SUCCESSIEWET 1956 Herziening successiewet 2010
René Breemans e 1 druk 17 juli 2010
© 2010 René Breemans Deze tekst mag zonder toestemming niet commercieel worden gebruikt. Deze tekst is informatief en er kunnen geen rechten aan worden ontleend.
Successiewet 1956 Herziening 2010
blz 2
Inhoud Geschiedenis Erfbelasting Krachtens erfrecht verkregen Wettelijke verdeling Ouderlijke boedelverdeling Uitbetalen erfdelen kinderen Tarief Vrijstellingen Erfbelasting Heffingsrente Partner Kinderen Kleinkinderen Ouders Overige verkrijgers ANBI SBBI Gezamenlijke verkrijging 30 dagen clausule Onroerende zaken Onroerende zaken, schenking Onroerende zaken, uitstel van betaling Percentage Onderbedelingsvorderingen Verkoop woning, verkoper blijft wonen Polisuitkeringen Pakketten Schenkingen binnen 180 dagen Aftrek schulden Schenkbelasting Schenkingen ouders aan kind Eenmalige verhoogde vrijstelling Eenmalige vrijstelling eigen woning Eenmalige vrijstelling studie Schenking aan kleinkinderen Schenking aan anderen Schenking en schulden Schenking en inkomstenbelasting Schuldigerkenningen Waardering Buitenlands vermogen Ondernemingen Bedrijfsopvolging Voorbeelden bedrijfsopvolging Overige voorbeelden
Successiewet 1956 Herziening 2010
4 5 6 7 12 13 14 15 16 18 23 24 25 26 27 28 29 30 31 37 39 42 43 45 47 48 49 50 51 52 53 54 56 57 58 59 60 61 63 64 67 68 73 77
blz 3
Geschiedenis Nalatenschappen worden al zeer lange tijd op een of andere wijze belast. In het begin was de belasting een soort afdracht aan de leenheer door de erfgenaam die de boerderij overnam. Daarna kwam er een soort gewestelijke belasting waarbij men van de waarde van de onroerende zaken uitging. In sommige andere gewesten onderwierp men ook de waarde van de roerende zaken aan dit recht, zonder rekening te houden met de schulden. Onder Koning Lodewijk Napoleon werden deze gewestelijke regelingen vervangen door de Ordonnantie op het recht van successie van 1805, de zogenoemde Ordonnantie van minister Gogel. Deze Ordonnantie belastte het saldo van de hier te lande opengevallen nalatenschappen. De belasting werd dus geheven over de baten minus de schulden. In 1812 werd een Franse wet ingevoerd. De klok werd weer teruggezet, want deze wet hief de belasting over de waarde van de tot een nalatenschap behorende zaken, zonder aftrek van schulden. Na de Franse overheersing werd de Ordonnantie van 1805 weer uit de kast gehaald. Op 13 mei 1859 werd een nieuwe wet ingevoerd, de Successiewet 1859, die al erg veel overeenstemming had met de wet die we nu kennen. Door vele wijzigingen in de Successiewet 1859 kreeg deze wet een karakter van een verkrijgingbelasting waarbij gelet werd op wat ieder uit een nalatenschap verkreeg. Deze verkrijging werd, afhankelijk van de verwantschap tot de erflater, belast naar een schijventarief. In 1948 werd een wetsvoorstel bij de Tweede Kamer aanhangig gemaakt, waarbij de Successiewet 1859 een algehele herziening moest ondergaan. Het zou echter tot 1 augustus 1956 duren voordat deze wet in werking kon treden. Tegenwoordig werken we nog steeds met de Successiewet 1956. Ingaande 1 januari 1981 is er sprake van een Successiewet met tarieven en vrijstellingen, die jaarlijks geïndexeerd worden. In april 2009 heeft de Staatssecretaris van Financiën een wijziging van de Successiewet 1956 voorgelegd aan de Tweede Kamer. Het tarief van de Successiewet bestond tot en met 31 december 2009 uit 3 tariefgroepen en 7 tariefschijven + een tariefgroep voor kleinkinderen. Met ingang van 1 januari 2010 bestaan er nog maar 2 tariefgroepen en 2 tariefschijven + één tariefgroep voor kleinkinderen. In dit boek wil ik vooral de nadruk leggen op de wijzigingen die met ingang van 1 januari 2010 zijn ingevoerd. Tot 31 december 2009 werd er in de Successiewet 1956 gesproken over successierecht, schenkingsrecht en recht van overgang. Bij de herziening 2010 van de Successiewet 1956 is het recht van overgang vervallen en is de naam successierecht veranderd in: “Erfbelasting” en de naam van het schenkingsrecht in: “Schenkbelasting”.
Successiewet 1956 Herziening 2010
blz 4
Erfbelasting Erfbelasting wordt berekend over de waarde wat krachtens erfrecht wordt verkregen door het overlijden van iemand die ten tijde van het overlijden in Nederland woonde. Wat krachtens erfrecht wordt verkregen, blijkt ten eerste uit Boek 4 van het Burgerlijk Wetboek. Zie ook Nieuw Nederlands Erfrecht door René Breemans (te downloaden via www.bookboon.com ). Ten tweede kent de Successiewet 1956 een aantal fictief erfrechtelijke verkrijgingen, die ook zijn belast met Erfbelasting.
Voorbeeld De heer Jansen woonde sinds zijn geboorte in Amsterdam, waar hij op 2 maart 2010 komt te overlijden. De erfgenamen zijn de kinderen van de erflater. Deze kinderen woonden ook in Amsterdam en omgeving. Omdat erflater zijn laatste woonplaats in Nederland was, is er in Nederland erfbelasting verschuldigd. Indien de heer Jansen kinderen/erfgenamen had die in het buitenland wonen en eventueel ook nog een huis in Frankrijk bezat, dan is in Nederland ook Erfbelasting verschuldigd. Ook over de waarde van het huis in Frankrijk. Het is niet van belang waar de erfgenamen wonen of in welk land het vermogen is, er wordt gekeken waar de overledene zijn laatste woonplaats had, daar is dan het wereldvermogen van erflater onderhavig aan Erfbelasting.
Successiewet 1956 Herziening 2010
blz 5
Krachtens erfrecht verkregen (artikel 1, lid 1, 1° SW ) Op 1 januari 2003 is het Nederlandse erfrecht veranderd. De langstlevende partner heeft daarbij meer voordelen en rechten verkregen. Met de langstlevende partner wordt bedoeld de gehuwde partner of de geregistreerde partner en dus niet de ongehuwde samenwonende partner. Het is de bedoeling van de wetgever dat de langstlevende partner na het overlijden van de andere partner door kan leven, zoals de partner dit was gewend en dat er geen financiële problemen kunnen ontstaan om de erfdelen aan de kinderen uit te betalen. Iemand kan ook tijdens zijn leven een testament hebben gemaakt. Wanneer een erflater na het maken van een testament komt te overlijden, gaan eerst de bepalingen in dat testament voor op de regels van het wettelijk erfrecht. Is er geen testament, dan gelden de regels van het wettelijk erfrecht. Boek 4 van het Burgerlijk Wetboek heeft de erfgenamen in 4 groepen verdeeld. Zijn er erfgenamen van de eerste groep aanwezig, dan komen de andere groepen niet meer aan de beurt. Zijn er geen erfgenamen in groep 1, dan wordt gekeken naar de erfgenamen in groep 2 enz. De groepen volgens artikel 4:10 Burgerlijk Wetboek zijn: Groep Groep Groep Groep
1: 2: 3: 4:
de partner en kinderen ouders, broers en zusters grootouders overgrootouders.
De partner is de echtgenoot, echtgenote of geregistreerde partner. Ieder persoon in elke groep erft een gelijk deel. In elke groep is plaatsvervulling van toepassing. Dat wil zeggen, is er iemand vooroverleden, dan komen de kinderen van deze vooroverleden persoon in de plaats van deze vooroverledene. Wanneer is vastgesteld wie de erfgenamen zijn, kan het aandeel in het saldo van elke erfgenaam worden bepaald. voorbeeld. Man overleden, laat na een echtgenote, 1 kind en 2 kleinkinderen. (kinderen van vooroverleden kind). De erfgenamen van de man zijn nu de echtgenote en 1 kind voor 1/3 deel en de 2 kleinkinderen middels plaatsvervulling ieder voor 1/6 deel.
Successiewet 1956 Herziening 2010
blz 6
Wettelijke verdeling De wettelijk verdeling is van toepassing, wanneer de erfgenamen de langstlevende echtgeno(o)t(e) (of geregistreerde partner) en kinderen zijn. Wanneer er geen testament was konden de kinderen voor 1 januari 2003 hun erfdeel na overlijden van vader of moeder direct opeisen. De langstlevende was toen verplicht de erfdelen van de kinderen uit te betalen. In ernstige gevallen moest de langstlevende, om de erfdelen aan de kinderen uit te kunnen betalen, eerst de eigen woning verkopen en zelf naar een bejaardentehuis gaan. Met ingang van 1 januari 2003 heeft de wetgever de langstlevende partner beter beschermd, door de langstlevende meer rechten te geven. Het is de bedoeling van de wetgever dat de langstlevende
partner na het overlijden van de andere partner door kan leven, zoals de partner dit was gewend en dat er geen financiële problemen kunnen ontstaan om de erfdelen aan de kinderen uit te betalen. De wettelijke verdeling wil zeggen dat alle vermogensbestanddelen van de nalatenschap wordt toebedeeld aan de langstlevende partner, tegen inbreng van de waarde hiervan in contanten. De langstlevende partner blijft de erfdelen van de kinderen in contanten aan hun schuldig. Deze vordering van de kinderen is eerst opeisbaar bij overlijden van de langstlevende. De langstlevende partner hoeft geen zekerheid te stellen. De kinderen erven derhalve een vordering in contanten op partner erflater, ter grootte van hun erfdeel, en krijgen dit pas na overlijden van de langstlevende. Over de deze vordering moet de langstlevende een rente aan de kinderen betalen. De rente is daarbij wettelijk vastgesteld op de wettelijke rente minus 6. Ook kunnen de erfgenamen onderling, binnen 8 maanden na overlijden, een ander percentage afspreken. De rente wordt jaarlijks bij de hoofdsom bijgeschreven en de hoofdsom + rente zijn opeisbaar bij overlijden langstlevende. Bij een testament kan een erflater ook bepalen of de wettelijke verdeling wel of niet van toepassing is. Ook kan in een testament met toepassing van de wettelijke verdeling een ander rentepercentage worden opgenomen, die de langstlevende over de erfdelen kinderen moet betalen Voorbeeld De nalatenschap bestaat uit banktegoeden huis en auto, totaal € 75.000. Echtgenote en 2 kinderen erfgenaam, ieder voor 1/3 deel is € 25.000 De langstlevende echtgenote verkrijgt van rechtswege de auto, huis en banktegoeden en moet een bedrag van € 50.000 schuldig blijven aan de kinderen. (aan ieder kind € 25.000). Wordt er geen rente afgesproken, dan moet moeder in het eerste jaar, indien de wettelijke rente 7% is, een rente over de erfdelen bijschrijven van 1%. e Is de wettelijke rente in het 2 jaar 4%, dan wordt er geen rente betaald (4 -/- 6 = 0). Is er tussen de erfgenamen een rente afgesproken (of erflater in een testament opgenomen), bv 6% enkelvoudig, dan wordt er jaarlijks 6% rente over de hoofdsom bijgeschreven. De rente en hoofdsom zijn in alle gevallen pas opeisbaar bij overlijden van de langstlevende partner.
Successiewet 1956 Herziening 2010
blz 7
Wanneer de wettelijke verdeling van toepassing is, verkrijgen de kinderen een vordering in contanten op de langstlevende. Over de contante waarde van de vordering is Erfbelasting verschuldigd. In het Burgerlijk Wetboek is opgenomen, dat de langstlevende partner de Erfbelasting moet voorschieten en in mindering moet worden gebracht op de vordering erfdeel eerststervende. (artikel 4:13 BW ) Erfbelasting is schuldig over de waarde van vermogensbestanddelen in het economische verkeer Omdat de kinderen hun erfdeel pas verkrijgen bij overlijden langstlevende, is de waarde in het economische verkeer minder waard. In de Successiewet is dan ook opgenomen, indien de wettelijke verdeling van toepassing is, en de erfdelen schuldig worden gebleven tegen de rente als vermeld in artikel 4:13 BW, dat de contante waarde van de vordering voor berekening van de Erfbelasting, geacht wordt renteloos te zijn. (er moet dan een jaarlijkse rente worden bijschreven van de wettelijke rente -/- 6) (zie artikel 21, lid 14 Sw) De langstlevende partner verkrijgt dan het fictieve vruchtgebruik van de vordering, dat is het verschil tussen de nominale waarde vordering en contante waarde vordering kinderen. Wanneer ertussen de erfgenamen geen ander rentepercentage wordt afgesproken, dan worden de erfdelen van de kinderen afgewaardeerd met behulp van de tabel in artikel 5 Uitvoeringsbesluit Successiewet 1956. Artikel 5 Uitvoeringsbesluit successiewet wiens leven uitkering
afhankelijk is jonger dan 20 jaar 20 jaar of ouder 30 jaar of ouder 40 jaar of ouder 50 jaar of ouder 55 jaar of ouder 60 jaar of ouder 65 jaar of ouder 70 jaar of ouder 75 jaar of ouder 80 jaar of ouder 85 jaar of ouder 90 jaar of ouder
vermenigvuldigen met 16 15 14 13 12 11 10 8 7 5 4 3 2
Voor berekening contante waarde erfdelen kinderen moet gekeken worden naar de leeftijd langstlevende partner. De factor onder “vermenigvuldigen met” moet vermenigvuldigd worden met “6”. Deze uitkomst leeftijdsfactor is dan de waarde van het fictieve vruchtgebruik van de vordering, die de langstlevende verkrijgt. De contante waarde vordering kinderen is dan 100 – uitkomst leeftijdsfactor.
Successiewet 1956 Herziening 2010
blz 8
voorbeeld Vader komt te overlijden, het saldo van de nalatenschap is € 150.000. Langstlevende moeder is op moment van overlijden vader 65 jaar. Er is geen testament en de erfgenamen zijn de langstlevende echtgenote en 2 kinderen ieder voor 1/3 of € 50.000 Omdat er geen testament is, is de wettelijke verdeling van toepassing. Alle vermogensbestanddelen worden toegedeeld aan de langstlevende, onder de last de erfdelen van de kinderen in contanten schuldig te blijven. De kinderen verkrijgen een vordering op de langstlevende van € 50.000 in contanten. Er wordt geen ander rentepercentage afgesproken. Volgens tabel artikel 5 Uitvoeringsbesluit Successiewet is de leeftijdsfactor van de langstlevende van 65 jaar, factor 8. De waarde van het fictieve vruchtgebruik is dan ook 8 x 6 = 48% De contante waarde erfdelen kinderen is dan ook 100 – 48 = 52% Voor berekening van de Erfbelasting wordt de vordering erfdeel vader gesteld op de contante waarde op € 50.000 x 52% is € 26.000. Over deze € 26.000 is Erfbelasting verschuldigd. Deze belasting moet door de langstlevende worden voorgeschoten en in mindering worden gebracht op de vordering van de kinderen. De kinderen zijn derhalve Erfbelasting verschuldigd over € 26.000, schuldig € 700. (vrijstelling € 19.000) De langstlevende partner is Erfbelasting verschuldigd over: haar eigen 1/3 erfdeel € 50.000 verschil contante waarde erfdelen kinderen. (fictieve vruchtgebruik), = 48% van € 100.000 = € 48.000 totale belaste verkrijging € 98.000, schuldig € 0 (vrijstelling € 600.000)
Wanneer de wettelijke verdeling van toepassing is, moeten de erfdelen in contanten schuldig worden gebleven tegen een rente, zijnde “de wettelijke rente -/- 6”. De erfgenamen kunnen onderling, binnen 8 maanden na overlijden, een ander percentage afspreken, die de langstlevende over de schuldig te blijven erfdelen moet betalen. Ook kan in een testament worden opgenomen, dat de wettelijke verdeling van toepassing is, eventueel met een ander rentepercentage. Zijn de erfgenamen een ander rentepercentage overeengekomen of dit is in een testament bepaald, dan is ook Erfbelasting verschuldigd over de contante waarde erfdelen van de kinderen. Echter deze contante waarde moet dan worden berekend met behulp van de rekenmethode die is opgenomen in het arrest van de HOGE RAAD, 11 juli 1989 (Rolno. 25 735). Deze berekening van de contante waarde wordt gemaakt met behulp van de rentetafels en een langstleventabel GBV/GBM. Het verschil tussen de nominale vordering en de contante waarde wordt ook als fictief vruchtgebruik bij de langstlevende geteld. Deze contante waardeberekening is echter niet handmatig te bereken. Op internet zijn rekenprogramma’s te vinden, waarmee u deze contante waarde kunt berekenen. (o.a. op www.breemans.net)
Successiewet 1956 Herziening 2010
blz 9
Om toch zelf deze contante waarde te berekenen kunt u eerst de betreffende arrest van de Hoge Raad van 11 juli 1989, rolnr 25 735 doorlezen. (te vinden op www.rechtspraak.nl) In het kort gezegd is deze berekening contante waarde erfdelen kinderen conform HR 11 juli 1998 als volgt: Op basis van de leeftijdsverwachting van de langstlevende ouder (tabel GBV/GBM) en het nader tussen de erfgenamen overeengekomen of in een testament bepaalde rentepercentage enkelvoudige interest wordt nagegaan met welk percentage samengestelde interest dit overeenkomt. Omzetten enkelvoudige interest in samengestelde interest moet met de formule: X=((1 + (enkelvoudige rente x looptijd)) ^ (1 / looptijd)) - 1) x 10000 afronding Y = INT(X + 0,5) / 100 Vervolgens wordt de waarde van het vruchtgebruik van de vordering op de langstlevende ouder bepaald door het interestpercentage van artikel 10 Uitvoeringsbesluit successiewet, is 6%,(cijfers 2010) te verminderen met het gevonden percentage samengestelde interest en het verschil te vermenigvuldigen met de leeftijdsfactor. De contante waarde van de vordering van de kinderen is dan gelijk aan het nominale bedrag verminderd met de waarde van het vruchtgebruik. Als het percentage samengestelde interest gelijk is aan of meer is dan het percentage genoemd in artikel 10 Uitvoeringsbesluit successiewet, is 6%, dan is de waarde van het vruchtgebruik uiteraard nihil en is de vordering volwaardig. Voorbeeld -
leeftijd langstlevende ouder (vrouw): 53 jaar; vordering kind: € 150.000; nader overeengekomen rentepercentage: 8,5; leeftijdsfactor tabel art. 5 Uitvoeringsbesluit successiewet: 12.
