Faculteit Rechtsgeleerdheid Universiteit Gent Academiejaar 2009-10
De opvang en rechtspositie van de slachtoffers van mensenhandel
Masterproef van de opleiding ‘Master in de rechten’ Ingediend door
Katelijn Hollevoet 20054164 Major in het burgerlijk recht en strafrecht
Promotor: Prof. dr. Brice De Ruyver Commissaris: Prof. dr. Gert Vermeulen
Faculteit Recht sgeleerdheid – RE51 – Kabinet van de Decaan Universiteitstraat 4, BE-9000 Gent
www.law.ugent.be
Woord vooraf Mensenhandel is een thema dat bijzonder actueel is. Regelmatig worden verhalen van slachtoffers van mensenhandel in de media gebracht. Van hieruit groeide mijn interesse in de problematiek en meer bepaald in het lot van de slachtoffers. Vandaar ook mijn keuze voor het onderwerp “de opvang en rechtspositie van de slachtoffers van mensenhandel”.
Graag wil ik nog een dankwoordje richten aan mijn promotor Professor dr. De Ruyver die mij een aantal nuttige richtlijnen gaf en me de kans gaf om over dit onderwerp te schrijven. Daarnaast zou ik ook graag mijn ouders bedanken, die mij doorheen mijn studies altijd hebben gesteund, alsook mijn vrienden voor hun motivatie en aanmoediging.
Inhoudsopgave Inleiding
1
Hoofdstuk I: Algemene situering van de problematiek mensenhandel
4
1.1. Definitie van het begrip ‘mensenhandel’ in Belgische context
4
1.1.1. Mensenhandel 1.1.1.1. Mensenhandel met het oog op seksuele exploitatie 1.1.1.2. Exploitatie van bedelarij 1.1.1.3. Economische exploitatie 1.1.1.4. Orgaan -en weefseldiefstal 1.1.1.5. Het laten plegen van misdaden of wanbedrijven 1.1.2. Mensensmokkel 1.2. Wetgevend kader
4 7 8 8 10 10 10 12
1.2.1. Nationaal 1.2.1.1. De wet van 13 april 1995 1.2.1.2. De wet van 10 augustus 2005 1.2.1.3. Wet van 15 september 2006 1.2.2. Internationaal 1.2.2.1. De Verenigde Naties 1.2.2.2. Europese unie 1.2.2.3. Raad van Europa
12 12 13 15 16 16 19 21
1.3. De oorzaken van het fenomeen mensenhandel
22
1.3.1. Push-factoren 1.3.1.1. Economische factoren 1.3.1.2. Culturele en sociale factoren 1.3.1.3. Politieke factoren 1.3.2. Pull-factoren 1.3.3. Restrictief migratiebeleid
22 23 24 25 26 27
1.4. Omvang en geografische spreiding van het probleem mensenhandel
29
1.5. Profiel van de betrokken personen
31
1.5.1. Profiel van de slachtoffers 1.5.1.1. Volwassen vrouwen en mannen 1.5.1.2. Kinderen 1.5.2. Profiel van de daders
31 31 35 36
Hoofdstuk II: Fase van detectie, identificatie en doorverwijzing
41
2.1. Identificatie als slachtoffer mensenhandel door eerstelijnsdiensten
41
2.1.1. Inleiding 2.1.2. Op basis waarvan wordt een persoon als slachtoffer gedetecteerd? 2.1.3. Gevolgen van identificatie als slachtoffer van mensenhandel 2.1.3.1. Informatieverstrekking 2.1.3.2. Doorverwijzing 2.1.4. Bevindingen van de ad-hoc werkgroep 2.1.5. Conclusie 2.2. Doorverwijzing van de slachtoffers naar gespecialiseerde onthaalcentra 2.2.1. Van aanmelding tot slachtofferdossier 2.2.2. Begeleiding door de drie erkende opvangcentra 2.3. Detectie van slachtoffers in de prostitutiesector 2.3.1. Situering 2.3.2. Onderscheid problematische en niet-problematische prostitutie 2.3.2.1. Legalisering van niet-problematische prostitutie 2.3.2.2. (Zelf)regulering binnen de prostitutiesector a) Regulering vanwege de overheid b) Zelfregulering
41 42 44 44 45 45 46 47 47 48 50 50 52 52 54 55 55
Hoofdstuk III: Bijzonder statuut voor de slachtoffers van mensenhandel
57
3.1. Inleiding
57
3.2. Richtlijn 2004/81/EG
57
3.3. De Belgische verblijfsregeling voor de slachtoffers: Quid pro quo-systeem
60
3.3.1. Drie cumulatieve voorwaarden
62
3.3.2. Vier fasen 3.3.2.1. Eerste fase: Reflectieperiode of bedenktijd van 45 dagen 3.3.2.2. Tweede fase: Attest van immatriculatie voor drie maanden 3.3.2.3. Derde fase: BIVR geldig voor 6 maanden 3.3.2.4. Vierde fase: BIVR voor onbepaalde duur
63 63 64 66 67
3.3.3. Stopzetting van de procedure 3.3.4. Terugkeer naar het land van herkomst 3.3.5. Minderjarige slachtoffers
67 69 71
3.4. Overige rechten waar de slachtoffers van mensenhandel/mensensmokkel aanspraak kunnen op maken
74
3.4.1. Residentiële en ambulante opvang en begeleiding 3.4.2. Juridische bijstand en het recht om schadevergoeding te vorderen 3.4.2.1. Juridische begeleiding 3.4.2.2. Burgerlijke partijstelling 3.4.3. Toegang tot de arbeidsmarkt en onderwijs
75 75 75 76 77
Hoofdstuk IV: Evaluatie van de huidige slachtofferbenadering
78
4.1. De slachtofferbenadering in het licht van de bescherming van de mensenrechten
78
4.1.1. Medewerking als conditio sine qua non 4.1.1.1. Ratio 4.1.1.2. Kritiek ten aanzien van deze benadering
78 78 79
4.1.2. Diverse redenen voor het niet verlenen van medewerking 4.1.2.1. Angst voor represailles 4.1.2.2. Wantrouwen t.a.v. gerechtelijke instanties 4.1.2.3. Slachtoffer beschikt niet over relevante informatie 4.1.2.4. Geen mogelijkheid tot het afleggen van verklaringen
80 80 81 83 83
4.1.3. Een slachtoffer van mensenhandel is een slachtoffer van schendingen van fundamentele mensenrechten 84 4.1.3.1. Situering a) Welke rechten worden geschonden? b) Deskundigengroep Mensenhandel
84 85 87
4.1.3.2. Op de verschillende niveaus a) Op internationaal niveau b) Europese Unie c) Op nationaal niveau
88 88 90 95
4.1.3.3. Positieve verplichtingen van een staat
96
4.2. Elementen die pleiten voor het behoud van het huidige systeem?
98
4.2.1. Vrees voor oneigenlijk gebruik van het slachtofferstatuut 4.2.2. Noodzaak aan getuigenverklaringen
99 100
4.3. Is een loskoppeling wenselijk?
101
4.4. Het Italiaans model 4.4.1. Slachtofferbenadering: medewerking geldt niet als verplichtende voorwaarde 4.4.2. Evaluatie 4.5. Voorstel tot het invoeren van een tweesporenstelsel 4.5.1. Reflectieperiode 4.5.2. Tijdelijke verblijfsvergunning 4.5.3. Permanente verblijfsvergunning
Hoofdstuk V: Besluit
104
104 108 109 110 111 113
115
Inleiding Het begrip slavernij roept bij velen wellicht taferelen op uit een ver verleden. Hierbij kan gedacht worden aan de slavenhandel die in de Romeinse oudheid een alledaags fenomeen was of aan de kolonisatieperiode. Wie echter dacht dat slavernij een barbaars gebruik uit een ver verleden was, heeft het mis. Mensenhandel, een moderne vorm van slavernij, is in de 21e eeuw de snelst groeiende maffia-activiteit1. Elke dag opnieuw worden talloze mensen verhandeld over de hele wereld. Het exacte aantal personen die wereldwijd worden verhandeld, is onbekend. Dit is vooral te wijten aan het feit dat mensenhandel een illegale activiteit is, die zich in het verborgene afspeelt. De Internationale Arbeidsorganisatie schat dat er wereldwijd 2,4 miljoen personen gedwongen arbeid verrichten ten gevolge van mensenhandel2. In Europa worden naar schatting jaarlijks zo’n 250.000 personen het slachtoffer van mensenhandel3. Deze cijfers betreffen uiteraard slechts schattingen, niettemin laten ze uitschijnen dat het om een probleem met een immense omvang gaat.
Deze hedendaagse vorm van slavernij creëert vergaande negatieve gevolgen voor de slachtoffers en impliceert een schending van de meest fundamentele rechten van de mens. De slachtoffers worden onderworpen aan allerlei vormen van fysiek en psychologisch geweld. Mishandeling, opsluiting en verkrachting zijn binnen het milieu lang geen uitzondering.
Mensenhandel dient duidelijk onderscheiden te worden van mensensmokkel. Het gaat om twee verschillende misdrijven, maar ze gaan zeer vaak gepaard en mensensmokkel kan gemakkelijk verglijden in mensenhandel. Doorheen mijn masterproef wordt dan ook vaak gerefereerd aan beide fenomenen.
Mensenhandel staat sinds meer dan een decennium hoog op de politieke agenda. De Europese Unie en de internationale gemeenschap bevestigden herhaaldelijk hun wil om samen te werken en de strijd tegen mensenhandel op te voeren4. Ook in België werd vanaf de jaren ’90 de aandacht gevestigd op het probleem naar aanleiding van het ophefmakende boek Ze zijn zo lief meneer van Knack-journalist Chris De Stoop5. Hierin beschreef hij als eerste de internationale vrouwenhandel van
1
F. DE PAUW, Handel in mensen, Leuven, Davidsfonds, 2001, 15. INTERNATIONAL LABOUR OFFICE, ILO action against trafficking in human beings, Genève, ILO, 2008, 3. 3 UNITED NATIONS OFFICE ON DRUGS AND CRIME, Trafficking in Persons: Analysis on Europe, Wenen, UNODC, 2009, 8. 4 S. KRIEG, “Trafficking in Human Beings: The EU Approach between border control, law enforcement and human rights”, E.L.J. 2009, 775. 5 C. DE STOOP, Ze zijn zo lief, meneer: over vrouwenhandelaars, meisjesballetten en de bende van de bende van de miljardair, Leuven, Uitgeverij Kritak, 1992, 284. 2
1
binnenuit, wat grote beroering veroorzaakte bij zowel de Belgische bevolking als de politieke wereld. Het gebrek aan een strafrechtelijk beleid en aan aandacht voor de slachtoffers van mensenhandel werden aan de kaak gesteld. Dit boek leidde onder meer tot de oprichting van de parlementaire onderzoekscommissie mensenhandel.
Sinds het boek van De Stoop in 1992 gepubliceerd werd en de daaropvolgende commissie mensenhandel, is er in België heel wat veranderd. Allerhande maatregelen van zowel preventieve als repressieve aard werden genomen. Voor het eerst ontstond er ook aandacht voor de slachtoffers en werd aan hen ook opvang en bescherming geboden.
In hoofdstuk I wordt een algemeen beeld geschetst van het fenomeen mensenhandel. Eerst wordt nagegaan wat er in de huidige context begrepen dient te worden onder mensenhandel, vervolgens wordt het wetgevend kader met betrekking tot de problematiek nagegaan en worden ook de oorzaken van mensenhandel nader toegelicht. Daarna worden enkele cijfergegevens weergegeven en tenslotte wordt een profiel geschetst van zowel de slachtoffers als de dadergroeperingen.
In hoofdstuk II wordt nagegaan hoe de slachtoffers in België gedetecteerd en geïdentificeerd worden. Er wordt gewezen op een aantal moeilijkheden en knelpunten op dit domein. Specifiek met betrekking tot de prostitutiesector worden maatregelen voorgesteld die kunnen bijdragen tot een betere zichtbaarheid van het probleem mensenhandel.
In hoofdstuk III ga ik na hoe de opvang van de slachtoffers in België georganiseerd is en op welke rechten de slachtoffers aanspraak kunnen maken. Aan welke voorwaarden moeten de betrokken personen voldoen om aanspraak te kunnen maken op het statuut voor slachtoffers van mensenhandel? Eerst wordt nagegaan welke maatregelen terzake op Europees niveau werden genomen en vervolgens hoe deze in België werden omgezet. Waar situeren zich eventueel knelpunten?
In hoofdstuk IV wens ik de huidige regeling waarbij de slachtoffers van mensenhandel slechts kunnen genieten van het bijzonder slachtofferstatuut indien ze medewerking verlenen aan de gerechtelijke autoriteiten, kritisch te beoordelen. De huidige slachtofferbenadering wens ik te evalueren in het licht van de tendens die sinds enkele jaren ontstaan is om in het mensenhandelbeleid niet het repressieve element centraal te stellen, maar om mensenhandel te beschouwen als een inbreuk op
2
de mensenrechten6. In dit hoofdstuk zal ik na gaan of en in welke mate dit mensenrechtelijk perspectief wordt voorgestaan en toegepast op internationaal, europees en nationaal vlak. Is een loskoppeling van de medewerking van het slachtoffer en de hulpverlening wenselijk? Er wordt ook nagegaan hoe opvang en bijstand voor de slachtoffers in Italië is georganiseerd. Creëert dit huidige systeem een goed evenwicht tussen het belang van de slachtoffers en dat van een succesvol justitieel optreden tegen mensenhandelaars? Zo niet, wat kan eventueel verbeteren?
6
S. KRIEG, “Trafficking in Human Beings: The EU Approach between border control, law enforcement and human rights”, E.L.J. 2009, 776.
3
Hoofdstuk I: Algemene situering van de problematiek mensenhandel 1.1. Definitie van het begrip ‘mensenhandel’ in Belgische context
Mensenhandel betreft de uitbuiting van een persoon of de arbeid van een persoon in eender welke economische sector, waarbij de seksindustrie een specifieke risicosector is7. Een definitie van het begrip zoals gehanteerd in Belgische context, werd door de wet van 10 augustus 2005 tot wijziging van diverse bepalingen met het oog op de versterking van de strijd tegen mensenhandel en mensensmokkel en tegen praktijken van huisjesmelkers (nieuwe Mensenhandelwet)8, ingevoerd in het strafwetboek. De definitie omschreven in deze wet, wijkt in belangrijke mate af van de oude definitie van mensenhandel, zoals die was ingevoerd door de Mensenhandelwet van 13 april 19959.
Mensenhandel en mensensmokkel zijn termen die vaak door elkaar worden gebruikt. Hoewel ze vaak gepaard gaan en mensenhandel zeer dikwijls, maar niet noodzakelijk, het gevolg is van mensensmokkel, gaat het om twee verschillende misdrijven10. De wet van 10 augustus 2005 creëerde een duidelijk onderscheid tussen beide begrippen. .
1.1.1. Mensenhandel
Door de wet van 10 augustus 2005 werd de specifieke strafbaarstelling voor mensenhandel ingevoerd in het Strafwetboek. In boek II, titel VIII Sw. werd een hoofdstuk IIIter ingevoegd met als opschrift “Mensenhandel” dat de artikelen 433quinquies tot en met 433novies omvat. Artikel 433quinquies definieert het misdrijf mensenhandel als volgt:
“de werving, het vervoer, de overbrenging, de huisvesting, de opvang van een persoon, de wisseling of de overdracht van de controle over hem teneinde: 1° ten aanzien van deze persoon de misdrijven te laten plegen die bedoeld worden in de artikelen 379, 380, §§ 1 en 4, en 383bis, § 1; 7
Ministeriële richtlijnen van 13 januari 1997 aan de Dienst Vreemdelingenzaken, parketten, politiediensten, inspectie van sociale wetten en de sociale inspectie omtrent de bijstand aan slachtoffers van mensenhandel, BS 21 februari 1997, gewijzigd op 17 april 2003, BS 27 mei 2003. 8 Wet 10 augustus 2005 tot wijziging van diverse bepalingen met het oog op de versterking van de strijd tegen mensenhandel en mensensmokkel en tegen praktijken van huisjesmelkers, BS 2 september 2005. 9 Wet van 13 april 1995 houdende bepalingen tot bestrijding van de mensenhandel en van de kinderpornografie, BS 25 april 1995. 10 P. HERBOTS, “Richtlijn definieert onderscheid tussen mensenhandel en mensensmokkel”, Juristenkrant 2004, afl. 92, 6.
4
2° ten aanzien van deze persoon het misdrijf te laten plegen dat bedoeld wordt in artikel 433ter; 3° deze persoon aan het werk te zetten of te laten aan het werk zetten in omstandigheden die in strijd zijn met de menselijke waardigheid; 4° bij deze persoon organen of weefsels weg te nemen of te laten wegnemen in strijd met de Wet van 13 juni 1986 betreffende het wegnemen en transplanteren van organen; 5° of deze persoon tegen zijn wil een misdaad of een wanbedrijf te doen plegen. Behalve in het in 5 bedoelde geval is de toestemming van de in het eerste lid bedoelde personen met de voorgenomen of daadwerkelijke uitbuiting van geen belang.”
Mensenhandel is, in tegenstelling tot mensensmokkel, essentieel gericht op het economisch uitbuiten van personen met het oog op het verkrijgen van financiële of andere voordelen11. Terwijl de Mensenhandelwet van 1995 voornamelijk betrekking had op mensenhandel binnen het prostitutiemilieu12, viseert de Mensenhandelwet van 2005 verschillende vormen van exploitatie. Naast mensenhandel met het oog op seksuele exploitatie stelt de wetsbepaling ook mensenhandel met het oog op arbeidsexploitatie en de orgaan- of weefseldiefstal en -transplantatie, strafbaar. Ook personen die andermans bedelarij exploiteren en anderen een misdaad of wanbedrijf doen plegen, zijn op grond van artikel 433quinquies strafbaar.
De constitutieve bestanddelen van het misdrijf mensenhandel bestaan enerzijds uit het plegen van een handeling (werven, huisvesten, vervoeren, opvangen etc.) en anderzijds uit een welbepaalde finaliteit van uitbuiting (uitbuiting van prostitutie, uitbuiting van bedelarij, economische exploitatie, wegnemen van organen)13. Verzwarende omstandigheden van het misdrijf vinden we terug in de artikelen 433sexies en 433septies en betreffen onder meer het feit dat het misdrijf is gepleegd ten aanzien van een minderjarige, misbruik van de bijzonder kwetsbare positie waarin een persoon zich bevindt en het gebruik van listige kunstgrepen, geweld, bedreigingen of een vorm van dwang.
De Mensenhandelwet vereist niet dat de dader gebruik maakt van listige kunstgrepen, geweld, bedreigingen of enige andere vorm van dwang of dat hij misbruik maakt van de bijzonder kwetsbare positie waarin een persoon zich bevindt, opdat er sprake zou zijn van mensenhandel. Deze modi 11
K. DE MANGELEER, T. DE MEULENAER en L. EL ASJADI, “Illegale migratie en mensensmokkel” in G. VERMEULEN en F. D’HONDT (eds.), Aspecten van Europees materieel strafrecht, Antwerpen, Maklu, 2002, 173. 12 I. AENDENBOOM,“Nieuwe wetsbepalingen tot versterking van de strijd tegen mensenhandel en mensensmokkel. Een overzicht in vogelvlucht”, T. Vreemd 2005, 340; I. AENDENBOOM, “Van doe-het-zelver tot designer? Aanpassingen verblijfsregeling slachtoffers mensenhandel”, T. Vreemd 2007, 86. 13 CENTRUM VOOR GELIJKHEID VAN KANSEN EN VOOR RACISMEBESTRIJDING, Jaarverslag 2005. Het Belgische mensenhandelbeleid: gewikt en gewogen, Brussel, Centrum voor gelijkheid van kansen en racismebestrijding, 2005, 16.
5
operandi betreffen dus geen constitutieve bestanddelen van het misdrijf, maar zijn enkel verzwarende omstandigheden14. Met uitzondering van het in artikel 433quinquies, §1, 5° bedoelde geval, is de toestemming van het slachtoffer met de voorgenomen of daadwerkelijke uitbuiting van geen belang is. De vaststelling van de exploitatie op zich is voldoende om als mensenhandel te worden beschouwd15.
De Belgische mensenhandeldefinitie wijkt hiermee af van de definities van mensenhandel gehanteerd door de Verenigde Naties16 en de Europese Unie17, die de modi operandi wél als constitutief element weerhouden. Deze internationale akten stellen dat mensenhandel een element van dwang of onvrijheid veronderstelt. België druist in tegen de algemene consensus over het feit dat de essentie van mensenhandel juist gelegen is in het dwang- of onvrijheidselement18. Het niet weerhouden van de modi operandi als constitutieve bestanddelen, was een bewuste keuze van de wetgever, die op deze wijze de bewijslast voor het openbaar ministerie wenste te verlichten19.
Illegale grensoverschrijding is geen wezenskenmerk van mensenhandel. Het misdrijf is in principe onafhankelijk van het feit of het slachtoffer al dan niet legaal een land binnenkomt of er verblijft. Er dient echter opgemerkt te worden dat mensenhandel in praktijk zeer vaak gepaard gaat met illegale grensoverschrijding20.
14
CENTRUM VOOR GELIJKHEID VAN KANSEN EN VOOR RACISMEBESTRIJDING, Jaarverslag 2005. Het Belgische mensenhandelbeleid: gewikt en gewogen, Brussel, Centrum voor gelijkheid van kansen en racismebestrijding, 2005, 14-16; CENTRUM VOOR GELIJKHEID VAN KANSEN EN VOOR RACISMEBESTRIJDING, Jaarverslag 2007. Het Belgische mensenhandelbeleid: gewikt en gewogen, Brussel, Centrum voor gelijkheid van kansen en racismebestrijding, 2008, 12-13; I. AENDENBOOM,“Nieuwe wetsbepalingen tot versterking van de strijd tegen mensenhandel en mensensmokkel. Een overzicht in vogelvlucht”, T. Vreemd 2005, 341. 15 X., De strijd tegen mensenhandel en mensensmokkel. Beleid en aanpak, Brussel, 2008, 4. 16 Aanvullend protocol van 15 november 2000 inzake de preventie, bestrijding en bestraffing van mensenhandel, in het bijzonder vrouwenhandel en kinderhandel, bij het Verdrag van de Verenigde Naties tegen transnationale georganiseerde misdaad, BS 16 juli 2004. 17 Kaderbesluit 2002/629/JBZ van de Raad van de Europese Unie van 19 juli 2002 inzake bestrijding van mensenhandel, Pb. L. 1 augustus 2002, afl. 203, 1. 18 KONING BOUDEWIJNSTICHTING, Belgisch mensenhandelbeleid. Status Questionis, evaluatie en toekomstopties, Brussel, 2006, 14-28. 19 I. AENDENBOOM,“Nieuwe wetsbepalingen tot versterking van de strijd tegen mensenhandel en mensensmokkel. Een overzicht in vogelvlucht”, T. Vreemd 2005, 342. 20 K. DE MANGELEER, T. DE MEULENAER en L. EL ASJADI, “Illegale migratie en mensensmokkel” in G. VERMEULEN en F. D’HONDT (eds.), Aspecten van Europees materieel strafrecht, Antwerpen, Maklu, 2002, 173; J. VAN BRIEL, E. SNEIJERS, K. VEREECKE EN N. BOSSCHEM, “Mensenhandel” in G. VERMEULEN, F. D’HONDT (eds.), Aspecten van Europees materieel strafrecht, Antwerpen, Maklu, 2002, 232.
6
Zowel vreemdelingen als Belgen kunnen het slachtoffer worden van mensenhandel, bijgevolg wordt ook interne mensenhandel strafbaar gesteld21. In tegenstelling tot wat het geval is in de internationale en Europese instrumenten, wordt geen onderscheid gemaakt tussen meerderjarige en minderjarige slachtoffers van mensenhandel22. Het feit dat het slachtoffer een minderjarige is, is wel een verzwarende omstandigheid die aldus een zwaardere bestraffing met zich meebrengt.
Er dient nog opgemerkt dat de strafbaarstelling mensenhandel niet afhankelijk is van het reële karakter van de uitbuiting. De feitenrechter moet oordelen op basis van de omstandigheden eigen aan de zaak of er al dan niet sprake is van uitbuiting. Stel dat er meisjes, die niet in het bezit zijn van geldige verblijfspapieren, worden aangetroffen in een woning die toebehoort aan een persoon met een dubieuze reputatie. De feiten eigen aan de zaak, zouden er kunnen op wijzen dat het de bedoeling was dat zij voor de eigenaar van de woning zouden werken als prostituees. In dergelijke situaties is het aan de feitenrechter om op basis van de concrete omstandigheden te oordelen of er sprake is van voorgenomen uitbuiting23.
1.1.1.1. Mensenhandel met het oog op seksuele exploitatie (art. 433quinquies, §1, 1°)
Het eerste lid, 1° van artikel 433quinquies heeft betrekking op seksuele exploitatie. Het stelt mensenhandel die erop gericht is ten aanzien van deze persoon de misdrijven te laten plegen die bedoeld worden in de artikelen 379, 380, §1 en §4, en 383bis, § 1, strafbaar. Het gaat om de seksuele uitbuiting van personen in de prostitutie en kinderpornografie.
Artikel 380 van het Strafwetboek bestraft reeds personen die zich schuldig maken aan mensenhandel teneinde het slachtoffer zelf seksueel uit te buiten. Artikel 433quinquies daarentegen heeft betrekking op de situatie waarbij een persoon zich schuldig maakt aan mensenhandel met het oogmerk een andere persoon toe te laten om het slachtoffer seksueel uit te buiten. Het onderscheid tussen de persoon die een ander uitbuit buiten het kader van mensenhandel en de uitbuiter die onderdeel uitmaakt van een netwerk van mensenhandel, dient duidelijk voor ogen gehouden te 21
KONING BOUDEWIJNSTICHTING, Belgisch mensenhandelbeleid. Status Questionis, evaluatie en toekomstopties, Brussel, 2006, 20. 22 CENTRUM VOOR GELIJKHEID VAN KANSEN EN VOOR RACISMEBESTRIJDING, Jaarverslag 2005. Het Belgische mensenhandelbeleid: gewikt en gewogen, Brussel, Centrum voor gelijkheid van kansen en racismebestrijding, 2005, 14-15. 23 Memorie van toelichting van het wetsontwerp tot wijziging van verschillende bepalingen met het oog op de versterking van de strijd tegen de mensenhandel en mensensmokkel, Parl. Doc.Kamer, 2004-05, nr. 51-1560/1, p. 20.
7
worden. Op basis van artikel 433quinquies kan deze laatste persoon als mededader van het misdrijf mensenhandel worden vervolgd24.
1.1.1.2. Exploitatie van bedelarij (art. 433quinquies, §1, 2°)
De wet van 10 augustus 2005 vult het Strafwetboek aan met artikel 433ter en 433quater. Deze bepalingen verbieden het exploiteren van andermans bedelarij25. Daarnaast is het strafbaar een andere persoon aan te werven met de bedoeling hem of haar over te leveren aan bedelarij, personen aan te zetten om te bedelen of door te gaan met bedelen of een persoon ter beschikking te stellen van een bedelaar opdat deze laatste zich van hen bedient om het openbare medelijden te wekken26. De wetgever had uitdrukkelijk niet de bedoeling om het misdrijf bedelarij27 opnieuw strafbaar te stellen28. Het artikel bestraft wel elke persoon die andermans bedelarij uitbuit, dit houdt in dat de persoon die de opbrengsten int, wordt bestraft. Door de toevoeging van deze artikelen wou men een antwoord bieden op de groeiende tendens van uitbuiting van bedelarij29. In het straatbeeld zien we immers regelmatig gehandicapte volwassenen en minderjarigen bedelen. Bepaalden onder hen zijn klaarblijkelijk overgeleverd aan individuen of netwerken die hun handicap uitbuiten30. De uitbuiting van het bedelen van een minderjarige wordt beschouwd als een verzwarende omstandigheid31.
1.1.1.3. Economische exploitatie (Artikel 433quinquies, §1, 3°)
Door de Mensenhandelwet van 2005 werd mensenhandel met het oog op arbeidsexploitatie voor de eerste keer uitdrukkelijk strafbaar gesteld in het Strafwetboek. Economische uitbuiting doet zich voor
24
Memorie van toelichting van het wetsontwerp tot wijziging van verschillende bepalingen met het oog op de versterking van de strijd tegen de mensenhandel en mensensmokkel, Parl. Doc.Kamer, 2004-05, nr. 51-1560/1, p. 18-19; KONING BOUDEWIJNSTICHTING, Belgisch mensenhandelbeleid. Status Questionis, evaluatie en toekomstopties, Brussel, 2006, 16. 25 Art. 433ter 2° Sw. 26 Art. 433ter 1° Sw. 27 Bedelarij werd door de Wet van 12 januari 1993 houdende een urgentieprogramma voor een meer solidaire samenleving niet langer al misdrijf weerhouden. 28 Memorie van toelichting bij het wetsvoorstel tot wijziging van het Strafwetboek en van de wet van 15 december 1980 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen met het oog op een verzwaring van de straffen voor personen die zich schuldig maken aan smokkel van en handel in niet-begeleide minderjarigen, Parl.Doc Senaat, 2002-03, nr. 2-1457/1. 29 I. AENDENBOOM,“Nieuwe wetsbepalingen tot versterking van de strijd tegen mensenhandel en mensensmokkel. Een overzicht in vogelvlucht”, T. Vreemd 2005, 342-343. 30 Memorie van toelichting bij het wetsvoorstel tot wijziging van het Strafwetboek en van de wet van 15 december 1980 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen met het oog op een verzwaring van de straffen voor personen die zich schuldig maken aan smokkel van en handel in niet-begeleide minderjarigen, Parl.Doc Senaat, 2002-03, nr. 2-1457/1. 31 Art. 433quater Sw.
8
wanneer men een persoon aan het werk zet of laat zetten in omstandigheden die in strijd zijn met de menselijke waardigheid. Opdat er sprake zou zijn van economische exploitatie is het niet vereist dat de persoon hiertoe werd gedwongen of dat er misbruik was van zijn of haar kwetsbare positie32.
Artikel 433quinquies, §1, 3° viseert niet louter zwartwerk, maar strekt tot de bestrijding van arbeid die wordt verricht in omstandigheden in strijd met de menselijke waardigheid. Er dient dus een onderscheid gemaakt te worden tussen illegaal werk in de zin van de sociale wetgeving enerzijds en economische uitbuiting in het kader van mensenhandel anderzijds. Wat nu exact onder arbeidsomstandigheden in strijd met de menselijke waardigheid begrepen dient te worden, wordt niet omschreven in de wet. Volgens de memorie van toelichting kan men op basis van verschillende criteria besluiten dat de arbeidsomstandigheden in strijd zijn met de menselijke waardigheid. Indien het loon kennelijk niet in verhouding staat tot het aantal gepresteerde arbeidsuren of indien er nietbetaalde diensten worden geleverd, kan men besluiten tot arbeidsomstandigheden in strijd met de menselijke waardigheid. Een ander element dat kan wijzen op omstandigheden die in strijd zijn met de menselijke waardigheid, is het feit dat het arbeidsklimaat kennelijk niet in overeenstemming is met de normen bepaalt in de wet van 4 augustus 1996 betreffende het welzijn van de werknemers bij de uitvoering van hun werk33.
In die zin oordeelde het Hof van Beroep van Gent dat de omstandigheden waarin de tewerkstelling plaatsvond in strijd waren met de menselijke waardigheid, op grond van volgende overwegingen: het loon dat werd uitbetaald lag beduidend lager dan het minimumloon, de betrokkenen werkten maar liefst 60 uren per week en werden gecontroleerd door middel van camera’s die de privacy aantastten, de vrijheid van de werknemers werd aan banden gelegd, contacten met derden werden verboden en de identiteitspapieren en bankdocumenten werden achtergehouden34.
Belangrijk punt van kritiek bij deze bepaling, is het feit dat in principe niet elke vorm van economische exploitatie op basis van dit artikel bestraft kan worden. Wanneer arbeid bijvoorbeeld wordt verricht in omstandigheden die niet strijdig zijn met de menselijke waardigheid, maar er wél sprake is van gedwongen arbeid of arbeid waarbij misbruik wordt gemaakt van de bijzonder
32
KONING BOUDEWIJNSTICHTING, Belgisch mensenhandelbeleid. Status Questionis, evaluatie en toekomstopties, Brussel, 2006, 17. 33 Memorie van toelichting van het wetsontwerp tot wijziging van verschillende bepalingen met het oog op de versterking van de strijd tegen de mensenhandel en mensensmokkel, Parl. Doc.Kamer, 2004-05, nr. 51-1560/1, p. 19. 34 de Gent (3 k.) 18 december 2008, www.diversiteit.be.
9
kwetsbare positie waarin een persoon zich bevindt, valt dit in principe niet onder de toepassing van artikel 433quinquies, §1, 3°35.
1.1.1.4. Orgaan -en weefseldiefstal (art. 433quinquies, §1, 4°)
Artikel 433quinquies, §1, 4° viseert mensenhandel met het oog op het onwettig wegnemen van organen. Het betreft handelingen die strijdig zijn met de wet van 1986 betreffende het wegnemen en transplanteren van organen36. De bepaling werd ingevoegd om te voldoen aan het Protocol van Palermo37.
1.1.1.5. Het laten plegen van misdaden of wanbedrijven (art. 433quinquies, §1, 5°)
Tenslotte wordt mensenhandel met het oog op het doen plegen van een misdaad of wanbedrijf, tegen de wil van deze persoon, door artikel 433quinquies strafbaar gesteld. Volgens de memorie van toelichting gaat het om een nieuwere vorm van mensenhandel, die in de rechtspraak meer en meer opduikt met betrekking tot drugshandel en diefstal38.
1.1.2. Mensensmokkel
Door de wet van 10 augustus 2005 werd mensensmokkel strafbaar gesteld in artikel 77bis van de Wet van 15 december 1980 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen (Vreemdelingenwet)39. Het artikel luidt als volgt:
35
CENTRUM VOOR GELIJKHEID VAN KANSEN EN VOOR RACISMEBESTRIJDING, Jaarverslag 2005. Het Belgische mensenhandelbeleid: gewikt en gewogen, Brussel, Centrum voor gelijkheid van kansen en racismebestrijding, 2005, 32. 36 Verslag over het wetsontwerp houdende instemming met het Facultatief Protocol bij het Verdrag inzake de rechten van het kind, inzake de verkoop van kinderen, kinderprostitutie en kinderpornografie, aangenomen te New York op 25 mei 2000, Parl. Doc. Senaat, 2005-06, 3-1377/2. 37 Art. 3, punt a) Aanvullend protocol van 15 november 2000 inzake de preventie, bestrijding en bestraffing van mensenhandel, in het bijzonder vrouwenhandel en kinderhandel, bij het Verdrag van de Verenigde Naties tegen transnationale georganiseerde misdaad, BS 16 juli 2004. Mensenhandel met het oog op het onwettig wegnemen van organen wordt ook vermeld in artikel 4, punt a) van het Verdrag van de Raad van Europa. 38 Memorie van toelichting van het wetsontwerp tot wijziging van verschillende bepalingen met het oog op de versterking van de strijd tegen de mensenhandel en mensensmokkel, Parl. Doc.Kamer, 2004-05, nr. 51-1560/1, p. 20. 39 Wet van 15 december 1980 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen, BS 31 december 1980.
10
“Levert het misdrijf mensensmokkel op het ertoe bijdragen, op welke manier ook, rechtstreeks of via een tussenpersoon, dat een persoon die geen onderdaan is van een lidstaat van de Europese Unie het grondgebied van een lidstaat van de Europese Unie of van een Staat die partij is bij een internationale overeenkomst betreffende de overschrijding van de buitengrenzen, die België bindt, binnenkomt, erdoor reist of aldaar verblijft, zulks in strijd met de wetgeving van deze Staat, met het oog op het direct of indirect verkrijgen van een vermogensvoordeel.”
Mensensmokkel houdt in dat men uit winstbejag één of meerdere personen helpt om illegaal een grens te overschrijden of in het land te verblijven. Hierbij kan de dader valse of vervalste documenten ter beschikking stellen. Verder zorgt de smokkelaar voor transport, onderdak en allerhande informatie40. In tegenstelling tot mensenhandel, impliceert mensensmokkel noodzakelijkerwijze de overschrijding van grenzen en bezit dus altijd een internationale dimensie. Naast illegale grensoverschrijding, is het tweede wezenlijk element van mensensmokkel het winstoogmerk. Het gaat hierbij om het verkrijgen van een financieel of materieel voordeel, met name een betaling door de gesmokkelde41. Indien dit winstoogmerk ontbreekt, is er geen sprake van mensensmokkel, maar van de loutere hulp bij illegale immigratie, wat strafbaar is op grond van artikel 77 van de Vreemdelingenwet42.
Bij mensensmokkel is het de bewuste en vrijwillige keuze van het slachtoffer om zijn land van herkomst te verlaten43. Wanneer strengere grenscontroles worden gevoerd, wordt het voor immigranten moeilijk om op eigen krachten een grens over te steken. Ze worden genoodzaakt om een beroep te doen op de hulp van smokkelaars om migratiecontroles en –beperkingen te omzeilen44.
Mensensmokkel is niet primair gericht op de uitbuiting van mensen, maar brengt eerder het belang van de staat in het gedrang, m.n. de aantasting van de internationale openbare orde45. De 40
G. COENE, “Mensensmokkel en mensenhandel” in R. COMMERS, J. BLOMMAERT (eds.), Het Belgische asielbeleid: kritische perspectieven, Berchem, EPO, 2001, 73. 41 K. DE MANGELEER, T. DE MEULENAER en L. EL ASJADI, “Illegale migratie en mensensmokkel” in G. VERMEULEN en F. D’HONDT (eds.), Aspecten van Europees materieel strafrecht, Antwerpen, Maklu, 2002, 171. 42 Wanneer hulp bij illegale immigratie hoofdzakelijk om humanitaire redenen wordt verstrekt, kan men daarvoor niet worden bestraft. 43 K. DE MANGELEER, T. DE MEULENAER en L. EL ASJADI, “Illegale migratie en mensensmokkel” in G. VERMEULEN en F. D’HONDT (eds.), Aspecten van Europees materieel strafrecht, Antwerpen, Maklu, 2002, 172. 44 G. COENE, “Mensensmokkel en mensenhandel” in R. COMMERS, J. BLOMMAERT (eds.), Het Belgische asielbeleid: kritische perspectieven, Berchem, EPO, 2000, 73-74. 45 KONING BOUDEWIJNSTICHTING, Belgisch mensenhandelbeleid. Status Questionis, evaluatie en toekomstopties, Brussel, 2006, 23; G. COENE, “Mensensmokkel en mensenhandel” in R. COMMERS, J. BLOMMAERT (eds.), Het Belgische asielbeleid: kritische perspectieven, Berchem, EPO, 2000, 75.
11
gesmokkelden zijn eerder klanten dan slachtoffers, terwijl er bij mensenhandel daadwerkelijk slachtoffers vallen46. In dit verband onderstreept de Deskundigengroep Mensenhandel47 dat het criterium om een onderscheid te maken tussen mensenhandel en mensensmokkel het bestaan van een slachtoffer is, namelijk een persoon wiens individuele rechten werden geschonden, terwijl mensensmokkel op zich geen schending inhoudt van de rechten van de persoon maar wel van de politieke belangen van de Staat waarvan de grenzen werden geschonden48.
Het onderscheid tussen mensenhandel en mensensmokkel is vaak zeer moeilijk te maken aangezien mensensmokkel gemakkelijk kan verglijden in mensenhandel49. Gesmokkelden zijn omwille van hun illegale verblijfstoestand immers bijzonder kwetsbaar voor mensenhandel.
1.2. Wetgevend kader
1.2.1. Nationaal
1.2.1.1. De wet van 13 april 1995 In 1992 werd het ophefmakende boek Ze zijn zo lief meneer50 van Knack-journalist Chris De Stoop gepubliceerd. In dit werk stelde hij het falend politieoptreden aan de kaak en wees erop dat de bestaande wetten51 niet volstonden om mensenhandel te bestrijden. Dankzij dit boek werd een politiek draagvlak gecreëerd voor de problematiek mensenhandel52. Het vormde de aanzet tot de oprichting van de Parlementaire Onderzoekscommissie53 belast met het onderzoek naar een structureel beleid met het oog op de bestraffing en uitroeiing van de mensenhandel. De Wet van 13
46
J. VAN BRIEL, E. SNEIJERS, K. VEREECKE EN N. BOSSCHEM, “Mensenhandel” in G. VERMEULEN, F. D’HONDT (eds.), Aspecten van Europees materieel strafrecht, Antwerpen, Maklu, 2002, 232 47 In maart 2003 riep de Europese Commissie een Deskundigengroep in het leven die de Verklaring van Brussel over mensenhandel in de praktijk moest omzetten. 48 EUROPESE COMMISSIE, Report of the Experts Group on Trafficking in Human Beings, Brussel, 2004, 48-49. 49 J. VAN BRIEL, E. SNEIJERS, K. VEREECKE EN N. BOSSCHEM, “Mensenhandel” in G. VERMEULEN, F. D’HONDT (eds.), Aspecten van Europees materieel strafrecht, Antwerpen, Maklu, 2002, 232. 50 C. DE STOOP, Ze zijn zo lief, meneer: over vrouwenhandelaars, meisjesballetten en de bende van de bende van de miljardair, Leuven, Uitgeverij Kritak, 1992, 284. 51 Door de wet van 26 mei 1914 tot bestrijding van de handel in vrouwen en meisjes werd art. 380bis in het strafwetboek gevoegd. Dit artikel had onder andere tot doel om mensenhandel met het oog op prostitutie te bestrijden. 52 PAYOKE, Jaarverslag 2005, Antwerpen, Payoke, 2005, 6. 53 Parlementair onderzoek naar een structureel beleid met het oog op de bestraffing en de uitroeiing van de mensenhandel, Parl. Doc. Kamer 1993-94, nr. 673/7-91/92.
12
april 199554 vormde het sluitstuk van deze Parlementaire Onderzoekscommissie55. Naar aanleiding van deze wet werd het toenmalige artikel 380bis Sw. herschreven. Daarnaast voerde de wet van 13 april 1995 nieuwe bepalingen in, in de Vreemdelingenwet56 (art. 77bis). De bepalingen in het strafwetboek hadden betrekking op prostitutie, terwijl de bepalingen in de Vreemdelingenwet mensensmokkel viseerden, en later ook huisjesmelkerij57.
België nam op Europees niveau verschillende malen het initiatief om nieuwe voorstellen te formuleren in de strijd tegen mensenhandel. De Wet van 13 april 1995 is een voorbeeld van de voortrekkersrol van België op dit vlak58.
De wet blijft hier verder onbesproken, daar de wet van 10 augustus 2005 de wettelijke bepalingen inzake mensenhandel grondig heeft gewijzigd.
1.2.1.2. De wet van 10 augustus 200559
De wet van 10 augustus 2005 werd gecreëerd om tegemoet te komen aan de tekortkomingen in de begripsbepaling van mensenhandel zoals geformuleerd door de wet van 13 april 1995. Daarnaast waren wettelijke aanpassingen noodzakelijk om te kunnen beantwoorden aan de minimumvereisten die door Europese60 en internationale rechtsinstrumenten werden opgelegd. Tenslotte bestond er
54
Wet van 13 april 1995 houdende bepalingen tot bestrijding van de mensenhandel en van de kinderpornografie, BS 25 april 1995. 55 G. VERMEULEN en L. ARNOU, “Nieuwe Belgische strafwetgeving tegen mensenhandel, mensensmokkel en huisjesmelkerij, context en verkenning van de wet van 10 augustus 2005” in L. ARNOU, J. DELMULLE, A. DE NAUW, Strafrecht en strafprocesrecht, XXXIIste postuniversitaire cyclus Willy Delva, 2005-2006, Mechelen, Kluwer, 2006, 60. 56 Wet van 15 december 1980 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen, BS 31 december 1980. 57 I. AENDENBOOM,“Nieuwe wetsbepalingen tot versterking van de strijd tegen mensenhandel en mensensmokkel. Een overzicht in vogelvlucht”, T. Vreemd 2005, 340. 58 J. VAN BRIEL, E. SNEIJERS, K. VEREECKE EN N. BOSSCHEM, “Mensenhandel” in G. VERMEULEN, F. D’HONDT (eds.), Aspecten van Europees materieel strafrecht, Antwerpen, Maklu, 2002, 273. 59 Wet van 10 augustus 2005 tot wijziging van diverse bepalingen met het oog op de versterking van de strijd tegen mensenhandel en mensensmokkel en tegen praktijken van huisjesmelkers, BS 2 september 2005. 60 De wet van 10 augustus 2005 werd uitgevaardigd tot omzetting van het kaderbesluit van de Raad van de Europese Unie van 19 juli 2002 inzake de bestrijding van mensenhandel, van richtlijn 2002/90/EG van de Raad van de Europese Unie van 28 november 2002, tot omschrijving van hulpverlening bij illegale tussenkomst, illegale doortocht en illegaal verblijf, en van het kaderbesluit van de Raad van de Europese Unie van 28 november 2002 tot versterking van het strafrechtelijk kader voor de bestrijding van hulpverlening bij illegale binnenkomst, illegale doortocht en illegaal verblijf.
13
ook vanuit de praktijk een duidelijke roep naar verbetering van het wettelijke apparaat, zodat de strijd tegen mensenhandel efficiënter kon verlopen61.
De wet van 10 augustus 2005 voert in het strafwetboek een nieuw hoofdstuk in, dat artikel 433quinquies tot 433novies bevat. Artikel 433quinquies definieert wat onder mensenhandel begrepen dient te worden, dit werd hoger reeds besproken.
Een element verdient bijzondere aandacht. Hierboven werd reeds gewezen op het feit dat dwang niet als wezenselement van mensenhandel werd weerhouden62. De vaststelling van exploitatie op zich is voldoende om van mensenhandel te kunnen spreken63. Het feit dat de essentie van mensenhandel in feite besloten ligt in het dwang-of onvrijheidselement, wordt door de Mensenhandelwet dus miskend.
Dwang, geweld, bedrog en misbruiken van een kwetsbare situatie zijn nochtans inherent aan de internationale en Europese mensenhandeldefinities64. Ook de Deskundigengroep Mensenhandel onderstreept in dit verband dat het precies de dwangmaatregelen zijn die ervoor zorgen dat we over mensenhandel spreken65.
Het zijn vooral redenen inzake bewijs en rechtspraak die de wetgever ertoe bewogen de vereiste van dwang niet in de wet op te nemen. Vóór de Mensenhandelwet van 2005 werd mensenhandel beteugeld op basis van art. 380 Sw. en het oude art. 77bis van de Vreemdelingenwet. Om te komen tot een veroordeling van mensenhandel op basis van art. 380 Sw.66, was en is niet vereist dat de dader gebruik maakte van listige kunstgrepen, geweld, bedreigingen of enige andere vorm van dwang of dat hij misbruik had gemaakt van de bijzondere kwetsbare positie van het slachtoffer. Om
61
KONING BOUDEWIJNSTICHTING, Belgisch mensenhandelbeleid. Status Questionis, evaluatie en toekomstopties, Brussel, 2006, 27. 62 Het is van geen belang of het slachtoffer zijn toestemming voor zijn eigen uitbuiting geeft, tenzij voor de laatste vorm van exploitatie, met name het slachtoffer tegen zijn wil een misdaad of wanbedrijf doen plegen de (Art. 433quinquies, 5 lid SW). Enkel in dit laatste geval, moet dwang worden vastgesteld. 63 J. DE WIT, “Nieuwe wet op mensenhandel rammelt. Centrum voor gelijke kansen en racismebestrijding aast op wetswijziging”, Juristenkrant 2005, afl. 119, 12. 64 CENTRUM VOOR GELIJKHEID VAN KANSEN EN VOOR RACISMEBESTRIJDING, Jaarverslag 2005. Het Belgische mensenhandelbeleid: gewikt en gewogen, Brussel, Centrum voor gelijkheid van kansen en racismebestrijding, 2005, 25-26. 65 EUROPESE COMMISSIE, Report of the Experts Group on Trafficking in Human Beings, Brussel, 2004, 50. 66 Volgens artikel 380, §1, 1° maakt een persoon maakt zich schuldig aan mensenhandel indien hij ten einde eens anders driften te voldoen, een meerderjarige zelfs met zijn toestemming, aanwerft, meeneemt, wegbrengt of bij zich houdt met het oog op het plegen van ontucht en prostitutie.
