaakt. De civiele rechter zou de procedure op verzoek van het slachtoffer kunnen aanhouden. Na onherroepelijke (gedeeltelijke) toewijzing door de strafrechter kan de benadeelde partij haar vordering bij de civiele rechter (gedeeltelijk) intrekken.116 Is de vordering van de benadeelde partij reeds door de civiele rechter geheel of gedeeltelijk toegewezen, dan kan de strafrechter na een daartoe strekkend verweer de benadeelde partij – in zoverre – in haar vordering niet-ontvankelijk verklaren bij gebrek aan belang. Indien de benadeelde partij echter heeft aangetoond dat een bedrag aan schade nog niet door de burgerlijke rechter is vergoed, kan de strafrechter in aanvulling hierop een bedrag aan schadevergoeding toewijzen.117 In dit verband is verder van belang dat de geschiedenis van de totstandkoming van het oude artikel 361 Sv ten aanzien van deze problematiek het volgende inhoudt: ‘Zo zal de strafrechter als het slachtoffer reeds een civiele schadevergoedingsprocedure is gestart, de civiele vordering buiten beschouwing kunnen [curs. AHS] laten.’118 Hoewel de rechter 113. Hof Arnhem (civiel) 23 december 2003, LJN AP1406, r.o. 3.4; Hof Den Bosch (civiel) 9 augustus 2005, LJN BD8074, r.o. 4.3. 114. HR 25 maart 2003, LJN AF4207, NJ 2003, 329. 115. HR 26 april 2011, LJN BP1279, NJ 2011, 205. 116. F.F. Langemeijer, Het slachtoffer in het strafproces, Kluwer: Deventer 2010, p. 112; zo ook: Hof Arnhem 4 mei 2011, LJN BQ4036, waarbij het hof in een verkeerszaak (art. 6 WVW 1994) € 5000 als voorschot toewees, ondanks dat er ook een civiele procedure liep waarbij de verzekeraar aansprakelijkheid zou hebben erkend en het alleen nog over de mate van eigen schuld zou gaan. 117. HR 26 april 2011, LJN BP1279, NJ 2011, 205. 118. Kamerstukken I 1992/93, 21 345, nr. 36b, p. 1 (nadere MvA).
n u m m e r
2
daar niet toe is verplicht, kan hij mede in het licht van deze wetsgeschiedenis toch besluiten tot niet-ontvankelijkheid, indien naast de vordering als benadeelde partij in het strafproces ook een civiele procedure is gestart. De Hoge Raad vindt althans dat het geen blijk geeft van een onjuiste rechtsopvatting en evenmin is het onbegrijpelijk dat de strafrechter de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaart indien die zich tot de civiele rechter heeft gewend en deze rechter bij vonnis voor recht heeft verklaard dat de gedaagde (de verdachte) aansprakelijk is voor de schade van benadeelde partij als gevolg van het in de strafzaak bewezenverklaarde strafbare feit.119 Het zij hier nogmaals gezegd:120 is er reeds een uitspraak van de civiele rechter waarbij het slachtoffer schadevergoeding is toegekend, dan zal de strafrechter een vordering van de benadeelde partij voor dezelfde schadevergoeding niet-ontvankelijk verklaren. De strafrechter kan dan nog wel worden verzocht om alsnog de schadevergoedingsmaatregel op te leggen voor de door de civiele rechter toegekende schadevergoeding.121 Indien de schadevergoedingsmaatregel is opgelegd, profiteert het slachtoffer immers van het feit dat het CJIB de vordering gaat innen en eventueel van de voorschotregeling. Is er in de strafzaak reeds een schadevergoeding toegekend, maar is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld, dan is deze uitspraak niet onherroepelijk en heeft geen kracht van gewijsde. Het slachtoffer kan ook dan belang hebben bij een uitspraak van de burgerlijke rechter. We zagen reeds dat het strafvonnis door het hoger beroep niet kan worden geëxecuteerd (par. 4.4). Een toewijzend vonnis van de burgerlijke rechter dat uitvoerbaar bij voorraad is verklaard, levert het slachtoffer ook ingeval daartegen hoger beroep wordt ingesteld wel een voor tenuitvoerlegging vatbare titel ter zake van zijn aanspraak op schadevergoeding op.122 Als de verdachte in staat van faillissement