zijn stoel. Hij zou niet meer heen en weer hoeven te rennen. ‘Jij hebt het maar voor het grijpen, hè, lobbes,’ zei Sus tegen de inktvis. Hij bekeek de bewegingen van de vangarmen. Het leken wel sierlijke dansbewegingen. Sus stak zijn armen naar voren en probeerde het dier na te bootsen. Hij liet zijn armen door de lucht golven, maar opeens schoot de octopus wakker. Hij liet zijn acht armen allemaal in één richting gaan. Sus deinsde geschrokken achteruit. De zuignappen van de vangarmen bleven aan het glas kleven. Er liep een soort paars vocht uit: inkt. Sus bleef heel even roerloos staan, maar liep dan snel achter de andere kinderen van zijn klas aan.
28
3. Het standbeeld
’s Avonds zat Sus aan de tafel in de woonkamer zijn huiswerk te maken. Hij probeerde een opstel te maken over het klasbezoek aan het aquarium. Elk kind had één vis uitgekozen om over te vertellen. Sus had een hekel aan opstellen maken. Had het gekund tijdens het buitelen, springen, voetballen en rennen, dan had hij het ongetwijfeld minder erg gevonden, maar nu moest hij noodgedwongen stilzitten. Nou ja, stilzitten... Hij wiebelde heen en weer op zijn stoel. Zijn vader zat op de bank, even roerloos als een standbeeld. Bas leek ter plekke in te dommelen. Wat een slaapkop toch! Zelfs als hij stond viel hij in slaap. Niet te geloven! Sus keek weer naar zijn blad papier, maar hij kon er zijn gedachten niet bijhouden. Het leek alsof al zijn ideeën en zinnen zomaar wegdre-
29
ven, als zeewier in het water. Er schoten hem zoveel dingen tegelijk door het hoofd, dat het hem allemaal een beetje te veel werd. ‘Papa, het is hier zo stil,’ zei Sus. ‘Nou, en?’ vroeg zijn vader. ‘Ik kan niet werken als het zo stil is,’ antwoordde Sus. ‘O nee? Dat lijkt dan wel de omgekeerde wereld,’ zei zijn vader. ‘Normale mensen kunnen net het beste werken als het stil is.’ Sus staarde weer naar zijn blad. Het was nog helemaal onbeschreven. Hij kon het eerste woord maar niet vinden. Waarom was opstellen maken toch zo moeilijk? Bas zag eruit alsof hij tien slaappillen had genomen en toch kwamen de woorden zomaar uit zijn pen gevloeid. Sus schroefde de dop van zijn vulpen. Er vielen een paar druppels inkt op zijn blad papier. Het leken net zwarte tranen. De druppel werd een vlek en de vlek werd een figuur. Sus kon niet goed zien wat de figuur voorstelde. Een oc-
topus? Misschien wel. Misschien kon hij die vlek gebruiken als afbeelding van de octopus. Sus schoof zijn blad papier over de tafel naar Bas. ‘Hè?’ zei Bas geschrokken. ‘Wat vind je ervan?’ wilde Sus weten. ‘Wat vind ik van wat?’ vroeg Bas zich hardop af. ‘Van mijn tekening,’ antwoordde Sus. Bas wierp een vluchtige blik op de tekening, maar draaide het blad zelfs niet naar zich toe. ‘Wat stelt die vlek voor?’ ‘Zie je dat dan niet? Dat is een octopus,’ zei Sus geërgerd. Bas zuchtte en schoof het blad terug naar de overkant van de tafel. Hij steunde met zijn kin op zijn hand en schreef verder. Sus kreeg er de kriebels van. ‘Paps, Sus zit met inkt te spelen,’ zei Bas toonloos. Sus hoorde zijn vader tegen hem tekeer gaan, maar hij schonk er geen aandacht aan. Het was toch altijd hetzelfde liedje. Was hij dan echt de
30
31
