Faculteit der Maatschappij- en Gedragswetenschappen College of Child Development and Education Graduate School of Child Development and Education Nieuwe Prinsengracht 130 1018 VZ Amsterdam
[email protected]
Studiehandleiding Master Orthopedagogiek Cursusjaar: 2013-2014 Semester: 2
Coördinator: dr. Mirjana Majdandzic
Amsterdam, november 2013
1
1. Deelname aan het onderwijs en tentamen Deelname onderwijs/tentamen Om deel te kunnen nemen aan het onderwijs en/of eerste afsluitingsgelegenheid (tentamen) in deze module moet je je binnen de voorgeschreven periode aanmelden conform de door de onderwijsbureau voorgeschreven procedure. Bij niet-tijdige aanmelding en/of onjuiste inschrijving kan deelname aan het onderwijs/tentamen op praktische gronden worden geweigerd. Zie voor de aanmeldingsprocedure http://student.uva.nl/mpw.
2. Inleiding Deze handleiding geeft informatie over doelstelling, inhoud en praktische gang van zaken met betrekking tot de voorbereiding en uitvoering van de scriptie die deel uitmaakt van de afstudeerfase van de masteropleiding Orthopedagogiek. Het masterprogramma bestaat uit een cursorisch-, praktisch- en onderzoeksgedeelte. Deze handleiding geeft vooral informatie over doelstelling, inhoud en praktische gang van zaken met betrekking tot de voorbereiding en uitvoering van de onderzoeksscriptie. 2.1. Opzet mastertraject Orthopedagogiek Mastercoördinator: dr Mirjana Majdandzic (
[email protected]). Studielast Het onderzoek en de stage zijn voor voltijders parallel aan elkaar gepland. Het is echter ook mogelijk om deze na elkaar te doen. De deeltijders starten in januari eerst met het onderzoeksgedeelte. Studenten moeten rekening houden met een zeer arbeidsintensief jaar, waarin veel initiatief en zelfstandigheid van de student wordt gevraagd. Wanneer je dit project met succes binnen een half jaar wilt afronden, moet je zeker rekenen op een studiebelasting van 40 uur per week. Als je daarnaast ook nog werkt zal een uitloop van enige maanden tot een half jaar te verwachten zijn. Volgordeverplichting In de kernmodulen in het eerste semester is veel aandacht voor voorbereidende kennis en vaardigheden die nodig zijn de afstudeeronderdelen Stage en Scriptie. Daarom geldt voor een aantal onderdelen een volgordeverplichting. Aan de tentamens en praktische oefeningen van de hierna te noemen onderdelen kan pas worden deelgenomen indien aan de vermelde voorwaarden is voldaan. Stage: 1) Klinische stage (met eventueel diagnostiekcasussen) na afronding van a) de module Interventie in de orthopedagogiek òf de module Psychische stoornissen en opvoeding òf de module Leerstoornissen en b) het Practicum Diagnostiek en actieve deelname aan het Practicum Behandeling en c) na goedkeuring van het stageplan door de verantwoordelijke stagebegeleider. 2) Onderzoeks- of beleidsstage na afronding van a) de module Interventie in de orthopedagogiek òf de module Psychische Stoornissen en opvoeding, òf de module Leerstoornissen en b) het Practicum Diagnostiek en het Practicum Behandeling òf de module Leerling-leerkrachtinteractie òf de module Ontwikkeling van baby’s en kleuters en methodologische aspecten van baby-, peuter- en kleuteronderzoek en c) na goedkeuring van het stageplan door de verantwoordelijke stagebege-leider Masterscriptie: Na het behalen van ten minste 9 studiepunten van de modulen Interventie in de orthopedagogiek; Psychische stoornissen en opvoeding; Leerstoornissen; Leerkracht-leerling interactie; en/of Ontwikkeling van baby's en kleuters en methodologische aspecten van baby-, peuter- en kleuteronderzoek, waarbij Interventies verplicht is en daarnaast een keuze uit een of meer van de andere modulen. 2
N.B.: zie voor de laatste versie de Opleidings- en Examenreglement (OER) Master Pedagogigsche Wetenschappen: Studiegids Orthopedagogiek studiejaar 2013-2014: http://studiegids.uva.nl/sgs/WebSite_nl 2.2.
Doelstellingen
Studenten zijn na het afstuderen in staat om: - systematisch informatie te zoeken op het eigen vakgebied; - zelfstandig te orthopedagogische vraagstellingen te formuleren en te bewerken - adequaat schriftelijk en mondeling te rapporteren over de bevindingen; - volgens plan en binnen een afgesproken tijdsbestek opdrachten uit te voeren Specifieker, na afronding van de scriptie moet de student in staat zijn om: - een vraagstelling af te bakenen en het daarbij behorende begrippenkader helder te definiëren - de vraagstelling te relateren aan de betreffende stand van het wetenschappelijk onderzoek - expliciete verwachtingen te formuleren - deze te funderen met behulp van theoretische verklaringen - de relevante sociaalwetenschappelijke theorieën te hanteren voor de opzet van het onderzoek - een goede onderzoeksopzet te maken - de relevante begrippen te operationaliseren - op betrouwbare wijze empirische gegevens te verzamelen - deze gegevens op een verantwoorde manier te verwerken en te analyseren - de resultaten van het onderzoek mondeling en schriftelijk te rapporteren - de resultaten te interpreteren en implicaties daarvan te bediscussiëren
3. Inhoud Keuze van het Onderwerp Naast het raadplegen van de informatie op Black Board kun je ook te rade gaan bij de onderzoekers of docenten die zelf onderzoek verrichten. Het is ook mogelijk om zelf een voorstel voor onderzoek te formuleren. Studenten kunnen gezamenlijk data verzamelen voor een scriptie, maar moeten vervolgens ieder voor zich aan de hand van een eigen vraagstelling literatuur verzamelen, het methodestuk beschrijven, analyses doen, resultaten en discussie schrijven. Onderzoeksthema’s De keuze voor een scriptie onderwerp kan gebaseerd zijn op inhoudelijke overwegingen die ontleend zijn aan de opbouw van het eigen studieprogramma of aan arbeidsmarktperspectieven. De vraagstelling van de scriptie moet liefst wel zo veel mogelijk aansluiten bij de onderzoekprogramma’s van de leerstoelgroepen. De leerstoelgroepen met hun verantwoordelijke programmaleiders zijn: Onderwijsleerproblemen (Prof. dr. P.F. de Jong ) Dit thema is gericht op het beschrijven, verklaren en de aanpak van problematische onderwijsleersituaties. In grote lijnen is een onderscheid te maken tussen onderwijsleerproblemen die primair te herleiden zijn tot individuele factoren, zoals dyslexie, dyscalculi, hyperactiviteit, of tot omgevingsfactoren die leiden tot een gebrek aan pedagogische of didactische kwaliteit. In veel gevallen is er echter sprake van een wisselwerking tussen deze factoren. Het onderzoek is gericht op de ontwikkeling van de basisvaardigheden (lezen, rekenen, schrijven) en op de sociaal-emotionele ontwikkeling en de invloed die instructie en de leerkracht-leerling relatie hierop kan hebben. Ontwikkelings- en Opvoedingsproblemen (Prof. dr. S.M. Bögels) Dit thema beslaat een groot gebied. In de eerste plaats richt het zich op de bestudering van de ontwikkelingsproblemen bij het kind: internaliserend probleemgedrag (depressie, angst), 3
externaliserend probleemgedrag (oppositioneel gedrag, agressie) en verschillende soorten beperkingen of handicaps en chronische ziektes. Het accent hierbij ligt op de betekenis van deze problemen voor de ontwikkeling van het kind en de speciale eisen die aan de opvoeders worden gesteld. Het tweede centrale thema heeft betrekking op de opvoedingsproblemen, variërend van pedagogische onmacht tot mishandeling. Het ontstaan van opvoedingsproblemen wordt bestudeerd vanuit het transactioneleecologische ontwikkelingsperspectief, met speciale aandacht voor de risico- en protectieve factoren bij de opvoeder, bij het kind, in het gezin en in de omgeving. Tenslotte richt het thema zich op de pedagogische hulpverlening bij de bovengenoemde ontwikkelings- en opvoedingsproblemen. Scriptie wordt geschreven in het kader van een onderzoeksopdracht van een externe instelling. Indien de scriptie wordt geschreven in het kader van een onderzoeksopdracht van een externe instelling, wordt veelal met deze instelling een onderzoekscontract afgesloten (zie Bijlage 4). Voor goedkeuring van een dergelijke afstudeerscriptie geldt dat de vraagstelling geformuleerd moet zijn op basis van een (pedagogische of psychologische) theorie, of op basis van een theoretisch model, dat geformuleerd is op grond van de beschikbare literatuur. Dit is belangrijk omdat vanuit de theorie hypotheses geformuleerd moeten worden, die vervolgens in het onderzoek getoetst worden. Uit het voorgaande volgt dat ieder scriptie-onderzoek naast de afhankelijke variabele(n) ook een aantal onafhankelijke variabelen (predictoren) kent. Om hypotheses te kunnen toetsen moet voldaan worden aan een aantal voorwaarden, waaronder een voldoende aantal cases en de betrouwbaarheid van de meetinstrumenten de belangrijkste zijn. Onderzoekstage / scriptie gekoppeld aan klinische stage Het is ook mogelijk om onderzoek en (klinische) stage te combineren tot een klinische/scriptie-stage of een onderzoekstage. Indien de scriptie wordt gekoppeld aan de klinische stage dan kan student data die voortvloeien uit de klinische stage gebruiken voor het scriptieonderzoek. Er zal in de praktijk een nauwe verweving zijn tussen de klinische werkzaamheden en de scriptiewerkzaamheden. Zowel diagnostiek als behandeling lenen zich goed voor scriptieonderzoek. Van een onderzoeksstage is sprake als student als onderzoeker wordt opgeleid. Ongeveer 75% van de werkzaamheden wordt daarbij besteed aan onderzoekswerkzaamheden en 25% van de tijd wordt besteed aan onderzoeksrapportage of het schrijven van een artikel. De scriptie staat los van enig artikel of onderzoekssrapport en beslaat een andere vraagstelling. De coördinatie berust bij Prof. dr. P. F. de Jong (Onderwijsleerproblemen) en dr. M.Majdandzic (Ontwikkelings- en Opvoedingsproblemen). Onderzoeksplan Nadat je een scriptieonderwerp hebt gekozen leg je één en ander vast in een onderzoeksplan. Het onderzoeksplan mag maximaal 10 A4 zijn, met 1/1/2 regelafstand, inclusief voorblad en literatuuropgave. Dit moet dan de volgende onderwerpen omvatten: persoonsgegevens student/ begeleider/ naam instelling, scriptieonderwerp met de vraagstelling, een korte omschrijving van de theoretische achtergrond, de praktische en maatschappelijke relevantie, de onderzoeksmethode, een voorlopige inhoudsopgave, een tijdsplanning, beschikbare tijd per week en de voorgenomen afsluitingsdatum. Indien de scriptie wordt geschreven in het kader van een onderzoeksopdracht van een externe instelling, wordt veelal met deze instelling een onderzoekscontract afgesloten In dat geval staat in het onderzoeksplan ook een korte omschrijving van de instelling (naam adres, contactpersoon) waar het onderzoek wordt uitgevoerd. Na goedkeuring door je begeleider en de tweede begeleider wordt het plan tevens voorgelegd aan de leerstoelhouder. Zie voor een voorbeeld van zo’n plan Bijlage 3. Bij OLP wordt een korte presentatie gegeven over het onderzoeksplan ten overstaan van een aantal medestudenten en hun begeleid(st)ers.