verkeert, staan artikel 24-31 Faillissementswet (Fw) in de weg aan een vordering benadeelde partij. De benadeelde dient zich dan tot de curator te wenden met zijn vordering.123 Aan de verdachte kan in deze gevallen overigens wel de schadevergoedingsmaatregel worden opgelegd. Ook als de onrechtmatige daad na de faillietverklaring is gepleegd.124 Wordt de verdachte vervolgd, dan kan het dus wel degelijk zin hebben om de vordering onder de aandacht van de officier van justitie en van de rechter te brengen. Gelet op artikel 313 Fw, dat bovengenoemde bepalingen van overeenkomstige toepassing verklaart op de schuldsanering, geldt hiervoor in beginsel hetzelfde. Met betrekking tot de schuldsanering kan in dit verband nog worden opgemerkt dat de zogenoemde schone lei (art. 358 lid 1 119. HR 19 februari 2010, LJN BK9031, NJ 2010, 131. 120. Sas 2010, p. 85-86. 121. Aanbevelingen civiele vordering enz., LOVS, oktober 2011, p. 18; bijv. Rb. Zwolle 21 juli 2011, LJN BR2581, waarbij de schadevergoedingsmaatregel voor € 100.000 werd opgelegd, zijnde een gedeelte van de reeds door de burgerlijke rechter toegekende schadevergoeding. 122. Rb. Arnhem (civiel) 16 september 2009, LJN BK0509. 123. Bijv. Rb. Assen 22 december 2009, LJN BK7390; Hof Den Bosch 24 december 2008, LJN BG9498; Rb. Assen 29 maart 2011, LJN BP9483; Hof Den Bosch 30 maart 2011, LJN BP9521. 124. HR 13 december 2011, LJN BT8760, NJ 2012, 18.
T V P
2 0 1 2 ,
Fw) niet van toepassing is op de door de strafrechter toegewezen schadevergoeding aan een benadeelde partij of de opgelegde schadevergoedingsmaatregel (art. 358 lid 4 sub c en d Fw). Overigens zal een veroordeling als bedoeld in artikel 358 lid 4 Fw in beginsel aan schuldsanering in de weg staan, wanneer deze veroordeling onherroepelijk is geworden binnen vijf jaar vóór het indienen van het verzoekschrift (art. 288 lid 2 sub c Fw). In dit verband kan ik er tot slot ook nog op wijzen dat de Hoge Raad inmiddels heeft bevestigd dat een ingestelde vordering benadeelde partij kan gelden als eis in de hoofdzaak in de zin van artikel 700 lid 3 Rv.125 5 Tot besluit De vernieuwde Wet schadefonds geweldsmisdrijven maakt het mogelijk om aan nabestaanden een uitkering in verband met immateriële schade (affectieschade) en materiële schade (ook anders dan schade door het derven van levensonderhoud) toe te kennen. Dit is ongetwijfeld een belangrijke verbetering voor deze groep nabestaanden. Het is verder vooral ook opmerkelijk dat hierdoor de mogelijkheid voor nabestaanden van slachtoffers van levensdelicten ruimer is geworden dan de mogelijkheid voor nabestaanden in het algemeen om schade vergoed te krijgen in het civiele recht. Ook de criteria voor het vergoeden van shockschade, met name voor minderjarigen die getuige zijn van huiselijk geweld, zijn soepeler dan in het civiele recht. Interessante vraag die onder meer rijst, is of deze regelingen de terughoudendheid van de Hoge Raad inzake de vergoeding van affectie- en shockschade zullen beïnvloeden.126 Het kan er natuurlijk ook toe leiden dat slachtoffers niet (verder) procederen en genoegen nemen met de uitkering van het Schadefonds. Verder blijft het Schadefonds natuurlijk voor slachtoffers van geweldsmisdrijven of hun nabestaanden meer in het algemeen van belang indien de dader niet wordt gevonden of om welke andere reden dan ook niet wordt vervolgd. Maar bovendien blijft het ook mogelijk om vooruitlopend op een voeging in het strafproces of op een civiele vordering een voorwaardelijke uitkering van het Schadefonds te krijgen. De voorschotregeling die door de Wet ter versterking van de positie van het slachtoffer is ingevoerd, is ongetwijfeld een grote verbetering voor – op dit moment – slachtoffers van geweldsmisdrijven. Spijtig is dat de opvatting over wat geweldsmisdrijven zijn in