Uitwerking: Volgens tabel GBV/GBM is de leeftijdsverwachting nog 29,877 jaar. Volgens “formule enkelvoudige interest in samengestelde interest” is 8,5% enkelvoudige interest bij een looptijd van 29,877 jaar gelijk aan 4,32% samengestelde interest. De waarde van het vruchtgebruik is: 12 x (6,0 - 4,32) x 1% = 20,16% van € 150.000 is € 30.240. De contante waarde van de vordering van het kind is dus: € 150.000 - € 30.240 = € 119.760. De tabellen GBV/GBM zijn te vinden op www.cbs.nl. (deze tabellen zijn te groot om in dit boekwerk op te nemen)
Hierbij merk ik op dat volgens de successiewet de aanslag door de verkrijger moet worden betaald. Indien er problemen zijn tussen de langstlevende en de kinderen en de langstlevende wil de aanslag niet betalen, moeten de kinderen toch zelf de aanslag betalen. (anders wordt er beslag gelegd bij de kinderen, de aanslag staat immers op naam kinderen ). Wanneer de kinderen de aanslag hebben betaald, moeten deze dit terug zien te krijgen van de langstlevende, eventueel via een gerechtelijke procedure. Het Burgerlijk Wetboek schrijft immers voor dat bij een wettelijke verdeling de Erfbelasting door de langstlevende moet worden voorgeschoten. Is de wettelijke verdeling niet van toepassing, dan moet uit testament blijken, of de erfbelasting door de langstlevende moet worden voorgeschoten of niet.
Successiewet 1956 Herziening 2010
blz 10
De langstlevende partner heeft een keuze om afstand te doen van de wettelijke verdeling. Deze keuze moet binnen 3 maanden na overlijden door de langstlevende worden gedaan en notarieel worden vastgelegd. Wanneer de langstlevende partner afstand heeft gedaan van de wettelijke verdeling, dan verkrijgen alle erfgenamen hun erfdeel voor 100%. Ook kunnen de kinderen hun erfdeel opeisen en de langstlevende moet dan deze erfdelen aan de kinderen uit betalen. Na afstand van de wettelijke verdeling verkrijgen de kinderen hun erfdelen voor de volle nominale waarde. Over de volle waarde is dan Erfbelasting verschuldigd. voorbeeld Vader is in het jaar 2010 overleden. Het saldo van de nalatenschap is € 150.000 en hij laat na zijn echtgenote en 2 kinderen. Er is geen testament en de langstlevende partner doet binnen 3 maanden na overlijden afstand van de wettelijke verdeling. De erfgenamen zijn de partner en 2 kinderen ieder voor 1/3 deel of € 50.000 Over deze € 50.000 zijn de kinderen Erfbelasting verschuldigd. (partner heeft een vrijstelling van € 600.000)
Successiewet 1956 Herziening 2010
blz 11
Ouderlijke boedelverdeling Voor de wijzigingen van het Burgerlijk Wetboek van 1 januari 2003, werden er testamenten gemaakt met een zogenaamde ouderlijke boedelverdeling. Een ouderlijke boedelverdeling is gelijk aan de wettelijke verdeling. Aan de langstlevende partner werden alle vermogensbestanddelen toegedeeld, onder de last de erfdelen van de kinderen in contanten schuldig te blijven, opeisbaar bij overlijden langstlevende. Wanneer er sprake is van een ouderlijke boedelverdeling, is ook Erfbelasting schuldig over de contante waarde erfdelen kinderen en worden op dezelfde manier berekend als omschreven in het hoofdstuk wettelijke verdeling. Wanneer volgens de ouderlijke boedelverdeling de erfdelen van de kinderen renteloos schuldig moet worden gebleven, dan wordt de contante waarde berekend met behulp van de tabel Uitvoeringsbesluit successiewet. Staat er in de ouderlijke boedelverdeling dat de erfdelen schuldig moeten worden gebleven tegen een bepaalde rentepercentage, dan moet de contante waarde worden berekend met de rekenmethode die is opgenomen in het arrest van de HOGE RAAD, 11 juli 1989 (Rolno. 25 735).
Successiewet 1956 Herziening 2010
blz 12
Uitbetalen erfdelen kinderen Ook kan de langstlevende partner besluiten de erfdelen tijdens haar leven uit betalen aan de kinderen. De kinderen kunnen de langstlevende echter niet dwingen de erfdelen uit te laten betalen. Wanneer wordt besloten om de erfdelen tijdens leven uit te betalen, kunnen daar Schenkbelasting aspecten aan zitten. ( Informeer daarom altijd hiervoor bij de Belastingtelefoon 0800 0543) Bij uitkering schuldig gebleven erfdelen tijdens leven van de langstlevende, zal Schenkbelasting verschuldigd zijn over het verschil tussen de contante waarde van de vordering ten tijde van de uitkering en het uitgekeerde bedrag. Voorbeeld Vader is overleden in het jaar 2004. Saldo nalatenschap was € 100.000, erfgenamen een echtgenote en één kind, ieder voor de helft. Er is geen testament. De langstlevende echtgenote, oud 60 jaar, heeft geen afstand gedaan van de wettelijke verdeling. Omdat de wettelijke verdeling van toepassing is, verkrijgt het kind een vordering op de langstlevende ter grootte van zijn erfdeel, of € 50.000. Deze vordering is opeisbaar bij overlijden langstlevende. Bij overlijden vader was successierecht verschuldigd over de contante waarde van de vordering. Deze is immers pas opeisbaar bij overlijden langstlevende. Hierbij wordt verondersteld dat de rente gedurende de looptijd 0% zal bedragen. De contante waarde was in het jaar 2004, toen de langstlevende nog 60 jaar was, totaal 40%, of € 20.000. (Over deze € 20.000 heeft het kind dan ook successierecht betaald in 2004) In het jaar 2010 is de langstlevende voornemens het kindserfdeel aan het kind uit te keren. De langstlevende is in het jaar 2010, 66 jaar oud. De contante waarde van de vordering van vaders erfdeel is dan in het jaar 2010, gezien de leeftijd van de langstlevende echtgenote 52%. Indien de langstlevende de contante waarde van het erfdeel, waarde 52% van € 50.000 is totaal € 26.000, gaat uitkeren aan het kind, is er geen sprake van een schenking. Wordt echter het nominale bedrag van € 50.000 aan het kind gegeven, dan is er sprake van een schenking van € 50.000 -/- € 26.000 is € 24.000. Over € 24.000 is dan Schenkbelasting verschuldigd.
Successiewet 1956 Herziening 2010
blz 13
Tarief (artikel 24 Successiewet) Het tarief is per 1 januari 2010 voor de Erfbelasting sterk vereenvoudigd. Tot 31 december 2009 bestond het tarief uit 3 tabellen en 7 schijven. Per 1 januari 2010 is het tarief voor de Erfbelasting en Schenkbelasting: gedeelte van tarief 1 tarief 2 de belaste partner en andere verkrijging kinderen verkrijgers 0 >> 118.000 10% 30% 118.000 >>> 20% 40% e afstammelingen 2 en verdere graad tariefgroep 1 + 80% Let op: kleinkinderen, achterkleinkinderen en verder worden belast naar tariefgroep 1 + 80%.
Uit deze tabel blijkt dus een sterke vereenvoudiging van het tarief. Door de indexering zal er in de komende jaren echter geen sprake meer zijn van afgeronde bedragen. Voor tarieven andere jaren zie www.belastingdienst.nl. Hoe moet de Erfbelasting met behulp van dit tarief berekend worden? Voorbeeld 1 verkrijging uit een nalatenschap door een kind totaal Vrijstelling kind is Verschuldigd is (verkrijging is lager dan € 118.000)
€ 80.000 € 19.000 € 61.000
à 10% =
€ 6.100
Voorbeeld 2 verkrijging uit een nalatenschap door een kind totaal Vrijstelling kind is schuldig over Tarief
€ € € € €
170.000 19.000 151.000 118.000 33.000
Totaal schuldig
à 10% = € 11.800 à 20% = € 6.600 € 18.400
Voorbeeld 3 verkrijging uit een nalatenschap door een KLEINKIND totaal
Vrijstelling kleinkind is Schuldig over Tarief
Kleinkinderen + 80% is Totaal schuldig
Successiewet 1956 Herziening 2010
€ € € € €
139.000 19.000 120.000 118.000 à 10% = 2.000 à 20% =
€ € € € €
11.800 400 12.200 9.760 21.960
blz 14
Vrijstellingen Erfbelasting (art 32 Successiewet) De vrijstellingen voor de Erfbelasting zijn: Vrijstellingen 2010 Verkrijging door: partners kinderen invalide kinderen kleinkinderen ouders overige verkrijgers
€ € € € € €
600.000 19.000 57.000 19.000 45.000 2.000
(artikel (artikel (artikel (artikel (artikel (artikel
32, 32, 32, 32, 32, 32,
lid lid lid lid lid lid
1 1 1 1 1 1
4° 4° 4° 4° 4° 4°
a SW) c SW) b SW) d SW) e SW) f SW)
Verder zijn er nog algehele vrijstellingen voor de Erfbelasting door: ANBI, Algemeen Nut Beogende Instellingen. SBBI, Sociaal Belang Behartigende Instellingen. De Staat, provincie en gemeenten.
Successiewet 1956 Herziening 2010
blz 15
Heffingsrente Heffingsrente wordt alleen in rekening gebracht bij de ERFBELASTING. Bij Schenkbelasting wordt geen heffingsrente in rekening gebracht Het buiten aanmerking laten van Erfbelastingschulden als schuld in box 3 wordt als onrechtvaardig ervaren. Ook de Tweede Kamer leek te hechten aan een maatregel voor Erfbelastingschulden en Erfbelastingvorderingen. Als dekking van de budgettaire derving van deze maatregel is bij de herziening van de Successiewet dan ook voorgesteld om met betrekking tot de verschuldigde Erfbelasting heffingsrente te gaan berekenen. Hiermee blijft een prikkel aanwezig voor het tijdig doen van de aangifte Erfbelasting. Rekening houdend met de aard van de heffing en de tijd die erfgenamen gegeven wordt om aangifte Erfbelasting te doen wil men voor het in rekening brengen van heffingsrente aansluiten bij de aangiftetermijn van acht maanden na overlijden. De heffingsrente wordt individueel (per verkrijger) vastgesteld! Ingevolge het heffingsrente arrest van 25 september 2009 wordt de te betalen heffingsrente beperkt tot 90 dagen ná binnenkomst (aanvullende) aangifte. Deze 90 dagen gaan in op de dag ná indiening aangifte of een aanvulling op aangifte. (datum binnenkomst aangifte c.q. datum aanvulling telt niet mee) Bij een correctie door de inspecteur geldt de beperking van de heffingsrente niet. Let op, de heffingsrente periode 90 dagen, (3 maanden) betreft de heffingsrente die wordt berekend over de verkrijging die is ontstaan uit het aangegeven saldo nalatenschap. De peildatum die begint met de berekening te betalen heffingsrente is 8 maanden na datum overlijden. Voorbeelden. voorbeeld 1, overleden op 1 februari. Datum indienen aangifte = 1 juni (4 maanden na overlijden). De peildatum voor berekening heffingsrente is 8 maanden na overlijden, of 1 oktober. Binnen 3 maanden na indienen aangifte zal er een voorlopige aanslag worden opgelegd. Omdat de aangifte binnen de periode van 8 maanden is ingediend en de voorlopige aanslag ook binnen deze 8 maandstermijn moet worden opgelegd, zal er geen heffingsrente in rekening worden gebracht. (indiening aangifte is 1 juni, + 3 maanden is 1 september, dit blijft binnen 8 maandstermijn). Het is ook mogelijk dat direct een definitieve aanslag wordt opgelegd.
Successiewet 1956 Herziening 2010
blz 16
Voorbeeld 2, overleden op 1 februari. Datum indienen aangifte = 1 september (7 maanden na overlijden). De peildatum voor berekening heffingsrente is 8 maanden na overlijden, of 1 oktober. Binnen 3 maanden na indienen aangifte zal er een voorlopige aanslag worden opgelegd. Omdat de aangifte binnen de periode van 8 maanden is ingediend maar de voorlopige aanslag na deze 8 maandstermijn moet worden opgelegd, zal er heffingsrente in rekening worden gebracht. (indiening aangifte is 1 september + 3 maanden is 1 december, 2 maanden buiten 8 maandstermijn). Er zal dan een voorlopige aanslag worden opgelegd met heffingsrente over 2 maanden. Het is ook mogelijk dat direct een definitieve aanslag wordt opgelegd.
Voorbeeld 3, overleden op 1 februari. Datum indienen aangifte = 1 november (9 maanden na overlijden). De peildatum voor berekening heffingsrente is 8 maanden na overlijden, of 1 oktober. Binnen 3 maanden na indienen aangifte zal er een voorlopige aanslag worden opgelegd. Omdat de aangifte buiten de periode van 8 maanden is ingediend en de voorlopige aanslag na deze 8 maandstermijn zal worden opgelegd, zal er heffingsrente in rekening worden gebracht. (indiening aangifte is 1 november + 3 maanden is 1 februari, 4 maanden buiten 8 maandstermijn). Er zal dan een voorlopige aanslag worden opgelegd met heffingsrente over 4 maanden. Het is ook mogelijk dat direct een definitieve aanslag wordt opgelegd.
Om te voorkomen dat er teveel heffingsrente in rekening gebracht zal worden, is het aan te raden om binnen de 8 maandsperiode een voorlopige aanslag aan te vragen. Deze kunt u aanvragen via www.belastingdienst.nl (onderdeel “downloaden en bestellen”) U daar een aangifte “Aanvraag voorlopige aanslag of uitstel aangifte Erfbelasting” downloaden en invullen. Wanneer er binnen de 8 maandstermijn een voorlopige aanslag is opgelegd, gelijk aan het aangegeven saldo nalatenschap, zal er geen heffingsrente in rekening worden gebracht bij het opleggen van de definitieve aanslag. Wanneer bij de definitieve aanslag de aangifte is gecorrigeerd, zal over het gedeelte van de aanslag die gelijk is aan het gecorrigeerde deel, heffingsrente is rekening worden gebracht over de gehele periode. (van peildatum, 8 maandstermijn, tot datum aanslag).
Successiewet 1956 Herziening 2010
blz 17
Partner (Artikel 1a Successiewet) Zoals uit het overzicht van de vrijstellingen blijkt, hebben partners een zeer hoge vrijstelling. Voor het jaar 2010 bedraagt de vrijstelling € 600.000. Indien door een partner n.a.v. het overlijden een pensioen wordt verkregen, dan wordt de contante waarde van dit pensioen in mindering gebracht op de partnervrijstelling. Een partner behoudt echter wel een minimale vrijstelling van € 155.000. (cijfers 2010). (wettelijke pensioenen zoals AOW enz zijn uitgezonderd). Voorbeeld Een partner verkrijgt naar aanleiding van het overlijden een ABP pensioen van € 20.000 per jaar. De leeftijd van de partner is 60 jaar. Volgens de leeftijdstabel uitvoeringsbesluit Erf en Schenkbelasting heeft een partner van 60 jaar een factor 10. Berekening vrijstelling partner De waarde van het pensioen is dan € 20.000 x factor 10 is € 200.000, ½ is af belastinglatentie 30% totaal vermindering basisvrijstelling totaal vrijstelling blijft
€ € € € €
100.000. 30.000 70.000 600.000 530.000
Na aftrek van de pensioenen kan de basisvrijstelling nooit minder worden dan € 155.000. (cijfers 2010). (ook de 30% aftrek belastinglatentie is aan een minimum onderhevig. Er mag niet meer latente belastingschuld in mindering worden gebracht dan het verschil tussen de vrijstelling en minimale vrijstelling x 30%. Dus in bovenstaand voorbeeld mag de aftrek van 30% belastinglatentie nooit hoger zijn dan totaal € 133.500 ).
Successiewet 1956 Herziening 2010
blz 18
Wie worden aangemerkt als partner en krijgen de hoge vrijstelling? (vrijstelling € 600.000; cijfers 2010) 1. 2. 3. 4. 5.
Gehuwden. Geregistreerde partners. Ongehuwde samenwoners met notarieel samenlevingscontract. Ongehuwde samenwoners zonder contract. Tussen ouder en kind met een mantelzorgcompliment.
Successiewet 1956 Herziening 2010
blz 19
Gehuwden, Geregistreerde partners Gehuwden en geregistreerde partners worden gelijk behandeld. Deze partners hebben een vrijstelling van € 600.000 en zijn belast naar tariefgroep 1. (cijfers 2010) Wanneer een partner is gehuwd of als partner is geregistreerd, dan is de echtgenoot of geregistreerde partner altijd de partner (artikel 1a, lid 2 SW). Er kan namelijk maar sprake zijn van één partner. Echter alleen indien de gehuwden van tafel en bed zijn gescheiden, dan worden deze als ongehuwd aangemerkt. (De echtgenoten die na een uitspraak van de Rechtbank van tafel en bed zijn gescheiden). Voorbeeld Man is gehuwd met vrouw V. De man gaat apart met zijn vriendin wonen, en maakt een testament. Er komt geen echtscheiding. In dat testament onterft de man Vrouw V en benoemd zijn vriendin tot zijn enige erfgenaam. Omdat de man bij zijn overlijden nog gehuwd was, kan de vriendin nooit een beroep doen op de partnervrijstelling van € 600.000 (cijfers 2010). De man was nog gehuwd, de wettelijke echtgenoot is dan altijd de partner. Zou er sprake zijn van een scheiding van tafel en bed, dan zou de vriendin van de man de partner zijn en recht hebben op de vrijstelling van € 600.000.