4
Vorm en indeling van de scriptie De scriptie wordt in de vorm van een artikel volgens de richtlijnen van de American Psychological Association (APA) geschreven. De scriptie dient in het Nederlands of Engels geschreven te zijn en omvat maximaal 35 pagina's. Dit is inclusief literatuurlijst, tabellen/figuren en een Engelstalige samenvatting (in de vorm van een Abstract volgens APA-normen). 1. Samenvatting: is in het Engels en in het Nederlands; deze bedragen ieder niet meer dan 200 woorden. 2. Inleiding: Overzicht van de voor de probleemstelling relevante literatuur en inventarisatie van eerder onderzoek, uitmondend in formulering van de vraagstellingen en hypothesen. 3. Methoden: beschrijving en verantwoording van het onderzoeksdesign, de participanten of het materiaal waarop het onderzoek wordt uitgevoerd (afhankelijk van het type onderzoek: samenstelling steekproef, in- en exclusiecriteria, beschrijving van gebruikte bronnen, gebruikte selectiemethoden, e.d.); beschrijving van procedure (= werkwijze bij het verzamelen van gegevens en beschrijving van de eventueel gebruikte apparatuur), beschrijving van de variabelen en hun operationaliseringen (= meetinstrumenten), beschrijving van de analyses die gebruikt gaan worden voor de beantwoording van de vraagstelling/toetsen van de hypotheses. 4. Resultaten: beschrijven en op overzichtelijke wijze weergeven van kwantitatieve (en/of kwalitatieve) resultaten in tabellen en/of grafieken, (de ruwe gegevens of relevante bronnen eventueel in een bijlage achterin de scriptie opnemen). 5. Discussie - conclusies (afhankelijk van het type onderzoek: een uitspraak of de resultaten al of niet strijdig zijn met de gestelde hypothesen resp. een afweging van de eenduidigheid en reikwijdte van het gevonden antwoord op de vraagstelling), - relaties met de resultaten van ander onderzoek op dit gebied, - beperkingen van het onderzoek in relatie tot de gevolgde werkwijze, - implicaties van de conclusies voor theorie en praktijk; suggesties voor nader onderzoek; suggesties voor het werkveld 6. Literatuurlijst (een gerangschikt overzicht van in de tekst genoemde referenties conform APAregels opgesteld) 7. Bijlagen Voor vormgeving van de scriptie: zie Bijlage 2. Abstract Een abstract is een beknopte, maar volledige samenvatting van de inhoud van de scriptie. Het geeft de lezer de gelegenheid om snel de inhoud van het verslag te kunnen overzien en wordt bovendien gebruikt door bibliotheken en andere informatiediensten om het verslag te kunnen indexeren en terug te vinden. Gebruik hiervoor de Publication Manual of the American Psychological Association (APA). Zie verder Bijlage 3 vormgeving van de scriptie.
4. Procedures Op Blackboard vind je onder Studenten POW de cursusevaluaties van afgelopen jaar. Je kunt hierin lezen welke cursusaanpassingen plaatsvinden naar aanleiding van de evaluaties door de studenten en de docent(en). Stap 1 Oriëntatie op de afstudeerfase De voorbereiding begint al in het eerste semester met de bestudering van deze scriptiehandleiding. Informatie ten behoeve van de masterscriptie Ontwikkelings- en Opvoedingsproblemen (OOP) en de masterscriptie OnderwijsLeerProblemen (OLP) is te vinden op Blackboard (Master Scriptie Orthopedagogiek). 5
Stap 2 Aanmelding via SIS Via de aanmelding kan de benodigde begeleidingscapaciteit gepland worden. Niet of te laat aanmelden kan als consequentie hebben dat studievertraging optreedt. Bovendien kunnen aangemelde studenten per e-mail gericht geïnformeerd worden over zaken die met de afstudeerfase te maken hebben. Meld je dus tijdig aan. Aanmeldingsperiode 1e semester is inmiddels gesloten, dus mocht je je nog niet hebben aangemeld via SIS moet je zo spoedig mogelijk contact opnemen met de onderwijsadministratie. Bij niet (tijdig) aanmelden loop je het risico dat er geen begeleidingscapaciteit aanwezig is en je dus niet kunt beginnen met de afstudeerfase. Stap 3 Het kiezen van een begeleider Scriptiecoördinator OOP: dr. M.Majdandzic (
[email protected]) Scriptiecoördinator OLP: Prof. dr. Peter de Jong (
[email protected]) Op Black Board staan de specialisaties en onderzoeken waaraan studenten mee kunnen doen van de onderzoekers/docenten van OOP en OLP beschreven. Je kunt je scriptieonderzoek laten aansluiten bij een van de lopende projecten binnen de opleiding, maar het is ook mogelijk om met een eigen onderwerp aan de gang te gaan. Om teleurstellingen te voorkomen is het verstandig om dit tijdig met de coördinator en/of beoogd begeleider te bespreken. Bij zowel de leerstoelgroep Ontwikkelings- en Opvoedingsproblemen als de leerstoelgroep Onderwijsleerproblemen kan direct contact worden opgenomen voor een afspraak met de beoogde begeleider. Nadat er een overeenkomst tot stand is gekomen met de begeleider, meldt de student dit aan de coördinator van de betreffende richting (OLP of OOP). Indien de student nog niet goed weet wat hij wil, wordt geadviseerd om eerst te praten met de coördinator. Stap 4 Afspraak met begeleider In overleg met de begeleider wordt het scriptieplan gemaakt Dit gebeurt volgens een vooropgesteld format (kijk voor de eisen op Black Board). Nadat dit uitgewerkt is tot een door de begeleider goedgekeurd scriptieplan wordt het voorgelegd aan de tweede beoordelaar. Indien ook deze zijn goedkeuring heeft gegeven kan gestart worden met het onderzoek. Het voorblad van dit scriptieplan met naam student, onderwerp, leerstoelgroep en naam van de begeleider en tweede beoordelaar en tijdsplanning lever je in bij onderwijsbalie (zie Bijlage 1). Stap 5 Uitvoering en begeleiding Na goedkeuring van het plan door de begeleider en tweede beoordelaar, kan het onderzoek van start gaan. Je houdt regelmatig contact met je begeleider voor de opzet en uitvoering van je onderzoek. Voor de begeleiding van een scriptie is maximaal 25 uur docententijd beschikbaar. De docent besteedt de begeleidingsuren aan het lezen van de door de student ingeleverde teksten en begeleiding van de student in de verschillende fasen van het scriptieproces (literatuurstudie, onderzoeksplan opstellen, organisatie van het onderzoek, data-verzameling, data-analyse en beschrijving van de resultaten en de discussie daarvan aan de hand van de literatuur). Stap 6 Plagiaatcontrole Alle scripties/theses dienen gecontroleerd te worden op plagiaat. Ga binnen de blackboard omgevingnaar het Control Panel. Maak in de Content Area ("Assignments") een keuze voor het inleveren van de scripties voor je docent/begeleider. De desbetreffende begeleider kan vervolgens de ingeleverde scriptie op plagiaat controleren. In principe dien je zelf op de Blackboard te enrollen (zoek op course masterscriptie Orthopedagogiek). Stap 7 Administratieve afhandeling, afsluiting Na het inleveren van de scriptie zal de begeleider het onderdeel beoordelen, en het voorleggen aan de tweede beoordelaar. De onderwijsadministratie ontvangt van de begeleider het ingevulde uitslagenbriefje en registreert de uitslag, de student ontvangt het cijfer via de mail. De student stuurt
6
de onderwijsadministratie (
[email protected]) een digitale versie van de scriptie. De begeleider en 2e beoordelaar ontvangen, desgewenst, een papieren versie van de scriptie. Colloquia Iedere student houdt zelf een presentatie van haar onderzoek (colloquium). Dit gebeurt in de laatste fase van het onderzoek. De presentatie maakt deel uit van de eindbeoordeling. Bij de presentatie gaat het niet zozeer om de resultaten en inhoud van het onderzoek, maar meer om de wijze waarop deze worden gepresenteerd. De scriptie moet minimaal met een voldoende (6) worden afgesloten. De presentatiebeoordeling kan het cijfer voor de scriptie met maximaal 1 punt verhogen of verlagen. Echter een onvoldoende beoordeling voor de scriptie wordt nooit een voldoende door de presentatie, omgekeerd evenmin. Overleg met de docent over de colloquiumdatum en leg deze datum vast in de colloquium map bij de onderwijsbalie. Vermeld ook de titel van de presentatie en de naam van de begeleider. Bij de intekening overhandigt de student de akkoordverklaring van de docent. De onderwijsadministratie zorgt voor bekendmaking van de presentatie op de website. Verder moet je zelf nog 12 presentaties als publiek hebben bijgewoond: 8 in de bachelor, 4 in de masterfase, 6 in schakelprogramma + master). Dit kan een presentatie zijn van een doctoraal- of masteronderzoek, een congresbezoek of symposium (met toestemming) of een colloquium van een promovendus (AIO).
