Plantaardig Vaalgroene blaadjes drongen tevergeefs uit een omvergeblazen zak. Klapperend in de wind nam het plastiek beslag op alle gunstige plekjes zon, sneed de wortels van de regen af en hinderde de stengels in elke natuurlijke groeirichting. Een ongelijke krachtmeting die Sam raakte alsof ze deel uitmaakte van zijn eigen strijd. Hij raapte de achtergelaten plant op van het trottoir en wandelde er mee naar huis. Daar ging hij met een zak humus en een grote pot in de weer. ‘Vandaag heb ik een lotgenoot gevonden,’ zei hij tegen zijn moeder. ‘Iemand die niet meer vraagt dan een beetje water en die even geduldig is als ik zijn moet.’ De gevulde pot plaatste hij op hun balkon. De volgende dagen negeerde hij zijn televisie en bracht vele uren door op het terrasje. Hij rookte pakken sigaretten, maar ademde evenzeer de prille lentelucht in. Hij wou zijn plant een naam geven, maar bij het uitspreken van de mogelijkheden, scheen het groeisel dit idee te verwerpen. Wel zocht hij op het internet, aan de hand van haar bladvorm en knoppen, haar soortnaam op. Volgens de website betrof het een wingerd. Op de bladeren van de plant verscheen een gezonde blos en ook zijn wangen kleurden onder de nog schuchtere zon. ‘Ik ben blij dat je je oude hobby hervonden hebt,’ zei zijn moeder. ‘Het doet je duidelijk goed. Spijtig dat je er hier zo weinig plaats voor hebt.’ Ze woonden sinds kort in een betonnen gebouw. Het bestond uit een opeenstapeling van aaneengesloten blokken, gekneld tussen een treinspoor en de aanloop tot een brug. Zonder enige herkenbare symmetrie vormde het een compromis aan deze verkeersaders, met rechte lijnen die nooit doorliepen en hoeken die ofwel te scherp, ofwel te stomp waren. Het was haast een wonder, zoals zijn moeder steeds zei, dat de vloeren horizontaal liepen. De wingerd echter trok zich daar niets van aan. Terwijl deze steeds hoger klom, begon er in Sams hoofd een idee te leven. In zijn dagdromen zag hij de kale, vuile muren en de nog niet scheve daken omgevormd tot een hangende tuin. ‘Misschien kan ik op het dak van ons appartementsgebouw wat 1
planten laten groeien?’ opperde hij tegen zijn moeder. ‘Hmmm,’ zei deze. ‘Waarom niet? Vraag het eens aan de conciërge.’ Hij was de conciërge enkele keren tegengekomen en de indruk die deze nagelaten had, bemoedigde Sam niet bijster. Steeds gingen de ontmoetingen gepaard met een zwaar, dreigend geluid dat omsloeg, zodra de ketting genoeg speling bood, in om zich heen graaiende tanden. Dat was de hond. Meneer Hesbont zelf was al even gedrongen, met een musculatuur waaraan hij vele uren training per week besteedde en een grijns waarmee hij zich tevreden betoonde over het gegrom van zijn terriër. Tot tweemaal toe stond hij tevergeefs voor Hesbonts deur. Pas bij de derde keer vond hij de moed om aan te bellen. Onmiddellijk galmde het geluid van de hond door de gang. Vervolgens hoorde hij gekijf, het slot werd ontgrendeld en het gezicht van de conciërge verscheen. ‘Ja?’ vroeg deze, op een manier die duidelijk maakte, dat Sam maar beter een goede reden had om te storen. ‘Goedendag,’ zei hij. ‘Ik ben Sam. Ik woon op de eerste etage. Ik vroeg me af of ik het dak van ons gebouw mag gebruiken? Ik zou er graag wat planten kweken.’ ‘Planten kweken op het dak?’ herhaalde de man, met ongeloof in zijn stem. ‘Ja,’ zei hij. ‘Ik zou het uitzicht van ons gebouw graag wat opfleuren. Niet dat het er onverzorgd bij ligt. Dat bedoel ik niet. Ik heb gewoon groene vingers en die gebruik ik graag. Helaas heb ik geen ruimte op mijn appartement. Het dak, als dat mag, lijkt me wel geschikt.’ ‘Als je dat wilt doen,’ zei de conciërge, ‘moet je het maar vragen op de algemene vergadering. Maar ik betwijfel of ze daarin toestemmen. De hulpdiensten hebben vrije toegang nodig en de verzekeringen doen in ieder geval moeilijk. Trouwens, het gebouw zal binnenkort geschilderd worden. Dat zal het zeker genoeg opfleuren.’ ‘Maar,’ sputterde hij tegen, ‘wat groen kan toch geen kwaad?’ ‘Daar heb je een balkon voor,’ zei Hesbont. Na de weigering voelde hij zich, hoewel hij niets anders verwacht had, teleurgesteld. Hij bracht hele namiddagen door in bed, tot het etenstijd werd en de televisie zijn avonduren vullen kon. Zijn plant echter deed het goed en op een dag merkte hij dat deze ondersteuning nodig had. Met bijbehorende beugels hing hij een houten rooster op tegen de wand. Het hekwerk, gekocht in de plaatselijke doe-het-zelf-winkel, was ongeveer een halve meter breed en meer dan twee meter lang. Daarmee reikte het tot het balkon van zijn bovenbuur. De ranken van zijn plant kon hij nu al op een derde van deze hoogte aan het rasterwerk vastbinden. Met de komst van de zomer, werd het buiten steeds aangenamer vertoeven. Hij ging deeltijds in de supermarkt om de hoek werken, meer om zijn moeder te sussen dan voor het geld, dat hij, op het kopen van sigaretten na, allemaal spaarde. Zijn vrije namiddagen bracht hij door op het terras, 2
waar hij, zittend op de enige stoel die er naast de pot op paste, doorheen kranten en tijdschriften bladerde. Ondertussen sloeg hij het komen en gaan van de medebewoners gade. Eén van de bewoners, hij vermoedde zijn bovenbuur, stak bij het toekomen steeds zijn hand op. Andere bewoners, zoals de Indiërs, bleven dan weer in hun eigen wereldje. Ze ratelden hun onverstaanbaar taaltje of keken strak naar de grond. Dan was er nog het meisje, dat steeds op onvoorspelbare momenten toekwam of wegging en waarvoor hij zich, te verlegen om haar aandacht te trekken, in zijn lectuur terugtrok. En natuurlijk was er Hesbont die hem, bij het uitlaten van zijn hond, altijd even meewarig aankeek om dan, zonder te groeten, het blokje om te gaan. De vriendelijk zwaaiende bovenbuur kwam hij af en toe tegen in de supermarkt, maar vandaag trof hij hem op de stoep tegenover hun appartementsgebouw. ‘Je plant doet het goed,’ zei de man. ‘Het zal niet lang meer duren, of hij palmt ook mijn balkon in.’ Sam knikte. ‘Het is een echte klimmer,’ zei hij. ‘Een wingerd.’ ‘Hij doet me steeds aan mijn geboorteland denken.’ ‘Hoezo?’ vroeg hij. ‘Daar groeide ook zo een plant tegen onze gevel,’ zei de man. ‘Als kind klom ik, met behulp van haar takken, helemaal tot aan het raam op de eerste verdieping. Dat was erg handig op momenten dat ik ongezien thuis geraken moest.’ Hij glimlachte, reikte naar zijn pakje en bood de man ook een sigaret aan. ‘Neen, dank je,’ zei deze. ‘Ik rook alleen waterpijp.’ ‘Waterpijp hé. Dat zou ik wel eens willen proberen.’ ‘Dan moet je zeker eens langs komen!’ ‘Dat zal ik doen,’ zei hij, de man de hand schuddend. ‘En ik zal de trap nemen, in plaats van langs mijn plant omhoog te klimmen.’ Twee weken later ontving Gökhan hem op zijn appartement. De waterpijp werd met appeltabak gevuld, de kopjes vanuit hoge positie met muntthee. De televisie stond afgesteld op een Turkse zender. Sam vertelde over de avontuurlijke rondreis die hij ooit met zijn ouders in Turkije gemaakt had. Ze maakten zich vrolijk over toeristen die nooit een voet buiten hun hotel plaatsten. Toen kwam zijn vader ter sprake. ‘Die heeft mijn moeder verlaten,’ zei hij. ‘Van de ene dag op de andere, niet eens zo heel lang geleden.’ ‘Het spijt me dat te horen,’ zei Gökhan. ‘Dat moet moeilijk voor je zijn.’ ‘Het is een hele aanpassing. Ik heb mijn studies opgegeven. We zijn hier komen wonen. Het leven is niet zo gemakkelijk meer.’ ‘De moed niet opgeven, Sam,’ zei Gökhan. ‘Zoals jullie hier zeggen, na regen komt zonneschijn. Zelfs in dit zo regenachtige land als België.’ Tijdens het verstrijken van de zomer palmde de plant het balkon van 3