14
echter de tenlastelegging van het oude art. 77bis Vreemdelingenwet67 te kunnen weerhouden, was het wel noodzakelijk dat het bewijs van dwang of onvrijheid in hoofde van het slachtoffer werd geleverd. In het verleden hadden de parketten soms moeilijkheden om dit bewijs te leveren en aldus een veroordeling op basis van art. 77bis te bekomen. Door het weglaten van het dwangelement wou de wetgever de bewijslast voor het Openbaar Ministerie verlichten en vrijspraken wegens een gebrek aan bewijs van dwang of onvrijheid vermijden68.
Ondanks het feit dat dwang of onvrijheid in de Mensenhandelwet van 2005 geen wezenskenmerken van mensenhandel uitmaken, wordt vanuit verschillende hoeken benadrukt dat geweld, dwang, onvrijheid, misleiding, bedrog of misbruik van de kwetsbare positie van het slachtoffer de essentie uitmaken van mensenhandel en dat de strijd tegen mensenhandel in eerste instantie gericht moet zijn tegen de gedwongen of onvrije exploitatie die de menselijke waardigheid schendt69.
1.2.1.3. Wet van 15 september 200670
De wet van 15 september 2006 voert een beschermingsstatuut in voor slachtoffers van mensensmokkel en mensenhandel. De wet brengt de Belgische verblijfsreglementering in overeenstemming met Richtlijn 2004/81/EG71. De richtlijn voert een systeem van bescherming van de slachtoffers in, als middel voor de strafrechtelijke autoriteiten om de daders te kunnen opsporen en vervolgen. In ruil voor samenwerking met de bevoegde autoriteiten, kunnen de slachtoffers aanspraak maken op een verblijfstitel. Deze bescherming van de slachtoffers is in België zeker niet
67
Volgens het oude artikel 77bis Vreemdelingenwet maakt een persoon zich schuldig aan mensenhandel in hij op welke manier ook ertoe bijdraagt, rechtstreeks of via een tussenpersoon, dat een vreemdeling het Koninkrijk binnenkomt, er via doorreist of er verblijft, wanneer hij daarbij ten opzichte van de vreemdeling direct of indirect gebruik maakt van listige kunstgrepen, geweld, bedreigingen of enige andere vorm van dwang, of misbruik maakt van de bijzonder kwetsbare positie waarin de vreemdeling verkeert ten gevolge van een onwettige of precaire administratieve toestand, of van zijn staat van minderjarigheid of ten gevolge van zwangerschap, ziekte dan wel een lichamelijk of geestelijk gebrek of onvolwaardigheid. 68 I. AENDENBOOM,“Nieuwe wetsbepalingen tot versterking van de strijd tegen mensenhandel en mensensmokkel. Een overzicht in vogelvlucht”, T. Vreemd 2005, 342; KONING BOUDEWIJNSTICHTING, Belgisch mensenhandelbeleid. Status Questionis, evaluatie en toekomstopties, Brussel, 2006, 22. 69 KONING BOUDEWIJNSTICHTING, Belgisch mensenhandelbeleid. Status Questionis, evaluatie en toekomstopties, Brussel, 2006, 22; CENTRUM VOOR GELIJKHEID VAN KANSEN EN VOOR RACISMEBESTRIJDING, Jaarverslag 2005. Het Belgische mensenhandelbeleid: gewikt en gewogen, Brussel, Centrum voor gelijkheid van kansen en racismebestrijding, 2005, 27. 70 Wet van 15 september 2006 tot wijziging van de wet van 15 december 1980 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf en de verwijdering van vreemdelingen, BS 6 oktober 2006. 71 Richtlijn 2004/81/EG van de Raad van de Europese Unie van 29 april 2004 betreffende de verblijfstitel die in ruil voor samenwerking met de bevoegde autoriteiten wordt afgegeven aan onderdanen van derde landen die het slachtoffer zijn van mensenhandel of hulp hebben gekregen bij illegale immigratie, Pb. L. 6 augustus 2004, afl. 261.
15
nieuw. Door middel van de rondzendbrief van 1 juli 199472, de ministeriële richtlijnen van 13 januari 199773 en 17 april 200374, bestond er in België reeds een regelgevend kader die in eenzelfde beschermingsstatuut voor de slachtoffers voorzag. De omzetting van de richtlijn zorgde ervoor dat de bescherming van slachtoffers voortaan ook wettelijk verankerd werd75.
1.2.2. Internationaal
De handel in mensen vertoont vaak een internationaal karakter en vereist daarom een globale aanpak. Op verschillende niveaus kwamen internationale instrumenten tot stand. Hier volgt een beknopt overzicht van de belangrijkste initiatieven op het niveau van de Verenigde Naties, de Europese Unie en de Raad van Europa.
1.2.2.1. De Verenigde Naties
In de schoot van de VN zijn er verschillende conventies gesloten die in een juridisch kader voorzien in de strijd tegen de internationale mensenhandel.
In 1950 werd de Conventie ter bestrijding van de handel in mensen en de exploitatie van andermans prostitutie76 gesloten. Dit verdrag verving de eerder gesloten verdragen ter zake77. Door deze Conventie worden de verdragssluitende partijen verplicht de handel in mensen met het oog op
72
Omzendbrief van 1 juli 1994 betreffende de afgifte van verblijfs-en arbeidsvergunningen (arbeidskaarten) aan vreemdelingen, slachtoffers van mensenhandel, BS 7 juli 1994. 73 Ministeriële richtlijnen van 13 januari 1997 aan de Dienst Vreemdelingenzaken, parketten, politiediensten, inspectie van sociale wetten en de sociale inspectie omtrent de bijstand aan slachtoffers van mensenhandel, BS 21 februari 1997. 74 Ministeriële richtlijnen van 17 april 2003 tot wijziging van de richtlijnen van 13 januari 1997 aan de Dienst Vreemdelingenzaken, parketten, politiediensten, inspectie van de sociale wetten en de sociale inspectie omtrent de bijstand aan slachtoffers van mensenhandel, BS 27 mei 2003. 75 M.C. FOBLETS en S. BOUCKAERT, “Het Belgische vreemdelingenrecht ingrijpend hertekend. Een overzicht van de wetswijzigingen 2006-2007” in H. VAN HOUTTE (ed.), Internationaal Privaatrecht, Brugge, die Keure, 19. 76 Verdrag van 21 maart 1950 ter bestrijding van de mensenhandel en van de exploitatie van andermans prostitutie, United Nations Treaty Series, Vol. 96, No. 1342, 271. 77 De Conventie vernietigt en vervangt tussen de Partijen volgende internationale akten: (1) Internationale schikking van 18 mei 1904 betreffende de vrouwenhandel, (2) Internationale overeenkomst van 4 mei 1910 betreffende de beteugeling van de vrouwenhandel, (3) Internationale overeenkomst van 30 september 1921 voor de onderdrukking van de handel in Vrouwen en Kinderen, (4) Internationale overeenkomst van 11 oktober 1933 betreffende de bestrijding van de handel in meerderjarige vrouwen.
16
prostitutie en de exploitatie van prostitutie strafbaar te stellen78. Beide gevallen worden gesanctioneerd onverminderd het feit of de betrokkene al dan niet de toestemming heeft gegeven voor zijn prostitutie. Enkel de exploitatie van andermans prostitutie wordt beteugeld79. Prostituee zijn op zich is niet strafbaar, in tegenstelling tot alle aspecten die verband houden met het fenomeen prostitutie, zoals het voeren van reclame. De Conventie is uitsluitend gericht op mensenhandel met het oog op seksuele exploitatie. Andere vormen van mensenhandel, zoals gedwongen tewerkstelling of organenhandel werden niet in de Conventie opgenomen80. In dit verdrag wordt ook gewezen op het feit dat door de misdrijven mensenhandel en mensensmokkel een inbreuk wordt gepleegd op de mensenrechten. Men vertrekt van het standpunt dat zowel prostitutie als mensenhandel in strijd zijn met de menselijke waardigheid81. Wereldwijd zijn er om en bij de 80 landen door deze Conventie gebonden82.
Op 15 november 2000 kwam te New York het Verdrag tegen transnationale georganiseerde misdaad83 tot stand84. Bij dit verdrag, dat ook wel het Verdrag van Palermo wordt genoemd, kwamen twee aanvullende protocollen tot stand: het Protocol inzake de preventie, de bestrijding en bestraffing van mensenhandel, in het bijzonder vrouwenhandel en kinderhandel en het Protocol tegen de smokkel van migranten over land, over de zee en in de lucht.
Op 15 december 2000 kwam te New York het Eerste Protocol inzake de preventie, onderdrukking en bestraffing van mensenhandel, in het bijzonder vrouwenhandel en kinderhandel tot stand. Dit aanvullend protocol heeft voor de eerste keer op internationaal niveau een gemeenschappelijke
78
De partijen komen in artikel 1 van de Conventie overeen ‘ieder persoon te straffen die, teneinde andermans driften te voldoen, hetzij een ander persoon aanwerft, meeneemt of wegbrengt met het oog op het plegen van prostitutie, hetzij andermans prostitutie exploiteert’. 79 B. DE RUYVER, W. VAN EECKHOUTTE EN K. VAN IMPE, Mensenhandel doorgelicht: de Filipijnen als casestudy, Antwerpen, Maklu, 1999, 179. 80 J. VAN BRIEL, E. SNEIJERS, K. VEREECKE EN N. BOSSCHEM, “Mensenhandel” in G. VERMEULEN, F. D’HONDT (eds.), Aspecten van Europees materieel strafrecht, Antwerpen, Maklu, 2002, 238-239. 81 K. DE MANGELEER, T. DE MEULENAER en L. EL ASJADI, “Illegale migratie en mensensmokkel” in G. VERMEULEN en F. D’HONDT (eds.), Aspecten van Europees materieel strafrecht, Antwerpen, Maklu, 2002, 185. 82 http://treaties.un.org/Pages/ViewDetails.aspx?src=IND&mtdsg_no=VII-11-a&chapter=7&lang=en (2/04/2010) 83 Verdrag van 15 november 2000 tegen transnationale georganiseerde misdaad, United Nations, Treaty Series , vol. 2225, No. 39574, 209. 84 Dit Verdrag verplicht tot strafbaarstelling van verschillende activiteiten van criminele organisaties, zoals witwassen en corruptie. Het Verdrag verplicht de verdragsstaten ook om verschillende vormen van deelneming aan een criminele organisatie strafbaar te stellen.
17
begripsomschrijving uitgewerkt van het begrip mensenhandel, een begrip dat duidelijk onderscheiden dient te worden van mensensmokkel85.
Het Protocol definieert mensenhandel als volgt: “de werving, het vervoer, de overbrenging, de huisvesting en de daaropvolgende opneming van een persoon, door de dreiging met of het gebruik van geweld of van andere vormen van dwang, door ontvoering, fraude, misleiding, misbruik van machtspositie of een situatie van kwetsbaarheid, of wanneer betalingen worden gedaan of beloningen worden gegeven of ontvangen om de instemming te verkrijgen van een persoon die controle uitoefent over een andere persoon met het oog op uitbuiting.86”
De definitie omvat niet enkel seksuele uitbuiting, maar vanaf nu vallen ook alle vormen van moderne slavernij en de verwijdering van de organen onder de definitie. Dit Mensenhandel Protocol legt sterk de nadruk op de onvrijwilligheid in hoofde van het slachtoffer. Verder wordt ook aandacht besteed aan preventie en aan de positie van slachtoffers. De slachtofferhulp is veel ruimer uitgewerkt dan in eerdere verdragen. De lidstaten moeten de slachtoffers opvangen en hen fysische, psychologische en sociale bijstand verlenen. De lidstaten dienen in woongelegenheid, medische en materiële bijstand te voorzien, alsook in leer-en werkmogelijkheden. Daarnaast moet aan de slachtoffers tevens informatie worden verschaft over de juridische en administratieve procedures87.
Het Tweede Protocol betreft het Protocol tegen de smokkel van migranten over land, over de zee en in de lucht. Dit is het eerste juridische instrument op wereldschaal waarin de verplichting is opgenomen om mensensmokkel naar een van de staten die partij zijn bij het Protocol, strafbaar te stellen. Bij de onderhandelingen waren niet enkel landen van bestemming, maar tevens landen van oorsprong betrokken. Het Protocol voorziet in maatregelen om de samenwerking tussen staten die partij zijn te bevorderen, alsook maatregelen die tot doel hebben illegale migratiestromen tegen te gaan. Belangrijk is de terugnameverplichting voor een staat ten aanzien van personen die hetzij de nationaliteit van die staat bezitten, hetzij het recht hebben om permanent te verblijven in die staat88.
1.2.2.2. Europese unie 85
T. OBOKATA, “Trafficking of human beings as a crime against humanity: some implications for the international legal system”, ICLQ 2005, 446; J.P. JACQUES, “Les étrangers victimes de la traite des êtres humains”, Rev.dr.étr.2007, alf. 145, 47. 86 Art. 3, a) Aanvullend protocol inzake de preventie, bestrijding en bestraffing van mensenhandel, in het bijzonder vrouwenhandel en kinderhandel. 87 J. VAN BRIEL, E. SNEIJERS, K. VEREECKE EN N. BOSSCHEM, “Mensenhandel” in G. VERMEULEN, F. D’HONDT (eds.), Aspecten van Europees materieel strafrecht, Antwerpen, Maklu, 2002, 241-242. 88 J. WIARDA, “Trends in de wetgeving inzake mensensmokkel en mensenhandel”, TvC 2001, nr. 43-4, 37-38.
18
Vanaf midden van de jaren ’90 heeft de Europese Unie gewerkt aan een multidisciplinaire aanpak om mensenhandel te voorkomen en te bestrijden. Drie belangrijke principes worden hierbij gehanteerd: het voorkomen van mensenhandel, de bescherming van en steun aan slachtoffers, en het doeltreffend vervolgen van mensenhandelaars. De Europese Raad van Tampere in oktober 1999 riep op tot actie tegen mensenhandel en seksuele uitbuiting van kinderen. Het Handvest van de Grondrechten van de EU bepaalt dat mensenhandel verboden is89. Er zijn twee centrale EUinstrumenten die gericht zijn op het voorkomen en bestrijden van mensenhandel: het Kaderbesluit inzake de bestrijding van mensenhandel en de Richtlijn inzake de toekenning van tijdelijke verblijfstitels.
Het Kaderbesluit van de Raad van 19 juli 2002 inzake de bestrijding van mensenhandel90 draagt bij tot de bestrijding alsook de voorkoming van mensenhandel. Er werd vastgesteld dat de wetgeving van de EU-Lidstaten inzake mensenhandel grote onderlinge verschillen vertoonde. Hoofddoelstelling van dit kaderbesluit was dan ook om komaf te maken met deze onderlinge verschillen en een gemeenschappelijke EU-benadering inzake mensenhandel te hanteren. Het kaderbesluit neemt een gemeenschappelijke definitie van mensenhandel aan en bepaalt minimumsancties voor het misdrijf. Daarnaast bevat het kaderbesluit ook bepalingen in verband met de bijstand en bescherming voor de slachtoffers. Discrepanties tussen de verschillende regelgevingen hadden er immers toe geleid dat slachtoffers in bepaalde landen veel meer bescherming kregen dan in andere91.
De Richtlijn van de Raad van 29 april 2004 inzake verblijfsvergunningen toegekend aan onderdanen van derde landen die slachtoffer zijn van mensenhandel en die meewerken met de bevoegde autoriteiten92, bepaalt minimumnormen voor de toekenning van verblijfstitels voor bepaalde duur aan onderdanen van derde landen die hun medewerking verlenen in het kader van de strijd tegen mensenhandel. Er worden maatregelen genomen ter bescherming van slachtoffers, maar die bescherming is niet onvoorwaardelijk. In de strijd tegen mensenhandel zijn inlichtingen vanwege de slachtoffers vaak zeer nuttig en soms onontbeerlijk voor het onderzoek. De slachtoffers worden 89
EUROPESE COMMISSIE, Mensenhandel, augustus 2004, http://ec.europa.eu/justice_home/key_issues/human_trafficking/human_trafficking_1004_nl.pdf (3/05/2010). 90 Kaderbesluit 2002/629/JBZ van de Raad van de Europese Unie van 19 juli 2002 inzake bestrijding van mensenhandel, Pb. L. 1 augustus 2002, afl. 203, 1. 91 T. OBOKATA, “EU Council Framework decision on combating trafficking in human beings: a critical appraisal”, C.M.L.Rev. 2003, 922-925. 92 Richtlijn 2004/81/EG van de Raad van de Europese Unie van 29 april 2004 betreffende de verblijfstitel die in ruil voor samenwerking met de bevoegde autoriteiten wordt afgegeven aan onderdanen van derde landen die het slachtoffer zijn van mensenhandel of hulp hebben gekregen bij illegale immigratie, Pb. L. 6 augustus 2004, afl. 261, 19.
19
aangemoedigd om samen te werken met de gerechtelijke autoriteiten bij de opsporing en vervolging van de daders. In ruil voor die samenwerking, ontvangen zij een tijdelijke verblijfstitel. Omwille van hun illegale verblijfssituatie durven de slachtoffers van mensenhandel zich vaak niet tot de overheid te wenden, daar ze vrezen onmiddellijk het land te worden uitgezet. Daarnaast hebben vele slachtoffers de gegronde angst voor vergeldingsmaatregelen vanwege de uitbuiters. De tijdelijke verblijfsvergunning wordt beschouwd als een “prikkel” om de slachtoffers ertoe aan te zetten verklaringen af te leggen en samen te werken met de autoriteiten. In verschillende Europese lidstaten, waaronder België, Italië, Nederland en Spanje, bestond een dergelijk systeem reeds93.
De Belgische administratieve praktijk, gebaseerd op de omzendbrieven van 199494 en 199795, vormde trouwens een inspiratiebron bij de opstelling van de Richtlijn96. In hoofdstuk III wordt deze Richtlijn uitvoerig besproken en bekritiseerd.
Naar aanleiding van de Verklaring van Brussel riep de Europese Commissie een “Deskundigengroep Mensenhandel” in het leven97. De Deskundigengroep kreeg de opdracht om bij te dragen aan de verdere ontwikkeling van preventie en bestrijding van mensenhandel en om de Commissie advies te verlenen over elk initiatief met betrekking tot mensenhandel. In december 2004 heeft de Deskundigengroep haar verslag ingediend, samen met een reeks aanbevelingen voor concrete voorstellen op Europees niveau98. In dit rapport worden twee basisprincipes naar voor geschoven: vooreerst onderstreept de Deskundigengroep de noodzaak om een mensenrechtelijk perspectief te integreren in het toekomstig EU-beleid inzake mensenhandel en daarnaast wordt er gewezen op het belang van een multidisciplinaire en geïntegreerde aanpak om de samenwerking van en de coördinatie tussen alle betrokken actoren te garanderen. De Deskundigengroep uit kritiek op het beleid dat door de EU en haar lidstaten wordt gevoerd inzake mensenhandel, daar de focus voornamelijk ligt op het controleren van migratiestromen en het strafrechtelijk optreden ten aanzien
93
CENTRUM VOOR GELIJKHEID VA KANSEN EN VOOR RACISMEBESTRIJDING, Jaarverslag 2006. Slachtoffers in beeld, Brussel, Centrum voor gelijkheid van kansen en racismebestrijding, 2007, 11-12; S. SCARPA, Trafficking in human beings. Modern slavery”, Oxford, University Press, 2008, 186-190. 94 Omzendbrief van 1 juli 1994 betreffende de afgifte van verblijfs-en arbeidsvergunningen (arbeidskaarten) aan vreemdelingen, slachtoffers van mensenhandel, BS 7 juli 1994. 95 Ministeriële richtlijnen van 13 januari 1997 aan de Dienst Vreemdelingenzaken, parketten, politiediensten, inspectie van sociale wetten en de sociale inspectie omtrent de bijstand aan slachtoffers van mensenhandel, BS 21 februari 1997, gewijzigd op 17 april 2003, BS 27 mei 2003. 96 M. FOBLETS en D. VANHEULE, “Anno 2006: de Belgische wetgever brengt het vreemdelingenrecht in lijn met de Europese regelgeving. Een tussentijdse stand van zaken”, RW 2006-07, 916. 97 Besluit 2003/209/EG van de Commissie van 25 maart 2003 tot oprichting van de adviesgroep “Deskundigengroep mensenhandel”, Pb. L. 26 maart 2003, afl. 79, 25. 98 http://m.europa-nu.nl/9353000/1/j9vviaekvp0oeyh/vi8rm2zsfay1 (5/04/2010)
20
van de daders, terwijl maar weinig aandacht wordt geschonken aan de bescherming en bijstand aan de slachtoffers99.
In 2007 besloot de Europese Commissie tot de oprichting van een nieuwe Europese Deskundigengroep100. Deze Group of Experts zal de taken van de eerste Deskundigengroep voortzetten. De nieuwe Deskundigengroep Mensenhandel heeft onder meer tot taak om advies uit te brengen over de herziening van het EU-kaderbesluit101, over het ontwikkelen van een nieuwe strategie inzake de aanpak van de mensenhandel en over de richtlijn 2004/81/EG102.
1.2.2.3. Raad van Europa
Sinds de late jaren tachtig is de Raad van Europa actief in de strijd tegen de mensenhandel. De Raad van Europa heeft onder zijn lidstaten zowel landen van oorsprong, landen van doorgang als landen van bestemming. In 1950 nam de Raad van Europa het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens103 aan. Hoewel het EVRM geen bepaling bevat die uitdrukkelijk verwijst naar mensenhandel, wordt bescherming van de slachtoffers van mensenhandel gegarandeerd door artikel 4 (verbod van slavernij en dienstbaarheid)104. Mensenhandel wekte vooral sinds de Top van Straatsburg (Oktober 1997) de collectieve belangstelling van de staats-en regeringsleiders van de lidstaten van de Raad van Europa. Sinds deze Top werd op verschillende domeinen actie ondernomen. Er werden sensibiliseringscampagnes georganiseerd met het oog op de bewustmaking van overheid en maatschappij van deze nieuwe vorm van slavernij. Doel hierbij was om de verschillende actoren op het terrein (zoals politie, rechters en ambassadepersoneel) op hun rol te wijzen in de strijd tegen mensenhandel. Daarnaast werden lidstaten aangemoedigd om een nationaal actieplan ter bestrijding van mensenhandel op te maken105.
99
S. SCARPA, Trafficking in human beings. Modern slavery”, Oxford, University Press, 2008, 196-198. Besluit 2007/675/EG van de Commissie van 17 oktober 2007 tot oprichting van de Deskundigengroep mensenhandel, Pb. L. 20 oktober 2007, afl. 277, 29. 101 Kaderbesluit 2002/629/JBZ van de Raad van de Europese Unie van 19 juli 2002 inzake bestrijding van mensenhandel, Pb. L. 1 augustus 2002, afl. 203, 1. 102 NATIONAAL RAPPORTEUR MENSENHANDEL, Mensenhandel. Zevende rapportage van de Nationaal Rapporteur, Den Haag, Bureau NRM, 2009, 67-69. 103 Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens en de Fundamentele Vrijheden van 4 november 1950, European Treaty Series, No. 005. 104 EHRM, Siliadin v France, 26 juli 2005; S. SCARPA, Trafficking in human beings. Modern slavery”, Oxford, University Press, 2008, 139-141. 105 http://www.coe.int/T/E/human_rights/trafficking/1_Overview/Introduction.asp#P21_1220 (25/03/2010) 100
21
Op 16 mei 2005 werd de Conventie van de Raad van Europa inzake mensenhandel goedgekeurd106. De Conventie trad in werking op 1 februari 2008 (voor België: 1 augustus 2009). In deze Conventie wordt beklemtoond dat een multidisciplinaire aanpak noodzakelijk is, indien men mensenhandel op een efficiënte wijze wenst te bestrijden. Dit veronderstelt dat er zowel aandacht moet zijn voor preventie, bescherming van de rechten van slachtoffers als voor het vervolgen van de mensenhandelaars. Daarnaast wordt ook het belang van internationale samenwerking benadrukt. Een belangrijk hoofdstuk van de Conventie handelt over maatregelen ter bescherming en bevordering van de rechten van de slachtoffers. Dit hoofdstuk wijst op het belang van opleiding van de bevoegde autoriteiten en onderlinge samenwerking om slachtoffers correct te identificeren107. De Conventie bepaalt tevens verplichtingen van Staten inzake bijstand aan slachtoffers108, verblijfsrecht109 en schadeloosstelling110. De Staten worden verplicht om over entiteiten te beschikken die gespecialiseerd zijn in de bestrijding van mensenhandel en de bescherming van slachtoffers111.
1.3. De oorzaken van het fenomeen mensenhandel
De beweegredenen van personen om hun land van origine te verlaten kunnen van velerlei aard zijn. Deze beweegredenen kunnen in twee grote categorieën worden ingedeeld, enerzijds de pushfactoren en anderzijds de pull-factoren. Ook een restrictief migratiebeleid kan mede aan de basis liggen van mensenhandel.
1.3.1. Push-factoren
De push-factoren zijn de omstandigheden die het slachtoffer ertoe aanzetten zijn vaderland te verlaten. Deze motieven kunnen enorm variëren en hangen af van diverse factoren zoals demografische kenmerken, de nationaliteit, het herkomstland, de geografische ligging en persoonlijke omstandigheden112. 106
Verdrag van de Raad van Europa van 16 mei 2005 inzake bestrijding van mensenhandel, Council of Europe Treaty Series, No.197. 107 Art. 10 108 Art. 12 109 Art. 13 en 14 110 Art. 15 111 CENTRUM VOOR GELIJKHEID VAN KANSEN EN RACISMEBESTRIJDING, Jaarverslag 2008.Mensenhandel en – smokkel. Bestrijden met mensen en middelen, Brussel, Centrum voor gelijkheid van kansen en racismebestrijding, 2009, 10-11. 112 CENTRUM VOOR GELIJKHEID VAN KANSEN EN RACISMEBESTRIJDING, Jaarverslag 2006. Slachtoffers in beeld, Brussel, Centrum voor gelijkheid van kansen en racismebestrijding, 2007, 97.
22
1.3.1.1. Economische factoren
Motieven van economische aard zijn de voornaamste beweegredenen om het land van herkomst te verlaten. Het betreft vooral de zoektocht naar aantrekkelijk werk, een hoger inkomen, geld voor de familie, kortom, het verlangen naar een beter leven113.
We kunnen stellen dat de slechte economische situatie in het land van herkomst een voedingsbodem vormt voor mensenhandel. Armoede, werkloosheid, gebrek aan onderwijs en aan toegang tot hulpmiddelen zijn factoren die mensen aanzetten tot immigratie114. De grote meerderheid van de slachtoffers zijn in feite economische migranten die hun land verlaten in de hoop te ontsnappen aan armoede of discriminatie. Velen zijn op zoek naar een goedbetaalde job in het buitenland en wensen op deze manier hun levensstandaard te verbeteren en eventueel geld op te sturen naar hun familie. Vaak beginnen de problemen pas als deze personen aankomen in het land van bestemming en achterhalen dat het werk dat hen beloofd werd niet bestaat, of althans niet plaatsvindt in de omstandigheden die hen beloofd werden115.
Uit onderzoek blijkt dat de meerderheid van de slachtoffers afkomstig is uit Europa zelf (46,7 %). Het betreft vooral landen uit Centraal- en Oost-Europa, zoals Roemenië, Bulgarije, Albanië, Rusland, Moldavië en Polen116. Sinds 1989 deden zich in elk van deze landen politieke, sociale en economische omwentelingen voor. Midden de jaren ’90 begon in alle landen uit Centraal- en Oost-Europa de economie op te bloeien. De loonsstijgingen bleven echter beperkt, zodat de levensstandaard van de grote meerderheid van de bevolking aanzienlijk daalde. Daarenboven steeg de werkeloosheid enorm. De gedaalde levensstandaard, de hoge werkloosheidscijfers, de gebrekkige sociale zekerheid en de hoge belastingsdruk, waren factoren die velen ertoe aanzetten om te emigreren naar het Westen. Velen gingen op zoek naar een betere toekomst en hoopten hun levensstandaard te kunnen verhogen117. Deze tendens zet zich tot op heden verder. We stellen vast dat de landen uit Centraalen Oost-Europa het welvaartspeil van de West-Europese staten niet konden evenaren. Roemenië, 113
G. VERMEULEN, E. VAN DEN HERREWEGEN, L. VAN PUYENBROECK, Mensenhandel in beeld: Eerste kwantitatieve en kwalitatieve analyse van Belgische slachtofferdata, Antwerpen, Maklu, 2007, 66. 114 ANTI-SLAVERY INTERNATIONAL, The migration-trafficking nexus. Combating trafficking through the protection of migrants’ human rights , Londen, 2003, 11; J. VAN BRIEL, E. SNEIJERS, K. VEREECKE EN N. BOSSCHEM, “Mensenhandel” in G. VERMEULEN, F. D’HONDT (eds.), Aspecten van Europees materieel strafrecht, Antwerpen, Maklu, 2002, 234. 115 ANTI-SLAVERY INTERNATIONAL, The migration-trafficking nexus. Combating trafficking through the protection of migrants’ human rights , Londen, 2003, 3. 116 G. VERMEULEN, E. VAN DEN HERREWEGEN, L. VAN PUYENBROECK, Mensenhandel in beeld: Eerste kwantitatieve en kwalitatieve analyse van Belgische slachtofferdata, Antwerpen, Maklu, 2007, 90. 117 J. MEESE, K. VAN IMPE, S. VANHESTE, Multidisciplinary research on the phenomenon of trafficking in human beings from an international and national perspective: a pilot study with Poland and Hungary, Gent, Universiteit Gent, 1998, 3-4.
23
Bulgarije en Polen behoren tot de armste landen van de EU118. Daarbij komt nog dat ook de lonen in het Westen opmerkelijk hoger liggen dan de lonen in Centraal- en Oost-Europa119. Deze factoren zorgen ervoor dat de landen in West-Europa een blijvende aantrekkingskracht uitoefenen.
We kunnen concluderen dat het verschil tussen het rijke Noorden en het arme Zuiden, of het verschil tussen het rijke Westen en het arme Oosten, de voornaamste oorzaak van het fenomeen mensenhandel is. Zolang deze kloof bestaat, zullen mensen uit armere gebieden op zoek gaan naar een beter leven en zullen we naar mijn mening blijven kampen met het probleem van mensenhandel. De strijd tegen de mensenhandel vereist een fundamentele wijziging in de NoordZuid en Oost-West relaties, gecombineerd met meer rechtvaardige internationale handelsrelaties120. Zolang de rijke Westerse landen geen inspanning leveren om de rijkdom op mondiaal niveau billijker te verdelen, om meer rechtvaardige handelsrelaties op te bouwen en ten slotte om te streven naar een oplossing voor de zware schuldenlast van arme landen, zal armoede en de exploitatie hiervan door criminele organisaties blijven bestaan121.
1.3.1.2. Culturele en sociale factoren
Mensenhandel staat ongetwijfeld in verband met culturele waarden, tradities en verwachtingspatronen die leven binnen een maatschappij.
In vele landen van de wereld is de ongelijkheid tussen man en vrouw nog steeds een feit. Vrouwen worden er als minderwaardig beschouwd en hebben niet dezelfde rechten als mannen. Zo hebben ze vaak geen toegang tot onderwijs of de arbeidsmarkt, kunnen ze geen krediet verkrijgen noch erven. In bepaalde landen, zoals India, Nepal en landen uit Centraal- en West-Afrika worden meisjes verplicht om te werken, zodat ze het onderwijs van hun broers mee kunnen helpen financieren. Deze factoren dragen bij tot de feminisatie van armoede en zorgt ervoor dat vrouwen en meisjes bijzonder kwetsbaar zijn voor mensenhandelaars122.
118
http://epp.eurostat.ec.europa.eu/tgm/table.do?pcode=tsieb010&tab=table&language=en&plugin=1&init=1 (24/03/2010). 119 http://old.goinglobal.com/newsletter_atricles/april07_europe_pay.asp (24/03/2010). 120 B. DE RUYVER, W. VAN EECKHOUTTE en K. VAN IMPE, Mensenhandel doorgelicht: de Filipijnen als casestudy, Antwerpen, Maklu, 1999, 39-40. 121 J. MEESE, K. VAN IMPE, S. VANHESTE, Multidisciplinary research on the phenomenon of trafficking in human beings from an international and national perspective: a pilot study with Poland and Hungary, Gent, Universiteit Gent, 1998, 6. 122 S. SCARPA, Trafficking in human beings. Modern slavery”, Oxford, University Press, 2008, 13; S. CAMERON en E. NEWMAN, Trafficking in humans. Social, cultural and political dimensions, Hong Kong, United Nations University Press, 2008, 38-41.
24
Bij wijze van illustratie, haal ik de positie aan van de vrouw in de Filippijnen. De maatschappelijke positie van de vrouw is in verschillende Aziatische landen uitermate ondergeschikt. Mannen nemen er als hoofd en kostwinner van het gezin, een zeer dominante positie in. De onderdanige rol van de vrouw staat daar lijnrecht tegenover. De taak van de Filippijnse vrouw bestaat er in haar familie (financieel) te ondersteunen en bij te dragen aan de opvoeding van de overige gezinsleden. Vele Filippijnse vrouwen gaan bij gebrek aan arbeidsgelegenheid in eigen land, op zoek naar werk in het buitenland om hun familie te kunnen onderhouden. Vele van deze vrouwen zijn genoodzaakt, de vaak mensonwaardige leef-en werkomstandigheden in het buitenland te verduren, daar van hen verwacht wordt dat ze de verdiende inkomsten naar het thuisfront sturen123.
Ook lokale gewoonten en tradities kunnen ervoor zorgen dat bepaalde bevolkingsgroepen kwetsbaar zijn om het slachtoffer te worden van mensenhandelaars. Zo is het in West-Afrika een traditie om kinderen weg te sturen en hen te laten verblijven bij welvarendere familieleden in grote steden of andere landen, waar ze de mogelijkheid hebben om onderwijs te krijgen in ruil voor het verrichten van huishoudelijk of ander werk. Dit gebruik is één van de redenen waarom West-Afrikaanse kinderen een makkelijke prooi zijn voor mensenhandelaars124.
Ook personen die behoren tot etnische minderheden worden vaak in de armen van mensenhandelaars gedreven. Etnische discriminatie zorgt ervoor dat deze personen geen toegang krijgen tot de arbeidsmarkt, wat hen ertoe drijft uit te wijken naar het buitenland125.
1.3.1.3. Politieke factoren
Politieke instabiliteit is ook een factor die mensen er toe drijft om te emigreren. Burgeroorlogen en gewelddadige conflicten tussen staten veroorzaken grote migratiestromen. Ook schendingen van de mensenrechten, deportatie, arrestatie, marteling of de doodstraf kunnen mensen ertoe aanzetten hun land te ontvluchten. Vervolgingen op basis van politieke overtuiging, het geloof of het ras komen in grote delen van de wereld frequent voor. De loutere dreiging van geweld en ander onheil is vaak
123
B. DE RUYVER, W. VAN EECKHOUTTE en K. VAN IMPE, Mensenhandel doorgelicht: de Filipijnen als casestudy, Antwerpen, Maklu, 1999, 36-39. 124 S. SCARPA, Trafficking in human beings. Modern slavery”, Oxford, University Press, 2008, 14. 125 S. CAMERON en E. NEWMAN, Trafficking in humans. Social, cultural and political dimensions, Hong Kong, United Nations University Press, 2008, 43.
25
reeds voldoende om mensen te ertoe te bewegen hun land te verlaten126. Regionale conflicten lagen aan de basis van migratiestromen vanuit het voormalig Joegoslavië en bepaalde Afrikaanse staten. Politieke of religieuze vervolging, frequent voorkomend in landen als China en Rusland, zorgt tevens voor migratiestromen richting het Westen127. Personen die hun land omwille van deze politieke factoren ontvluchten zijn vaak bereid eender welk werk aan te nemen en aldus opnieuw makkelijke slachtoffers in de handen van mensenhandelaars128.
1.3.2. Pull-factoren
Pull-factoren zijn elementen waardoor migranten aangetrokken worden tot het buitenland. In de eerste plaats is er de vraag vanwege werkgevers in het land van bestemming naar illegale werkkrachten. Er is een grote behoefte aan ongeschoolde of laaggeschoolde werkkrachten daar steeds minder eigen onderdanen bereid zijn om het vuile en/of gevaarlijke werk te doen. Ook vanuit economisch standpunt zijn illegale migranten bijzonder interessant. Illegale migranten zijn goedkope werkkrachten en bovendien kunnen de werkgevers de hoge kosten verbonden aan de sociale zekerheid omzeilen. Bijgevolg worden laaggeschoolde migranten, die wel nog bereid zijn te werken in sectoren waar eigen onderdanen niet meer toe bereid zijn, aangetrokken door werkgevers in bestemmingslanden129.
Een tweede belangrijke factor betreft het gegeven dat de meeste West-Europese landen voorzien in sociale bijstand voor vluchtelingen die als asielzoeker erkend worden. Ondanks het feit dat de vluchtelingen meestal niet voldoen aan de criteria om hiervan te kunnen genieten, vormt het toch een belangrijke pull-factor130.
126
K. DE MANGELEER, T. DE MEULENAER en L. EL ASJADI, “Illegale migratie en mensensmokkel” in G. VERMEULEN en F. D’HONDT (eds.), Aspecten van Europees materieel strafrecht, Antwerpen, Maklu, 2002, 174-175. 127 A.A. ARONOWITZ, “Smuggling and trafficking in human beings: the phenomenon, the markets that drive it and the organisations that promote it”, Eur. J. Crim. Pol. Res. 2001, 171. 128 S. CAMERON en E. NEWMAN, Trafficking in humans. Social, cultural and political dimensions, Hong Kong, United Nations University Press, 2008, 47. 129 GLOBAL COMMISSION ON INTERNATIONAL MIGRATION, Irregular migration, state security and human security, Londen, 2005, 4; J. VAN BRIEL, E. SNEIJERS, K. VEREECKE EN N. BOSSCHEM, “Mensenhandel” in G. VERMEULEN, F. D’HONDT (eds.), Aspecten van Europees materieel strafrecht, Antwerpen, Maklu, 2000, 235. 130 J. VAN BRIEL, E. SNEIJERS, K. VEREECKE EN N. BOSSCHEM, “Mensenhandel” in G. VERMEULEN, F. D’HONDT (eds.), Aspecten van Europees materieel strafrecht, Antwerpen, Maklu, 2000, 235.
26
1.3.3. Restrictief migratiebeleid
Het fenomeen van de mensenhandel is sterk gelinkt aan de problematiek van illegale immigratie. Zoals hierboven reeds aangetoond, zijn een groot deel van de slachtoffers van mensenhandel in feite economische migranten die naar een vreemd land gaan in een poging om te ontsnappen aan armoede en om hun levenstandaard te verbeteren. De grote vraag in landen van bestemming naar goedkope en flexibele arbeidskrachten vormt een belangrijke aantrekkingsfactor. Voor veel slachtoffers van mensenhandel is de reis op zich dus een weloverwogen en bewuste keuze131.
Landen van bestemming weigeren echter te erkennen dat hun economie nood heeft aan zowel geschoolde als ongeschoolde arbeidsmigranten. Integendeel, de Westerse bestemmingslanden gingen over tot het voeren van een restrictief migratiebeleid. De houding van de Westerse bestemmingslanden is gefundeerd op de overtuiging dat massale immigratie een negatieve impact heeft op de werkgelegenheid voor de eigen onderdanen, op de nationale veiligheid, op het functioneren van hun sociale zekerheid en dergelijke meer132. Nagenoeg alle West-Europese landen verstrakten hun migratiepolitiek als reactie op de economische crisis van de jaren ’70. Kenmerkend voor dit restrictief migratiebeleid is dat het zich vooral gericht heeft op een strikte controle en handhaving van de toegang tot de arbeidsmarkt133. In verschillende Europese staten dienen onderdanen van derde landen te beschikken over verblijfs- of arbeidsvergunningen indien ze toegang willen krijgen tot het grondgebied en de legale arbeidsmarkt134.
Deze politiek heeft het niet onbelangrijke neveneffect dat ze het probleem verschuift van legale naar illegale migratie en van de formele naar de informele economie. Wanneer migranten immers niet de mogelijkheid hebben om op legale wijze de grenzen te overschrijden, zullen zij logischerwijze een beroep doen op illegale netwerken135. Bij gebrek aan legale migratiemogelijkheden zijn vele immigranten dus aangewezen op de diensten van smokkelaars. Op deze wijze is een restrictief migratiebeleid een ideale voedingsbodem voor illegale migratie. Minder mogelijkheden tot legale
131
KONING BOUDEWIJNSTICHTING, Belgisch mensenhandelbeleid. Status Questionis, evaluatie en toekomstopties, Brussel, 2006, 61. 132 J. CHUANG, “Beyond a Snapshot: Preventing Human Trafficking in the Global Economy”, Ind. J. Global Legal Stud. 2006, 146. 133 P. DE BAETS, “De rol en de functie van de sociale inspectiediensten in de strijd tegen mensenhandel”, Panopticon 2002, 389. 134 EUROPESE COMMISSIE, Admission of third country nationals for paid employment or self-employed activity, Brussel, Ecotec Research & Consulting, http://ec.europa.eu/justice_home/doc_centre/immigration/studies/docs/ecotec_en.pdf, 8. 135 K. DE MANGELEER, T. DE MEULENAER en L. EL ASJADI, “Illegale migratie en mensensmokkel” in G. VERMEULEN en F. D’HONDT (eds.), Aspecten van Europees materieel strafrecht, Antwerpen, Maklu, 2002, 169-176.
27
migratie, in combinatie met sterke push-en pull-factoren brengen migranten ertoe wanhopig op zoek te gaan naar een uitweg om alsnog te emigreren en maakt hen kwetsbaar voor zowel mensensmokkelaars als mensenhandelaars136.
Dezelfde vaststelling kunnen we maken met betrekking tot de arbeidsmarkt. Wanneer migranten niet de mogelijkheid krijgen actief te zijn op de formele arbeidsmarkt, zullen ze zich wenden tot de ondergrondse economie. Voor veel illegale migranten is zwartwerk een overlevingsstrategie, daar ze door hun onwettige verblijfsstatus permanent in bestaansonzekerheid verkeren. Ten gevolge van hun precaire situatie zijn deze illegale migranten uitermate kwetsbaar voor misbruik137.
In vele staten wordt een toename van illegale immigratie vastgesteld, ondanks het voeren van een zeer restrictief migratiebeleid. Er bestaat dan ook een groeiende consensus dat een controlepolitiek illegale immigratie niet kan voorkomen138. Naast het feit dat een restrictief immigratiebeleid meer en meer wordt erkend als ineffectief in de strijd tegen illegale immigratie, wordt bovendien erkend dat een dergelijk beleid zelfs leidt tot een toename van illegale smokkel en handel in migranten139. Men kan zich dus afvragen of een beperkende migratiepolitiek eigenlijk niet aan de basis ligt van het mensenhandelprobleem, terwijl mensenhandelaars en smokkelaars eerder symptomen zijn van het gevoerde beleid140.
Ondanks de belofte op de top van Tampere in 1999 om legale migratie te vereenvoudigen141, hebben de regeringen van vele EU-lidstaten hun restrictieve migratiepolitiek voortgezet door het inperken van legale migratiemogelijkheden en het verstrengen van controles en procedures142. Nochtans zullen in de toekomst heel wat migranten moeten aangetrokken worden omwille van de vergrijzing van de Europese bevolking. Alleen al om de omvang van de actieve bevolking op peil te houden in de 15 “oude” EU-lidstaten143, zouden er tussen 2003 en 2050 zo’n 68 miljoen buitenlandse werknemers
136
EUROPESE COMMISSIE, Report of the Experts Group on Trafficking in Human Beings, Brussel, 2004, 148. P. DE BAETS, “De rol en de functie van de sociale inspectiediensten in de strijd tegen mensenhandel”, Panopticon 2002, 385-386. 138 GLOBAL COMMISSION ON INTERNATIONAL MIGRATION, Irregular migration, state security and human security, Londen, 2005, 14. 139 KONING BOUDEWIJNSTICHTING, Belgisch mensenhandelbeleid. Status Questionis, evaluatie en toekomstopties, Brussel, 2006, 63. 140 A. CROSBY, “Boundaries of Belonging: Reflections on Migration Policies into the 21st Century”, Inter Pares Occasional Paper 2006, 2-3. 141 http://ec.europa.eu/justice_home/fsj/immigration/fsj_immigration_intro_en.htm (12/05/2010). 142 KONING BOUDEWIJNSTICHTING, Belgisch mensenhandelbeleid. Status Questionis, evaluatie en toekomstopties, Brussel, 2006, 63. 143 Het betreft Frankrijk, Italië, Duitsland, België, Nederland, Luxemburg, Groot-Brittannië, Ierland, Denemarken, Griekenland, Spanje, Portugal, Zweden, Finland en Oostenrijk. 137
28
nodig zijn144. Vele West-Europese landen zullen in de toekomst dus genoodzaakt worden een proactief migratiebeleid te ontwikkelen om tegemoet te komen aan demografische en economische problemen145. Met het oog op de toekomst lijkt het dan ook aangewezen een systeem van legale migratie uit te werken146. Het aanmoedigen van legale en gecontroleerde migratie, kan leiden tot een afname van mensenhandel, door migranten en andere arbeiders een alternatief aan te bieden dat veiliger is, en instaat voor de bescherming van hun mensenrechten en hun rechten als werknemer147.
1.4. Omvang en geografische spreiding van het probleem mensenhandel
Mensenhandel is een wereldwijd verspreid fenomeen en is uitgegroeid tot een van de meest winstgevende activiteiten van de georganiseerde misdaad. Op wereldschaal werd handel en smokkel in mensen op de conferentie in Palmero (eind 2000) bestempeld als de tweede grootste inkomstenbron van de maffia148. De Internationale Arbeidsorganisatie (IAO) schat dat er wereldwijd ten minste 2,4 miljoen personen gedwongen arbeid verrichten ten gevolge van mensenhandel. Daarvan zouden 1,2 miljoen slachtoffers minderjarig zijn. Volgens ramingen van de IAO wordt op wereldschaal 43% van de slachtoffers uitgebuit in de prostitutiesector, terwijl 32% van de slachtoffers van mensenhandel arbeid verricht in andere sectoren van de economie. 25% wordt uitgebuit in beide sectoren149.
Volgens het IAO leeft het grootste aantal slachtoffers van mensenhandel in Azië, naar schatting betreft het zo’n 1.360.000 personen. In de geïndustrialiseerde landen (inclusief West-Europa) zouden 270.000 personen het slachtoffer zijn van mensenhandel. In Latijns-Amerika en het Caribisch gebied zijn zo’n 250.000 personen het slachtoffer van mensenhandel. In het Midden-Oosten en het Noorden van Afrika worden 230.000 personen uitgebuit ten gevolge van mensenhandel en in de transitielanden (o.a. Rusland en de landen in Oost-Europa) gaat het om 200.000 slachtoffers. Tenslotte raamt men dat er in Sub-Sahara Afrika 130.000 personen het slachtoffer zijn van mensenhandel150.
144
INTERNATIONAL ORGANIZATION FOR MIGRATION, World Migration. Managing migration: challenges and responses for people on the move, Genève, 2003, 245. 145 INTERNATIONAL ORGANIZATION FOR MIGRATION, World Migration. Costs and benefits of international migration, Genève, 2005, 152. 146 K. DE MANGELEER, T. DE MEULENAER en L. EL ASJADI, “Illegale migratie en mensensmokkel” in G. VERMEULEN en F. D’HONDT (eds.), Aspecten van Europees materieel strafrecht, Antwerpen, Maklu, 2002, 169. 147 EUROPESE COMMISSIE, Report of the Experts Group on Trafficking in Human Beings, Brussel, 2004, 65. 148 F. DE PAUW, Handel in mensen, Leuven, Davidsfonds, 2001, 15. 149 INTERNATIONAL LABOUR OFFICE, ILO action against trafficking in human beings, Genève, ILO, 2008, 3. 150 INTERNATIONAL LABOUR OFFICE, ILO action against trafficking in human beings, Genève, ILO, 2008, 3.