5. Beoordeling Bij de scriptiebeoordeling is naast de begeleider ook een tweede beoordelaar betrokken. De tweede beoordelaar heeft tot taak te beoordelen of de scriptie voldoende is en of het cijfer in overeenstemming is met dat van de scriptiebegeleider. De tweede beoordelaar kan feedback geven die nog verwerkt dient te worden in het eindstadium. Houdt hier rekening mee bij het plannen van je scriptie. Beoordelingscriteria Na inlevering van de definitieve eindversie van de scriptie en een presentatie van het onderzoek in een colloquiumbijeenkomst, wordt door de begeleider de scriptie beoordeeld. Bij de beoordeling wordt gekeken naar: - selectie, verwerking en weergave van relevante literatuur, - kwaliteit van de probleemstelling, relatie met vakgebied, theoretische onderbouwing, helderheid van formulering en definiëring van begrippen, - operationalisering van de centrale concepten uit de probleemstelling, - onderzoeksprocedure en dataverzameling: heldere weergave van de procedure, correctheid en zorgvuldigheid van de dataverzameling, - wijze van verwerking en analyse van de gegevens: verantwoorde analysebeslissingen, correctheid en zorgvuldigheid in beschrijven van gegevens, duidelijke weergave van de resultaten, - wijze waarop de resultaten geplaatst worden in een ruimer kader: terugkoppeling naar de theorie, praktische en theoretische implicaties, kritische distantie ten aanzien van het uitgevoerde onderzoek zelfstandigheid waarmee het onderzoek is uitgevoerd - logische opbouw, helderheid van structurering en samenhang van de onderdelen - consistentie van begripsdefiniëring - leesbaarheid: helderheid van schrijfstijl, taalgebruik - zelfstandigheid van de student in het proces van probleem definiëring, beschrijving van de onderzoeksmethode, dataverzameling, data-analyse en kritische beschouwing van de resultaten (Discussie) - de presentatie van het onderzoek in een colloquiumbijeenkomst: inzicht in het onderzoek, opbouw, helderheid, taalgebruik, ingaan op vragen, visualisering van gegevens.
7
Becijfering van de scriptie Bij het becijferen van de scriptie wordt een tien-puntsschaal gehanteerd, waarbij in principe alle voldoende cijfers kunnen worden gegeven (6 t/m 10). Wanneer de scriptie niet met minimaal een 6 kan worden gewaardeerd, wordt volstaan met een beoordeling Onvoldoende. De volgende becijfering wordt toegepast. Onv. In principe wordt de scriptie begeleid tot deze met een voldoende kan worden afgerond. Indien echter gedurende aanzienlijke tijd het resultaat onvoldoende is en er is geen duidelijke progressie waarneembaar is die de verwachting rechtvaardigt dat een 6 haalbaar is, wordt een onvoldoende voor het werkstuk gegeven. 6 Het werkstuk voldoet aan de minimumstandaarden voor een scriptie, maar er is niet of nauwelijks sprake van enige meerwaarde in vergelijking met de minimumstandaarden. De scriptie getuigt van weinig creativiteit, persoonlijke of originele inbreng en is niet bijzonder complex. Bij de ontwikkeling van het werkstuk is de ideeënvorming en de inbreng van de begeleider ongeveer even groot geweest als die van de student. De student heeft geen blijk gegeven van een grote mate van zelfstandigheid. De docent kan de scriptie aan andere studenten niet aanbevelen als een voorbeeld van ‘good practice’. 7 Het werkstuk voldoet aan de minimumstandaarden. Daarenboven is sprake van een zekere persoonlijke inbreng van de student, de opzet en verwerking getuigen van enige persoonlijk inbreng. De ideeënvorming en de inbreng van de student bij de ontwikkeling van het werkstuk zijn groter dan van de docent en/of er is sprake van enige complexiteit. De docent heeft wel een aanzienlijke inbreng gehad in het bijstellen en corrigeren van de concepten. 8 Het werkstuk voldoet aan de minimumstandaarden. Daarenboven is sprake van een duidelijke persoonlijke inbreng en creativiteit van de student en een grote mate van zelfstandigheid. De bijdrage van de student aan de ideeënvorming en bij de ontwikkeling van het werkstuk is groot. De discussies tussen docent en student over het werkstuk zijn van academisch niveau. De door de docent aangebrachte correcties en bijstellingen van de concepten zijn tamelijk gering in aantal. Het werkstuk kan worden voorgedragen voor de scriptieprijs van het onderwijsinstituut. 9 Het werkstuk voldoet aan de minimumstandaarden. Daarenboven heeft de student er een hoge mate van originaliteit en creativiteit in tentoongespreid. De ideeënvorming en de ontwikkeling van het werkstuk komen bijna volledig van de student. De door de docent aangebrachte veranderingen zijn verwaarloosbaar. Het werkstuk is (in verkorte vorm) publiceerbaar in een wetenschappelijk tijdschrift. Het werkstuk is van bovengemiddeld niveau en kan worden voorgedragen voor een landelijke prijs, waarbij het een competitie met werkstukken van andere universiteiten aankan. 10 Als 9. Daarenboven is het werkstuk van belang voor de ontwikkeling van het wetenschapsgebied en zou een belangrijke bijdrage kunnen zijn aan een wetenschappelijk congres over het onderwerp in kwestie. Het werkstuk kan zich meten met publicaties van erkende wetenschappers op het betreffende terrein.
6. Andere belangrijke zaken Evaluatiegesprek Nadat de uitslag van de scriptie is vastgesteld en aan de student is meegedeeld, vindt een evaluatiegesprek plaats met de begeleider. Zie hiervoor ook het punt Beoordeling hierboven. Geschillen Bij een verschil van mening tussen student en scriptiebegeleider dat niet in onderling overleg opgelost kan worden, kan de hoogleraar van de betreffende leerstoelgroep om een uitspraak worden gevraagd. In laatste instantie kan om een uitspraak worden gevraagd van de voorzitter van de Examencommissie. Zie verder de bezwaar- en beroepsprocedures in de studiegids. Afstudeeronderzoek in het buitenland Wil je onderzoek doen in het buitenland dan kan dat, maar je moet wel vroegtijdig contact opnemen 8
met de mastercoördinator over de invulling daarvan. Vervolgens kun je in een Learning Agreement met je begeleider een en ander laten vastleggen. Belangrijk is dat je een begeleider bij de opleiding hebt en een begeleider in het buitenland zodat je verzekerd bent van feedback. Vanzelfsprekend dien je de taal van het betreffende land te beheersen. Mocht je de taal niet machtig zijn, dan is het ook mogelijk om een taalcursus die je bij het Taleninstituut of het Tropeninstituut volgt als keuzepunten te laten meetellen. Zowel de universiteit als de opleiding hebben een fonds waar studenten aanspraak op kunnen maken voor een verblijf in het buitenland.