zijn sympathieke bovenbuur in. Ze hingen een tweede klimhulp op, aan de andere kant van Gökhan’s terrasje, zodat de wingerd een zigzag beschrijven kon. Dat bood ruimte aan de plant voor het volgende jaar, want de herfst was in aantocht. Sam schreef zich in voor de richting tuinarchitectuur. Met frisse moed en zelfs plezier woonde hij de eerste lessen bij. Wat hem vooral goed deed, was het contact met zijn medestudenten. In de winter vergezelde hij zijn moeder naar de algemene vergadering van appartementseigenaren. In zijn handen hield hij een papiertje met een pleidooi voor meer groen op en omheen hun gebouw. Ze gingen zitten aan de rechthoekige samengestelde tafel en keken toe hoe de genodigden binnen druppelden. Hesbont en meneer Joostens, de syndicus, waren er al, enkele gepensioneerden kwamen toe, dan Gökhan, die naast Sam plaats nam, vervolgens een paar mensen die hij nooit eerder zag en tenslotte het Indisch echtpaar. Eerst kwam de controle van de gemaakte kosten en de rekeningen aan bod, daarna werd de opbouw van het reservekapitaal geëvalueerd, er ontstond een korte discussie over de maandelijkse bijdragen, waarbij dezelfde bedragen in voege bleven, vervolgens keurde men het vernieuwen van de gemeenschappelijke elektriciteitskast goed, om ten slotte tot het opfleuren van hun gebouw te komen. ‘Zoals op de vorige vergadering beslist, hebben we een aantal offertes gevraagd voor het schilderen van de buitengevels.’ De syndicus noemde enkele bedragen. ‘Als ons reservekapitaal blijft groeien zoals het dat nu doet, hebben we volgende zomer voldoende om dit werk aan te vatten.’ De man schraapte zijn keel. ‘Is iedereen hier nog steeds mee akkoord?’ Dit, zo voelde Sam, was het moment om in te grijpen. Hesbont was hem echter voor. ‘Als we deze maatregel goedkeuren,’ zei de man, ‘dan dienen alle te schilderen oppervlakken, inclusief de balkons, vrij te zijn van voorwerpen, zoals droogrekken, versieringen en planten.’ Deze aanval op zijn plant bracht hem van zijn stuk. ‘Kunnen we niet beter,’ stamelde hij, de mooie woorden op zijn papiertje vergetend, ‘kunnen we niet beter het gebouw opfleuren met wat planten, zoals klimop?’ ‘Dat is een aardig idee,’ zei de conciërge. ‘Maar in de praktijk zal het niet hetzelfde effect opleveren. Als dit soort vegetatie al niet onze muren beschadigd. Persoonlijk geef ik de voorkeur aan de professionele oplossing die nu op tafel ligt.’ De moed ontbrak hem, om daar iets tegen in te brengen. De stilte die viel duurde steeds langer en werd steeds moeilijker te doorbreken. ‘Mijn zoon,’ zei zijn moeder uiteindelijk, ‘is erg gesteld op de plant die op ons balkon groeit. Voor hem vormt deze een voorbeeld van natuurlijke verfraaiing. Er gaat tenslotte niets boven de natuur wat schoonheid betreft.’ Hij knikte. ‘En ons gebouw is daar uitermate geschikt voor.’ ‘In theorie kan dat allemaal wel kloppen,’ zei Hesbont, ‘maar 4
praktisch gezien zal het een hoop problemen opleveren. Insecten, slijtage en zelfs schade. Ik denk ook aan het onderhoud. Wie gaat dat allemaal snoeien en water geven? Ons gebouw overgroeien met vegetatie brengt een hoop verantwoordelijkheden met zich mee, die allemaal gedeeld moeten worden. En als iemand het laat afweten, zoals een kortstondige huurder, is het resultaat ook om zeep. Ik vermoed dan ook dat het een onverzorgd en slordig zootje opleveren zal.’ ‘Ik denk dat we hierover stemmen moeten,’ zei de syndicus. ‘Dan weten we meteen of het een haalbaar idee is. Hoe we het dan praktisch aanpakken, bekijken we daarna wel.’ Hij knikte. Negen stemmen gingen op voor het verven. Slechts drie gemachtigden, waaronder zijn moeder en Gökhan, kozen voor zijn hangende tuin. ‘Dat is dan duidelijk,’ zei Joostens. ‘Volgende zomer laten we ons gebouw schilderen.’ Hij voelde zich verslagen. Onderweg huiswaarts kon zelfs Gökhan hem niet opbeuren. De rest van de winter bood slapen, naast veel tv kijken, hem een uitweg uit zijn neerslachtige gemoedstoestand. Hij woonde de lessen bij, maar hield zich verre van alle studentikoze activiteiten. Wel zag hij, als lichtpuntje in al die maanden, het buurmeisje, waar hij zo verlegen voor was, geregeld naar hem terugkijken. Ze studeerde aan hetzelfde instituut waar hij school liep en soms zat hij met haar op de bus. Enkele keren knikte ze hem zelfs vriendelijk toe. Hoewel het botten van zijn plant hem als tevergeefs voorkwam, schonk de eerste mooie lentedag van het jaar hem toch voldoende moed om haar aan te spreken. ‘Volgens mij heet je Lien,’ zei hij, op het bankje van de bushalte plaats nemend. Ze lachte. ‘Dat weet je van de naamplaatjes aan onze bellen.’ ‘En jij weet blijkbaar dat we in hetzelfde gebouw wonen.’ ‘Natuurlijk,’ zei ze, ‘ik ben een fan van je plant. Wist je trouwens dat we in een heel bijzonder gebouw wonen?’ ‘Je bedoelt grauw en mistroostig?’ ‘Niet echt. Het mag er dan wel grauw en mistroostig bij liggen, maar dat was zeker niet de bedoeling van de architect, Jacques Walders. Ik heb er een taak over geschreven, weet je. Ik studeer architectuur.’ ‘Daarom dus dezelfde school,’ zei hij. ‘Ik volg een opleiding tot tuinarchitect!’ ‘Wat leuk,’ lachte ze. ‘Dan zal mijn verhaal je zeker boeien.’ Hij knikte. ‘Vertel alsjeblieft verder.’ ‘Walders, onze architect, verzette zich hevig tegen het in de zijn tijd heersende functionalisme. Hij vond al die rationaliteit maar niets. Niet het samenbrengen van functie en esthetiek moest het menselijke lot verbeteren, maar juist een architectuur van de chaos, van complexiteit en onvoorspelbaarheid. Geen wonder dus dat hij zijn inspiratie haalde uit de 5
natuur. Ons gebouw bijvoorbeeld, of je het er nu in ziet of niet, is gebaseerd op een rotspartij.’ ‘Ja,’ zei hij, op het moment dat hun bus kwam aanrijden, ‘een rotspartij herken ik er wel in.’ Hij vond een plaatsje achteraan. ‘Daarom vind ik je plant ook zo leuk,’ zei Lien, die naast hem zitten ging. ‘Het is alsof die tegen de rotsgevel opklimt.’ Enthousiast vertelde hij haar wat hij tijdens de algemene vergadering had willen zeggen. Het plan om hun gebouw om te vormen tot een hangende tuin. Een ziggoerat van Babylonië. Helaas moest hij er bij vertellen dat de eigenaars, met de conciërge op kop, dit niet zitten zagen. ‘Niet opgeven,’ zei Lien. ‘Ik zal je helpen!’ ‘Hoe dan?’ vroeg hij. ‘We zullen ze overhalen,’ zei ze. ‘We werken je plan uit tot in de kleinste details, met een kostenraming en al. Ik zorg voor het architectonische gedeelte en jij voor de plantkundige invulling. We hebben nog tijd om ze te overtuigen!’ Terwijl de wingerd zich verder en verder over de muur uitstrekte, werkten ze samen aan hun project. Ze informeerden zich bij hun leerkrachten, lazen enkele boeken over daktuinen en overwogen de mogelijkheden van levende muren. Sam bestudeerde een automatisch irrigatiesysteem en Lien berekende de druk die de daken aankonden. Zij maakte een driedimensionale simulatie van het gebouw en hij vulde deze met virtuele planten. Hun bevindingen goten ze in een mooi met schetsen aangevuld plan. Een officiële brief van de syndicus spoorde hen aan voortgang te maken. Uiterlijk over een maand, aan het begin van de zomer, moest hij zijn plant verwijderen om plaats te maken voor het verven. Sam voelde zich kwaad. Maar het resultaat van hun inzet moedigde hem aan om door te zetten. Hun eerste bezoek brachten ze aan Gökhan. ‘Wist je dat je plant vruchten draagt?’ vroeg deze, nadat hij een snelle blik geworpen had op hun voorstel. ‘Vruchten?’ vroeg hij verrast. Ze namen een kijkje op Gökhan’s balkon, waar een onrijp trosje druiven aan één van de ranken bungelde. ‘Ik heb me vergist,’ zei hij. ‘Wow. Het is geen wingerd maar een druivelaar!’ ‘Ja,’ lachte Gökhan. ‘Het zou echt zonde zijn moest je zo een mooie en nuttige plant verwijderen. Zorg dus dat jullie ze overhalen. Mijn goedkeuring hebben jullie alvast.’ In de week die volgde bezochten ze één voor één de andere eigenaars. Ze lieten hen de plannen zien, schetsten de historische relevantie van het project en toonden aan dat de prijs onder die van het verven bleef. 6
