STUDIËN Z U R M A R K U S S A U L E I
WILLEM ZWIKKER
STUDIËN ZUR
MARKUSSAULE I
STUDIËN Z U R M A R K U S S A U L E I
ACADEMISCH
PROEFSCHRIFT
TER VERKRIJGING V A N D E N G R A A D V A N DOCTOR IN
DE
LETTEREN
EN
WIJSBEGEERTE
AAN
DE
UNIVERSITEIT V A N A M S T E R D A M . OP G E Z A G V A N DEN
RECTOR
MAGNIFICUS
DR
B.
BROUWER.
H O O G L E E R A A R IN D E F A C U L T E I T DER KUNDE, IN
DE
IN AULA
HET DER
OPENBAAR
TE
UNIVERSITEIT
GENEES-
VERDEDIGEN OP
DINSDAG
18 M A A R T 1941, DES N A M I D D A G S T E 4 U U R DOOR
WILLEM
ZWIKKER
GEBOREN TE Z A A N D A M
AMSTERDAM N V . NOORD-HOLLANDSCHE UITGEVERS MAATSCHAPPIJ 1941
Aan mijn Ouders
VOORWOORD. Nam
neque nos
agere hoe. patriai
tempore
iniquo,
Possumus aequo animo Lucretius. de rerum natura, I. 42—43.
Het is mij een behoefte aan dit proefschrift een w o o r d vooraf te laten gaan, een w o o r d , dat niet alleen, zooals bij het afsluiten van een periode van leerjaren steeds het geval is, dank z a l brengen aan diegenen, die tot mijn v o r m i n g hebben bijgedragen, maar ook iets z a l zeggen omtrent de wijze, waarop ik mijn v o r m i n g met vrucht hoop te gebruiken voor het volk, waaruit ik ben voortgekomen en waarmede ik mij met onverbrekelijke banden verbonden voel. M i j n eerste dank is aan mijn O u d e r s , aan w i e dit proefschrift is opgedragen en wier plichtsbetrachting en heldere kijk op de dingen des levens een diepgaanden invloed op mij hebben uitgeoefend. N a d a t ik de universitaire studie h a d opgenomen, die mij niet alleen door de vreugden v a n haar wijder perspectief, maar ook door de teleurstellingen, die haar te ver doorgevoerde abstractie bereidde, heeft gevormd, hebt G i j , H o o g l e e r a r e n en D o c e n t e n v a n de Literarische Faculteit, mijn verdere scholing ter hand genomen. Hooggeleerde D e G r o o t ! Ik ben U dank v e r s c h u l d i g d voor de wijze, w a a r o p G i j mij de wetenschappelijke methode, die ver boven het kader der Latijnsche Philologie uitging, hebt geleerd; evenzeer U , Hooggeleerde Kuiper, die door U w meesterlijke vertaalkunst mij de fijne nuances v a n het G r i e k s c h hebt leeren aanvoelen en door U w college over Latijnsche comedies en haar G r i e k s c h e voorbeelden mij de facetten der antieke cultuur in hun, bij alle overeenkomst, verschillenden aard hebt laten zien. O o k U , Hooggeleerde C o h e n , breng ik mijn dank voor de nauwgezette wijze, waarop G i j mij in de O u d e Geschiedenis en hare hulpwetenschappen hebt ingeleid; U , H o o g g e l e e r d e P o s voor het inzicht in het G r i e k s c h e p h i l o sophische denken. N i e t minder dank ik U , Hooggeleerde Becker, die mij, eerst door U w colleges i n de Russische taal, daarna door U w cultuurhistorische behandeling van de Russische Letterkunde en Geschiedenis, een nieuwe w e r e l d hebt geopend. Zeergeleerde A l m a , zonder het psychologisch inzicht, dat het bijwonen van U w colleges en van U w lessen mij heeft gegeven, ware mijn scholing zeker onvolledig geweest. U , Zeergeleerde D e Decker, voel ik mij ten zeerste verplicht voor U w gedegen onderwijs i n de tekstinterpretatie en de kennis v a n de Latijnsche Palaeographie, niet minder echter voor datgene, w a a r v o o r U w persoonlijkheid, zooals ik deze later beter leerde kennen, mij mede de oogen heeft geopend.