7. Administratieve afhandeling, afsluiting Eindproduct Je levert een geprinte of digitale versie van je scriptie in bij je docent voor beoordeling. En je vraagt tegelijkertijd bij de studieadviseur je masterexamen aan (indien de stage ook is afgerond). Lever ook een digitale versie van je scriptie in, die je rechtstreeks aan de onderwijsbalie (
[email protected]) kunt sturen (in één bestand). Nadat de beoordeling door docent en tweede beoordelaar heeft plaatsgevonden, stuurt de docent een tentamenbriefje naar de onderwijsbalie. Vervolgens toetst de Examencommissie of er is voldaan aan de beoordelingscriteria. Hierna wordt het tentamenbriefje ingevoerd en krijgt de student de uitslag via het studieweb toegestuurd. Scriptie inleveren Het is mogelijk de scriptie bij de Copyshop tegen kostprijs te laten vermenigvuldigen. Minimaal worden twee exemplaren ingeleverd: één geprint of digitaal exemplaar naar de begeleider, bestemd voor diens persoonlijk archief of voor het opleidingsarchief. één digitale versie in Word (in één bestand) of PDF via de mail of op CD-rom aan de onderwijsadministratie. Deze zal vanaf via het PiCarta systeem digitaal te vinden zijn. Examenprocedure: Masterdiploma aanvragen Wanneer je alle onderdelen van je masteropleiding met succes hebt afgerond en alle uitslagen ook in SIS geregistreerd staan, kun je uiterlijk tot de 15e van de maand je examen (diploma) aanvragen via SIS. In verband met de zomerdrukte kun je alleen in de maanden juli en augustus de gehele maand je examen (diploma) aanvragen. Wanneer je tussen 15 juli en 31 juli of in augustus je examen aanvraagt, wordt je examendatum op 31 augustus gedateerd. Wanneer je binnen dit studiejaar wilt afstuderen, is het verstandig je examenaanvraag voor 15 augustus ingediend en afgerond te hebben. Let op!: Maak goede afspraken met je docent/begeleider over de uiterlijke datum van het inleveren van het eindcijfer bij de onderwijsadministratie. Als je komend jaar nog mastervakken moet behalen moet je je herinschrijven voor de masteropleiding via Studielink en opnieuw aanmelden voor de nog te behalen mastervakken via SIS (je moet je ook opnieuw aanmelden voor de masterstage en/of masterscriptie) tijdens de aanmeldingsperiode aanmelden voor deze vakken. Voor specifieke aanvullende informatie, en de Checklist MASTER POW en OK Dimploma aanvraag, zie: http://student.uva.nl/mpw/az/item/diploma-aanvraag-en-uitreiking.html
8. Oer In de Onderwijs- en Examenregeling (OER) vind je meer algemene informatie over toetsing, bijvoorbeeld over de voorwaarden om aan tentamens te mogen deelnemen, herkansingen en de geldigheidsduur van uitslagen. Zorg ervoor dat je van deze informatie op de hoogte bent! Je vindt de OER in de digitale studiegids en op www.student.uva.nl/mpw onder Studiegids 2013-2014. De OER bevat ook andere belangrijke informatie, zoals over volgordeverplichtingen, aanwezigheidsverplichtingen, keuzepunten en minoren. NB. In de OER is het volgende vastgelegd: 5.3.3. In geval van een scriptie, zoals beschreven in artikel 5.5, lid 3, is de herkansing in de vorm van revisie.” 5.8.2. De eindbeoordeling van een onderdeel is voldoende bij een 5,5 of hoger. Eindbeoordelingen tussen 5,0 en 6,0 worden in de registratie afgerond op hele cijfers. 9
9. Fraude Onder fraude wordt verstaan het handelen of nalaten van de student dat erop gericht is het vormen van een juist oordeel door de examinator omtrent kennis, inzicht en vaardigheden van de student geheel of gedeeltelijk onmogelijk te maken. Een voor iedereen duidelijk herkenbare vorm van fraude is bijv. het op enigerlei wijze ‘spieken’ tijdens het tentamen. Een helaas vaak voorkomende vorm van fraude, die in de wetenschappelijke wereld zeer zwaar wordt aangerekend, is het plegen van plagiaat. Plagiaat Een wetenschappelijke tekst moet controleerbaar zijn en daarom dien je gebruikte (internet)bronnen altijd vermelden in een zogenaamde bronvermelding. Als je een stuk tekst of tabel van iemand overneemt geef je precies aan wie de auteur is en waar je de tekst of tabel hebt gevonden. Doe je dat niet en wek je dus de indruk dat die tekst of die gegevens van jezelf zijn, dan wordt dat plagiaat genoemd. Het plegen van plagiaat in een paper of scriptie betekent altijd uitsluiting van de betreffende tentamen- of scriptiegelegenheid. Bovendien kan de examencommissie nog zwaardere straffen opleggen. Zorg dus dat je altijd goed je bronnen vermeldt en niet zomaar stukken tekst of gegevens van anderen overneemt. Zie ook Serviceplein voor studenten, Fraude- en plagiaatregeling, http://www.student.uva.nl/fraude-plagiaat/voorkomen.cfm, en OER bachelor- en masteropleiding Pedagogische wetenschappen en Onderwijskunde, artikel 5.14. Beroepsmogelijkheden Als je het niet eens bent met een beslissing van een examinator, is het verstandig om je eerst te wenden tot de Examencommissie POW met het verzoek om een uitspraak te doen over je eventuele klacht. Na die uitspraak kun je besluiten om binnen 4 weken beroep aan te tekenen bij de COBEX. Raadpleeg de studieadviseurs voor advies en de procedure.
10
BIJLAGE 1: ONDERZOEKSPLAN Het onderzoeksplan (max. 10 A4, 11/2 regelafstand, inclusief voorblad) bestaat uit: Voorblad (zie bijlage 1) Naam student Adres Woonplaats telefoon Studentnummer e-mailadres Onderwerp: Voorlopige tijdsplanning: Toewijzing aan leerstoelgroep: Blad 2 en verder: Inleiding Probleemstelling Korte omschrijving theoretische achtergrond Maatschappelijke relevantie Vraagstelling Hypotheses/verwachtingen Methode Onderzoeksdesign Procedure (waar en hoe wordt onderzoek verricht? Informed consent) Selectie proefpersonen (inclusie- en exclusiecriteria) Aantal proefpersonen (N) met hierin bepaling van de power Meetinstrumenten Statistische analyse (kijk bv achterin je SPSS-boek waarin een overzicht staat van statistische procedures) Voorlopige literatuurlijst volgens A.P.A.-regels Tijdsplanning
11
BIJLAGE 2: VORMGEVING VAN DE SCRIPTIE De scriptie wordt op A4 getypt, Times New Roman 12, met regelafstand anderhalf en marges van 2,5 cm. De scriptie dient duidelijk in alinea’s te worden ingedeeld. De eventuele voetnoten worden getypt met een enkele regelafstand en een kleiner lettertype. Alle pagina's, behalve het titelblad, worden genummerd. De maximale omvang van de scriptie, inclusief literatuurlijst, maar exclusief bijlagen is 35 A4. De indeling is achtereenvolgens: - omslag en titelblad en inhoudsopgave - Engelstalige titel en een Engelstalige samenvatting en Nederlandse titel en Nederlandse samenvatting - inhoud scriptie - literatuurlijst en bijlagen De omslag bevat dezelfde gegevens als het titelblad, te weten: - In het midden: (titel) (ondertitel) - Rechtsonder: Masterscriptie Orthopedagogiek, Pedagogische en Onderwijskundige Wetenschappen, Universiteit van Amsterdam, voorletters en naam student, Begeleiding: (titel, voorletters en naam begeleider en tweede beoordelaar), Amsterdam, (maand, jaar) - Bij de vormgeving van tabellen, figuren en literatuurverwijzing worden de richtlijnen van de American Psychological Association (APA) gevolgd. Deze manual is te raadplegen op het internet (http://apastyle.org), in de bibliotheek en op de onderwijsadministratie. Schrijven van een abstract Een abstract is een beknopte, maar volledige samenvatting van de inhoud van de scriptie. Het geeft de lezer de gelegenheid om snel de inhoud te scannen en het wordt bovendien gebruikt door bibliotheken om het verslag te kunnen indexeren en terug te vinden. Volgens de Publication Manual of the American Psychological Association (APA) is een goed abstract: Accuraat. Verzeker je ervan dat de samenvatting op correcte wijze doel, probleemstelling, vraagstelling, onderzoeksmethode en belangrijkste bevindingen weergeeft. Verstrek geen informatie die niet in de scriptie zelf is terug te vinden. Als het onderzoek teruggrijpt op eerder onderzoek, vermeld dit hier en haal de auteur aan (naam en jaar van uitgifte). Op zichzelf staand. Definieer alle afkortingen, unieke termen en sleutelbegrippen Nauwkeurig en specifiek. Maak elke zin maximaal informatief. Wees zo beknopt mogelijk. De maximale lengte bedraagt 200 woorden (Laat de tekstverwerker de woorden voor je tellen). Begin de samenvatting met de belangrijkste informatie. Dat kan je probleemstelling zijn, of misschien de resultaten en conclusies. Een abstract van een empirisch onderzoek beschrijft in 200 woorden: Probleemstelling, de steekproef, de onderzoeksmethode, met. dataverzameling, de meetinstrumenten, de bevindingen en de conclusies en implicaties. Literatuurverwijzing Voor de literatuurverwijzing worden de richtlijnen van de American Psychological Association (APA) gehanteerd. Deze manual is te raadplegen op het internet (http://apastyle.org), in de bibliotheek en bij de onderwijsadministratie. De literatuur kan in de tekst op twee manieren worden verwerkt, door in eigen bewoordingen de uiteenzetting van anderen weer te geven of door de mening van de auteur letterlijk te citeren. In het laatste geval moet de letterlijke tekst tussen (enkele!) aanhalingstekens (‘….’) worden geplaatst. In beide gevallen moet de naam van de auteur en het jaar van de publicatie worden vermeld. Voorbeelden van verwijzingen in de tekst: - In een onderzoek van Janssen (1991)... - Coleman en Cohen (1985) vonden dat.... - Uit recent onderzoek naar identiteitsontwikkeling (Conger & Conger, 1992; Patterson, 1990; 12
Steinberg, Lamborn, & Dornbusch, 1992) blijkt ... - ‘There are clinical reasons to believe that the adolescent turning away from the whole childhood milieu in many ways repeats this first emancipation’ (Erikson, 1968, p.114). De literatuurlijst moet volledig zijn! Alle referenties in de tekst moeten terug te vinden zijn in de literatuurlijst en de literatuurlijst omvat geen referenties die niet in de tekst genoemd zijn. Voorbeelden in literatuurlijst Boeken - Muus, R. E. (1988). Theories of adolescence. New York: McGraw-Hill. - Bell, R.S., & Bell, L. G. (1983). Parent validation and support. In H. D. Grotevant & C. R. Cooper (Eds.), Adolescent development in the family (p. 27-42). San Francisco: Jossey-Bass. Artikelen in tijdschriften Waterman, A. S. (1982). Identity development from adolescence to adulthood: An extension of theory and a review of research. Developmental Psychology, 18, 341-358. On-line bronnen - Auteur, I. & Auteur, II. (1999). Titel van het artikel. Naam tijdschrift (On-line). Ter inzage: specificeer hier het pad. Bijv. Ter inzage FTP: 128.112.128.1 Directory: pub/harnad File: psyc.92.3.26.consciousness.11.bridgeman Websites Meer en meer wordt gebruik gemaakt van websites als bron van informatie, bijv. departementen, organisaties die statische gegevens publiceren of beleidsinformatie die niet elders is gepubliceerd. Indien je naar dit type bronnen verwijst, vermeld dan altijd: - het volledige website adres. - de datum waarop de informatie is gemaakt en de datum waarop je de informatie hebt bekeken. - aangezien internetinformatie nogal eens wijzigt, print en bewaar je de gevonden informatie. Fraude Onder fraude wordt verstaan het handelen of nalaten van de student dat erop gericht is het vormen van een juist oordeel door de examinator omtrent kennis, inzicht en vaardigheden van de student geheel of gedeeltelijk onmogelijk te maken. Een voor iedereen duidelijk herkenbare vorm van fraude is bijv. het op enigerlei wijze ‘spieken’ tijdens het tentamen. Een helaas vaak voorkomende vorm van fraude, die in de wetenschappelijke wereld zeer zwaar wordt aangerekend, is het plegen van plagiaat. Plagiaat In de wetenschap moet een geproduceerde tekst altijd controleerbaar zijn en daarom moet je in een door jou ingeleverd artikel of paper altijd gebruikte (internet)bronnen vermelden in een zgn bronvermelding. Doe je dat niet dan wordt dat plagiaat genoemd en betekent dat uitsluiting van de betreffende tentamen- of scriptiegelegenheid en mogelijk nog zwaardere straffen. Zorg dus dat je altijd goed je bronnen vermeldt en niet zomaar stukken tekst of gegevens van anderen overneemt. Zie hfst 9 studiegids, master art 23. Spelling Voor de eigen tekst worden de spellingsregels gebruikt volgens het Groene boekje. De spelling in citaten, literatuurverwijzingen en dergelijke mag niet worden veranderd. Staande uitdrukkingen (oude datieven) worden gehandhaafd in hun oorspronkelijke vorm. Voorbeelden: te allen tijde, in levenden lijve, met voorbedachten rade, te gronde gaan. Voor scripties die in het Engels worden geschreven gelden de richtlijnen van de American Psychology Association (zie APA-manual).