29
In welke mate mensenhandel en mensensmokkel zich in België voordoen, is onmogelijk nauwkeurig te bepalen. Wanneer we een zicht willen krijgen op de omvang van het probleem, moet een beroep gedaan worden op de data die verzameld werden door de federale politie, de parketten en de gespecialiseerde opvangcentra voor de slachtoffers van mensenhandel.
In 2008151 werden door de politie 336 feiten van mensenhandel vastgesteld op het Belgisch grondgebied. De grootste groep betrof mensenhandel met oog op economische uitbuiting (182 vastgestelde feiten), gevolgd door mensenhandel met oog op seksuele uitbuiting (115 vastgestelde feiten), met oog op uitbuiting van bedelarij (15 vastgestelde feiten), met oog op de aanmaak van kinderporno (vastgestelde 14 feiten) en tenslotte mensenhandel met oog op het gedwongen plegen van een misdrijf (10 vastgestelde feiten). Het grootste aantal feiten werd vastgesteld in het gerechtelijk arrondissement Brussel. Wanneer we 2008 vergelijken met 2007 is er een terugval, daar er in 2007 439 feiten van mensenhandel werden vastgesteld door de politie. Wat mensensmokkel betreft, werden 276 gevallen vastgesteld in 2008152.
In de loop van 2008 kwamen in totaal 387 zaken van mensenhandel binnen bij de parketten. In datzelfde jaar werden tevens 462 zaken van mensensmokkel aanhangig gemaakt bij de parketten. Van de binnengekomen zaken in verband met mensenhandel werden er ongeveer 24% zonder gevolg geklasseerd. Wat mensensmokkel betreft, werden maar liefst 73% van de zaken zonder gevolg geklasseerd153.
De gespecialiseerde opvangcentra, die instaan voor de opvang en begeleiding van de slachtoffers van mensenhandel, stonden gedurende 2008 in voor de begeleiding van 401 slachtoffers, waarvan 205 begeleidingen werden opgestart in voorgaande jaren en 196 in de loop van 2008 werden aangevat. De grote meerderheid van de begeleide personen waren het slachtoffer van economische exploitatie. De tweede grootste categorie van slachtoffers betrof personen die seksueel werden uitgebuit. Slachtoffers van de overige vormen van mensenhandel, zijnde mensenhandel met het oog
151
De gegevens met betrekking tot het jaar 2009 waren mij nog niet bekend op het moment van het afwerken van deze masterproef. Om de lezer een beeld te verschaffen van de mate waarin mensenhandel en mensensmokkel zich voordoen op Belgisch grondgebied, beroep ik mij aldus op de feiten die zich hebben voorgedaan in 2008. 152 CENTRUM VOOR GELIJKHEID VAN KANSEN EN VOOR RACISMEBESTRIJDING, Jaarverslag 2008. Mensenhandel en – smokkel. Bestrijden met mensen en middelen, Brussel, Centrum voor gelijkheid van kansen en racismebestrijding, 2009, 50-55. 153 Ibid.
30
op uitbuiting van bedelarij, met het oog op het doen plegen van misdrijven en illegale orgaantransplantatie, treffen we slechts in zeer beperkte mate aan bij de slachtoffercentra154.
1.5. Profiel van de betrokken personen
1.5.1. Profiel van de slachtoffers
1.5.1.1. Volwassen vrouwen en mannen
Om een profiel te schetsen van de slachtoffers van mensenhandel, beroep ik mij hoofdzakelijk op een studie door het Institute for International Research on Criminal Policy (IRCP) van de Universiteit Gent. Het voorwerp van deze studie was de databank ‘slachtoffers van mensenhandel’, die is opgebouwd op basis van verklaringen van de slachtoffers zelf en de periode 1999-2005 betreft. De databank werd in 2003 opgericht door het Centrum voor Gelijkheid van Kansen en Racismebestrijding in samenwerking met de drie gespecialiseerde opvangcentra voor de slachtoffers van mensenhandel (Pag-Asa, Payoke en Sürya). Deze studie schetst het profiel van de slachtoffers die in de onthaalcentra worden opgevangen, maar er dient benadrukt te worden dat dit lang niet alle slachtoffers omvat.
Nationaliteit Uit de studie van het IRCP blijkt dat de slachtoffers die in België worden opgevangen vrijwel exclusief van vreemde origine zijn155. De meerderheid van de slachtoffers is afkomstig uit Oost-Europa (46,7 %). Roemenië, Bulgarije, Albanië, Rusland en Moldavië zijn in dalende volgorde de belangrijkste landen van herkomst. Een vierde van de slachtoffers is afkomstig uit Afrika, en één vijfde uit Azië.156
Geslacht Mensenhandel is, net als mensensmokkel, in beginsel onafhankelijk qua geslacht. Toch zijn in eerste instantie vrouwen bijzonder kwetsbaar voor mensenhandel omwille van de feminisatie van armoede,
154
PAG-ASA, Jaarverslag 2008, Brussel, Drukkerij Jan Verhoeven nv, 2009, 14; PAYOKE, Jaarverslag 2008, Antwerpen, Payoke, 2009, 5-8; CENTRUM VOOR GELIJKHEID VAN KANSEN EN VOOR RACISMEBESTRIJDING, Jaarverslag 2008.Mensenhandel en – smokkel. Bestrijden met mensen en middelen, Brussel, Centrum voor gelijkheid van kansen en racismebestrijding, 2009, 56-57. 155 G. VERMEULEN, E. VAN DEN HERREWEGEN, L. VAN PUYENBROECK, Mensenhandel in beeld: Eerste kwantitatieve en kwalitatieve analyse van Belgische slachtofferdata, Antwerpen, Maklu, 2007, 65-66. 156 G. VERMEULEN, E. VAN DEN HERREWEGEN, L. VAN PUYENBROECK, Mensenhandel in beeld: Eerste kwantitatieve en kwalitatieve analyse van Belgische slachtofferdata, Antwerpen, Maklu, 2007, 90.
31
discriminatie van vrouwen en het gebrek aan onderwijs en beroepsmogelijkheden157. Dit wordt ook bevestigd door de studie van het IRCP, waaruit blijkt dat drie vierden van de slachtoffers in begeleiding bij een opvangcentrum van het vrouwelijke geslacht zijn158. Slachtoffers van mensenhandel met het oog op prostitutiedoeleinden en andere vormen van seksuele exploitatie, zijn vrijwel exclusief vrouwen en meisjes159.
Leeftijd De meeste slachtoffers verlaten hun land wanneer ze tussen de 18 en 24 jaar oud zijn. Ongeveer 1 op 10 slachtoffers is bij het vertrek uit hun herkomstland nog minderjarig160. De gemiddelde leeftijd van de slachtoffers bij opname bedraagt 25,2 jaar. De grootste groep van slachtoffers in begeleiding situeert zich tussen 18 en 28 jaar161.
Sociale en economische achtergrond Slachtoffers van mensenhandel zijn veelal personen die ook in hun land van oorsprong kansarm zijn of weinig toekomstperspectief hebben, ze zijn laaggeschoold en hebben weinig carrièremogelijkheden in eigen land. Personen die hun land ontvluchten omwille van oorlogsgeweld of een politieke vervolging zijn echter vaak hoger opgeleid162.
De meeste slachtoffers van seksuele uitbuiting, beschikten in het land van herkomst niet over eigen inkomsten. De meerderheid van de slachtoffers van andere uitbuitingsvormen daarentegen beschikten in het land van herkomst wel over een eigen inkomen, hetzij uit loonarbeid, hetzij door zelfstandige activiteiten163. Zo’n 40% van de slachtoffers leefden onder de gemiddelde levensstandaard in hun land van herkomst164.
157
K. DE MANGELEER, T. DE MEULENAER en L. EL ASJADI, “Illegale migratie en mensensmokkel” in G. VERMEULEN en F. D’HONDT (eds.), Aspecten van Europees materieel strafrecht, Antwerpen, Maklu, 2002, 173. 158 G. VERMEULEN, E. VAN DEN HERREWEGEN, L. VAN PUYENBROECK, Mensenhandel in beeld: Eerste kwantitatieve en kwalitatieve analyse van Belgische slachtofferdata, Antwerpen, Maklu, 2007, 90. 159 INTERNATIONAL LABOUR OFFICE, ILO action against trafficking in human beings, Genève, ILO, 2008, 3; G. VERMEULEN, E. VAN DEN HERREWEGEN, L. VAN PUYENBROECK, Mensenhandel in beeld: Eerste kwantitatieve en kwalitatieve analyse van Belgische slachtofferdata, Antwerpen, Maklu, 2007, 103. 160 EUROPESE COMMISSIE, Research based on case studies of victims of trafficking in human beings in 3 EU Member States, i.e. Belgium, Italy and The Netherlands, 2001, 25-26. 161 G. VERMEULEN, E. VAN DEN HERREWEGEN, L. VAN PUYENBROECK, Mensenhandel in beeld: Eerste kwantitatieve en kwalitatieve analyse van Belgische slachtofferdata, Antwerpen, Maklu, 2007, 88. 162 A.A. ARONOWITZ, “Smuggling and trafficking in human beings: the phenomenon, the markets that drive it and the organisations that promote it”, Eur. J. Crim. Pol. Res. 2001, 167-168. 163 G. VERMEULEN, E. VAN DEN HERREWEGEN, L. VAN PUYENBROECK, Mensenhandel in beeld: Eerste kwantitatieve en kwalitatieve analyse van Belgische slachtofferdata, Antwerpen, Maklu, 2007, 107-114. 164 EUROPESE COMMISSIE, Research based on case studies of victims of trafficking in human beings in 3 EU Member States, i.e. Belgium, Italy and The Netherlands, 2001, 22-24.
32
De grote meerderheid van de slachtoffers woonden in hun herkomstland samen met hun ouders en/of familie en hebben partner noch kinderen165. De meeste slachtoffers volgden een opleiding (65%). Van de personen die een opleiding volgden, vatten 40% zelfs een hogere opleiding aan166.
Motivatie Wat de motivatie van slachtoffers betreft om hun land van origine te verlaten, blijkt armoede een sleutelfactor te zijn. Motieven van economische aard zoals het vinden van aantrekkelijk werk, hoger inkomen, geld voor de familie en de hoop op een beter leven, zijn de voornaamste motieven om te emigreren. Nochtans is armoede geen doorslaggevende factor. Ook andere factoren zoals een onstabiele sociale omgeving (geweld, misbruik en conflicten binnen het gezin) spelen een belangrijke rol. Onder de slachtoffers van seksuele uitbuiting is de belangrijkste motivatie om te emigreren, de hoop op een beter leven. De belangrijkste belofte die hen werd gedaan, was dat ze werk zouden vinden, vooral in de sector van prostitutie of de horeca. Onder de slachtoffers van seksuele uitbuiting wist iets meer dan een kwart op voorhand dat ze gingen tewerkgesteld worden in de prostitutiesector. Dit neemt echter niet weg dat ook in deze gevallen er geen sprake zou kunnen zijn van uitbuiting. Wat de slachtoffers van economische uitbuiting betreft, was het voornaamste motief het vinden van aantrekkelijk werk, geld verdienen om een beter leven te kunnen leiden of voor het gezin167.
Gradaties Tenslotte dient nog opgemerkt dat er verschillende “gradaties van slachtofferschap” bestaan. Een eerste categorie van slachtoffers zijn diegenen die zelfs niet de intentie hadden om contact op te nemen met of arbeid te verrichten voor een potentiële uitbuiter. Zo is de vrije wil volledig afwezig wanneer het slachtoffer werd ontvoerd in zijn of haar land van herkomst of door ouders werd verkocht168.
165
EUROPESE COMMISSIE, Research based on case studies of victims of trafficking in human beings in 3 EU Member States, i.e. Belgium, Italy and The Netherlands, 2001, 22-24. 166 EUROPESE COMMISSIE, Research based on case studies of victims of trafficking in human beings in 3 EU Member States, i.e. Belgium, Italy and The Netherlands, 2001, 25. 167 G. VERMEULEN, E. VAN DEN HERREWEGEN, L. VAN PUYENBROECK, Mensenhandel in beeld: Eerste kwantitatieve en kwalitatieve analyse van Belgische slachtofferdata, Antwerpen, Maklu, 2007, 37-66. 168 A.A. ARONOWITZ, “Smuggling and trafficking in human beings: the phenomenon, the markets that drive it and the organisations that promote it”, Eur. J. Crim. Pol. Res. 2001, 166.
33
Een tweede categorie van slachtoffers zijn de personen ten aanzien van wie bedrog werd gepleegd. Hen werd een job beloofd in de legale economie terwijl ze bij aankomst echter gedwongen worden tot prostitutie of tot het verrichten van andere activiteiten in de illegale economie169.
Een derde groep personen was op voorhand min of meer op de hoogte van het soort werk dat ze zouden verrichten. Ze wisten bijvoorbeeld dat ze tewerkgesteld zouden worden in de entertainment sector, als danser of als stripper, terwijl ze later gedwongen worden tot prostitutie170.
Een laatste categorie tenslotte bestaat uit personen die op voorhand wel degelijk op de hoogte waren van het soort werk dat ze zouden moeten verrichten, maar geen kennis hadden van de arbeidsomstandigheden en –voorwaarden en verdiensten. Ze hadden bijvoorbeeld geen weet van het feit dat ze in dergelijke mate gecontroleerd en uitgebuit zouden worden, schulden zouden moeten afbetalen etc. Ze verwachten bijvoorbeeld op korte tijd veel geld te verdienen in luxe bordelen, terwijl ze in werkelijkheid worden uitgebuit in louche bordelen171. Tot deze laatste categorie kunnen we de groep van “economische prostituees” rekenen, zijnde vrouwen die bewust en vrijwillig in de prostitutie stappen. Dit komt meer en meer voor zodat het stereotype beeld van het nietsvermoedend slachtoffer dat tot prostitutie wordt gedwongen toch enigszins genuanceerd dient te worden172. De prostitutienetwerken hebben zich geprofessionaliseerd en verkiezen om te werken met gemotiveerde slachtoffers die minder geneigd zijn om belastende verklaringen af te leggen bij politie en justitie. Bovendien beseffen ze dat ze meer winst kunnen maken met gemotiveerde slachtoffers die op consensuele basis diensten verrichten173.
Toch kan ook aanvankelijk vrijwillige prostitutie aanleiding geven tot situaties van uitbuiting. Zo is het mogelijk dat de initiële toestemming berustte op onvolledige en gebrekkige informatie in verband met de realiteit van het werk. De realiteit kan verschillen van de verwachtingen op vlak van
169
A.A. ARONOWITZ, “Smuggling and trafficking in human beings: the phenomenon, the markets that drive it and the organisations that promote it”, Eur. J. Crim. Pol. Res. 2001, 166. 170 Ibid. 171 A.A. ARONOWITZ, “Smuggling and trafficking in human beings: the phenomenon, the markets that drive it and the organisations that promote it”, Eur. J. Crim. Pol. Res. 2001, 166; M. SMIT, “Mensenhandel- een moderne vorm van slavernij”, TvC 2001, 48-49. 172 CENTRUM VOOR GELIJKHEID VAN KANSEN EN VOOR RACISMEBESTRIJDING, Jaarverslag 2008. Bestrijden met mensen en middelen, Brussel, Centrum voor gelijkheid van kansen en racismebestrijding, 2009, 22-24. 173 CENTRUM VOOR GELIJKHEID VAN KANSEN EN VOOR RACISMEBESTRIJDING, Jaarverslag 2008. Bestrijden met mensen en middelen, Brussel, Centrum voor gelijkheid van kansen en racismebestrijding, 2009, 22-24.
34
de aard of frequentie van de te leveren prestaties, de verloning, uitstap- of weigeringsmogelijkheden en de fysieke en gezondheidsomstandigheden waarin de prestaties geleverd dienen te worden174.
1.5.1.2. Kinderen Men schat dat er wereldwijd ongeveer 1,2 miljoen kinderen het slachtoffer zijn van mensenhandel175. Kinderen worden verhandeld om allerlei redenen, maar seksuele exploitatie van jongens en vooral meisjes is wellicht de voornaamste reden. Meisjes jonger dan 18 jaar vertegenwoordigen op wereldschaal naar schatting zo’n 10 tot 30% van het totaal aantal vrouwen die seksueel geëxploiteerd worden176. Daarnaast worden kinderen verkocht om uitgebuit te worden in de economische sector, om huishoudelijk werk te verrichten, om te bedelen, om te werken als drugkoerier, om ingezet te worden in gewapende conflicten, om te worden uitgehuwelijkt of om illegaal geadopteerd te worden177.
Kinderen die het slachtoffer worden van mensenhandel en in Europa worden uitgebuit zijn voornamelijk afkomstig van Oost-Europese en Afrikaanse landen. Meisjes worden meestal seksueel geëxploiteerd, terwijl jongens eerder worden verhandeld om te bedelen of om te werken in sweatshops178 en restaurants179.
Ook België wordt geconfronteerd met het fenomeen van kinderhandel. Het kan hierbij zowel gaan om seksuele als om economische uitbuiting van kinderen afkomstig uit Oost-Europa, Centraal en Oost-Afrika en Latijns-Amerika. België is tevens een draaischijf voor kinderhandel naar andere Europese landen. Hoewel kinderhandel dus ook in België een fundamenteel probleem vormt, is de omvang ervan moeilijk in te schatten wegens het gebrek aan betrouwbare gegevens180.
174
G. VERMEULEN, “Publiek-private samenwerking in de prostitutiesector. Zelfregulering op basis van kwaliteitsnormen ter voorkoming van mensenhandel en overlast inzake prostitutie?” in B. DE RUYVER (et al.), Overlast en de maatschappelijke aanpak ervan, Update in de criminologie, Mechelen, Kluwer, 2008, 149. 175 INTERNATIONAL LABOUR OFFICE, ILO action against trafficking in human beings, Genève, ILO, 2008, 3. 176 E. KELLY, Journeys of Jeopardy: A Review of Research on Trafficking in Women and Children in Europe, Genève, IOM, 2002, 22. 177 GLOBAL COMMISSION ON INTERNATIONAL MIGRATION, Child trafficking: the worst face of the world, Genève, GCIM, 2005, 4. 178 Een sweatshop kan omschreven worden als een werkplaats waar de arbeiders vele uren werken in zeer slechte arbeidsomstandigheden en hiervoor een loon ontvangen dat ver beneden het minimum ligt. Er kunnen allerlei goederen geproduceerd worden, vaak gaat het om kledij of schoenen. 179 GLOBAL COMMISSION ON INTERNATIONAL MIGRATION, Child trafficking: the worst face of the world, Genève, GCIM, 2005, 5-6. 180 UNICEF, Kinderhandel, Brussel, Unicef België, 2003, 6-7.
35
Armoede speelt ook bij kinderhandel een cruciale rol. Kinderen worden soms verkocht door hun ouders, die niet over de middelen beschikken om hen op te voeden of die geld nodig hebben om hun schulden af te betalen181. Vaak sturen ouders hun kinderen ook uit onwetendheid naar het buitenland. Ze vertrouwen hun kind toe aan een kennis of familielid die hen verzekert dat ze het kind aan een degelijke job zullen helpen182. Beloften van betere levensomstandigheden, toegang tot onderwijs of een goedbetaalde job, zijn vaak gemaakte beloften, die ouders ertoe aanzetten hun kinderen aan vreemden toe te vertrouwen of naar het buitenland te sturen183.
Kinderen kunnen ook ontvoerd worden door mensenhandelaars die hen later verkopen aan werkgevers. Er zijn echter gevallen waarin jonge kinderen misleid worden door mensenhandelaars en zelf beslissen hem te volgen. Vooral bij zeer jonge kinderen slagen mensenhandelaars erin om de identiteitspapieren te vervalsen en de kinderen aan de grens voor te stellen als eigen kinderen184. Voor mensenhandelaars is het vrij eenvoudig om kinderen door middel van dwang, bedrog of manipulatie te misleiden. Ze zijn immers afhankelijk van volwassenen en hebben minder mogelijkheden om te ontsnappen aan uitbuiting. Bovendien hebben kinderen minder mogelijkheden om de volledige draagwijdte en gevolgen te begrijpen van hun daden. Het zijn dus gemakkelijke slachtoffers in de handen van mensenhandelaars185.
De kinderen die het slachtoffer worden van mensenhandelaars zijn hoofdzakelijk kinderen afkomstig uit arme families, uit minderheidsgroepen en gemarginaliseerde gemeenschappen of uit instellingen en weeshuizen. Het gaat ook vaak om niet schoolgaande kinderen, meisjes die het slachtoffer zijn van genderdiscriminatie, kinderen die in de illegaliteit zijn beland en kinderen die tengevolge van een oorlog of een natuurramp in een kwetsbare positie verkeren186.
1.5.2. Profiel van de daders
181
INTERNATIONAL LABOUR OFFICE, Child Labour. A textbook for university students, Genève, ILO, 2004, 49. GLOBAL COMMISSION ON INTERNATIONAL MIGRATION, Child trafficking: the worst face of the world, Genève, GCIM, 2005, 4. 183 X. , “Kinderhandel: een probleem van deze tijd?”, VNN berichten 2004, http://www.vvn.be/files/u1/kinderhandel.pdf, 11-14. 184 GLOBAL COMMISSION ON INTERNATIONAL MIGRATION, Child trafficking: the worst face of the world, Genève, GCIM, 2005, 4. 185 EUROPESE COMMISSIE, Report of the Experts Group on Trafficking in Human Beings, Brussel, 2004, 67-68. 186 X. , “Kinderhandel: een probleem van deze tijd?”, VNN berichten 2004, http://www.vvn.be/files/u1/kinderhandel.pdf, 14. 182
36
Georganiseerd karakter De daders van zowel mensensmokkel als mensenhandel kunnen individuele personen zijn, maar veelal gaat het om georganiseerde netwerken. Georganiseerde dadergroeperingen richten zich tot elke markt waar de opportuniteit aanwezig is om winst te maken. Zoals hierboven aangetoond, voeren de meeste bestemmingslanden een restrictief migratiebeleid. Dit brengt met zich mee dat er een grote vraag is naar mogelijkheden tot illegale immigratie. Criminele individuen en groeperingen profiteren hiervan en bovendien vormen hun activiteiten een bijkomende push-factor, aangezien ze op actieve wijze migranten gaan rekruteren en overhalen om te migreren187. Personen die wensen te emigreren zijn dus aangewezen op smokkelaars die zeer goed op de hoogte zijn van de achterpoortjes in de immigratiewetgeving en hier systematisch misbruik van maken. Hierbij misbruiken ze onder meer het vluchtelingenstatuut, het au pair statuut of maken ze gebruik van schijnhuwelijken. De afhankelijkheid van derden gecombineerd met het feit dat buitenlandse slachtoffers gemakkelijk te manipuleren zijn daar ze de taal niet begrijpen, zich niet op familie of vrienden kunnen beroepen en ze bovendien de autoriteiten van het land waar ze worden uitgebuit vrezen omwille van hun illegale verblijfsstatus, zorgt ervoor dat mensenhandel een zeer lucratieve markt is voor georganiseerde netwerken188.
Criminele netwerken kunnen onderling enorm verschillen qua organisatiegraad- en vorm. Verschillende actoren kunnen bij een netwerk van mensensmokkel-en handel betrokken zijn. De “recruiters” staan in voor het werven van potentiële kandidaten en binden de slachtoffers ook financieel aan zich. Het zijn de personen die het slachtoffer een concreet voorstel doen, zoals de belofte van werk of van een hoger inkomen, en hem of haar er vervolgens toe aanzetten zijn of haar land van oorsprong te verlaten189. Deze rekruteurs behoren vaak tot dezelfde gemeenschap als de slachtoffers190. De rekruteur kan deel uitmaken van de organisatie zelf of kan een externe persoon zijn die wordt vergoed voor het aanbrengen van nieuwe migranten191. Er dient opgemerkt dat de meeste slachtoffers worden aangeworven op een informele manier. Verwanten, vrienden of
187
A.A. ARONOWITZ, “Smuggling and trafficking in human beings: the phenomenon, the markets that drive it and the organisations that promote it”, Eur. J. Crim. Pol. Res.2001, 171-175. 188 J. MEESE, K. VAN IMPE, S. VANHESTE, Multidisciplinary research on the phenomenon of trafficking in human beings from an international and national perspective: a pilot study with Poland and Hungary, Gent, Universiteit Gent, 1998, 6-9. 189 CENTRUM VOOR GELIJKHEID VAN KANSEN EN VOOR RACISMEBESTRIJDING, Jaarverslag 2006. Slachtoffers in beeld, Brussel, Centrum voor gelijkheid van kansen en racismebestrijding, 2007, 82. 190 A.A. ARONOWITZ, “Smuggling and trafficking in human beings: the phenomenon, the markets that drive it and the organisations that promote it”, Eur. J. Crim. Pol. Res. 2001, 174-175. 191 F. SARRICA, “The Smuggling of Migrants. A Flourishing Activity of Transnational Organized Crime”, Crossroads 2005, Vol. 5, 16.
37
kennissen overtuigen het slachtoffer om zijn of haar geluk te gaan beproeven in het buitenland192. In sommige landen, zoals Bulgarije, gebeurt de rekrutering meestal door een koppel, waarbij de vrouw vaak het slachtoffer rekruteert, terwijl de man instaat voor het vervoer193.
Daarnaast zijn er “transporters” betrokken bij het gehele proces. Zij staan in voor het transport van de slachtoffers naar het land van bestemming. Ook corrupte ambtenaren en overheidsdiensten kunnen betrokken zijn bij het criminele netwerk. Deze figuren kunnen reisdocumenten of visa verschaffen en worden veelal omgekocht om een oogje dicht te knijpen zodat migranten illegaal het land kunnen binnen komen en/of er kunnen verblijven. Overigens zijn informanten actief binnen een groepering die onder andere informatie verschaffen over grenscontroles en andere overheidscontroles. In het land van bestemming zijn er de eigenlijke uitbuiters en hun handlangers, die de slachtoffers onder controle houden. Tenslotte zijn er personen betrokken die instaan voor het witwassen van de opbrengsten194. Kortom, een hele reeks van tussenschakels, zowel in landen van oorsprong, transitlanden en landen van bestemming, zijn betrokken bij een mensenhandelnetwerk.
In België zijn vooral dadergroepen van Wet-Afrikaanse en Bulgaarse herkomst erg actief. Daarnaast komen ook dadergroepen van Roemeense herkomst steeds vaker in beeld, vooral wanneer het gaat om seksuele uitbuiting195.
Gehanteerde technieken van controle en dwang De daders hanteren allerlei technieken van controle en bedreiging om het slachtoffer in bedwang te houden. De slachtoffers worden het meest gecontroleerd door het achterhouden van geld. Ook wordt dikwijls beslag gelegd op identiteitspapieren en worden de slachtoffers vaak geïntimideerd en gechanteerd. Ook onthouden de uitbuiters hun slachtoffers vaak medische hulp, voedsel of vrije tijd. Desgevallend worden ze gedwongen tot het gebruik van drugs en het drinken van alcohol. Andere controletechnieken variëren van fysieke mishandeling, uiten van bedreigingen, beperken van de bewegingsvrijheid van het slachtoffer en voortdurende controle tot bedreiging van de familie in het land van herkomst. Vaak wordt gedreigd om achtergebleven familie op de hoogte te brengen van het feit dat het slachtoffer bijvoorbeeld als prostituee werkt en worden de slachtoffers angst voor de 192
J. MEESE, K. VAN IMPE, S. VANHESTE, Multidisciplinary research on the phenomenon of trafficking in human beings from an international and national perspective: a pilot study with Poland and Hungary, Gent, Universiteit Gent, 1998, 15. 193 INTERNATIONAL ORGANIZATION FOR MIGRATION, Second Annual Report on Victims of Trafficking in South-Eastern Europe, Genève, IOM, 2005, 178. 194 A.A. ARONOWITZ, “Smuggling and trafficking in human beings: the phenomenon, the markets that drive it and the organisations that promote it”, Eur. J. Crim. Pol. Res.2001, 174-175. 195 FEDERALE POLITIE, Activiteitenverslag van de federale politie 2007, Brussel, Federale Politie, 2008, 16.
38
politiediensten aangepraat. Vele slachtoffers hebben door ervaringen in hun land van herkomst weinig vertrouwen in politie-en overheidsdiensten, en zullen zich niet snel tot de politie wenden196.
Een frequent voorkomende techniek, is deze van de schuldbinding. Schuldbinding kan gedefinieerd worden als een techniek waarbij een lening dient terug betaald te worden, in de vorm van prestaties in natura, en waarvan de lengte, waarde en aard niet nader gespecificeerd werden. Slachtoffers van zowel seksuele als economische uitbuiting bevinden zich vaak in een situatie van schuldbinding, daar ze de reiskosten en andere kosten die de exploitanten voor hen maakten, dienen terug te betalen. Vanuit het standpunt van de uitbuiters is schuldbinding een bijzonder interessante techniek. Vooreerst is het een methode om exploitatie te “rechtvaardigen”, initieel gaat het slachtoffer ervan uit dat hij/zij de onkosten dient te vergoeden en de uitbuiter geld verschuldigd is. Dit creëert een situatie waarin de slachtoffers zeer afhankelijk worden van hun uitbuiters en maakt hen zeer kwetsbaar. Daarnaast is de uitbuiter gedurende een lange periode verzekerd van zijn inkomsten, het slachtoffer kan pas zijn vrijheid herwinnen indien de schuld volledig werd afbetaald. Bovendien wordt ook het risico dat het slachtoffer zou wegvluchten geminimaliseerd, daar de meeste slachtoffers veronderstellen dat, eens hun schuld is afbetaald, ze inkomsten voor zichzelf kunnen verdienen197. Slachtoffers van mensenhandel betalen voor het vertrek uit hun land vaak een percentage en gaan een schuld aan om het resterend gedeelte later te betalen. Alhoewel de slachtoffers wordt voorgehouden dat ze worden vrijgelaten van zodra hun schuld is afbetaald, blijkt in vele gevallen dat de slachtoffers ook na het afbetalen van hun schuld, niet in staat zijn zich los te maken van hun uitbuiter198.
Professionalisering De laatste decennia namen alle Westerse bestemmingslanden in mindere of meerdere mate maatregelen om mensenhandel in te dijken. De criminele netwerken zijn lerende organisaties en hebben hierop gereageerd door zich steeds meer te gaan professionaliseren199. Deze professionalisering situeert zich op verschillende domeinen. Zo hebben bepaalde netwerken zich aangepast aan de nieuwe Mensenhandelwet. Daarnaast zijn de mensenhandelaars zich technisch 196
M. SMIT, “Mensenhandel- een moderne vorm van slavernij”, TvC 2001, nr. 43-4, 48-49; G. VERMEULEN, E. VAN DEN HERREWEGEN, L. VAN PUYENBROECK, Mensenhandel in beeld: Eerste kwantitatieve en kwalitatieve analyse van Belgische slachtofferdata, Antwerpen, Maklu, 2007, 45-48; NATIONAAL RAPPORTEUR MENSENHANDEL, Mensenhandel. Eerste rapportage van de Nationaal Rapporteur, Den Haag, Bureau NRM, 2002, 102-103. 197 S. SCARPA, Trafficking in human beings. Modern slavery”, Oxford, University Press, 2008, 19-20. 198 G. VERMEULEN, E. VAN DEN HERREWEGEN, L. VAN PUYENBROECK, Mensenhandel in beeld: Eerste kwantitatieve en kwalitatieve analyse van Belgische slachtofferdata, Antwerpen, Maklu, 2007, 44-47. 199 CENTRUM VOOR GELIJKHEID VAN KANSEN EN RACISMEBESTRIJDING, Jaarverslag 2008.Mensenhandel en – smokkel. Bestrijden met mensen en middelen, Brussel, Centrum voor gelijkheid van kansen en racismebestrijding, 2009, 22-23.
39
beter gaan organiseren, onder andere door het gebruik van schermvennootschappen, inzetten van stromannen, gebruik van vervalste documenten etc. Ook worden steeds subtielere vormen van dwang aangewend.
Verschillende criminele netwerken hebben zich aangepast aan de nieuwe wet mensenhandel van 10 augustus 2005 waarin mensenhandel inzake seksuele exploitatie beperkt wordt tot bepaalde misdrijven inzake prostitutie en kinderpornografie. Bepaalde prostitutienetwerken hebben constructies opgezet die het aspect ‘exploitatie in de prostitutie’ verdoezelen. Voor de autoriteiten wordt het op deze manier veel moeilijker om het bewijs van mensenhandel te leveren. Een concreet voorbeeld kan deze techniek verduidelijken. Slachtoffers van seksuele uitbuiting worden vaak tewerkgesteld als schijnzelfstandige in een prostitutiebar. Deze slachtoffers worden gedwongen een document te ondertekenen, waarbij hen één aandeel van de vennootschap wordt toegekend. Er bestaat geen rechtstreekse link meer tussen exploitant en prostituee. Een andere techniek die door de politie werd vastgesteld in verschillende bars in Brussel, is het inzetten van stromannen. De pooiers plaatsen stromannen in hun beheersvennootschap, die de bars officieel uitbaten200.
De Cel voor Financiële Informatieverwerking (CFI) verwijst naar het gebruik van schermvennootschappen door bepaalde netwerken. Schermvennootschappen worden opgericht en ondergaan verschillende statutaire wijzigingen zoals opeenvolgende benoemingen van nieuwe bestuurders of zaakvoerders, wijzing van het maatschappelijk doel, verplaatsing van de maatschappelijke zetel, wijziging van de maatschappelijke benaming etc. Uiteindelijk worden deze vennootschappen leeggehaald en gaan failliet201.
Steeds meer nemen trafikanten en uitbuiters een strategische beslissing om minder geweld te gebruiken en toenemend beroep te doen op meer subtiele vormen van controle en dwang, zoals het betalen van een minimumloon, het voorzien van kledij en zelfs het beperkt toelaten van vrije tijdsbesteding en vrijheid van beweging202. Het lijkt mij duidelijk dat deze tendens niet bijdraagt tot de herkenbaarheid van het fenomeen mensenhandel. Het is dan ook van belang dat actoren die in contact komen met mogelijke slachtoffers (o.a. eerstelijnsdiensten, sociale inspectiediensten, medewerkers van opvangtehuizen) vertrouwd raken met deze recente ontwikkeling.
200
CENTRUM VOOR GELIJKHEID VAN KANSEN EN RACISMEBESTRIJDING, Jaarverslag 2008.Mensenhandel en – smokkel. Bestrijden met mensen en middelen, Brussel, Centrum voor gelijkheid van kansen en racismebestrijding, 2009, 22-23. 201 e CEL VOOR FINANCIËLE INFORMATIEVERWERKING, 15 Activiteitenverslag 2008, Brussel, Delepière, 2008, 61. 202 G. VERMEULEN, E. VAN DEN HERREWEGEN, L. VAN PUYENBROECK, Mensenhandel in beeld: Eerste kwantitatieve en kwalitatieve analyse van Belgische slachtofferdata, Antwerpen, Maklu, 2007, 46.
40
Hoofdstuk II: Fase van detectie, identificatie en doorverwijzing 2.1. Identificatie als slachtoffer mensenhandel door eerstelijnsdiensten
2.1.1. Inleiding
De detectie van slachtoffers en identificatie van een persoon als zijnde een slachtoffer van mensenhandel door de eerstelijnsdiensten (politie-en inspectiediensten) is uiteraard van groot belang. Detectie van het slachtoffer is immers de eerste en meest cruciale schakel van de ganse ketting203. De eerstelijnsdiensten spelen dan ook een belangrijke rol in de toepassing en het welslagen van de beschermingsprocedure voor slachtoffers van mensenhandel. Dit geldt in eerste instantie voor de politie-en inspectiediensten, maar ook voor de ambtenaren van de Dienst Vreemdelingenzaken, van het Commissariaat-Generaal voor de Vluchtelingen en de Staatlozen en van andere diensten die, omwille van hun bevoegdheden, dikwijls als eersten in contact komen met slachtoffers van mensenhandel204. Sinds de jaren ’90 bestaat er in België een systeem die de nadruk legt op dynamische en multidisciplinaire samenwerking tussen alle betrokken actoren (politie- en inspectiediensten, Dienst Vreemdelingenzaken, parketten en opvangcentra), teneinde slachtoffers op te sporen en bij te staan en tevens bij te dragen tot de strijd tegen de netwerken205.
In België worden de slachtoffers hoofdzakelijk gedetecteerd door overheden, vooral door politiediensten. De lokale politie en de federale gerechtelijke politie zijn de belangrijkste doorverwijzers van slachtoffers naar de gespecialiseerde onthaalcentra206. De federale politie beschikt binnen elk gerechtelijk arrondissement over agenten die gespecialiseerd zijn in mensenhandel. Daarnaast zijn ook bepaalde lokale politiediensten gespecialiseerd in mensenhandel. 203
CENTRUM VOOR GELIJKHEID VAN KANSEN EN VOOR RACISMEBESTRIJDING, Jaarverslag 2005. Strijd tegen de mensenhandel. Het Belgische mensenhandelbeleid: gewikt en gewogen, Brussel, Centrum voor gelijkheid van kansen en racismebestrijding, 2005, 110. 204 Ministeriële richtlijnen van 13 januari 1997 aan de Dienst Vreemdelingenzaken, parketten, politiediensten, inspectie van sociale wetten en de sociale inspectie omtrent de bijstand aan slachtoffers van mensenhandel, BS 21 februari 1997, gewijzigd op 17 april 2003, BS 27 mei 2003. 205 Voorheen werd de basis van dit systeem gevormd door Richtlijnen van 13 januari 1997 aan de Dienst Vreemdelingenzaken, aan de parketten, de politiediensten, de inspectiediensten van de sociale wetten en van de sociale inspectie betreffende de bijstand aan de slachtoffers van mensenhandel, B.S., 21 februari 1997, gewijzigd op 17 april 2003, B.S. 27 mei 2003 en Rondzendbrief van 7 juli 1994 betreffende de afgifte van verblijfs- en arbeidsvergunningen (arbeidskaarten) aan vreemdelingen, slachtoffers van mensenhandel, B.S. 7 juli 1994. Beide instrumenten werden intussen vervangen door de Omzendbrief van 26 september 2008 inzake de invoering van een multidisciplinaire samenwerking met betrekking tot de slachtoffers van mensenhandel en/of van bepaalde zwaardere vormen van mensensmokkel, BS 31 oktober 2008. 206 E. VAN DER SIJPT en P. HERBOTS, “De verblijfsrechtelijke bescherming van slachtoffers van mensenhandel en smokkel”, RW 2007-08, 1020.
41
Op het terrein zijn er om en bij de 500 gespecialiseerde agenten. De politie maakt in mensenhandeldossiers dikwijls gebruik van bijzondere opsporingstechnieken (bv. telefoontap), maar omwille van de hoge kosten die dit met zich meebrengt, moet men het gebruik van dergelijke methodes soms beperken. Dit kan nadelig blijken voor de onderzoeken207.
Ook de inspectiediensten kunnen een centrale rol spelen bij de detectie van slachtoffers van mensenhandel. De taak van de inspectiediensten bestaat er namelijk in om toezicht te houden op de naleving van arbeids- en sociale (zekerheids)wetgeving en dus om illegale arbeid en sociale fraude te bestrijden. De inspectiediensten beschikken ter zake over belangrijke controle- en handhavingsbevoegdheden208. Zo voeren de Sociale Inspectiediensten van de FOD Sociale Zekerheid en de dienst Toezicht op de Sociale Wetten van de FOD Werkgelegenheid, Arbeid en Sociaal Overleg geregeld gerichte controles in bepaalde risicosectoren, zijnde prostitutiesector, exotische restaurants, land- en tuinbouwsector, confectieateliers en de bouwsector209.
De Deskundigengroep Mensenhandel benadrukt in het kader van identificatie van potentiële slachtoffers het belang van laagdrempelige initiatieven zoals straathoekwerkers en gratis telefoonnummers210. Het bestaan van een gratis telefoonnummer kan burgers, inclusief bezoekers van prostituees, ertoe aanzetten sneller contact op te nemen met de politie211.
2.1.2. Op basis waarvan wordt een persoon als slachtoffer gedetecteerd?
Een slachtoffer wordt gedetecteerd op basis van verklaringen die hij aflegt en/of de vaststellingen van aanwijzingen die erop wijzen dat er sprake is van mensenhandel of mensensmokkel. Het is echter niet vereist dat de betrokken persoon onmiddellijk verklaringen aflegt om als slachtoffer te
207
CENTRUM VOOR GELIJKHEID VAN KANSEN EN VOOR RACISMEBESTRIJDING, Jaarverslag 2007. Mensenhandel-en smokkel. Een beleidsanalyse vanuit de visie van een nationaal rapporteur, Brussel, Centrum voor gelijkheid van kansen en racismebestrijding, 2008, 42-43. 208 B. DE RUYVER, K.VAN HEDDEGHEM EN N. SIRON,“De strijd tegen de mensenhandel: beleidsprioriteiten in België”, TvC 2001, 416; P. DE BAETS, “De rol en de functie van de sociale inspectiediensten in de strijd tegen mensenhandel”, Panopticon 2002, 389. 209 CENTRUM VOOR GELIJKHEID VAN KANSEN EN VOOR RACISMEBESTRIJDING, Jaarverslag 2007. Mensenhandel-en smokkel. Een beleidsanalyse vanuit de visie van een nationaal rapporteur, Brussel, Centrum voor gelijkheid van kansen en racismebestrijding, 2008, 42-43. 210 EUROPESE COMMISSIE, Report of the Experts Group on Trafficking in Human Beings, Brussel, 2004, 167-170. 211 E. VAN DER SIJPT en P. HERBOTS, “De verblijfsrechtelijke bescherming van slachtoffers van mensenhandel en smokkel”, RW 2007-08, 1020.
42
kunnen worden beschouwd. De vaststelling van aanwijzingen op zich is reeds voldoende212. Omzendbrief COL 01/2007 over het opsporings- en vervolgingsbeleid betreffende mensenhandel213 reikt in zijn bijlage 2 indicatoren aan met betrekking tot het al dan niet sprake zijn van slachtoffers van mensenhandel. Deze lijst van indicatoren moet de actoren op het terrein in staat stellen om slachtoffers te identificeren en hen efficiënt door te verwijzen naar een gespecialiseerd onthaalcentrum. Enkele voorbeelden van indicatoren betreffen: niet over reis- of identiteitsdocumenten beschikken of in het bezit zijn van valse of vervalste documenten die via een derde werden verkregen, leven en werken in hetzelfde lokaal, de arbeidsruimte is niet aangepast aan het aantal werknemers en het feit dat de betrokkenen worden beperkt in hun contactvrijheid met de buitenwereld214.
De detectie van slachtoffers blijkt in praktijk echter een uiterst moeilijke aangelegenheid. Slachtoffers geven zelf niet altijd aan slachtoffer te zijn, bijvoorbeeld uit angst voor de mensenhandelaar215. De slachtoffers hebben heel wat kenmerken gemeen met andere categorieën van migranten. Het risico dat ze worden beschouwd als illegale immigranten en zonder meer worden teruggestuurd naar hun land van herkomst, is dus reëel216. Bovendien beschouwen slachtoffers zichzelf vaak niet als slachtoffer omdat de omstandigheden waarin ze worden uitgebuit en hun loon beter zijn dan wat het geval is in hun land van herkomst. Nochtans moet de situatie van de slachtoffers onderzocht worden aan de hand van onze criteria die van toepassing zijn op de arbeidsomstandigheden en niet in functie van de criteria die gelden in het land van herkomst van het slachtoffer. Indien een persoon zichzelf niet als slachtoffer beschouwd, neemt dit dus niet weg dat hij geen slachtoffer kan zijn217. Slachtoffers van mensenhandel hebben vaak traumatische gebeurtenissen achter de rug, velen werden opgesloten, fysiek mishandeld of vernederd. Uit onderzoek blijkt dat deze trauma’s ertoe kunnen leiden dat vele slachtoffers zich de details van
212
Omzendbrief van 26 september 2008 inzake de invoering van een multidisciplinaire samenwerking met betrekking tot de slachtoffers van mensenhandel en/of van bepaalde zwaardere vormen van mensensmokkel, BS 31 oktober 2008. 213 Ministeriële richtlijn COL 01/2007 inzake opsporingen en vervolgingen van feiten van mensenhandel, die op 1 februari 2007 van kracht is geworden. 214 E. VAN DER SIJPT en P. HERBOTS, “De verblijfsrechtelijke bescherming van slachtoffers van mensenhandel en smokkel”, RW 2007-08, 1020. 215 NATIONAAL RAPPORTEUR MENSENHANDEL, Zevende rapportage van de Nationaal Rapporteur, Den Haag, Bureau NRM, 2009, 264. 216 CENTRUM VOOR GELIJKHEID VAN KANSEN EN VOOR RACISMEBESTRIJDING, Jaarverslag 2007. Mensenhandel-en smokkel. Een beleidsanalyse vanuit de visie van een nationaal rapporteur, Brussel, Centrum voor gelijkheid van kansen en racismebestrijding, 2008, 14-15. 217 Omzendbrief van 26 september 2008 inzake de invoering van een multidisciplinaire samenwerking met betrekking tot de slachtoffers van mensenhandel en/of van bepaalde zwaardere vormen van mensensmokkel, BS 31 oktober 2008.
43
gebeurtenissen of de volgorde waarin die voorkwamen niet meer kunnen herinneren218. De onduidelijke en verwarde weergave van de feiten kan ertoe leiden dat de politie het verhaal als ongeloofwaardig beschouwd en er geen verder gevolg aan toekent219.
Het opsporen van gevallen van mensenhandel verloopt nog moeilijker wanneer niet-gespecialiseerde diensten in contact komen met potentiële slachtoffers, het kan hierbij bijvoorbeeld gaan om de havenpolitie of de spoorwegpolitie. Ook wanneer magistraten met wachtdienst, die niet gespecialiseerd zijn in mensenhandel, snel een beslissing moeten nemen in een dossier, kunnen zich problemen voordoen. De identificatie van slachtoffers vormt ook een probleem in de atypische sectoren, bijvoorbeeld de transportsector220.
2.1.3. Gevolgen van identificatie als slachtoffer van mensenhandel
Artikel 61/2 van de Vreemdelingenwet en de omzendbrief van 26 september 2008, die strekt tot de verduidelijking van de concrete toepassing van de wettelijke bepalingen, bepalen hoe de actoren op het terrein221 moeten reageren, indien ze over aanwijzingen beschikken dat ze met een slachtoffer van mensenhandel geconfronteerd worden.
2.1.3.1. Informatieverstrekking
Zodra iemand op basis van aanwijzingen als een vermoedelijk slachtoffer van mensenhandel of bepaalde vormen van mensensmokkel zou kunnen worden beschouwd, moet deze persoon op de
218
C. ZIMMERMAN, M. HOSSAIN, K. YUN, B. ROCHE, L. MORISON en C. WATTS, Stolen Smiles: a summary report on the physical and psychological health consequences of women and adolescents trafficked in Europe, Londen, The London School of Hygiene & Tropical Medicine, 2006, 21-22. 219 ADVIESCOMMISSIE VOOR VREEMDELINGENZAKEN, De mens beschermd en de handel bestreden. Een advies over een evenwichtig beschermingsregime voor de slachtoffers van mensenhandel, Den Haag, 2009, 36. 220 CENTRUM VOOR GELIJKHEID VAN KANSEN EN VOOR RACISMEBESTRIJDING, Jaarverslag 2007. Mensenhandel-en smokkel. Een beleidsanalyse vanuit de visie van een nationaal rapporteur, Brussel, Centrum voor gelijkheid van kansen en racismebestrijding, 2008, 42-43 en 54-55. 221 De Memorie van Toelichting bepaalt dat het initiatief onder andere kan uitgaan van de politiediensten, van de ambtenaren van de Dienst Vreemdelingenzaken en de Centrale Administratie der Douane en Accijnzen, van de inspecteurs van de Federale Overheidsdienst Werkgelegenheid, Arbeid en Sociaal Overleg, van de inspecteurs van de Federale Overheidsdienst Economie, KMO, Middenstand en Energie, van de inspecteurs van de Nationale Dienst voor Sociale Zekerheid en van de inspecteurs van de Administratie voor de Sociale Inspectie van de Federale Overheidsdienst Sociale Zekerheid en Openbare Instellingen van de Sociale Zekerheid. (Memorie van Toelichting van het wetsontwerp tot wijziging van de wet van 15 december 1980 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen, Parl. Doc. Kamer, 2005-06, nr. 51-2478/001, 117).