het Uitvoeringsbesluit van de voorschotregeling enigszins beperkt blijkt. Het is verder moeilijk uit de jurisprudentie af te leiden of de Wet ter versterking van de positie van het slachtoffer voor wat betreft de ontvankelijkheid van de benadeelde partij verandering heeft gebracht. Tot een grote verandering heeft het in ieder geval nog niet geleid. De vergoeding van shockschade door de strafrechters lijkt bijvoorbeeld niet veel te zijn veranderd. Om te bereiken dat meer vorderingen benadeelde partij inhoudelijk worden behandeld, lijkt de enkele wijziging van het ontvankelijkheidscriterium 125. HR (civiel) 21 oktober 2011, LJN BQ8780, NJ 2011, 493, r.o. 3.3; vgl. Sas 2010, p. 81. 126. Vgl. Rijnhout & Giesen 2011, p. 37.
n u m m e r
2
59
niet toereikend te zijn. Hiervoor zullen de benadeelde partij en de magistratuur in de procedure actief en creatief moeten optreden.
60
T V P
2 0 1 2 ,
n u m m e r
2
STAATSCOURANT
Nr. 16816 21 juni 2013
Officiële uitgave van het Koninkrijk der Nederlanden sinds 1814.
Aanwijzing mensenhandel Categorie: Pre-opsporing, opsporing, vervolging Rechtskarakter: Aanwijzing i.d.z.v. art. 130 lid 4 Wet RO Afzender: College van procureurs-generaal Adressaat: Hoofden van de OM-onderdelen Registratienummer: 2013A012 Datum vaststelling: 21-05-2013 Datum inwerkingtreding: 01-07-2013 Geldigheidsduur: 30-06-2017 Publicatie in Stcrt.: PM Vervallen: Aanwijzing mensenhandel (2008A022) Relevante beleidsregels: Aanwijzing slachtofferzorg (2010A029); Aanwijzing auditief en audiovisueel registreren van verhoren (2010A018); Aanwijzing internationale gemeenschappelijke onderzoeksteams (Aanwijzing JIT’s) (2008A007); Aanwijzing ontneming (2009A003g); Aanwijzing opsporing en vervolging inzake seksueel misbruik (2010A026) Relevante strafmaatrichtlijnen: Richtlijn voor strafvordering mensenhandel in de zin van seksuele uitbuiting (2010R007) Richtlijn voor strafvordering in de zin van dienstbaarheid en arbeidsuitbuiting (2012R002) Wetsbepalingen: Protocol inzake de voorkoming, bestrijding en bestraffing van mensenhandel, in het bijzonder vrouwenhandel en kinderhandel, tot aanvulling van het Verdrag van de Verenigde Naties tegen grensoverschrijdende georganiseerde misdaad (Palermo Protocol), New York, 15 november 2000 (Trb. 2001, 68); Verdrag van de Raad van Europa inzake bestrijding van mensenhandel, Warschau, 16 mei 2005 (Stb. 2009, 445); Richtlijn 2011/36/EU inzake de voorkoming en bestrijding van mensenhandel en de bescherming van de slachtoffers daarvan (PbEU L 101/1); art. 273f Sr Evaluatie: – Jurisprudentie: Arrest EHRM d.d. 7 januari 2010 nr. 25965/04 Rantsev v. Cyprus en Rusland
Samenvatting Deze aanwijzing beschrijft en geeft regels voor de strafrechtelijke aanpak van mensenhandel en geeft aan met welke instanties en op welke wijze het Openbaar Ministerie (OM) samenwerkt bij de aanpak van mensenhandel. Uitgangspunten zijn: • mensenhandel wordt geïntegreerd aangepakt; • signalen van mensenhandel worden in alle gevallen opgepakt; • relevante aanknopingspunten voor onderzoek worden, in overleg met de officier van justitie, onderzocht en leiden zo mogelijk tot vervolging; • een financieel onderzoek maakt een vast onderdeel uit van het opsporingsonderzoek en bij de vervolging wordt ingezet op afnemen van het wederrechtelijk verkregen vermogen; • bij de aanpak wordt zo veel mogelijk internationale samenwerking gezocht; • slachtofferzorg neemt een centrale plaats in. Slachtoffers worden correct bejegend en met aandacht voor hun specifieke situatie. Slachtoffers worden ondersteund tijdens de rechtsgang, bijvoorbeeld bij het verkrijgen van een schadevergoeding. Slachtoffers worden beschermd tegen vervolging ter zake van strafbare feiten waartoe zij als slachtoffer van mensenhandel zijn gedwongen en tegen secundaire victimisatie.