Meervoud-s: woorden die op een klinker eindigen krijgen alleen dan een apostrof voor de 13
meervouds als anders de uitspraak van de slotklinker zich zou wijzigen. Voorbeelden: villa's, menu's, baby's. Maar: dominees, logés, etuis, bijous. Uitzonderingen: raas, vlaas, traas, en eegaas. Tweede naamvals-s: achter eigennamen wordt deze zonder apostrof toegevoegd. Voorbeeld: Beethovens werk. Alleen als de uitspraak verwarring kan geven komt er een apostrof tussen. Voorbeeld: Helena's; Monteverdi's. Eigennamen die op een sisklank eindigen krijgen alleen een apostrof. Voorbeeld: Marnix', Augustinus'. Koppelteken: In het algemeen kan gesteld worden dat dit teken niet gebruikt mag worden om normaal samengestelde woorden in hun delen te splitsen. Voorbeelden: ziekenhuispatiënt, jubileumzegel. Als door samenvoeging twee klinkers naast elkaar komen te staan, is het soms gewenst of noodzakelijk ze te scheiden door een koppelteken. Voorbeeld: auto-industrie, zonne-energie. Een koppelteken is wél vereist in samengestelde woorden die zijn afgeleid van een eigennaam die zelf een samenstelling is. Voorbeelden: Middellandse-Zeegebied, Tweede-Kamerlid. Ook wordt een koppelteken gebruikt in samenstellingen met letters, cijfers en eventueel andere tekenen. Voorbeelden: g-snaar, MAVO-leerling, 100-jarige. Zinsbouw Maak niet te lange zinnen. Formuleer zorgvuldig, kort en krachtig. Vermijd ingewikkelde zinsconstructies. Plaats onderwerp en gezegde zo dicht mogelijk bij elkaar. Vermijd het veelvuldig gebruik van de passieve werkwoordsvorm. Leestekens Gebruik deze weloverwogen en spaarzaam, maar vooral systematisch en consequent. Hierna volgen enkele aanwijzingen die hulp kunnen bieden: Een komma (,) wordt gebruikt om een rust aan te geven in een reeks woorden. De plaatsing houdt verband met het ritme en de bouw van een zin. Als er tussen de delen van een samengestelde zin niet gerust wordt, moet men ook geen komma plaatsen. Plaats geen komma tussen onderwerp en gezegde of tussen gezegde en lijdend voorwerp. Altijd een komma plaatsen tussen twee direct op elkaar volgende persoonsvormen. Een kommapunt (;) geeft aan dat wat in de hoofdzin staat in de bijzin nader wordt uitgelegd. Na de eerste hoofdzin wordt geen punt geplaatst om een bepaald verband aan te duiden. Een dubbele punt (:) geeft te kennen dat er een verklaring, een opsomming of een letterlijke aanhaling volgt. Aanhalingstekens (‘ ’) worden gebruikt aan weerszijden van gesproken woorden, letterlijke citaten, woorden die om een bijzondere aanduiding vragen en bij ongewone woorden. Leestekens die bij het aangehaalde behoren, plaats je binnen de aanhalingstekens, andere er buiten. Haakjes ( ) duiden aan dat één of meer woorden buiten het zinsverband staan. Zij kunnen gebruikt worden ter nadere toelichting. Binnen de haakjes staat iets belangrijks, maar dat in een zin zou afleiden, maar is te belangrijk voor een voetnoot. Trema (ë). Dit dient alleen daar te worden gebruikt, waar een woord verkeerd kan worden uitgesproken of op plaatsen waar een nieuwe lettergreep begint, zoals pygmeeën, geüniformeerd, officiële, patiënt. Maar: financieel, eventuele, begroeiing, slaolie, naogen. Accenttekens (é à). Hier moet een uiterst sober gebruik van worden gemaakt.
14
Cijfers In de tekst moet je zo min mogelijk cijfers opnemen, tenzij het exacte gegevens betreft. Overvloedig cijfermateriaal kun je beter in een staat of een tabel verwerken. Begin een zin nooit met een cijfer. Als een zin dus met een datum zou beginnen, zet er dan het woordje “op” voor. Romeinse cijfers worden in principe gereserveerd voor vorsten en vorstinnen. Afkortingen Wees hiermee eveneens zeer zuinig, want een te veelvuldig gebruik kan onoverzichtelijk zijn en aanleiding geven tot misverstand. Gebruik afkortingen zodanig, dat deze voor de lezer volledig duidelijk zijn, schrijf een onbekende afkorting dus eerst een keer helemaal uit. Gebruik ook steeds dezelfde afkortingen. Letterwoorden die als één woord of als letterreeks uitgesproken worden, worden geschreven zonder punten, zoals ANWB, MAVO, KLM, AVRO. Noten Het “notenapparaat” van een scriptie dient om opmerkingen te kunnen maken die wel van belang zijn, maar in de hoofdtekst de lijn van het betoog zouden onderbreken. Dus commentaren op beweringen die niet direct van belang zijn voor het betoog, uitgebreide literatuurverwijzingen, uitleg van een bepaald punt dat voor de meeste lezers wel duidelijk zal zijn. Noten dienen niet om de herkomst van gebruikte citaten aan te geven. Nummer noten door, over de hele scriptie en neem alle noten achterin op, vlak voor de literatuurlijst.
15
BIJLAGE 3: VOORBEELD ONDERZOEKSPLAN
FACULTEIT DER MAATSCHAPPIJ- EN GEDRAGSWETENSCHAPPEN Graduate School of Childhood Development and Education
MASTER ORTHOPEDAGOGIEK SCRIPTIE
2013-2014
SCRIPTIEVOORSTEL
Naam student: Adres: Woonplaats: Telefoon: Studentnummer: e-mailadres: Onderwerp: Voorlopige tijdsplanning: Toewijzing aan leerstoelgroep:
16
Inleiding In deze scriptie wordt verslag gedaan van een onderzoek naar de validiteit van de Nederlandse vertaling van de Child Posttraumatic Cognitions Inventory (CPTCI), een vragenlijst die traumagerelateerde negatieve cognities beoogt te meten bij kinderen en jongeren tussen de zes en de achttien jaar (CPTCI; Meiser-Stedman e.a., 2009). Tevens wordt onderzocht of het cognitieve model van Ehlers en Clark, verderop beschreven, van toepassing is op een normale populatie van middelbare scholieren in de leeftijd van twaalf tot en met achttien (de onderzoekspopulatie die gebruikt wordt voor het valideren van de CPTCI). Het validiteitonderzoek wordt uitgevoerd in opdracht van het Traumacentrum van Kinder- en Jeugdpsychiatrisch academisch centrum de Bascule en maakt deel uit van een groter lopend project van het Traumacentrum waarbij de effectiviteit van twee traumabehandelingen, te weten Traumagerichte Cognitieve Gedragstherapie (TG-CGT) en Eye Movement Desensitisation and Reprocessing (EMDR) binnen een klinische groep kinderen en jeugdigen wordt onderzocht. De Bascule is een academisch centrum dat hulp biedt aan kinderen en jongeren met psychiatrische problemen en ontwikkelingsstoornissen. Ze richt zich op diagnostiek en behandeling van kinderen en jongeren van nul tot negentien (soms tot drieëntwintig) jaar en hun ouders of verzorgers in de regio Amsterdam en omstreken. De Bascule werkt samen met onder andere de Universiteit van Amsterdam waardoor ze betrokken is bij onderzoek, opleiding en onderwijs. De zorg van de Bascule is onderverdeeld in verschillende divisies met binnen die divisies een aantal zorglijnen met expertise op bepaalde probleemgebieden. Het Traumacentrum, onderdeel van de zorglijn Emotionele stoornissen, heeft als belangrijkste taak de hulpverlening aan getraumatiseerde kinderen en jongeren. Daarnaast is het centrum ook heel actief in het vergroten van trauma-expertise van hulpverleners en het doen van wetenschappelijk onderzoek (www.debascule.com). Met het hier beschreven onderzoek kan de kennis over het ontstaan en de behandeling van traumagerelateerde stoornissen worden vergroot. Probleemstelling en theoretische achtergrond Een posttraumatische stressstoornis (PTSS) is een normale reactie op abnormale, traumatiserende situaties zoals bijvoorbeeld een ernstig ongeluk, een ramp of aanranding. De symptomen bestaan uit herhaaldelijke en ongewenste herbeleving van de situatie, 17
prikkelbaarheid, emotionele afstomping en vermijding van de stimuli (waaronder gedachten) die kunnen herinneren aan de situatie. Veel mensen beleven op zijn minst een aantal van deze symptomen in de directe nasleep van de traumatiserende gebeurtenis. Een aanzienlijk deel herstelt in de opvolgende weken of maanden maar bij een significante subgroep persisteren deze symptomen, in veel gevallen jarenlang, wat hen ernstig in hun functioneren kan beperken. De vraag waarom sommige individuen maar korte tijd in milde mate last hebben van klachten na het ervaren van een traumatiserende gebeurtenis terwijl bij anderen deze klachten een chronische, zeer beperkende vorm aannemen houdt de wetenschap al enige jaren bezig. Cognitieve modellen van posttraumatische stressstoornis (PTSS) (Brewin e.a., 1996; Dagleish, 2004; Ehlers & Clark, 2000; Foa & Rothbaum, 1998 in Meiser-Stedman e.a., 2009) wijzen op de significante rol van traumagerelateerde negatieve cognities in het blijven bestaan van de stoornis bij volwassenen (Meiser-Stedman e.a., 2009). Een cognitief model voor PTSS Het cognitieve model van Ehlers en Clark (2000) veronderstelt dat PTSS persisteert wanneer individuen meegemaakt trauma verwerken op een manier die er voor zorgt dat mensen nog een gevoel van serieuze dreiging ervaren. Dit kan veroorzaakt worden door: (1) uitermate negatieve beoordeling van het trauma en/of de gevolgen ervan door het individu en (2) verstoring van het autobiografische geheugen. Ehlers en Clark beargumenteren dat het gevoel van voortdurende dreiging gepaard gaat met herbelevingsymptomen, symptomen van prikkelbaarheid, angst en andere beangstigende, onrust veroorzakende emoties. Deze gevoelens zorgen ervoor dat het individu geneigd is om in cognitieve en gedragsmatige strategieën te vervallen om het gevoel van dreiging en angst af te laten nemen. Deze strategieën, bestaande uit vermijding en veiligheidsgedragingen, zorgen er op korte termijn voor dat angst afneemt maar op langere termijn houdt het de stoornis in stand doordat vermijding voorkomt dat nieuwe ervaringen worden opgedaan die cognitieve verandering teweeg zouden kunnen brengen.