Successiewet 1956 Herziening 2010
blz 20
Ongehuwde partners Er zijn drie soorten ongehuwde partners: a. De ongehuwde samenwoners met een notariële akte (artikel 1a, lid 4 SW) Deze samenwoners zijn partner indien aan onderstaande voorwaarden is voldoen: 1. op hetzelfde adres ingeschreven staan bij de basisadministratie van de gemeente. (Voor de Erfbelasting minimaal 6 maanden zijn ingeschreven en voor de Schenkbelasting minimaal 2 jaar); 2. een notarieel samenlevingscontract hebben laten opmaken, waarin een verzorgingsclausule is opgenomen; 3. deze notariële akte moet ouder zijn dan 6 maanden; 4. beide partners moeten meerderjarig zijn; 5. zij mogen geen bloedverwant in de rechte lijn zijn; 6. niet met een ander persoon aan één de bovengenoemde punten voldoen. b. ongehuwde partners die langer dan 5 jaar samenwonen (artikel 1a, lid 6 SW) Deze samenwoners zijn partner indien aan onderstaande voorwaarden is voldoen: 1 meer dan 5 kalenderjaren op hetzelfde adres ingeschreven staan bij de basisadministratie van de gemeente; 2 beide partners moeten meerderjarig zijn; 3 geen bloedverwant in de rechte lijn zijn; 4 niet met een ander persoon aan één de bovengenoemde punten voldoen. c. een partner met een mantelzorgcompliment (artikel 1a, lid 7 SW) Deze samenwoners zijn partner indien aan onderstaande voorwaarden is voldoen: 1. alleen mogelijk tussen één ouder en één meerderjarig kind; 2. zij hebben een notarieel samenlevingscontract laten opmaken, waarin een verzorgingsclausule is opgenomen en ouder en kind zijn meer dan 6 maanden ingeschreven op hetzelfde adres bij de basisadministratie van de gemeente, of meer dan 5 kalenderjaren op hetzelfde adres ingeschreven staan bij de basisadministratie van de gemeente; 3. In het kalenderjaar vòòr het overlijden moet een kind een mantelzorgcomplement hebben ontvangen en hiervoor een vergoeding hebben genoten, (als bedoeld in art 19a Wet maatschappelijke ondersteuning); 4. beide partners moeten meerderjarig zijn; 5. beide partners mogen niet gehuwd zijn. Alle partners zoals genoemd hebben recht op de hoge vrijstelling (€ 600.000 cijfers 2010) en zijn belast naar tariefgroep 1. (tarief 10% - 20%). Wanneer het samenwonen buiten de wil van partners wordt verbroken, blijft de status partner en de partnervrijstelling van toepassing. Dat is b.v. het geval bij een opname in een verpleegtehuis.
Successiewet 1956 Herziening 2010
blz 21
Let op: Om als ongehuwde partner, zonder notariële akte, aangemerkt te moeten beide partners minimaal vijf kalenderjaren ingeschreven staan in de basisadministratie van de gemeente. Voorbeeld Lies en Adri gaan op 6 juni 2010 samenwonen. Er wordt geen notariële akte opgemaakt. Om voor de successiewet aangemerkt te worden als een partner moet 5 kalenderjaar zijn samengewoond. Een kalenderjaar gaat op 1 januari in. Om aan het 5 jaars kalenderjaartermijn te voldoen moet tot en met 31 december 2016 samen gewoond zijn (5 kalenderjaar dus van 1-12011 tot 31-12-2016) . De periode van 6 juni 2010 tot 31 december 2010 telt dus niet mee.
Successiewet 1956 Herziening 2010
blz 22
Kinderen (artikel 4:10 BW ) Wie worden als kinderen aangemerkt? a. kinderen van een vrouw zijn: 1. kinderen geboren uit de vrouw. 2. door de vrouw geadopteerde kinderen. b. Kinderen van de man zijn: 1. kinderen geboren uit het huwelijk van de man. 2. kinderen door de man erkend. 3. door de man geadopteerde kinderen. 4. kinderen waarvan het vaderschap gerechtelijk is vastgesteld. Verder worden voor de berekening van de Erfbelasting ook als kinderen aangemerkt: (artikel 19, lid 1, a SW ) a. stiefkinderen Dit zijn kinderen uit een eerder huwelijk van de echtgeno(o)t(e). b. kinderen van een van de ongehuwde partners. (voor zover er sprake is van een partnerschap, zie partner). c. pleegkinderen Dat zijn kinderen die voor hun 21 jaar minimaal 5 jaar door erflater zijn opgevoed of onderhouden. d. schoondochter, schoonzoon Wanneer het huwelijk van een kind door echtscheiding is ontbonden, dan kan de schoondochter of schoonzoon niet meer als “kind” worden aangemerkt. Indien het huwelijk van het kind door dood is ontbonden, dan blijft de schoondochter of schoonzoon wel als “kind” aangemerkt. Kinderen hebben een vrijstelling van € 19.000 (cijfers 2010) en zijn belast naar tariefgroep 1 d. Invalide kinderen Invalide kinderen zijn kinderen die voor minimaal 50% zijn onderhouden en opgevoed door erflater. De invalide kinderen hebben een vrijstelling van € 57.000 (cijfers 2010) en zijn belast naar tariefgroep 1.
Successiewet 1956 Herziening 2010
blz 23
Kleinkinderen Kleinkinderen hebben een vrijstelling van € 19.000 en zijn belast naar tariefgroep 1 + 80%. Opmerking: Achterkleinkinderen en verder hebben een vrijstelling van € 2.000 en zijn belast naar tariefgroep 1 + 80%.
Successiewet 1956 Herziening 2010
blz 24
Ouders De ouders van een erflater hebben een vrijstelling van € 45.000 en zijn belast naar tariefgroep 2. Wanneer ouders gehuwd zijn, wordt hun verkrijging bij elkaar geteld en hebben ze één vrijstelling van € 45.000. Zijn de ouders gescheiden, dan hebben zij beiden een vrijstelling van € 45.000. voorbeeld: Erflater, kind, heeft in zijn testament aan zijn vader een bedrag van € 50.000 en aan zijn moeder een bedrag van € 30.000 gelegateerd. De ouders zijn gehuwd. De totale verkrijging door de ouders is € 80.000, de vrijstelling is € 45.000. Erfbelasting is dan schuldig verkrijging door vader € verkrijging door moeder € totaal beide ouders € vrijstelling € schuldig over €
50.000 30.000 80.000 45.000 35.000 à 30% = € 10.500
Zouden de ouders zijn gescheiden, dan is de verkrijging van vader € 50.00 en de verkrijging van moeder € 30.000. Erfbelasting is dan schuldig verkrijging moeder verkrijging € 30.000 vrijstelling € 45.000 schuldig over € 0 à 30% = € 0 verkrijging vader verkrijging vrijstelling schuldig over
€ 50.000 € 45.000 € 5.000 à 30% = € 1.500
Successiewet 1956 Herziening 2010
blz 25
overige verkrijgers Overige verkrijgers, dat zijn alle niet voornoemde andere verkrijgers. Deze hebben een vrijstelling van € 2.000 en worden belast naar tariefgroep 2. Overige verkrijgers zijn o.a. broers, zusters, neven, nichten, ooms, tante, niet verwanten enz.
Successiewet 1956 Herziening 2010
blz 26
ANBI, Algemeen Nut Beogende Instellingen Een ANBI is een algemeen nut beogende instelling, bijvoorbeeld het Rode Kruis, Unicef enz. Deze instellingen worden als een ANBI aangemerkt indien zij 90% besteden aan goede doelen. Een rechtspersoon kan worden aangemerkt als een ANBI door een beschikking die door de Belastingdienst wordt afgegeven. Dit wordt rangschikken genoemd. Een rechtspersoon zal worden gerangschikt per datum binnenkomst aanvraag van de rangschikking. Of een ANBI is gerangschikt, kan worden gecontroleerd op www.belastingdienst.nl. (“programma ANBI zoeken”). Op deze lijst die te vinden is op www.belastingdienst.nl staat of een instelling is gerangschikt en per wanneer. Ook wordt hierop weergegeven wanneer de rangschikking is ingetrokken. Wanneer er een schenking wordt gedaan aan een ANBI, die op de lijst als gerangschikt als ANBI staat vermeld, dan is de schenking niet belast voor de Erf- of Schenkbelasting. Wordt de schenking gedaan en de rechtspersoon komt niet op deze lijst voor, dan is de verkrijging belast. Ook al wordt de rechtspersoon na datum schenking wel als ANBI op de lijst aangemerkt. De bepaling of er Erf- of Schenkbelasting schuldig is, is de datum van de schenking, op dat moment moet de rechtspersoon gerangschikt zijn als een ANBI. Ook wanneer de rangschikking is ingetrokken en er wordt een schenking of legaat verkregen door de rechtspersoon, dan zal de verkrijging belast zijn. Wanneer een op deze lijst voorkomende instelling een verkrijging krachtens erfrecht of schenking verkrijgt, is deze verkrijging geheel vrijgesteld. (vrijstelling 100%) Voor de inkomstenbelasting bestaat er een aftrekpost inzake schenkingen aan een ANBI.
Successiewet 1956 Herziening 2010
blz 27
SBBI, Sociaal Belang Behartigende Instelling Een SBBI is een zusje van de ANBI, en wordt ook voor 100% vrijgesteld voor de Erf- en Schenkbelasting. Een SBBI is een vereniging of stichting die zich richt op een beperkt sociaal belang en niet op een algemeen sociaal belang. Dat zijn bijvoorbeeld de lokale voetbalvereniging, de toneelclub, het buurthuis of de zwemclub enz. Een formeel verschil tussen de ANBI en SBBI is dat een ANBI gerangschikt moet zijn en een SBBI niet. Dat wil niet zeggen dat een vereniging of stichting direct als een SBBI aangemerkt kan worden als aan de voorwaarden wordt voldaan. Bij iedere verkrijging door een SBBI zal de Belastingdienst beoordelen of de verkrijger kan worden aangemerkt als een SBBI. Dat kan ook gebeuren middels een vooroverleg bij de betreffende inspecteur van de Belastingdienst. Wordt de vereniging of stichting aangemerkt als een SBBI, dan is de verkrijging vrijgesteld van Erf- of Schenkbelasting. Schenkingen aan een SBBI vormen geen aftrekpost voor de inkomstenbelasting. (met uitzondering van bepaalde bij notariële akte opgemaakte 5 jaarlijkse periodieke uitkering).
Successiewet 1956 Herziening 2010
blz 28
Gezamenlijke verkrijging (bij de Erfbelasting en de Schenkbelasting ) In de successiewet is een bepaling opgenomen, die het doel heeft het splitsen van makingen, -van belang voor de progressie en de vrijstelling-, te voorkomen. Met elkaar gehuwde personen, of twee personen die als een partner zijn aangemerkt, worden voor de berekening van de Erfbelasting en Schenkbelasting als één persoon aangemerkt. Verkrijging uit een nalatenschap, of een verkrijging krachtens schenking, door twee met elkaar gehuwde personen worden mitsdien bij elkaar geteld en wordt als één verkrijging gezien. Ook schenkingen die worden gedaan, aan kind en aan aanstaande schoondochter/schoonzoon, binnen 1 jaar vóór het huwelijk van de begiftigde, worden als één schenking aangemerkt. Het is dus niet mogelijk om apart legaat of aparte schenking aan een schoondochter en aan een eigen kind te geven, om op die manier de Erf- of Schenkbelasting te drukken, door twee keer de kindvrijstelling te benutten of twee keer het lage tarief te gebruiken. Voorbeeld 1 (cijfers 2010) Testament: Legaat aan schoondochter van € 10.000 Kind is erfgenaam voor € 20.000 Voor de berekening van de Erfbelasting worden verkrijgingen van gehuwden bij elkaar geteld en als één verkrijging gezien. De Erfbelasting is schuldig over: Verkrijging door kind verkrijging door schoondochter Totaal voor berekening Erfbelasting vrijstelling schuldig
€ € € € €
20.000 10.000 30.000 19.000 11.000
à 10% = € 1.100
Het kind krijgt een aanslag Erfbelasting, groot 20.000 / 30.000 x 1.100 = € 733. De schoondochter krijgt een aanslag van 10.000 / 30.000 x 1.100 = € 367.
Voorbeeld 2 (cijfers 2010). Schenking aan kind van € 65.000, schenking aan schoondochter € 65.000. Voor de berekening van het schenkingsrecht worden deze twee bedragen ook bij elkaar geteld.
De Schenkbelasting wordt nu: Verkrijging kind verkrijging schoondochter Totaal voor berekening Erfbelasting vrijstelling schuldig tarief
€ € € € € € €
65.000 65.000 130.000 5.000 125.000 118.000 7.000
totaal schuldig Schenkbelasting
à 10% = € 11.800 à 20% = € 1.400 € 13.200
Het kind krijgt een aanslag Schenkbelasting, van 65.000 / 130.000 x 13.200 = € 6.600. De schoondochter krijgt een aanslag Schenkbelasting van 65.000 / 130.000 x 13.200 = € 6.600.
Successiewet 1956 Herziening 2010
blz 29
30 dagen clausule Verder is er nog een bijzondere speciale 100% vrijstelling. Wanneer een erfgenaam binnen 30 dagen na de erflater zelf komt te overlijden, dan is de verkrijging door de binnen 30 dagen na de erflater overleden erfgenaam voor 100% vrijgesteld, voor zover deze verkrijging weer belast is met Erfbelasting. Dit wordt de 30 dagen clausule genoemd. Voorbeeld Vader A overlijdt op 1 februari. Zijn erfgenamen zijn 2 kinderen, B en C, ieder voor de helft en elk kind is erfgenaam voor € 50.000. Kind B verkrijgt dus € 50.000 uit de nalatenschap van zijn vader A. Zijn verkrijging is belast met Erfbelasting, schuldig € 3.100. (vrijstelling € 19.000, tariefgroep 1). Op 25 februari overlijdt kind B. Zijn overlijden is dus binnen 30 dagen na het overlijden van vader A, zodat de erfgenamen van kind B een beroep op de 30 dagen clausule kunnen doen. De erfgenamen van kind B, de echtgenote en een kind, ieder voor de helft. Wanneer de echtgenote en kind B in gemeenschap van goederen zijn gehuwd, valt de erfenis van vader A in de gemeenschap van goederen tussen kind B en zijn echtgenote. De helft van de huwelijksgoederengemeenschap is de nalatenschap van kind B. De helft van de verkregen erfenis van vader A valt dan ook in de nalatenschap van kind B. Hiervan verkrijgen echtgenote en kind ieder de helft. De erfenis van vader A is dan ook voor ¼ deel belast in de nalatenschap van kind B. Dus voor ¼ deel wordt kwijtschelding Erfbelasting verleend van de verkrijging door kind B in de nalatenschap van vader A. (kwijtschelding wordt nu € 3100 à ¼ deel is € 775). De echtgenote van kind B heeft een hoge vrijstelling omdat zij partner is € 600.000 (cijfers 2010) en haar verkrijging zal niet belast zijn.
Successiewet 1956 Herziening 2010
blz 30
Onroerende zaken Tot het jaar 2009 moesten onroerende zaken worden aangegeven tegen de waarde in het economische verkeer op de datum van het overlijden of de datum van de schenking. De waarde in het economische verkeer is de verkoopwaarde die na goed en onafhankelijk onderhandelen tot stand zou zijn gekomen. Om de waarde in het economische verkeer te weten te komen, was het noodzakelijk de onroerende zaak te laten taxeren door een erkende taxateur. Zelf was het ook mogelijk om een waarde in het economische verkeer te bepalen. Hiervoor stonden verschillende mogelijkheden open; bijvoorbeeld bij het kadaster nagaan of er in de beurt gelijksoortige onroerende zaken zijn verkocht. Omdat dit nogal problemen gaf is bij de herziening Successiewet een vereenvoudiging gemaakt. Per 1 januari 2010 moet de waarde van de onroerende zaken, alleen voor woningen, worden opgenomen voor de WOZ waarde. De WOZ-waarde moet worden genomen die de gemeente bij beschikking heeft vastgesteld in het jaar van overlijden. Bijvoorbeeld wanneer iemand in augustus 2010 is overleden, moet de WOZ-waarde genomen worden die de gemeente in 2010 bij beschikking heeft afgegeven. De meeste gemeenten geven een beschikking WOZ-waarde af in de maand maart/april. Deze WOZ beschikking heeft een peildatum van het jaar vòòr de datum van de WOZ beschikking. Dus een beschikking afgegeven door de gemeente in maart 2010 heeft een peildatum van 1 januari 2009. Deze laatste waarde moet dus worden aangegeven, ook al vindt het overlijden in 2010 plaats. Het is mogelijk dat per 1 januari 2009 tot datum overlijden in het jaar 2010 verbeteringen aan de onroerende zaak zijn aangebracht, bijvoorbeeld een extra verdieping of een aanbouw aan de onroerende zaak. In dat geval zal de WOZ-waarde moeten worden verhoogd met de waarde van de verbouwing. Is er in die periode iets afgebroken, dan zal de WOZ-waarde moeten worden verminderd. Indien u het niet eens bent met de WOZ-waarde, dan kan bij de Belastingdienst geen bezwaar worden aangetekend tegen de aangegeven WOZ-waarde. Hiervoor moet u bezwaar maken bij de gemeente die de WOZ beschikking heeft afgegeven. Bezwaar tegen een WOZ beschikking kan worden aangetekend binnen 6 weken na afgifte van de WOZ beschikking of na de verkrijging van de onroerende zaak als gevolg van het overlijden of de schenking. Deze laatste twee verkrijgingen worden door de Wet WOZ aangemerkt als een verkrijging, waar bezwaar tegen de vastgestelde woz-waarde kan worden gemaakt. (let wel op de 6 weken termijn, anders is het bezwaar niet-ontvankelijk en zal het bezwaar door de gemeente niet in behandeling worden genomen). Indien een erfgenaam of de begiftigde bezwaar tegen de WOZ-waarde heeft aangetekend en de gemeente de waarde opnieuw heeft vastgesteld, zal de Belastingdienst deze nieuwe WOZwaarde volgen, ook al is deze na het overlijden of de schenking vastgesteld. Deze moet dan wel de WOZ-waarde zijn conform de beschikking WOZ-waarde jaar van overlijden.
Successiewet 1956 Herziening 2010
blz 31
Uit het vorenstaande blijkt dat wanneer er na de peildatum van het voorgaande jaar een waardestijging van de onroerende zaken heeft plaatsgevonden, dit in het voordeel is van de verkrijger. Echter wanneer er een waardedaling heeft plaatsgevonden, kan hij daar niets aan doen (dit is dan in het voordeel van de Staat). Het heeft daarom geen zin om tegen de eventuele waardedaling van de onroerende zaak tussen peildatum WOZ-waarde en overlijdensdatum bezwaar te maken bij de Belastingdienst. De wetgever heeft namelijk bij de wijzigingen voor vereenvoudiging gekozen. Een van die vereenvoudigingen betreft uitgaan van de WOZ-waarde, die nu vrijwel voor alle verschillende belastingen van toepassing is.