Mijn
dankbaarheid
gaat echter
ook uit tot diegenen, die buiten
de
N e d e r l a n d e n tot mijn v o r m i n g hebben bijgedragen, te Berlijn den vereerden Hoogleeraar R o d e n w a l d t , en de Hoogleeraren W e b e r en G e r k e , zoomede mijn,
helaas
Directeur
der
gestorven, vaderlijken v r i e n d Professor Pruisische Staatsbibliotheek,
en den
Jacobs, v o o r m a l i g Secretaris v a n
het
A r c h a e o l o g i s c h Instituut v a n het Duitsche Rijk, D r . W e g n e r , wiens raad en
hulp voor dit proefschrift
van groote beteekenis
zijn
geweest;
te
M ü n c h e n de H o o g l e e r a r e n Buschor en Z e i s s ; te F r a n k f u r t am M a i n de medewerkers aan de Romeinsch-Germaansche A f d e e l i n g v a n het A r c h a e ologisch Instituut van het D u i t s c h e Rijk, Professor Stade, D r . Schleiermacher en D r . W e r n e r . In dit verband zij ook de A l e x a n d e r v o n H u m b o l d t Stichting genoemd, die mij tot verdere studie in D u i t s c h l a n d i n staat stelde. H e t allermeest echter dank ik U , Hooggeleerde Snijder, Hooggeschatte Promotor! D e beteekenis v a n de leiding, die G i j mij vanaf het eerste studiejaar hebt gegeven, zoowel in menschelijk als in wetenschappelijk opzicht, kan ik met w o o r d e n nauwelijks aangeven,
en de dagelijksche omgang
tijdens mijn nu meer dan driejarig assistentschap heeft mij voor vele dingen de oogen geopend, w a a r v a n het onzeker is of ik ze anders met helderen blik h a d leeren onderscheiden. D o o r U
dank ik ook de A l l a r d Pierson
Stichting, die mij door haar financieelen steun studiemogelijkheden heeft geopend, die anders voor mij onbereikbaar waren geweest, en het verschijnen van dit boek mogelijk heeft
gemaakt.
V e r d e r dank ik allen, die mij op eenige wijze behulpzaam zijn geweest bij het samenstellen v a n dit proefschrift, met name M e j . v a n H u n n i k voor de correctie van het D u i t s c h en den H e e r van V u l p e n voor de nauwgezette wijze, w a a r o p hij zich v a n zijn moeilijke taak, het teekenen der kaarten, heeft gekweten. Ik sluit nu mijn wetenschappelijke leerjaren en daarmede een belangrijk deel v a n mijn leven af en zie uit naar een taak in de N e d e r l a n d s c h e v o l k s gemeenschap. Ik ben er mij van bewust, dat dit geschiedt op een oogenblik, dat deze volksgemeenschap den plicht om haar geestelijk bestaan te vernieuwen in groote meerderheid niet beseft. O p ieder, die tot practische w e r k z a a m h e i d w i l komen, drukt dit dubbel z w a a r . Immers niet alleen moet een begin w o r d e n gevonden voor den inzet zijner krachten, ook de richting der activiteit moet v a n tevoren w o r d e n bepaald, wanneer men dit volk niet door
stilzwijgende aanpassing
aan
de
heerschende
mentaliteit
in
zijn
o n m o n d i g h e i d te gronde w i l laten gaan. Ik zie het als mijn eersten plicht te trachten met mijn v e r w o r v e n kennis en scholing mede te helpen het volk der N e d e r l a n d e n v a n zichzelf en den tijd, w a a r i n het leeft, bewust te maken, opdat het weer, met achterstelling van alle kleine belangen, w a a r a c h t i g groot leert denken en w i l l e n . W a n n e e r ik met inspanning v a n al mijn krachten iets, al is het ook nog zoo weinig, in deze richting bereik, z a l de v o r m i n g , die ik in de voorafgaande
jaren
heb ontvangen, vanuit een hooger gezichtspunt gezien, eerst haar
ware
beteekenis krijgen.
INHALT. Sci t« ABTEILUNG
I.
PROBLEMSTELLUNQ
UND
EINLEITUNG.
1.
Problemstellung
1
2.
E i n l e i t u n g zum P r o b l e m der H i s t o r i z i t a t
7
ABTEILUNG
U.
D I E HISTORISCHE MIT
UEBERLIEFERUNG DES KRIEGES
DEN MARKOMANNEN
JAHRE
166
BIS Z U M J A H R E
UND SARMATEN VOM 175.
1.
Die Gegner
2.
D a s V e r h a l t n i s der R ö m e r zu den Grenzgebieten u n d das
14
Verteidigungssystem
25
3.