18
Figuur 1 vat de belangrijkste componenten samen in het model. In mijn scriptie zal ik dit verder toelichten.
Eigenschappen van het trauma/gevolgen van het trauma Voorgaande ervaringen/overtuigingen/coping Staat van individu
Cognitieve verwerking tijdens het trauma
Pijlen stellen de volgende relaties voor: leidt tot beïnvloedt voorkomt verandering
Negatieve waardering van trauma en/of de gevolgen van het trauma
Aard van het trauma geheugen
Matching Triggers
Dreiging op dit moment Herbeleving Prikkelbaarheid Heftige emoties
Strategieën bedoelt om dreiging/symptomen onder controle te houden
Persisterende PTSS Figuur 1. Een cognitief model van PTSS (Ehlers & Clark, 2000) (Child)Post-Traumatic Cognitions Inventory Om empirisch bewijs te vinden voor dit cognitieve model van PTSS hebben Foa, Ehlers, Clark, Tolin en Orsillo (1999) getracht de cognitieve overtuigingen die het meest samenhangen met de ontwikkeling van PTSS te onderscheiden op basis van theoretische aannamen en klinische ervaring. Dit resulteerde in de selectie van 110 items die negen concepten representeren: algemene negatieve kijk op zichzelf, als permanent ervaren verandering, vervreemding van zichzelf en anderen, hopeloosheid, negatieve interpretatie van de symptomen, zelfvertrouwen, zelf beschuldiging, vertrouwen in anderen en de wereld als onveilige plek. Uit factor analyse zijn drie cognitieve overtuigingen onderscheiden waarvan gevonden is dat ze PTSS voorspellen: negatieve cognities over zichzelf, negatieve cognities over de wereld en zelfbeschuldiging (Foa e.a., 1999). Op basis van deze drie componenten hebben Foa e.a. (1999) vervolgens de Post-Traumatic Cognitions Inventory voor volwassenen (PTCI; Foa, Ehlers, Clark, Tolin & Orsillo, 1999) ontwikkeld. Deze vragenlijst 19
weet op een betekenisvolle en valide manier negatieve overtuigingen over zichzelf (bv., ‘Ik ben permanent in negatieve zin veranderd’), negatieve overtuigingen over de wereld (bv., ‘de wereld is een gevaarlijke plek’) en zelfbeschuldiging (bv., de gebeurtenis is veroorzaakt door de manier waarop ik handelde’) te meten (Meiser-Stedman e.a., 2009). De PTCI blijkt te correleren met PTSS en acute stressstoornis (ASS) (Laposa & Alden, 2003) en veranderingen in PTCI scores hangen samen met verbetering van PTSS symptomen na langdurige exposure therapie of langdurige exposure therapie in combinatie met cognitieve herstructurering (Foa & Rauch, 2004). Een cognitief model voor PTSS bij kinderen en adolescenten Er is in onderzoeken veel minder aandacht besteed aan de rol van deze traumagerelateerde negatieve cognities bij PTSS voor kinderen en jongeren (Meiser-Stedman, 2009). Er zijn in verschillende onderzoeken aanwijzingen gevonden dat dit cognitieve model van PTSS ook op kinderen en jongeren van toepassing is (Mannarino, Cohen & Berman, 1994; Mannarino & Cohen, 1996; Spaccarelli, 1995; Ehlers, Mayou & Bryant, 2003; Stallard & Smith, 2007). Dit benadrukt het belang van het beschikken over betrouwbare en valide meetinstrumenten om deze negatieve traumagerelateerde cognities ook bij deze groep te kunnen meten (MeiserStedman e.a., 2009). Zo kunnen behandelmethoden voor PTSS worden verbeterd en kennis over het ontstaan ervan worden uitgebreid. De oorspronkelijke volwassenen vragenlijst (PTCI) is door Meiser-Stedman e.a. (2009) in Engeland aangepast en gevalideerd binnen een populatie die bestond uit een groep getraumatiseerde kinderen en jongeren en een groep niet-getraumatiseerde kinderen en jongeren in de leeftijd van zes tot en met achttien jaar. In dit onderzoek onderscheidden zij twee hoofdcomponenten: ‘permanente en verontrustende verandering’ en ‘kwetsbaar persoon in een beangstigende wereld’. Beide componenten hadden een goede interne consistentie, test-hertest betrouwbaarheid, convergente en discriminante validiteit (CPTCI; MeiserStedman e.a., 2009). Om de vragenlijst in Nederland ook te kunnen gebruiken, zodat ook voor de Nederlandse kinderen en jongeren de rol van negatieve traumagerelateerde cognities bij PTSS beter onderzocht kan worden, voer ik dit validiteitsonderzoek uit. Tegelijk wil ik daarmee kijken of het eerder genoemde cognitieve model van Ehlers en Clark (2000) ook binnen mijn onderzoeksgroep, een normale populatie van jongeren tussen de twaalf en achttien jaar, van toepassing is. Vraagstelling 20
1. Is de Nederlandse vertaling van de CPTCI een betrouwbare vragenlijst? 2. Hoe is de construct validiteit van de CPTCI vragenlijst? 3. Is een cognitief model voor PTSS toepasbaar binnen een normale populatie van kinderen en adolescenten tussen de twaalf en de achttien jaar, zoals blijkt uit factoranalyse? Methode Literatuurstudie Om meer te weten te komen over de aard, het ontstaan en instandhouding van PTSS bij kinderen en adolescenten wil ik meer literatuur zoeken over dit onderwerp. Ik wil me verder verdiepen in cognitieve modellen voor PTSS en de toepasbaarheid daarvan voor kinderen en jongeren. Ik zal hiervoor nog meer literatuur over onderzoeken die cognitieve modellen testen zoeken en lezen. Onderzoek Participanten: Het doel is om 200 participanten te verzamelen. Het zal gaan om kinderen tussen de twaalf en de achttien jaar uit het regulier voortgezet onderwijs, waarbij niveau niet belangrijk is maar een spreiding in leeftijd en niveau wel gewenst is om een zo breed mogelijk beeld te krijgen. Ik verwacht hiervoor ongeveer zes scholen voor nodig te hebben. Procedure: Middelbare scholen in Amsterdam en omgeving zullen via een informatiebrief benaderd worden om mee te werken aan het onderzoek. In de brief zal in grote lijnen het onderzoek uitgelegd staan en worden de scholen op de hoogte gebracht van wat meewerken hieraan inhoudt voor de school en de leerlingen. Daarna wordt telefonisch contact opgenomen om te vragen of de scholen bereid zijn te participeren in het onderzoek. Als blijkt dat de meeste scholen niet bereid zijn mee te werken omdat het hen teveel tijd kost, zal worden overwogen de scholen toestemming te vragen contact op te nemen met de leerlingen via bijvoorbeeld hun e-mail bestand. De leerlingen zullen dan direct benaderd worden via de e-mail met het verzoek online de vragenlijst in te vullen. De kinderen kunnen zich dan op de website aanmelden, krijgen vervolgens een informed consent formulier opgestuurd dat door de ouders en de jeugdige dient te worden ingevuld, alvorens zij de vragenlijst op internet kunnen invullen. Onder de deelnemers zal een prijs worden verloot.
21
Wanneer blijkt dat de scholen wel bereid zijn mee te werken volgens de eerste opzet, zullen de leerlingen en hun ouders gevraagd worden een informed consent formulier te tekenen voordat de vragenlijsten op de scholen worden afgenomen. Met een collega-stagiair zal ik vervolgens de scholen gaan bezoeken om de vragenlijsten, indien de faciliteiten van de school dit toelaten, via de computer af te nemen. Is dit niet mogelijk dan zullen de vragenlijsten op papier worden afgenomen. In beide gevallen zal anonimiteit gegarandeerd worden. Meetinstrumenten: Met enkele-item zelfrapportage vragen zal informatie over leeftijd, sekse, SES (opleiding ouders), school, klas en meest nare gebeurtenis die ze hebben meegemaakt en hun gevoel daarbij worden verzameld. Vertaalde Child Posttraumatic Cognitions Inventory De Nederlandse versie van de CPTCI bestaat uit 27 items die uit de oorspronkelijke 33 items van de volwassen vragenlijst zijn gefilterd. Dit zijn de 27 items die in het Engelse onderzoek van Meiser-Stedman e.a. (2009) betekenisvolle psychometrische waarden bleken te hebben. Deze items meten de negatieve traumagerelateerde cognities binnen de drie componenten die, zoals eerder genoemd, blijken samen te hangen met het ontstaan of blijven bestaan van PTSS. De vragenlijst is bedoeld voor kinderen tussen de zes en de achttien jaar (Meiser-Stedman e.a., 2009). De Herziene Kinder Schokverwerkingslijst (CRIES-13) De CRIES-13 is een korte zelfrapportage vragenlijst van 13 items ontwikkeld om kinderen met een risico op PTSS te screenen. Hij beoogt symptomen van PTSS (herbeleving, vermijding en staat van paraatheid (hyperarousal)) bij kinderen van acht jaar of ouder te meten (Perrin, Meiser-Stedman & Smith, 2005). De vragenlijst weet op een valide en betrouwbare manier kinderen met en zonder PTSS te classificeren (Perrin e.a., 2005). KIDSCREEN-10 De KIDSCREEN-10 (Ravens-Sieberer e.a., 2005) is een gezondheidsgerelateerde kwaliteit van leven zelfrapportage vragenlijst bestaande uit tien items die tien domeinen van kwaliteit van leven, waaronder fysieke gesteldheid, psychologische gesteldheid en sociale steun en vrienden onderzoekt bij kinderen en adolescenten tussen de acht en achttien jaar. In Europese
22
normatieve steekproeven heeft de vragenlijst betekenisvolle psychometrische waarden met hoge interne consistentie en test-hertest betrouwbaarheid (Ravens-Sieberer e.a., 2005).
