STUDIE OVER HET DIALECT VAN HINDELOOPEN
B. DE BOER
STUDIE OVER HET DIALECT VAN HINDELOOPEN
VRIjE UNIVERSITEIT TE AMSTERDAM
STLIDIE OVER HET DIALECT VAN HINDELOOPEN ACADEMISCH PROEFSCHRIFT TER VERKRI JGING VAN DE GRAAD VAN DOCTOR IN DE LETTEREN EN WI JSBEGEERTE AAN DE VRI JE UNIVERSITEIT TE AMSTERDAM, OP GEZAG VAN DE RECTOR MAGNIFICUS DR H. DOOYEWEERD, HOOGLERAAR IN DE FACULTEIT DER RECHTSGELEERDHEID, IN HET OPENBAAR TE VERDEDIGEN OP VRI JDAG 27 OCTOBER 1950, DES VOORMIDDAGS TE 11 UUR, IN HET A.M.V. J.-GEBOUW, VONDELSTRAAT 8, AMSTERDAM-W. DOOR
BERNARDUS DE BOER GEBOREN TE 'S-GRAVENHAGE
TE ASSEN BIJ VAN GORCUM & COMP. N.V. (G. A. HAK & DrS H. J. PRAKKE)
Aan mijn Vrouw
De voltooiing van dit proef schrif t biedt me de gelegenheid, mijn dank te betuigen aan alien die mij bij deze studie ter zijde hebben gestaan. Die dank geldt allereerst U, hooggeleerde FOKKEMA, hooggeachte Promotor. Uw steun bij het bewerken van het materiaal, de welwillendheid waarmee U me steeds tegemoet zijt getreden, zal ik niet vergeten. U, hooggeleerde GOSSES, dank ik voor de belangstelling en hulp die ik van U mocht ontvangen, toen ik mijn eerste schreden zette op het pad der Germanistiek. Uw doctoraalcolleges in de Romanistiek aan de Universiteit te Leiden, hooggeleerde DE BOER, zijn voor mij van blijvende waarde. Veel ben ik verschuldigd aan de door U, hooggeachte FEHR Sr., met zo groot enthousiasme gegeven colleges in de Linguistique gēnērale aan de Franse B-cursus te Utrecht. Met erkentelijkheid vermeld ik de medewerking die ik heb ondervonden van de beambten van de Friese Bibliotheek te Leeuwarden en van de Koninklijke Bibliotheek te 's-Gravenhage.
INLEIDING. Over het dialect van Hindeloopen zijn twee uitvoerige publicaties verschenen. In 1913 gaf L. P. H. Eijkman eery Phonetische beschrijving van de klanken der Hindeloopensche taal, waarin hij het dialect van physiologische zijde benadert, dus nagaat welke klanken erin voorkomen en hoe ze gevormd worden. De waarde van het geschrift wordt nog aanzienlijk verhoogd door de weergave in phonetisch schrift van enige stukken hindeloper proza en pazie. Verder is Eijkman niet gegaan, kon hij niet gaan. Eerst door de opkomst van de structurele taalwetenschap heeft men oog gekregen voor het feit dat de klanken van iedere taal, ieder dialect op ieder moment van hun bestaan een autonoom systeem vormen, en dat het beschrijven van dit systeem voor het kennen van een taal van veel groter belang is dan de kennis van de klankvoortbrenging. Ongeveer een kwart eeuw later, in 1937, verscheen bij Martinus Nijhoff te 's-Gravenhage, in de serie Noord en Zuid-Nederlandsche Dialectbibliotheek, van de hand van T. van der Kooy Dz. een werk onder de titel: De taal van Hindeloopen, grammaticaal overzicht en woordenboek met een bloemlezing van Hindelooper proza en poezie, dat na een inleiding over de geschiedenis van Hindeloopen, een overzicht van de hindeloper spraakklanken, een zeer beknopte spraakkunst van 7 pag., een uitgebreide idioomlijst bevat van 137 blz. Toen ik, tijdens ons verblijf te Leeuwarden, het plan opvatte een studie het licht te doen zien over het dialect van Hindeloopen, had ik me terdege of te vragen, of er, naast de beide reeds bestaande werken, nog wel plaats was voor een derde. Ik heb gemeend die vraag bevestigend te moeten beantwoorden. Dat, wat tot nog toe was geschreven, was niet meer dan een phonetiek en een woordenboek. Daarnaast was nog ruimte voor een behandeling der klanken op phonologische basis, een historische klankleer, een morphologie en een syntaxis. Het is mijn bedoeling geweest een zuiver taalkundige behandeling te geven van het dialect van Hindeloopen, met weglating van alles wat met de taal niet in direct verband staat. Voor de geschiedenis, de economische ontwikkeling van Hindeloopen moge ik daarom verwijzen naar het genoemde werk van T. van der Kooy Dz., naar -
9
M. P. van Buytenen: Hindeloopen, Frieslands elide de stede, in de Heemschutserie te Amsterdam 1942, en naar de litteratuuropgaven die hierin voorkomen.