Zo overhaalden ze een ruime meerderheid hun eis voor een extra vergadering te steunen. Ze overhandigden de petitie aan de syndicus. Twee weken later belegde deze een uitzonderlijke vergadering. Deze ging door in hetzelfde zaaltje als de vorige keer. Twee genodigden gaven geen gehoor aan de oproep. Dat verkleinde hun kans om de benodigde twee derde meerderheid over te halen. Daar stond tegenover dat degenen die wel aanwezig waren, hen op hun minst een kans gaven. Op de conciërge na natuurlijk, die hem onvriendelijk aanstaarde. Lien nam als eerste het woord. Op haar hoogst enthousiaste manier vertelde ze over het leven en werk van Jacques Walders, die met zijn steeds buitenissigere projecten, een van de grootste architecten van België had kunnen zijn. Had kunnen zijn, want naast hun eigen gebouw, waren slechts weinig van zijn ontwerpen ooit verwezenlijkt. Vervolgens besprak ze met veel technisch inzicht de architectuur van hun gebouw, met zijn breuklijnen en richels, zijn uitzonderlijke draagkracht en zijn trapsgewijze opbouw. Als laatste toonde ze een foto van de rotspartij waarop het gebaseerd was. Op verscheidene plaatsen was deze rots overgroeid met vegetatie. ‘In overeenstemming met de visie van Jacques Walders,’ nam Sam het woord nu over, ‘stellen we voor ons gebouw te verfraaien met natuurlijke middelen.’ Hij praatte zo traag als zijn gespannen zenuwen hem toelieten. ‘Zoals de rots op de foto schuil gaat onder de vegetatie, willen we ook de rots waarin we wonen voorzien van planten. Door de structuur en stevigheid van het gebouw leek de architect op voorhand rekening te houden met deze inkleding.’ Op het scherm achter hem projecteerde Lien de simulatie waaraan ze zolang gewerkt hadden. ‘Dit is een beeld van ons gebouw zoals het zou kunnen worden.’ Hij liet zijn blik over het publiek glijden. De toehoorders waren duidelijk onder de indruk. ‘Zoals jullie kunnen zien hoeven er geen structurele ingrepen plaats te vinden. We laten een aantal klimplanten, zoals wilde bosrank, klimop, Japanse kamperfoelie en wingerd langs de muren opklimmen. Slechts enkelen van deze planten hebben een steunrek nodig. Van de daken en de richels laten we op hun beurt hangplanten, zoals dwergmispel, braam en kardinaalsmuts naar beneden groeien. Daarvoor voorzien we grote, verankerde bakken die we met de juiste aarde vullen. Van veel van deze planten zijn trouwens cultivars beschikbaar, die ook in de winter groen blijven.’ Vervolgens was Lien weer aan de beurt. Ze overliep de kosten waaruit bleek dat de prijs onder die van het schilderen bleef. Bovendien zou het project voor een aanzienlijke meerwaarde van de appartementen zorgen. Hun gehoor reageerde met een instemmend gemompel. ‘Ons laatste puntje is het onderhoud,’ zei Sam. ‘Omdat we een automatisch bevloeiingssysteem voorzien, zal dit beperkt blijven tot het 7
jaarlijks snoeien. We stellen voor om voor deze klus, of een firma in te huren, of om een werkgroep op te richten en het zelf te doen. Ikzelf en Lien zijn alvast kandidaat om ons deze taak op ons te nemen.’ Tijdens de vragenronde die volgde bleef de conciërge stil. Gökhan stelde zich kandidaat om mee te helpen met de verwezenlijking van het project. Twee andere personen volgden hem. Er klonken complimentjes op en aanvullende ideeën werden geuit. In deze goedkeurende sfeer, leek de stemming een formaliteit. Alle aanwezigen gingen akkoord met hun plan, op Hesbont na, die zich onthield. Thuis vulde zijn moeder een aantal glazen met schuimwijn. Gökhan had een tros druiven bij. ‘Van de winkel,’ verklaarde hij. ‘Zodat de jouwe in alle rust nog wat kunnen rijpen.’ Lien praatte honderduit over hun overwinning. De examens stonden voor de deur, maar daar maakten ze zich geen van beide zorgen over. Even ging hij voor een sigaret naar buiten, hoorde het gelach van hun bezoek tot op het terras. Naast hem, wuivend in de koele avondbries, rankte zijn plant, als voorbode van hun hangende tuin, hemelwaarts.
Jan Van Dyck @ Fantasmania.be
8