23
Data analyse: Voor de statistische analyse van de data zal het voorbeeld van Meiser-Stedman e.a. (2009) en Foa e.a. (1999) worden nagevolgd om de psychometrische waarden van de CPTCI vragenlijst na te gaan. Descriptieve analyse In de scriptie maak ik een frequentieverdeling van de participanten met de gemiddelde leeftijd en standaardafwijking, verdeling jongen/meisje, verdeling SES, etniciteit, verdeling over de scholen, klassen, leerniveau etc. Beantwoording per vraag 1. Is de Nederlandse vertaling van de CPTCI een betrouwbare vragenlijst? Door middel van Cronbach’s alpha coëfficiënt zal de interne consistentie van de totale CPTCI vragenlijst worden berekend, alsmede de interne consistentie van de subschalen. 2. Hoe is de construct validiteit van de CPTCI vragenlijst? Deze vraag zal worden beantwoord door de totale en subschaal scores van de CPTCI vragenlijst te vergelijken met de totaalscore op de CRIES-13, waarbij een positieve correlatie wordt verwacht en met de totaalscore op de KIDSCREEN-10 vragenlijst, waarbij een negatieve correlatie wordt verwacht, met elkaar te vergelijken. Afhankelijk van de normale dan wel niet normale verdeling van de scores wordt de manier van toetsen gekozen. Zowel een normale verdeling van de scores als een niet normale verdeling zou te verklaren kunnen zijn. Wanneer ongeveer 200 participanten de vragenlijst invullen, kan verwacht worden dat de scores normaal verdeeld zijn. Aan de andere kant is het mogelijk dat de verdeling een verschuiving naar rechts laat zien aangezien het in dit geval gaat om een gezonde groep kinderen en jongeren. Door middel van Pearson (bij een normale verdeling) of Spearman rho (bij een niet normale verdeling) correlatie zal de samenhang tussen de verschillende vragenlijsten worden gemeten met een significantie niveau van p < .05. 3. Is een cognitief model voor PTSS toepasbaar binnen een normale populatie van kinderen en adolescenten tussen de twaalf en de achttien jaar, zoals blijkt uit factoranalyse? Met confirmatieve factoranalyse wordt de toepasbaarheid van de factoren die bij het Engelse validiteitonderzoek van Stedman-Meiser e.a. (2009) gevonden zijn binnen deze onderzoeksgroep gemeten. In navolging op het onderzoek van Müller e.a. (2010) waarin de 24
psychometrische waarden van de PTCI vragenlijst binnen een Duitse groep individuen met een trauma geschiedenis is gemeten, wordt de mate van toepasbaarheid van de factoren bepaald aan de hand van een Chi-kwadraat/vrijheidsgraden (χ2/df) ratio lager dan 3, een comparitive fit index van .90 of meer, een root-mean-square error van benadering van minder dan .08 en een gestandaardiseerde root-mean-square residu van minder dan .09. Tevens zal nagegaan worden of de verdeling van items over de drie factoren (= cognitieve overtuigingen) in deze studie vergelijkbaar is met die in het onderzoek van Meiser-Stedman e.a. (2009). Tijdsplanning Februari Inlezen in het onderwerp, scriptievoorstel schrijven Maart Literatuuronderzoek, werven van scholen, beginnen met inleiding April Dataverzameling op de scholen, inleiding en methode schrijven, data verwerken Mei Inleiding en methode afronden, resultaten en discussie Juni Discussie afronden. Eind juni concept inleveren. Juli Eindversie inleveren.
Literatuur Ehlers, A. & Clark, D. M. (2000). A cognitive model of posttraumatic stress disorder. Behaviour Research and Therapy, 38, 319-345. Ehlers, a., Mayou, R.A. & Bryant, B. (2003). Cognitive predictors of posttraumatic stress disorder in children: Results of a prospective longitudinal study. Behaviour Research and Therapy, 41, 1-10. Foa, E. B., Ehlers, A., Clark, D. M., Tolin, D. F. & Orsillo, S. M. (1999). The posttraumatic cognitions inventory (PTCI): Development and validation. Psychological Assessment, 11, 303-314. Foa, E. B. & Rauch, S. A. (2004). Cognitive changes during prolonged exposure versus prolonged exposure plus cognitive restructuring in female assault survivors with posttraumatic stress disorder. Journal of Consulting and Clinical Psychology, 72, 879-884. Laposa, J. M. & Alden, L. E. (2003). Posttraumatic stress disorder in the emergency room; Exploration of a cognitive model. Behaviour Research and Therapy, 41, 49-65.
25
Mannarino, A. P. & Cohen, J. A. (1996). Abuse-related attributions and perceptions, general, and locus of control in sexually abused girls. Journal of Interpersonal Violence, 11, 162-180. Mannarino, A. P., Cohen, J. A. & Berman, S. R. (1994). The Children’s Attributions and Perceptions Scale – a new measure of sexual abuse-related factors. Journal of Clinical Child Psychology, 23, 204-211. Meiser-Stedman, R., Smith, P., Bryant, R., Salmon, K., Yule, W., Dalgleish, T. & Nixon, R. D. V. (2009). Development and validation of the Child Post-Traumatic Cognitions Inventory. Journal of Child Psychology and Psychiatry, 50, 432-440. Müller, J., Wessa, M., Rabe, S., Dörfel, D., Knaevelsrud, C., Flor, H., Maerker, A. & Karl, A. (2010). Psychometric properties of the Posttraumatic Cognitions Inventory (PTCI) in a German sample of individuals with a history of trauma. Psychological Trauma: Research, Practice, and Policy, 2, 116-125. Ravens-Sieberer, U., Gosch, A., Rajmil, L., Erhart, M., Bruil, J., Duer, W., Auquier, P., Power, M., Abel, T., Czemy, L., Mazur, J., Czimbalmos, A., Tountas, Y., Hagquist, C.
& Kilroe, J. (2005). KIDSCREEN-52 Quality-of-life measure for children and
ado-
lescents. Expert Review of Pharmacoeconomics and Outcomes Research, 5, 353-364. Spaccarelli, S. (1995). Measuring abuse stress and negative cognitive appraisals in child sexual abuse: Validity data on two new scales. Journal of Abnormal Child Psychology, 23, 703-727. Stallard, P. & Smith, E. (2007). Appraisals and cognitive coping styles associated with chronic post-traumatic symptoms in child road traffic accident survivors. Journal of Child Psychology and Psychiatry, 48, 194-201. www.debascule.com Gemaakt: 02-02-2011 Bekeken: 21-02-2011
26
BIJLAGE 4: ONDERZOEKSCONTRACT VOOR EXTERN GEBRUIK
FACULTEIT DER MAATSCHAPPIJ- EN GEDRAGSWETENSCHAPPEN Graduate School of Pedagogical and Educational Sciences Nieuwe Prinsengracht 130, 1018 VZ Amsterdam, Iedere student en begeleider die betrokken is bij de uitvoering van het afstudeeronderzoek en daarbij de beschikking krijgt over persoonsgegevens, waarvan hij het vertrouwelijk karakter kent of redelijkerwijs moet vermoeden en voor wie niet reeds uit hoofde van beroep, functie of wettelijk voorschift ter zake van de persoonsgegevens een geheimhoudingsplicht geldt, is verplicht tot geheimhouding daarvan. Behoudens wettelijk voorschrift hem tot bekendmaking verplicht of uit zijn taak bij de uitvoering van het onderzoek de noodzaak tot bekendmaking voortvloeit. Op uitdrukkelijk verzoek van de instelling waar het afstudeeronderzoek wordt verricht, wordt verder het volgende overeengekomen.
1. Naam student(e): Postcode en woonplaats: Telefoon 06: Handtekening voor akkoord:
2. Onderzoeksbiedende instelling: Adres: Postcode en plaats: Telefoon en mailadres: Vertegenwoordigd door: (naam + functie) Handtekening voor akkoord
3. Namens de opleiding Orthopedagogiek: Naam + functie Handtekening voor akkoord Datum: verklaren met inachtneming van deze overeenkomst te gaan samenwerken, opdat de student de onderzoeksscriptie kan realiseren.
27
Artikel 1 Het onderzoek omvat ……………………….studiepunten = …………….……uur. Het onderzoek vindt plaats in de periode van ………...…….tot…………………… Hierbij is de student(e) voor .…………... uur per week werkzaam aan het onderzoek. Artikel 2 In overleg met de opleiding vindt de vaststelling plaats van het onderwerp en de probleemstelling van het onderzoek. Deze opzet voor het onderzoek behoeft de instemming van de onderzoeksbiedende instelling, de student(e) en de docentbegeleider. Hetzelfde geldt voor een, in gezamenlijk overleg vast te stellen, tijdsplanning waarvan alleen met wederzijdse instemming kan worden afgeweken. De docentbegeleider is verantwoordelijk voor de begeleiding van de scriptie.