** * De dialecten, die samen het fries vormen, worden in drie groepen verdeeld: de noordfriese, de oostfriese en de westfriese diale čten. De westfriese dialecten zij n: het kleifries, het woudfries, het zuidhoeks en de dialecten van Terschelling, van Schiermonnikoog en van Hindeloopen. Grenzen, waarin alle verschillen tussen twee dialecten tot uiting komen, bestaan, evenals bij de meeste dialecten, ook hier niet 1 ); de isoglossen vallen niet samen; geleidelijk gaat het ene dialect over i n het andere. Dit geldt, zoals vanzelf spreekt, niet voor de beide eilanddialecten van Terschelling en Schiermonnikoog. Echter, ook het dialect van Hindeloopen is een afgesloten geheel; de grens tussen het hi. en het zuidhoeks valt precies samen met de grens van de burgerlijke gemeente Hindeloopen; de overgang is abrupt; wie het stadje verlaat, bevindt zich ineens in een ander dialectgebied. Er was een tijd dat men te Koudum, te Molkwerum, in een deel der Zuidwesthoek dus, een taal sprak, die in vele opzichten op het hedendaagse hindelopers geleek 2 ). De Molkorrer Sang (M) en de molkwerumer overzetting van het zesde hoo f dstuk van Matiheus (H) van de hand van Ds Braunius die predikant was te Molkwerum van 17351751 3 ), vertonen in hun woordenschat een dialect, dat men met de naam hindeloper zou kunnen aanduiden. Ik laat hier uit M. en H. een aantal woorden volgen met de weergave in het hedendaagse hi. en de ndl. vertaling. M. geeft o.m.: it dweit mi ni - hi. [a (t) dweit mi ni:] - ndl. het benieuwt me ik mut it di fertolle - [ik milt at (d)i fataa] - ik moet het je vertellen leeuw - geloof (imper.) - [li: op in dol - obi en neer - (gyp en deli lakje - [lakjj - lachen wa tooit - [waa tx at] - wie dacht haald fest - [haaLt fest] - houd vast de faannen - fd faaxan] - de meisjes ']
1) J. J. Hof, Friesche Dialectgeogyaphie, blz. 2. 2) Zie ook Tegenw. Staat v. Vriesland III, 304. 3 ) Wassenbergh, Taalk. bijdragen I, p. 140 vv.
10
naat H. geeft: dweist schoelen solt laeaust heel bekykje
- [naa ot]
- niet
- [dweist] - [sku:Ln] - [soLat] - [lsyst] - - [hēl] - [bakikia]
- doet - scholen - zal het - liefst (adv.) - u (enk.) - heel - bekijken
De ongeveer tien jaar geleden op 80-jarige leef tij d overleden inwoner van Molkwerum K. J. Zeldenrust, sprak een dialect, dat zeer veel op het hi. geleek en waarover ik me destijds steeds weer verbaasde, daar de jongere generatie veel meer „fries" sprak. M.i. hebben we in het feit, dat het dialect, dat nu alleen nog te Hindeloopen wordt gesproken, eertijds een veel groter taalgebied heeft bestreken, waarvan de laatste resten nog te Molkwerum aan 't verdwijnen zijn, te doen met een zeer belangrijk verschijnsel, dat in staat is enig licht te verschaffen over de verhouding van het hindeloper en het zuidhoeks tot de andere westfriese dialecten. Uit de in hi. dialect geschreven documenten die we bezitten, blijkt dat het hi. conservatief t.o.v. klank en vorm is. De oudste en tevens betrouwbaarste text in hi. dialect is de Hynlepre Seemans-almenak op it 1679 jeer, mekke /an en stirman oen laand, tu Leeuweyt by Johannes de Ruitey (aangegeven door Z.) met nederl. vertaling, afgedrukt in de Hulde aan Gijsbert Japiks, 2e deel, blz. 188-223. Leeuw. 1827. Hetzelfde deel bevat eveneens de afdruk van En hienleppye Saaing, op de /ie/stiegjieerige taeaenst /an de eerwoardige, haaiggeleeyde D. Dominicus Goltsius, /rijtaeaende preddecant ens. (blz. 234-241) eveneens met nederl. vertaling. Het laatste gedicht is zeker, het eerste hoogstwaarschijnlijk het werk van Joh. Hilarides 1 ), rector van de latijnse school te Hi., later te Bolsward. De Zeemansalmanak is van 1678, de Saaing is geschreven te Bolsward op 17 Jan. 1720, toen Hilarides 49 jaar bij 't onderwijs was. Het origineel van de Saaing bevindt zich in Alderlaatste dingen van D. Goltzius te Workum bij J. C. Banning, 1720; het is een gedicht opgedragen aan Ds. Goltzius bij diens 50-jarig ambtsjubileum. In 1855 verscheen te Leeuwarden, bij W. Eekhoff, een boekje, samengesteld door S. 0. Roosjen, N. D. Kroese, beiden te Hindeloopen, 1)
Over Hilarides: C. G. N. de Vooys, Verz. Opst. Gron. 1924, I, 367.