enige die in die vlek een octopus zag? Sus dacht terug aan die keer toen zijn moeder hem had meegenomen naar een dokter. Die had hem toen ook afbeeldingen van inktvlekken laten zien. ‘Wat zie je hierin, Sus?’ had de dokter telkens weer gevraagd. ‘Een giraffe met een trompet.’ ‘Hm, en hierin?’ ‘Een olifant in een luchtballon.’ Sus wist dat hij door die vlekken te beschrijven zijn verbeelding liet testen. Nadat hij tien tekeningen had bekeken, moest hij naar de wachtkamer. Zijn moeder wilde de dokter nog even alleen spreken. Toen ze naar buiten kwam, was Sus natuurlijk allang ontsnapt uit de wachtkamer. Dat was een fluitje van een cent geweest. Zijn moeder had hem vreemd aangekeken, ook al had Sus niets verkeerds gedaan. Ze had alleen maar gezegd: ‘Je hebt een vreemde fantasie, Sus.’ De hele avond al was het akelig stil in huis, vond Sus. Zijn moeder was weg voor haar lezing
en Bas was een boek aan het lezen. Een boek! Hij zat de hele avond in de zetel en vertrok geen spier van zijn gezicht. Sus had het gevoel dat hij in een poppenhuis leefde. Hij begon zich te vervelen. ‘Heb je zin in een spelletje?’ vroeg hij aan zijn vader. ‘Wat voor spelletje? Een gezelschapsspel?’ Sus keek zijn vader met een meewarige blik aan. Bas keek niet eens op. Blijkbaar had hij niet eens gehoord dat zijn broer iets gezegd had. ‘Ik verveel me,’ zei Sus. ‘Ik wil iets doen.’ ‘Nou goed,’ zei zijn vader, ‘dan maar een spelletje. ’Hij ging rechtop zitten en hield zijn handen met de palmen tegen elkaar. ‘Dit heet standbeeldje spelen,’ zei hij. ‘Standbeeldje? Wat is dat nou voor spel?’ vroeg Sus niet-begrijpend. ‘Het gaat als volgt: de deelnemers zitten om de beurt zo lang mogelijk stil. Wie dit het langst volhoudt, is de winnaar.’
32
33
Sus had niet veel zin in dat spel. Zijn vader had het spelletje ongetwijfeld ter plekke bedacht om hem koest te houden. Nee, daar trapte hij niet in. ‘Wat hadden jullie gedacht...’ probeerde hij. ‘Nee,’ onderbrak Bas hem onmiddellijk. ‘Ik heb geen zin in je ontsnappingsspelletjes. We hebben je overal al een keer opgesloten: in de keukenkast, in de speelkoffer, in de kleerkast... We hebben je geboeid met touw, tape en telefoonsnoeren, en je wist je telkens te bevrijden.’ Dit klopte als een bus. Sus Octopus was de onbetwiste ontsnappingskampioen. Bas had gelijk, een nieuwe uitdaging had geen zin. Maar braafjes als een standbeeld op de bank zitten? Nee, daar bedankte hij voor! Dat was geen spel, het was puur tijdverlies. Maar Sus had geen keuze. Zijn vader overtuigde hem: ‘We spelen het ontsnappingsspel gewoon omgekeerd: je moet niet zo snel mogelijk ontsnappen, maar wel zo lang mogelijk blijven zitten.’
‘Goed,’ zei Sus. ‘Ik zal beginnen.’ Zijn vader deed zijn horloge af en hield zich klaar om de tijd op te nemen. Hij hield zijn hand omhoog en zei: ‘Klaar? Start!’ Vervolgens drukte hij de knop in. Daarna keek hij weer in zijn krant. Sus voelde een soort spanning, alsof het echt om een spel ging. Hij begon te tellen en probeerde intussen zijn lichaam stil te houden. Dat was niet gemakkelijk, want hij was allesbehalve gewend om stil te zitten. Maar hij deed zijn uiterste best. Zijn gezicht bleef star en onbeweeglijk, zijn lichaam bewoog niet. ‘Kijk,’ zei hij. ‘Net een echt standbeeld.’ ‘Standbeelden praten niet,’ merkte Bas op. Sus hield zijn lippen stijf op elkaar. Hij zou bewijzen dat hij heel stil kon blijven zitten. Als hij het wilde, kon hij zo de hele avond blijven zitten. Zo moeilijk kon dat toch niet zijn? Sus sloeg stiekem een blik op het horloge dat op tafel lag. Hij dacht dat er al tien minuten voorbij waren, maar het waren amper twintig seconden.