Artikel 3 De instelling wijst als verantwoordelijke voor de praktische werkzaamheden en als contactpersoon voor de student(e) aan: Naam:…………………………………………………………….…………………………….. Functie: ………………………………………………………………….…………………….. Bereikbaar 06 /mail………………………………….………………………………………… Voortgangsgesprekken tussen student en contactpersoon vinden ……..…… x p/maand plaats, op initiatief van de onderzoeksbiedende instelling (contactpersoon) en/of student. In elk geval zijn er gesprekken over de uiteindelijke onderzoeksvraagstelling, de operationalisatie en over het conceptrapport en de wijze waarop de resultaten naar buiten worden gebracht, waarvoor ook de docentbegeleider wordt uitgenodigd.
Artikel 4 De opleiding Pedagogische Wetenschappen wijst als docentbegeleider aan: Naam:………………………………………..…………………………………………………. Functie: ………………………………………………………………………………………… Bereikbaar 06 /mail………………………………….:………………………………………… Deze is belast met de begeleiding van de student(e) vanuit de opleiding en ziet erop toe dat de student(e) gericht is op de eindtermen van de project. De begeleiding vindt…..……… keer per maand plaats.
Artikel 5 Kenniseigendom 1. Alle octrooi-, auteurs-, en andere intellectuele eigendomsrechten, die ontstaan of zouden kunnen worden verworven in verband met de uitvoering van het onderzoek komen toe aan de universiteit. 2. De universiteit en de onderzoeker kan/kunnen deze rechten op nader vast te stellen (financiële) voorwaarden overdragen aan opdrachtgever. Artikel 6 Het eindproduct De onderzoeksgegevens worden in de vorm van een onderzoeksverslag aangeboden aan de onderzoeksbiedende instelling. Artikel 7 Publicatie De universiteit is gerechtigd tot publicatie van de resultaten verkregen in het kader van de uitvoering van het onderzoek, waarbij de student na goedkeuring van de docentbegeleider het recht heeft van eerste auteurschap.
28
Indien de instelling aannemelijk maakt dat bepaalde gegevens, die door hem in het kader van de uitvoering van de overeenkomst ter beschikking zijn gesteld, een vertrouwelijk karakter hebben, zal de universiteit ten aanzien van die gegevens gedurende een nader met opdrachtgever overeen te komen redelijke periode geheimhouding in acht nemen. Publicatie van onderzoekgegevens geschiedt uitsluitend na toestemming van de begeleidende docent, die zich daarbij laat sturen door de kwaliteitseisen die gehanteerd worden door de opleiding. Studenten worden gestimuleerd hun onderzoeksresultaten publicabel te maken zulks onder begeleiding van de verantwoordelijke docent die medeauteur van een publicatie kan worden. De onderzoeksbiedende instelling kan alleen in overleg (gedeelten van) het rapport in kleine kring openbaar maken met inachtneming van bovenstaande.
Artikel 8 Externe contacten De onderzoeksbiedende instelling draagt er zorg voor dat bij zijn interne en externe contacten, verband houdende met het onderhavige onderzoek, de namen van de onderzoekers en de universiteit worden vermeld. Het is niet toegestaan, de naam van de universiteit of van de betreffende onderzoekers, zonder schriftelijke toestemming van de universiteit voor oneigenlijke doeleinden te gebruiken.
Artikel 9 Aansprakelijkheid 1. De universiteit kan niet aansprakelijk worden gesteld voor de schade voortvloeiend uit contractueel toegestane publicatie, gebruik of toepassing van de onderzoeksresultaten, behoudens in geval van grove schuld of opzet. De onderzoeksbiedende instelling vrijwaart de universiteit tegen aanspraken van derden ter zake. 2. De universiteit kan nimmer aansprakelijk worden gesteld door de instelling, indien het onderzoek niet het beoogde resultaat afwerpt. Het onderzoek zal naar beste vermogen worden uitgevoerd in het kader van een leeronderzoek. 3. De onderzoeksbiedende instelling doet afstand van het recht de universiteit aansprakelijk te stellen voor schade of letsel in het kader van de uitvoering van deze overeenkomst veroorzaakt door studenten of medewerkers van de universiteit, behoudens in geval van grove schuld of opzet. Artikel 10 Student zal op de werkplek wel / niet gebruik kunnen maken van een bureau en computer, wel/niet van secretariaatondersteuning, postverzending en telefoon.
Artikel 11 Ziekte of ontslag van personeel Ziekte, overlijden of ontslag op eigen verzoek van studenten die het onderzoek uitvoeren of personeel dat begeleidt, zal als overmacht van de universiteit worden aangemerkt, indien de universiteit redelijkerwijs niet in staat blijkt te zijn voor adequate vervanging zorg te dragen en / of overschrijding van de gestelde einddatum van het project het gevolg is.
Artikel 12 Wijziging
lid a: Van dit contract wordt afgeweken op: - de volgende artikelen:…………………………. - om de volgende redenen:………………………. - de wijziging behelst:…………………………… lid b: Herziening, wijziging etc.
29
Artikel 13 Toepasselijk recht Op deze overeenkomst is het Nederlands recht van toepassing. In geval van uit deze overeenkomst voortvloeiende geschillen, die niet in onderling overleg tussen partijen kunnen worden opgelost, is de Rechtbank van Amsterdam bevoegd.
30
Bijlage 5. Dublindescriptoren kennis en inzicht
toepassen van kennis en inzicht
oordeelsvorming
communicatie
leervaardigheden
Bachelor Heeft aantoonbare kennis en inzicht van een vakgebied, waarbij wordt voortgebouwd op het niveau bereikt in het voortgezet onderwijs en dit wordt overtroffen, functioneert doorgaans op een niveau met ondersteuning van gespecialiseerde handboeken, enige aspecten voorkomen waarvoor kennis van de laatste ontwikkelingen in het vakgebied vereist is. Is in staat om zijn/haar kennis en inzicht op een dusdanige wijze toe te passen, dat dit een professionele benadering van zijn/haar werk of beroep laat zien, en beschikt verder over competenties voor het opstellen en verdiepen van argumentaties en voor het oplossen van problemen op het vakgebied. Is in staat om relevante gegevens te verzamelen en interpreteren (meestal op het vakgebied) met het doel een oordeel te vormen dat mede gebaseerd is op het afwegen van relevante sociaalmaatschappelijke, wetenschappelijke of ethische aspecten. Is in staat om informatie, ideeën en oplossingen over te brengen op een publiek bestaande uit specialisten en niet-specialisten.
Bezit de leervaardigheden die noodzakelijk zijn om een vervolgstudie die een hoog niveau van autonomie veronderstelt aan te gaan.
Master Heeft aantoonbare kennis en inzicht, gebaseerd op de kennis en het inzicht op het niveau van Bachelor en deze te overtreffen en/of verdiepen, als mede een basis of kans bieden om een originele bijdrage te bieden aan het ontwikkelen en/of toepassen van ideeën, vaak in onderzoeksverband.
Is in staat om kennis en inzicht en probleemoplossende methodes toe te passen in nieuwe of onbekende omstandigheden binnen een bredere (of multidisciplinaire) context die gerelateerd is aan het vakgebied; is in staat om kennis te integreren en met complexe materie om te gaan. Is in staat om oordelen te formuleren op grond van onvolledige informatie en daarbij rekening te houden met sociaalmaatschappelijke en ethische verantwoordelijkheden, die zijn verbonden aan het toepassen van de eigen kennis en oordelen. Is in staat om conclusies, alsmede de kennis, motieven en overwegingen die hieraan ten grondslag liggen, duidelijk en ondubbelzinnig over te brengen op een publiek van specialisten en niet-specialisten. Bezit de leervaardigheden die hem of haar in staat stellen een vervolgstudie aan te gaan met een grotendeels zelfgestuurd of autonoom karakter.
31
Bijlage 8. Eindtermen Master Pedagogische Wetenschappen Kennis en inzicht De afgestudeerde heeft grondige en specialistische kennis van en inzicht in: 1. theorieën en bevindingen én van methoden en technieken van de gekozen specialisatie alsmede van onderwerpen binnen of buiten die specialisatie die voor gebruik van genoemde theorieën en bevindingen van belang zijn; 2. de psychodiagnostiek en behandelingsmethoden, dan wel van de pedagogische probleemformulering en handelings- of interventiemethoden. Toepassen kennis en inzicht De afgestudeerde is in staat tot: 3. het toepassen van pedagogische kennis binnen een voor de pedagogisch relevant werkterrein en dit te relateren aan empirisch onderzoek en theoretische posities binnen de pedagogiek. Oordeelsvorming De afgestudeerde is in staat tot: 4. het hanteren van geavanceerde technieken voor pedagogisch onderzoek; 5. het zelfstandig opstellen en uitvoeren van een onderzoeks- of beïnvloedingsplan in verschillende fasen, zoals het verzamelen van relevante literatuur en het verzamelen, verwerken en interpreteren van gegevens; 6. het plannen, nemen van beslissingen en dragen van verantwoordelijkheid in de beroepssituatie. De afgestudeerde heeft: 7. specialistische vaardigheid op het gebied van psychodiagnostiek en behandeling dan wel van pedagogische probleemformulering en handelingstrategie of interventie; 8. specialistische vaardigheid op het gebied van gesprekvoering, observatie en rapportage; 9. inzicht in de consequenties van het eigen handelen voor anderen in de beroepssituatie; 10. besef van de ethische aspecten van de beroepsmatige omgang met anderen, zowel cliënten als proefpersonen, met inbegrip van de bredere consequenties van eigen onderzoeksresultaten en praktijkbeoefening; 11. besef van eigen beperkingen, d.w.z. op het juiste moment inroepen van deskundigheid van anderen en het zich op het juiste ogenblik onthouden van handelen. Communicatie De afgestudeerde heeft: 12. vaardigheid in het omgaan met anderen, het werken in teamverband. Leervaardigheden De afgestudeerde heeft: 13. bereidheid tot het herzien van eigen standpunten in de beroepssituatie.
32