11
en W. Eekhoff, Archivaris der stad Leeuwarden, onder de titel: Merkzvaardigheden van Hindeloopen, bevattende historische bizonderheden omtrent de zvoningen, kleeding, gebruiken en taal der Hindeloopers, benevens taalproeven in rif m en onri1m; o.m. een Saaing op het iesvor
-
maaik in 1838, en Houmanhou. H. Lap gaf in de Gids voor de bezoekers der hist. tentoonstelling van Friesland, te Leeuwarden in 1877 een aantal hindeloper benamingen en texten. Voorts nog: L. P. H. Eijkman: Phon. beschriiving van de klanken der Hindeloopensche taal, Amsterdam 1913. S. van der Kooi, Fortolties uut 'e Hinlepper „Leugenbank", Epe 1928 en Hinlepper /ortoitfes, Bolsward 1930. T. van der Kooy Dz., De taal van Hindeloopen, dat een kort gramm. overzicht bevat, een uitgebreide, betrouwbare .woordenlijst en enige proeven van hi. proza. In de Prov. Bib1. van Friesland bevinden zich bovendien nog enige handschriften over de hi. taal. (System. Cat. V, 1799 en 1839): a) no. 237 J. H. Halbertsma, Berigten nopens Hindelopen, Warns, Molkwerum en Workum, 42 pag. 4 0 . b) no. 238 J. H. Halbertsma, Losse aanteekeningen betrekkeliik Hindeloopen enz.
c) no. 239 J. H. Halbertsma, Woordenliist van het Hi. dialect, 40 blz. d) no. 241 Taalproeven in 't hi. dialect enz. van Salverda, Roosien en anderen voor 't merendeel althans reeds gedrukt. Van al deze taalproeven is de oudste, de Zeemansalmanak van 1678 verreweg de meest betrouwbare, en dat is geen wonder. Wanneer inderdaad de Stirman oen laand die haar schreef, niemand anders is dan de begaafde rector van de hindeloper latijnse school, J. Hilarides, dan kan het niet anders of de Almanak moet zeer goede kwaliteiten bezitten. Denk u in: Hilarides, rector van de lat. school , een man dus met een reputatie, zou een product het licht doen zien, dat kant noch wal raakte en dat bij de deskundige lezer een soort hoongelach zou verwekken ! Een nauwkeurige vergelij king van Z. met het hedendaagse hi. toont aan: le. dat het dialect sinds 1678 zeer weinig is veranderd en 2e. dat de weergave van de hi. gesproken taal door Hilarides op waarlijk meesterlijke wijze is geschied. Wanneer hij de bescbikking zou hebben gehad over een goed phon. alphabet, dan zou de weergave volmaakt zijn geweest. Zeker, sommige woorden zijn uit de taal verdwenen, andere, zoals skifp en maeaen hebben plaats gemaakt voor [slapan] en [maNan] schepen, mannen, maar meestal zijn vorm en betekenis
12
ongewijzigd gebleven. Vgl. Z. aalde - nhi. [aaLd], bef aeaern - [bfs:N] bevaren part. pert., soeden [su: oden] zouden, sonne [sóNe] zon, moene - [mu:na] maan, ronne - [róNj /open, mekke - [msk] gemaakt, lyje - [li: a] lii den, dwaan - [dwaan] doen, naat - [naa at] nacht, saeaen [se:nj zien, faanen - [faaNn] meisi es, feuwer - [fer] vier, kraaimp [kraimp] kromp, solle - [soLa] zullen enz. enz. Ik was van plan in dit boek, naast de phonologische, de historische en de synchronische behandeling van het dialect, een bespreking te beginnen over de hi. documenten; de aantekeningen hierover zijn echter aangegroeid tot een uitgebreid dossier, zodat ik mijn voornemen, wilde ik het boek niet te omvangrijk maken, heb laten varen, vooral om finantiēle redenen. Ik hoop er echter te gelegener tijd op terug te komen. -
-
Het dialect van Hindeloopen bevindt zich op 't ogenblik helaas op de weg naar de volslagen ondergang. Het heeft zich, zolang Hindeloopen geisoleerd bleef, staande kunnen houden. De veranderde omstandigheden hebben echter aan dit isolement een einde gemaakt. Het verkeer nam toe, de pers, en vooral de radio hebben een vernietigende invloed op het dialect. De jonge mensen trek ken er op uit; huwelijken met friese of hollandse partners, die vroeger sporadisch voorkwamen, zijn aan de orde van de dag en helpen mee om de taal te verbasteren. Velen spreken een soort verhollandst of verfriest hindelopers, m.a.w. de oude, juiste uitspraak is aan 't verdwijnen; oude hindeloper woorden