Achtergrond 1. Wijzigingen De belangrijkste wijzigingen ten opzichte van de vorige aanwijzing zijn: – Het uitgangspunt dat mensenhandel geïntegreerd wordt aangepakt is expliciet in de aanwijzing opgenomen. – In verband met de inwerkingtreding van de EU-richtlijn inzake de voorkoming en bestrijding van
1
Staatscourant 2013 nr. 16816
21 juni 2013
–
mensenhandel en de bescherming van de slachtoffers daarvan1, gaat de aanwijzing in afzonderlijke paragrafen in op de niet-vervolging en niet-bestraffing van slachtoffers van mensenhandel en de bescherming van slachtoffers en minderjarige slachtoffers tijdens het strafrechtelijk onderzoek. Algemene en openbaar toegankelijke informatie over de opzet van de integrale aanpak van mensenhandel en voorschriften over beheerskwesties of de toepassing van andere dan strafrechtelijke bevoegdheden door de politie of andere partners zijn niet langer in de aanwijzing opgenomen.
2. Mensenhandel is gericht op uitbuiting Mensenhandel is moderne slavernij. ‘Uitbuiting’ is de centrale term waar het gaat om mensenhandel. De bekendste variant is seksuele uitbuiting. Als verzamelnaam voor mensenhandel anders dan in de zin van seksuele uitbuiting wordt de term ‘overige uitbuiting’ gebruikt. Het gaat daarbij met name om arbeidsuitbuiting in reguliere arbeid of diensten, zoals in de horeca, de uitzendsector, bij de uitvoering van grote infrastructurele projecten of in de land- en tuinbouw. Andere vormen van uitbuiting zijn gedwongen bedelarij, gedwongen verwijdering van organen en onder dwang laten plegen van criminele activiteiten. Mensenhandel vormt een grove inbreuk op de menselijke waardigheid en de lichamelijke en geestelijke integriteit van slachtoffers en wordt gezien als schending van fundamentele mensenrechten (art. 4 Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM))2. Het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie verbiedt mensenhandel expliciet. Daarom krijgt mensenhandel, zowel nationaal als internationaal, al jaren prioriteit in de opsporing en vervolging en staat er een zware strafdreiging op mensenhandel.