D i e U r s a c h e n des Krieges
35
4.
D i e bisherige Literatur zur C h r o n o l o g i e der M a r k o m a n nenkriege M a r k - A u r e l s
5.
41
D i e C h r o n o l o g i e der Ereignisse v o m A u s b r u c h des Krieges bis zum T o d e des V e r u s
53
6.
D e r K r i e g unter M a r k u s ' Alleinherrschaft in den Jahren
7.
D e r K r i e g unter M a r k u s ' Alleinherrschaft in den Jahren
169—175. A l l g e m e i n e E r ö r t e r u n g e n . D a s M ü n z m a t e r i a l 169—175. D a s sonstige M a t e r i a l . Zusammenfassung ABTEILUNG
III.
D E R KRIEG
UND DIE
.
104 150
SAULENDARSTELLUNG.
L
D i e bisherigen M e i n u n g e n
2.
D i e inneren und ausseren B e d i n g u n g e n für eine historische V e r w e r t u n g der Saule
239 251
3.
V e r g l e i c h der historischen lungen der Saule
257
Tatsachen
mit den
Darstel-
ABKÜRZUNGSVERZEICHNIS
275
REGISTER
276
STELLINGEN I. D e gebeurtenissen, die op de zuil v a n M a r k u s A u r e l i u s zijn afgebeeld, staan in de juiste chronologische volgorde. II. D e zgn. G o d van A r t e m i s i o n is niet het beeld van een G o d h e i d , maar v a n een athleet. III. D e acht A t t i c a r e l i ë f s der v o o r - en achterzijde v a n den boog van K o n stantijn vormen tezamen met drie gelijksoortige reliëfs in het C o n s e r v a torenpaleis te Rome en een fragment
in de N y C a r l s b e r g G l y p t o t e k te
Kopenhagen, den kop v a n M a r k u s A u r e l i u s voorstellend, een serie v a n twaalf reliëfs, die op een i n het jaar 176 opgerichten triumphboog w a r e n aangebracht.
( C o n t r a M . W e g n e r , J.d.I. 1938, K o l . 155 sqq., H . K a h l e r ,
R . E . , 2. Reihe, X I I I , 1939, K o l . 391—392.) IV. In strijd met de door F . E i c h l e r (Bericht ü b e r den V I . internationalen Kongress
für
A r c h a o l o g i e , 1940, p. 488
sqq.)
naar
voren
gebrachte
meening, dat de groote friesplaten, die door H e b e r d e y i n Ephesos werden gevonden, een verheerlijking v a n keizer Lucius V e r u s zijn, moet men in deze platen een verheerlijking van het leven v a n keizer A n t o n i n u s P i u s zien. V, D e these, die N o r m a n Baynes in zijn boek ,,The H i s t o r i a A u g u s t a , its date a n d purpose" (1926), verdedigt, n.I. dat de onder den naam H i s t o r i a A u g u s t a bekende serie k e i z e r b i o g r a p h i e ë n een propagandageschrift
voor
de persoon en politiek v a n Julianus A p o s t a t a vormen, is, ondanks instemming v a n H o h l (Bursians Jahresberichte,
de
1937), onhoudbaar. M e n
moet integendeel aannemen, dat de „ H i s t o r i a A u g u s t a " n a den d o o d v a n Julianus is geschreven, zonder
propagandadoeleinden. VI.
E e n der bronnen v a n de V i t a A v i d i i C a s s i i in de H i s t o r i a A u g u s t a is een, in het G r i e k s c h e O o s t e n ontstaan, politiek schotschrift uit den tijd van C o m m o d u s .
VII. In tegenstelling met de tot nu toe heerschende, door M o m m s e n ( E p h e meris E p i g r a p h i k e I V , p. 370) en v. D o m a s z e w s k i ( D i e F a h n e n im r ö m i schen
Heere,
1885, passim)
voorgedragen,
meening
moet
men i n het
v c x i l l u m v a n de eerste eeuwen v a n den Romeinschen keizertijd ook het afdeelingsvaandel der legioenscohorten zien. VIII. In tegenstelling tot de sinds v. D o m a s z e w s k i ( D i e F a h n e n i m r ö m i s c h e n H e e r e p . 40 en 58) heerschende opvatting, dat veldteekens en vaandels, v o o r z i e n v a n medaillons met afbeeldingen
v a n den keizer, tot de prae-
torianengarde beperkt zijn gebleven, moet men aannemen, dat ook andere legercorpsen
(o.a. de legioenen)
zulke veldteekens
hebben
meegevoerd.