Successiewet 1956 Herziening 2010
blz 32
Onroerende zaken op erfpachtrecht Wanneer er een woning wordt nagelaten of wordt geschonken en waarvoor erfpachtcanon moet worden betaald, kan de gekapitaliseerde waarde van de erfpachtrecht in mindering van de WOZwaarde worden gebracht. Dat zijn woningen die gebouwd zijn op een grond die in erfpacht is uitgegeven. let op: indien de erfpachtcanon is afgekocht, dan is een aftrek niet mogelijk. Om de gekapitaliseerde canon te berekenen, moet worden uitgegaan van de jaarlijkse canon die wordt betaald. Is er sprake van een jaarlijkse aanpassing van de canon, dan moet voor berekening gekapitaliseerde canon, de canon worden genomen, die betaald wordt in het jaar van overlijden. Indien de looptijd van het erfpachtrecht langer is dan 51 jaar en 3 maanden, dan is de gekapitaliseerde waarde 17 x de jaarlijks canon. voorbeeld Erflater laat een woning op een erfpachtgrond na, WOZ-waarde € 200.000. In het jaar van overlijden wordt een jaarlijkse canon betaald van € 2.500. De looptijd van het erfpachtrecht is nog 75 jaar. Omdat de looptijd van het erfpachtrecht langer is dan 51 jaar en 3 maanden, is de gekapitaliseerde waarde van de erfpachtcanon totaal € 2.500 x 17 = € 42.500. Voor de berekening van de Erfbelasting of Schenkbelasting, wordt de waarde van de woning dan ook gesteld op : WOZ-waarde € 200.000 minus gekapitaliseerde canon € 42.500 is totaal € 157.500
Successiewet 1956 Herziening 2010
blz 33
Is de looptijd van het erfpachtrecht korter dan 51 jaar en 3 maanden, dan moet de gekapitaliseerde waarde van de canon worden berekend met behulp van de tabel van artikel 6 Uitvoeringsbesluit successiewet. Tabel artikel 6 Uitvoeringbesluit successiewet.
1e 2e 3e 4e 5e en
vijftal jaren vijftal jaren vijftal jaren vijftal jaren vijftal jaren de volgende
tabel niet afhankelijk van een leven 0,85 0,64 0,48 0,36 0,28 jaren 0,15
voorbeeld Erflater laat een woning op een erfpachtgrond na, WOZ-waarde € 200.000. In het jaar van overlijden wordt een jaarlijkse canon betaald van € 2.500. De looptijd van het erfpachtrecht is nog 15 jaar. Omdat de looptijd van het erfpachtrecht korter is dan 51 jaar en 3 maanden, moet de gekapitaliseerde berekend worden met behulp van bovenstaande tabel. e
De looptijd van het erfpachtrecht is 15 jaar. Volgens de tabel is voor de 1 5 jaar een factor van e e 0,85, voor de 2 5 jaar een factor van 0.64 en voor de 3 5 jaar een factor van 0,48. Berekening gekapitaliseerde canon, bij e 1 jaar 0.85 x e 2 jaar 0.85 x e 3 jaar 0.85 x e 4 jaar 0.85 x e 5 jaar 0.85 x e 6 jaar 0,64 x e 7 jaar 0,64 x e 8 jaar 0,64 x e 9 jaar 0,64 x e 10 jaar 0,64 x e 11 jaar 0,48 x e 12 jaar 0,48 x e 13 jaar 0,48 x e 14 jaar 0,48 x e 15 jaar 0,48 x totaal gekapitaliseerde waarde
een looptijd € 2.500 = € 2.500 = € 2.500 = € 2.500 = € 2.500 = € 2.500 = € 2.500 = € 2.500 = € 2.500 = € 2.500 = € 2.500 = € 2.500 = € 2.500 = € 2.500 = € 2.500 =
van 15 jaar € 2.125 € 2.125 € 2.125 € 2.125 € 2.125 € 1.600 € 1.600 € 1.600 € 1.600 € 1.600 € 1.200 € 1.200 € 1.200 € 1.200 € 1.200 € 24.625
Voor de berekening van de Erfbelasting of Schenkbelasting, wordt de waarde van de woning dan ook gesteld op : WOZ-waarde € 200.000 minus gekapitaliseerde canon € 24.625 is totaal € 175.375
Successiewet 1956 Herziening 2010
blz 34
Verhuurde onroerende zaken Bij een verhuurde woning, mag een afwaardering plaatsvinden van de WOZ-waarde. Verhuurde woningen die worden verkregen door een huurder moeten voor de berekening van Erfbelasting en Schenkbelasting worden genomen voor de volle WOZ-waarde, dus zonder afwaardering. voorbeeld Erflater heeft in zijn testament een onroerende zaak gelegateerd aan mevrouw X. Mevrouw X is de huurder van deze onroerende zaak. Het legaat zal moeten worden aangegeven voor de volle woz-waarde, immers de huurder verkrijgt een vrije woning. (door het legaat is de huurder vol eigenaar geworden). Verhuurde woningen moeten voor de berekening van de Erfbelasting en Schenkbelasting worden bepaald naar de WOZ-waarde, vermenigvuldigd worden met een percentage als genoemd in de tabel die te vinden is in artikel 10a Uitvoeringsbesluit Erf- en Schenkbelasting. Om dit percentage te kunnen bepalen, moet eerst worden gekeken naar de jaarlijkse huur. De jaarlijkse huur is de huur zoals deze geldt aan het begin van het kalenderjaar van overlijden of schenking, maal 12. (dus de huur van de maand januari x 12). Deze jaarlijkse huur wordt tegenover de WOZ-waarde gesteld en een percentage berekend. De percentage huur tegenover WOZ waarde is de berekenen met de formule: (jaarlijkse huur / WOZ-waarde) x 100. De uitkomst van deze formule wordt vergeleken met de tabel uit artikel 10a Uitvoeringsbesluit Erf- en Schenkbelasting. Wanneer de uitkomst van bovenstaande formule tussen de twee “meer dan:” en “maar niet meer dan:” ligt, dan is de afwaarderingpercentage het bedrag in de kolom, “bedraagt de leegwaarderatio”. meer dan: 0% 1% 1,5% 2% 2,5% 3% 3,5% 4%
maar niet meer dan 1% 1,5% 2% 2,5% 3% 3,5% 4% en hoger
bedraagt de leegwaarderatio 60% 64% 68% 72% 75% 79% 82% 85%
Voorbeeld De WOZ-waarde van een woning is € 200.000 De maandelijkse huur in de maand januari is € 550 per maand, jaarlijkse huur x 12 is dus € 6.600. Het percentage is dan ook: (6.600 / 200.000) x 100% = 3,3%. Gezien de tabel van artikel 10a Uitvoeringsbesluit Erf en Schenkbelasting ligt de jaarlijkse huur tussen de 3% en 3,5%, waartegen over een percentage staat van 79%. De waarde van de verhuurde onroerende zaak voor de berekening van Erfbelasting en Schenkbelasting is dus € 200.000 x 79% = € 158.000.
Successiewet 1956 Herziening 2010
blz 35
Indien de woning voor een lagere huur dan een reële huurwaarde wordt verhuurd, dan is de indexering 79%. Kan de woning niet afzonderlijk worden verkocht, bijvoorbeeld omdat de woning eerst te koop moet worden aangeboden aan de vereniging van eigenaren, dan is de indexering 60%. (verkoopregulering). Bij woningen die gedeeltelijk zijn verhuurd. Woningen die gedeeltelijk zijn verhuurd en gedeeltelijk worden gebruikt voor eigen bewoning, moet de WOZ waarde worden gesplitst in gedeelte verhuurd en gedeelte volle WOZ-waarde. De omslag is dan als volgt: Berekend moet worden welk deel van de woning in eigen gebruik is en welk deel is verhuurd. Hiervoor moet worden gekeken naar de grootte van de woning en het deel dat is verhuurd. Over deze verhouding moet de verhuurde waarde / woz-waarde worden omgeslagen. voorbeeld 2
De betreffende woning is groot 260 m . e De 1 etage van de woning wordt verhuurd, huurprijs € 6.600 per jaar. De WOZ-waarde van de woning is € 200.000. e 2 2 De grootte van de 1 etage is 120 m . Het gedeelte in eigen gebruik is 140 m . Het percentage van de huur tegenover de WOZ-waarde is: (6.600 / 200.000) x 100 = 3,3% Gezien de tabel van artikel 10a Uitvoeringsbesluit Erf- en Schenkbelasting ligt de jaarlijkse huur tussen de 3% en 3,5%, waartegen over een percentage staat van 79%. De waarde van de verhuurde onroerende zaak voor de berekening Erfbelasting en Schenkbelasting is dus € 200.000 x 79% = € 158.000. De waarde van de woning wordt nu dan ook: verhuurde deel 120 / 260 x 158.000 = eigen gebruik deel 140 / 260 x 200.000 = totale waarde wordt nu
€ 72.923 € 107.692 € 180.615
Echter voor woningen die gesplitst kunnen worden in appartementen, moet de WOZ-waarde van de gesplitste appartementen in aanmerkingen worden genomen.
Successiewet 1956 Herziening 2010
blz 36
Onroerende zaken en schenkingen Wanneer is de WOZ-waarde bij een schenking van belang en wanneer niet? Bij verkoop of schenking van onroerende zaken moet rekening worden gehouden met de overdrachtsbelasting. Overdrachtsbelasting is verschuldigd over de aanschaf van een onroerende zaak over de waarde in het economische verkeer van de onroerende zaak, met een minimum van de verkoopsom en bedraagt 6%. (cijfers 2010). Bij een waarde van € 100.000 en een koopsom van € 80.000 is overdrachtsbelasting verschuldigd over € 100.000. Bij een waarde van € 100.000 en een koopsom van € 110.000, dan is overdrachtsbelasting verschuldigd over € 110.000. Wanneer er een samenloop is van Schenkbelasting en overdrachtsbelasting, kan de overdrachtsbelasting met de Schenkbelasting worden verrekend, voor zover er sprake is van een dubbele heffing. Ook kan de waarde in het economische verkeer voor de overdrachtsbelasting en de WOZwaarde voor de Schenkbelasting verschillen opleveren. Wanneer er een onroerende zaak wordt verkocht aan een kind, en de koopsom wordt daarna (gedeeltelijk) kwijtgescholden, dan is de schenking de “kwijtschelding”. Er is dan geen sprake van samenloop tussen beide heffingen over dezelfde onroerende zaak. Er is wel sprake van een dubbele heffing van Schenkbelasting en overdrachtsbelasting over de onroerende zaak, indien de kwijtschelding van de vordering gelijk met de verkoop plaatsvindt. Stel een vader verkoopt een woning aan een kind voor € 150.000. Hierover is het kind overdrachtsbelasting schuldig over € 150.000 à 6% is € 9000. Vader doet in de verkoopakte een kwijtschelding van € 50.000. Er is nu ook sprake van een schenking van € 50.000; schuldig aan Schenkbelasting € 4.500 (vrijstelling € 5000). Het onderwerp van de schenking is in dit geval de onroerende zaak, omdat een en ander in dezelfde akte plaatsvindt. Omdat er nu een dubbele heffing van Schenkbelasting en overdrachtsbelasting bestaat over de verkrijging van een onroerende zaak, kan de overdrachtsbelasting met de Schenkbelasting worden verrekend, voor zover er sprake is van dubbele heffing. De dubbele heffing is dan ook € 50.000 – vrijstelling € 5.000 = € 45.000 x 6% is € 2.700. Schuldig aan Schenkbelasting is: schenking totaal vrijstelling dubbele heffing overdrachtsbelasting schuldig Schenkbelasting
€ 50.000 € 5.000 € 45.000 à 10% = 50.000 – 5.000 x 6%
€ 4.500 € 2.700 € 1.800
Totaal schuldig na verkoop onroerende zaak aan kind en kwijtschelding koopsom: overdrachtsbelasting Schenkbelasting totaal
€ 9.000 € 1.800 € 10.800
Successiewet 1956 Herziening 2010
blz 37
Wanneer een woning wordt geschonken, moet verder rekening worden gehouden met een mogelijk verschil in waarde in het economische verkeer voor de overdrachtsbelasting aan de ene kant en de WOZ-waarde voor de Schenkbelasting aan de andere kant. Dit is eenvoudig met een voorbeeld te verklaren. Vader schenkt een woning van een kind. De waarde in het economische verkeer van deze woning is € 200.000. De WOZ-waarde is € 175.000. Bij de schenking moet er een schenkingsakte worden opgemaakt, om de woning juridisch aan het kind te leveren. Bij deze levering is overdrachtsbelasting verschuldigd. Overdrachtsbelasting is verschuldigd over de waarde in het economische verkeer, is € 200.000, a 6% is € 12.000. Voor de Schenkbelasting moet worden uitgegaan van de WOZ-waarde is € 175.000. Schuldig aan Schenkbelasting is dan over € 175.000 is totaal af dubbele heffing overdrachtsbelasting is: WOZ-waarde 175.000 -/- vrijstelling 5000 = 170.000 à 6% is totaal Schenkbelasting
€ 22.200 € 10.200 € 12.000
Totaal schuldig na schenken onroerende zaak aan kind: overdrachtsbelasting € 12.000 Schenkbelasting € 12.000 totaal € 24.000
Successiewet 1956 Herziening 2010
blz 38
Onroerende zaken en uitstel van betaling (artikel 35g SW) Met ingang van 1 januari 2011 wordt een nieuwe regeling in de Successiewet opgenomen die een rentedragend uitstel van betaling gaat regelen, indien er niet genoeg contanten zijn om de aanslag voor de Erfbelasting te betalen ter zake van de verkrijging van de blote eigendom van een onroerende zaak. Deze regeling is niet eenvoudig en is aan zeer strikte regels gebonden. (deze regeling wordt niet zomaar toegepast). Wanneer een erflater: a. geen testament heeft gemaakt of; b. wel een testament heeft gemaakt; 1, waarin de wettelijke verdeling niet is uitgesloten of, 2. waarin een ouderlijke boedelverdeling in is opgenomen of, 3. aan de langstlevende partner het vruchtgebruik van de woning is gelegateerd worden alle vermogensbestanddelen van de nalatenschap toebedeeld aan de langstlevende partner. De erfdelen van de kinderen worden in contanten schuldig gebleven. (Wanneer de woning in vruchtgebruik aan de langstlevende is gelegateerd, krijgt deze de gehele woning, de kinderen de blote eigendom). Bij de wettelijke verdeling is wettelijk geregeld en in een testament is meestal opgenomen, dat het verschuldigde successierecht, die schuldig is over het erfdeel van de kinderen, door de langstlevende moet worden voorgeschoten en verrekend moet worden met erfdeel kinderen. De langstlevende moet bij de wettelijke verdeling, of indien in een testament opgenomen, het successierecht die schuldig is over de erfdelen van de kinderen voorschieten. Wanneer nu de nalatenschap alleen een onroerende zaak zit en verder geen contanten, kan dit problemen opleveren. De langstlevende heeft na overlijden wel veel vermogen, woning, echter geen contanten om de aanslag te kunnen betalen. Wanneer de nalatenschap niet genoeg contanten heeft om de aanslag te kunnen betalen, is het mogelijk een beroep te doen op artikel 35g Successiewet. Dat is dan een rentedragend uitstel van betaling successierecht, over de waarde blote eigendom woning. Dit uitstel wordt dan gegeven tot moment: a. overlijden langstlevende partner; b. verkoop of dat de langstlevende de woning verlaat.
Successiewet 1956 Herziening 2010
blz 39
In de successieaangifte moet een beroep worden gedaan op artikel 35g Successiewet Bij uitvoering van deze regeling zitten twee vermogenstoetsen: a. zijn er genoeg contanten in de nalatenschap om de aanslag te kunnen betalen b. heeft de erfgenaam genoeg eigen vermogen om de aanslag zelf te kunnen betalen. Indien de regeling van toepassing is, wordt over de waarde van de blote eigendom en de daartegenover staande Erfbelasting een conserverende aanslag opgelegd. Door de ontvanger wordt dan uitstel van betaling verleend.
Successiewet 1956 Herziening 2010
blz 40
Voorbeeld toepassing regeling uitstel van betaling artikel 35g Successiewet Saldo nalatenschap € 500.000. Erfgenamen echtgenote, 60 jaar, en 2 kinderen, ieder voor 1/3 deel. Wettelijke verdeling van toepassing. Het huwelijk tussen erflater en partner waren op huwelijksvoorwaarden, koude uitsluiting. Waarde blote eigendom, gezien leeftijd langstlevende echtgenote is 40% Waarde onroerende zaak € 498.000. (nalatenschap bestaat uit een onroerende zaak € 498.000, banktegoed € 2.000). Verkrijging echtgenote Erfdeel 1/3, van € 500.000 Verschil contante waarde erfdelen kinderen Totale verkrijging
€ 166.666 € 200.000 € 366.666
(i.v.m. wettelijke verdeling) schuldig Erfbelasting € 0
Verkrijging kinderen ieder 2 kinderen ieder erfdeel 1/3 € 166.666, contante waarde 40% is € 66.666, schuldig ieder € 4.766. Regeling uitstel van betaling Waarde onroerende zaak is € 498.000, waarde blote eigendom 40 % € 199.200. Ieder kind 1/3 deel in blote eigendom is € 66.400. Voor ieder kind: Verkrijging zonder waarde blote eigendom is € 66.666 schuldig waarde blote eigendom onroerende zaak € 66.400 verschil € 266 schuldig Uitstel van betaling mogelijk voor In de nalatenschap zit een banktegoed van € 2.000, 1/3 deel is Conserverende aanslag en voorstel uitstel van betaling wordt
€ 4.766 € 0 € 4.766 € 666 € 4.100
Verkrijging kind 1 Zijn aanslag is € 4.766 Privé-vermogen van dit kind is € 100 (kas/bank) Kind krijgt nu een conserverende aanslag en uitstel van betaling van privé-vermogen kind totaal uitstel van betaling voor kind 1
€ 4.100 € 100 € 4.000
Verkrijging kind 2 Zijn aanslag is € 4.766 Privé-vermogen van dit kind is € 10.000 (kas/bank) Kind krijgt nu een conserverende aanslag en uitstel van betaling van privé-vermogen kind totaal uitstel van betaling voor kind 2 Kind 2 moet de aanslag betalen en krijgt geen uitstel van betaling.
Successiewet 1956 Herziening 2010
€ 4.100 € 10.000 € 0
blz 41
Percentage In de wet tot 2009 kwam telkens de vraag naar voren welk rentepercentage op diverse onderdelen van toepassing moest zijn. Bij de herziening van de wet per 2010 is dit probleem opgelost. In artikel 21, lid 13 Successiewet cq artikel 10 Uitvoeringsregeling erf- en schenkbelasting heeft een percentage vastgesteld van 6%. Wanneer er nu in de wet naar een percentage wordt verwezen, is deze 6%.