3. Geïntegreerde aanpak, bestuursrechtelijke en strafrechtelijke handhaving Mensenhandel vindt veelal plaats in georganiseerd verband en de criminele samenwerkingsverbanden die zich met mensenhandel bezig houden, opereren veelal internationaal. Het strafrecht alleen is onvoldoende om de ondermijning van de maatschappij door deze zware en vaak internationaal georganiseerde misdaad tegen te gaan. Daarom werken het OM, de politie en andere opsporingsdiensten (zoals de Inspectie SZW van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid en de Koninklijke Marechaussee (KMar)) in de geïntegreerde aanpak zoveel mogelijk samen met relevante publieke partners. Gemeenten zijn cruciale samenwerkingspartners voor OM en opsporingsdiensten. Dit is zowel aan de orde bij arbeids- als bij seksuele uitbuiting. Bij de strijd tegen seksuele uitbuiting hebben gemeenten sinds de opheffing van het bordeelverbod in 2000 met het vergunningenbeleid een belangrijk instrument om de exploitatie van prostitutie en seksinrichtingen lokaal te reguleren. Andere belangrijke samenwerkingspartners zijn onder andere de Belastingdienst en de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND). Naast samenwerking met overheidsdiensten is het ook nuttig om de samenwerking te zoeken met bijvoorbeeld hulpverleningsinstanties (NGO’s) en private partners. Voor zover de samenwerkingspartners bevoegdheden in het kader van de bestuursrechtelijke handhaving hebben, mogen deze bevoegdheden (zoals het uitoefenen van toezicht) niet aangewend worden uitsluitend voor de strafrechtelijke handhaving, zoals de opsporing van strafbare feiten (art. 3:3 van de Algemene wet bestuursrecht). De overgang van bestuursrechtelijk naar strafrechtelijk optreden dient steeds goed bewaakt te worden. Het lokale driehoeksoverleg is de centrale plek waar over de inzet van bestuurlijke handhaving en/of strafrechtelijke handhaving afgestemd moet worden. De geïntegreerde aanpak maakt het mogelijk om, conform het barrièremodel, over de hele linie signalen van mensenhandel op te pakken, er zo veel mogelijk drempels tegen op te werpen en strafrechtelijke, bestuursrechtelijke en/of fiscale interventies te plegen. De samenwerking heeft een vaste vorm gekregen in het Expertisecentrum Mensenhandel en Mensensmokkel (EMM), in de Regionale Informatie- en Expertisecentra (RIEC’s) en in het Landelijk Informatie- en Expertisecentrum (LIEC). Met de betrokken inspectie- en opsporingsdiensten is afgesproken dat zij signalen van mensenhandel terstond bij het EMM melden. Informatie uitwisseling is een belangrijke voorwaarde voor samenwerking. Partners die betrokken zijn bij de bestrijding van mensenhandel wisselen informatie uit, vaak in structurele vorm. Deze informatie-uitwisseling dient te allen tijde plaats te vinden conform de daarvoor geldende wettelijke regimes.
1
2
2
Zie Richtlijn 2011/36/EU van het Europees Parlement en de Raad van 5 april 2011 inzake de voorkoming en bestrijding van mensenhandel en de bescherming van slachtoffers daarvan (PbEU L 101/1). Zie het arrest van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) van 7 januari 2010, Rantsev v. Cyprus en Rusland, appl. no. 25965/04. Deze lijn had het EHRM al ingezet in de uitspraak Siliadin tegen Frankrijk (EHRM 26 juli 2005, nr. 73316/01, par. 122).
Staatscourant 2013 nr. 16816
21 juni 2013
Opsporing 1. Oppakken signalen mensenhandel Signalen van mensenhandel moeten in alle gevallen worden opgepakt. Dat betekent dat wordt bekeken of er voldoende relevante aanknopingspunten voor opsporing zijn. Als dat het geval is, dienen deze in overleg met de officier van justitie, te worden onderzocht. Uitgangspunt is dat naar (rechts)personen die een aandeel hebben in het tewerkstellen en uitbuiten van slachtoffers strafrechtelijk onderzoek wordt verricht. Afhankelijk van de plaats waar en het niveau waarop mensenhandel zich voordoet kan de opsporing van mensenhandel geschieden door de politie, de bijzondere opsporingsdiensten (zoals de directie Opsporing van de Inspectie SZW) en de KMar, of door een combinatie daarvan.
2. Financieel onderzoek Mensenhandel mag niet lonen. Bij mensenhandel gaat het de daders bij uitstek om geldelijk gewin. Uitgangspunt is dat financieel onderzoek een vast onderdeel uitmaakt van het opsporingsonderzoek en dat het onderzoek – zo mogelijk – is gericht op het hele criminele netwerk. Niet alleen ondersteunt dit de ontnemingsprocedure en vergroot dit de mogelijkheden tot het afpakken van crimineel vermogen meer in het algemeen, maar ook kan financieel onderzoek waardevolle gegevens opleveren voor de bewijsvoering in de strafzaak zelf. Bovendien kan informatie uit financieel onderzoek belangrijk zijn bij het onderbouwen van de vordering tot schadevergoeding van het slachtoffer. Bij het financieel rechercheren kan gebruik worden gemaakt van de expertise van het Bureau Ontnemingswetgeving Openbaar Ministerie (BOOM). Ook kan worden samengewerkt met de FIU (Financial Intelligence Unit) en het Centraal Justitieel Incasso Bureau (CJIB).