44
hoogte gebracht worden van de procedure met betrekking tot zijn statuut. De eerstelijnsdiensten moeten het potentiële slachtoffer op de hoogte brengen van de mogelijkheid om een verblijfstitel te verkrijgen in ruil voor samenwerking met de bevoegde autoriteiten. De eerstelijnsdiensten moeten het potentiële slachtoffer ook een informatiebrochure afgeven222. Indien de politie bijvoorbeeld een inval doet op een bouwwerf, dan moeten alle slachtoffers in principe informatie krijgen over de procedure mensenhandel. In praktijk blijkt deze verplichting tot informatieverstrekking nochtans onvoldoende gerespecteerd. Volgens Heidi De Pauw, directrice van het opvangcentrum Pag-Asa, zou de politie wegens tijdgebrek vaak geen uitleg verschaffen aan het slachtoffer over de procedure. Er wordt maar enkele minuten uitgetrokken om een slachtoffer uiteen te zetten welk verblijfsrechtelijk voordeel hij of zij heeft bij de samenwerking met de politie223.
2.1.3.2. Doorverwijzing
Wanneer de politie of een inspectiedienst een persoon ondervraagt of aangehouden heeft en vermoedt dat hij of zij een slachtoffer is van mensenhandel, brengen deze diensten een gespecialiseerd onthaalcentrum op de hoogte. Daarnaast moeten de eerstelijnsdiensten ook de magistraat van het Openbaar Ministerie informeren en de Dienst Vreemdelingenzaken op de hoogte brengen door het opsturen van het controleverslag van een vreemdeling wiens situatie illegaal of onregelmatig is224.
2.1.4. Bevindingen van de ad-hoc werkgroep
Uit de werkzaamheden van de ad-hoc werkgroep ‘toekenning van het statuut en afgifte van verblijfsdocumenten aan slachtoffers mensenhandel’, blijkt dat op het terrein van opsporing en identificatie nog één en ander voor verbetering vatbaar is. Uit bevraging van praktijkactoren blijkt dat niet alle mogelijke slachtoffers op dezelfde wijze worden behandeld, ondanks het bestaan van uniforme regelgeving. In sommige gevallen wordt het vermoedelijk slachtoffer meteen doorverwezen naar een gespecialiseerd opvangcentrum, in andere gevallen niet. Voor dit verschil in behandeling bestaan geen duidelijk aanwijsbare redenen. In bepaalde gevallen wordt het
222
Omzendbrief van 26 september 2008 inzake de invoering van een multidisciplinaire samenwerking met betrekking tot de slachtoffers van mensenhandel en/of van bepaalde zwaardere vormen van mensensmokkel, BS 31 oktober 2008. 223 I. GHIJS, “Interview op maandag. Heidi De Pauw over mensenhandel”, De Standaard, 26 januari 2007, 6. 224 Art. 61/2, § 1 Vreemdelingenwet; Omzendbrief van 26 september 2008 inzake de invoering van een multidisciplinaire samenwerking met betrekking tot de slachtoffers van mensenhandel en/of van bepaalde zwaardere vormen van mensensmokkel, BS 31 oktober 2008.
45
beschermingsstatuut niet aangeboden en worden de betrokkenen eerder beschouwd als illegale immigranten dan als slachtoffers van mensenhandel. Het komt voor dat het statuut van bescherming pas wordt aangeboden nadat het slachtoffer verklaringen heeft afgelegd, terwijl dit uitdrukkelijk niet vereist wordt. Slachtoffers van economische uitbuiting worden vaak bestempeld als zwartwerkers. In bepaalde gevallen waren de actoren zelfs niet op de hoogte van het feit dat er een specifiek beschermingsstatuut voor de slachtoffers van mensenhandel bestaat225. In realiteit krijgen vele potentiële slachtoffers van mensenhandel reeds na de eerste ondervraging door de politie het bevel om het grondgebied binnen de vijf dagen226 te verlaten, daar de politie oordeelt dat de illegale persoon zijn medewerking niet verleent227.
2.1.5. Conclusie
Uit het voorgaande blijkt dat niet alle slachtoffers door het systeem worden gedetecteerd en op gelijke wijze worden behandeld. Om een snelle detectie van alle slachtoffers mogelijk te maken, is een verbeterde vorming en opleiding van alle betrokken actoren en een versterkte samenwerking met de gespecialiseerde centra van cruciaal belang228. Trainingen aan de politie in verband met signalen van mensenhandel en de betrokkenheid van NGO’s bij de herkenning van slachtoffers kunnen bijdragen aan een betere identificatie229. Ook de Deskundigengroep Mensenhandel onderstreept het belang van een doorgedreven opleiding en continu vorming van alle eerstelijnsdiensten die mogelijk met slachtoffers in contact kunnen komen230.
Om een einde te maken aan de ongelijke behandeling van verschillende potentiële slachtoffers, zou de oplossing erin kunnen bestaan om over te gaan tot een automatische doorverwijzing van slachtoffers naar de gespecialiseerde onthaalcentra bij de geringste aanwijzing van mensenhandel231. De Centra zijn beter geplaatst om te oordelen over het al dan niet bestaan van het slachtofferschap.
225
CENTRUM VOOR GELIJKHEID VAN KANSEN EN VOOR RACISMEBESTRIJDING, Jaarverslag 2007. Mensenhandel-en smokkel. Een beleidsanalyse vanuit de visie van een nationaal rapporteur, Brussel, Centrum voor gelijkheid van kansen en racismebestrijding, 2008, 53-54. 226 Dit is de termijn waarbinnen een illegale vreemdeling in principe het land dient te verlaten. 227 E. VAN DER SIJPT en P. HERBOTS, “De verblijfsrechtelijke bescherming van slachtoffers van mensenhandel en smokkel”, RW 2007-08, 1022. 228 CENTRUM VOOR GELIJKHEID VAN KANSEN EN VOOR RACISMEBESTRIJDING, Jaarverslag 2005. Strijd tegen de mensenhandel. Het Belgische mensenhandelbeleid: gewikt en gewogen, Brussel, Centrum voor gelijkheid van kansen en racismebestrijding, 2005, 53-54. 229 NATIONAAL RAPPORTEUR MENSENHANDEL, Zevende rapportage van de Nationaal Rapporteur, Den Haag, Bureau NRM, 2009, 231 264-365. 230 EUROPESE COMMISSIE, Report of the Experts Group on Trafficking in Human Beings, Brussel, 2004, 101-104. 231 KONING BOUDEWIJNSTICHTING, Belgisch mensenhandelbeleid. Status Questionis, evaluatie en toekomstopties, Brussel, 2006, 84.
46
Zo vermijdt men dat slachtoffers uit de boot vallen enerzijds en dat men energie steekt in en het statuut aanbiedt aan personen die naderhand toch geen slachtoffer blijken. Ook het uitwerken van duidelijke richtlijnen voor alle eerstelijnsdiensten in verband met de gelijke behandeling van alle mogelijke slachtoffers, zou dit probleem kunnen verhelpen232.
2.2. Doorverwijzing van de slachtoffers naar gespecialiseerde onthaalcentra
De federale overheid erkent en financiert in elk gewest een gespecialiseerd onthaalcentrum om te voorzien in de opvang en begeleiding van slachtoffers van mensenhandel en mensensmokkel. Het betreft de vzw Payoke in Antwerpen, de vzw Pag-Asa in Brussel en de vzw Sürya in Luik. Deze centra staan in voor de opvang en begeleiding van de slachtoffers van mensenhandel in de zin van art. 433quinquies Sw. en van slachtoffers van mensensmokkel. De slachtoffers van mensensmokkel moeten zich echter wel bevinden in één van de verzwarende omstandigheden in art. 77quater, 1° tot en met 5° van de Vreemdelingenwet233 vermeld234.
2.2.1. Van aanmelding tot slachtofferdossier
Slachtoffers van mensenhandel worden in de meeste gevallen ontdekt door politie-en inspectiediensten, die hen dan doorverwijzen naar één van de centra. Andere slachtoffers worden doorverwezen via sociale diensten, parketten en auditoraten, advocaten, Dienst Vreemdelingenzaken of door privé-personen. Sommige slachtoffers zetten ook zelf de stap naar een opvangcentrum235.
We stellen echter vast dat er een vrij groot verschil bestaat tussen het aantal aanmeldingen en het uiteindelijk aantal slachtoffers dat in begeleiding wordt opgenomen. Uit een studie van het IRCP met betrekking tot de databank slachtoffers van mensenhandel, blijkt dat er tussen 1999 en 2005 in 232
KONING BOUDEWIJNSTICHTING, Belgisch mensenhandelbeleid. Status Questionis, evaluatie en toekomstopties, Brussel, 2006, 84. 233 Slachtoffers van mensensmokkel kunnen het beschermingsstatuut slechts verkrijgen indien de dader misbruik heeft gemaakt van de staat van minderjarigheid, van de bijzonder kwetsbare positie, direct of indirect gebruik heeft gemaakt van listige kunstgrepen, geweld, bedreigingen of enige vorm van dwang, het leven van het slachtoffer opzettelijk of door grove nalatigheid in gevaar heeft gebracht, of door het misdrijf een ongeneeslijk lijkende ziekte, hetzij een blijvende fysieke of psychische ongeschiktheid, hetzij het volledig verlies van een orgaan of van het gebruik van een orgaan, hetzij een zware verminking heeft veroorzaakt. 234 M. FOBLETS en D. VANHEULE, “Anno 2006: de Belgische wetgever brengt het vreemdelingenrecht in lijn met de Europese regelgeving. Een tussentijdse stand van zaken”, RW 2006-07, 917. 235 CENTRUM VOOR GELIJKHEID VAN KANSEN EN VOOR RACISMEBESTRIJDING, Jaarverslag 2005. Strijd tegen de mensenhandel. Het Belgische mensenhandelbeleid: gewikt en gewogen, Brussel, Centrum voor gelijkheid van kansen en racismebestrijding, 2005, 41-42.
47
totaal 3.332 mogelijke slachtoffers werden aangemeld bij de gespecialiseerde onthaalcentra. Slechts één derde (1.101) van de aanmeldingen leidde tot de effectieve begeleiding van een slachtoffer236. Sinds 2004 wordt voor slechts één vierde van de aanmeldingen een slachtofferdossier geopend. Zo werden in 2008 in totaal 774 potentiële slachtoffers aangemeld, maar werden slechts 196 nieuwe begeleidingen opgestart237. Volgens het Centrum voor Gelijkheid van Kansen en Racismebestrijding (CGKR) is dit het gevolg van een goede filtering te danken aan de verbeterde samenwerking tussen politie, gerecht en de opvangcentra. Ook de ervaring die de centra door de jaren heen hebben verworven, zou ervoor zorgen dat de centra vrij snel, zelfs reeds na een kort inleidend gesprek, kunnen uitmaken of er al dan niet sprake is van mensenhandel238.
Voor een groot aantal doorverwezen potentiële slachtoffers wordt dus geen dossier opgestart. De redenen hiervoor zijn van verschillende aard. De voornaamste reden betreft het feit dat er geen sprake is van mensenhandel of mensensmokkel onder verzwarende omstandigheden. Daarnaast weigeren vele slachtoffers verklaringen af te leggen en in de procedure te stappen uit angst voor de reactie van hun uitbuiters. Gebrek aan kennis over de Belgische maatschappij bleek ook een reden waarom slachtoffers geen hulp zoeken of willen aanvaarden. Uitbuiters praten de slachtoffers niet zelden angst aan voor de autoriteiten. Bovendien hebben velen vanuit hun herkomstland negatieve ervaringen met corrupte politie-of overheidsdiensten. In een kleine minderheid van de gevallen werden slachtoffers niet begeleid door de centra omwille van een tekort aan opvang-en begeleidingscapaciteit. In dit laatste geval worden slachtoffers doorverwezen naar een ander alternatief opvangtehuis239.
2.2.2. Begeleiding door de drie erkende opvangcentra
Elk van de drie erkende opvangcentra (Payoke, Pag-Asa en Sürya) zijn niet-gouvernementele organisaties die meewerken aan de strijd tegen mensenhandel. Enerzijds staan deze centra in voor eerstelijnsopvang, begeleiding en bescherming van slachtoffers, anderzijds werken de centra samen met de justitie-en politiediensten om exploitatienetwerken bloot te leggen en uiteindelijk te komen
236
G. VERMEULEN, E. VAN DEN HERREWEGEN, L. VAN PUYENBROECK, Mensenhandel in beeld: Eerste kwantitatieve en kwalitatieve analyse van Belgische slachtofferdata, Antwerpen, Maklu, 2007, 76. 237 CENTRUM VOOR GELIJKHEID VAN KANSEN EN RACISMEBESTRIJDING, Jaarverslag 2008. Bestrijden met mensen en middelen, Brussel, Centrum voor gelijkheid van kansen en racismebestrijding, 2009, 56. 238 CENTRUM VOOR GELIJKHEID VAN KANSEN EN VOOR RACISMEBESTRIJDING, Jaarverslag 2007. Het Belgische mensenhandelbeleid: gewikt en gewogen, Brussel, Centrum voor gelijkheid van kansen en racismebestrijding, 2008, 53. 239 G. VERMEULEN, E. VAN DEN HERREWEGEN, L. VAN PUYENBROECK, Mensenhandel in beeld: Eerste kwantitatieve en kwalitatieve analyse van Belgische slachtofferdata, Antwerpen, Maklu, 2007, 20-22.
48
tot de vervolging van de daders240. Zoals hierboven reeds werd vermeld, zijn de eerstelijnsdiensten verplicht om contact op te nemen met een gespecialiseerd onthaalcentrum, indien ze over aanwijzingen beschikken dat ze met een slachtoffer van mensenhandel geconfronteerd worden241.
Deze centra zijn uitgerust om slachtoffers op te nemen en te begeleiden. Met ieder slachtoffer worden er concrete begeleidingsafspraken gemaakt. De centra beschikken elk over een opvangtehuis waar slachtoffers worden opgevangen die geen andere verblijfsmogelijkheid hebben dan deze in het milieu waar ze werden uitgebuit. Hiertoe beschikken de centra over multidisciplinaire teams bestaande uit juristen, criminologen, sociaal assistenten en opvoeders. Aan het slachtoffer wordt een begeleidingsplan aangeboden, bestaande uit zowel administratieve, sociale en psychologische begeleiding als juridische ondersteuning242. De onthaalcentra spelen tevens een belangrijke rol in de vorming van het beleid met betrekking tot mensenhandel243. Krachtens artikel 61/2 van de Vreemdelingenwet is begeleiding door één van de drie centra gedurende de hele verblijfsprocedure verplicht.
Het gespecialiseerd onthaalcentrum verstrekt gedetailleerde uitleg over de procedures voor het verkrijgen van het statuut mensenhandel en/of bepaalde vormen van mensensmokkel. Het is belangrijk dat het slachtoffer tot rust kan komen en er een sfeer van vertrouwen wordt gecreëerd, zodat hij/zij met kennis van zaken kan beslissen of hij/zij al dan niet verklaringen wenst af te leggen tegen zijn of haar uitbuiters en klacht wenst in te dienen. De gespecialiseerde onthaalcentra moedigen het slachtoffer tijdens zijn begeleiding aan om de politie en het Openbaar Ministerie inlichtingen te verstrekken die van belang kunnen zijn voor het voorzetten van de procedure tegen de uitbuiters244.
De Dienst Vreemdelingenzaken (DVZ) kent voorlopige verblijfstitels toe aan de slachtoffers van mensenhandel, voor de duur van het gerechtelijk onderzoek. Hiertoe werkt DVZ samen met politie,
240
http://www.payoke.org/ (12/04/2010); http://www.pagasa.be/content.aspx?lang=NL&l=002 (12/04/2010). Art. 61/2, § 1 Vreemdelingenwet en Omzendbrief van 26 september 2008 inzake de invoering van een multidisciplinaire samenwerking met betrekking tot de slachtoffers van mensenhandel en/of van bepaalde zwaardere vormen van mensensmokkel, BS 31 oktober 2008. 242 CENTRUM VOOR GELIJKHEID VAN KANSEN EN VOOR RACISMEBESTRIJDING, Jaarverslag 2005. Strijd tegen de mensenhandel. Het Belgische mensenhandelbeleid: gewikt en gewogen, Brussel, Centrum voor gelijkheid van kansen en racismebestrijding, 2005, 41-42. 243 J. VAN BRIEL, E. SNEIJERS, K. VEREECKE EN N. BOSSCHEM, “Mensenhandel” in G. VERMEULEN, F. D’HONDT (eds.), Aspecten van Europees materieel strafrecht, Antwerpen, Maklu, 2002, 277. 244 Omzendbrief van 26 september 2008 inzake de invoering van een multidisciplinaire samenwerking met betrekking tot de slachtoffers van mensenhandel en/of van bepaalde zwaardere vormen van mensensmokkel, BS 31 oktober 2008 241
49
justitie en met de opvangcentra245. Het zijn uitsluitend de gespecialiseerde onthaalcentra die gemachtigd zijn om verblijfsvergunningen en de verlengingen ervan aan te vragen bij de Cel Mensenhandel van de DVZ246.
Niet-begeleide minderjarige vreemdelingen worden opgevangen en begeleid door afzonderlijke instellingen. Deze minderjarigen worden kortstondig opgevangen in een observatie-en oriëntatiecentrum, waar hen materiële hulp wordt verleend rekening houdend met hun specifieke behoeften. Niet-begeleide minderjarigen worden daar twee weken opgevangen. Het centrum neemt vervolgens de nodige maatregelen om minderjarigen die het slachtoffer zijn van mensenhandel zo snel mogelijk door te verwijzen naar een aangepaste opvangstructuur. Er zijn een aantal opvangcentra gespecialiseerd in de opvang van minderjarige slachtoffers van mensenhandel, zoals Esperanto in Wallonië, Minor N’Dako te Brussel en Juna te Aalst247.
2.3. Detectie van slachtoffers in de prostitutiesector
2.3.1. Situering
Mensenhandel komt voor in zeer diverse economische sectoren, maar de sector van de seksindustrie is een specifieke risicosector. Een aanzienlijk deel van de mensenhandel houdt nog steeds verband met uitbuiting voor seksuele doeleinden, zodat de link met het prostitutiemilieu onvermijdelijk is. Het gaat hierbij vooral om raam- en bordeelprostitutie alsook de escortsector. De slachtoffers van gedwongen prostitutie komen veel minder terecht in de straatprostitutie, gelet op het specifiek openbare karakter hiervan248.
Sinds het einde van de jaren ’90 wordt er een toename van privé-prostitutie vastgesteld. Bijgevolg is er de laatste jaren ook een verschuiving waar te nemen van zichtbare naar meer verdoken vormen
245
B. DE RUYVER, K.VAN HEDDEGHEM EN N. SIRON,“De strijd tegen de mensenhandel: beleidsprioriteiten in België”, TvC 2001, 413. 246 Art. 66 van het koninklijk besluit van 27 april 2007 tot wijziging van het koninklijk besluit van 8 oktober 1981 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen, B.S. 21 mei 2007. 247 E. VAN DER SIJPT en P. HERBOTS, “De verblijfsrechtelijke bescherming van slachtoffers van mensenhandel en smokkel”, RW 2007-08, 1027-1028. 248 G. VERMEULEN, “Publiek-private samenwerking in de prostitutiesector. Zelfregulering op basis van kwaliteitsnormen ter voorkoming van mensenhandel en overlast inzake prostitutie?” in B. DE RUYVER, C. DEWAELE, E. DE WREE, P. HEBBERECHT, T. MEEUWS, L. PAUWELS, P. PONSAERS, D. REYNDERS, E. VAN DEN HERREWEGEN, T. VANDER BEKEN, K. VAN HEDDEGHEM, S. VAN MALDEREN, K. VERFAILLIE EN G. VERMEULEN (eds.), Overlast en de maatschappelijke aanpak ervan, Update in de criminologie, Mechelen, Kluwer, 2008, 148.
50
van seksuele exploitatie, bijvoorbeeld in massagesalons, sauna’s, privé-clubs en privé-woningen maar ook naar escortdiensten en zelfs naar het internet249. De toename van privé-prostitutie zou volgens de Sociale Inspectie deels het gevolg kunnen zijn van de toegenomen controles in bars en clubs, die op hun beurt reeds in grote mate evolueerden naar privé-clubs. In bepaalde regio’s bestaan er schijnbaar geen (publieke) prostitutiebars meer, hoewel de lokale kranten en tijdschriften volstaan met contactadvertenties. De prostitutie situeert zich dus veel meer in de privé-sfeer die moeilijker te controleren is250.
In 1965 keurde België het VN-Mensenhandelverdrag van 1950251 goed252. Dit verdrag houdt er m.b.t. prostitutie een zuiver abolitionistische visie op na en vereist dat elke vorm van exploitatie van prostitutie strafbaar wordt gesteld, zelfs in geval van vrije wilskeuze in hoofde van de prostituee. Als gevolg van de ratificatie van het VN-Mensenhandelverdrag, is in België het feit op zich van prostituee te zijn niet strafbaar, in tegenstelling tot alle andere aspecten die verband houden met het werken als prostituee (o.a. reclame maken, het huren van een kamer om seksuele diensten te verlenen etc). Ondanks de decriminalisering van prostitutie op zich, blijft het illegale karakter dus behouden, wat leidt tot de isolering en marginalisering van prostituees. Het leidt ertoe dat de situatie van prostituees zeer onzeker is en ze bijzonder kwetsbaar zijn voor bedreigingen, afpersing en misbruik253. Vanuit verschillende hoeken wordt gepleit voor een aanpassing of opzegging van het VNverdrag, zodat niet-problematische prostitutie gedecriminaliseerd kan worden254.
De belangrijkste prostitutienetwerken in België zijn momenteel de Bulgaarse (deze zijn erg actief geworden sinds het einde van de visumverplichting in 2001). De Nigeriaanse netwerken zijn nog steeds sterk actief en ook de Roemeense netwerken zijn sterk aan het opkomen255.
249
FEDERALE POLITIE, Activiteitenverslag van de federale politie 2007, Brussel, Federale Politie, 2008, 16. G. COENE, “Mensensmokkel en mensenhandel” in R. COMMERS, J. BLOMMAERT (eds.), Het Belgische asielbeleid: kritische perspectieven, Berchem, EPO, 2001, 86. 251 Verdrag van 21 maart 1950 ter bestrijding van de mensenhandel en van de exploitatie van andermans prostitutie, United Nations Treaty Series, Vol. 96, No. 1342, 272. 252 Wet van 6 mei 1965 houdende de goedkeuring van de Overeenkomst ter bestrijding van de handel in mensen en van de exploitatie van eens anders prostitutie, en het slotprotocol, ondertekend op 21 maart 1950, te New York, B.S. 13 augustus 1965. 253 S. CAMERON en E. NEWMAN, Trafficking in humans. Social, cultural and political dimensions, Hong Kong, United Nations University Press, 2008, 38-41. 254 G. VERMEULEN, “Publiek-private samenwerking in de prostitutiesector. Zelfregulering op basis van kwaliteitsnormen ter voorkoming van mensenhandel en overlast inzake prostitutie?” in B. DE RUYVER (et al.), Overlast en de maatschappelijke aanpak ervan, Update in de criminologie, Mechelen, Kluwer, 2008, 154. 255 CENTRUM VOOR GELIJKHEID VAN KANSEN EN VOOR RACISMEBESTRIJDING, Jaarverslag 2008. Bestrijden met mensen en middelen, Brussel, Centrum voor gelijkheid van kansen en racismebestrijding, 2009, 22-24. 250
51
2.3.2. Onderscheid problematische en niet-problematische prostitutie
De prostitutiesector wordt vaak voorgesteld als een broeihaard van mensenhandel, zonder dat hierbij enige nuance wordt aangebracht. Het is nochtans van belang om de echte gevallen van uitbuiting en mensenhandel duidelijk te onderscheiden van de niet-uitbuitende vormen van prostitutie. Indien een duidelijk onderscheid wordt gecreëerd, kan de politie zich voornamelijk op de mensenhandelaars concentreren. Op beleidsmatig en handhavingsvlak kan men een scheiding doorvoeren van de prostitutiemarkt, waarbij het malafide (mensenhandel) marktgedeelte duidelijk worden onderscheiden van het bonafide (geen mensenhandel/geen uitbuiting) marktgedeelte. Om dit te realiseren zijn er twee opties: enerzijds legalisering van de niet-uitbuitende en niet-dwingende exploitatie van prostitutie en anderzijds het louter reguleren en gedogen ervan256. Het creëren van een onderscheid tussen problematische en niet-problematische vormen van prostitutie kan op twee vlakken bijdragen aan de strijd tegen mensenhandel. Door de legalisering/regulering van nietproblematische prostitutie wordt enerzijds de kwetsbaarheid voor uitbuiting verminderd door de verbetering van de positie van de prostituees en anderzijds worden de echte gevallen van uitbuiting beter zichtbaar257. Aangezien een scheiding van de markten bijdraagt tot een betere zichtbaarheid van situaties van uitbuiting en bijgevolg opsporing en identificatie van situaties van mensenhandel vereenvoudigt, wordt in dit hoofdstuk nagegaan op welke wijze men een scheiding van de markten kan realiseren.
2.3.2.1. Legalisering van niet-problematische prostitutie
Een legalisering van prostitutie houdt in dat alle niet-uitbuitende vormen van prostitutie niet langer strafbaar zijn. Elke volwassen persoon heeft met andere woorden de volledige vrijheid om al dan niet seksuele diensten te leveren tegen betaling. Het runnen van een prostitutieonderneming of een escortbedrijf is niet langer strafbaar. Elk verbod ter zake wordt opgeheven, uiteraard zolang er geen sprake is van dwang en de seksuele diensten op vrijwillige basis worden geleverd258.
256
G. VERMEULEN, “Publiek-private samenwerking in de prostitutiesector. Zelfregulering op basis van kwaliteitsnormen ter voorkoming van mensenhandel en overlast inzake prostitutie?” in B. DE RUYVER (et al.), Overlast en de maatschappelijke aanpak ervan, Update in de criminologie, Mechelen, Kluwer, 2008, 150. 257 Ibid. 258 G. VERMEULEN, “Publiek-private samenwerking in de prostitutiesector. Zelfregulering op basis van kwaliteitsnormen ter voorkoming van mensenhandel en overlast inzake prostitutie?” in B. DE RUYVER (et al.), Overlast en de maatschappelijke aanpak ervan, Update in de criminologie, Mechelen, Kluwer, 2008, 151.
52
Dit systeem laat een effectievere aanpak van de echte uitbuiters en mensenhandelaars toe, doordat een duidelijker onderscheid gemaakt wordt tussen legale en illegale prostitutie. Door de nietproblematische prostitutiesector een stimulans te geven (o.a. door de toekenning van het statuut van werknemer of zelfstandige en door de toegang tot de sociale zekerheid), vergroot de kans dat de werkelijke vormen van uitbuiting zichtbaar worden en dus beter opgespoord en vervolgd kunnen worden259.
Nederland is, in tegenstelling tot de andere EU-lidstaten, niet aangesloten bij de VN Conventie Vrouwenhandel van 1950, zodat het in staat was een ander beleid te voeren m.b.t prostitutie. In 2000 ging Nederland over tot de decriminalisering van niet-uitbuitende en niet-dwingende prostitutie. In Nederland heeft elke persoon het recht om al dan niet in de prostitutie te stappen en meerderjarige prostituees hebben dezelfde rechten als andere burgers. De exploitatie als zodanig wordt dus niet gesanctioneerd. Enkel in geval van dwang, misleiding of een andere vorm van gebrek aan keuzevrijheid zal men strafrechtelijk optreden. Ook voor minderjarigen blijft de strafbaarstelling onverkort behouden. Er is voorzien in een vergunningsstelsel. Wanneer de prostitutiehuizen voldoen aan bepaalde voorwaarden, wordt er een vergunning afgeleverd door de gemeente. De voorwaarden tot het verkrijgen van een dergelijke vergunning hebben betrekking op de vestiging, inrichting en de bedrijfsvoering260. Door het opheffen van het bordeelverbod wou Nederland enerzijds bepaalde vormen van vrijwillige prostitutie door volwassen toelaten en anderzijds de strijd aanbinden met gedwongen prostitutie, kinderprostitutie en prostitutie door personen die illegaal in het land verblijven. Men wou een duidelijk onderscheid maken tussen strafbare en niet-strafbare vormen van prostitutie, zodat het bonafide marktdeel niet langer gelinkt zou worden aan criminele activiteiten261.
De opheffing van het bordeelverbod in Nederland is nu reeds 10 jaar in voege, maar het heeft niet de verhoopte resultaten opgeleverd. Er kwam een verschuiving van de voorheen illegale maar zichtbare prostitutie naar meer verdoken vormen, zoals escortwerk. Waarom faalde de legalisering? Een eerste element dat ongetwijfeld een rol heeft gespeeld, is het feit dat de legalisering enkel geldt voor EUonderdanen. Hiermee wordt de realiteit miskend, daar een groot deel van de prostituees in WestEuropese landen afkomstig zijn uit landen die niet tot de Europese Unie behoren. Ten tweede werd de illegale kant van de prostitutiesector onvoldoende aangepakt. De politie houdt zich vooral bezig
259
KONING BOUDEWIJNSTICHTING, Belgisch mensenhandelbeleid. Status Questionis, evaluatie en toekomstopties, Brussel, 2006, 56. 260 J. VAN BRIEL, E. SNEIJERS, K. VEREECKE EN N. BOSSCHEM, “Mensenhandel” in G. VERMEULEN, F. D’HONDT (eds.), Aspecten van Europees materieel strafrecht, Antwerpen, Maklu, 2002, 279. 261 C. RIJKEN, L. VAN KRIMPEN, “The introduction of quality labels in the prostitution sector as a means to combat trafficking in human beings”, Eur. Journ. Crime Cr.L.Cr.J. 2008, 61.
53
met controles in de gereguleerde sector, waardoor er te weinig middelen resten om prostitutie buiten de gereguleerde sector effectief te vervolgen en te bestrijden. Ten derde dient nog gewezen te worden op het probleem van de decentralisering van het beleid. In principe is elke gemeente verplicht een prostitutiebeleid te voeren en minstens één bordeel op zijn grondgebied toe te laten. Maar vele gemeenten hebben hun beleid zodanig geformuleerd dat nieuwe ondernemingen niet in aanmerking komen voor een vergunning. In werkelijkheid komt dit in een groot deel van Nederland neer op een verkapte nul-tolerantie ten aanzien van legale bordelen. Het Nederlandse model toont aan dat de wijze waarop een legalisering wordt doorgevoerd cruciaal is voor het succes ervan262.
Ondanks het feit dat er voordelen verbonden zijn aan een dergelijk systeem, lijkt legalisering van de prostitutie in België voorlopig niet aan de orde. Vooreerst is er geen politiek draagvlak voor een legalisering van niet-problematische prostitutie. Tweede obstakel is de ratificatie van het hoger vermelde VN-mensenhandelverdrag263.
2.3.2.2. (Zelf)regulering binnen de prostitutiesector
In de huidige context is de loutere regulering van de sector, zonder daarbij over te gaan tot formele legalisering, wellicht een meer haalbare optie. Ook niet-problematische prostitutie blijft in de strafwet, maar deze wordt niet gehandhaafd.
Marktscheiding in illegale sectoren is zeker geen nieuw fenomeen. Ook in de drugsmarkt werd marktscheiding doorgevoerd264. Het gaat eigenlijk louter om het stellen van prioriteiten in het opsporings- en vervolgingsbeleid. Met het oog op het bestrijden van mensenhandel, is het van belang om bij voorrang gedwongen prostitutie op te sporen en te vervolgen265.
262
G. VERMEULEN, “Publiek-private samenwerking in de prostitutiesector. Zelfregulering op basis van kwaliteitsnormen ter voorkoming van mensenhandel en overlast inzake prostitutie?” in B. DE RUYVER (et al.), Overlast en de maatschappelijke aanpak ervan, Update in de criminologie, Mechelen, Kluwer, 2008, 151. 263 KONING BOUDEWIJNSTICHTING, Belgisch mensenhandelbeleid. Status Questionis, evaluatie en toekomstopties, Brussel, 2006, 57. 264 Zo wordt is het loutere bezit van cannabis voor eigen gebruik in België weliswaar strafbaar, maar voor zover niet problematisch, wordt dit niet vervolgd. 265 G. VERMEULEN, “Publiek-private samenwerking in de prostitutiesector. Zelfregulering op basis van kwaliteitsnormen ter voorkoming van mensenhandel en overlast inzake prostitutie?” in B. DE RUYVER (et al.), Overlast en de maatschappelijke aanpak ervan, Update in de criminologie, Mechelen, Kluwer, 2008, 154155.
54
a) Regulering vanwege de overheid
Regulering van de exploitatie van ontucht en prostitutie komt in België tot op zekere hoogte voor. Deze regulering situeert zich vooral op het niveau van de gemeentelijke overheden die via gemeentelijke reglementen en politieverordeningen in functie van de openbare orde, rust en veiligheid bijkomende strafrechtelijke normen stellen aan de exploitatie van prostitutie. Deze regulering biedt echter maar weinig rechtszekerheid aan personen actief in de prostitutiesector. De gemeentelijke overheden stellen immers geen normen vast in verband met de bescherming van seksuele dienstenverstrekkers tegen uitbuiting of gedwongen arbeid. Ook indien men deze bijkomende gemeentelijke normen naleeft, wordt het werken in het bonafide marktgedeelte van de prostitutie eigenlijk niet afdoende beloond266.
b) Zelfregulering
Een mogelijke oplossing om aan dit probleem tegemoet te komen, kan gevonden worden in zelfregulering binnen de prostitutiesector. Zelfregulering kan worden omschreven als een regeling, bestaande uit een geheel van formele en informele procedures, waarden en normen, die het gedrag van private actoren op een bepaalde markt gaat sturen en waarbij die procedures, regels en normen werden gecreëerd en onderschreven door een aanzienlijk deel van de betrokken actoren267. Concreet houdt dit in dat het bonafide deel van de seksuele dienstensector zichzelf ontucht- en prostitutiespecifieke kwaliteitsnormen (“Quality Labels”) zou opleggen en deze normen ook zelf zou handhaven268. Aangezien de regels gegroeid zijn vanuit de sector zelf, is de bereidheid om de regels na te leven over het algemeen groter. De kwaliteitsnormen zijn flexibel en kunnen vlotter dan wetten worden aangenomen en vervolgens weer opnieuw aangepast, zodat ze blijven beantwoorden aan de reële noden van de sector. Daarnaast wordt ook de gebruiker van seksuele diensten geïnformeerd over de “kwaliteit” van de verleende diensten en verkrijgt hij/zij bijvoorbeeld de garantie dat de
266
G. VERMEULEN, “Publiek-private samenwerking in de prostitutiesector. Zelfregulering op basis van kwaliteitsnormen ter voorkoming van mensenhandel en overlast inzake prostitutie?” in B. DE RUYVER (et al.), Overlast en de maatschappelijke aanpak ervan, Update in de criminologie, Mechelen, Kluwer, 2008, 146156. 267 C. RIJKEN, L. VAN KRIMPEN, “The introduction of quality labels in the prostitution sector as a means to combat trafficking in human beings”, Eur. Journ. Crime Cr.L.Cr.J. 2008, 70. 268 G. VERMEULEN, “Publiek-private samenwerking in de prostitutiesector. Zelfregulering op basis van kwaliteitsnormen ter voorkoming van mensenhandel en overlast inzake prostitutie?” in B. DE RUYVER (et al.), Overlast en de maatschappelijke aanpak ervan, Update in de criminologie, Mechelen, Kluwer, 2008, 146156.
55
seksuele diensten op consensuele basis werden geleverd269. Er kan gedacht worden aan de invoering van kwaliteitslabels, die garanderen dat de prostituees het recht hebben klanten te weigeren, de minimumlonen gerespecteerd worden, de vrije wil van de prostituees niet is ingegeven door betalingen of compensaties, de prostituees steeds het recht hebben op beschermde seks, er geen sprake is van excessieve werkdagen of –uren noch van onderbetaling en prostituees hebben het recht op verlof270.
Vanuit de sector zelf is er een duidelijke vraag naar zelfregulering om de controle op illegale tewerkstelling te vergroten. Ook de praktijk toont aan dat samenwerkingsprotocollen wel degelijk effect hebben271.
Een logisch gevolg van deze zelfregulering is dat degenen die zich niet aan de gemaakte afspraken houden beter in beeld komen, wat leidt tot een betere identificatie van situaties van uitbuiting en mensenhandel. Dit komt uiteraard de strijd tegen mensenhandel met het oog op seksuele uitbuiting ten goede272.
269
C. RIJKEN, L. VAN KRIMPEN, “The introduction of quality labels in the prostitution sector as a means to combat trafficking in human beings”, Eur. Journ. Crime Cr.L.Cr.J. 2008, 70. 270 G. VERMEULEN, “Publiek-private samenwerking in de prostitutiesector. Zelfregulering op basis van kwaliteitsnormen ter voorkoming van mensenhandel en overlast inzake prostitutie?” in B. DE RUYVER (et al.), Overlast en de maatschappelijke aanpak ervan, Update in de criminologie, Mechelen, Kluwer, 2008, 146156. 271 Zie b.v. het Protocol betreffende de huurprijzen bij raamprostitutie te Antwerpen. De sector zelf, zowel uitbaters als prostituees, sloot een protocol af over de huurprijzen voor vitrines. In dat protocol werden richtprijzen voorgesteld en werd bepaald wat een "abnormaal profijt" was. In Antwerpen zag de sector in dat hij zelf belang heeft bij een op informeel overleg gesteunde regulering. 272 KONING BOUDEWIJNSTICHTING, Belgisch mensenhandelbeleid. Status Questionis, evaluatie en toekomstopties, Brussel, 2006, 58-59.
56
Hoofdstuk III: Bijzonder statuut voor de slachtoffers van mensenhandel 3.1. Inleiding
Slachtoffers van mensenhandel hebben heel wat meegemaakt en hebben passende opvang en begeleiding nodig. De bijstand waaraan slachtoffers nood hebben varieert van financiële en juridische bijstand tot psychologische ondersteuning en fysieke bescherming van zichzelf of van hun familie in het land van oorsprong. Sommigen krijgen deze hulp vanuit hun directe omgeving, maar de meeste buitenlandse slachtoffers hebben familie noch vrienden om op terug te vallen en zijn dus aangewezen op professionele hulpverlening273. Slachtoffers die illegaal in België verblijven kunnen formeel enkel aanspraak maken op hulpverlening gedurende de bedenktijd of reflectieperiode van 45 dagen en daarna indien ze bereid zijn mee te werken aan het onderzoek en de vervolging van hun exploitanten. Slachtoffers van mensenhandel of mensensmokkel die bereid zijn samen te werken met het gerecht kunnen een verblijfsmachtiging krijgen en daarnaast aanspraak maken op andere rechten zoals huisvesting, bestaansmiddelen, medische bijstand, onderwijs, toegang tot de arbeidsmarkt, rechtsbijstand, taalkundige bijstand etc.274.
3.2. Richtlijn 2004/81/EG Richtlijn 2004/81/EG van 29 april 2004275 voert een systeem van bescherming van de slachtoffers van mensenhandel in, als een middel om op strafrechtelijk vlak de daders te kunnen opsporen en vervolgen. De richtlijn verplicht de lidstaten om bepaalde maatregelen te nemen ter bescherming van slachtoffers die meewerken aan een strafprocedure tegen hun uitbuiters. In ruil voor samenwerking met de bevoegde overheden, ontvangen de slachtoffers (tijdelijke) verblijfstitels. Het verblijfsrecht kan worden beschouwd als een prikkel, die de slachtoffers ertoe moet aanzetten hun medewerking te verlenen aan de strijd tegen mensenhandel276.
273
M. SMIT, “Mensenhandel- een moderne vorm van slavernij”, TvC 2001, nr. 43-4, 52. E. VAN DER SIJPT en P. HERBOTS, “De verblijfsrechtelijke bescherming van slachtoffers van mensenhandel en smokkel”, RW 2007-08, 1010. 275 Richtlijn 2004/81/EG van de Raad van de Europese Unie van 29 april 2004 betreffende de verblijfstitel die in ruil voor samenwerking met de bevoegde autoriteiten wordt afgegeven aan onderdanen van derde landen die het slachtoffer zijn van mensenhandel of hulp hebben gekregen bij illegale immigratie, Pb. L. 6 augustus 2004, afl. 261, 19. 276 M. FOBLETS en D. VANHEULE, “Anno 2006: de Belgische wetgever brengt het vreemdelingenrecht in lijn met de Europese regelgeving. Een tussentijdse stand van zaken”, RW 2006-07, 915. 274
57
De medewerking van het slachtoffer met de gerechtelijke autoriteiten is een verplichtende voorwaarde om het beschermingsstatuut te bekomen (zgn. quid pro quo systeem). De afgifte en verlenging van de verschillende verblijfstitels lopen parallel met de vooruitgang van de gerechtelijke procedure. De mogelijkheid om een verblijfstitel te bekomen wordt dus niet beschouwd als een recht maar veeleer als een prikkel om de slachtoffers ertoe aan te zetten verklaringen af te leggen of een klacht in te dienen277.
Uit artikel 1 van de richtlijn278 blijkt dat het slachtoffer dienstig moet zijn voor het onderzoek, hij of zij wordt in feite een instrument in handen van de opsporings-en vervolgingsautoriteiten279. Men wil de slachtoffers aanmoedigen tot medewerking aan het strafrechtelijk onderzoek en de vervolging van de daders door de afgifte van tijdelijke verblijfsvergunning. Het komt namelijk frequent voor dat slachtoffers geen aangifte durven doen, daar hun verblijfssituatie eerder precair is en de kans op uitwijzing reëel. Aan de andere kant hebben politie en gerecht nood aan informatie over de uitbuiters. Door het geven van prikkels tracht men dus relevante informatie te bekomen van de slachtoffers280. Het systeem tracht een zeker evenwicht te creëren tussen het humanitaire luik (aandacht voor de slachtoffers) en het repressieve luik (opsporing, vervolging en berechting van de daders)281.
Er dient opgemerkt dat hoewel de richtlijn voorziet in de afgifte van een verblijfsvergunning en deze het slachtoffer de facto beschermt tegen uitwijzing, de bescherming van de slachtoffers of van getuigen noch het doel, noch de rechtsgrond vormt van de richtlijn vormt282.
De maatregelen voorzien in de Richtlijn hebben enkel betrekking op slachtoffers die effectief meewerken met gerechtelijke autoriteiten. Buiten deze context zijn de lidstaten niet verplicht om te
277
G. VERMEULEN, “Slachtofferbekommernis in mensenhandelcontext: reëel of instrumenteel?” in G. VERMEULEN (ed.), Het slachtoffer van criminaliteit: tussen perceptie en realiteit? Update in de criminologie, Mechelen, Kluwer, 2006, 142-143. 278 “Het doel van deze richtlijn is de voorwaarden vast te stellen voor het verlenen van verblijfstitels van beperkte duur, gekoppeld aan de duur van de daarmee verband houdende nationale procedures, aan onderdanen van derde landen die hun medewerking verlenen bij het bestrijden van mensenhandel of hulp bij illegale immigratie.” 279 I. AENDENBOOM, “Van doe-het-zelver tot designer? Aanpassingen verblijfsregeling slachtoffers mensenhandel”, T. Vreemd 2007, 85-92. 280 J. VAN BRIEL, E. SNEIJERS, K. VEREECKE EN N. BOSSCHEM, “Mensenhandel” in G. VERMEULEN, F. D’HONDT (eds.), Aspecten van Europees materieel strafrecht, Antwerpen, Maklu, 2002, 267. 281 G. VERMEULEN, “Slachtofferbekommernis in mensenhandelcontext: reëel of instrumenteel?” in G. VERMEULEN (ed.), Het slachtoffer van criminaliteit: tussen perceptie en realiteit? Update in de criminologie, Mechelen, Kluwer, 2006, 140. 282 J. APAP en F. MEDVED, Protection schemes for victims of trafficking in Selected EU Member Countries, Candidate and Third Countries, Genève, IOM, 2003, 91.
58
voorzien in opvang en bescherming. Nogal wat problemen doen zich voor wanneer de strafprocedure wordt beëindigd wegens het gebrek aan bewijsmateriaal of nadat de daders werden vrijgesproken of veroordeeld. In deze situaties kunnen de lidstaten alle steun stopzetten omwille van het feit dat het slachtoffer geen verdere waarde meer heeft vanuit strafrechtelijk oogpunt. De slachtoffers die niet bereid zijn of niet in de mogelijkheid zijn om mee te werken met de autoriteiten, worden meestal terug gezonden naar hun land van herkomst hoewel ze eveneens werden uitgebuit en het slachtoffer werden van schendingen van mensenrechten. Het criterium op basis waarvan de richtlijn een onderscheid maakt tussen personen die bescherming verdienen en diegenen die hiervan uitgesloten worden, kan in vraag worden gesteld283.
De nieuwe Deskundigengroep Mensenhandel, ingesteld door de Europese Commissie in 2007, is van mening dat de huidige Richtlijn de behoeften en rechten van slachtoffers op hulp en bijstand onvoldoende respecteert. Het feit dat het verlenen van een verblijfsvergunning en gerelateerde hulp afhankelijk is van de medewerking van het slachtoffer aan de relevante nationale procedures vindt de Deskundigengroep onaanvaardbaar. De Deskundigengroep is van mening dat het verlenen van een verblijfsvergunning niet enkel afhankelijk kan gesteld worden van de deelname van een verhandelde persoon aan de strafprocedure. Volgens een mensenrechtelijke benadering zou het verlenen van een verblijfstitel gebaseerd moeten zijn op de persoonlijke situatie van het slachtoffer: “The trafficked person should not be treated as an instrument for the prosecution.” Indien het slachtoffer toch beslist mee te werken met de autoriteiten, kan het verlenen van een verblijfsvergunning niet afhankelijk gemaakt worden van de uitkomst van de strafprocedure284.
De details van richtlijn 2004/81 worden hier niet nader besproken, hierna wordt wel gedetailleerd nagegaan hoe de bepalingen in het Belgisch recht werden omgezet.
283
T. OBOKATA, “EU Council Framework decision on combating trafficking in human beings: a critical appraisal”, C.M.L.Rev.2003, 930-931. 284 Opinion No. 4/2009 of the Group of Experts on Trafficking in Human Beings set up by the European Commission – On a possible revision of Council Directive 2004/81/EC of 29 April 2004 on the residence permit issued to third-country nationals who are victims of trafficking in human beings or who have been the subject of an action to facilitate illegal immigration, who cooperate with the relevant authorities, 16 juni 2009.
59
3.3. De Belgische verblijfsregeling voor de slachtoffers: Quid pro quo-systeem
In het Belgisch Staatsblad van 6 oktober 2006 verscheen de wet van 15 september 2006 tot wijziging van de wet van 15 december 1980 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen (Vreemdelingenwet). Deze wet zet de bepalingen van Richtlijn 2004/81/EG in verband met de “bescherming” van de slachtoffers van mensenhandel en mensensmokkel om. In Titel II van de Vreemdelingenwet werd een nieuw Hoofdstuk IV ingevoegd dat de artikelen 61/2 tot 61/5 omvat.
Het bieden van bescherming aan slachtoffers van mensenhandel is zeker niet nieuw in België. De mogelijkheid voor de slachtoffers om in België legaal te verblijven mits medewerking met de autoriteiten bestond in België reeds op basis van de ministeriële omzendbrief van 7 juli 1994 en de ministeriële richtlijnen van 13 januari 1997 gewijzigd op 17 april 2003285. Deze Belgische administratieve praktijk vormde trouwens een inspiratiebron voor de Europese instellingen bij de opstelling van de richtlijn 2004/81/EG.