Successiewet 1956 Herziening 2010
blz 42
Onderbedelingsvorderingen (artikel 9 Successiewet) maximaal rentepercentage Een onderbedelingsvordering is een vordering op de langstlevende partner die door deze partner aan de erfgenamen schuldig wordt gebleven. Een erflater kan in een testament een verdeling zijn overeengekomen, o.a. een ouderlijke boedelverdeling, wettelijke verdeling enz. Wanneer er geen testament is en de langstlevende partner heeft geen afstand gedaan van de wettelijke verdeling, dan is de wettelijke verdeling van toepassing. Dat wil zeggen dat alle vermogensbestanddelen van de nalatenschap worden toegedeeld aan de langstlevende partner, die de erfdelen van de kinderen in contanten schuldig blijft, opeisbaar bij overlijden langstlevende partner. In een testament kan een erflater een rentepercentage bepalen, wat de langstlevende partner over deze vordering moet betalen. Wanneer er geen testament is en de wettelijke verdeling van toepassing is, kunnen de erfgenamen onderling een percentage overeenkomen. De hoofdsom en de rente is dan opeisbaar bij het overlijden langstlevende partner. Voor verdere uitleg wettelijke verdeling zie boek “Nieuw Nederlands Erfrecht” ISBN978-87-706152-7. Tot het jaar 2009 kon door de erfgenamen ieder percentage worden genomen. Ook kon in een testament elk rentepercentage worden opgenomen. Er werden afspraken gemaakt, of in een testament opgenomen, dat de rente extreem hoog was, bijvoorbeeld 25% per jaar. Wanneer de langstlevende echtgenote dan kwam te overlijden, had deze een zo grote schuld aan schuldig gebleven erfdelen, dat de nalatenschap van de langstlevende negatief was. Deze constructie is nu bij de herziening van de Successiewet in 2010 gerepareerd. Als de rente hoger is dan 6% samengesteld, dan wordt de rente, die hoger is dan 6% samengesteld, fiscaal niet geaccepteerd. Bij de herziening is geen overgangsregeling van toepassing, de percentages die voor 1-1-2010 zijn afgesproken en extreem hoog zijn, vallen nu ook onder de nieuwe regeling.
Successiewet 1956 Herziening 2010
blz 43
De erfrechtelijke mag dus niet hoger zijn dan 6% samengesteld. Dit percentage moet dan bekeken worden over de gehele periode; een enkelvoudige rente moet dus worden omgerekend naar een samengestelde rente. voorbeeld In het jaar 1999 overlijdt een man. In een testament heeft hij een ouderlijke boedelverdeling opgenomen. De erfdelen van de kinderen moet de langstlevende partner schuldig blijven tegen een rente van 9% samengesteld. De nalatenschap van de man was € 500.000, twee erfgenamen, partner en kind ieder de helft is € 250.000. In het jaar 1999 is er over de verkrijging door het kind totaal een bedrag van € 37.199 aan successierecht voldaan, die, conform de bepaling in het testament, door de langstlevende partner moest worden voorgeschoten. In het jaar 2010 overlijdt de langstlevende partner. De partner heeft een schuld aan kind van de hoofdsom ad € 250.000 voorgeschoten successierechten 1999 € 37.399 totaal schuld € 212.601 vermeerderd met 11 jaar rente à 9% samengesteld is € 336.000 De totale schuld van de overleden partner aan kind is dus € 548.601
In de herziening Successiewet 2010 is nu opgenomen dat rente over de schuldig gebleven erfdeel eerst-overledene partner niet hoger mag zijn dan 6% samengesteld. Is de berekende rente over de onderbedelingsschuld meer dan 6% samengesteld, dan is het meerdere fictief belast met Erfbelasting. In bovenstaande voorbeeld is de berekening dan: De partner heeft een schuld aan kind van de hoofdsom ad voorgeschoten successierechten 1999 totaal schuld vermeerderd met 11 jaar rente à 6% samengesteld is De totale schuld van de overleden partner aan kind is dus
€ € € € €
250.000 37.399 212.601 190.979 403.580
Het verschil tussen de schuld inclusief 9% samengestelde rente ad. € 548.601 en de schuld berekent tegen 6% samengestelde rente ad € 403.580, is € 146.021, zal belast zijn met Erfbelasting. Stel het vermogen van de langstlevende partner is een banksaldo van Het schuldig gebleven erfdeel is, tegen een rente van 9% samengesteld Zodat er een saldo nalatenschap is van Er is één kind erfgenaam die een bedrag uit de nalatenschap verkrijgt van Voor de berekening van de Erfbelasting wordt dit vermeerderd met een bedrag gezien de bepaling van artikel 9 Successiewet Totale belaste verkrijging voor de Erfbelasting
€ 700.000 € 548.601 € 151.399 € 151.399 € 146.021 € 297.420
Kind schuldig aan Erfbelasting over € 297.420 is totaal € 43.884. (kind vrijstelling € 19.000).
Successiewet 1956 Herziening 2010
blz 44
Verkoop woning en verkoper blijft in de woning wonen. In de jaren ‘90 was het gebruikelijk om een woning aan de kinderen te verkopen, waarbij de verkoper het beperkte recht van gebruik en bewoning of het vruchtgebruik had voorbehouden De kinderen verkregen dan de blote eigendom en de verkoper het vruchtgebruik van de woning. Na overlijden van de verkoper verviel dit vruchtgebruik en verkregen de kinderen de volle eigendom. Deze vrijval van het vruchtgebruik zou zonder nadere regels onbelast zijn. Voor de Successiewet wordt echter gedaan alsof de eigenaar van de woning fictief de woning krachtens erfrecht heeft gekregen. De gedachte daarbij is dat de erflater weliswaar de eigendom heeft overgedragen, maar gedurende zijn leven geen last ervan heeft gehad dat hij dat heeft gedaan. Daarom wordt er gedaan alsof de woning nog van de erflater is. Tot 31 december 2009 kon worden uitgegaan van de waarde van de woning ten tijde van de rechtshandeling. Na de herziening Successiewet moet nu dat voor de berekening van de Erfbelasting moet worden uitgegaan van de woz-waarde van het jaar van overlijden. Daarvan kan overigens worden afgetrokken de opgeofferde koopsom en de gemiste rente over het opgeofferde bedrag van 6% enkelvoudig. De berekening van de waarde vrijval vruchtgebruik wordt dan: Voorbeeld In 1999 koopt kind woning van zijn moeder, (vader reeds overleden) belast met beperkt recht van gebruik en bewoning. De waarde van de woning was in het jaar 1999 totaal € 100.000. Gezien de leeftijd van de verkoper was de waarde van de blote eigendom in 1999 totaal 60% en kind betaalde dan ook € 60.000. (leeftijdstabel Uitvoeringsbesluit Successiewet) Direct bij de koop heeft moeder een bedrag van € 10.000 kwijtgescholden, zodat kind totaal € 50.000 heeft betaald. In 2010 overlijdt moeder. Het vruchtgebruik (beperkt recht van gebruik en bewoning) vervalt daardoor. Ingevolge artikel 10 Successiewet is de waarde van de vrijval belast met Erfbelasting. Deze wordt nu als volgt berekend: Woz-waarde jaar 2010 door kind opgeofferd koopsom kwijtschelding totale opoffering gemiste rente 6% à 11 jaar totale aftrek verkrijging fictief artikel 10SW
€ 200.000 € € € €
60.000. 10.000 50.000 33.000 € 83.000 € 117.000
Stel de nalatenschap van moeder bestond uit een banksaldo van € 600.000. Er is één kind erfgenaam die een bedrag uit de nalatenschap verkrijgt van Deze verkrijging wordt vermeerderd met fictie artikel 10SW totaal Schuldig aan Erfbelasting dan totaal € 127.800 (kind vrijstelling € 19.000)
Successiewet 1956 Herziening 2010
€ 600.000 € 117.000 € 717.000
blz 45
Omdat er toch nog een aantal nadelen zaten in de verkoop van onroerende zaken onder voorbehoud van gebruik en bewoning of vruchtgebruik, werd in de jaren ‘90 de woningen verkocht onder voorbehoud van huur. De gehele woning werd dan verkocht aan kinderen en de verkoper ging de woning dan van de kinderen huren. Om de fictie van artikel 10 Successiewet niet van toepassing te laten zijn, moet er een huurcontract zijn en daadwerkelijk een reële huur van minimaal 6% betaald worden aan de kinderen. Kan niet worden aangetoond worden dat er daadwerkelijk een reële huur is betaald, dan is de fictie artikel 10 SW van toepassing. Wanneer moeder een onroerende zaak heeft verkocht aan kinderen en een jaarlijks huur heeft betaald die gelijk is aan 4% per jaar, dan zal de fictie van artikel 10 Successiewet van toepassing zijn. Er is namelijk niet jaarlijks een bedrag van 6% betaald aan de kinderen. Dit zal ook van toepassing zijn indien de normale reële huur slechts 4% is.
Successiewet 1956 Herziening 2010
blz 46
Polisuitkeringen (artikel 13 SW ) Er zijn verschillende soorten polisuitkering, o.a. uitkering krachtens een levensverzekering, ongevallenverzekering, pensioenverzekering enz. Uitkeringen uit een levensverzekering zijn onderworpen aan Erfbelasting voor zover het deel van de levensverzekering kan worden toegerekend aan de onttrekking aan het vermogen van de erflater. Dit wil zeggen, dat alleen over het evenredige deel waarvan een erflater premie voor de betreffende levensverzekering heeft betaald, de uitkering belast is met Erfbelasting. Wanneer de begunstigde van een polisuitkering een kind is en de ouder de verzekering heeft afgesloten en de premies heeft betaald, is de volledige uitkering onderhavig aan Erfbelasting Indien de begunstigde de gehuwde partner is en als de erflater en partner in gemeenschap van goederen waren gehuwd, dan is de premie van de polis uit de huwelijksgoederen gemeenschap betaald. Omdat de langstlevende partner daardoor de helft van de premie heeft betaald, is de helft van de polisuitkering belast met Erfbelasting. In de praktijk betalen de partners vaak kruislings de verzekeringspremies om zo onder de heffing uit te komen. De ene partner betaald dan dus de premies voor de andere partner en andersom. Deze kruislingse betaling werkt alleen als de premies niet uit gemeenschappelijk vermogen (zoals een huwelijksgoederengemeenschap) worden betaald.
Successiewet 1956 Herziening 2010
blz 47
Pakketten (artikel 8 SW ) Soms heeft een erflater een enveloppe of pakket met inhoud gemaakt, met daarop de mededeling dat deze enveloppe of pakketje eigendom is van X. Wanneer X niet kan aantonen dat de enveloppe of het pakketje werkelijk zijn eigendom is, is de waarde van deze enveloppe of pakketje belast met Erfbelasting.
Successiewet 1956 Herziening 2010
blz 48
Schenking binnen 180 dagen vòòr overlijden (artikel 12 SW ) Schenkingen die gedaan zijn binnen 180 dagen voor overlijden worden geacht krachtens erfrecht te zijn verkregen Deze schenkingen zijn dan ook belast met Erfbelasting. De schenking komt echter niet te vervallen. Ook de verschuldigde Schenkbelasting niet. Wel wordt de Schenkbelasting verrekend met de Erfbelasting, voor zover er sprake is van een dubbele heffing. Voorbeeld (cijfers 2010) Een vader heeft op 1 februari een bedrag van € 50.000 in contanten geschonken aan kind X. Er moet hierover een aangifte voor de Schenkbelasting worden ingediend. Er wordt dan ook een aanslag Schenkbelasting opgelegd, berekend over € 50.000, schuldig aan Schenkbelasting € 4.500. (vrijstelling € 5.000, tarief 10%). Op 1 mei komt vader te overlijden. Zijn nalatenschap is totaal € 15.000. Kind X is de enige erfgenaam. De verkrijging uit de nalatenschap van kind X is dan ook € 15.000. Omdat er binnen 180 dagen een schenking van € 50.000, is gedaan moet deze schenking bij zijn erfrechtelijke verkrijging worden bijgeteld. Zijn totale belaste verkrijging wordt dan ook € 15.000 + € 50.000 = € 65.000. Over een bedrag van € 65.000 is door het kind totaal € 4.600 aan Erfbelasting schuldig. Omdat nu Erfbelasting en Schenkbelasting in rekening is gebracht over € 50.000, is er sprake van een dubbele heffing. De dubbele heffing is dan ook 50.000 / 65.000 x 4.600 = € 3.538. De aanslag Erfbelasting wordt dan ook: schuldig over verkrijging uit nalatenschap € 15.000 schenking binnen 180 dagen voor overlijden € 50.000 € 65.000 minus dubbele heffing schenkingsrecht totaal aanslag Erfbelasting
schuldig € 4.600 € 3.538 € 1.062
(let op: indien de Schenkbelasting hoger is dan de Erfbelasting, wordt er geen Schenkbelasting teruggeven).
Successiewet 1956 Herziening 2010
blz 49
Aftrek schulden (artikel 20 SW ) Alle schulden die rechtens vorderbaar zijn bij erflater kunnen als schuld van de nalatenschap in mindering worden gebracht. Schulden die rechtens vorderbaar zijn, zijn schulden die erflater tijdens zijn leven heeft gemaakt. Schulden die door de erfgenamen zijn gemaakt, bijvoorbeeld voor de verklaring van erfrecht of boedelkosten mogen niet als schuld in mindering van de nalatenschap worden gebracht. Een uitzondering zijn de begrafeniskosten. De begrafeniskosten zijn feitelijk wel door de erfgenamen gemaakt. De begrafeniskosten mogen wel in mindering worden gebracht. Echter alleen de feitelijke begrafeniskosten O.a. reiskosten die gemaakt zijn door de erfgenamen voor bijwonen van de begrafenis kunnen niet in mindering worden gebracht.
Successiewet 1956 Herziening 2010
blz 50
SCHENKBELASTING Tarief (artikel 24 Successiewet) Het tarief is per 1 januari 2010 voor de Schenkbelasting sterk vereenvoudigd. Tot 31 december 2009 bestond het tarief uit 3 tabellen en 7 schijven. Per 1 januari 2010 is het tarief voor de Erfbelasting en Schenkbelasting: gedeelte van tarief 1 tarief 2 de belaste partner en andere verkrijging kinderen verkrijgers 0 >> 118.000 10% 30% 118.000 >>> 20% 40% e afstammelingen 2 en verdere graad tariefgroep 1 + 80% Let op: kleinkinderen, achterkleinkinderen en verder worden belast naar tariefgroep 1 + 80%.
Uit deze tabel blijkt dus een sterke vereenvoudiging van het tarief. Door de indexering zal er in de komende jaren echter geen sprake meer zijn van afgeronde bedragen. Voor tarieven andere jaren zie www.belastingdienst.nl. Hoe moet de Schenkbelasting met behulp van dit tarief berekend worden? Voorbeeld 1 schenking door ouders aan een kind € 80.000 Vrijstelling kind is € 5.000 Verschuldigd is € 75.000 (verkrijging is lager dan € 118.000)
à 10% is € 7.500
Voorbeeld 2 schenking door ouders aan een kind Vrijstelling kind is schuldig over Tarief
€ 170.000
€ 5.000 € 165.000 € 118.000 à 10% is € 47.000 à 20% =
€ 11.800 € 9.400 € 21.200
Totaal schuldig Voorbeeld 3 schenking aan een kleinkind Vrijstelling kleinkind is Schuldig over Tarief
€ € € € €
139.000 2.000 137.000 118.000 19.000
Kleinkinderen + 80% is Totaal schuldig
Successiewet 1956 Herziening 2010
à 10% = à 20% =
€ € € € €
11.800 3.800 15.600 12.480 28.080
blz 51
Vrijstellingen Schenkbelasting (artikel 33 SW ) Voor Schenkbelasting is vrijgesteld. Vrijstellingen 2010 a. schenkingen door ouders aan kind € 5.000. b. schenkingen door ouders aan kind éénmalig voor kinderen tussen 18 en 35 jaar: 1. normale éénmalige schenking € 24.000. 2. voor aankoop/financiering eigen woning kind € 50.000, 3. voor studiefinanciering kind € 50.000. c. schenkingen aan anderen € 2.000. d. schenkingen aan iemand die zijn schulden niet kan betalen: 100% tot het bedrag van de schuld. e. schenking aan iemand die daarover ook inkomstenbelasting moet betalen: 100% vrijstelling.
Verder zijn er nog algehele vrijstellingen voor de Schenkbelasting. Dit zijn de verkrijgingen door: ANBI, Algemeen Nut Beogende Instellingen. SBBI, Sociaal Belang Beogende Instellingen. de Staat, provincie en gemeenten. Alle schenkingen gedaan door één schenker en dezelfde begiftigde worden per kalenderjaar bij elkaar geteld en als één schenking aangemerkt. Wanneer de totale schenkingen binnen een kalenderjaar beneden het vrijgestelde bedrag blijft, hoeft er geen aangifte voor de Schenkbelasting te worden ingediend. (behalve voor de schenkingen met een beroep op de éénmalige verhoogde vrijstelling voor kinderen tussen 18 en 35 jaar)
Successiewet 1956 Herziening 2010
blz 52
Schenkingen door ouders aan kind De vrijstelling voor schenkingen door ouders aan een kind is € 5.000 per kalenderjaar. Kinderen worden belast naar tariefgroep 1. (10% - 20%). Alle schenkingen door ouders aan een kind in een kalenderjaar gedaan worden bij elkaar opgeteld. Wordt er in een kalenderjaar meer dan het vrijgestelde bedrag geschonken, dan moet aangifte worden gedaan. Een aangifte voor de Schenkbelasting kunt u downloaden van www.belastingdienst.nl. Bij schenkingen door ouders aan kinderen worden de ouders als één schenker aangemerkt. Ook al zijn de ouders gescheiden, alle schenkingen gedaan door beide ouders in een kalenderjaar worden bij elkaar geteld en als één (1) schenking aangemerkt. Schenkingen aan gehuwden kinderen worden ook als één schenking aangemerkt. Dus een schenking aan een schoondochter en een schenking aan een eigen kind, is één schenking aan een kind.
Successiewet 1956 Herziening 2010
blz 53
Eenmalige verhoogde vrijstelling voor kinderen tussen 18 en 35 jaar Eenmalige verhoogde vijstelling kan maar één maal aan een kind tussen 18 en 35 jaar worden gegeven. De som kan niet worden gesplitst over verschillende jaren. Indien in een jaar een bedrag van € 20.000 is geschonken en een beroep op de éénmalige vrijstelling is gedaan, kan niet meer een beroep hierop worden gedaan voor het restant. (bv het jaar daarop € 4.000 te schenken). Wanneer er een beroep op de éénmalige verhoogde vijstelling is gedaan in een bepaald jaar, vervalt de normale vrijstelling van € 5.000 in dat jaar. Deze vrijstelling vervalt op de dag dat het kind 35 jaar wordt. Eenmalig kunnen ouders een bedrag van € 24.000 schenken aan een kind tussen 18 en 35 jaar. Omdat deze schenking maar 1 keer gedaan kan worden moet hiervan aangifte worden gedaan voor de Schenkbelasting.