3. Internationaal onderzoek Mensenhandel is vaak grensoverschrijdend. Uitgangspunt is daarom dat in het opsporingsonderzoek actief internationale samenwerking wordt gezocht, ook bij het financieel rechercheren. Doel is het verkrijgen van zicht op de mensenhandelketen, het doorbreken ervan, en het in kaart brengen en afnemen van crimineel vermogen in het buitenland. Hierbij valt te denken aan rechtshulpverzoeken, parallel-onderzoeken of het opzetten van een Joint Investigation Team (JIT).3
4. Informatief gesprek en aangifte Mensenhandel kan ambtshalve worden opgespoord en vervolgd. Het doen van een aangifte is niet noodzakelijk, mensenhandel is geen klachtdelict. Voorafgaand aan een aangifte van mensenhandel dient een informatief gesprek te worden gevoerd, tenzij dit vanwege een acute situatie niet mogelijk is. Dit gesprek wordt ook wel intake genoemd. Vanuit het perspectief van een evt. strafrechtelijk vervolg, dient dit gesprek ertoe om zicht te krijgen op slachtofferschap en om het slachtoffer uitleg te geven over de strafrechtelijke procedure. Onder andere wordt aangegeven dat het informatief gesprek de start kan zijn van ambtshalve opsporing en vervolging, ook als het slachtoffer uiteindelijk besluit geen aangifte te doen. In verband met het mogelijk tijdsverloop tussen informatief gesprek en aangifte wordt van dit gesprek in ieder geval schriftelijk verslag gelegd. In overleg met de officier van justitie wordt tevens een geluidsopname gemaakt. Het verslag van het informatieve gesprek wordt niet opgenomen in het procesdossier, tenzij de officier van justitie anders beslist. Indien tijdens het informatieve gesprek bruikbare opsporingsindicaties aan de orde komen, dan dient een proces verbaal van bevindingen te worden opgemaakt. Die gang van zaken wordt bij aanvang van het gesprek aan het slachtoffer bekend gemaakt. Het slachtoffer wordt gewezen op de mogelijkheden van hulpverlening. Op aangiften van mensenhandel is de Aanwijzing auditief en audiovisueel registreren van verhoren van aangevers, getuigen en verdachten van toepassing. Voor aangiften die worden gedaan tijdens het informatieve gesprek geldt dit eveneens: in zo’n geval is deze aanwijzing van toepassing vanaf het moment waarop het informatieve gesprek overgaat in de aangifte.
Vervolging 1. Uitgangspunt is vervolging Indien het opsporingsonderzoek daarvoor voldoende basis biedt, dient het tot vervolging te leiden.
3
3
Zie de Aanwijzing JIT’s.
Staatscourant 2013 nr. 16816
21 juni 2013
Dat geldt voor alle daders, zowel degenen die iemand in een toestand van uitbuiting brengt als degenen die voordeel trekt van de uitbuiting. Indien van toepassing kunnen naast mensenhandel (ook) andere delicten ten laste worden gelegd, zoals mensensmokkel, zedendelicten, geweldsdelicten, witwassen, valsheidsdelicten en deelneming aan een criminele organisatie. Inzet is dat in alle zaken wordt gekeken naar de mogelijkheid tot het afpakken van crimineel vermogen.4 Het uitgangspunt van internationale samenwerking geldt ook voor de vervolgingsfase.
2. Niet vervolging en niet-bestraffing van het slachtoffer (beginselen van non-prosecution en non-punishment) Slachtoffers van mensenhandel hebben recht op bescherming tegen vervolging en bestraffing wegens criminele activiteiten, tot het plegen waarvan zij zijn gedwongen of bewogen, als rechtstreeks gevolg van het feit dat zij slachtoffer zijn van mensenhandel. Dit recht op bescherming staat niet in de weg aan een vervolging of bestraffing voor misdrijven die zij vrijwillig hebben begaan of waaraan zij vrijwillig hebben deelgenomen.5 In de gevallen waarin het evident is dat slachtoffers gedwongen zijn tot het plegen van misdrijven kan worden gedacht aan bijvoorbeeld een sepot, het vorderen van schuldigverklaring zonder oplegging van straf (art. 9a Sr), of het toepassen van strafuitsluitingsgronden en/of strafvermindering.