Het in België vanaf het begin van de jaren ’90 gehanteerde systeem wou een compromis tot stand brengen tussen de wens om de slachtoffers een zekere bescherming te bieden enerzijds en de noodzaak om de strijd aan te binden tegen uitbuiters en georganiseerde netwerken van mensenhandel anderzijds286. Door het verstrekken van tijdelijke verblijfsvergunningen wou men slachtoffers aanmoedigen om mee te werken aan het strafrechtelijk onderzoek en de vervolging van de daders. Zonder de verklaringen van slachtoffers gaat waardevolle informatie verloren voor zowel politiediensten als gerecht. Door het slachtoffer prikkels te geven, tracht men dus nuttige informatie te bekomen287. Deze Belgische slachtofferbenadering stond binnen de EU lange tijd model voor een evenwichtig en werkbaar systeem. Zoals hierboven aangetoond, verplicht de EU-richtlijn van 29 april 2004 alle EU-lidstaten om bij wijze van minimumnorm over een soortgelijke regeling te beschikken288.
285
M.C. FOBLETS en S. BOUCKAERT, “Het Belgische vreemdelingenrecht ingrijpend hertekend. Een overzicht van de wetswijzigingen 2006-2007” in H. VAN HOUTTE (ed.), Internationaal Privaatrecht, Brugge, die Keure, 19; M. FOBLETS EN D. VANHEULE, “Anno 2006: de Belgische wetgever brengt het vreemdelingenrecht in lijn met de Europese regelgeving. Een tussentijdse stand van zaken”, RW 2006-07, 915-918. 286 CENTRUM VOOR GELIJKHEID VAN KANSEN EN VOOR RACISMEBESTRIJDING, Jaarverslag 2006. Slachtoffers in beeld, Brussel, Centrum voor gelijkheid van kansen en racismebestrijding, 2007, 9-10. 287 J. VAN BRIEL, E. SNEIJERS, K. VEREECKE EN N. BOSSCHEM, “Mensenhandel” in G. VERMEULEN, F. D’HONDT (eds.), Aspecten van Europees materieel strafrecht, Antwerpen, Maklu, 2002, 267. 288 G. VERMEULEN, “Slachtofferbekommernis in mensenhandelcontext: reëel of instrumenteel?” in G. VERMEULEN (ed.), Het slachtoffer van criminaliteit: tussen perceptie en realiteit? Update in de criminologie, Mechelen, Kluwer, 2006, 140.
60
De wet van 15 september 2006 leidde wel tot een wettelijke verankering van het specifieke verblijfstatuut voor de slachtoffers van mensenhandel, maar heeft ten opzichte van de vroegere administratieve praktijk geen enkele meerwaarde geboden voor de slachtoffers. Het belang van de strafrechtelijk vervolging blijft voorop staan en de mogelijkheid voor het slachtoffer om op Belgisch grondgebied te verblijven staat nog steeds in functie van het strafrechtelijk onderzoek289.
De slachtoffers kunnen op verschillende manieren hun medewerking verlenen aan het strafrechtelijk onderzoek: het verstrekken van informatie (telefoon, adres, naam van de uitbuiters, identificatie van personen en panden), confrontaties met daders, indienen van een klacht en het afleggen van getuigenverklaringen tijdens het proces. Als het onderzoek tot een veroordeling leidt, kunnen ze een verblijfsvergunning voor onbepaalde duur krijgen290.
Naast de slachtoffers van mensenhandel in de zin van art. 433quinquies Sw. kunnen in België ook de slachtoffers van mensensmokkel zich beroepen op het beschermingsstatuut. De slachtoffers van mensensmokkel moeten zich echter wel bevinden in één van de verzwarende omstandigheden vermeld in art. 77quater, 1° tot en met 5°, van de Vreemdelingenwet. De Belgische wetgever beschermt eveneens “eigen onderdanen”, zijnde onderdanen van de Europese Unie die niet over een gunstiger statuut zouden beschikken291. De Europese richtlijn 2004/81/EG legt de staten nochtans enkel verplichtingen op voor slachtoffers van mensenhandel en voor zover ze geen burger zijn van de Europese Unie292. De Belgische wetgeving biedt dus een ruimere bescherming293. Personen die slechts hulp kregen bij illegale migratie kunnen zich in België evenwel niet beroepen op de uitgewerkte regeling294.
Een persoon zal in België slechts als “slachtoffer” worden beschouwd, na het doorlopen van een aantal filters: detectie door de politie, intakegesprek door één van de gespecialiseerde onthaalcentra 289
KONING BOUDEWIJNSTICHTING, Belgisch mensenhandelbeleid. Status Questionis, evaluatie en toekomstopties, Brussel, 2006, 74-75. 290 E. VAN DER SIJPT en P. HERBOTS, “De verblijfsrechtelijke bescherming van slachtoffers van mensenhandel en smokkel”, RW 2007-08, 1010-124. 291 I. AENDENBOOM, “Van doe-het-zelver tot designer? Aanpassingen verblijfsregeling slachtoffers mensenhandel”, T. Vreemd 2007, 88. 292 Art. 3 Richtlijn 2004/81/EG 293 I. AENDENBOOM, “Nieuwe bepalingen inzake de verblijfsregeling voor slachtoffers mensenhandel en mensensmokkel, een stap naar meer rechtszekerheid?” in M. FOBLETS en I. AENDENBOOM (eds.), Migratie en migrantenrecht: recente ontwikkelingen. De nieuwe vreemdelingenwet. België in lijn met de Europese regelgeving, Brugge, die Keure, 2007, 93. 294 M. FOBLETS EN D. VANHEULE, “Anno 2006: de Belgische wetgever brengt het vreemdelingenrecht in lijn met de Europese regelgeving. Een tussentijdse stand van zaken”, RW 2006-07, 918.
61
en de beoordeling van de zaak door de bevoegde referentiemagistraat van het parket. Enkel personen die door elk van deze filters als slachtoffer worden beschouwd, zullen ook als dusdanig worden aangemerkt. Een groot deel van de slachtoffers valt na het starten van de begeleiding uit het systeem, bv. door terugkeer naar het milieu waar de exploitatie plaatsvond. In het Belgische recht kent men het statuut van slachtoffer mensenhandel niet toe aan gezinsleden of andere bloedverwanten van het slachtoffer. Nochtans wordt in de wettelijke regeling voor asielzoekers en bedreigde getuigen wel voorzien in een bescherming voor familieleden. Men kan zich dus afvragen waarom familieleden van slachtoffers van mensenhandel in België geen recht hebben op een gelijkaardig statuut als de slachtoffers zelf295.
3.3.1. Drie cumulatieve voorwaarden
De omzendbrief inzake de invoering van een multidisciplinaire samenwerking met betrekking tot de slachtoffers van mensenhandel en/of van bepaalde zwaardere vormen van mensensmokkel strekt ertoe de concrete toepassing van de wettelijke bepalingen inzake het verblijfsstatuut, die door de wet van 15 september 2006 werden ingevoegd in de Vreemdelingenwet296, te verduidelijken297. Onder punt 4 van de inleiding staan de basisvoorwaarden om te kunnen genieten van het statuut van slachtoffer van mensenhandel en/of bepaalde zwaardere vormen van mensensmokkel. Aan de voorwaarden moet cumulatief worden voldaan. Ten eerste wordt vereist dat de slachtoffers alle contacten met de vermoedelijke daders verbreken. Deze eerste voorwaarde lijkt evident, maar is allerminst vanzelfsprekend voor de slachtoffers. Voor vele meisjes die in de prostitutiesector werden uitgebuit, zijn hun pooiers en de andere meisjes hun enige sociale netwerk. Vele slachtoffers durven uit schaamte bovendien niet terug te keren naar hun land van herkomst, zodat het voor hen een hele stap is om te breken met het milieu298. Ten tweede dient het slachtoffer zich verplicht te laten begeleiden door een erkend en gespecialiseerd onthaalcentrum voor de opvang en begeleiding van de slachtoffers van mensenhandel, en dit doorheen alle fases van de procedure. Laatste voorwaarde betreft de samenwerking met de gerechtelijke overheden in de vorm van het afleggen van
295
E. VAN DER SIJPT en P. HERBOTS, “De verblijfsrechtelijke bescherming van slachtoffers van mensenhandel en smokkel”, RW 2007-08, 1017. 296 Art. 61/2 tot 61/5 Vreemdelingenwet. 297 CENTRUM VOOR GELIJKHEID VAN KANSEN EN RACISMEBESTRIJDING, Jaarverslag 2008. Bestrijden met mensen en middelen, Brussel, Centrum voor gelijkheid van kansen en racismebestrijding, 2009, 13-15. 298 S. DEBROUX, “Slachtoffers van mensenhandel: tegen wil en dank”, Inforevue 2006, http://www.polfed-fedpol.be/pub/inforevue/inforevue4_06/pagasa_nl.pdf, 25-26.
62
verklaringen of het indienen van een klacht. Het afleggen van verklaringen dient ruim geïnterpreteerd te worden, het kan ook gaan om het louter verstrekken van informatie299.
3.3.2. Vier fasen
De bescherming bestaat, net zoals voor de wet van 2006, uit een gefaseerd systeem. Er kan reeds worden opgemerkt dat de procedure voor de toekenning van verblijfsvergunningen aan de slachtoffers niet voorziet in de mogelijkheid tot het instellen van hoger beroep. De procedure is louter administratief. Er is geen enkele vorm verzet mogelijk tegen een beslissing tot weigering of intrekking van een verblijfsmachtiging300.
3.3.2.1. Reflectieperiode of bedenktijd van 45 dagen
De eerste fase vangt aan met de detectie en identificatie als slachtoffer mensenhandel door de eerstelijnsdiensten en het in contact brengen met een gespecialiseerd opvangcentrum301.
Zoals in hoofdstuk II reeds werd toegelicht moeten de politie- en inspectiediensten die over aanwijzingen beschikken dat een vreemdeling het slachtoffer van mensenhandel of mensensmokkel is, het potentiële slachtoffer informeren over de mogelijkheid om mits samenwerking met de gerechtelijke overheden bescherming te verkrijgen302.
Slachtoffers van mensenhandel zijn vaak niet in staat om onmiddellijk te beslissen of ze al dan niet bereid zijn om met de politie, het openbaar ministerie en de gerechtelijke overheden samen te werken. Tijdens de reflectieperiode kunnen de slachtoffers legaal in het land verblijven gedurende 45 dagen303, zodat ze tot rust kunnen komen en kunnen herstellen van de traumatische gebeurtenissen
299
Omzendbrief van 26 september 2008 inzake de invoering van een multidisciplinaire samenwerking met betrekking tot de slachtoffers van mensenhandel en/of van bepaalde zwaardere vormen van mensensmokkel, BS 31 oktober 2008. 300 J.P. JACQUES, “Les étrangers victimes de la traite des êtres humains”, Rev.dr.étr.2007, alf. 145, 60. 301 E. VAN DER SIJPT en P. HERBOTS, “De verblijfsrechtelijke bescherming van slachtoffers van mensenhandel en smokkel”, RW 2007-08, 1020. 302 M. FOBLETS en D. VANHEULE, “Anno 2006: de Belgische wetgever brengt het vreemdelingenrecht in lijn met de Europese regelgeving. Een tussentijdse stand van zaken”, RW 2006-07, 917; Art. 61/2, § 1 Vreemdelingenwet. 303 De termijn van 45 dagen beantwoord ruimschoots aan de minimumtermijn van 30 dagen vooropgesteld in het Verdrag van de Raad van Europa van 16 mei 2005 inzake mensenhandel. De Deskundigengroep Mensenhandel en Anti-Slavery International stellen echter dat een reflectieperiode minimaal 3 maanden zou moeten duren.
63
die ze ondergingen. Deze periode moet het slachtoffer in staat stellen om met kennis van zaken te beslissen of ze al dan niet bereid zijn samen te werken met de autoriteiten304.
Indien het slachtoffer illegaal in het land verblijft en zich laat begeleiden door een opvangcentrum, wordt hij/zij in het bezit gesteld van een bevel om het grondgebied te verlaten binnen 45 dagen305. De reflectieperiode is slechts een overgangsperiode gedurende dewelke het slachtoffer op Belgisch grondgebied kan verblijven. Het verschaft het slachtoffer naderhand geen enkel recht op verblijf306. Tijdens deze periode mogen verwijderingsmaatregelen genomen t.a.v. het slachtoffer tijdelijk niet ten uitvoer worden gelegd307.
De reflectieperiode wordt automatisch beëindigd bij het verloop van de termijn van 45 dagen. Deze eerste fase kan vroegtijdig worden beëindigd indien de bevoegde overheden hebben vastgesteld dat de betrokkene actief, vrijwillig en uit eigen beweging opnieuw contact heeft opgenomen met de daders. Daarnaast kan de reflectieperiode tevens vroegtijdig worden beëindigd om redenen die verband houden met de openbare orde of de bescherming van de binnenlandse veiligheid308.
In deze eerste fase wordt er dus geen verblijfstitel afgegeven, doch slechts een bevel om het grondgebied te verlaten. Dit brengt bepaalde auteurs ertoe de vraag te stellen of het niet tegenstrijdig is om een persoon eerst een bevel te geven om het grondgebied te verlaten en vervolgens zijn medewerking te verwachten? De slachtoffers bevinden zich in een uiterst precaire situatie. Er kan nu reeds worden opgemerkt dat het onmiddellijk toekennen van een tijdelijke verblijfstitel aan de slachtoffers, hen meer zekerheid zou verschaffen en ook de strijd tegen de mensenhandel ten goede zou komen309.
3.3.2.2. Attest van immatriculatie voor drie maanden
Het slachtoffer dat tijdens de reflectieperiode beslist om samen te werken met de overheden, wordt in het bezit gesteld van een voorlopige verblijfstitel, een attest van immatriculatie, die drie maanden
304
J. APAP en F. MEDVED, Protection schemes for victims of trafficking in Selected EU Member Countries, Candidate and Third Countries, Genève, IOM, 2003, 92. 305 Art. 61/2, §2 Vreemdelingenwet 306 E. VAN DER SIJPT en P. HERBOTS, “De verblijfsrechtelijke bescherming van slachtoffers van mensenhandel en smokkel”, RW 2007-08, 1020. 307 Art. 6, 2° van de Richtlijn 2004/81/EG. 308 Art. 61/2, § 3 Vreemdelingenwet 309 J.P. JACQUES, “Les étrangers victimes de la traite des êtres humains”, Rev.dr.étr.2007, alf. 145, 57.
64
geldig is en éénmaal verlengd310 kan worden311. Slachtoffers die onmiddellijk een klacht hebben ingediend of verklaringen hebben afgelegd met betrekking tot de daders, kunnen meteen (i.e. voor het beëindigen van de reflectieperiode) in het bezit worden gesteld van een attest van immatriculatie312.
De termijn wordt echter niet verlengd wanneer de procedure werd beëindigd (de dader werd bijvoorbeeld reeds veroordeeld of buiten vervolging gesteld) of wanneer de voorwaarden die tot afgifte van de verblijfstitel hebben geleid niet langer vervuld zijn (het slachtoffer is bijvoorbeeld niet langer bereid tot medewerking).
Vanaf deze fase krijgt ook het parket een rol toebedeeld. Voor het verstrijken van de geldigheidstermijn van het attest van immatriculatie dient de Dienst Vreemdelingenzaken door de procureur des Konings of de arbeidsauditeur op de hoogte te worden gebracht van het gevolg dat werd toegekend aan de door het slachtoffer ingediende klacht313. Volgende vier vragen dienen te worden beantwoord: -
Kan de vreemdeling nog worden beschouwd als een slachtoffer van mensenhandel of mensensmokkel?
-
Loopt het onderzoek of de gerechtelijke procedure nog?
-
Is de vreemdeling bereid tot medewerking?
-
Zijn alle banden met de vermoedelijke daders verbroken?
Volgens de parlementaire voorbereiding kan de medewerkingbereidheid afgeleid worden uit het feit dat het slachtoffer een klacht heeft ingediend tegen zijn uitbuiters of verklaringen heeft afgelegd en zich niet onwillig toont om verdere inlichtingen te verstrekken314.
Indien het parket de vier genoemde vragen niet positief kan beantwoorden, wordt het attest van immatriculatie eenmalig verlengd. Indien het Openbaar Ministerie een positief antwoord kan geven op de vragen die door de Dienst Vreemdelingenzaken worden voorgelegd, wordt het slachtoffer van
310
Het verblijfsdocument kan verlengd worden indien dit nodig zou blijken voor het onderzoek of indien de Minister of zijn gemachtigde van oordeel zouden zijn dat zulks opportuun is (Art. 61/3, §2, tweede lid). 311 Art. 61/3, §1 en § 2, laatste lid, Vreemdelingenwet 312 Art. 61/2, § 2, derde lid, Vreemdelingenwet 313 Art. 61/3, § 2, eerste lid, Vreemdelingenwet 314 Memorie van Toelichting van het Wetsontwerp tot wijziging tot wijziging van de wet van 15 december 1980 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen, Parl. Doc. Kamer, 2005-06, nr. 51-2478/001, 31.
65
mensenhandel/mensensmokkel gemachtigd tot een verblijf van zes maanden (derde fase). Het verblijfsrecht wordt dus verworven in ruil voor de medewerking aan het onderzoek315.
Om aanspraak te kunnen maken op tijdelijke verblijfsdocumenten zal de vreemdeling moeten proberen zijn identiteit te bewijzen door zijn paspoort of daarmee gelijkgestelde reistitel of door zijn nationale identiteitskaart voor te leggen316. De memorie van toelichting bepaalt dat deze documenten uiterlijk moeten worden voorgelegd bij het onderzoeken van de aanvraag tot machtiging tot verblijf voor een onbeperkte duur317. Dit is problematisch, daar de identiteitspapieren van veel slachtoffers worden afgenomen en vervalst318. Bovendien lijken de ambassades niet altijd gewillig te zijn om een bewijs van nationaliteit af te leveren319.
3.3.2.3. BIVR geldig voor 6 maanden
Indien het parket de hierboven vermelde vragen positief beantwoordt, wordt een bewijs van inschrijving in het vreemdelingenregister (BIVR) toegekend320. De magistraat van het Openbaar Ministerie is bevoegd om een BIVR toe te kennen. Met het oog op de multidisciplinaire aanpak, houdt het Openbaar Ministerie rekening met de adviezen van de andere betrokken partners (gespecialiseerde onthaalcentra, Dienst Vreemdelingenzaken, politie- en/of inspectiediensten)321. Deze verblijfstitel wordt in principe verlengd tot het einde van het onderzoek, tenzij niet langer aan de voorwaarden zou voldaan zijn.
De procedure wordt beëindigd indien het slachtoffer terugkeert naar het milieu waar hij/zij werd uitgebuit, indien het slachtoffer een gevaar vormt voor de openbare orde of de nationale veiligheid, indien de vreemdeling niet langer meewerkt, de gerechtelijke autoriteiten hebben besloten om de procedure te beëindigen of de medewerking van de vreemdeling bedrieglijk is of zijn klacht
315
E. VAN DER SIJPT en P. HERBOTS, “De verblijfsrechtelijke bescherming van slachtoffers van mensenhandel en smokkel”, RW 2007-08, 1023-1024. 316 Art. 61/3, § 4, Vreemdelingenwet 317 Memorie van Toelichting van het Wetsontwerp tot wijziging tot wijziging van de wet van 15 december 1980 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen, Parl. Doc. Kamer, 2005-06, nr. 51-2478/001, 119. 318 I. AENDENBOOM, “Van doe-het-zelver tot designer? Aanpassingen verblijfsregeling slachtoffers mensenhandel”, T. Vreemd 2007, 91. 319 KONING BOUDEWIJNSTICHTING, Belgisch mensenhandelbeleid. Status Questionis, evaluatie en toekomstopties, Brussel, 2006, 74. 320 Art. 61/4, § 1, Vreemdelingenwet 321 Omzendbrief van 26 september 2008 inzake de invoering van een multidisciplinaire samenwerking met betrekking tot de slachtoffers van mensenhandel en/of van bepaalde zwaardere vormen van mensensmokkel, BS 31 oktober 2008.
66
bedrieglijk of ongegrond322. Het intrekken van de verblijfstitel kan op elk moment plaatsvinden omdat het als een sanctie wordt beschouwd voor het feit dat het slachtoffer niet meer voldoet aan één van de voorwaarden in artikel 61/4 vermelde voorwaarden323.
3.3.2.4. BIVR voor onbepaalde duur
Richtlijn 2004/81/EG stelt enkel de voorwaarden vast voor het verlenen van verblijfstitels van bepaalde duur. Na afloop van de geldigheidstermijn van een krachtens de richtlijn afgegeven verblijfstitel is het nationale vreemdelingenrecht van toepassing324. De Belgische wetgeving gaat verder dan de Europese, daar het in België voor de slachtoffers mogelijk is om een verblijfsvergunning van onbepaalde duur te verkrijgen.
Indien de klacht of verklaring van het slachtoffer heeft geleid tot een veroordeling en op voorwaarde dat het parket in zijn vordering de tenlastelegging mensenhandel of mensensmokkel onder verzwarende omstandigheden in aanmerking neemt, kan een verblijftitel voor onbepaalde door worden afgeleverd325. In tegenstelling tot de situatie voor de inwerkingtreding van de wet van 15 september 2006, is de mogelijkheid om een verblijfsvergunning voor onbepaalde duur te verkrijgen facultatief. De Minister heeft de mogelijkheid om geen papieren af te leveren. De BIVR voor onbepaalde duur is één jaar geldig, maar is onbeperkt en zonder enige voorwaarde verlengbaar voor een periode van telkens één jaar326.
3.3.3. Stopzetting van de procedure327
Slechts een beperkt aantal slachtoffers doorloopt alle fasen met succes en kan uiteindelijk aanspraak maken op een verblijfsvergunning van onbeperkte duur. Van het totaal aantal slachtofferdossiers dat in de periode 1999-2005 werd geopend (1.101)328, bleek slechts 24% niet voortijdig afgebroken.
322
Art. 61/2, § 3, Art. 61/3, § 3 en Art. 61/4, § 2, Vreemdelingenwet. Memorie van Toelichting van het Wetsontwerp tot wijziging tot wijziging van de wet van 15 december 1980 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen, Parl. Doc. Kamer, 2005-06, nr. 51-2478/001, 119. 324 Art. 13, 2°, van de Richtlijn 2004/81/EG. 325 Art. 61/5 Vreemdelingenwet 326 E. VAN DER SIJPT en P. HERBOTS, “De verblijfsrechtelijke bescherming van slachtoffers van mensenhandel en smokkel”, RW 2007-08, 1025-1026. 327 G. VERMEULEN, E. VAN DEN HERREWEGEN, L. VAN PUYENBROECK, Mensenhandel in beeld: Eerste kwantitatieve en kwalitatieve analyse van Belgische slachtofferdata, Antwerpen, Maklu, 2007, 23-26. 328 Van alle aanmeldingen in de periode 1999-2005 (in totaal 3.332) leidde slechts één derde tot de effectieve begeleiding van het slachtoffer. 323
67
Slechts in 1/4 van de slachtofferdossiers werd de begeleiding dus met succes doorlopen en kon aan het slachtoffer een onbeperkte verblijfsvergunning worden afgeleverd.
In 75% van de begeleidingsdossiers werd de begeleiding dus voortijdig afgebroken. De voornaamste reden hiervoor was de verdwijning van het slachtoffer. Bepaalde slachtoffers kiezen er bewust voor om de begeleiding te verlaten. Anderen ondervinden grote druk vanuit het milieu om uit de begeleiding te stappen en terug te keren. In het opsporings- en vervolgingsonderzoek zou er bovendien weinig aandacht worden besteed aan het informeren en het begrijpen van de slachtoffers. Dit leidt ertoe dat slachtoffers zich eigenlijk niet beter behandeld voelen dan de daders. Betere begeleiding lijkt dus aangewezen, en zou bovendien ook de kwaliteit van het onderzoek ten goede komen.
Daarnaast is ook de klassering zonder gevolg vanwege het parket een belangrijke reden om een einde te maken aan de begeleiding van het slachtoffer. Seponering komt frequent voor, dit zou te wijten zijn aan het feit dat de politie en andere instanties, zoals opvangcentra voor illegalen, vrij snel personen doorverwijzen naar de gespecialiseerde opvangcentra, zonder eerst overleg te plegen met het parket.
Een aantal begeleidingen werd ook voortijdig afgebroken door de gespecialiseerde onthaalcentra. Voornaamste reden hiervoor was het systematisch niet naleven van het intern reglement alsook terugkeer naar het milieu waar het slachtoffer werd uitgebuit. In dit laatste geval wordt de begeleiding gestopt als de politie heeft vastgesteld dat het slachtoffer is teruggekeerd naar het milieu en er bovendien overleg is geweest met het parket en de Dienst Vreemdelingenzaken. Wanneer het slachtoffer systematisch het intern reglement niet naleeft, wordt de procedure voor het slachtofferstatuut weliswaar niet beëindigd, maar wordt het slachtoffer doorverwezen naar een ander centrum.
Overige redenen voor het voortijdig afbreken van de dossiers zijn onder andere de vrijwillige terugkeer van het slachtoffer naar zijn of haar land van herkomst of de overdracht van het slachtoffer tussen de centra.
Er dient nog opgemerkt dat indien de zaak wordt geseponeerd of indien de daders niet gevonden worden, het slachtoffer toch nog een regularisatie kan verkrijgen op basis van de graad van integratie. Belangrijke voorwaarde hierbij is dat het slachtoffer minimum 2 jaar in de procedure mensenhandel zat. Deze officieuze procedure wordt ook wel de STOP-procedure genoemd. De
68
Dienst Vreemdelingenzaken houdt bij de beoordeling van de regularisatieaanvragen rekening met de mate van integratie329. Ongeveer 1/5 van de slachtoffers die een verblijfstitel voor onbepaalde duur verkrijgen, bekomen die via deze STOP-procedure330. De slachtoffers die actief hebben meegewerkt met de autoriteiten, maar waarvan het dossier wordt geseponeerd binnen een periode van minder dan twee jaar, vallen buiten het toepassingsgebied van de STOP-procedure. Voor hen is er eigenlijk niets voorzien331. Dit leidt uiteraard tot onbillijke situaties, het feit dat de daders bijvoorbeeld onvindbaar zijn, kan immers niet verweten worden aan het slachtoffer. In dit geval is het Centrum voor Gelijkheid van Kansen en Racismebestrijding voorstander om het slachtofferstatuut toe te kennen aan het slachtoffer op basis van objectieve criteria332.
3.3.4. Terugkeer naar het land van herkomst
Het komt voor dat slachtoffers van mensenhandel wensen terug te keren naar hun land van herkomst. Deze slachtoffers kunnen steeds een beroep doen op de IOM (Internationale Organisatie voor Migratie) die de vrijwillige terugkeer van mensen organiseert. Indien de betrokkene niet werd geïdentificeerd als een slachtoffer van mensenhandel, maar wordt beschouwd als een illegale immigrant of werknemer, wordt gewoonlijk overgegaan tot repatriëring (gedwongen terugkeer) 333.
Indien slachtoffers naar hun thuisland terug wensen te keren, is er samenwerking vereist tussen het land van oorsprong en het land waar het slachtoffer werd uitgebuit, indien men de reïntegratie van het slachtoffer wenst te bewerkstellingen. Zowel bij vrijwillige als bij gedwongen terugkeer, dient het slachtoffer begeleid te worden bij zijn reïntegratie334. Dit is van groot belang om secundair slachtofferschap te vermijden.
329
PAG-ASA, Jaarverslag 2008, Brussel, Drukkerij Jan Verhoeven nv, 2009, 20. G. VERMEULEN, E. VAN DEN HERREWEGEN, L. VAN PUYENBROECK, Mensenhandel in beeld: Eerste kwantitatieve en kwalitatieve analyse van Belgische slachtofferdata, Antwerpen, Maklu, 2007, 23-26. 331 CENTRUM VOOR GELIJKHEID VAN KANSEN EN VOOR RACISMEBESTRIJDING, Jaarverslag 2005. Strijd tegen de mensenhandel. Het Belgische mensenhandelbeleid: gewikt en gewogen, Brussel, Centrum voor gelijkheid van kansen en racismebestrijding, 2005, 57. 332 CENTRUM VOOR GELIJKHEID VAN KANSEN EN VOOR RACISMEBESTRIJDING, Jaarverslag 2005. Het Belgische mensenhandelbeleid: gewikt en gewogen, Brussel, Centrum voor gelijkheid van kansen en racismebestrijding, 2005, 56-57. 333 CENTRUM VOOR GELIJKHEID VAN KANSEN EN VOOR RACISMEBESTRIJDING, Jaarverslag 2007. Het Belgische mensenhandelbeleid: gewikt en gewogen, Brussel, Centrum voor gelijkheid van kansen en racismebestrijding, 2008, 61. 334 A.A. ARONOWITZ, “Smuggling and trafficking in human beings: the phenomenon, the markets that drive it and the organisations that promote it”, Eur. J. Crim. Pol. Res. 2001, 187. 330
69
Bij hun terugkeer lopen slachtoffers immers het risico op represailles, alsook het risico te worden gearresteerd, vastgehouden of zelfs vervolgd, bijvoorbeeld omwille van het feit dat ze in het bezit zijn van valse papieren of werden uitgebuit in de prostitutiesector. Bovendien lopen slachtoffers, in het bijzonder wanneer ze werden uitgebuit in de prostitutiesector, het risico op stigmatisering, discriminatie, afwijzing door hun familie en verstoting wanneer de feiten aan het licht komen binnen hun leefgemeenschap335.
Daarnaast hebben nagenoeg alle slachtoffers moeilijkheden om in hun thuisland opnieuw een geschikte baan te vinden en hebben velen te kampen met medische of psychologische problemen. Dit alles leidt ertoe dat meerderheid van de slachtoffers van mensenhandel zich bij de terugkeer naar het land van herkomst eigenlijk in slechtere omstandigheden bevindt dan deze voor hun vertrek. Slachtoffers van mensenhandel lopen dus een aanzienlijk risico om niet enkel opnieuw slachtoffer te worden, maar tevens opnieuw verhandeld te worden bij hun terugkeer naar het land van oorsprong. Het komt niet zelden voor dat slachtoffers bij hun aankomst worden opgewacht door het criminele netwerk dat hen aanvankelijk verhandelde, zodat ze opnieuw aan hen ten prooi vallen336.
De Deskundigengroep Mensenhandel wijst erop dat elke vrijwillige of gedwongen terugkeer moet voorafgegaan worden door een risicobeoordeling (risk assessment). Het doel hiervan bestaat erin om na te gaan of het slachtoffer een gevaar loopt op represailles in zijn thuisland, bijvoorbeeld omdat het criminele netwerk dat hem/haar verhandelde er nog steeds actief is. Er wordt ook nagegaan of familieleden geen gevaar lopen en of de autoriteiten van het thuisland wel in staat zijn om het slachtoffer bescherming te bieden tegen de netwerken van mensenhandel. Ook dient nagegaan te worden of het slachtoffer geen risico loopt op vervolging vanwege de autoriteiten337.
In zijn jaarrapport van 2007 gaat het Centrum voor Gelijkheid van Kansen en Racismebestrijding na in welke mate België beschikt over een adequaat systeem om het risico bij terugkeer van een slachtoffer naar het herkomstland te beoordelen338. Hieruit blijkt dat er bij gedwongen terugkeer
335
EUROPESE COMMISSIE, Report of the Experts Group on Trafficking in Human Beings, Brussel, 2004, 114. Ibid. 337 EUROPESE COMMISSIE, Report of the Experts Group on Trafficking in Human Beings, Brussel, 2004, 200-202. 338 Naar aanleiding van de eerste Anti-Trafficking Day en in het verlengde van de werkzaamheden van de Europese Deskundigengroep Mensenhandel stelde de Europese Commissie in 2007 een vragenlijst op, m.n. Measuring Responses to Trafficking in Human Beings in the European Union: an Assessment Manual. Het handboek bevat een checklist van 55 vragen die verband houden met de strijd tegen mensenhandel, aan de hand waarvan de lidstaten hun nationaal mensenhandelbeleid kunnen toetsen en evalueren. In zijn jaarrapport van 2007 beantwoordt het Centrum de vragen die voorkomen in het evaluatiehandboek. Vraag 44 heeft betrekking op het bestaan van “risk assessment” alvorens de slachtoffers terug te sturen naar het land van herkomst. 336
70
geen systematische evaluatie van de risico’s plaatsvindt vooraleer over te gaan tot repatriëring, ook niet wanneer het gaat om de repatriëring van een minderjarige. Indien het slachtoffer kiest voor vrijwillige terugkeer via de IOM, kan hij/zij rekenen op bijstand door het Fonds voor Kwetsbare Groepen. Dit fonds tracht een veilige en duurzame terugkeer naar en reïntegratie in het land van herkomst te realiseren. Het fonds kent financiële bijstand toe en zorgt voor tijdelijke huisvesting, opvang, psychologische begeleiding en oriëntatie naar onderwijs- of beroepsmogelijkheden.
Ook de vrijwillige terugkeer van minderjarigen wordt via de IOM georganiseerd. In dit geval wordt er een risicoanalyse uitgevoerd, waarbij wordt nagaan of terugkeer in het hoger belang is van de minderjarige339.
Het is van belang om over actuele informatie te beschikken in verband met de wijze waarop de terugkeer naar de landen van herkomst verloopt om een accurate beoordeling van het risico te kunnen maken. Informatie over welke opvangstructuren beschikbaar zijn en over het risico dat de slachtoffers lopen om opnieuw in de greep te komen van mensenhandelaars, is hierbij bijzonder nuttig. Het Nationaal Actieplan van 2008 stelt voor dat de ambassades en consulaten een evaluatie zouden maken van de wijze waarop de terugkeer naar het land van herkomst verloopt340.
3.3.5. Minderjarige slachtoffers
De procedure van toepassing op minderjarigen is in België identiek aan die voor meerderjarigen, behalve wat de eerste fase (reflectieperiode) betreft. Indien het vermoedelijke slachtoffer nog geen verklaringen heeft afgelegd, krijgt hij/zij geen bevel om het grondgebied te verlaten, maar de minderjarige wordt onmiddellijk in het bezit gesteld van een verblijfstitel voor drie maanden. Gedurende de hele procedure moet rekening gehouden worden met het hoger belang van het kind341.
Minderjarige slachtoffers zijn een zeer kwetsbare groep, daar ze vaak nog meer dan volwassenen onderhevig zijn aan de druk van de uitbuiters en minder geneigd zijn om samen te werken met
339
CENTRUM VOOR GELIJKHEID VAN KANSEN EN VOOR RACISMEBESTRIJDING, Jaarverslag 2007. Het Belgische mensenhandelbeleid: gewikt en gewogen, Brussel, Centrum voor gelijkheid van kansen en racismebestrijding, 2008, 62. 340 NATIONAAL ACTIEPLAN, De strijd tegen mensenhandel en mensensmokkel, 2008, 20. 341 Art. 61/2, § 2, tweede lid, Vreemdelingenwet.
71
volwassenen of nuttige informatie te verstrekken342. De voorwaarden die aan minderjarigen worden gesteld zijn zeer zwaar en in vergelijking met het aantal aangemelde niet-begeleide minderjarige vreemdelingen, zijn er maar weinigen die het statuut van slachtoffer van mensenhandel verkrijgen343.
De opvangcentra voor niet-begeleide minderjarige vreemdelingen zijn het erover eens dat te weinig aandacht uitgaat naar de specifieke noden van de minderjarige slachtoffers en dat het voor een minderjarige bijzonder moeilijk is om samen te werken met de gerechtelijke overheden. Omwille van hun grotere kwetsbaarheid, zijn minderjarigen minder dan volwassenen in staat om elementen te verstrekken die nuttig zijn voor het onderzoek. De centra pleiten al enige tijd voor het invoeren van een objectief slachtofferschap voor minderjarigen. Dit houdt in dat de minderjarige aanspraak zou kunnen maken op bijstand en bescherming zonder dat hij/zij medewerking met het gerecht zou verlenen, op voorwaarde dat de hoedanigheid van slachtoffer door verschillende instanties kan worden aangetoond344.
Het feit dat vele minderjarigen niet willen, kunnen of mogen ageren ten opzichte van hun mensenhandelaars en bijgevolg geen toegang hebben tot de procedure om erkend te worden als een slachtoffer van mensenhandel kan verschillende oorzaken hebben. De redenen waarom minderjarigen niet bereid zijn hun medewerking te verlenen kunnen van velerlei aard zijn: angst voor represailles, psychisch niet in staat zijn een klacht in te dienen ten gevolge van het opgelopen trauma, angst voor gerecht en politie, grote financiële schuld van de minderjarige of zijn ouders en angst om verstoten te worden door de eigen gemeenschap. Dit zijn elementen die ook volwassen slachtoffers er van kunnen weerhouden een klacht in te dienen. Daarnaast zijn er tal van oorzaken die eigen zijn aan minderjarigen: loyaliteit ten opzichte van de ouders die niet zelden betrokken partij zijn, geen inzicht hebben in de zinvolheid en de effectiviteit van de procedure mensenhandel en onvoldoende kennis van de procedure bij de voogd345.
342
CENTRUM VOOR GELIJKHEID VAN KANSEN EN VOOR RACISMEBESTRIJDING, Jaarverslag 2007. Het Belgische mensenhandelbeleid: gewikt en gewogen, Brussel, Centrum voor gelijkheid van kansen en racismebestrijding, 2008, 32-33. 343 EUROPEES MIGRATIENETWERK, Niet-begeleide minderjarige vreemdelingen. Onthaal, terugkeer en integratie, Brussel, 2009, 7; CENTRUM VOOR GELIJKHEID VAN KANSEN EN VOOR RACISMEBESTRIJDING, Jaarverslag 2007. Het Belgische mensenhandelbeleid: gewikt en gewogen, Brussel, Centrum voor gelijkheid van kansen en racismebestrijding, 2008, 32-33. 344 CENTRUM VOOR GELIJKHEID VAN KANSEN EN VOOR RACISMEBESTRIJDING, Jaarverslag 2006. Slachtoffers in beeld, Brussel, Centrum voor gelijkheid van kansen en racismebestrijding, 2007, 24-25. 345 M. CLOET, Voldongen feit? Opvang en begeleiding van buitenlandse, niet-begeleide minderjarigen, Antwerpen, Garant, 2007, 40.
72
De wet van 15 september 2006 betreffende het slachtofferstatuut hield geen rekening met herhaaldelijk geformuleerd verzoek vanwege de opvangcentra om te evolueren naar een objectief slachtofferstatuut voor minderjarigen. Zoals vermeld voorziet de wet enkel dat niet-begeleide minderjarige vreemdelingen (NBMV) die het slachtoffer zijn van mensenhandel onmiddellijk in het bezit worden gesteld van een aankomstverklaring. Daarenboven bepaalt de wet dat gedurende de hele procedure rekening gehouden moet worden met het hoger belang van het kind346. Maar voor het overige is de procedure mensenhandel onverkort van toepassing op een minderjarig slachtoffer, zodat hij of zij nog steeds medewerking aan het gerecht moet verlenen. Van een objectief slachtofferschap, zoals de centra hadden voorgesteld, is dus geen sprake347.
Vele minderjarigen die het slachtoffer zijn van mensenhandel vallen onder het toepassingsgebied van de rondzendbrief van 15 september 2005348 betreffende het verblijf van NBMV’s349. Indien de procedure mensenhandel vroegtijdig wordt stopgezet, kan een NBMV nog altijd een aanvraag indienen op grond van de procedure die in de rondzendbrief wordt beschreven350. Deze rondzendbrief biedt de minderjarige echter geen echte bescherming. Daarom blijven de centra pleiten voor het invoeren van een specifiek statuut voor minderjarigen351.
Het Belgische Nationaal Actieplan Mensenhandel van 2008 stelde voor om tegen 2010 de wetgeving in die mate aan te passen zodat de niet-begeleide minderjarige slachtoffers van mensenhandel over een verblijfstitel zouden kunnen beschikken, ongeacht het feit of ze al dan niet met justitie meewerken352. We stellen echter vast dat de wetgeving tot op heden niet in die zin gewijzigd is.
Het lijkt me duidelijk dat minderjarigen nog kwetsbaarder zijn dan andere slachtoffers. Naar mijn mening is een minderjarige, die de facto in de onmogelijkheid verkeert om een klacht in te dienen,
346
Art. 61/2, §2, lid 2 EUROPEES MIGRATIENETWERK, Niet-begeleide minderjarige vreemdelingen. Onthaal, terugkeer en integratie, Brussel, 2009, 35; KONING BOUDEWIJNSTICHTING, Belgisch mensenhandelbeleid. Status Questionis, evaluatie en toekomstopties, Brussel, 2006, 44. 348 Omzendbrief van 15 september 2005 betreffende het verblijf van niet-begeleide minderjarige vreemdelingen, B.S. 7 oktober 2005. 349 De rondzendbrief voorziet in een procedure voor niet-begeleide minderjarige vreemdelingen die toelating vragen om op het Belgisch grondgebied te verblijven tot ze meerderjarig worden. De rondzendbrief is enkel van toepassing op minderjarigen die illegaal op het grondgebied verblijven en niet in een andere procedure zitten (bv. asielprocedure of procedure mensenhandel) 350 EUROPEES MIGRATIENETWERK, Niet-begeleide minderjarige vreemdelingen. Onthaal, terugkeer en integratie, Brussel, 2009, 35. 351 CENTRUM VOOR GELIJKHEID VAN KANSEN EN VOOR RACISMEBESTRIJDING, Jaarverslag 2008.Mensenhandel en – smokkel. Bestrijden met mensen en middelen, Brussel, Centrum voor gelijkheid van kansen en racismebestrijding, 2009, 108-109. 352 NATIONAAL ACTIEPLAN, De strijd tegen mensenhandel en mensensmokkel, 2008, 15-16. 347
73
nochtans niet minder “beschermingswaardig”. Een slachtoffer die geen klacht indiende of verklaringen aflegt, heeft evenzeer nood aan adequate opvang en bescherming. Ik ben dan ook van oordeel dat er dringend werk gemaakt moet worden van een objectief slachtofferschap voor nietbegeleide minderjarige vreemdelingen. De beslissing voor de toekenning van het objectief statuut, kan gestoeld worden op het principe en de actoren van de huidige multidisciplinaire samenwerking353.
3.4. Overige rechten waar de slachtoffers van mensenhandel/mensensmokkel aanspraak kunnen op maken
De richtlijn 2004/81/EG verplicht de lidstaten om naast het verblijfsrecht een aantal andere rechten toe te kennen aan de slachtoffers van mensenhandel. Het gaat onder meer over het verschaffen van medische bijstand, een levensstandaard die hen in staat stelt in hun onderhoud te voorzien en psychologische bijstand354. Andere maatregelen bepaald in de richtlijn zijn facultatief zoals taalkundige bijstand en kosteloze rechtsbijstand355. Staten moeten ook de mogelijkheden van toegang tot de arbeidsmarkt, beroepsopleiding of onderwijs bepalen356.
In België kunnen slachtoffers naast het verblijfsrecht aanspraak maken op tal van andere rechten, hoewel de wet van 15 september 2006 hier geen melding van maakt. Het betreft onder meer recht op residentiële of ambulante opvang en begeleiding, juridische bijstand, toegang tot de arbeidsmarkt en onderwijs, financiële bijstand, medische en psychologische hulp, veiligheid en bescherming, administratieve bijstand en taalkundige bijstand357. Enkel de eerste drie opgesomde rechten worden hieronder nader toegelicht. Opnieuw hebben enkel slachtoffers die het bijzonder statuut slachtoffer van mensenhandel genieten, d.w.z. slachtoffers die meewerken met de gerechtelijke autoriteiten, het recht op deze verschillende vormen van bijstand.
353
CENTRUM VOOR GELIJKHEID VAN KANSEN EN VOOR RACISMEBESTRIJDING, Jaarverslag 2008.Mensenhandel en – smokkel. Bestrijden met mensen en middelen, Brussel, Centrum voor gelijkheid van kansen en racismebestrijding, 2009, 108-109. 354 Art. 7, lid 1en Art. 9 richtlijn 2004/81/EG. 355 Art. 7, lid 3 en 4 richtlijn 2004/81/EG. 356 Art. 11 richtlijn 2004/81/EG. 357 E. VAN DER SIJPT en P. HERBOTS, “De verblijfsrechtelijke bescherming van slachtoffers van mensenhandel en smokkel”, RW 2007-08, 1010.
74
3.4.1. Residentiële en ambulante opvang en begeleiding
De centra stellen aan het slachtoffer residentiële opvang voor, indien het slachtoffer geen andere mogelijkheid tot huisvesting heeft dan in het milieu waar de uitbuiting plaatsvond of waar de persoonlijke veiligheid van de betrokkene in het gedrang kan komen. Indien dit niet nodig blijkt, kan geopteerd worden voor ambulante begeleiding. Wanneer het slachtoffer in een opvangtehuis verblijft, wordt er van hem verwacht dat hij het intern huisreglement naleeft. De duur van het verblijf varieert maar in principe is deze niet gebonden aan een limiet. Het doel van de begeleiding door de centra is er op gericht om slachtoffers zo snel mogelijk een zeker mate van autonomie te verschaffen zodat ze zich in de maatschappij kunnen integreren. De gemiddelde verblijfsduur in een opvangtehuis schommelt rond de 6 maanden358.
3.4.2. Juridische bijstand en het recht om schadevergoeding te vorderen
3.4.2.1. Juridische begeleiding
De gespecialiseerde onthaalcentra staan in voor informatieverstrekking naar de slachtoffers toe in verband met hun rechten en plichten en de werking van ons gerechtelijk systeem. Dit vormt een essentieel onderdeel van de begeleiding van slachtoffers daar velen niet ten volle de gevolgen beseffen van het afleggen van verklaringen of het indienen van een klacht. Daarnaast is het ook van belang dat slachtoffers worden voorbereid op eventuele verhoren, zodat ze hun verhaal zo volledig mogelijk kunnen brengen. Het opvangcentrum stelt aan de betrokkene de bijstand van een advocaat voor zodat hij beter in staat is zijn rechten te verdedigen in de gerechtelijke procedure359.
Een potentieel slachtoffer die niet het statuut slachtoffer van mensenhandel geniet, kan zijn rechten uitoefenen in het kader van gratis rechtsbijstand. Het systeem biedt de buitenlandse slachtoffers van mensenhandel echter niet automatisch gratis rechtsbijstand aan, deze mogelijkheid werd nochtans wel uitdrukkelijk voorzien in richtlijn 2004/81/EG. Kosteloze rechtsbijstand maakt het voorwerp uit van wettelijke bepalingen terzake waartoe buitenlandse onderdanen onder bepaalde voorwaarden
358
CENTRUM VOOR GELIJKHEID VAN KANSEN EN VOOR RACISMEBESTRIJDING, Jaarverslag 2005. Strijd tegen de mensenhandel. Het Belgische mensenhandelbeleid: gewikt en gewogen, Brussel, Centrum voor gelijkheid van kansen en racismebestrijding, 2005, 41-42. 359 CENTRUM VOOR GELIJKHEID VAN KANSEN EN VOOR RACISMEBESTRIJDING, Jaarverslag 2005. Strijd tegen de mensenhandel. Het Belgische mensenhandelbeleid: gewikt en gewogen, Brussel, Centrum voor gelijkheid van kansen en racismebestrijding, 2005, 43.
75
recht hebben360. Voor slachtoffers die illegaal op het grondgebied verblijven kan het bijzonder moeilijk zijn om een advocaat te vinden, daar gratis rechtshulp niet automatisch wordt toegekend361.
Het is van belang dat een slachtoffer van bij het begin wordt bijgestaan door en advocaat, daar de procedures vaak zeer gecompliceerd zijn. Ook in geval van conflict tussen het slachtoffer en een opvangcentrum, is de bijstand van een advocaat van groot belang362.