34
35
‘Ik mag toch wel even gaan verzitten, hè?’ vroeg hij. ‘Ja,’ zei zijn vader zonder op te kijken. ‘Maar je moet wel op de bank blijven zitten, anders is je beurt om.’ Sus trok zijn knieën op tot onder zijn kin. Zo bleef hij een poosje zitten. Hij reikte naar een stripverhaal en probeerde te lezen, maar ook dat hield hij niet vol. Hij zuchtte diep en voelde zijn hart kloppen in zijn keel. Het was alsof hij het bloed door zijn aders hoorde stromen en daar werd hij ongedurig van. Hij strekte zijn benen nog een keer. ‘Hoelang zit ik hier al?’ wilde hij weten. ‘Een halve minuut,’ antwoordde zijn vader, die zijn krant even schudde en daarna weer verder las. Sus zuchtte diep. Hij hoorde het tikken van de klok. Alle geluiden die hij waarnam klonken als die van een orkest. Een oorverdovend geraas. Men wilde hem gek krijgen, dat was wel duidelijk. Het leek wel een complot om hem op
36
tilt te doen springen. Hij voelde zijn grote teen tintelen. ‘Dit is een stom spel,’ zei hij opeens. ‘Misschien wel, maar wie eraan begint, moet het ook uitspelen. Anders vliegt hij zijn bed in,’ zei zijn vader met een knipoog. Bas keek even op. Sus sloeg zijn armen over elkaar, maar liet ze meteen weer zakken. Hij wist er geen raad mee, evenmin als met zijn benen, zijn vingers en zijn hoofd. Hij moest bewegen! ‘Je hebt de grens van één minuut overschreden,’ zei papa. ‘Het lijkt wel een eeuwigheid,’ grapte Bas. Maar Sus kreeg het alsmaar moeilijker. Hij beet op zijn tanden om niet van de bank te springen en de trap op te rennen. Hij keek naar de vloer, de tafel, de televisie. Sus zat op een eiland en hij kon er niet af. ‘Gaat het een beetje?’ vroeg Bas spottend. ‘Ik voel het huis al trillen. Je staat op het punt om los te barsten, hè?’
‘Nee, hoor,’ zei Sus, maar dat was gelogen en geen klein beetje ook. Hij hield het niet lang meer vol, dat wist hij wel zeker. Hij voelde zich op een vreemde manier aangetrokken tot alle dingen om hem heen. Het was alsof er elk moment een veer uit de bank kon springen die hem als een katapult weg zou slingeren. Terwijl hij nog even op zijn tanden beet, probeerde hij aan andere dingen te denken. Aan de lezing van zijn moeder. Hij wist niet precies waarover die ging, maar hij wist wel dat er veel mensen kwamen luisteren. Het had vast weer iets te maken met kinderen zoals Sus, die nooit stil konden blijven zitten en die het moeilijk hadden hun aandacht bij hun huiswerk en zo te houden. Het denken hielp, maar niet lang genoeg. Sus sprong van de bank, hij kon niet anders. ‘Ik voelde opeens kramp in mijn benen,’ zei hij verontschuldigend. ‘Jij krijgt wel heel snel krampen,’ zei zijn vader. ‘Je hebt het amper twee minuten volgehou-
38
39
den. Ga nu maar naar bed, het is al laat. En vergeet je pilletje niet te nemen, Sus Octopus de Grote Ontsnappingskunstenaar.’
40