Successiewet 1956 Herziening 2010
blz 54
Eenmalige vrijstelling eigen woning Deze schenkingen moeten onder de opschortende voorwaarde dat de begunstigde een woning heeft verworven als bedoeld in art 3.111, van de Wet IB 2001 (art. 5 van de Uitvoeringsregeling Erf- en Schenkbelasting). Een schenking onder opschortende voorwaarde komt tot stand op het moment waarop de voorwaarde wordt vervuld. En dat is op het moment van de verwerving van de woning. Op dat moment van de verwerving moet het kind jonger zijn dan 35 jaar. Deze schenking moet in een notariële akte worden vastgelegd. Dit kan in de transportakte of in een aparte notariële akte. Verder moet worden aangetoond, dat het geschonken bedrag is gebruikt voor de financiering aankoop van de woning. Dat de schenking is gebruikt moet voor financiering van de woning kan dan o.a. blijken uit de afrekening van de notaris, waarin dan is opgenomen, dan de schenking is gebruikt voor financiering van de woning. Deze aantoning zal moeten gebeuren na verzoek van de Belastingdienst. Het is mogelijk dat het kind een nieuwbouwwoning heeft gekocht of een bestaande woning die nog moet worden verbouwd. Gezien artikel 3.111 Wet IB is een eigen woning, wanneer iemand in deze woning woont. Bij een nieuwbouwwoning of bestaande woning met verbouwing kan de begiftigde nog niet direct in deze woning gaan wonen en niet worden aangemerkt als eigen woning. In deze gevallen moet de begiftigde de betreffende woning binnen 2 jaar na het jaar van de schenking als eigen woning in gebruik hebben genomen. Is dit niet gedaan dan vervalt de eenmalige schenking tot het bedrag van de normale éénmalige schenking te weten € 24.000. (de basisvrijstelling éénmalige blijft in stand). De éénmalige verhoogde vrijstelling voor ouders aan kinderen tussen 18 <> 35 jaar, voor financiering eigen woning kind, kan gesplitst worden in een normale éénmalige schenking en een schenking voor financiering eigen woning ad € 26.000. Wanneer kinderen voor 1 januari 2010 een schenking hebben gekregen, met een beroep op de éénmalige verhoogde vrijstelling, dan kan er alsnog een schenking worden gedaan aan deze kinderen met een beroep op de éénmalige verhoogde vrijstelling na 1 januari 2010, voor financiering eigen woning kind. De kinderen mogen dan na 1 januari 2010 niet ouder zijn dan 35 jaar. Volgens de overgangsregeling mag deze schenking niet hoger zijn dan € 26.000. Aan de schenking, éénmalige verhoogde vrijstelling eigen woning, kunnen ook nadelen zitten. Wanneer ouders aan kinderen een hypothecaire lening geven, b.v. van een bedrag van € 50.000, dan heeft het kind een renteaftrek voor Box1 bij de Inkomstenbelasting. Bij een schenking van € 50.000, voor financiering eigen woning niet. Op 18 mei 2010, No.W06.10.0110/III is er een wetsvoorstel “Wijziging van enkele belastingwetten en enige andere wetten (Fiscale verzamelwet 2010)” ingediend. Daarin is opgenomen dat het kabinet voorstelt de eenmalige extra verhoogde vrijstelling voor kinderen in de schenkbelasting zodanig aan te passen dat deze onder meer ook mag worden aangewend voor aflossing van de eigen woningschuld en voor onderhoud en verbetering van de eigen woning. Dit is conform een toezegging gedaan tijdens de parlementaire behandeling van de hiervoor genoemde wet.
Successiewet 1956 Herziening 2010
blz 55
Eenmalige schenking voor studie Ouders kunnen een studie betalen voor een kind en eenmalige een bedrag van € 50.000 schenking voor de financiering van deze studie. De eenmalige vrijstelling is dan van toepassing voor studies, die meer dan € 20.000 per jaar kosten. (bv pilotenopleiding). Bij deze schenking moet ook een notariële akte worden opgemaakt en worden bewezen, dat de schenking is gebruikt voor financiering van de studie. (dus niet voor levensonderhoud kind of aankoop van een auto). De éénmalige verhoogde vrijstelling voor ouders aan kinderen tussen 18 <> 35 jaar, voor financiering studie kind, kan wel gesplitst worden in een normale éénmalige schenking en een schenking voor financiering studie ad € 26.000.
Successiewet 1956 Herziening 2010
blz 56
Schenking aan kleinkinderen Kleinkinderen en achterkleinkinderen vallen voor de vrijstelling Schenkbelasting onder “anderen”. De vrijstelling is dan € 2.000 (tarief 2010) per kalender jaar. Ook voor schenkingen aan kleinkinderen enz worden alle schenkingen in één kalenderjaar bij elkaar geteld. De Schenkbelasting voor kleinkinderen en achterkleinkinderen enz worden belast naar tariefgroep 1 + 80%.
Successiewet 1956 Herziening 2010
blz 57
Schenking aan anderen Alle schenkingen aan “anderen” worden in één kalenderjaar bij elkaar geteld. “Anderen” zijn alle anderen die niet in eerder genoemd overzicht vrijstellingen staan. Deze verkrijgers hebben ieder een vrijstelling van € 2.000 (tarief 2010) en worden belast naar tariefgroep 2. (30% - 40%).
Successiewet 1956 Herziening 2010
blz 58
Schenking aan degene die niet in staat is zijn schulden te betalen Er is een 100% vrijstelling voor de Schenkbelasting, voor schenkingen die een begiftigde in staat stelt zijn schulden te betalen. De schenking moet dan gedaan worden, met de bedoeling dat de begiftigde met deze schenking zijn schulden (gedeeltelijk) gaat af betalen. Hierover moet een aangifte worden ingediend en bewezen moet worden dan de schenking is gebruikt voor afbetaling schulden van begiftigde. Voorbeeld. Een begiftigde heeft een negatief vermogen van € 20.000. Hij krijgt van zijn vader een bedrag van € 30.000 geschonken om zijn schulden hiermee af te lossen. Omdat de schulden van begiftigde € 20.000 is, is er sprake van een 100% vrijstelling van totaal € 20.000. (gezien het negatieve vermogen begiftigde is er alleen een schuld van € 20.000). De schenking was € 30.000, de vrijstelling is dan € 20.000, zodat € 10.000 belast is met Schenkbelasting. Opmerking: De vrijstelling is niet van toepassing op een kwijtschelding van een schuld. Wanneer een vader geld heeft geleend aan kind en deze lening wordt kwijtgescholden, is de vrijstelling voor deze kwijtschelding niet van toepassing.
Successiewet 1956 Herziening 2010
blz 59
Schenkingen die belast zijn met Inkomstenbelasting Schenkingen die belast zijn met Inkomstenbelasting zijn 100% vrijgesteld voor de Schenkbelasting. Dat zijn o.a. schenkingen door een werkgever aan een werknemer of schenkingen van bepaalde lijfrente-uitkeringen.
Successiewet 1956 Herziening 2010
blz 60
Schuldigerkenningen Een schuldigerkenning of een papieren schenking is een overeenkomst waarbij de schenker verklaart een bedrag schuldig te zijn aan een begiftigde, zonder dat er daad werkelijk geld is geleend. Een papieren schenking is een middel om Erfbelasting te besparen. Hierbij merk ik op dat sinds de herziening Successiewet 2010 dit middel minder interessant is geworden. Ingevolge artikel 7:177 Burgerlijk Wetboek moet een schenking, waarin de “bepaling des doods” in voorkomt, opgemaakt worden in een notariële akte. Een onderhandse schuldigerkenning, dat is een niet door een notaris opgemaakte schuldigerkenning, kan ook opgemaakt worden tussen een schenker en een begiftigde Alleen wanneer de schuld dan toch na het overlijden wordt uitgekeerd, wordt geacht dat de onderhandse schuldigerkenning met een “bepaling des doods” te zijn geweest. De onderhandse schuldigerkenning kan dan niet als schuld in mindering van de nalatenschap worden gebracht, omdat er dan sprake is van een nietige schenking. Een hele belangrijke voorwaarde is, dat de schenker jaarlijks een rente moet betalen aan de begiftigde van 6% per jaar. Wordt er minder dan 6% rente per jaar betaald, of in een bepaalde periode geen rente, dan wordt geacht dat de schenker het vruchtgebruik van de vordering heeft gehad en is dan belast met Erfbelasting. (nominale verkrijging, minus wat is opgeofferd door de begiftigde). De betaling van de rente moet aantoonbaar zijn. Na het overlijden zal de Belastingdienst dan ook om aantoning van de betaalde rente termijnen vragen. (aantoning kan middels bankoverschrijvingen). Wanneer tijdens leven blijkt dat er in een bepaalde periode geen rente is betaald, kan dit nog gerepareerd worden. Is de schenker overleden, dan is het te laat en is reparatie niet meer mogelijk en zal de schuld belast zijn met Erfbelasting.
Successiewet 1956 Herziening 2010
blz 61
Reparatie moet dan over de gehele periode waarover geen rente is betaald, inclusief rente worden gerepareerd. Voorbeeld Vader schenkt op 1 januari 2000 een schuldigerkenning, groot € 100.000 aan kind. In de akte van schenking is overeengekomen dat jaarlijks 6% rente betaald moet worden. In de periode 1 januari 2000 tot 1 januari 2004 wordt jaarlijks door de schenker rente van 6% betaald aan de begiftigde. In de periode van 1 januari 2005 tot 1 januari 2006 wordt dit vergeten. Vanaf 1 januari 2007 tot heden, is 1 januari 2010, wordt wel rente betaald. Indien nu niets wordt gedaan, is de schuldigerkenning bij overlijden schenker belast met Erfbelasting. Deze is verschuldigd over de waarde schenking € 100.000. Het in het verleden betaalde schenkingsrecht over € 100.000 zal worden verrekend. De jaren wanneer geen rente is betaald kunnen worden gerepareerd. (wanneer geen reparatie, dan Erfbelasting bij overlijden schenker). Op 1 januari 2010 blijkt dat er over de periode van 2 jaar, jaar 2005 en 2006, geen rente is betaald. Deze wordt dan alsnog betaald in het jaar 2010. Bij de reparatie moet dan ook nog rekening worden gehouden, dan ook rente over de niet betaalde rente verrekend moet worden. De totale reparatie is dan: rente over jaar 2005 € 100.000 à 6% is rente over periode 1-1-2005 tot 1-1-2010 over € 6.000, à 6% à 5 jaar is rente over jaar 2006 € 100.000 à 6% is rente over periode 1-1-2006 tot 1-1-2010 over € 6.000, à 6% à 4 jaar is Voor reparatie moet dan een bedrag van aan kind worden overgemaakt
€ 6.000 € 1.800 € 6.000 € 1.440 €15.240,
Voor aantoning hiervan moet hier een overeenkomst worden opgemaakt, dit kan onderhands, en de bankoverschrijving moet worden bewaard.
Successiewet 1956 Herziening 2010
blz 62
Waardering voor Erfbelasting en Schenkbelasting (artikel 21 SW ) onroerende zaken Zie hoofdstuk onroerende zaken. De waarde van de onroerende zaken, eigen woning, moeten worden aangegeven voor de woz-waarde. De waarde van de verhuurde onroerende zaken voor de woz-waarde, verminderd met een indexering. Overige onroerende zaken, bv vakantiewoningen, bedrijfsonroerende zaken grond, bos water enz, moeten worden aangegeven naar de waarde in het economische verkeer. (dat is de waarde die bij onderhandeling bij een verkoop zou opbrengen). roerende zaken Alle roerende zaken moeten ook worden aangegeven tegen de waarde economische verkeer. effecten. Voor beursgenoteerde effecten moet als waarde worden genomen, de slotnotering van de laatste beursdag voorafgaande het overlijden of schenking. vorderingen en schulden Alle vorderingen en schulden moeten naar de waarde in het economische verkeer ten tijde van het overlijden worden opgenomen. Voor banktegoeden zal dit het saldo van de bankafschrift zijn, die op of nabij de datum van overlijden is gedagtekend.
Successiewet 1956 Herziening 2010
blz 63
Buitenlandsvermogen Erfbelasting Was er iemand in Nederland op vakantie is en in Nederland komt hier te overlijden, dan was deze betreffende persoon niet woonachtig in Nederland en is er dus geen sprake van Erfbelasting. Voor de Erfbelasting is het wereldvermogen van een erflater in Nederland belast, indien een erflater zijn laatste woonplaats in Nederland had. Erflater moet dus als inwoner in de gemeentelijke basisadministratie zijn ingeschreven. Wanneer een erflater in Nederland woonde is zijn gehele vermogen belast met Nederlandse Erfbelasting, het is niet van belang waar de vermogensbestanddelen zich bevinden. Verder is het ook niet van belang waar de erfgenamen wonen. Voorbeeld Een erflater had zijn laatste woonplaats in Amsterdam. Hij laat na twee kinderen, één kind woont in Rotterdam en een tweede kind woont in New York (USA). Zijn vermogen bestaat uit een onroerende zaak in Amsterdam, waarde € 100.000, een bankrekening bij de Amro Bank in Nederland, tegoed € 25.000 en een bankrekening bij een bank in USA, tegoed € 25.000. Zijn totale nalatenschap is dan ook € 150.000, twee kinderen erfgenaam ieder voor de helft is € 75.000. Deze twee kinderen zijn dan ook ieder erfbelasting verschuldigd over € 75.000. (ook het kind die in USA woont).
Het is mogelijk dat een ander land ook een erfbelasting in rekening brengt over dezelfde vermogensbestanddelen, die ook in Nederland zijn belast met Erfbelasting. In Nederland is alleen verrekening mogelijk, indien bepaalde vermogensbestanddelen in het buitenland zijn belast. Wanneer er bepaalde vermogensbestanddelen in Nederland en in een ander land zijn belast, kan verrekening over deze bepaalde bestanddelen mogelijk zijn. Verrekening is o.a. mogelijk over zogenaamde “sytusgoederen”. Sytusgoederen zijn onroerende zaken, ondernemingsvermogen of schuldvorderingen aan toonder.
Successiewet 1956 Herziening 2010
blz 64
Ook heeft de Nederlandse overheid met verschillende landen een successieverdrag gesloten. Nederland heeft verdragen met: Finland; Frankrijk; Groot Brittannië en Noord Ierland; Israël; Oostenrijk; USA; Zweden; Zwitserland. Wanneer een erflater vermogensbestanddelen, die liggen in een van bovenstaande landen, heeft nagelaten, zal in het betreffende verdrag nagekeken moeten worden op welke manier de buitenlandse Erfbelasting moet worden verrekend. Wanneer er geen verdrag is, dan is het Besluit voorkoming dubbele belasting van toepassing. Volgens het Besluit voorkoming dubbele belasting kan het buitenland recht worden verrekend met de Nederlandse erfbelasting, indien er sprake is van een sytusgoed en voor zover er sprake is van een dubbele heffing. Verder is alleen verrekening mogelijk, bij degene die de sytusgoed verkrijgt. voorbeeld (cijfers 2010) Een erflater laat na een bankrekening in Nederland, groot € 100.000 en een onroerende zaak in Frankrijk, waarde € 200.000. (geen hypotheek op franse onroerende zaak). Een kind is erfgenaam. Saldo nalatenschap is € 300.000, kind schuldig € 44.400 (vrijstelling € 19.000). In Frankrijk wordt over de Franse onroerende zaak totaal € 32.000 aan Franse Erfbelasting in rekening gebracht. Nu kan in de aangifte Erfbelasting een beroep worden gedaan op het Besluit voorkoming dubbele belasting. Deze is van toepassing, voor zover er sprake is van een dubbele heffing. In Nederland is totaal schuldig aan Erfbelasting € 44.400. De formule om de dubbele belasting te berekenen is : (waarde onroerende zaken in buitenland -/- hypotheek op deze zaak) (totaal baten -/- schulden -/- vrijstelling)
x Nederlandse erfbelasting
of gezien voorbeeld (200.000 / (300.000 – 19.000)) x 44.400 = € 31.601. Er is dus sprake van een dubbele heffing van € 31.601 De Nederlandse belasting ad € 44.400 zal dan worden verminderd met € 31.601 Totaal schuldig door kind € 12.799. het laagste van de twee bedragen komen in mindering, de uitkomst van de formule of de werkelijk betaalde buitenlandse belasting. Zou in Frankrijk de aanslag erfbelasting € 20.000 zijn geweest, dan kan alleen € 20.000 worden verrekend. .
Successiewet 1956 Herziening 2010
blz 65
Bezat een erflater andere vermogensbestanddelen, dan sytusgoederen, in het buitenland, dan kan de buitenlandse aanslag Erfbelasting als schuld van de nalatenschap in mindering worden gebracht. Dit kan echter niet beide. Stel een erflater heeft een onroerende zaak in Frankrijk en banktegoeden in Frankrijk, dan kan alleen de Franse erfbelasting die betrekking heeft op de onroerende zaak in Frankrijk worden verrekend. Dus niet het recht van betrekking heeft op de banktegoeden. Ook kan alleen de belasting worden verrekend bij degene die de buitenlandse sytusgoed heeft gekregen. Voorbeeld Erfgenamen zijn de echtgenote en een kind, ieder voor de helft. De wettelijke verdeling is van toepassing. Dat wil zeggen dat alle vermogensbestanddelen aan de langstlevende echtgenote worden toegedeeld, onder de last de erfdelen van de kinderen in contanten schuldig te blijven. Het kind ontvang alleen een vordering in contanten en geen onroerende zaken. De verrekening buitenlandse belasting kan daarom niet plaatsvinden bij het kind, omdat deze geen onroerende zaken verkrijgt.
Schenkbelasting Wanneer door een schenker een sytusgoed wordt geschonken en de schenker woont in Nederland, dan is in Nederland Schenkbelasting verschuldigd. Wanneer in het buitenland ook belasting wordt berekend, kan het deze belasting ook worden verreken met de Nederlandse Schenkbelasting. De verrekening gaat op dezelfde manier als omschreven bij de Erfbelasting
Successiewet 1956 Herziening 2010
blz 66
Ondernemingen De waarde van een onderneming moet worden aangegeven voor de waarde going-concern. Indien de liquidatie waarde hoger is, dan moet de liquidatiewaarde worden genomen. De waarde going-concern is de waarde, die gelijk is om de onderneming in zijn geheel voort te kunnen zetten. (inclusief goodwill). De liquidatiewaarde is de waarde, gelijk aan de opbrengst indien de vermogensbestanddelen in de onderneming worden verkocht. (kapitaal + stille reserves).