3.4.2.2. Burgerlijke partijstelling
Het slachtoffer kan zich burgerlijke partij stellen in de strafrechtelijke procedure tegen de daders om op deze wijze een schadevergoeding te vorderen. Enkel slachtoffers die het statuut genieten van slachtoffer van mensenhandel kunnen wettelijk op Belgisch grondgebied verblijven, zodat ze hun rechten kunnen verdedigen. De hoven en rechtbanken kennen in bijna alle gevallen een schadevergoeding toe aan het slachtoffer, maar vaak hebben de daders op bedrieglijke wijze hun onvermogen georganiseerd. In werkelijkheid worden de slachtoffers dus zelden schadeloos gesteld. Om dit te vermijden komt het vaak voor dat rechters de in beslag genomen en verbeurd verklaarde geldsommen direct toekennen aan de burgerlijke partij363.
Het Centrum voor gelijkheid van kansen en racismebestrijding en de gespecialiseerde onthaalcentra beschikken over een burgerlijke rechtsvordering en zijn bevoegd om in eigen naam en/of in naam van het slachtoffer in rechte op te treden in alle rechtsgeschillen die verband houden met mensenhandel of mensensmokkel364. Om slachtoffers er toe aan te zetten verklaringen af te leggen en het hen mogelijk te maken om hun rechten te verdedigen, vond de wetgever dat het mogelijk moest zijn om een rechtszaak aan te spannen zonder dat hiervan schriftelijke sporen bestaan, zodat de slachtoffers beschermd worden tegen vergeldingsacties. Hiertoe werd aan het CGKR en de erkende opvangcentra de bevoegdheid toegekend om in rechte op te treden365. Dit is van groot 360
K.B. van 18 december 2003 tot vaststelling van de voorwaarden van de volledige of gedeeltelijke kosteloosheid van de juridische tweedelijnsbijstand en de rechtsbijstand, BS 24 december 2003. 361 CENTRUM VOOR GELIJKHEID VAN KANSEN EN VOOR RACISMEBESTRIJDING, Jaarverslag 2007. Het Belgische mensenhandelbeleid: gewikt en gewogen, Brussel, Centrum voor gelijkheid van kansen en racismebestrijding, 2008, 18 en 59. 362 J.P. JACQUES, “Les étrangers victimes de la traite des êtres humains”, Rev.dr.étr.2007, alf. 145, 60. 363 CENTRUM VOOR GELIJKHEID VAN KANSEN EN VOOR RACISMEBESTRIJDING, Jaarverslag 2007. Het Belgische mensenhandelbeleid: gewikt en gewogen, Brussel, Centrum voor gelijkheid van kansen en racismebestrijding, 2008, 69. 364 Art. 3, 5° wet 15 februari 1993 tot oprichting van een Centrum voor gelijkheid van kansen en voor racismebestrijding, BS 19 februari 1993. 365 G. FRANSSENS, “Welke bijstand voor de slachtoffers van mensenhandel? De onduidelijk bevoegdheid van de gespecialiseerde centra”, T. Vreemd 2002, 58.
76
belang voor slachtoffers die vanuit het milieu geïntimideerd of bedreigd worden en omwille hiervan geen gerechtelijke stappen durven ondernemen366. Het Centrum vordert op regelmatige basis in de hoedanigheid van burgerlijke partij de vergoeding van de schade in eigen naam en in naam en voor rekening van het slachtoffer.
3.4.3. Toegang tot de arbeidsmarkt en onderwijs
Vanaf het moment dat het slachtoffer in het bezit wordt gesteld van een aankomstverklaring, kan hij of zij een toelating krijgen tot tewerkstelling via arbeidskaart C367. Deze arbeidsvergunning heeft een maximale duur van één jaar, maar is verlengbaar en is geldig voor alle bezoldigde beroepen. De arbeidsvergunning verloopt in elk geval bij het verlies van de verblijfsvergunning368. Niet-begeleide minderjarige vreemdelingen hebben toegang tot onderwijs.
366
J. VAN BRIEL, E. SNEIJERS, K. VEREECKE EN N. BOSSCHEM, “Mensenhandel” in G. VERMEULEN, F. D’HONDT (eds.), Aspecten van Europees materieel strafrecht, Antwerpen, Maklu, 2002, 276. 367 Het K.B. van 6 februari 2003 tot wijziging van het koninklijk besluit van 9 juni 1999 houdende uitvoering van de wet van 30 april 1999 betreffende de tewerkstelling van buitenlandse werknemers, BS 27 februari 2003. 368 CENTRUM VOOR GELIJKHEID VAN KANSEN EN VOOR RACISMEBESTRIJDING, Jaarverslag 2003. Pleidooi voor een integrale benadering, Brussel, Centrum voor gelijkheid van kansen en racismebestrijding, 2003, 57-59.
77
Hoofdstuk IV: Evaluatie van de huidige slachtofferbenadering 4.1. De slachtofferbenadering in het licht van de bescherming van de mensenrechten
4.1.1. Medewerking met het gerecht als conditio sine qua non
4.1.1.1. Ratio
Hierboven werd herhaaldelijk gewezen op het feit dat de medewerking met de gerechtelijke autoriteiten een verplichtende voorwaarde is om het beschermingsstatuut te bekomen. Samenwerken met de gerechtelijke overheden is met andere woorden een conditio sine qua non om als slachtoffer van mensenhandel te worden beschouwd369. Het model kwam tot stand bij wijze van compromis tussen enerzijds het humanitaire luik, en anderzijds het strafrechtelijke luik370. Slachtoffers hebben vaak traumatische gebeurtenissen achter de rug en hebben nood aan adequate opvang en bescherming. Aan de andere kant hebben de bevoegde onderzoeks- en vervolgingsautoriteiten nood aan informatie en inlichtingen vanwege de slachtoffers om succesvol te kunnen optreden tegen mensenhandelaars371. Het model tracht dus een evenwicht tot stand te brengen tussen enerzijds de bescherming van het slachtoffer en anderzijds de nood aan een efficiënte strijd tegen de mensenhandelaars.
Dit model, dat sinds de jaren ’90 in België wordt toegepast, werd en wordt geprezen net omwille van de koppeling van het sociale luik aan de repressieve bepalingen372. Tot op de dag van vandaag wordt het systeem door de meeste actoren op het terrein beschouwd als een werkbaar en pragmatisch model dat een goed evenwicht bereikt tussen het belang van de slachtoffers en dat van een
369
E. VAN DER SIJPT en P. HERBOTS, “De verblijfsrechtelijke bescherming van slachtoffers van mensenhandel en smokkel”, RW 2007-08,1024. 370 G. VERMEULEN, “Slachtofferbekommernis in mensenhandelcontext: reëel of instrumenteel?” in G. VERMEULEN (ed.), Het slachtoffer van criminaliteit: tussen perceptie en realiteit? Update in de criminologie, Mechelen, Kluwer, 2006, 140. 371 Memorie van toelichting van het Voorstel voor een richtlijn van de Raad betreffende de verblijfstitel met een korte geldigheidsduur die wordt afgegeven aan de slachtoffers van hulp bij illegale immigratie of mensenhandel die met de bevoegde autoriteiten samenwerken, COM (2002)71definitief, 2002/0043(CNS), 3. 372 I. AENDENBOOM,“Nieuwe wetsbepalingen tot versterking van de strijd tegen mensenhandel en mensensmokkel. Een overzicht in vogelvlucht”, T. Vreemd 2005, 343.
78
succesvol justitieel optreden tegen mensenhandelaars373. Er zijn echter ook andere stemmen hoorbaar…
4.1.1.2. Kritiek ten aanzien van deze benadering
De bestaande regeling verdeelt de slachtoffers in twee categorieën: diegenen die samenwerken met de autoriteiten, en diegenen die dit, om zeer uiteenlopende redenen, niet doen. De behoefte aan opvang en bescherming is nochtans bij beide categorieën in gelijke mate aanwezig. Slachtoffers die niet willen of de facto in de onmogelijkheid verkeren om samen te werken, hebben evenzeer nood aan bescherming374. De redenen waarom het slachtoffer niet bereid is om zijn medewerking te verlenen kunnen van zeer diverse aard zijn: angst voor represailles, wantrouwen t.a.v. de gerechtelijke instanties of het feit dat het slachtoffer niet beschikt over relevante informatie. In bepaalde gevallen wordt aan het slachtoffer niet eens de mogelijkheid geboden om verklaringen af te leggen.
Vooral op internationaal vlak is er een tendens om een slachtoffer van mensenhandel, in eerste instantie te beschouwen als een persoon wiens fundamentele mensenrechten werden geschonden. Er wordt bijgevolg verdedigd dat personen die blootgesteld werden aan ernstige schendingen van de mensenrechten recht hebben op bescherming onafhankelijk van het feit of ze al dan niet bereid zijn mee te werken met de autoriteiten375. Op basis van het huidig systeem zijn er immers geen voorzieningen voor slachtoffers van mensenhandel die niet op de één of andere wijze samenwerken met de autoriteiten. Slachtoffers die niet kunnen of willen meewerken, kunnen onmiddellijk gearresteerd worden, gevangen gehouden of uitgewezen. Deze benadering straft het slachtoffer
373
CENTRUM VOOR GELIJKHEID VAN KANSEN EN VOOR RACISMEBESTRIJDING, Jaarverslag 2005. Strijd tegen de mensenhandel. Het Belgische mensenhandelbeleid: gewikt en gewogen, Brussel, Centrum voor gelijkheid van kansen en racismebestrijding, 2005, 39. 374 HUMAN RIGHTS WATCH, Commentary on the European Commission Proposal for a Council Directive “on the short-term residence permit issued to victims of action to facilitate illegal immigration or trafficking in human beings who cooperate with the competent authorities”, 2002, http://www.hrw.org/en/news/2002/06/30/commentary-european-commission-proposal-council-directive (17/04/2010). 375 EUROPESE COMMISSIE, Report of the Experts Group on Trafficking in Human Beings, Brussel, 2004, 171-173; J. APAP en F. MEDVED, Protection schemes for victims of trafficking in Selected EU Member Countries, Candidate and Third Countries, Genève, IOM, 2003, 91; UNITED NATIONS HIGH COMMISSIONER FOR HUMAN RIGHTS, Recommended Principles and Guidelines on Human Rights and Human Trafficking, New York, 2002.
79
eigenlijk opnieuw, door hem of haar te beschouwen als een illegale vreemdeling, zonder te erkennen dat deze persoon een slachtoffer is van een ernstige schending van de mensenrechten376.
4.1.2. Diverse redenen voor het niet verlenen van medewerking
4.1.2.1. Angst voor represailles
Vrees voor vergeldingsacties, zowel tegenover zichzelf als tegen verwanten in het herkomstland, waarvoor de Belgische staat weinig bescherming kan bieden, zorgt ervoor dat maar weinig slachtoffers bereid zijn te getuigen tegen hun exploitanten377. Vele slachtoffers die worden doorverwezen, weigeren een verklaring af te leggen en in de procedure te stappen omdat ze bang zijn voor de reactie van de trafikanten. Ook uit interviews met de slachtoffers blijkt dat angst voor wraak door de uitbuiters een belangrijke reden is om geen verklaring af te leggen378.
Wanneer het slachtoffer, ondanks het risico op vergeldingsacties, toch besluit om te getuigen heeft hij of zij geen garantie heeft dat er gepaste bescherming zal geboden worden in het land waar de vervolging plaatsvindt en/of in het land van oorsprong. Bovendien vergroot de kans dat het bekend raakt in het land van oorsprong dat een persoon het slachtoffer was van mensenhandel, indien hij/zij beslist te getuigen. Dit kan vergaande gevolgen hebben voor de toekomstperspectieven van het slachtoffer, in het bijzonder wanneer de persoon werd uitgebuit in de prostitutiesector379. Het is duidelijk dat een slachtoffer veel op het spel zet en grote risico’s neemt, indien hij of zij belastende verklaringen aflegt.
Het is de taak van de opvangcentra om de fysieke veiligheid van het slachtoffer te garanderen. De Belgische politie kan instaan voor de veiligheid van de familie die in België verblijft. Indien de familie, in het bijzonder de kinderen van het slachtoffer, zich echter bevinden in het herkomstland, hangt alles af van de goede internationale samenwerking en contacten van de Belgische politie met de buitenlandse politiediensten. Indien de kinderen en/of andere verwanten van een slachtoffer in het 376
HUMAN RIGHTS WATCH, Commentary on the European Commission Proposal for a Council Directive “on the short-term residence permit issued to victims of action to facilitate illegal immigration or trafficking in human beings who cooperate with the competent authorities”, 2002, http://www.hrw.org/en/news/2002/06/30/commentary-european-commission-proposal-council-directive (17/04/2010). 377 G. COENE, “Mensensmokkel en mensenhandel” in R. COMMERS, J. BLOMMAERT (eds.), Het Belgische asielbeleid: kritische perspectieven, Berchem, EPO, 2001, 84. 378 CENTRUM VOOR GELIJKHEID VAN KANSEN EN VOOR RACISMEBESTRIJDING, Jaarverslag 2006. Slachtoffers in beeld, Brussel, Centrum voor gelijkheid van kansen en racismebestrijding, 2007, 84. 379 EUROPESE COMMISSIE, Report of the Experts Group on Trafficking in Human Beings, Brussel, 2004, 171-173.
80
herkomstland ernstig gevaar lopen, is het een “good practice” om een regeling te treffen zodat deze naar België kunnen overkomen380.
Niettemin is en blijft de angst voor vergeldingsacties vanwege de exploitanten of vanwege corrupte ambtenaren in het herkomstland, de belangrijkste belemmering voor slachtoffers om aangifte te doen en samen te werken met de gerechtelijke autoriteiten381. Dit is dan ook een belangrijke lacune in het huidig systeem. Slachtoffers die wegens angst voor hun eigen leven of dat van verwanten geen aangifte durven doen, blijven uitgesloten van elke hulp en bescherming vanwege de Belgische overheid. Hoe ernstig de gevolgen van het misdrijf voor de slachtoffers ook zijn, voor hen is er geen enkele vorm van hulp of recht op verblijf voorzien.
Het feit dat slachtoffers van mensenhandel zeer terughoudend zijn om verklaringen af te leggen, is één van de redenen waarom de opsporing en bestraffing van netwerken moeilijk verloopt en er bijgevolg vele mensenhandelaars straffeloos kunnen blijven handelen. Indien aan de slachtoffers een veilige omgeving alsook passende hulp en ondersteuning wordt geboden, is het zeer aannemelijk dat ze meer vertrouwen krijgen in de overheid en eerder bereid zullen zijn om aangifte te doen of te getuigen. Bescherming van de slachtoffers is daarom juist cruciaal indien men mensenhandel op een efficiënte wijze wenst te bestrijden. Het huidig systeem voorziet niet in een dergelijke minimale bescherming en bijstand, zodat gesteld kan worden dat het beleid ertoe bijdraagt dat, wegens gebrek aan informatie, verschillende mensenhandelnetwerken ongestoord hun activiteiten kunnen verder zetten. Enkel indien men bescherming onvoorwaardelijk aanbiedt, voorkomt men dat de veiligheid van het slachtoffer ondergeschikt wordt aan de noden van de strafvervolging382.
4.1.2.2. Wantrouwen t.a.v. gerechtelijke instanties
Vele slachtoffers hebben bijzonder weinig vertrouwen in de gerechtelijke instanties. Verklaringen hiervoor zijn onder andere te vinden in de afhankelijkheidsrelatie ten aanzien van de exploitanten. De slachtoffers spreken en begrijpen niets van onze taal. Ze hebben andere culturele normen en gewoonten. Bepaalde gemeenschappen zijn bijvoorbeeld erg gesloten en ook het gender-aspect kan een rol spelen. Zo zijn o.a. Vietnamese en Chinese slachtoffers niet snel geneigd om informatie te
380
CENTRUM VOOR GELIJKHEID VAN KANSEN EN VOOR RACISMEBESTRIJDING, Jaarverslag 2008.Mensenhandel en – smokkel. Bestrijden met mensen en middelen, Brussel, Centrum voor gelijkheid van kansen en racismebestrijding, 2009, 82-83. 381 J. APAP en F. MEDVED, Protection schemes for victims of trafficking in Selected EU Member Countries, Candidate and Third Countries, Genève, IOM, 2003, 91. 382 EUROPESE COMMISSIE, Report of the Experts Group on Trafficking in Human Beings, Brussel, 2004, 171-173.
81
verstrekken aan mannelijke Belgische politieagenten. In vele gevallen zijn de slachtoffers zeer angstig en durven amper iets vertellen aan de politie383.
Illegale migranten veronderstellen vaak ook dat indien ze naar de autoriteiten stappen, ze onmiddellijk het land zullen worden uitgezet omwille van hun illegale verblijfssituatie. Deze vrees is in vele gevallen overigens terecht384. Daarenboven kunnen slachtoffers strafrechtelijk vervolgd worden omwille van het feit dat ze het land illegaal zijn binnengekomen, en er vervolgens illegaal verbleven en gewerkt hebben. Wanneer ze effectief worden uitgewezen hebben de slachtoffers geen bestaansmiddelen, geen mogelijkheid om hun schulden af te betalen en veelal geen plaats om naartoe te gaan. Ook op enige bescherming tegenover de exploitanten kunnen ze niet rekenen. De kans bestaat zelfs dat slachtoffers in het land van herkomst worden vervolgd omdat ze illegaal hun land verlieten of actief waren in de seksindustrie. Het internationale karakter van mensenhandel leidt ertoe dat eens de slachtoffers naar hun herkomstland teruggezonden worden, de exploitanten er vaak in slagen opnieuw controle te verwerven over hen385.
Vele slachtoffers hebben een foute perceptie van de politie en autoriteiten en gaan ervan uit dat de overheidsinstellingen hier even corrupt zijn als in hun herkomstland386. Bepaalde exploitanten beweren aan de slachtoffers ook dat ze samenwerken met de politie, wat voor hen behoorlijk aannemelijk is, aangezien in vele landen van oorsprong ambtenaren immers betrokken zijn bij een netwerk van mensenhandel387.
Wantrouwen ten aanzien van politie en andere overheidsdiensten is opnieuw een belangrijke reden waarom slachtoffers geen aangifte doen en niet wensen mee te werken met de autoriteiten. Het is dus van essentieel belang dat de politie en andere autoriteiten die in contact komen met de slachtoffers hun vertrouwen kunnen winnen388. Iemand die hulp wordt geboden, een veilige verblijfplaats heeft en in contact komt met andere slachtoffers die reeds een klacht hebben 383
CENTRUM VOOR GELIJKHEID VAN KANSEN EN VOOR RACISMEBESTRIJDING, Jaarverslag 2008.Mensenhandel en – smokkel. Bestrijden met mensen en middelen, Brussel, Centrum voor gelijkheid van kansen en racismebestrijding, 2009, 80-81. 384 ANTI-SLAVERY INTERNATIONAL, The migration-trafficking nexus. Combating trafficking through the protection of migrants’ human rights , Londen, 2003, 6. 385 EUROPESE COMMISSIE, Report of the Experts Group on Trafficking in Human Beings, Brussel, 2004, 171-173. 386 CENTRUM VOOR GELIJKHEID VA KANSEN EN VOOR RACISMEBESTRIJDING, Jaarverslag 2006. Slachtoffers in beeld, Brussel, Centrum voor gelijkheid van kansen en racismebestrijding, 2007, 49. 387 ANTI-SLAVERY INTERNATIONAL, The migration-trafficking nexus. Combating trafficking through the protection of migrants’ human rights , Londen, 2003, 6. 388 CENTRUM VOOR GELIJKHEID VAN KANSEN EN VOOR RACISMEBESTRIJDING, Jaarverslag 2008.Mensenhandel en – smokkel. Bestrijden met mensen en middelen, Brussel, Centrum voor gelijkheid van kansen en racismebestrijding, 2009, 80-81.
82
ingediend, zal eerder tot medewerking bereid zijn. Vandaar lijkt het opnieuw van belang om het slachtoffer onvoorwaardelijk hulp en bescherming te bieden. Wanneer een sfeer van vertrouwen gecreëerd wordt en het slachtoffer niet langer het risico loopt het land te worden uitgezet, zal hij of zij wellicht eerder bereid zijn tot samenwerking389.
4.1.2.3. Slachtoffer beschikt niet over relevante informatie
In vele gevallen beschikt het slachtoffer niet over relevante informatie over de criminele organisatie. Ook dit feit tast zijn of haar status van “slachtoffer” niet aan390. Bovendien zou het voornamelijk bij economische exploitatie mogelijk zijn om een gerechtelijke dossier op te bouwen zonder verklaringen vanwege het slachtoffer. Wanneer het gaat om seksuele exploitatie zijn verklaringen echter bijna altijd een noodzaak om dadergroeperingen te kunnen opsporen en vervolgen391.
Hoger werd reeds gewezen op het feit dat slachtoffers dermate getraumatiseerd kunnen zijn dat ze zich bepaalde gebeurtenissen niet herinneren. Geheugenverlies en bijgevolg een onduidelijke of verwarde weergave van de feiten kan ernstige gevolgen hebben voor de slachtoffers. De opsporingsen vervolgingsautoriteiten kunnen het verhaal hierdoor immers als ongeloofwaardig beschouwen392.
4.1.2.4. Geen mogelijkheid tot het afleggen van verklaringen
Tenslotte krijgen verschillende slachtoffers van mensenhandel niet eens de kans om te getuigen omdat ze worden gearresteerd als illegale vreemdeling en vervolgens het land worden uitgewezen393. Slachtoffers worden al te vaak simpelweg beschouwd als ‘mensen zonder papieren’ zonder dat er aandacht wordt besteed aan het feit dat deze personen slachtoffer zijn van schendingen van fundamentele mensenrechten394. Vele potentiële slachtoffers van mensenhandel
389
EUROPESE COMMISSIE, Report of the Experts Group on Trafficking in Human Beings, Brussel, 2004, 171-173. EUROPESE COMMISSIE, Report of the Experts Group on Trafficking in Human Beings, Brussel, 2004, 171. 391 CENTRUM VOOR GELIJKHEID VA KANSEN EN VOOR RACISMEBESTRIJDING, Jaarverslag 2006. Slachtoffers in beeld, Brussel, Centrum voor gelijkheid van kansen en racismebestrijding, 2007, 131. 392 C. ZIMMERMAN, M. HOSSAIN, K. YUN, B. ROCHE, L. MORISON en C. WATTS, Stolen Smiles: a summary report on the physical and psychological health consequences of women and adolescents trafficked in Europe, Londen, The London School of Hygiene & Tropical Medicine, 2006, 21-22. 393 J. APAP en F. MEDVED, Protection schemes for victims of trafficking in Selected EU Member Countries, Candidate and Third Countries, Genève, IOM, 2003, 91-92. 394 E. PEARSON, Human traffic, human rights: redefining victim protection, Londen, Anti-slavery International, 2002, 182. 390
83
krijgen reeds na de eerste ondervraging door de politie het bevel om het grondgebied binnen de vijf dagen te verlaten, daar de politie oordeelt dat de illegale persoon zijn medewerking niet verleent395.
4.1.3. Een slachtoffer van mensenhandel is een slachtoffer van schendingen van fundamentele mensenrechten
4.1.3.1. Situering
Zowel op internationaal als op Europees vlak ontstond er een tegenstelling in visies om het fenomeen mensenhandel te benaderen en aan te pakken. Traditioneel ligt de nadruk op het repressieve element: netwerken van mensenhandel dient men op te sporen en strafrechtelijk te vervolgen. Daartegenover bestaat er sinds enkele jaren een tendens om niet het repressieve element centraal te stellen, maar mensenhandel te beschouwen als een inbreuk op de mensenrechten396.
Sinds een aantal jaren wordt ervoor gepleit om in het mensenhandelbeleid prioriteit toe te kennen aan de bescherming van de mensenrechten. Deze mensenrechtelijke benadering wordt ook wel de human rights based of victim centred approach genoemd. Volgens deze benadering dient het slachtoffer in eerste plaats beschouwd te worden als een persoon wiens fundamentele mensenrechten op ernstige wijze werden geschonden en pas in tweede instantie als een getuige of informatieverstrekker in een gerechtelijke procedure397. Schending van fundamentele mensenrechten, de kwetsbare positie van een persoon en de noden van het slachtoffer zijn hierbij het vertrekpunt. Het doel van een dergelijke benadering bestaat erin om (verdere) schendingen van de rechten van het slachtoffer te voorkomen. Het feit dat de fundamentele rechten van een slachtoffer van mensenhandel ernstig werden geschonden, noodzaakt op zich reeds een specifieke bescherming. Uiteraard vormt ook de strafrechtelijke vervolging van de daders een belangrijk middel in de strijd tegen mensenhandel, maar deze dient aangevuld te worden met diverse maatregelen die afgestemd zijn op de persoonlijke noden van het slachtoffer398. Een mensenrechtelijke benadering pakt het probleem aan vanuit diverse invalshoeken: mensenrecht, arbeidsrecht, humanitair recht, 395
E. VAN DER SIJPT en P. HERBOTS, “De verblijfsrechtelijke bescherming van slachtoffers van mensenhandel en smokkel”, RW 2007-08, 1022. 396 S. KRIEG, “Trafficking in Human Beings: The EU Approach between border control, law enforcement and human rights”, E.L.J. 2009, 776. 397 CENTRUM VOOR GELIJKHEID VAN KANSEN EN VOOR RACISMEBESTRIJDING, Jaarverslag 2005. Strijd tegen de mensenhandel. Het Belgische mensenhandelbeleid: gewikt en gewogen, Brussel, Centrum voor gelijkheid van kansen en racismebestrijding, 2005, 49. 398 C. RIJKEN EN J. VAN DIJK, “Hulpverlening aan slachtoffers van mensenhandel: mensenrecht of beloning?”, JV 2007, nr. 7, 23-25.
84
strafrecht en migratierecht. Er wordt rekening gehouden met alle aspecten en men tracht alle mogelijke belangen te respecteren399.
a) Welke rechten worden geschonden?
De mensenrechten van de slachtoffers van mensenhandel kunnen op zeer uiteenlopende wijze geschonden worden. De mensonwaardige en vernederende praktijken waarmee de slachtoffers geconfronteerd worden, vangen voor velen reeds aan bij het vertrek uit hun land. Vele slachtoffers worden gedwongen in overvolle trucks en containers van een schip naar het land van bestemming te reizen. Velen lijden aan ondervoeding en uitdroging en zijn de uitputting nabij nog voor de bestemming wordt bereikt. Eens de bestemming wordt bereikt, worden de slachtoffers gedwongen om lange dagen te werken in zeer uiteenlopende sectoren. In ruil hiervoor ontvangen ze een hongerloon die ze heel vaak moeten afstaan aan hun uitbuiters om hun zogenaamde schuld af te betalen. Het hoeft geen betoog dat ook de arbeidsomstandigheden in deze illegale sectoren van de economie te wensen over laten. Gedurende de periode van uitbuiting, worden vele slachtoffers van hun vrijheid beroofd en zowel fysiek als psychisch misbruikt400.
Mensenhandel is dan ook het gevolg, maar vooral de oorzaak van schendingen van de meest fundamentele rechten van de mens. Discriminatie van vrouwen in het land van oorsprong vormt één van de belangrijkste push-factoren van mensenhandel. Op deze wijze is mensenhandel dus het gevolg van een inbreuk op een fundamenteel mensenrecht, met name het recht op gelijke behandeling. Anderzijds veroorzaakt mensenhandel heel wat inbreuken op iemands fundamentele rechten, zoals aantasting van de lichamelijke en psychische waardigheid en het recht op persoonlijke vrijheid en veiligheid401. Ook het verbod op slavernij en dwangarbeid en het verbod van foltering, onmenselijke en vernederende behandeling wordt vaak op de meest flagrante wijze geschonden. Hoewel mensenhandel wordt erkend als een ernstige schending van de mensenrechten, wordt mensensmokkel niet als dusdanig beschouwd. Mensensmokkel wordt eerder gezien als een
399
S. KRIEG, “Trafficking in Human Beings: The EU Approach between border control, law enforcement and human rights”, E.L.J. 2009, 776. 400 T. OBOKATA, “A human rights framework to address trafficking of human beings”, NQHR 2006, 383. 401 C. RIJKEN EN J. VAN DIJK, “Hulpverlening aan slachtoffers van mensenhandel: mensenrecht of beloning?”, JV 2007, nr. 7, 23-25.
85
internationaal misdrijf waarbij de gesmokkelde zelf betrokken is, daar hij zijn toestemming gaf aan een netwerk om hem op illegale wijze een land te laten binnen komen402.
De handel in mensen is in strijd met bepalingen uit verschillende verdragen. Ten eerste kunnen we de Universele Verklaring van 10 december 1948 voor de Rechten van de Mens aanhalen. Art. 3 bepaalt dat elk individu het recht heeft op leven, vrijheid en veiligheid van zijn persoon, terwijl art. 4 stelt dat niemand in slavernij of verknechting zal worden gehouden en dat slavernij en slavenhandel onder alle vormen verboden zijn. Art. 5 verbiedt dat iemand aan folteringen, wreedaardige, onmenselijke of vernederende straffen en behandelingen wordt onderworpen. Handel in mensen kan tevens een inbreuk uitmaken op verschillende bepalingen van het Europees Verdrag van 4 november 1950 voor de Rechten van de Mens, zijnde art. 3 (verbod van foltering), art. 4 (verbod van slavernij en dwangarbeid) en art. 5 (recht op vrijheid en veiligheid). Het Internationaal Verdrag van 19 december 1966 inzake Burgerrechten en Politieke Rechten verbiedt dezelfde handelingen403. Er zijn daarnaast nog diverse internationale verdragen die slavernij en dwangarbeid verbieden, zoals de Slavernij Conventie van 1929 en de Gedwongen Arbeidsconventie van 1930. Tenslotte kan nog gewezen worden op het Handvest van de Grondrechten van de EU404. Het Handvest bepaalt in art. 1 dat de menselijke waardigheid onschendbaar is en gerespecteerd moet worden. Art. 3 stelt dat eenieder het recht heeft op respect voor zijn of haar fysieke of mentale gezondheid. Art. 5 verbiedt slavernij en gedwongen arbeid, terwijl in het derde lid van dit artikel mensenhandel uitdrukkelijk verboden wordt405.
Mensenhandel gaat gepaard met grove schendingen van de mensenrechten en het is dan ook evident van groot belang dat mensenhandel hoog op de agenda blijft staan en dat de bescherming en hulp aan de slachtoffers een centrale rol toebedeeld krijgt406.
402
HUMAN RIGHTS WATCH, Commentary on the European Commission Proposal for a Council Directive “on the short-term residence permit issued to victims of action to facilitate illegal immigration or trafficking in human beings who cooperate with the competent authorities”, 2002, http://www.hrw.org/en/news/2002/06/30/commentary-european-commission-proposal-council-directive (17/04/2010). 403 Art. 7, 8, 9 BUPO. 404 Handvest van de Grondrechten van de EU, Pb. L. 18 december 2000, afl.364 , 1. 405 J. VAN BRIEL, E. SNEIJERS, K. VEREECKE EN N. BOSSCHEM, “Mensenhandel” in G. VERMEULEN, F. D’HONDT (eds.), Aspecten van Europees materieel strafrecht, Antwerpen, Maklu, 2002, 233-234. 406 C. RIJKEN EN J. VAN DIJK, “Hulpverlening aan slachtoffers van mensenhandel: mensenrecht of beloning?”, JV 2007, nr. 7, 23-25.
86
b) Deskundigengroep Mensenhandel
De Deskundigengroep Mensenhandel pleitte in haar rapport van 2004 voor het eerst sterk voor de mensenrechtelijke benadering van de slachtoffers van mensenhandel. Centraal staat de gedachte dat het slachtoffer van mensenhandel een slachtoffer van schendingen van fundamentele mensenrechten is. Dit feit op zich noodzaakt reeds een specifiek beschermingsstatuut. Volgens de deskundigengroep mag de onmiddellijke hulp en bescherming van de slachtoffers niet gekoppeld worden aan de directe samenwerking van het slachtoffer met de gerechtelijke autoriteiten. Enkel op deze manier kan instrumentalisering van het slachtoffer vermeden worden. De factoren die het slachtoffer ervan weerhouden om verklaringen af te leggen, tasten immers zijn of haar slachtofferstatus niet aan en de behoefte om hulp en steun te ontvangen blijft even pertinent aanwezig407.
Bovendien zal een persoon die kan rekenen op hulp, een veilige omgeving en bijstand wellicht meer bereidheid tonen tot het afleggen van verklaringen. Een mensenrechtelijke benadering kan ook een belangrijk middel zijn om georganiseerde misdaad te bestrijden, aangezien het ontbreken van aangepaste bescherming en bijstand de slachtoffers er kan van weerhouden verklaringen af te leggen. Door het onvoorwaardelijk aanbieden van hulp en bescherming, zullen ook slachtoffers die anders zouden aarzelen om contact op te nemen met de bevoegde overheden, eerder bereid zijn nuttige informatie m.b.t. de gerechtelijke onderzoeken tegen de daders te verstrekken408.
De Deskundigengroep Mensenhandel stelt een model van bescherming van de slachtoffers voor die bestaat uit drie fasen. Vooreerst moet voorzien worden in een reflectieperiode van drie maanden waarin het slachtoffer de noodzakelijke opvang en begeleiding wordt geboden. De tweede fase bestaat uit de afgifte van een tijdelijke en verlengbare verblijfstitel voor zes maanden die wordt toegekend onafhankelijk van de medewerking met de bevoegde autoriteiten en onafhankelijk van het feit of er al dan niet een procedure lopende is tegen de uitbuiters. In de laatste fase kan een permanente verblijfstitel worden toegekend op basis van een regularisatie omwille van humanitaire redenen, via een asielprocedure of op basis van het succesvol beëindigen van een integratietraject409.
407
EUROPESE COMMISSIE, Report of the Experts Group on Trafficking in Human Beings, Brussel, 2004, 140 en 171. EUROPESE COMMISSIE, Report of the Experts Group on Trafficking in Human Beings, Brussel, 2004, 171. 409 EUROPESE COMMISSIE, Report of the Experts Group on Trafficking in Human Beings, Brussel, 2004, 173-174. 408
87
In 2008 werd een nieuwe Deskundigengroep Mensenhandel samengesteld. Het definitieve rapport is nog niet bekend, maar er verschenen reeds een aantal opinies van deze Expertengroep. Hieruit blijkt dat opnieuw geopteerd wordt voor een mensenrechtelijke benadering. Het toekennen van een verblijfsvergunning dient volgens de nieuwe Deskundigengroep gebaseerd te worden op de persoonlijke situatie van het slachtoffer, onafhankelijk van het feit of er een gerechtelijke procedure lopende is. Op deze wijze dient vermeden te worden dat het slachtoffer een instrument wordt in handen van de opsporings-en vervolgingsautoriteiten410.
4.1.3.2. Op de verschillende niveaus
a) Op internationaal niveau
Zoals reeds werd aangehaald, werd mensenhandel lange tijd zowel op internationaal als op nationaal vlak beschouwd als een crimineel fenomeen. Logisch gevolg hiervan was dat de klemtoon in de strijd tegen mensenhandel kwam te liggen op samenwerking in strafzaken en het berechten van personen verantwoordelijk voor mensenhandel411. Op internationaal vlak doet er zich de laatste jaren echter een tendens voor om het humanitaire aspect te laten primeren bij de aanpak van mensenhandel en de bescherming van de mensenrechten aldus als primair criterium voorop te stellen in het mensenhandelbeleid412.
Vooreerst kunnen we wijzen op het Verdrag van de Raad van Europa van 16 mei 2005 ter bestrijding van mensenhandel413. In de preambule van dit verdrag wordt bepaald dat “mensenhandel een schending van de mensenrechten is en een aantasting van de waardigheid en de integriteit van de mens”. Dit Verdrag is het eerste verdrag dat de persoonlijke situatie van het slachtoffer als grondslag
410
Opinion No. 4/2009 of the Group of Experts on Trafficking in Human Beings set up by the European Commission – On a possible revision of Council Directive 2004/81/EC of 29 April 2004 on the residence permit issued to third-country nationals who are victims of trafficking in human beings or who have been the subject of an action to facilitate illegal immigration, who cooperate with the relevant authorities, 16 juni 2009. 411 T. OBOKATA, “Trafficking and Smuggling of human beings in Europe: protection of individual rights or states interests?”, Web Journal of Current Legal Issues 2001, http://webjcli.ncl.ac.uk/2001/issue5/obok5.html, 2. 412 G. VERMEULEN, “Slachtofferbekommernis in mensenhandelcontext: reëel of instrumenteel?” in G. VERMEULEN (ed.), Het slachtoffer van criminaliteit: tussen perceptie en realiteit? Update in de criminologie, Mechelen, Kluwer, 2006,149; KONING BOUDEWIJNSTICHTING, Belgisch mensenhandelbeleid. Status Questionis, evaluatie en toekomstopties, Brussel, 2006, 69. 413 Verdrag van de Raad van Europa van 16 mei 2005 inzake bestrijding van mensenhandel, Council of Europe Treaty Series, No.197
88
neemt voor de toekenning van een tijdelijke verblijfsvergunning414. Er wordt uitdrukkelijk voorzien in de mogelijkheid van toekenning van verblijf omwille van humanitaire redenen (i.e. omwille van het slachtofferschap op zich)415. Daarnaast wordt ook de hulpverlening losgekoppeld van de verplichting tot medewerking. In art. 12, 6° van het verdrag wordt bepaald dat “Iedere partij wetgevende of andere maatregelen neemt die nodig zijn om zich ervan te vergewissen dat bijstand aan een slachtoffer niet afhankelijk wordt gesteld van zijn wil om te getuigen”.
Ook op het niveau van de Verenigde Naties wordt het belang erkend van de bescherming van de mensenrechten. Het Mensenhandelprotocol van de Verenigde Naties416, op internationaal vlak toch de mensenhandelnorm bij uitstek, bepaalt nergens dat er een verplichte medewerking van het slachtoffer met de autoriteiten dient te zijn in ruil voor verblijfstitels417. Hoewel het VN-protocol niet uitdrukkelijk bepaalt dat mensenhandel een schending van de mensenrechten vormt, stelt de preambule dat er maatregelen moeten genomen worden “om de slachtoffers te beschermen, met inbegrip van hun internationaal erkende mensenrechten”.
De United Nations High Commissioner for Human Rights vaardigde in 2002 Recommended Principles and Guidelines on Human Rights and Human Trafficking uit. Hierin wordt gesteld dat de mensenrechten van slachtoffers van mensenhandel centraal moeten staan bij alle maatregelen die genomen worden ter voorkoming en ter bestrijding van mensenhandel en bij de bescherming, bijstand en schadeloosstelling aan de slachtoffers. Bescherming en bijstand mogen niet afhankelijk worden gesteld van de mogelijkheid van het slachtoffer om samen te werken in gerechtelijke procedures. Richtlijn nr. 1 wijst erop dat schendingen van de mensenrechten zowel oorzaak als
414
Artikel 14, lid 1 bepaalt het volgende: ‘Elke Partij geeft een verlengbare verblijfsvergunning af aan slachtoffers, in één of beide van de volgende situaties: a. de bevoegde autoriteit is van oordeel dat hun verblijf vanwege hun persoonlijke situatie noodzakelijk is; b. de bevoegde autoriteit is van oordeel dat hun verblijf noodzakelijk is met het oog op hun samenwerking met de bevoegde autoriteiten bij het onderzoek of de strafrechtelijke procedure.’ 415 G. VERMEULEN, “Slachtofferbekommernis in mensenhandelcontext: reëel of instrumenteel?” in G. VERMEULEN (ed.), Het slachtoffer van criminaliteit: tussen perceptie en realiteit? Update in de criminologie, Mechelen, Kluwer, 2006, 140-149. 416 Aanvullend protocol van 15 november 2000 inzake de preventie, bestrijding en bestraffing van mensenhandel, in het bijzonder vrouwenhandel en kinderhandel, bij het Verdrag van de Verenigde Naties tegen transnationale georganiseerde misdaad, BS 16 juli 2004. 417 G. VERMEULEN, “Slachtofferbekommernis in mensenhandelcontext: reëel of instrumenteel?” in G. VERMEULEN (ed.), Het slachtoffer van criminaliteit: tussen perceptie en realiteit? Update in de criminologie, Mechelen, Kluwer, 2006, 149.
89
gevolg zijn van mensenhandel418. Deze principes en richtsnoeren zijn echter niet juridisch bindend en bevatten geen expliciete verplichtingen inzake mensenrechten419.
OSCE (Organization for Security and Co-operation in Europe) stelde in 2003 een actieplan op ter bestrijding van mensenhandel, waaruit duidelijk blijkt dat mensenhandel door hen gepercipieerd wordt als een mensenrechtelijk probleem. Het actieplan stelt uitdrukkelijk dat mensenhandel een ernstige schending is van de menselijke waardigheid en van de rechten van de mens420.
Verschillende internationale NGO’s bekritiseren het huidig model voor bescherming van de slachtoffers dat prioriteit toekent aan de strafprocedure, terwijl de rechten van slachtoffers hieraan ondergeschikt zijn. In dit kader vraagt Anti-slavery International om een herdefiniëring van het begrip bescherming, in die zin dat het begrip in eerste instantie gericht moet zijn op ondersteuning en bijstand voor de slachtoffers. Indien de regeringen hun verplichtingen onder het internationaal recht willen nakomoen, moeten ze voorzien in de bescherming van de mensenrechten van alle slachtoffers421.
b) De Europese Unie
Zoals hierboven reeds aangetoond, is op Europees niveau de koppeling tussen medewerking en hulp aan het slachtoffer zeer expliciet geworden door middel van richtlijn 2004/81422. De richtlijn voorziet in de toekenning van een verblijfsvergunning die als prikkel fungeert om de medewerking van het slachtoffer te bekomen423. De memorie van toelichting bij het voorstel voor deze richtlijn bepaalt dat: Hoe groter de tegemoetkoming waarop het slachtoffer kan rekenen, hoe bereidwilliger het als bron van informatie zal zijn. Daarom moet worden gezorgd voor een stimulans die de slachtoffers ertoe aanzet hun medewerking te verlenen en die tegemoet komt aan hun noden424. De belangrijkste motivatie om slachtoffers hulp te bieden is dus gelegen in het belang van de getuigenissen van 418
UNITED NATIONS HIGH COMMISSIONER FOR HUMAN RIGHTS, Recommended Principles and Guidelines on Human Rights and Human Trafficking, New York, 2002. 419 T. OBOKATA, “A human rights framework to address trafficking of human beings”, NQHR 2006, 380. 420 ORGANIZATION FOR SECURITY AND CO-OPERATION IN EUROPE, Osce Action Plan to Combat Trafficking in Human Beings, 2003. 421 E. PEARSON, Human traffic, human rights: redefining victim protection, Londen, Anti-slavery International, 2002, 4-5. 422 C. RIJKEN EN J. VAN DIJK, “Hulpverlening aan slachtoffers van mensenhandel: mensenrecht of beloning?”, JV 2007, nr. 7, 28-30. 423 Overweging 9 Richtlijn 2004/81/EG. 424 Memorie van toelichting van het Voorstel voor een richtlijn van de Raad betreffende de verblijfstitel met een korte geldigheidsduur die wordt afgegeven aan de slachtoffers van hulp bij illegale immigratie of mensenhandel die met de bevoegde autoriteiten samenwerken, COM (2002)71definitief, 2002/0043(CNS), 3.
90
slachtoffers voor de strafrechtelijke procedure. De belangen van de slachtoffers zijn volledig ondergeschikt gemaakt aan het belang van de strafrechtspleging. Het slachtoffer wordt alleen maar beschermingswaardig beschouwd indien en voor zover de strafrechtspleging er belang bij heeft. De zelfstandige belangen van de slachtoffers worden door zowel de nationale als de Europese overheid blijkbaar niet belangrijk genoeg geacht om te verdedigen425.
Er dient benadrukt te worden dat de Richtlijn er eigenlijk niet op gericht is om slachtoffers of getuigen te beschermen. Dit is noch het doel, noch de wettelijke grondslag van de richtlijn426. De doelstelling van de richtlijn bestaat er louter in om verblijfsvergunningen voor bepaalde duur af te leveren aan personen in ruil voor hun medewerking aan het onderzoeken en op deze manier de strijd tegen de illegale immigratie op te voeren. Dit was van bij het begin duidelijk en werd ook uitdrukkelijk zo bepaald in de Memorie van Toelichting bij het initiële voorstel427.
Ook in Kaderbesluit 2002/629/JBZ inzake bestrijding van mensenhandel werd weinig aandacht besteed aan de bescherming van de slachtoffers428. Hoewel dit Kaderbesluit erkent dat mensenhandel ‘een ernstige schending van de fundamentele mensenrechten en menselijke waardigheid vormt’429, stelt artikel 7 slechts minimale maatregelen ter bescherming van de slachtoffers vast. Het kaderbesluit verwijst ook naar het kaderbesluit 2001/220/JBZ inzake de status van het slachtoffer in de strafprocedure430. Dit kaderbesluit bepaalt dat alle slachtoffers van misdrijven, inclusief slachtoffers van mensenhandel, in het kader van een strafrechtelijke procedure recht moeten hebben op informatie, bijstand en een billijke schadeloosstelling. Het slachtoffer heeft 425
C. RIJKEN EN J. VAN DIJK, “Hulpverlening aan slachtoffers van mensenhandel: mensenrecht of beloning?”, JV 2007, nr. 7, 28-30. 426 HUMAN RIGHTS WATCH, Commentary on the European Commission Proposal for a Council Directive“on the short-term residence permit issued to victims of action to facilitate illegal immigration or trafficking in human beings who cooperate with the competent authorities”, 2002, http://www.hrw.org/en/news/2002/06/30/commentary-european-commission-proposal-council-directive (17/04/2010). 427 Dit voorstel voor een richtlijn betreft een verblijfstitel en stelt de daarvoor geldende regeling vast. Voor zover een aantal bepalingen inzake de verblijfsvoorwaarden beschermende maatregelen vormen (te beginnen met de verblijfstitel zelf, die de facto "bescherming" tegen verwijdering biedt), kan de indruk ontstaan dat dit voorstel voor een richtlijn de bescherming van de slachtoffers ten doel heeft. Dat is echter niet het geval: door dit voorstel voor een richtlijn wordt een verblijfstitel ingevoerd, en het heeft zeker geen betrekking op de bescherming van getuigen en evenmin op die van slachtoffers. Dat is niet het doel van dit voorstel en evenmin de rechtsgrond ervan. De bescherming van slachtoffers en getuigen valt onder het nationale of Europese gewone recht. (Voorstel voor een richtlijn van de Raad betreffende de verblijfstitel met een korte geldigheidsduur die wordt afgegeven aan de slachtoffers van hulp bij illegale immigratie of mensenhandel die met de bevoegde autoriteiten samenwerken, P.B., C, 126/E, van 28 mei 2002, punt 2.3.). 428 T. OBOKATA, “EU Council Framework decision on combating trafficking in human beings: a critical appraisal”, C.M.L.Rev.2003, 930. 429 Overweging 3 Kaderbesluit 2002/629/JBZ. 430 Kaderbesluit 2001/220/JBZ van de Raad van de Europese Unie van 15 maart 2001 inzake de status van het slachtoffer in de strafprocedure, Pb. L. 22 maart 2001, afl. 82, 1.
91
ook het recht om gehoord te worden en zijn persoonlijke waardigheid dient gerespecteerd te worden. Rekening houdende met de kwetsbaarheid van de slachtoffers van mensenhandel die getuigen tegen hun exploitanten, hebben deze slachtoffers echter aanvullende bescherming nodig in vergelijking met slachtoffers van andere strafbare feiten. Bovendien heeft dit kaderbesluit enkel betrekking op slachtoffers die beslissen samen te werken met de bevoegde autoriteiten. Daarom kunnen we eigenlijk stellen dat er geen enkele vorm van bescherming wordt verleend door kaderbesluit 2002/629/JBZ voor de slachtoffers die niet samenwerken431.
Dit bracht Human Rights Watch er toe te stellen dat de Europese Unie er met het huidig rechtskader voor de bestrijding van mensenhandel, die op dit moment nog steeds hoofdzakelijk berust op het kaderbesluit 2002/629/JBZ en richtlijn 2004/81/EG, niet in slaagt om de mensenrechten van de slachtoffers adequaat te beschermen432. Nochtans is de EU gegrondvest op het beginsel van eerbiediging van de mensenrechten en de fundamentele vrijheden, zoals bepaald in art. 6 van het EU-verdrag. Elke actie die verband houdt met mensenhandel, in het bijzonder de bescherming van de slachtoffers zou dit beginsel in feite moeten respecteren433. De laatste jaren kan er echter een kentering worden vastgesteld waarbij toch meer geneigd wordt naar een mensenrechtelijke benadering.