Verantwoordelijkheden ten aanzien van slachtoffers van mensenhandel Slachtofferzorg neemt een centrale plaats in bij de aanpak van mensenhandel. Het gaat daarbij niet alleen om het middels strafrechtelijke interventies recht doen aan slachtoffers, maar ook om een correcte bejegening en om ondersteuning tijdens de rechtsgang, bijvoorbeeld bij het verkrijgen van een schadevergoeding.6 Ook tijdens het strafrechtelijk onderzoek dient rekening gehouden te worden met de rechten en belangen van slachtoffers.
1. Rechtmatig verblijf tijdens opsporing en vervolging (paragraaf B8/3 Vc Modern Migratiebeleid) Paragraaf B8/3 van de Vreemdelingencirculaire Modern Migratiebeleid (Vc Modern Migratiebeleid) regelt het rechtmatige verblijf van slachtoffers die aangifte doen of op andere wijze medewerking verlenen aan het opsporings- of vervolgingsonderzoek, en van getuigen die aangifte doen en van wie het verblijf in Nederland in het belang is van het opsporings- en vervolgingsonderzoek. Op grond hiervan kunnen deze personen gedurende langere tijd ter beschikking blijven van het OM. Dat is voor het strafrechtelijk onderzoek van het grootste belang. Ten behoeve van een goede uitvoering van deze regeling informeert het OM de IND zo snel mogelijk over de daarvoor relevante beslissingen en uitspraken in de fase van onderzoek en vervolging.
2. Secundaire victimisatie Onverminderd de rechten van de verdediging dienen het OM en de opsporingsdiensten er zorg voor te dragen dat secundaire victimisatie van het slachtoffer wordt voorkomen.7 In verband hiermee dient tijdens het strafrechtelijk onderzoek een aantal zaken in het oog gehouden te worden voor alle slachtoffers, en een aantal zaken in het bijzonder wanneer het minderjarige slachtoffers betreft. Deze komen in paragraaf 2.1 en 2.2 hieronder aan de orde.
2.1 Bescherming van slachtoffers tijdens het strafrechtelijk onderzoek Wanneer in een strafzaak het horen van het slachtoffer als getuige aan de orde komt, zal een belangenafweging moeten worden gemaakt tussen de bescherming van de persoonlijke levenssfeer, de veiligheid en gezondheid van het slachtoffer en het recht van de verdachte op een eerlijk proces.8 Het is in de regel in het belang van het slachtoffer dat ondervragingen zonder onnodige vertragingen plaatsvinden, dat het aantal ondervragingen beperkt blijft en dat wordt vermeden dat ondervragingen worden herhaald.9 Daarnaast dient vermeden te worden dat visueel contact plaatsvindt tussen
4
5
6 7
8 9
4
Met name door het vorderen van een schadevergoedingsmaatregel, ontneming, verbeurdverklaring of een combinatie daarvan. Zie ook de Aanwijzing ontneming. Zie overweging 14 en art. 8 van de Richtlijn 2011/36/EU van het Europees Parlement en de Raad van 5 april 2011 inzake de voorkoming en bestrijding van mensenhandel en de bescherming van slachtoffers daarvan (PbEU L 101/1). Zie de Aanwijzing slachtofferzorg. Zie art. 12 lid 4 van de Richtlijn 2011/36/EU van het Europees Parlement en de Raad van 5 april 2011 inzake de voorkoming en bestrijding van mensenhandel en de bescherming van slachtoffers daarvan (PbEU L 101/1). HR 20 mei 2003, LJN nummer AF5704. Zie art. 12, lid 4 (onder a-d) van de Richtlijn 2011/36/EU van het Europees Parlement en de Raad van 5 april 2011 inzake de voorkoming en bestrijding van mensenhandel en de bescherming van slachtoffers daarvan (PbEU L 101/1).