Successiewet 1956 Herziening 2010
blz 67
Bedrijfsopvolging Voor ondernemingen is er een faciliteit in de Successiewet. Deze faciliteit heeft de bedoeling het voortbestaan van de onderneming te garanderen. (zodat door betalen van Erfbelasting of Schenkbelasting de onderneming niet failliet gaat). De bedrijfsopvolging bestaat uit twee delen: a. een voorwaardelijke vrijstelling; b. een rentedragend uitstel van betaling van 10 jaar. De bedrijfsopvolgingsfaciliteit is van toepassing op een objectieve onderneming. Voor toepassing van de faciliteit wordt als een onderneming aangemerkt: a. een normale onderneming (eenmanszaak e.c. artikel 3.2 Wet IB), e b. medegerechtigheid (v.o.f. aandeel e.d. artikel 3.3, 1 lid a Wet IB), c. aanmerkelijke belang aandelen (afdeling 4.3, met uitzondering artikel 4.10 Wet IB), d. onroerende zaken die ter beschikking zijn gesteld aan de vennootschap (artikel 3.92 Wet+ IB). preferente aandelen Preferente aandelen komen alleen voor de faciliteit in aanmerking, wanneer de overdracht van de preferente aandelen een voortzetting is van een beoogde bedrijfsopvolging. De preferente aandelen moeten een omzetting zijn van normale aandelen die reeds zijn overgedragen aan de toekomstige voortzetter. Wanneer degene die de normale aandelen heeft verkregen de preferente aandelen verkrijgt, is de faciliteit van toepassing.
De faciliteit is van toepassing over de waarde van een vennootschap. Indien de vennootschap ook beleggingsvermogen heeft, is de faciliteit van toepassing over de waarde materiele onderneming plus 5% beleggingsvermogen. Voorbeeld Een B.V. met een waarde objectieve onderneming € 500.000 en beleggingvermogen van € 200.000, is de faciliteit van toepassing voor: € 500.000 + 5% van € 500.000 = € 525.000. De bedrijfsopvolgingsfaciliteit is een voorwaardelijk vrijstelling Indien aan de voorwaarde wordt voldaan, vervalt de voorwaardelijke vrijstelling en wordt daarover alsnog een aanslag opgelegd De voorwaarden voor toepassing bedrijfsopvolgingsfaciliteit zijn: a. een erflater moet minimaal 1 jaar voor overlijden de onderneming hebben gedreven; b een schenker moet minimaal 5 jaar de onderneming hebben gedreven; c. een verkrijger, de voortzetter, moet de onderneming minimaal 5 jaar drijven. Bij aandelen moet de voortzetter de aandelen minimaal 5 jaar houden en de vennootschap moet de onderneming in die tijd drijven. Bij toepassing van de bedrijfsopvolgingsfaciliteit moet rekening worden gehouden met twee waarden. De waarde going-concern is de waarde, die gelijk is om de onderneming in zijn geheel voort te kunnen zetten. (inclusief goodwill). De liquidatiewaarde is de waarde, gelijk aan de opbrengst indien de vermogensbestanddelen in de onderneming zullen worden verkocht. (kapitaal + stille reserves).
Successiewet 1956 Herziening 2010
blz 68
De voorwaardelijk vrijstelling bestaat uit twee soorten en word berekend over de going-concern waarde van de objectieve onderneming. De vrijstelling is dan ook: a. indien de going-concernwaarde minder is dan € 1.000.000, is de vrijstelling 100%; b. indien de going-concernwaarde hoger is dan € 1.000.000, is de vrijstelling een bedrag van € 1.000.000 + 83% over het meerdere van € 1.000.000.
Vrijstelling punt a Wanneer de going-concernwaarde lager is dan € 1.000.000, dan is de vrijstelling 100%. De waarde van een onderneming moet worden aangegeven voor de waarde goingconcern. Indien de liquidatie waarde hoger is, dan moet de liquidatiewaarde worden genomen. Is de liquidatiewaarde gelijk is aan de going-concernwaarde of de liquidatiewaarde is lager dan de going-concernwaarde, dan is de vrijstelling 100% en is de waarde van de vrijstelling gelijk aan de going-concernwaarde. Is de liquidatiewaarde hoger dan de going-concernwaarde, dan is de waarde van de vrijstelling 100% en is de waarde gelijk aan de liquidatiewaarde. Vrijstelling punt b Wanneer de going-concernwaarde hoger is dan € 1.000.000, is de vrijstelling een bedrag van € 1.000.000 + 83% over het meerdere van € 1.000.000. Ook is vrijgesteld, indien de liquidatiewaarde hoger is dan de going-concernwaarde, het verschil tussen de liquidatiewaarde en de going-concernwaarde. De waarde van een onderneming moet worden aangegeven voor de waarde goingconcern. Indien de liquidatie waarde hoger is, dan moet de liquidatiewaarde worden genomen. 1. Indien liquidatiewaarde hoger is dan de going-concernwaarde, dan is vrijgesteld: het verschil tussen de liquidatiewaarde en goingconcernwaarde plus een bedrag van € 1.000.000 plus 83% over het meerdere van € 1.000.000 2. Indien liquidatiewaarde gelijk is aan of lager dan de going-concernwaarde, dan is vrijgesteld: een bedrag van € 1.000.000 plus 83% over het meerdere van € 1.000.000. Over het restant waarde van de onderneming kan een rentedragend uitstel van betaling voor 10 jaar worden gekregen. Hiervoor zal dan een conserverende aanslag worden opgelegd.
Successiewet 1956 Herziening 2010
blz 69
Bedrijfsopvolging, objectieve onderneming De berekening van de vrijstelling moet worden uitgegaan van een objectieve onderneming. een objectieve onderneming is: a. de gehele onderneming; b. bij een vennootschap onder firma, de gehele onderneming, inclusief het buitenvennootschappelijke bedrijfsvermogen, indien dit onroerende zaken zijn; c. bij een vennootschap de gehele materiele onderneming + 5% beleggingsvermogen, inclusief de ter beschikking gestelde onroerende zaken; d. Bij beoordeling objectieve onderneming bij aandelen moet tevens hiertoe worden gerekend het deel van de onderneming die in een periode voor de verkrijging door schenker of overledene zijn gesplitst of zijn afgestaan bij een juridische fusie. Bij een eenmanszaak of één besloten vennootschap is de objectieve onderneming makkelijk te bepalen. Dat is dan de gehele materiele onderneming. Lastiger wordt het een materiele onderneming te bepalen bij een vennootschap onder firma of bij een concern.
Maatschap of vennootschap onder firma Bij een maatschap of v.o.n. wordt het buitenvennootschappelijk bedrijfsvermogen meegenomen voor bepalen van de objectieve onderneming. Bij een maatschap of v.o.f. is de objectieve onderneming het ondernemingsvermogen + het buitenvennootschappelijk vermogen, mits dit vermogen bestaat uit onroerende zaken. (artikel 7 Uitvoeringsregeling Erf- en Schenkbelasting). De bepaling dat het buitenvennootschappelijk vermogen allen onroerende zaken moeten zijn is niet geheel juist, indien de het maatschapaandeel en het buitenvennootschappelijk bedrijfsvermogen gelijk worden overgedragen. De bepaling dat voor berekening van de objectieve onderneming alleen de onderneming + buitenvennootschappelijk bedrijfsvermogen, mits deze bestaan uit onroerende zaken is alleen van belang voor de vennoot die geen buitenvennootschappelijk bedrijfsvermogen heeft. Immers degene van de vennoten, die het buitenvennootschappelijk bedrijfsvermogen bezit en dit samen met het maatschapaandeel overdraagt, draagt een onderneming over die bestaat uit het gehele maatschapaandeel + buitenvennootschappelijk bedrijfsvermogen. De waarde van de objectieve onderneming van de vennoot die het buitenvennootschappelijk bedrijfsvermogen bezit, is de totale waarde maatschapaandeel + gehele waarde buitenvennootschappelijk bedrijfsvermogen. De waarde van de objectieve onderneming van de andere vennoot is de waarde van zijn maatschapaandeel + de waarde van de onroerende zaak in het buitenvennootschappelijk bedrijfsvermogen van de andere vennoot.
Successiewet 1956 Herziening 2010
blz 70
voorbeeld maatschap totaal waarde maatschap € 100.000. aandeel vennoot 1 € 40.000. aandeel vennoot 2 € 60.000. vennoot 2 heeft buitenvennootschappelijk bedrijfsvermogen, waarde € 180.000. Dit buitenvennootschappelijk bedrijfsvermogen bestaat uit een: onroerende zaak € 160.000 + auto € 20.000. Vennoot 1 schenkt zijn onderneming aan zijn zoon. De waarde van de objectieve onderneming is dan: waarde maatschapaandeel vennoot 1 waarde onroerende zaak buitenvennootschappelijk totale waarde objectieve onderneming
€ 40.000 € 160.000 € 200.000
Het aandeel in de vrijstelling faciliteit van vennoot 1 is dan ook: 40.000 / 100.000 x 200.000 = € 80.000. De vrijstelling bedrijfsopvolgingsfaciliteit is: De waarde van de onderneming, ad € 80.000 = < € 1.000.000, dus 100% vrij. Zal de uitkomst van de laatste formule hoger zijn dan € 1.000.000, dan is van het meerdere 83% vrij. Vennoot 2 schenkt zijn onderneming + buitenvennootschappelijk bedrijfsvermogen aan zijn zoon. De waarde van de objectieve onderneming is dan: waarde maatschapaandeel vennoot 2 € 60.000 waarde buitenvennootschappelijk bedrijfsvermogen € 180.000 totale waarde objectieve onderneming € 240.000 Het aandeel in de vrijstelling faciliteit van vennoot 1 is dan: 60.000 / 100.000 x 240.000 = € 144.000. De vrijstelling bedrijfsopvolgingsfaciliteit is: De waarde van de onderneming, ad € 144.000 = < € 1.000.000, dus 100% vrij. Zal de uitkomst van de laatste formule hoger zijn dan € 1.000.000, dan is van het meerdere 83% vrij.
Successiewet 1956 Herziening 2010
blz 71
Besloten Vennootschap / Naamloze Vennootschap De objectieve onderneming in een Besloten Vennootschap / Naamloze Vennootschap of in een concern is de gehele waarde van de onderneming in het concern + het ter beschikking gestelde onroerende zaken. Voorbeeld Holding heeft een 100% dochtermaatschappij met een materiele onderneming, waarde € 1.000.000. Aan deze dochtermaatschappij is een onroerende zaak ter beschikking gesteld van € 800.000. De totale objectieve onderneming is dan ook € 1.800.000.
Successiewet 1956 Herziening 2010
blz 72
Voorbeelden berekening vrijstelling bedrijfsopvolgingsfaciliteit Voorbeeld 1 bedrijfsopvolging. Vader heeft een onderneming, eenmanszaak. de going-concernwaarde van deze onderneming is € 900.000 en de liquidatiewaarde is € 1.100.000. Vader schenkt de onderneming aan kind. Wanneer er geen beroep wordt gedaan op de faciliteit, dan is de schenking, over totaal € 1.100.000, schuldig € 207.200. (vrijstelling schenking € 5.000, tarief 10% – 20%). (Schenking is de liquidatiewaarde, of going concernwaarde indien deze hoger is). Wanneer in de aangifte een beroep wordt gedaan op de bedrijfsopvolgingsfaciliteit, dan wordt de aanslag Schenkbelasting: liquidatiewaarde € 1.100.000, going-concernwaarde € 900.000 de schenking is € 1.100.000 going-concernwaarde is € 900.000, dus < € 1.000.000, de vrijstelling is dan 100% is € 1.100.000 aanslag over € 0, is schuldig € 0
Voorbeeld 2 bedrijfsopvolging Vader heeft een onderneming, eenmanszaak de going-concernwaarde van deze onderneming is € 1.500.000 en de liquidatiewaarde is € 1.150.000. Vader schenkt de onderneming aan kind. Wanneer er geen beroep wordt gedaan op de faciliteit, dan is de schenking, over totaal € 1.500.000, schuldig € 287.200. (vrijstelling schenking € 5.000, tarief 10% – 20%). (Schenking is de liquidatiewaarde, of going concernwaarde indien deze hoger is). Wanneer in de aangifte een beroep wordt gedaan op de bedrijfsopvolgingsfaciliteit, dan wordt de aanslag Schenkbelasting: schenking onderneming waarde vrijstelling, waarde onderneming => € 1.000.000 waarde onderneming € 1.500.000 basisvrij € 1.000.000 € 500.000 à 83% = € 415.000 basisvrijstelling € 1.000.000 totaal vrijstelling normale vrijstelling definitieve aanslag over totaal is schuldig € 8.000
€ 1.500.000
€ 1.415.000 € 85.000 € 5.000 € 80.000
Omdat er verder geen andere vermogensbestanddelen zijn, kan er na verzoek een rentedragend uitstel voor 10 jaar worden verleend. (over een bedrag van € 8.000).
Successiewet 1956 Herziening 2010
blz 73
Voorbeeld 3 bedrijfsopvolging Vader overleden, saldo nalatenschap is € 1.400.000. Tot de nalatenschap behoren aandelen, een 50% aanmerkelijk belang pakket ter waarde € 900.000. De going-concernwaarde van de objectieve onderneming is € 1.800.000. Een kind is enig erfgenaam. Kind verkrijgt een saldo nalatenschap van totaal € 1.400.000. Over dit bedrag is Erfbelasting verschuldigd. In de aangifte Erfbelasting wordt een beroep op de bedrijfsopvolgingsfaciliteit gedaan. Berekening vrijstelling bedrijfsopvolgingsfaciliteit: de going-concernwaarde van de objectieve onderneming is basisvrijstelling is
€ 1.800.000 € 1.000.000 € 800.000 à 83% =
basisvrijstelling totaal bedrijfsopvolgingsfaciliteit
€ 664.000 € 1.000.000 € 1.664.000
Kind verkrijgt 50% aanmerkelijk belangaandelen, derhalve dus ook 50% in de waarde van de objectieve onderneming. De bedrijfsopvolgingsfaciliteit is € 1.664.000, 50% aandeel is € 832.000. De verkrijging uit de nalatenschap, inclusief aandelen is € 1.400.000 vrijstelling bedrijfsopvolgingsfaciliteit € 832.000 € 568.000 normale vrijstelling kind € 19.000 schuldig over € 549.000 is schuldig € 98.000
Kind verkrijgt nu een definitieve aanslag Erfbelasting groot € 98.000. Kind kan ook een beroep doen op 10 jaar rentedragend uitstel. De conserverende waarde van de onderneming is dan: waarde aandelen vrijstelling conserverende waarde
€ 900.000 € 832.000 € 68.000
Belaste verkrijging is conserverende waarde verschil uitstel van betaling wordt
€ 568.000 schuldig € 68.000 € 500.000 schuldig
De definitieve aanslag wordt de aanslag was uitstel van betaling totaal definitieve aanslag
nu: € 98.000 € 13.600 € 84.400
€ 98.000 € 84.400 € 13.600
Verder komt er een conserverende aanslag groot € 13.600, deze conserverende aanslag moet over 10 jaar met rente worden betaald. (Invorderingsrente).
Successiewet 1956 Herziening 2010
blz 74
Voorbeeld 4 bedrijfsopvolging Vader heeft een Holding met een aantal werkmaatschappijen. In de wet is opgenomen, dat in een concernstructuur met verschillende werkmaatschappijen, deze werkmaatschappijen als één objectieve onderneming dienen te worden aangemerkt. Vader is voornemens zijn Holding over te dragen aan zijn zoon. Hoe moet de vrijstelling dan berekend worden? structuur: Holding, vader 100% aandeelhouder De Holding heeft 4 deelnemingen: werkmij A 100% € 1.000.000 aandeel 10% werkmij B 100% € 2.000.000 aandeel 20% werkmij C 100% € 3.000.000 aandeel 30% werkmij D 100% € 9.000.000 aandeel 4% totaal deelnemingen
€ 100.000 € 400.000 € 900.000 € 360.000 € 1.760.000
De bedrijfsopvolgingsfaciliteit is van toepassing indien er sprake is van een deelneming van minimaal 5%. De deelneming D is totaal 4%, op dit aandeel is de bedrijfsopvolgingsfaciliteit niet van toepassing en zal moeten worden aangemerkt als “beleggen”. Om de vrijstelling bedrijfsopvolging te berekenen moet worden uitgegaan van de objectieve onderneming. De waarde van de materiële onderneming is dan ook: werkmij A 100% werkmij B 100% werkmij C 100% totaal
€ € € €
1.000.000 2.000.000 3.000.000 6.000.000
Berekening vrijstelling bedrijfsopvolging wordt dan ook: De objectieve onderneming is € 6.000.000, echter een deel moet worden aangemerkt als beleggen. Indien er sprake is van “ondernemen” en “beleggen” dan wordt er maximaal 5% van het ondernemingsvermogen aangemerkt als beleggingsvermogen, die dan meegaat voor de vrijstelling. Het 5% fictief beleggingsaandeel van € 6.000.000 is € 300.000. Totaal objectieve onderneming is € 6.000.000 + 5% beleggen ad € 300.000 is € 6.300.000 83 % van € 5.300.000 = € 4.399.000 basis € 1.000.000 totaal objectieve onderneming vrij € 5.399.000 De totale vrijstelling over de objectieve onderneming is € 5.399.000. Dit deel zal moeten worden toegerekend aan de over de dragen aandelen van de Holding.
Successiewet 1956 Herziening 2010
blz 75
De totale waarde deelnemingen A + B +C = € 1.400.000. 100% waarde objectieve onderneming = € 6.000.000. Het percentage is dan ook 1.400.000 / 6.000.000 x 100 = 23.34%. Het deel van de vrijstelling in de objectieve onderneming is € 5.399.000 x 23.34% is € 1.260.126. Schenking aandelen Holding door vader aan kind, waarde vrijstelling bedrijfsopvolging schuldig Schenkbelasting is vrijstelling schenking totaal schuldig
€ 1.760.000 € 1.260.126 € 499.874 € 5 .000 € 494.874 is schuldig € 87.174
Wordt er maar ¼ deel van de aandelen Holding geschonken, dan is de vrijstelling bedrijfsopvolging € 1.260.126 / ¼ deel is € 315.031.
Successiewet 1956 Herziening 2010
blz 76
Overige Voorbeelden In het volgende hoofdstuk zijn een aantal voorbeelden opgenomen van verschillende soorten nalatenschappen, waaronder de wettelijke verdeling, vruchtgebruiktestament en tweetrapsbepaling. Bij de voorbeelden worden zoveel mogelijk dezelfde situatie aangehouden, zodat makkelijk te verschillen opvallen. In de voorbeelden wordt een overlijden van een Man genomen, overleden op 1 januari 2010 en daarna het overlijden van de Vrouw op 31 december 2010. De tarieven en vrijstellingen in de Successiewet worden jaarlijks geïndexeerd. Dat wil zeggen dat de cijfers jaarlijks zullen worden aangepast. In verband met deze aanpassing is het niet mogelijk op een juiste manier het successierecht van een toekomstig overlijden te berekenen. Daarom is in de voorbeelden een overlijden genomen van 1 januari 2010 en overlijden van de langstlevende op 31 december 2010. De verschillen tussen de twee overlijden zullen daarom klein lijken, echter indien de langstlevende langer zal leven, zullen de verschillen groter zijn. (in voordeel van de belastingplichtigen/erfgenamen).