In 2005 kondigde de Raad van de Europese Unie het EU-actieplan inzake de beste praktijken, normen en procedures bij de voorkoming en bestrijding van mensenhandel af434. Dit actieplan is grotendeels gebaseerd op het verslag van de eerste Deskundigengroep Mensenhandel435. Het actieplan stelt dat de EU het belang van een op mensenrechten en op slachtoffers gerichte aanpak erkent436. Daarnaast kan er nog gewezen worden op de mededeling van de Europese Commissie inzake de bestrijding van mensenhandel437, eveneens daterend van 2005. De mededeling stipuleert dat de betrokken personen en hun behoeften en rechten het centrum moeten vormen van het EU-beleid tegen 431
S. SCARPA, Trafficking in human beings. Modern slavery”, Oxford, University Press, 2008, 180-181. HUMAN RIGHTS WATCH, Commentary on the European Commission Proposal for a Council Directive “on the short-term residence permit issued to victims of action to facilitate illegal immigration or trafficking in human beings who cooperate with the competent authorities”, 2002, http://www.hrw.org/en/news/2002/06/30/commentary-european-commission-proposal-council-directive (17/04/2010). 433 T. OBOKATA, “EU Council Framework decision on combating trafficking in human beings: a critical appraisal”, C.M.L.Rev.2003, 931. 434 COUNCIL OF THE EUROPEAN UNION, EU action plan on best practices, standards and procedures for combating and preventing trafficking in human beings, Pb. L. 9 december 2005, afl. 311, 1. 435 http://europa.eu/legislation_summaries/employment_and_social_policy/equality_between_men_and_wom en/l33701_en.htm (11/05/2010). 436 Punt 3 EU-actieplan. 437 Mededeling van de Europese Commissie, Fighting trafficking in human beings - an integrated approach and proposals for an action plan, COM(2005) 514 final, 8 October 2005. 432
92
mensenhandel. Dit betekent in de eerste plaats een duidelijk engagement van de EU-instellingen en de lidstaten om te opteren voor een human rights centred approach438.
In oktober 2008 bracht de Commissie een werkdocument439 uit waarin de implementatie van maatregelen gericht op de bestrijding van mensenhandel binnen de EU werd geëvalueerd. De belangrijkste bevinding was dat het aantal strafrechtelijke procedures in verband met mensenhandel en het aantal slachtoffers dat werd bijgestaan kennelijk niet in verhouding stonden met de geraamde schaal van mensenhandel en de ernst van het misdrijf. In 2006 werden ongeveer 1500 strafrechtelijke procedures in verband met mensenhandel gevoerd, en ongeveer 3000 slachtoffers werden opgevangen over de gehele EU. De meeste onder hen werden opgevangen in België, Italië en Oostenrijk. Daarom werd gesteld dat verdergaande en bindende wetgeving nodig was om het beleid inzake mensenhandel effectief te maken. De bijstand en bescherming van de slachtoffers moest aanzienlijk verbeteren, gelet op het feit dat dit een verplichting is op grond van mensenrechtelijke bepalingen. Bovendien is het voorzien in adequate bijstand en bescherming een goed middel om bewijsmateriaal te bekomen vanwege de slachtoffers die relevant kan zijn voor de strafprocedure440.
Binnen de Europese Commissie zijn discussies aan de gang om de richtlijn 2004/81/EG aan te passen en daarbij twee verschillende modellen te introduceren. Een model waarbij de verplichting tot medewerking met justitie behouden blijft, en een ander model waarbij deze verplichting wegvalt. Volgens dit laatste model zou een verblijfsvergunning toegekend kunnen worden aan slachtoffers die als dusdanig geïdentificeerd worden door een slachtoffercentrum441.
Op 10 februari 2010 nam het Europees Parlement een resolutie aan over de voorkoming van mensenhandel. Hiermee verzoekt het Europees Parlement de Raad en de Commissie maatregelen tegen de mensenhandel te ontwikkelen door te opteren voor een op de mensenrechten gerichte en allesomvattende benadering waarbij de bestrijding van mensenhandel, de preventie en de bescherming van de slachtoffers centraal staan. Het Europees Parlement benadrukt dat prioriteit moet worden toegekend aan de bescherming en steun voor de slachtoffers in het optreden van de EU en dat de slachtoffers alle mogelijke hulp moeten krijgen vanaf het moment waarop zij als 438
Titel II: The fundamental concern: the protection of human rights van de mededeling. EUROPESE COMMISSIE, Evaluation and monitoring of the implementation of the EU Plan on best practices, standards and procedures for combating and preventing trafficking in human beings COM(2008) 657. 440 http://europa.eu/rapid/pressReleasesAction.do?reference=MEMO/10/108&format=HTML&aged=0&langua ge=EN&guiLanguage=en (6/05/2010). 441 CENTRUM VOOR GELIJKHEID VAN KANSEN EN VOOR RACISMEBESTRIJDING, Jaarverslag 2008.Mensenhandel en – smokkel. Bestrijden met mensen en middelen, Brussel, Centrum voor gelijkheid van kansen en racismebestrijding, 2009, 100-101. 439
93
zodanig werden geïdentificeerd. Dit veronderstelt onder meer uitzicht op minstens een tijdelijke verblijfsvergunning, ongeacht of zij bereid zijn aan een strafprocedure mee te werken. Daarnaast dient voorzien te worden in onder andere een vereenvoudigde toegang tot de arbeidsmarkt, veilige huisvesting, medische hulp en andere ondersteuning442.
Op 30 maart 2010 werd door het Europees Parlement en de Raad een voorstel voor een richtlijn inzake de voorkoming en bestrijding van mensenhandel en de bescherming van slachtoffers, en tot intrekking van Kaderbesluit 2002/629/JBZ443 voorgelegd. In maart 2009 had de Commissie reeds een voorstel voorgelegd voor een Kaderbesluit inzake het voorkomen en bestrijden van mensenhandel en het beschermen van de slachtoffers, en tot intrekking van Kaderbesluit 2002/629/JBZ444. Deze tekst werd echter niet goedgekeurd445. Het voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad bouwt voort op het VN Mensenhandelprotocol en het verdrag van de Raad van Europa inzake mensenhandel. De richtlijn gaat uit van een geïntegreerde en holistische benadering van de strijd tegen mensenhandel. Ten opzichte van Kaderbesluit 2002/629/JBZ wordt een ruimer concept gehanteerd van wat onder mensenhandel moet worden verstaan446. Het voorstel streeft naar verdere harmonisatie en zwaardere sancties voor mensenhandel. Het voorstel besteedt ook veel aandacht aan de bijstand en ondersteuning van de slachtoffers en bepaalt expliciet dat de verlening van bijstand en ondersteuning aan een slachtoffer niet mag afhangen van diens bereidheid om als getuige op te treden447. Aan de slachtoffers dient een levensstandaard gegarandeerd te worden die hen in staat stelt in hun onderhoud te voorzien via maatregelen als een geschikte en veilige verblijfsplaats en materiële bijstand, alsmede de noodzakelijke medische behandelingen waaronder psychologische bijstand, advies en informatie448. Ook wordt voorzien in bijkomende bescherming voor de slachtoffers tijdens het strafonderzoek en de strafprocedure449.
442
http://www.europarl.europa.eu/sides/getDoc.do?pubRef=-//EP//TEXT+TA+P7-TA-20100018+0+DOC+XML+V0//NL (22/04/2010). 443 Voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad inzake de voorkoming en bestrijding van mensenhandel en de bescherming van slachtoffers, en tot intrekking van Kaderbesluit 2002/629/JBZ, COM (2010) 95 definitief, 2010/0065 (COD). 444 Voorstel voor een Kaderbesluit van de Raad inzake de voorkoming en bestrijding van mensenhandel en de bescherming van slachtoffers, en tot intrekking van Kaderbesluit 2002/629/JBZ, COM(2009) 136 definitief, 2009/0050 (CNS). Het voorstel bouwde voort op het Verdrag van de Raad van Europa en pleit voor een geïntegreerde en holistische benadering waarbij de bescherming van de slachtoffers en hun mensenrechten centraal staan. 445 http://www.europarl.europa.eu/sides/getDoc.do?pubRef=-//EP//TEXT+TA+P7-TA-20100018+0+DOC+XML+V0//NL (22/04/2010). 446 Artikel 2 van het voorstel voor een Richtlijn. 447 Artikel 10, 3°. 448 Artikel 10, 5°. 449 Artikel 11.
94
c) Op nationaal niveau
De wet van 15 september 2006 komt niet volledig tegemoet aan de humanitaire benadering van slachtoffers van mensenhandel450. Bepaalde formuleringen houden een gevaar voor instrumentalisering van het slachtoffer in. Zo is de eenmalige verlenging van de aankomstverklaring slechts mogelijk “indien dit nodig is voor het onderzoek of indien de minister of zijn gemachtigde, rekening houdend met de elementen van het dossier, van oordeel is dat dit opportuun is451”. Daarnaast kan een slachtoffer slechts aanspraak maken op een tijdelijke inschrijving in het bevolkingsregister indien het parket oordeelt dat “het onderzoek of de gerechtelijke procedure nog loopt en dat de vreemdeling blijk geeft van zijn bereidheid tot medewerking452”.
In België gaat er relatief beperkte aandacht uit naar de slachtoffers, in vergelijking met de aandacht die wordt geschonken aan het repressieve element, door middel van het justitiële optreden453. Het is duidelijk dat men moet streven naar een evenwicht tussen de belangen van het potentieel slachtoffer van mensenhandel wiens mensenrechten vaak ernstig werden geschonden en de belangen van de overheid die informatie nodig heeft om de netwerken van mensenhandelaars efficiënt te kunnen bestrijden454.
Dit evenwicht is in het huidig model nochtans niet voldoende gerespecteerd, aangezien we tot de conclusie komen dat het belang van het slachtoffer ondergeschikt is aan het belang van de opsporing en vervolging van de daders455. De mensenrechtelijke benadering die op internationaal vlak steeds meer wordt verdedigd, wordt voorlopig niet weerspiegeld in het beleid van de meeste staten456. Door de volledige koppeling van bijstand en bescherming voor het slachtoffer aan diens 450
KONING BOUDEWIJNSTICHTING, Belgisch mensenhandelbeleid. Status Questionis, evaluatie en toekomstopties, Brussel, 2006, 73. 451 Art. 61/3, § 2 Vreemdelingenwet. 452 Art. 61/4, § 1 Vreemdelingenwet. 453 G. VERMEULEN, “Slachtofferbekommernis in mensenhandelcontext: reëel of instrumenteel?” in G. VERMEULEN (ed.), Het slachtoffer van criminaliteit: tussen perceptie en realiteit? Update in de criminologie, Mechelen, Kluwer, 2006, 139. 454 CENTRUM VOOR GELIJKHEID VAN KANSEN EN VOOR RACISMEBESTRIJDING, Jaarverslag 2005. Strijd tegen de mensenhandel. Het Belgische mensenhandelbeleid: gewikt en gewogen, Brussel, Centrum voor gelijkheid van kansen en racismebestrijding, 2005, 55-56. 455 C. RIJKEN EN J. VAN DIJK, “Hulpverlening aan slachtoffers van mensenhandel: mensenrecht of beloning?”, JV 2007, nr. 7, 28. 456 G. VERMEULEN, “Slachtofferbekommernis in mensenhandelcontext: reëel of instrumenteel?” in G. VERMEULEN (ed.), Het slachtoffer van criminaliteit: tussen perceptie en realiteit? Update in de criminologie, Mechelen, Kluwer, 2006, 139.
95
medewerking, staan we tot dusver nog veraf van de mensenrechtelijke benadering en het model dat door de Deskundigengroep Mensenhandel werd voorgesteld.
Desondanks zijn zowel het CGKR en de opvangcentra van mening dat de huidige slachtofferbenadering een pragmatisch en werkbaar model vormt indien aan alle voorwaarden inzake detectie, identificatie, doorverwijzing en begeleiding wordt voldaan. Voor specifieke slachtoffergroepen is het Centrum wel voorstander van de toekenning van het slachtofferstatuut zonder de medewerking van het slachtoffer, dus omwille van het slachtofferschap op zich (i.e. een objectief slachtofferschap). Bepaalde categorieën zouden dan ook zonder hun medewerking te verlenen, maar op basis van objectieve criteria, aanspraak kunnen maken op het statuut mensenhandel. Het Centrum dringt al geruime tijd aan op het invoeren van een objectief slachtofferstatuut voor minderjarigen omwille van hun kwetsbare positie457. Volgens het Centrum zou het objectief slachtofferstatuut ook gehanteerd kunnen worden in de gevallen waarbij met voldoende zekerheid vaststaat dat er sprake is van mensenhandel, maar het slachtoffer omwille van angst voor represailles of gebrek aan vertrouwen in het gerechtelijk systeem niet durft meewerken aan het onderzoek. Bepaalde slachtoffers zitten niet in het systeem omwille van de extreme menselijke risico’s die ze moeten nemen. Sommigen worden bijvoorbeeld bedreigd door een criminele organisatie, zodat medewerking met het gerecht hun eigen leven of dat van hun verwanten in gevaar zou kunnen brengen458. Daarnaast zou er volgens het Centrum ook een oplossing moeten komen voor slachtoffers die actief hebben meegewerkt aan het gerechtelijk onderzoek dat uiteindelijk toch zonder gevolg wordt geklasseerd binnen een periode van minder dan twee jaar459. Tenslotte zou het volgens het CGKR ook in het specifieke geval waarin een slachtoffer in België verklaringen aflegt over feiten die plaatsvonden in het buitenland –deze slachtoffers komen in principe niet in aanmerking voor het slachtofferstatuut- aangewezen zijn te evolueren naar een objectief slachtofferstatuut460.
4.1.3.3. Positieve verplichtingen van een staat
457
CENTRUM VOOR GELIJKHEID VAN KANSEN EN VOOR RACISMEBESTRIJDING, Jaarverslag 2006. Slachtoffers in beeld, Brussel, Centrum voor gelijkheid van kansen en racismebestrijding, 2004, 24-25. 458 CENTRUM VOOR GELIJKHEID VA KANSEN EN VOOR RACISMEBESTRIJDING, Jaarverslag 2006. Slachtoffers in beeld, Brussel, Centrum voor gelijkheid van kansen en racismebestrijding, 2007, 49. 459 CENTRUM VOOR GELIJKHEID VAN KANSEN EN VOOR RACISMEBESTRIJDING, Jaarverslag 2005. Het Belgische mensenhandelbeleid: gewikt en gewogen, Brussel, Centrum voor gelijkheid van kansen en racismebestrijding, 2005, 56-57. 460 CENTRUM VOOR GELIJKHEID VAN KANSEN EN VOOR RACISMEBESTRIJDING, Jaarverslag 2008.Mensenhandel en – smokkel. Bestrijden met mensen en middelen, Brussel, Centrum voor gelijkheid van kansen en racismebestrijding, 2009, 108-109.
96
Slachtoffers van mensenhandel ondergingen allen ernstige misbruiken die erkend worden als schendingen van de internationale mensenrechten en van de menselijke waardigheid. Dit creëert voor de staten een verplichting om maatregelen te nemen teneinde een antwoord te bieden op dergelijke misbruiken461. In die zin hebben staten de verplichting om mensenhandel verboden te stellen462, schendingen van dit verbod op te sporen, te vervolgen en mensenhandelaars te bestraffen, om te voorzien in bescherming van de slachtoffers en tenslotte om ook de oorzaken en gevolgen van mensenhandel aan te pakken463. Een staat die zou weigeren om passende maatregelen te nemen ter voorkoming en ter bestrijding van mensenhandel, schendt zelf de mensenrechten van de slachtoffers464.
De verplichting voor staten om bescherming te bieden aan de slachtoffers vloeit onder meer voort uit de Conventie ter bestrijding van de handel in mensen en de exploitatie van andermans prostitutie en het Verdrag van de Raad van Europa inzake mensenhandel. Meer algemeen stellen zowel het EVRM465 als het BUPO-Verdrag466 dat staten verplicht zijn om elke persoon wiens rechten en vrijheden werden geschonden, een effectief rechtsmiddel te bieden467.
Een mensenrechtelijke benadering laat toe om meer druk uit te oefenen ten aanzien van de staten en hen te verplichten om te voorzien in adequate beschermingsmaatregelen. Indien de staten geen maatregelen nemen kunnen ze hiervoor immers verantwoordelijk worden gesteld, gelet op hun nationale en internationale verplichtingen om fundamentele mensenrechten te beschermen. Art. 1 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens bepaalt dat staten zowel positieve als negatieve verplichtingen hebben. Terwijl een negatieve verplichting inhoudt dat een staat er zich van moet onthouden tussen te komen in de rechten van burgers, veronderstelt een positieve verplichting dat staten actie moeten ondernemen om de mensenrechten te beschermen. Op
461
HUMAN RIGHTS WATCH, Commentary on the European Commission Proposal for a Council Directive “on the short-term residence permit issued to victims of action to facilitate illegal immigration or trafficking in human beings who cooperate with the competent authorities”, 2002, http://www.hrw.org/en/news/2002/06/30/commentary-european-commission-proposal-council-directive (17/04/2010); UNITED NATIONS HIGH COMMISSIONER FOR HUMAN RIGHTS, Recommended Principles and Guidelines on Human Rights and Human Trafficking, New York, 2002. 462 De verplichting voor staten om mensenhandel te verbieden vloeit onder meer voort uit het Verdrag van 21 maart 1950 ter bestrijding van de mensenhandel en van de exploitatie van andermans prostitutie, United Nations Treaty Series, Vol. 96, No. 1342, 271; Handvest van de Grondrechten van de EU, Pb. L. 18 december 2000, afl.364 , 1 en het Verdrag van de Raad van Europa van 16 mei 2005 inzake bestrijding van mensenhandel, Council of Europe Treaty Series, No.197. 463 T. OBOKATA, “A human rights framework to address trafficking of human beings”, NQHR 2006, 387. 464 EUROPESE COMMISSIE, Report of the Experts Group on Trafficking in Human Beings, Brussel, 2004, 55. 465 Artikel 1 en 13 EVRM 466 Artikel 2, 3, a BUPO 467 T. OBOKATA, “A human rights framework to address trafficking of human beings”, NQHR 2006, 391.
97
internationaal vlak doet er zich een tendens voor waarbij de positieve verplichtingen van een staat ten aanzien van mensenrechten een steeds grotere rol spelen. Concreet betekent dit dat bij het falen van een staat om actie te ondernemen indien er zich schendingen van de mensenrechten voordoen, zoals dwangarbeid, foltering, discriminatie en andere onmenselijke en vernederende behandeling, de staat hiervoor kan worden aangesproken468.
In Siliadin t. Frankrijk469 besliste het Europees Hof voor de Rechten van de Mens dat uit artikel 4 EVRM positieve verplichtingen voor een staat voortvloeien om enerzijds te voorzien in een gepaste strafbaarstelling en om anderzijds bestraffing te verzekeren. Het ging om een zaak waarin een echtpaar een minderjarig Tongolees meisje dwong om huishoudelijk werk te verrichten. Het echtpaar nam haar paspoort af en liet haar jarenlang tegen haar wil en onbetaald werken, bovendien kreeg het meisje nauwelijks rust470. Het Hof oordeelde dat de omstandigheden waarin het slachtoffer moest werken, dwangarbeid vormden in de zin van artikel 4 EVRM. Het Franse recht bood ten tijde van deze zaak geen specifieke bescherming tegen dergelijke vorm van uitbuiting. Het Hof veroordeelde Frankrijk dan ook wegens het niet vervullen van zijn positieve verplichtingen471. Een gebrek aan een eenduidige strafbaarstelling van slavernij en dwangarbeid, zoals verboden door artikel 4 EVRM, kan dus leiden tot staatsaansprakelijkheid. Daarnaast concludeerde het Hof dat de positieve verplichting die voortvloeit uit artikel 4 EVRM niet beperkt was tot de loutere strafbaarstelling, maar ook betrekking heeft op het effectief handhaven van de strafbaarstelling472.
Wanneer onvoldoende aandacht wordt besteed aan de rechten van slachtoffers, schiet de staat te kort aan zijn verplichtingen onder internationaal recht, waarin duidelijk gesteld wordt dat slachtoffers van schendingen van de mensenrechten moeten voorzien worden van toegang tot adequate middelen473.
4.2. Elementen die pleiten voor het behoud van het huidige systeem?
468
T. OBOKATA, “Trafficking and Smuggling of human beings in Europe: protection of individual rights or states interests?”, Web Journal of Current Legal Issues 2001, http://webjcli.ncl.ac.uk/2001/issue5/obok5.html, 6. 469 EHRM, Siliadin t. Frankrijk, 26 juli 2005. 470 S. KRIEG, “Trafficking in Human Beings: The EU Approach between border control, law enforcement and human rights”, E.L.J. 2009, 784. 471 http://www.njcm.nl/site/jurisprudentie/show/14 (5/05/2010). 472 C. RIJKEN EN J. VAN DIJK, “Hulpverlening aan slachtoffers van mensenhandel: mensenrecht of beloning?”, JV 2007, nr. 7, 24-25. 473 EUROPESE COMMISSIE, Report of the Experts Group on Trafficking in Human Beings, Brussel, 2004, 141.
98
De meeste praktijkactoren zien geen reden om het huidige systeem te wijzigen. Zowel de gespecialiseerde onthaalcentra als het Centrum voor Gelijkheid van Kansen en Racismebestrijding474 pleiten resoluut voor het behoud van het huidig systeem. De argumenten die het vaakst worden aangehaald door de tegenstanders van een loskoppeling, zijn er vooral van praktische aard475.
4.2.1. Vrees voor oneigenlijk gebruik van het slachtofferstatuut
Het Centrum voor Gelijkheid van Kansen en Racismebestrijding is van mening dat er talloze valse klachten zouden binnenlopen van vreemdelingen die hopen een verblijfsstatuut in ons land te verkrijgen, indien de toekenning van een geldig verblijfsstatuut wordt losgekoppeld van de bereidheid van het slachtoffer om mee te werken met de politie. Volgend fragment is afkomstig uit het jaarrapport van 2005 van het Centrum: “Wij pleiten voluit voor het behoud van de koppeling. Onze vrees is dat het slachtofferstatuut bij een volledige loskoppeling een soort tweedekans asielstatuut dreigt te worden en de eigenlijke doelgroep van slachtoffers mensenhandel niet meer zal bereikt worden.” Er wordt aldus gevreesd voor een ‘aanzuigeffect’, met als gevolg het oneigenlijk gebruik van het slachtofferstatuut en een stijgend aantal valse verklaringen. In het huidig systeem tracht men door een goede samenwerking tussen politiediensten, parketten en de gespecialiseerde onthaalcentra tot een ‘filter’ te komen waardoor men de valse verklaringen zeer snel detecteert. Het Centrum argumenteert bovendien dat het niet duidelijk is dat het gedwongen karakter van de medewerking een toename van het aantal valse verklaringen veroorzaakt476.
Jozef De Witte, directeur van het Centrum, stelt dat door een loskoppeling allerlei mensen zullen aangetrokken worden die in feite geen slachtoffer zijn, terwijl het net niet de bedoeling is om zoveel mogelijk mensen verblijfspapieren te geven477.
Uiteraard kan het niet de bedoeling zijn om allerlei personen toegang te verlenen tot het statuut mensenhandel, wat overigens ten koste zou gaan van de ‘echte’ slachtoffers. Een goede objectieve
474
CENTRUM VOOR GELIJKHEID VAN KANSEN EN VOOR RACISMEBESTRIJDING, Jaarverslag 2005. Het Belgische mensenhandelbeleid: gewikt en gewogen, Brussel, Centrum voor gelijkheid van kansen en racismebestrijding, 2005, 56 en 110. 475 E. VAN DER SIJPT en P. HERBOTS, “De verblijfsrechtelijke bescherming van slachtoffers van mensenhandel en smokkel”, RW 2007-08, 1010-1024. 476 CENTRUM VOOR GELIJKHEID VAN KANSEN EN VOOR RACISMEBESTRIJDING, Jaarverslag 2005. Het Belgische mensenhandelbeleid: gewikt en gewogen, Brussel, Centrum voor gelijkheid van kansen en racismebestrijding, 2005, 56. 477 I. GHIJS, “Twee keer slachtoffer”, De Standaard, 7 juli 2007.
99
beoordeling van het slachtofferschap kan misbruik helpen voorkomen478. Een goede samenwerking tussen politie, parket en de onthaalcentra kan eveneens als een efficiënte filter functioneren in een systeem waar medewerking niet verplicht is479.
In dit verband kan er nog worden opgemerkt dat slechts 1/5 van de slachtoffers die uiteindelijk in begeleiding werden opgenomen de procedure met succes doorloopt en vervolgens een verblijfsvergunning voor onbepaalde duur bekomt. Hieruit blijkt dat het verkrijgen van verblijfpapieren voor vele slachtoffers niet de doorslaggevende reden vormt om in de begeleiding te stappen en hun medewerking te verlenen480.
4.2.2. Noodzaak aan getuigenverklaringen
Daarnaast wijst het Centrum voor gelijkheid van kansen en racismebestrijding op het belang van slachtofferverklaringen. Deze verklaringen zijn van groot belang voor het verloop van de gerechtelijke procedures. Mensenhandel is sterk verbonden met de georganiseerde misdaad. Mensenhandel is vaak slechts een onderdeel van een groter crimineel netwerk waarvan ook drughandel en witwassen een onderdeel uitmaken. De getuigenissen van de slachtoffers zorgen ervoor dat men inzicht kan krijgen in de organisatie van netwerken die op grote schaal mensen verhandelen en/of smokkelen. Het Centrum veronderstelt dat indien medewerking niet langer verplicht is, nog maar weinig slachtoffers bereid gevonden zullen worden om te getuigen481.
Zowel reeds werd opgemerkt is het echter ook mogelijk is dat via een loskoppeling het tegenovergestelde effect wordt bereikt. Als er een vertrouwde omgeving wordt gecreëerd waarbij het slachtoffer zich veilig kan voelen, is de bereidheid tot aangifte wellicht groter. Bovendien kunnen slachtoffers in alle vrijheid getuigen zonder dat ze dit doen uit eigenbelang (i.e. in een poging om een
478
C. RIJKEN EN J. VAN DIJK, “Hulpverlening aan slachtoffers van mensenhandel: mensenrecht of beloning?”, JV 2007, nr. 7, 31. 479 G. VERMEULEN, “Slachtofferbekommernis in mensenhandelcontext: reëel of instrumenteel?” in G. VERMEULEN (ed.), Het slachtoffer van criminaliteit: tussen perceptie en realiteit? Update in de criminologie, Mechelen, Kluwer, 2006, 143. 480 G. VERMEULEN, E. VAN DEN HERREWEGEN, L. VAN PUYENBROECK, Mensenhandel in beeld: Eerste kwantitatieve en kwalitatieve analyse van Belgische slachtofferdata, Antwerpen, Maklu, 2007, 24. 481 CENTRUM VOOR GELIJKHEID VAN KANSEN EN VOOR RACISMEBESTRIJDING, Jaarverslag 2005. Het Belgische mensenhandelbeleid: gewikt en gewogen, Brussel, Centrum voor gelijkheid van kansen en racismebestrijding, 2005, 56; CENTRUM VOOR GELIJKHEID VAN KANSEN EN VOOR RACISMEBESTRIJDING, Jaarverslag 2003. Pleidooi voor een integrale benadering, Brussel, Centrum voor gelijkheid van kansen en racismebestrijding, 2003, 18.
100
verblijfsvergunning te bemachtigen). Dit zou wellicht bijdragen tot een zuiverdere waarheidsvinding482.
Bescherming van de slachtoffers enerzijds en het justitiële optreden tegen de mensenhandelaars anderzijds, hoeven trouwens geen tegenstrijdige belangen te zijn. Integendeel, landen die de slachtoffers veiligheid en bijstand aanbieden onafhankelijk van verplichte medewerking met de autoriteiten, blijken zelfs zeer succesvol in het opsporen en vervolgen van de mensenhandelaars483.
4.3. Is een loskoppeling wenselijk?
Er kan niet worden ontkend dat een loskoppeling van de hulpverlening en de medewerking van het slachtoffer beter tegemoet zou komen aan de mensenrechtelijke benadering van de strijd tegen mensenhandel. Volgens deze benadering moet bescherming op gelijke basis geboden worden aan alle slachtoffers, ook indien ze niet bereid zijn tot medewerking484.
Het huidig model, waarbij medewerking als conditio sine qua non geldt voor het verkrijgen van bijstand en de mensenrechtelijke benadering, waarbij hulp en bijstand onvoorwaardelijk worden toegekend, vertrekken vanuit een fundamenteel verschillende gedachte. In het huidig model tracht men de medewerking van het slachtoffer te bekomen door de belofte van een (tijdelijke of permanente) verblijfstitel, terwijl de mensenrechtelijke benadering de medewerking tracht te bereiken door het aanbieden van hulp en een veilige omgeving en een vertrouwensrelatie tracht op te bouwen met het slachtoffer. Door het slachtoffer een basisbescherming aan te bieden en zijn vertrouwen te winnen, kan worden aangenomen dat het slachtoffer eerder geneigd zal zijn verklaringen af te leggen en bewijs te leveren485.
Doorheen mijn masterproef heb ik er verschillende malen op gewezen dat in het huidig model het belang van het slachtoffer in feite ondergeschikt is aan dat van het gerechtelijk onderzoek. Na het 482
C. RIJKEN EN J. VAN DIJK, “Hulpverlening aan slachtoffers van mensenhandel: mensenrecht of beloning?”, JV 2007, nr. 7, 32. 483 ANTI-SLAVERY INTERNATIONAL, The migration-trafficking nexus. Combating trafficking through the protection of migrants’ human rights , Londen, 2003, 9. 484 T. OBOKATA, “EU Council Framework decision on combating trafficking in human beings: a critical appraisal”, C.M.L.Rev.2003, 931. 485 G. VERMEULEN, “Slachtofferbekommernis in mensenhandelcontext: reëel of instrumenteel?” in G. VERMEULEN (ed.), Het slachtoffer van criminaliteit: tussen perceptie en realiteit? Update in de criminologie, Mechelen, Kluwer, 2006, 144; T. OBOKATA, “EU Council Framework decision on combating trafficking in human beings: a critical appraisal”, C.M.L.Rev.2003, 931.
101
verstrijken van de bedenktijd kunnen slachtoffers die niet bereid zijn mee te werken, en dit betreft een aanzienlijke groep, niet langer aanspraak maken op opvang en bijstand vanwege de overheid. Dit is overigens niet in overeenstemming met van het Verdrag van de Raad van Europa inzake mensenhandel486, dat in België op 1 augustus 2009 in werking is getreden487. Artikel 12, 6° van dit Verdrag stelt dat bijstand onafhankelijk moet zijn van de wil om te getuigen488. Naar mijn mening, die ik overigens deel met heel wat auteurs die een mensenrechtelijke benadering voorstaan, dient bescherming geboden worden op basis van het slachtofferschap op zich. Zoals aangetoond, kunnen ook de opsporings-en vervolgingsautoriteiten hier baat bij hebben.
Het invoeren van een objectief slachtofferschap voor specifieke doelgroepen, zoals het Centrum voor gelijkheid van Kansen en Racismebestrijding voorstelt, zou in elk geval een verbetering zijn ten opzichte van de huidige situatie. Een aantal categorieën vallen in het huidig systeem duidelijk uit de boot. Voor deze slachtoffergroepen, in het bijzonder voor niet-begeleide minderjarige vreemdelingen, lijkt mij een onvoorwaardelijke bescherming noodzakelijk. Niettemin verandert dergelijk systeem niets aan de kern van de huidige slachtofferbenadering zodat voor de meeste slachtoffers medewerking een noodzakelijke voorwaarde blijft. Het invoeren van een objectief slachtofferschap voor een aantal categorieën lijkt me in elk geval een stap in de goede richting.
Er zijn talrijke argumenten te vinden om het bestaande beschermingsstatuut te vervangen door een model op basis van de bescherming van de mensenrechten. Ten eerste vallen momenteel vrij veel slachtoffers uit de boot. Uit het onderzoek van het IRCP bleek dat van de 3332 potentiële slachtoffers die in de periode 1999-2005 werden aangemeld, slechts 76 personen uiteindelijk aanspraak konden maken op een definitief statuut mensenhandel489. Vele vermoedelijke slachtoffers wensen niet mee te werken aan de strafrechtelijke opsporing en vervolging van de verdachten. Na de reflectieperiode hebben deze personen geen enkel recht op opvang en hulpverlening vanwege de overheid. Ook Jozef de Witte, directeur van het Centrum voor Gelijkheid van Kansen en Racismebestrijding, erkent dat door het verplicht stellen van de medewerking heel wat slachtoffers uit de boot vallen en niet in
486
Verdrag van de Raad van Europa van 16 mei 2005 inzake bestrijding van mensenhandel, Council of Europe Treaty Series, No.197. 487 Wet houdende instemming met het Verdrag van de Raad van Europa ter bestrijding van mensenhandel, gedaan te Warschau op 16 mei 2005, BS 22 juli 2009. 488 Iedere partij neemt de wetgevende of andere maatregelen die nodig zijn om zich ervan te vergewissen dat bijstand aan een slachtoffer niet afhankelijk wordt gesteld van zijn wil om te getuigen. 489 G. VERMEULEN, E. VAN DEN HERREWEGEN, L. VAN PUYENBROECK, Mensenhandel in beeld: Eerste kwantitatieve en kwalitatieve analyse van Belgische slachtofferdata, Antwerpen, Maklu, 2007, 28.
102
aanmerking komen voor het beschermingsstatuut490. Een mensenrechtelijke benadering zou ertoe leiden dat meer slachtoffers effectief geholpen worden.
Enkel ingevolge een loskoppeling van medewerking en bijstand kan men instrumentalisering van het slachtoffer tegengaan491. In het huidig model is een slachtoffer al te veel een instrument in handen van de opsporings-en vervolgingsautoriteiten.
Het toekennen van een verblijfsvergunning van bepaalde duur is een goed uitgangspunt daar het de slachtoffers iets meer zekerheid verschaft. Nochtans kunnen slachtoffers ook eerder negatief staan ten opzichte van deze “prikkel” tot samenwerking. De zogenaamde beschermingsmaatregelen zijn aanvankelijk slechts tijdelijk en verschaffen vele slachtoffers geen duurzame oplossing op lang termijn (slechts ¼ bekomt uiteindelijk een verblijfsvergunning voor onbepaalde duur)492.
Daarnaast laat een mensenrechtelijke benadering, beter toe om de ervaringen en problemen van de slachtoffers te begrijpen. Deze benadering laat toe de slachtoffers van mensenhandel in eerste instantie te beschouwen als personen wiens fundamentele mensenrechten werden geschonden. Terwijl in de bestaande benadering de slachtoffers te vaak worden beschouwd als zwartwerkers of criminelen die de nationale migratie- en andere wetten hebben overtreden493.
Ten gevolge van het slachtofferschap hebben veel slachtoffers een laag zelfbeeld en verliezen velen hun gevoel van autonomie en zelfcontrole. Bovendien raken vele slachtoffers geïsoleerd. Indien men de slachtoffers een nieuwe toekomst wenst te geven, is het van belang hen een gevoel van autonomie te bezorgen, hen uit de isolatie te halen en het gevoel te geven te behoren tot een gemeenschap. Een victim centred approach stelt deze zaken voorop, en bevordert aldus de reïntegratie van het slachtoffer494.
490
I. GHIJS, “Twee keer slachtoffer”, De Standaard, 7 juli 2007. EUROPESE COMMISSIE, Report of the Experts Group on Trafficking in Human Beings, Brussel, 2004, 140. 492 J. APAP en F. MEDVED, Protection schemes for victims of trafficking in Selected EU Member Countries, Candidate and Third Countries, Genève, IOM, 2003, 92. 493 T. OBOKATA, “A human rights framework to address trafficking of human beings”, NQHR 2006, 384; T. OBOKATA, Trafficking of human beings from a human rights perspective: towards a holistic approach, Leiden, Koninklijke Brill NV, 2006, 74. 494 N. ROHT-ARRIAZA, “Punishment, Redress, and Pardon: Theoretical and Psychological Approaches” in N. ROHTARRIAZA (ed.), Impunity and Human Rights in International Law and Practice, Oxford, University Press, 1995, 19. 491
103
Ook kan op basis van een mensenrechtelijke benadering meer druk worden uitgeoefend ten aanzien van de staten indien zij niet voorzien in adequate maatregelen om mensenhandel te bestrijden en te voorkomen of om de slachtoffers gepaste bescherming te bieden495.
Ten slotte kan nog worden opgemerkt dat ook van andere personen wiens mensenrechten ernstig werden geschonden niet vereist wordt dat ze hun medewerking verlenen aan een strafrechtelijk onderzoek, opdat ze aanspraak zouden kunnen maken op bescherming vanwege de overheid496.
4.4. Het Italiaanse model
4.4.1. Slachtofferbenadering: medewerking geldt niet als verplichtende voorwaarde
Het systeem om slachtoffers te beschermen en bijstand te bieden is in Italië gebaseerd op art. 18 van het wetsdecreet 286/98 en zijn uitvoeringsbesluiten, op basis waarvan slachtoffers een verblijfsvergunning om humanitaire redenen kunnen verkrijgen497. Wanneer men vermoedt dat iemand een slachtoffer is van mensenhandel, wordt hij of zij ingelicht van de mogelijkheid om toegelaten te worden tot een ‘Programma van Sociale bijstand en integratie’498. Ingevolge artikel 18 kan een verblijfsvergunning van zes maanden om humanitaire redenen worden afgegeven, aan slachtoffers die bereid zijn in het programma te stappen dat wordt aangeboden door diverse NGO’s en lokale projecten499. De vergunning is bedoeld voor buitenlandse slachtoffers wanneer hun veiligheid wordt bedreigd ten gevolge van een poging om te ontsnappen aan de criminele organisatie of ten gevolge van het ondernemen van strafrechtelijke stappen tegen de mensenhandelaars500. De NGO’s bieden allerhande diensten aan zoals psychologische bijstand, gezondheidszorg, opvang,
495
T. OBOKATA, “Trafficking and Smuggling of human beings in Europe: protection of individual rights or states interests?”, Web Journal of Current Legal Issues 2001, http://webjcli.ncl.ac.uk/2001/issue5/obok5.html, 6. 496 HUMAN RIGHTS WATCH, Commentary on the European Commission Proposal for a Council Directive“on the short-term residence permit issued to victims of action to facilitate illegal immigration or trafficking in human beings who cooperate with the competent authorities”, 2002, http://www.hrw.org/en/news/2002/06/30/commentary-european-commission-proposal-council-directive (17/04/2010). 497 ASSOCIAZIONE ON THE ROAD, The co-operation of law enforcement agencies and NGOs in the prevention of and support for victims of trafficking in persons for the purpose of sexual exploitation. Best practices, European Commission, 2005, 26. 498 EUROPESE COMMISSIE, Research based on case studies of victims of trafficking in human beings in 3 EU Member States, i.e. Belgium, Italy and The Netherlands, 2001, 140. 499 E. PEARSON, Human traffic, human rights: redefining victim protection, Londen, Anti-slavery International, 2002, 140. 500 ASSOCIAZIONE ON THE ROAD, The co-operation of law enforcement agencies and NGOs in the prevention of and support for victims of trafficking in persons for the purpose of sexual exploitation. Best practices, European Commission, 2005, 26.
104
sociale ondersteuning, beroepsoriëntering en professionele vorming, werk en eventueel begeleide terugkeer op aanvraag van het slachtoffer501.
De voorwaarden om een verblijfsvergunning te kunnen verkrijgen betreffen volgende elementen: het bestaan van geweld of ernstige uitbuiting502 en de bedreiging van de persoonlijke veiligheid. De bedreiging moet een concreet gevaar inhouden, onmiddellijk en ernstig zijn503.
Er is geen reflectieperiode voorzien. In praktijk echter werd door de NGO’s en de lokale autoriteiten een informele reflectieperiode gecreëerd om het slachtoffer in staat te stellen zijn situatie te beoordelen en een gefundeerde beslissing te nemen, nadat hij of zij behoorlijk werd ingelicht over de beschikbare opties504.
De afgifte van een verblijfstitel veronderstelt niet noodzakelijk een directe samenwerking van het slachtoffer met de autoriteiten. Er zijn voor de slachtoffers twee opties om te kunnen instromen in het artikel 18 programma. Ten eerste is er de “gerechtelijke optie”, waarbij het slachtoffer samenwerkt met politie en justitie en aldus zijn medewerking verleent aan het gerechtelijk onderzoek. Het slachtoffer wordt op grond van zijn aangifte bij de politie in het bezit gesteld van een tijdelijke verblijfsvergunning505. Deze optie is zeer vergelijkbaar met het Belgische slachtofferstatuut.
Daarnaast is er ook de “sociale optie”, waarbij het slachtoffer niet verplicht is om verklaringen af te leggen en een verblijfsvergunning kan verkrijgen indien het deelneemt aan een “Programma van Sociale Bijstand en Integratie”506. Er wordt van de slachtoffers wel een minimale informatiedoorstroming naar de politiediensten verwacht507. Beide opties kunnen leiden tot de 501
EUROPESE COMMISSIE, Research based on case studies of victims of trafficking in human beings in 3 EU Member States, i.e. Belgium, Italy and The Netherlands, 2001, 178. 502 De voorwaarden van het bestaan van geweld en uitbuiting gelden alternatief, zodat het bestaan van één van beide voldoende is. De Italiaanse wetgever viseert niet enkel gevallen van seksuele uitbuiting, die vaak gepaard gaan met geweld, maar ook andere gevallen van uitbuiting in bijvoorbeeld de economische sector, waarmee vaak geen geweld gepaard gaat. 503 ASSOCIAZIONE ON THE ROAD, Article 18: protection of victims of trafficking and fight against crime (Italy and the European scenarios). Research report, 2002, 45-46. 504 ASSOCIAZIONE ON THE ROAD, The co-operation of law enforcement agencies and NGOs in the prevention of and support for victims of trafficking in persons for the purpose of sexual exploitation. Best practices, European Commission, 2005, 27. 505 ADVIESCOMMISSIE VOOR VREEMDELINGENZAKEN, De mens beschermd en de handel bestreden. Een advies over een evenwichtig beschermingsregime voor de slachtoffers van mensenhandel, Den Haag, 2009, 30. 506 EUROPESE COMMISSIE, Research based on case studies of victims of trafficking in human beings in 3 EU Member States, i.e. Belgium, Italy and The Netherlands, 2001, 133. 507 CENTRUM VOOR GELIJKHEID VAN KANSEN EN VOOR RACISMEBESTRIJDING, Jaarverslag 2005. Het Belgische mensenhandelbeleid: gewikt en gewogen, Brussel, Centrum voor gelijkheid van kansen en racismebestrijding, 2005, 47.
105
afgifte van een verblijfsvergunning voor onderwijs of voor werk, zodat het slachtoffer na afloop van het programma in Italië kan verblijven508.
In beide trajecten is de deelname aan het Programma van Sociale bijstand en integratie verplicht. De programma’s zijn erop gericht om de emancipatie en autonomie van de slachtoffers van mensenhandel te bevorderen. De slachtoffers krijgen toegang tot sociale diensten, tot onderwijs en kunnen worden ingeschreven in een bureau voor werkgelegenheid. Er wordt een geïndividualiseerd programma aangeboden, afgestemd op de behoeften van het slachtoffer. Er wordt voorzien in een totale begeleiding voor de slachtoffers, onder andere bestaande uit het verschaffen van een verblijfsplaats, sociale en psychologische begeleiding, gezondheidszorg, gratis juridisch advies en bijstand, onderwijs-en opleidingsactiviteiten, Italiaanse taallessen en arbeidsbemiddeling. Men is van mening dat tewerkstelling een cruciaal onderdeel vormt van de integratie van het slachtoffer in Italië. Er werden verschillende programma’s ingesteld die beroepskeuzevoorlichting en stages aanbieden, alsook projecten die het slachtoffer tewerkstelling op lange termijn willen garanderen509.
Er zijn verschillende organisaties werkzaam in het kader van de opvang van slachtoffers. Deze organisaties bieden diverse opvangtehuizen aan. Vooreerst zijn er vluchthuizen en opvanghuizen voor noodopvang, waar slachtoffers voor een korte periode kunnen verblijven en hun motivatie wordt nagegaan. Ook wordt een persoonlijk programma opgesteld. Ten tweede zijn er opvanghuizen die eerste hulp bieden, slachtoffers kunnen er 2 tot 3 maanden verblijven terwijl ze in het programma zijn opgenomen. Alle noodzakelijke stappen voor regularisatie worden genomen. De derde categorie bestaat uit tweedelijns opvanghuizen, waar slachtoffers 2 tot 6 maanden verblijven gedurende het verdere verloop van het programma. De vierde categorie wordt gevormd door opvanghuizen waarin vrouwen verblijven die beginnen te werken, maar nog niet over een eigen woning beschikken. Een vijfde vorm van opvang die vooral aan minderjarigen wordt geboden, is het onderbrengen van het slachtoffer bij families. En tenslotte werd ook een ambulant programma uitgewerkt waarin de begeleiding gebeurt door organisaties, maar het slachtoffer wel over een eigen
508
ASSOCIAZIONE ON THE ROAD, Article 18: protection of victims of trafficking and fight against crime (Italy and the European scenarios). Research report, 2002, 38. 509 ASSOCIAZIONE ON THE ROAD, The co-operation of law enforcement agencies and NGOs in the prevention of and support for victims of trafficking in persons for the purpose of sexual exploitation. Best practices, European Commission, 2005, 28-29.
106
verblijfsplaats beschikt. Er dient opgemerkt dat niet alle slachtoffers alle opvanghuizen doorlopen en dat ook niet alle organisaties alle types aanbieden510.
Eens het programma is afgelopen wordt het slachtoffer niet verplicht terug te keren naar huis. De toekenning van korte verblijfsvergunningen aan de slachtoffers is gebaseerd op het beginsel van de bescherming van de mensenrechten511.
De vergunning kan na de eerste periode van zes maanden verlengd worden voor een periode van één jaar indien het slachtoffer ofwel meewerkt aan het onderzoek ofwel een opleiding volgt of reeds tewerkgesteld is op het moment van verstrijken van de eerste vergunning512.
Indien het slachtoffer werk gevonden heeft op het einde van de initiële periode van 18 maanden of nog studeert, kan hij of zij voor onbepaalde duur in Italië verblijven en eventueel een permanente verblijfsvergunning aanvragen. Of de verblijfsvergunning al dan niet wordt verlengd, hangt af van de mate van integratie in de Italiaanse maatschappij en het feit of het slachtoffer al dan niet werk heeft gevonden. Slachtoffers kunnen ook een asielaanvraag indienen op grond van vrees voor vervolging of het feit dat hun herkomstland geen bescherming biedt voor dergelijke vervolging513.
De verblijfsvergunning kan op basis van twee gronden worden herroepen. Een eerste grond betreft de situatie waarbij het slachtoffer het Programma voor Sociale bijstand en integratie verlaat. Een tweede grond betreft de situatie waarbij het slachtoffer “onverenigbaar gedrag” vertoont. De Italiaanse wetgever heeft niet gespecificeerd wat hieronder verstaan dient te worden. De beoordeling komt toe aan de entiteiten die het Programma organiseren en de Questura514.
510
EUROPESE COMMISSIE, Research based on case studies of victims of trafficking in human beings in 3 EU Member States, i.e. Belgium, Italy and The Netherlands, 2001, 142-143; CENTRUM VOOR GELIJKHEID VAN KANSEN EN VOOR RACISMEBESTRIJDING, Jaarverslag 2005. Het Belgische mensenhandelbeleid: gewikt en gewogen, Brussel, Centrum voor gelijkheid van kansen en racismebestrijding, 2005, 47; ASSOCIAZIONE ON THE ROAD, The co-operation of law enforcement agencies and NGOs in the prevention of and support for victims of trafficking in persons for the purpose of sexual exploitation. Best practices, European Commission, 2005, 29. 511 Ibid. 512 E. PEARSON, Human traffic, human rights: redefining victim protection, Londen, Anti-slavery International, 2002, 140. 513 E. PEARSON, Human traffic, human rights: redefining victim protection, Londen, Anti-slavery International, 2002, 141. 514 ASSOCIAZIONE ON THE ROAD, Article 18: protection of victims of trafficking and fight against crime (Italy and the European scenarios). Research report, 2002, 49.