Staatscourant 2013 nr. 16816
21 juni 2013
slachtoffer en verdachte, dat het slachtoffer als getuige moet optreden tijdens een openbare zitting en dat nodeloos vragen over het privéleven worden gesteld. OM en opsporingsdiensten dienen al het mogelijke te doen om aan deze belangen tegemoet te komen. Het OM kan voorstellen het slachtoffer te horen buiten de openbaarheid en buiten de aanwezigheid van de verdachte, bijvoorbeeld door de inzet van moderne communicatiemiddelen. Alternatieven zijn verder een verhoor door de rechtercommissaris, het ter terechtzitting afspelen van de geluidsopname die is gemaakt van de belastende verklaring die het slachtoffer tegenover de politie heeft afgelegd of het horen van de verbalisanten die het verhoor hebben afgenomen. Waar het gaat om het gebruik als bewijs van verklaringen van getuigen die door de verdediging vanwege specifieke omstandigheden niet kunnen worden gehoord, is de jurisprudentie m.b.t. art. 6 EVRM van belang.10 In uitzonderlijke gevallen kan het slachtoffer als bedreigde getuige worden aangemerkt en anoniem worden gehoord door de rechter-commissaris (art. 226a e.v. Sv). In zo’n geval kan het slachtoffer ook deelnemen aan het getuigenbeschermingsprogramma. Verder kunnen de bepalingen in de artt. 187-187d Sv aan slachtoffer-getuigen bescherming bieden (beperkte anonimiteit).
2.2 Bescherming van minderjarige slachtoffers en slachtoffers met specifieke behoeften tijdens het strafrechtelijk onderzoek In aanvulling op het gestelde in paragraaf 2.1 dienen tijdens het strafrechtelijk onderzoek, met het oog op een goede procesgang, tevens de nodige maatregelen te worden genomen om bescherming te bieden aan minderjarige slachtoffers van mensenhandel. Indien mogelijk wordt het minderjarige slachtoffer steeds door dezelfde personen ondervraagd en vindt de ondervraging plaats in een daarvoor ontworpen of aangepaste ruimte. Daarnaast mag het minderjarige slachtoffer zich laten vergezellen door een vertegenwoordiger of een volwassene naar keuze van de minderjarige, behoudens uitzonderingen.11 Tevens worden er, indien mogelijk, video-opnamen gemaakt van de ondervraging van het minderjarige slachtoffer of de minderjarige getuige, die als bewijs kunnen worden gebruikt in de strafprocedure.12 Vergelijkbare maatregelen worden overwogen wanneer het slachtoffers met specifieke behoeften betreft, met name waar deze voortkomen uit zwangerschap, gezondheidstoestand, handicap, geestesstoornis of psychische aandoening, of waar die het gevolg zijn van ernstige vormen van psychisch, fysiek of seksueel geweld die zij hebben ondergaan.13
Overgangsrecht De beleidsregels in deze aanwijzing hebben onmiddellijke gelding vanaf de datum van inwerkingtreding.
10 11
12
13
5
Zie bijv. HR 12 oktober 1999, NJ 1999, 827 en EHRM Al-Khawaja en Tahéry, 15/12/2011 (appl.no. 26766/05 en 22228/06). Zie art. 15, lid 3 van de Richtlijn 2011/36/EU van het Europees Parlement en de Raad van 5 april 2011 inzake de voorkoming en bestrijding van mensenhandel en de bescherming van slachtoffers daarvan (PbEU L 101/1). Hierop is de Aanwijzing auditief en audiovisueel registeren van verhoren van aangevers, getuigen en verdachten van toepassing. Zie ook art. 15, lid 4 van de Richtlijn 2011/36/EU van het Europees Parlement en de Raad van 5 april 2011 inzake de voorkoming en bestrijding van mensenhandel en de bescherming van slachtoffers daarvan (PbEU L 101/1). Zie art. 11, lid 7 van de Richtlijn 2011/36/EU van het Europees Parlement en de Raad van 5 april 2011 inzake de voorkoming en bestrijding van mensenhandel en de bescherming van slachtoffers daarvan (PbEU L 101/1).
Staatscourant 2013 nr. 16816
21 juni 2013