Successiewet 1956 Herziening 2010
blz 77
Voorbeeld 1 Geen testament, wettelijke verdeling van toepassing. Erflater en partner waren in gemeenschap van goederen gehuwd. Erfgenamen zijn: Moeder, (60 jaar) en 2 kinderen. Saldo huwelijksgoederengemeenschap € 300.000. geen begrafeniskosten (gedekt door verzekering). Overlijden Man op 1 januari 2010 Saldo huwelijksgoederen gemeenschap is € 300.000, De nalatenschap is dan ook de helft van de huwelijksgoederengemeenschap of € 150.000. Drie erfgenamen ieder 1/3 is € 50.000. De regels van de wettelijke verdeling van toepassing. Dat wil zeggen dat alle vermogensbestanddelen van de nalatenschap wordt toebedeeld aan de langstlevende partner, tegen inbreng van de waarde hiervan in contanten. De langstlevende partner moet de erfdelen van de kinderen in contanten schuldig blijven, tegen een enkelvoudige rente en opeisbaar bij overlijden partner. (rente, zijnde de wettelijke rente minus 6, niet lager dan 0). De kinderen erven derhalve een vordering op partner erflater, ter grootte van hun erfdeel. Omdat deze vordering pas opeisbaar is bij overlijden partner, is over de contante waarde hiervan successierecht verschuldigd. De waarde van erfdeel kinderen is berekend op € 50.000, de contante waarde is gezien de leeftijd langstlevende partner 40% of € 20.000. Over deze contante waarde is door de kinderen Erfbelasting verschuldigd: Ieder kind krijgt een aanslag Erfbelasting, berekend over € 20.000, is schuldig € 100 (vrijstelling € 19.000, tarief 10%). Gezien de wettelijke bepalingen moet de langstlevende dit successierecht voorschieten en in minderingen brengen op het schuldig te blijven erfdeel. De langstlevende partner krijgt uit de nalatenschap: een erfdeel van 1/3 is € 50.000 verschil contante waarde erfdelen kinderen € 60.000 totaal € 110.000, schuldig € 0 Bij de inkomstenbelasting geven de kinderen in de volgende jaren, tot overlijden langstlevende Moeder geen vordering vaderserfdeel op in hun BOX3 vermogen. De langstlevende partner geeft alle vermogensbestanddelen, ook de schuldig gebleven vaderserfdelen, aan in haar BOX3.
Successiewet 1956 Herziening 2010
blz 78
Overlijden Moeder op 31 december 2010 Door de wettelijke verdeling moet moeder het erfdeel van vader, groot aan ieder € 50.000, schuldig blijven tegen een rente van de wettelijke rente minus 6. Als voorbeeld was in dit jaar de wettelijke rente 7%. Het vermogen is niets veranderd. Nalatenschap Moeder en Erfbelasting wordt dan wordt dan: Saldo baten schuld aan kinderen vaders erfdeel totaal voorgeschoten Erfbelasting totaal schuld aan kinderen 1 jaar rente a 1% (wettelijke rente 7% -/- 6) Saldo nalatenschap
€ 300.000 € 100.000 € 200 € 99.800 € 998
€ 100.798 € 199.202
twee kinderen ieder ½ is € 99.601, waarover ieder Erfbelasting verschuldigd is, ieder € 8.060. Totaal schuldig bij overlijden Vader Totaal schuldig bij overlijden Moeder Totaal schuldig beide nalatenshappen
€ 200 € 16.120 € 16.320
Successiewet 1956 Herziening 2010
blz 79
Voorbeeld 2 Geen Testament, wettelijke verdeling van toepassing. Tussen erfgenamen wordt een rente afgesproken van 7% Erflater en partner waren in gemeenschap van goederen gehuwd. Erfgenamen zijn: Moeder, (60 jaar) en 2 kinderen. Saldo huwelijksgoederengemeenschap € 300.000. geen begrafeniskosten (gedekt door verzekering). Overlijden Man op 1 januari 2010 Saldo huwelijksgoederen gemeenschap is € 300.000, nalatenschap is de helft € 150.000. Drie erfgenamen ieder 1/3 is € 50.000. De regels van de wettelijke verdeling van toepassing. Dat wil zeggen dat alle vermogensbestanddelen van de nalatenschap wordt toebedeeld aan de langstlevende partner, tegen inbreng van de waarde hiervan in contanten. De langstlevende partner moet de erfdelen van de kinderen in contanten schuldig blijven, tegen een enkelvoudige rente en opeisbaar bij overlijden partner. Er is onderling binnen 8 maanden na overlijden een rente afgesproken van 7% enkelvoudig. De kinderen erven derhalve een vordering op partner erflater, ter grootte van hun erfdeel. Omdat deze vordering pas opeisbaar is bij overlijden partner, is over de contante waarde hiervan successierecht verschuldigd. De waarde van erfdeel kinderen is berekend op € 50.000, de contante waarde is gezien de leeftijd langstlevende partner en de afgesproken rente van 7% totaal € 41.050 (contante waarde cnfr HR 1989) Over deze contante waarde is door de kinderen Erfbelasting verschuldigd: Ieder kind krijgt een aanslag Erfbelasting berekend over € 41.050, is schuldig € 2.205 (vrijstelling € 19.000, tarief 10%). Gezien de wettelijke bepalingen moet de langstlevende dit successierecht voorschieten en in minderingen brengen op het schuldig te blijven erfdeel. De langstlevende partner krijgt uit de nalatenschap: een erfdeel van 1/3 is € 50.000 verschil contante waarde erfdelen kinderen € 17.900 totaal € 67.900, schuldig € 0 Bij de inkomstenbelasting geven de kinderen in de volgende jaren, tot overlijden langstlevende Moeder geen vordering vaderserfdeel op in hun BOX3 vermogen. De langstlevende partner geeft alle vermogensbestanddelen, ook de schuldig gebleven vaderserfdelen, aan in haar BOX3.
Successiewet 1956 Herziening 2010
blz 80
Overlijden Moeder op 31 december 2010 Moeder moest de schuld vaders erfdeel aan de kinderen, groot ieder € 50.000, schuldig blijven tegen 7% per jaar. Saldo baten schuld aan kinderen vaders erfdeel totaal voorgeschoten Erfbelasting totaal schuld aan kinderen 1 jaar rente a 7%
€ 300.000 € 100.000 € 4.410 € 95.590 € 6.691 € 102.281 € 197.719
Saldo nalatenschap
twee kinderen ieder ½ is € 98.859, waarover ieder Erfbelasting verschuldigd is, schuldig € 7.985. Totaal schuldig bij overlijden Vader Totaal schuldig bij overlijden Moeder Totaal schuldig beide nalatenschappen
€ 4.410 € 15.970 € 20.380
Successiewet 1956 Herziening 2010
blz 81
Voorbeeld 3. Testament, Ouderlijke boedelverdeling ex art 4:1167 BW. rente volgens testament is 7% Erflater en partner waren in gemeenschap van goederen gehuwd. Erfgenamen zijn: Moeder, (60 jaar) en 2 kinderen. Saldo huwelijksgoederengemeenschap € 300.000. geen begrafeniskosten (gedekt door verzekering). Overlijden Man op 1 januari 2010 Saldo huwelijksgoederen gemeenschap is € 300.000, nalatenschap is de helft € 150.000 Drie erfgenamen ieder 1/3 is € 50.000. Volgens het testament worden alle vermogensbestanddelen van de nalatenschap toebedeeld aan de langstlevende partner, tegen inbreng van de waarde hiervan in contanten. De langstlevende partner moet de erfdelen van de kinderen in contanten schuldig blijven, tegen een enkelvoudige rente en opeisbaar bij overlijden partner. In het testament staat dat deze erfdelen schuldig moeten worden gebleven tegen een rente van 7% enkelvoudig. In het testament is niet opgenomen, dat het successierecht door de langstlevende partner moet worden voorgeschoten. De kinderen moeten de aanslag dan zelf betalen. De kinderen erven derhalve een vordering op partner erflater, ter grootte van hun erfdeel. Omdat deze vordering pas opeisbaar is bij overlijden partner, is over de contante waarde hiervan successierecht verschuldigd. De waarde van erfdeel kinderen is berekend op € 50.000, de contante waarde is gezien de leeftijd langstlevende partner en de rente van 7% totaal € 41.050 (contante waarde cnfr HR 1989). Over de contante waarde is door de kinderen Erfbelasting verschuldigd: Ieder kind krijgt een aanslag Erfbelasting berekend over € 41.050, is schuldig € 2.205 (vrijstelling € 19.000, tarief 10%). De langstlevende partner krijgt uit de nalatenschap: een erfdeel van 1/3 is € 50.000 verschil contante waarde erfdelen kinderen € 17.900 totaal € 67.900, schuldig € 0 Bij de inkomstenbelasting geven de kinderen in de volgende jaren, tot overlijden langstlevende Moeder geen vordering vaderserfdeel op in hun BOX3 vermogen. De langstlevende partner geeft alle vermogensbestanddelen, ook de schuldig gebleven vaderserfdelen, aan in haar BOX3.
Successiewet 1956 Herziening 2010
blz 82
Overlijden Moeder op 31 december 2010 Moeder moest de schuld vaders erfdeel aan de kinderen, aan ieder € 50.000, schuldig blijven tegen 7% per jaar. Saldo baten schuld aan kinderen vaders erfdeel totaal 1 jaar rente a 7%
€ 300.000 € 100.000 € 7.000 € 107.000 € 193.000
Saldo nalatenschap
twee kinderen ieder ½ is € 96.500, waarover ieder Erfbelasting verschuldigd is, ieder schuldig € 7.750. Totaal schuldig bij overlijden Vader Totaal schuldig bij overlijden Moeder totaal schuldig beide nalatenschappen
€ 4.410 € 15.500 € 19.910
Successiewet 1956 Herziening 2010
blz 83
Opmerking over de voornoemde laatste 3 voorbeelden Hoe langer de langstlevende partner blijft leven, hoe groter het voordeel wordt. Stel indien de Moeder nog 10 jaar zou leven, dan is haar schuld vaderserfdeel totaal € 100.000 + 10 jaar rente a 7% is totaal € 170.000. Het saldo van de nalatenschap is dan € 300.000 -/- € 170.000 = € 130.000. Ieder kind verkrijgt de helft of € 65.000, waarover dan Erfbelasting verschuldigd is.
Successiewet 1956 Herziening 2010
blz 84
Voorbeeld 4, Testament, tweetrapsmaking Erflater en partner waren in gemeenschap van goederen gehuwd. Erfgenamen zijn: Moeder, (60 jaar) en 2 kinderen. Saldo huwelijksgoederengemeenschap € 300.000. geen begrafeniskosten (gedekt door verzekering). Overlijden Man op 1 januari 2010 Vader heeft testament, met een bepaling dat alles aan de langstlevende moeder wordt toegedeeld, onder de last wat zij onverteerd nalaat moet geven aan de kinderen. Saldo huwelijksgoederen gemeenschap is € 300.000, nalatenschap is de helft € 150.000 De gehele nalatenschap, ad € 150.000 gaat naar moeder. Deze betaalt geen Erfbelasting door de hoge vrijstelling van € 600.000. In verband met de last in het testament zijn de kinderen zijn nog geen erfgenaam. Voor de inkomstenbelasting geeft de langstlevende partner geeft alle vermogensbestanddelen aan in haar BOX3. Overlijden Moeder op 31 december 2010 Haar nalatenschap is dan last tweetrapsbepaling Nalatenschap moeder is dan
€ 300.000 € 150.000 € 150.000
Twee kinderen ieder de helft is € 75.000 uit de nalatenschap van moeder Hierover is dan Erfbelasting verschuldigd, schuldig ieder € 5.600. Door de tweetrapsbepaling is nu ook de verkrijging nalatenschap vader belast Verkrijging uit nalatenschap vader ieder € 75.000. Hierover is dan Erfbelasting verschuldigd, schuldig ieder € 5.600 Totaal schuldig bij overlijden Vader Totaal schuldig bij overlijden Moeder totaal beide nalatenschappen
€ 0 € 22.400 € 22.400
Successiewet 1956 Herziening 2010
blz 85
Voorbeeld 5 Testament, erfgenamen Moeder en twee kinderen ieder 1/3 deel. Aan Moeder het vruchtgebruik van de nalatenschap gelegateerd Erflater en partner waren in gemeenschap van goederen gehuwd. Erfgenamen zijn: Moeder, (60 jaar) en 2 kinderen. Saldo huwelijksgoederengemeenschap € 300.000. geen begrafeniskosten (gedekt door verzekering). Overlijden Man op 1 januari 2010 Saldo huwelijksgoederen gemeenschap is € 300.000. De nalatenschap is dan ook de helft van de huwelijksgoederengemeenschap of € 150.000 Drie erfgenamen ieder 1/3 is € 50.000. Volgens het testament zijn de erfgenamen, de Moeder en 2 kinderen ieder voor 1/3 deel. Aan Moeder is het vruchtgebruik van de nalatenschap gelegateerd. De kinderen verkrijgen derhalve de blote eigendom van de nalatenschap, ter grootte van hun erfdeel. In het testament is niet opgenomen, dat het successierecht door de langstlevende partner moet worden voorgeschoten. De kinderen moeten de aanslag dan zelf betalen. De waarde van erfdeel kinderen is berekend op € 50.000, de contante waarde is gezien de leeftijd langstlevende partner 40% of € 20.000. Over de contante waarde is door de kinderen Erfbelasting verschuldigd: Ieder kind krijgt een aanslag Erfbelasting ad € 20.000, schuldig € 100. (vrijstelling € 19.000, tarief 10%). De langstlevende partner krijgt uit de nalatenschap: een erfdeel van 1/3 is € 50.000 verschil contante waarde erfdelen kinderen € 60.000 totaal € 110.000, schuldig € 0 Bij de inkomstenbelasting geven de kinderen in de volgende jaren de waarde van hun blote eigendom vaderserfdeel op in hun BOX3 vermogen. De langstlevende partner geeft de waarde van het vruchtgebruik aan in haar BOX3.
Successiewet 1956 Herziening 2010
blz 86
Overlijden Moeder op 31 december 2010 Door het overlijden van Moeder vervalt het vruchtgebruik aan de blote eigenaren. Deze vrijval van vruchtgebruik aan de kinderen is voor de kinderen onbelast, omdat het vruchtgebruik bij een testament was ingesteld. (opmerking: wanneer een vruchtgebruik anders dan bij een testament is ingesteld, dan is de vrijval vruchtgebruik wel belast met Erfbelasting ). Nalatenschap moeder wordt dan: (als er tussen overlijden man en vrouw niets is veranderd) Saldo baten € 300.000 schuld aan kinderen vaders erfdeel totaal € 100.000 Saldo nalatenschap € 200.000 twee kinderen ieder ½ is € 100.000, waarover ieder Erfbelasting verschuldigd is, schuldig ieder € 8.100. Daarna moeten de kinderen voor de Inkomstenbelasting het vermogen aangeven in hun BOX3. Totaal schuldig bij overlijden Vader totaal schuldig bij overlijden Moeder totaal beide nalatenschappen
€ 200 € 16.200 € 16.400
Successiewet 1956 Herziening 2010
blz 87
Voorbeeld 6 Geen testament, wettelijke verdeling van toepassing. Huwelijksvoorwaarden Erflater en partner waren op huwelijksvoorwaarde gehuwd. (koude uitsluiting) Erfgenamen zijn: Moeder en 2 kinderen. Saldo vermogen Man € 300.000. Saldo vermogen Vrouw € 200.0000. geen begrafeniskosten (gedekt door verzekering). Overlijden Man op 1 januari 2010 Saldo vermogen overlijden Man is € 300.000. Drie erfgenamen ieder 1/3 is € 100.000. De regels van de wettelijke verdeling van toepassing. Dat wil zeggen dat alle vermogensbestanddelen van de nalatenschap wordt toebedeeld aan de langstlevende partner, tegen inbreng van de waarde hiervan in contanten. De langstlevende partner moet de erfdelen van de kinderen in contanten schuldig blijven, tegen een enkelvoudige rente en opeisbaar bij overlijden partner. (rente zijnde de wettelijke rente minus 6, niet lager dan 0, er wordt geen andere rentepercentage overeengekomen). De kinderen erven derhalve een vordering op partner erflater, ter grootte van hun erfdeel. Omdat deze vordering pas opeisbaar is bij overlijden partner, is over de contante waarde hiervan successierecht verschuldigd. De waarde van erfdeel kinderen is berekend op € 100.000, de contante waarde is gezien de leeftijd langstlevende partner 40% of € 40.000. Ieder kind krijgt een aanslag Erfbelasting over € 40.000, is schuldig € 2.100 (vrijstelling € 19.000, tarief 10%). Gezien de wettelijke bepalingen moet de langstlevende dit successierecht voorschieten en in minderingen brengen op het schuldig te blijven erfdeel. De langstlevende partner krijgt uit de nalatenschap: een erfdeel van 1/3 is € 100.000 verschil contante waarde erfdelen kinderen € 120.000 totaal € 220.000, schuldig € 0 Bij de inkomstenbelasting geven de kinderen in de volgende jaren geen vordering vaderserfdeel op in hun BOX3 vermogen. De langstlevende partner geeft alle vermogensbestanddelen, ook de schuldig gebleven vaderserfdelen, aan in haar BOX3.
Successiewet 1956 Herziening 2010
blz 88
Overlijden Moeder op 31 december 2010 Door de wettelijke verdeling moest moeder het erfdeel van vader schuldig blijven tegen een rente van de wettelijke rente minus 6. Als voorbeeld was de wettelijke rente 7% geweest. Nalatenschap moeder wordt dan: (als er tussen overlijden man en vrouw niets is veranderd) Saldo baten vermogen Vrouw vermogen Man was totaal baten nalatenschap vrouw schuld aan 2 kinderen, vaderserfdeel totaal € 200.000 voorgeschoten Erfbelasting € 4.200 € 195.800 1 jaar rente a 1% € 1.958
€ 200.000 € 300.000 € 500.000
€ 197.758 € 302.242
Saldo nalatenschap
twee kinderen ieder ½ is € 151.121, waarover ieder Erfbelasting verschuldigd is, schuldig € 14.624. Totaal schuldig bij overlijden Vader € 4.200 Totaal schuldig bij overlijden Moeder € 29.248 totaal schuldig beide nalatenschappen € 33.448
Successiewet 1956 Herziening 2010
blz 89
Successiewet 1956 Herziening 2010
blz 90