IX. In tegenstelling tot de opvatting v a n v . Premerstein
( K l i o X I I , 1912.
p. 167 s q q . ) , dat onder M a r k u s A u r e l i u s z o o w e l omstreeks het jaar 172, als i n de jaren 175—176, oorlog tegen de M o o r e n gevoerd w e r d , dient men slechts é é n periode, te weten de jaren
168—173, v o o r dezen oorlog aan
te nemen. X. D e i n het C o r p u s Inscriptionum L a t i n a r u m X , 3870 genoemde L . V i t r a sius F l a m i n i n u s is niet identiek met den i n X V I , 69 v a n hetzelfde C o r p u s genoemden
C o n s u l v a n 17 Juli
122 p. C h r . , maar waarschijnlijk
diens
k l e i n z o o n . ( C o n t r a A . Stein: D i e Legaten v o n M o e s i e n , 1940, p. 41.) XI. V i t a M a r e i A n t o n i n i , V I , 2 der H i s t o r i a A u g u s t a , w a a r is overgeleverd: ,,post excessum H a d r i a n i statim P i u s per uxorem suam M a r c u m sciscitatus est et eum dissolutis sponsalibus, quae cum L u c i i C e i o n i i C o m m o d i desponderi voluerat i m p a r i adhuc aetate, habita deliberatione veile se d i x i t " , is te lezen: „ p o s t excessum H a d r i a n i statim P i u s per uxorem suam M a r c u m sciscitatus est et eum dissolutis sponsalibus, quae c u m L u c i i C e i o n i i C o m m o d i filia fecerat,
filiam suam ducere, quam H a d r i a n u s V e r o
desponderi
voluerat i m p a r i adhuc aetate, habita deliberatione veile se d i x i t " . XII. M a r c u s A u r e l i u s A n t o n i n u s a d se ipsum V I I I . 3, w a a r is overgeleverd: AXé^avÖQO^
dï y.a'f IVuos y.ai Ilo/ujnjios
^ory.ganjv;
oi uh' yao
rióov
rt jigdï
Jioyfot] xal
TU TtQÓy/iaxa Kal lós
ah(ai y.ai
HQÓOCXEIXOV xai rri^
vlaq
xal
td fiyepovixa lavza
fjv avt&m avui
C a s , (h)n)]iii
jigóram (nagdvota
(cod. V a t . zaiiió
ed. princeps. loiavra
Schulz,
H o f f m a n n ) , èxeï dè 8atj (cod. V a t , Saaw c d . princeps) C a s , 3yvo»a H o f f m a n n ) xai dovlda
laatste gedeelte betreft, te lezen: oi fiiv afrlas xai ide M a s xal rd fjye/umxè
ydg
diov
nóawv,
is, wat het
rd Tigdy/MCia
xai rds
T/>' avzaw t a ü r a , Ixeï <5É, Ó'OCÜT* jigóroia,
xat dovkeia. XIII. D e bewering van A . v. D o m a s z e w s k i (Bonner Jahrbb. 117, p. 40, A n m . 3 ) . dat het
G r i e k s c h e anaQÖni &KOQX°S
d
e
technische
term
is voor
het
Latijnsche praefectus castrorum, is onjuist. M e n moet deze w o o r d e n weergeven door praefectus
alarum of praefectus
cohortium.
XIV. D e onmacht
der N e d e r l a n d s c h e regeeringen
om na den w e r e l d o o r l o g
1914—1918 een behoorlijke vlootpolitiek te kunnen doorzetten, is een v a n de duidelijkste bewijzen, dat een regeering, ingesteld volgens het i n N e d e r l a n d heerschende stelsel der parlementaire democratie, niet meer in staat was haar voornaamste taak te volbrengen, d.w.z. het volk een juist inzicht bij te brengen aangaande de plaats en de taak van het R i j k der N e d e r landen in de w e r e l d . XV. G e z i e n de bij den mensch ingewortelde neiging over politieke kwesties een oordeel te vellen en het daarmee verbonden gevaar v a n onverantwoordelijk dilettantisme, is het een eerste vereischte, dat zij, die de U n i v e r s i t e i t bezoeken en op w i e r oordeel i n de toekomst door groote lagen der b e v o l k i n g gelet zal worden, binnen het kader v a n hun studie een gedegen politieke scholing
ontvangen.