107
4.4.2. Evaluatie
Art. 18 van het decreet nr. 286/98 blijkt een zeer effectief middel in de strijd tegen mensenhandel en creëert voor de slachtoffers een efficiënte ondersteuning. Op basis van art. 18 werden honderden migranten die het slachtoffer waren van mensenhandel, effectief erkend als dusdanig en kregen deze personen bijgevolg toegang tot aangepaste bijstand en bescherming515.
Het model op basis van art. 18 wordt beschouwd als zijnde zeer succesvol omwille van verschillende redenen. Vooreerst hanteert men een mensenrechtelijke benadering. Daarnaast werd ook geopteerd voor een multidisciplinaire en holistische aanpak waarbij zowel rechtshandhavingsinstanties, justitie, verschillende overheden en NGO’s op lokaal, regionaal en nationaal niveau betrokken zijn. Als derde zeer belangrijke realisatie van het programma kan worden aangehaald dat het de slachtoffers een reële kans bied om te ontsnappen aan het milieu en zich te integreren in de Italiaanse maatschappij. Het slachtoffer kan een tijdelijke verblijfsvergunning verkrijgen, die kan worden omgezet in een permanente verblijfsvergunning indien het slachtoffer werkt of studeert. Het slachtoffer krijgt aldus de kans om een volwaardige burger te worden. Het belangrijkste verschil met het Belgische model bestaat erin dat het slachtoffer niet per definitie verplicht wordt om zijn medewerking met het gerecht te verlenen. Dit zorgt er niet alleen voor dat de nadruk komt te liggen op de bescherming van het slachtoffer, maar is tevens van belang in de strijd tegen mensenhandel. Het vertrouwen van het slachtoffer wordt gewonnen en er wordt hem of haar een mogelijkheid geboden om een nieuw leven op te bouwen. Dit helpt het slachtoffer om zijn angst te overwinnen, vertrouwen te krijgen in de overheidsinstellingen en ook de vrees voor represailles vanwege de mensenhandelaars en voor uitwijzing nemen af. Dit zijn allen factoren die het slachtoffer er vaak van weerhouden aangifte te doen516.
Associazione on the road, een gecertificeerde Italiaanse hulpverleningsorganisatie stelt vast dat de meeste slachtoffers die opteren voor de ‘sociale optie’ uiteindelijk beslissen aangifte te doen, nadat ze tot rust zijn gekomen en vertrouwen hebben gekregen in de politie. Uit onderzoek blijkt dat van een groep van 80 slachtoffers van mensenhandel die een programma volgden op basis van artikel 18, alle slachtoffers meewerkten met politie en justitie. Van deze groep beschikten 57 slachtoffers over
515
EUROPESE COMMISSIE, Research based on case studies of victims of trafficking in human beings in 3 EU Member States, i.e. Belgium, Italy and The Netherlands, 2001, 133. 516 ASSOCIAZIONE ON THE ROAD, The co-operation of law enforcement agencies and NGOs in the prevention of and support for victims of trafficking in persons for the purpose of sexual exploitation. Best practices, European Commission, 2005, 27; ASSOCIAZIONE ON THE ROAD, Article 18: protection of victims of trafficking and fight against crime (Italy and the European scenarios). Research report, 2002, 38.
108
een verblijfsvergunning om humanitaire redenen: 41 via de gerechtelijke optie en 16 via de sociale optie517. Slachtoffers krijgen eerst een verblijfsvergunning en bescherming, zodat hun bereidheid tot het afleggen van verklaringen groot is518. Bovendien zijn de gegevens die ze verstrekken betrouwbaarder, aangezien ze er niks mee te winnen hebben519.
Daarnaast stelt de hulpverleningsorganisatie vast dat het aantal aanhoudingen en veroordelingen in mensenhandelzaken aanzienlijk is toegenomen sinds de introductie van artikel 18 in het vreemdelingenrecht. Er zijn bovendien geen aanwijzingen over misbruik van het programma door illegale vreemdelingen die op deze wijze een verblijfsvergunning trachten te bekomen520.
Toch dient ook gewezen te worden op een aantal negatieve aspecten van het model zoals het concreet wordt toegepast in Italië. Het blijkt dat de wet niet overal op dezelfde wijze wordt toegepast. Sommige politiediensten bieden enkel de gerechtelijke optie aan, en sommigen doen dit dan nog enkel en alleen indien dit juridische gezien nuttig lijkt. Ook op vlak van identificatie is één en ander nog voor verbetering vatbaar. Opleiding en bijscholing van professionals lijkt aangewezen521.
4.5. Voorstel tot het invoeren van een tweesporenstelsel
Naar mijn mening dient een slachtoffer aanspraak te kunnen maken op een tijdelijke verblijfsvergunning op grond van het slachtofferschap op zich. Ook de nieuwe Deskundigengroep Mensenhandel stelt resoluut dat onvoorwaardelijke bijstand gegarandeerd moet worden aan alle slachtoffers onafhankelijk van hun wil of mogelijkheid om bewijsmateriaal te geven522.
517
EUROPESE COMMISSIE, Research based on case studies of victims of trafficking in human beings in 3 EU Member States, i.e. Belgium, Italy and The Netherlands, 2001, 186-187. 518 G. VERMEULEN, “Slachtofferbekommernis in mensenhandelcontext: reëel of instrumenteel?” in G. VERMEULEN (ed.), Het slachtoffer van criminaliteit: tussen perceptie en realiteit? Update in de criminologie, Mechelen, Kluwer, 2006, 141. 519 I. GHIJS, “Twee keer slachtoffer”, De Standaard, 7 juli 2007. 520 ADVIESCOMMISSIE VOOR VREEMDELINGENZAKEN, De mens beschermd en de handel bestreden. Een advies over een evenwichtig beschermingsregime voor de slachtoffers van mensenhandel, Den Haag, 2009, 30-31; ANTI-SLAVERY INTERNATIONAL, The migration-trafficking nexus. Combating trafficking through the protection of migrants’ human rights , Londen, 2003, 10.oo 521 ASSOCIAZIONE ON THE ROAD, The co-operation of law enforcement agencies and NGOs in the prevention of and support for victims of trafficking in persons for the purpose of sexual exploitation. Best practices, European Commission, 2005, 25. 522 Opinion No. 4/2009 of the Group of Experts on Trafficking in Human Beings set up by the European Commission – On a possible revision of Council Directive 2004/81/EC of 29 April 2004 on the residence permit issued to third-country nationals who are victims of trafficking in human beings or who have been the subject of an action to facilitate illegal immigration, who cooperate with the relevant authorities, 16 juni 2009.
109
Na de reflectieperiode, dient volgens mij geopteerd te worden voor een slachtofferbenadering geïnspireerd door het Italiaanse model, aangezien het de rechten van de slachtoffers garandeert en ook de justitiële autoriteiten er baat bij hebben. Een tweesporenstelsel, waarbij vertrokken wordt van twee verschillende modellen: één met en één zonder verplichting tot medewerking met justitie, creëert naar mijn mening het beste evenwicht tussen de belangen van zowel slachtoffers als gerechtelijke overheden. De rechten van de slachtoffers worden gegarandeerd, instrumentalisering wordt vermeden, en de bescherming van de mensenrechten staat voorop. Voor zowel de slachtoffers als voor de autoriteiten is het een werkbare en efficiënte oplossing, die tevens bijdraagt tot de strijd tegen de mensenhandel.
Aangezien een tweesporenstelsel naar mijn mening een goed evenwicht creëert tussen de verschillende belangen in de strijd tegen mensenhandel, tracht ik in dit laatste onderdeel een aanzet te geven voor de uitwerking van een model waarbij twee opties worden voorzien.
4.5.1. Reflectieperiode
Vooreerst dient aan een potentieel slachtoffer een reflectieperiode te worden geboden. Het stelt het slachtoffer in staat om tot rust te komen en de opties te overwegen.
Indien men opteert om slachtoffers hulpverlening en een tijdelijk verblijf aan te bieden, los van het feit of ze al dan niet meewerken aan de strafrechtelijke opsporing en vervolging van de verdachten, moeten de autoriteiten uiteraard op basis van andere objectieve criteria beslissen of er al dan niet sprake is van mensenhandel. Er dient te worden nagegaan of de betrokkene beschouwd kan worden als een slachtoffer van mensenhandel in de zin van art. 433quinquies, hiertoe dient de persoonlijke situatie van de betrokkene te worden onderzocht. Hierbij kan een beroep worden gedaan op informatie vanwege de politie, het Openbaar Ministerie en de gespecialiseerde opvangcentra. Eventueel kunnen zelfs de resultaten van een medisch onderzoek worden betrokken523. Een goede objectieve beoordeling en ‘filtering’ is van belang om het gevreesde ‘aanzuigeffect’ tegen te gaan.
Een voorstel dat reeds naar voren werd geschoven, in het kader van het toekennen van een objectief statuut voor bepaalde categorieën, is dat na het afleggen van initiële verklaringen door het slachtoffer, alle betrokken actoren na verloop van een bepaalde termijn, in onderling overleg zouden beslissen of op basis van de feitelijke gegevens, de persoon in kwestie kan beschouwd worden als 523
ADVIESCOMMISSIE VOOR VREEMDELINGENZAKEN, De mens beschermd en de handel bestreden. Een advies over een evenwichtig beschermingsregime voor de slachtoffers van mensenhandel, Den Haag, 2009, 9.
110
een slachtoffer van mensenhandel. Indien de meerderheid van de actoren het hierover eens is, kan de begeleiding worden verder gezet, onafhankelijk van het verdere verloop van de gerechtelijke procedure of van de medewerking van het slachtoffer met het gerecht524.
Om de actoren in staat te stellen om een duidelijk beeld te krijgen van de situatie van de betrokkene, dient de reflectieperiode toch minimaal 3 maanden te omvatten, zoals ook de Deskundigengroep Mensenhandel aanbeveelt525. De huidige termijn van 45 dagen lijkt mij toch wat kort om reeds een adequate beoordeling te maken. Indien de betrokken actoren oordelen dat het aannemelijk is dat de betrokkene een slachtoffer van mensenhandel is, dient volgens mij geopteerd te worden voor het een tweesporenstelsel, naar analogie met het Italiaanse.
4.5.2. Tijdelijke verblijfsvergunning
Na de reflectieperiode kan vertrokken worden van twee verschillende modellen: één met en één zonder verplichting tot medewerking met justitie. Enerzijds zou het slachtoffer aanspraak kunnen maken op een tijdelijke verblijfsvergunning door het geven van zijn medewerking aan het gerecht, naar analogie met de gerechtelijke optie in het Italiaanse model. Anderzijds zou het slachtoffer ook aanspraak moeten kunnen maken op een verblijfsvergunning omwille van het slachtofferschap op zich, maar mits het volgen van een integratieprogramma. Zoals hierboven aangetoond, creëert het Italiaanse model een goed evenwicht tussen de belangen van de slachtoffers en dat van een succesvol justitieel optreden tegen mensenhandelaars. Het model kent aan het slachtoffer een centrale plaats toe526. De rechten van de slachtoffers die samenwerken met de autoriteiten worden gegarandeerd, maar daarnaast is er ook aandacht voor de rechten van slachtoffers die hun medewerking niet kunnen of wensen te verlenen. Onderzoek naar de werking van dit Italiaanse model heeft zijn efficiëntie aangetoond: nagenoeg alle slachtoffers zijn bereid aangifte te doen nadat hen opvang was aangeboden en nadat ze tot rust waren gekomen527. Sinds de introductie van het artikel 18-programma is het aantal aanhoudingen en veroordelingen in mensenhandelzaken
524
CENTRUM VOOR GELIJKHEID VA KANSEN EN VOOR RACISMEBESTRIJDING, Jaarverslag 2006. Slachtoffers in beeld, Brussel, Centrum voor gelijkheid van kansen en racismebestrijding, 2007, 131. 525 EUROPESE COMMISSIE, Report of the Experts Group on Trafficking in Human Beings, Brussel, 2004, 106. 526 ADVIESCOMMISSIE VOOR VREEMDELINGENZAKEN, De mens beschermd en de handel bestreden. Een advies over een evenwichtig beschermingsregime voor de slachtoffers van mensenhandel, Den Haag, 2009, 30. 527 EUROPESE COMMISSIE, Research based on case studies of victims of trafficking in human beings in 3 EU Member States, i.e. Belgium, Italy and The Netherlands, 2001, 186-187.
111
bovendien aanzienlijk toegenomen. Ook zijn er geen aanwijzingen van misbruik van het programma528.
Het mensenhandelverdrag van de Raad van Europa laat ruimte voor een dergelijk tweesporenbeleid. Artikel 14 van dit Verdrag stelt immers dat een verlengbare verblijfsvergunning wordt toegekend aan de slachtoffers indien de bevoegde autoriteit van oordeel is dat het verblijf noodzakelijk is vanwege de persoonlijke situatie en/of dat het verblijf noodzakelijk is met het oog op de samenwerking met de bevoegde autoriteiten bij het onderzoek of de strafprocedure.
Naast een verblijfsvergunning dienen slachtoffers ook toegang te hebben tot andere rechten. Hierbij kan gedacht worden aan de rechten voorzien in artikel 12 van het Verdrag van de Raad van Europa. Deze rechten omvatten ondermeer een behoorlijke en veilige huisvesting, psychologische en materiële bijstand, toegang tot spoedeisende medische behandeling, taalkundige bijstand, rechtsbijstand, toegang tot onderwijs en toegang tot de arbeidsmarkt.
Terwijl de gerechtelijke optie zeer vergelijkbaar is met ons huidig slachtofferstatuut, kan het slachtoffer via de sociale optie ook zonder zijn medewerking te verlenen aanspraak maken op de bescherming waar het recht op heeft. Indien het volgen van een integratieprogramma als voorwaarde wordt gesteld voor het verkrijgen van een verblijfsvergunning en bijstand, is deze hulpverlening uiteraard niet meer puur onvoorwaardelijk. De redenen waarom slachtoffers niet in een dergelijk programma stappen zijn vergelijkbaar met de redenen om niet samen te werken met gerechtelijke autoriteiten: angst voor represailles, druk op familie in het land van herkomst, niet voldoen aan de minimale voorwaarden529… Toch is het volgen van een dergelijk programma volgens mij geen onredelijke voorwaarde. Het volgen van een programma is immers in het belang van het slachtoffer zelf en bevordert diens integratie. Het slachtoffer staat centraal, en het opzet van het bieden van hulp bestaat niet louter in de waarde die het slachtoffer voor het proces kan hebben als aandrager van bewijsmateriaal. Het volgen van een integratieprogramma als voorwaarde voorop stellen voor de toekenning van verblijfsvergunning, ressorteert ook op een ander domein een positief effect. Indien een slachtoffer intensief begeleid wordt en psychologische hulp krijgt, zou voor de hulpverleners als snel duidelijk worden als men met een “onecht” slachtoffer wordt
528
ADVIESCOMMISSIE VOOR VREEMDELINGENZAKEN, De mens beschermd en de handel bestreden. Een advies over een evenwichtig beschermingsregime voor de slachtoffers van mensenhandel, Den Haag, 2009, 30-31. 529 CENTRUM VOOR GELIJKHEID VAN KANSEN EN VOOR RACISMEBESTRIJDING, Jaarverslag 2005. Het Belgische mensenhandelbeleid: gewikt en gewogen, Brussel, Centrum voor gelijkheid van kansen en racismebestrijding, 2005, 46.
112
geconfronteerd. Het gevreesde “aanzuigeffect” kan vermeden worden door de vaststellingen van de hulpverleners.
4.5.3. Permanente verblijfsvergunning
Tenslotte dient nog de vraag beantwoord te worden in welke mate slachtoffers ook aanspraak moeten kunnen maken op een permanente verblijfsvergunning. Het toekennen van een permanente verblijfsvergunning lijkt mij aangewezen in een aantal situaties. Vooreerst kan gedacht worden aan de slachtoffers die hebben meegewerkt aan de strafrechtelijke opsporing en vervolging van de verdachten. Deze slachtoffers zouden volgens mij in aanmerking moeten komen voor een verblijfsvergunning voor voortgezet verblijf, ongeacht het resultaat van het strafrechtelijk onderzoek. Dit is ook de mening van de Adviescommissie voor Vreemdelingenzaken die in Nederland een advies uitbracht over de aldaar geldende regeling530. Dit is van belang om slachtoffers toch enigszins te motiveren om mee te werken aan het onderzoek. Indien dit niet geboden wordt, hebben de slachtoffers geen enkel belang bij het verlenen van hun medewerking. Bovendien lopen deze slachtoffers het risico op represailles, ook indien het niet komt tot een veroordeling van de verdachten. Uiteraard is het ook mogelijk dat de slachtoffers die wel meewerkten opteren om terug te keren naar hun land van herkomst. Het is van belang dat deze terugkeer begeleid wordt om revictimisatie te voorkomen.
Ook slachtoffers die succesvol het integratieprogramma doorlopen hebben, moeten recht krijgen op een permanente verblijfsvergunning indien ze een opleiding volgen of werk gevonden hebben. Op dit punt deel ik opnieuw de mening van de Deskundigengroep Mensenhandel531.
Tenslotte rest nog de categorie van slachtoffers die niet hebben meegewerkt aan de strafrechtelijke procedure, noch een integratieprogramma hebben gevolgd, of hun medewerking met het gerecht of deelname aan een integratieprogramma vroegtijdig hebben stopgezet. Deze slachtoffers kunnen uiteraard niet louter op basis van hun status als slachtoffer van mensenhandel een verblijfsvergunning voor onbepaalde duur verkrijgen. Toch dienen deze slachtoffers niet zomaar worden teruggestuurd naar hun land van oorsprong, indien men wil vermijden dat het slachtoffer opnieuw slachtoffer wordt. Voor deze categorie dient een risicoanalyse te worden uitgevoerd vooraleer ze worden teruggestuurd naar hun land herkomst. De verblijfsvergunning dient tijdelijk 530
ADVIESCOMMISSIE VOOR VREEMDELINGENZAKEN, De mens beschermd en de handel bestreden. Een advies over een evenwichtig beschermingsregime voor de slachtoffers van mensenhandel, Den Haag, 2009, 10. 531 EUROPESE COMMISSIE, Report of the Experts Group on Trafficking in Human Beings, Brussel, 2004, 174.
113
verlengd te worden indien de persoonlijke situatie (bv. de fysieke en psychische toestand van betrokkene) of de situatie in het land van herkomst (bv. Oorlog) dit vereist532. Dit vereist dus dat voor de terugkeer van het slachtoffer een risicoanalyse wordt uitgevoerd waarbij zowel de persoonlijke situatie als de situatie in het land van herkomst worden onderzocht.
532
ADVIESCOMMISSIE VOOR VREEMDELINGENZAKEN, De mens beschermd en de handel bestreden. Een advies over een evenwichtig beschermingsregime voor de slachtoffers van mensenhandel, Den Haag, 2009, 10.
114
Hoofdstuk VI: Besluit Mensenhandel is een zeer actueel probleem en volgens de huidige stand van zaken is het niet realistisch te verwachten dat mensenhandel binnen afzienbare tijd zal worden uitgeroeid. Deze moderne vorm van slavernij brengt grove schendingen van de mensenrechten met zich mee, en het is dan ook van groot belang dat de problematiek hoog op de politieke agenda blijft staan.
Er werd in België vanaf de jaren ’90 aandacht besteed aan de slachtoffers en een specifiek slachtofferstatuut gecreëerd. Het huidig slachtofferstatuut is in wezen weinig veranderd ten opzichte van het model gecreëerd in de jaren ’90. Het feit dat wordt voorzien in opvang en bescherming van bepaalde slachtoffers, zijnde diegene die bereid zijn mee te werken met de autoriteiten, is op zich een hele stap vooruit ten opzichte van de situatie van pakweg 20 jaar geleden.
Na in het eerste hoofdstuk de problematiek vrij algemeen en vanuit diverse invalshoeken te hebben geschetst, werd nagegaan hoe de opvang van de slachtoffers op Europees en Belgisch niveau is georganiseerd en op welke rechten de slachtoffers aanspraak kunnen maken.
Zoals aangetoond is het systeem op bepaalde vlakken voor verbetering vatbaar. Vooreerst kunnen we wijzen op de allereerste, maar zeer cruciale fase, met name de opsporing en identificatie van de slachtoffers. Een verbeterde en permanente vorming van alle eerstelijnsdiensten lijkt aangewezen teneinde zoveel mogelijk slachtoffers te identificeren. Voor wat de prostitutiesector betreft, zou het creëren van een duidelijk onderscheid tussen problematische prostitutie enerzijds en anderzijds nietproblematische prostitutie kunnen bijdragen tot meer zichtbaarheid van mensenhandel in deze sector, wat er op zijn beurt zou toe bijdragen dat meer slachtoffers gedetecteerd en aldus geholpen kunnen worden.
Er werd vastgesteld dat vrij weinig slachtoffers die werden aangemeld als potentieel slachtoffer uiteindelijk in begeleiding werden opgenomen en ook de oorzaken hiervan werden nagegaan. Wanneer het ging om niet-begeleide minderjarige vreemdelingen was de groep die in begeleiding stapte zowaar nog kleiner. Samen met het Centrum voor Gelijkheid van Kansen en Racismebestrijding ben ik dan ook van mening dat dringend werk dient gemaakt te worden van een objectief slachtofferstatuut voor minderjarigen, gelet op hun bijzondere kwetsbaarheid.
Vervolgens werd vastgesteld dat het huidige model voor opvang van de slachtoffers niet strookt met de mensenrechtelijke benadering zoals die op internationaal vlak meer en meer wordt gepromoot.
115
Naar mijn mening worden de rechten van vele slachtoffers miskend door medewerking met het gerecht verplicht te stellen. De Europese Unie lijkt zeer recent ook het pad van een slachtofferbescherming gebaseerd op de mensenrechten te kiezen. Op nationaal niveau zijn er echter weinig praktijkactoren warm voor het idee van een volledige loskoppeling.
Een tweesporenstelsel, naar analogie met het Italiaanse, creëert volgens mij een beter evenwicht tussen de belangen van de slachtoffers en de belangen van opsporings-en vervolgingsautoriteiten. Op deze manier staat bescherming van de slachtoffers voorop, en komt aan het slachtoffer de opvang en bescherming toe waar hij/zij recht op heeft.
116
Bibliografie Wetgeving Verdrag van 21 maart 1950 ter bestrijding van de mensenhandel en van de exploitatie van andermans prostitutie, United Nations Treaty Series, Vol. 96, No. 1342, 271. Verdrag van 15 november 2000 tegen transnationale georganiseerde misdaad, United Nations Treaty Series, vol. 2225, No. 39574, 209.
Aanvullend protocol van 15 november 2000 inzake de preventie, bestrijding en bestraffing van mensenhandel, in het bijzonder vrouwenhandel en kinderhandel, bij het Verdrag van de Verenigde Naties tegen transnationale georganiseerde misdaad, BS 16 juli 2004.
Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens en de Fundamentele Vrijheden van 4 november 1950, European Treaty Series, No. 005.
Handvest van de Grondrechten van de EU, Pb. L. 18 december 2000, afl.364 , 1.
Verdrag van de Raad van Europa van 16 mei 2005 inzake bestrijding van mensenhandel, Council of Europe Treaty Series, No.197.
EU action plan on best practices, standards and procedures for combating and preventing trafficking in human beings, Pb. L. 9 december 2005, afl. 311, 1.
Kaderbesluit 2001/220/JBZ van de Raad van de Europese Unie van 15 maart 2001 inzake de status van het slachtoffer in de strafprocedure, Pb. L. 22 maart 2001, afl. 82, 1.
Kaderbesluit 2002/629/JBZ van de Raad van de Europese Unie van 19 juli 2002 inzake bestrijding van mensenhandel, Pb. L. 1 augustus 2002, afl. 203, 1.
Richtlijn 2004/81/EG van de Raad van 29 april 2004 betreffende de verblijfstitel die in ruil voor samenwerking met de bevoegde autoriteiten wordt afgegeven aan onderdanen van derde landen die het slachtoffer zijn van mensenhandel op hulp hebben gekregen bij illegale immigratie, Pb. L. 6 augustus 2004.
117
Wet van 6 mei 1965 houdende de goedkeuring van de Overeenkomst ter bestrijding van de handel in mensen en van de exploitatie van eens anders prostitutie, en het slotprotocol, ondertekend op 21 maart 1950, te New York, B.S. 13 augustus 1965.
Wet van 15 december 1980 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen, BS 31 december 1980.
Wet van 15 februari 1993 tot oprichting van een Centrum voor gelijkheid van kansen en voor racismebestrijding, BS 19 februari 1993.
Wet van 13 april 1995 houdende bepalingen tot bestrijding van de mensenhandel en van de kinderpornografie, BS 25 april 1995.
Wet van 10 augustus 2005 tot wijziging van diverse bepalingen met het oog op de versterking van de strijd tegen mensenhandel en mensensmokkel en tegen praktijken van huisjesmelkers, BS 2 september 2005.
Wet van 15 september 2006 tot wijziging van de wet van 15 december 1980 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf en de verwijdering van vreemdelingen, BS 6 oktober 2006.
Wet houdende instemming met het Verdrag van de Raad van Europa ter bestrijding van mensenhandel, gedaan te Warschau op 16 mei 2005, BS 22 juli 2009.
K.B. van 6 februari 2003 tot wijziging van het koninklijk besluit van 9 juni 1999 houdende uitvoering van de wet van 30 april 1999 betreffende de tewerkstelling van buitenlandse werknemers, BS 27 februari 2003.
K.B. van 18 december 2003 tot vaststelling van de voorwaarden van de volledige of gedeeltelijke kosteloosheid van de juridische tweedelijnsbijstand en de rechtsbijstand, BS 24 december 2003.
Parlementaire stukken
Parlementair onderzoek naar een structureel beleid met het oog op de bestraffing en de uitroeiing van de mensenhandel, Parl. Doc. Kamer 1993-94, nr. 673/7-91/92.
118
Memorie van toelichting bij het wetsvoorstel tot wijziging van het Strafwetboek en van de wet van 15 december 1980 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen met het oog op een verzwaring van de straffen voor personen die zich schuldig maken aan smokkel van en handel in niet-begeleide minderjarigen, Parl.Doc Senaat, 2002-03, nr. 2-1457/1.
Memorie van toelichting van het wetsontwerp tot wijziging van verschillende bepalingen met het oog op de versterking van de strijd tegen de mensenhandel en mensensmokkel, Parl. Doc.Kamer, 2004-05, nr. 51-1560/1.
Verslag over het wetsontwerp houdende instemming met het Facultatief Protocol bij het Verdrag inzake de rechten van het kind, inzake de verkoop van kinderen, kinderprostitutie en kinderpornografie, aangenomen te New York op 25 mei 2000, Parl. Doc. Senaat, 2005-06, 3-1377/2.
Memorie van Toelichting van het wetsontwerp tot wijziging van de wet van 15 december 1980 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen, Parl. Doc. Kamer, 2005-06, nr. 51-2478/001.
Memorie van toelichting van het Voorstel voor een richtlijn van de Raad betreffende de verblijfstitel met een korte geldigheidsduur die wordt afgegeven aan de slachtoffers van hulp bij illegale immigratie of mensenhandel die met de bevoegde autoriteiten samenwerken, COM (2002)71definitief, 2002/0043(CNS), 3.
Mededeling van de Europese Commissie, Fighting trafficking in human beings - an integrated approach and proposals for an action plan, COM(2005) 514 final, 8 October 2005.
Voorstel voor een Kaderbesluit van de Raad inzake de voorkoming en bestrijding van mensenhandel en de bescherming van slachtoffers, en tot intrekking van Kaderbesluit 2002/629/JBZ, COM(2009) 136 definitief, 2009/0050 (CNS).
Voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad inzake de voorkoming en bestrijding van mensenhandel en de bescherming van slachtoffers, en tot intrekking van Kaderbesluit 2002/629/JBZ, COM (2010) 95 definitief, 2010/0065 (COD).
119
Omzendbrieven
Omzendbrief van 1 juli 1994 betreffende de afgifte van verblijfs-en arbeidsvergunningen (arbeidskaarten) aan vreemdelingen, slachtoffers van mensenhandel, BS 7 juli 1994.
Ministeriële richtlijnen van 13 januari 1997 aan de Dienst Vreemdelingenzaken, parketten, politiediensten, inspectie van sociale wetten en de sociale inspectie omtrent de bijstand aan slachtoffers van mensenhandel, BS 21 februari 1997.
Ministeriële richtlijnen van 17 april 2003 tot wijziging van de richtlijnen van 13 januari 1997 aan de Dienst Vreemdelingenzaken, parketten, politiediensten, inspectie van de sociale wetten en de sociale inspectie omtrent de bijstand aan slachtoffers van mensenhandel, BS 27 mei 2003.
Omzendbrief van 15 september 2005 betreffende het verblijf van niet-begeleide minderjarige vreemdelingen, B.S. 7 oktober 2005.
Omzendbrief van 26 september 2008 inzake de invoering van een multidisciplinaire samenwerking met betrekking tot de slachtoffers van mensenhandel en/of van bepaalde zwaardere vormen van mensensmokkel, BS 31 oktober 2008.
Rechtspraak
EHRM, Siliadin v France, 26 juli 2005.
Gent (3de k.) 18 december 2008, www.diversiteit.be
Rechtsleer ADVIESCOMMISSIE VOOR VREEMDELINGENZAKEN, De mens beschermd en de handel bestreden. Een advies over een evenwichtig beschermingsregime voor de slachtoffers van mensenhandel, Den Haag, 2009, 71p.
AENDENBOOM, I., “Nieuwe bepalingen inzake de verblijfsregeling voor slachtoffers mensenhandel en mensensmokkel, een stap naar meer rechtszekerheid?” in FOBLETS, M. en AENDENBOOM, I., (eds.),
120
Migratie en migrantenrecht: recente ontwikkelingen. De nieuwe vreemdelingenwet. België in lijn met de Europese regelgeving, Brugge, die Keure, 2007, 90-106.
AENDENBOOM, I., “Nieuwe wetsbepalingen tot versterking van de strijd tegen mensenhandel en mensensmokkel. Een overzicht in vogelvlucht”, T. Vreemd 2005, 340-344.
AENDENBOOM, I., “Van doe-het-zelver tot designer? Aanpassingen verblijfsregeling slachtoffers mensenhandel”, T. Vreemd 2007, 85-92.
ANTI-SLAVERY INTERNATIONAL, The migration-trafficking nexus. Combating trafficking through the protection of migrants’ human rights , Londen, 2003, 26p.
APAP, J. en MEDVED, F., Protection schemes for victims of trafficking in Selected EU Member Countries, Candidate and Third Countries, Genève, IOM, 2003, 102p.
ARONOWITZ, A., “Smuggling and trafficking in human beings: the phenomenon, the markets that drive it and the organisations that promote it”, Eur. J. Crim. Pol. Res. 2001, 163-195.
ASSOCIAZIONE ON THE ROAD, Article 18: protection of victims of trafficking and fight against crime (Italy and the European scenarios). Research report, 2002, 255.
ASSOCIAZIONE ON THE ROAD, The co-operation of law enforcement agencies and NGOs in the prevention of and support for victims of trafficking in persons for the purpose of sexual exploitation. Best practices, European Commission, 2005, 38.
CAMERON, S. en NEWMAN, E., Trafficking in humans. Social, cultural and political dimensions, Hong Kong, United Nations University Press, 2008, 292p.
CEL VOOR FINANCIËLE INFORMATIEVERWERKING, 15e Activiteitenverslag 2008, Brussel, Delepière, 2008, 103p.
CENTRUM VOOR GELIJKHEID VAN KANSEN EN VOOR RACISMEBESTRIJDING, Jaarverslag 2003. Pleidooi voor een integrale benadering, Brussel, Centrum voor gelijkheid van kansen en racismebestrijding, 2003, 95p.
121
CENTRUM VOOR GELIJKHEID VAN KANSEN EN VOOR RACISMEBESTRIJDING, Jaarverslag 2005. Strijd tegen de mensenhandel. Het Belgische mensenhandelbeleid: gewikt en gewogen, Brussel, Centrum voor gelijkheid van kansen en racismebestrijding, 2005, 112p.
CENTRUM VOOR GELIJKHEID VAN KANSEN EN VOOR RACISMEBESTRIJDING, Jaarverslag 2006. Slachtoffers in beeld, Brussel, Centrum voor gelijkheid van kansen en racismebestrijding, 2007, 136p.
CENTRUM VOOR GELIJKHEID VAN KANSEN EN VOOR RACISMEBESTRIJDING, Jaarverslag 2007. Mensenhandel-en smokkel. Een beleidsanalyse vanuit de visie van een nationaal rapporteur, Brussel, Centrum voor gelijkheid van kansen en racismebestrijding, 2008, 127p.
CENTRUM VOOR GELIJKHEID VAN KANSEN EN RACISMEBESTRIJDING, Jaarverslag 2008. Mensenhandel en – smokkel. Bestrijden met mensen en middelen, Brussel, Centrum voor gelijkheid van kansen en racismebestrijding, 2009, 115p.
CHUANG, J., “Beyond a Snapshot: Preventing Human Trafficking in the Global Economy”, Ind. J. Global Legal Stud. 2006, 137-163.
CLOET, M., Voldongen feit? Opvang en begeleiding van buitenlandse, niet-begeleide minderjarigen, Antwerpen, Garant, 2007, 87p.
COENE, G., “Mensensmokkel en mensenhandel” in COMMERS, R., BLOMMAERT, J.(eds.), Het Belgische asielbeleid: kritische perspectieven, Berchem, EPO, 2001, 73.
CROSBY, A., “Boundaries of Belonging: Reflections on Migration Policies into the 21st Century”, Inter Pares Occasional Paper 2006, 13p.
DE BAETS, P.,“De rol en de functie van de sociale inspectiediensten in de strijd tegen mensenhandel”, Panopticon 2002, 384-401.
DE MANGELEER, K., DE MEULENAER, T., en EL ASJADI, L., “Illegale migratie en mensensmokkel” in VERMEULEN, G. (eds.), Aspecten van Europees materieel strafrecht, Antwerpen, Maklu, 2002, 169-230.
DE PAUW, F., Handel in mensen, Leuven, Davidsfonds, 2001, 158p.
122
DE RUYVER, B., VAN EECKHOUTTE, W., en VAN IMPE, K., Mensenhandel doorgelicht: de Filipijnen als casestudy, Antwerpen, Maklu, 1999, 405p.
DE RUYVER, B., VAN HEDDEGHEM, K., EN SIRON, N.,“De strijd tegen de mensenhandel: beleidsprioriteiten in België”, TvC 2001, 411-417.
DE STOOP, C., Ze zijn zo lief, meneer: over vrouwenhandelaars, meisjesballetten en de bende van de bende van de miljardair, Leuven, Uitgeverij Kritak, 1992, 284p.
DE WIT, J., “Nieuwe wet op mensenhandel rammelt. Centrum voor gelijke kansen en racismebestrijding aast op wetswijziging”, Juristenkrant 2005, afl. 119, 12.
EUROPEES MIGRATIENETWERK, Niet-begeleide minderjarige vreemdelingen. Onthaal, terugkeer en integratie, Brussel, 2009, 87p.
EUROPESE COMMISSIE, Evaluation and monitoring of the implementation of the EU Plan on best practices, standards and procedures for combating and preventing trafficking in human beings, COM(2008) 657.
EUROPESE COMMISSIE, Report of the Experts Group on Trafficking in Human Beings, Brussel, 2004, 239p.
EUROPESE COMMISSIE, Research based on case studies of victims of trafficking in human beings in 3 EU Member States, i.e. Belgium, Italy and The Netherlands, 2001, 402p.
FEDERALE POLITIE, Activiteitenverslag van de federale politie 2007, Brussel, Federale Politie, 2008, 94p.
FOBLETS, M. en VANHEULE, D., “Anno 2006: de Belgische wetgever brengt het vreemdelingenrecht in lijn met de Europese regelgeving. Een tussentijdse stand van zaken”, RW 2006-07, 902-920.
FOBLETS, M.C. en BOUCKAERT, S., “Het Belgische vreemdelingenrecht ingrijpend hertekend. Een overzicht van de wetswijzigingen 2006-2007” in VAN HOUTTE, H., (ed.), Internationaal Privaatrecht, Brugge, die Keure, 5-45.
FRANSSENS, G., “Welke bijstand voor de slachtoffers van mensenhandel? De onduidelijk bevoegdheid van de gespecialiseerde centra”, T. Vreemd 2002, 57-62.
123
GHIJS, I., “Twee keer slachtoffer”, De Standaard, 7 juli 2007.
GHIJS, I.,“Interview op maandag. Heidi De Pauw over mensenhandel”, De Standaard, 26 januari 2007.
GLOBAL COMMISSION ON INTERNATIONAL MIGRATION, Irregular migration, state security and human security, Londen, GCIM, 2005, 33p.
GLOBAL COMMISSION ON INTERNATIONAL MIGRATION, Child trafficking: the worst face of the world, Genève, GCIM, 2005, 33p.
HERBOTS, P., “Richtlijn definieert onderscheid tussen mensenhandel en mensensmokkel”, Juristenkrant 2004, afl. 92, 6.
INTERNATIONAL LABOUR OFFICE, Child Labour. A textbook for university students, Genève, ILO, 2004, 311p.
INTERNATIONAL LABOUR OFFICE, ILO action against trafficking in human beings, Genève, ILO, 2008, 33p.
INTERNATIONAL ORGANIZATION FOR MIGRATION, Second Annual Report on Victims of Trafficking in SouthEastern Europe, Genève, IOM, 2005, 550p.
INTERNATIONAL ORGANIZATION FOR MIGRATION, World Migration. Costs and benefits of international migration, Genève, IOM, 2005, 500p.
INTERNATIONAL ORGANIZATION FOR MIGRATION, World Migration. Managing migration: challenges and responses for people on the move, Genève, IOM, 2003, 379p.
JACQUES, J.P., “Les étrangers victimes de la traite des êtres humains”, Rev.dr.étr. 2007, alf. 145, 47-61.
KELLY, E., Journeys of Jeopardy: A Review of Research on Trafficking in Women and Children in Europe, IOM Migration Research Series No. 11, Genève, IOM, 2002, 69p.
KONING BOUDEWIJNSTICHTING, Belgisch mensenhandelbeleid. Status Questionis, evaluatie en toekomstopties, Brussel, 2006, 101p.
124
KRIEG, S., “Trafficking in Human Beings: The EU Approach between border control, law enforcement and human rights”, E.L.J. 2009, 775-790.
MEESE, J., VAN IMPE, K., VANHESTE, S., Multidisciplinary research on the phenomenon of trafficking in human beings from an international and national perspective: a pilot study with Poland and Hungary, Gent, Universiteit Gent, 1998, 168p.
NATIONAAL ACTIEPLAN, De strijd tegen mensenhandel en mensensmokkel, 2008, 51p.
NATIONAAL RAPPORTEUR MENSENHANDEL, Mensenhandel. Eerste rapportage van de Nationaal Rapporteur, Den Haag, Bureau NRM, 2002, 231p.
NATIONAAL RAPPORTEUR MENSENHANDEL, Mensenhandel. Zevende rapportage van de Nationaal Rapporteur, Den Haag, Bureau NRM, 2009, 721p.
OBOKATA, T., “A human rights framework to address trafficking of human beings”, NQHR 2006, 379404.
OBOKATA, T., “Trafficking of human beings as a crime against humanity: some implications for the international legal system”, ICLQ 2005, 445-457.
OBOKATA, T., Trafficking of human beings from a human rights perspective: towards a holistic approach, Leiden, Koninklijke Brill NV, 2006, 247p.
OBOKATA, T.,“EU Council Framework decision on combating trafficking in human beings: a critical appraisal”, C.M.L.Rev. 2003, 917-936.
Opinion No. 4/2009 of the Group of Experts on Trafficking in Human Beings set up by the European Commission – On a possible revision of Council Directive 2004/81/EC of 29 April 2004 on the residence permit issued to third-country nationals who are victims of trafficking in human beings or who have been the subject of an action to facilitate illegal immigration, who cooperate with the relevant authorities, 16 juni 2009.
125
ORGANIZATION FOR SECURITY AND CO-OPERATION IN EUROPE, Osce Action Plan to Combat Trafficking in Human Beings, 2003.
PAG-ASA, Jaarverslag 2008, Brussel, Drukkerij Jan Verhoeven nv, 2009, 41p.
PAYOKE, Jaarverslag 2005, Antwerpen, Payoke, 2005, 40p.
PAYOKE, Jaarverslag 2008, Antwerpen, Payoke, 2009, 32p.
PEARSON, E., Human traffic, human rights: redefining victim protection, Londen, Anti-slavery International, 2002, 229p.
RIJKEN, C. EN VAN DIJK, J., “Hulpverlening aan slachtoffers van mensenhandel: mensenrecht of beloning?”, JV 2007, nr. 7, 23-38.
RIJKEN, C. en VAN KRIMPEN, L., “The introduction of quality labels in the prostitution sector as a means to combat trafficking in human beings”, Eur. Journ. Crime Cr.L.Cr.J. 2008, 59-88.
ROHT-ARRIAZA, N., “Punishment, Redress, and Pardon: Theoretical and Psychological Approaches” in ROHT-ARRIAZA, N. (ed.), Impunity and Human Rights in International Law and Practice, Oxford, University Press, 1995, 13-23.
SARRICA, F., “The Smuggling of Migrants. A Flourishing Activity of Transnational Organized Crime”, Crossroads 2005, Vol. 5, 153p.
SCARPA, S., Trafficking in human beings. Modern slavery, Oxford, University Press, 2008, 230p.
SMIT, M., “Mensenhandel- een moderne vorm van slavernij”, TvC 2001, nr. 43-4, 45-54.
UNICEF, Kinderhandel, Brussel, Unicef België, 2003, 35p.
UNITED NATIONS HIGH COMMISSIONER FOR HUMAN RIGHTS, Recommended Principles and Guidelines on Human Rights and Human Trafficking, New York, 2002.
126
UNITED NATIONS OFFICE ON DRUGS AND CRIME, Trafficking in Persons: Analysis on Europe, Wenen, UNODC, 2009, 25.
VAN BRIEL, J., SNEIJERS, E., VEREECKE, K. EN BOSSCHEM, N., “Mensenhandel” in VERMEULEN, G., D’ HONDT (eds.), Aspecten van Europees materieel strafrecht, Antwerpen, Maklu, 2002, 231-292.
VAN DER SIJPT, E. en HERBOTS, P., “De verblijfsrechtelijke bescherming van slachtoffers van mensenhandel en smokkel”, RW 2007-08, 1010-1030.
VERMEULEN, G. en ARNOU, L., “Nieuwe Belgische strafwetgeving tegen mensenhandel, mensensmokkel en huisjesmelkerij, context en verkenning van de wet van 10 augustus 2005” in ARNOU, L., DELMULLE, J., DE NAUW, A., Strafrecht en strafprocesrecht, XXXIIste postuniversitaire cyclus Willy Delva, 2005-2006, Mechelen, Kluwer, 2006, 53-106.
VERMEULEN, G., “Publiek-private samenwerking in de prostitutiesector. Zelfregulering op basis van kwaliteitsnormen ter voorkoming van mensenhandel en overlast inzake prostitutie?” in DE RUYVER, B., DEWAELE, C., DE WREE, E., HEBBERECHT, P., MEEUWS, T., PAUWELS, L., PONSAERS, P., REYNDERS, D., VAN DEN HERREWEGEN, E., VANDER BEKEN, T., VAN HEDDEGHEM, K., VAN MALDEREN, S., VERFAILLIE, K. EN VERMEULEN, G., (eds.), Overlast en de maatschappelijke aanpak ervan, Update in de criminologie, Mechelen, Kluwer, 2008, 145-161.
VERMEULEN, G., “Slachtofferbekommernis in mensenhandelcontext: reëel of instrumenteel?” in G. VERMEULEN (ed.), Het slachtoffer van criminaliteit: tussen perceptie en realiteit? Update in de criminologie, Mechelen, Kluwer, 2006, 139-151.
VERMEULEN, G., VAN DEN HERREWEGEN, E., VAN PUYENBROECK, L., Mensenhandel in beeld: Eerste kwantitatieve en kwalitatieve analyse van Belgische slachtofferdata, Antwerpen, Maklu, 2007, 487p.
WIARDA, J., “Trends in de wetgeving inzake mensensmokkel en mensenhandel”, TvC (Themanummer ‘Mensensmokkel en mensenhandel’) 2001, 37-44.
X., De strijd tegen mensenhandel en mensensmokkel. Beleid en aanpak, Brussel, 2008, 24p.
127
ZIMMERMAN, C., HOSSAIN, M., YUN, K., ROCHE, B., MORISON, L. en WATTS, C., Stolen Smiles: a summary report on the physical and psychological health consequences of women and adolescents trafficked in Europe, Londen, The London School of Hygiene & Tropical Medicine, 2006, 24p.
Internet
EUROPESE COMMISSIE, Admission of third country nationals for paid employment or self-employed activity, 15 mei 2000, http://ec.europa.eu/justice_home/doc_centre/immigration/studies/docs/ecotec_en.pdf [3/05/2010].
EUROPESE COMMISSIE, Mensenhandel, augustus 2004, http://ec.europa.eu/justice_home/key_issues/human_trafficking/human_trafficking_1004_nl.pdf [3/05/2010].
EUROPESE COMMISSIE, Measuring Responses to Trafficking in Human Beings in the European Union: an Assessment manual, 21 september 2007, http://tdh-childprotection.org/documents/measuringresponses-to-trafficking-in-human-beings-in-the-european-union [4/03/2010].
EUROPEES PARLEMENT, Resolutie van het Europees Parlement van 10 februari 2010 over voorkoming van mensenhandel, 12 februari 2010, http://www.europarl.europa.eu/sides/getDoc.do?pubRef=-//EP//TEXT+TA+P7-TA-20100018+0+DOC+XML+V0//NL [22/04/2010].
DEBROUX, S.,“Slachtoffers van mensenhandel: tegen wil en dank”, Inforevue 2006, 24-27, http://www.polfed-fedpol.be/pub/inforevue/inforevue4_06/pagasa_nl.pdf, [10/05/2010].
HUMAN RIGHTS WATCH, Commentary on the European Commission Proposal for a Council Directive “on the short-term residence permit issued to victims of action to facilitate illegal immigration or trafficking in human beings who cooperate with the competent authorities”, 1 juli 2002, http://www.hrw.org/en/news/2002/06/30/commentary-european-commission-proposal-councildirective [17/04/2010].
128
OBOKATA, T., “Trafficking and Smuggling of human beings in Europe: protection of individual rights or states interests?”, Web Journal of Current Legal Issues 2001, http://webjcli.ncl.ac.uk/2001/issue5/obok5.html [22/04/2010].
X. , “Kinderhandel: een probleem van deze tijd?”, VNN berichten 2004, 1-34, http://www.vvn.be/files/u1/kinderhandel.pdf [3/05/2010].
http://treaties.un.org/Pages/ViewDetails.aspx?src=IND&mtdsg_no=VII-11-a&chapter=7&lang=en [2/04/2010].
http://m.europa-nu.nl/9353000/1/j9vviaekvp0oeyh/vi8rm2zsfay1 [5/04/2010].
http://www.coe.int/T/E/human_rights/trafficking/1_Overview/Introduction.asp#P21_1220 [25/03/2010].
http://epp.eurostat.ec.europa.eu/tgm/table.do?pcode=tsieb010&tab=table&language=en&plugin=1 &init=1 [24/03/2010].
http://old.goinglobal.com/newsletter_atricles/april07_europe_pay.asp [24/03/2010].
http://www.payoke.org/ [12/04/2010].
http://www.pagasa.be/content.aspx?lang=NL&l=002 [12/04/2010].
http://www.njcm.nl/site/jurisprudentie/show/14 [5/05/2010]. http://ec.europa.eu/justice_home/fsj/immigration/fsj_immigration_intro_en.htm [12/05/2010].
129