als [bask] mooi, [doka] pop, [yt praaian] op visite (een zeemansterm) worden steeds meer vervangen door holl. of friese: [mo:j], [põp], [o(p) besēk]. De Hindeloper zelf, wiens blik vroeger op Amsterdam was gevestigd en die zich volstrekt geen Fries voelde, wordt meer Fries, d.w.z. hij gaat langzamerhand op in de bevolking van de Zuidwesthoek. Het middel om het verval zoveel mogelijk tegen te gaan zou zijn de invoering van het onderwijs in het hindeloper dialect als leervak op de scholen te Hindeloopen. Daar echter voor kinderen geschikte lectuur in het dialect ontbreekt, zou met spoed aan de uitgave van een bundel hindeloper of in 't hindeloper vertaald, voor kinderen geschikt proza moeten worden gewerkt. Wat ik in dit boek heb trachten te doen, is een zo uitvoerig en
duidelijk mogelijke beschrijving geven van de toestand waarin het dialect zich op dit ogenblik bevindt. Een synchronische behandeling is dus primair. Zijn we eenmaal op de hoogte met de toestand van nu, dan kunnen we ons uitstapjes
13
veroorloven op diachronisch terrein, maar het is m.i. onmogelijk een diachronische beschrijving te geven van een taal, zonder deze eerst synchronisch te hebben bekeken. Welnu, de synchronie vindt men in het phonologische gedeelte, waar ik de klankstand van nu (1949-'50) heb weergegeven, al laat ik soms even de oude taal spreken, en in het morphologisch-syntactische deel waar ik de vormleer en de syntaxis van het hedendaagse hindeloper heb behandeld; de diachronic is vervat in de vergelijking van het nhi. met het oudfries, zoals die in het historische deel tot uiting komt. Is dus m.i. het belang van de synchronie overheersend, daarnaast heeft zeker ook de diachronische taalbeschrijving waarde. In ons geval b.v. is de vergelijking van het hindeloper met het oudfries zeer instructief. We kunnen daardoor de conclusie trekken dat het hi. de rechtstreekse en rechtlijnige voortzetting is van het oudfries. vies en: Aan de hand van deze twee gegevens: het hi. is het oudfries het thans te Hi. gesproken dialect werd vroeger gebruikt in een gebied dat aanzienlij k groter was, kunnen we nu enigszins een reconstructie
geven van een verschijnsel dat in de loop der eeuwen in het westfries is opgetreden: de diphtongering der lange geaccentueerde vocalen. Enige honderden jaren geleden sprak men in de tegenwoordige provincie Friesland, dus ook te Hindeloopen, het oudwestfries. Na het ontstaan der Zuiderzee werd Hindeloopen door het opdringende water al meer geisoleerd. Dat isolement trouwens hinderde de Hindelopers niet in 't minst. Hun ogen waren gericht op de zee, de bron van hun welvaart. Aan de rest van Friesland lieten ze zich weinig gelegen liggen. Toen is daar in het friese land klankverandering ontstaan, diphtongering van de geaccentueerde vocaal in de oudwestfriese woorden. Wanneer en waar dat precies geweest is, weten we niet. Het is natuurlijk mogelijk dat de oorsprong van deze klankwijzigingen gezocht moet worden in het oude terpengebied onder invloed nog van de fries-saksische yolks- en taalvermenging 1 ). Het is echter waarschijnlijker dat we hier te doen hebben met een autochtoon verschijnsel. De diphtongering heeft zich waarschijnlijk van 't noorden uit verbreid over geheel Friesland. De Zuidhoek, die het verst weg lag en het meest geisoleerd was, behield het langst z'n oudfriese taal, maar ook hier werd bres na bres geschoten en het oudfries werd voor en na uit al z'n bolwerken verdreven. Het nu in de Zuidhoek gesproken dialect is minder gediphtongeerd dan het klei- en woudfries, maar volgens deskundigen als Hof, assimileert het zich in snel tempo aan 1
14
) Boeles, P. C. J. A., Friesland tot de el f de eeuw, 's-Gravenhage 1927.
het kleifries, m.a.w. de diphtongeninvasie die eens vanuit het noorden over Friesland trok, heeft zijn stootkracht nog niet verloren. Men heeft wel gemeend de oorzaak van de diphtongering te moeten zoeken in de noodzakelijkheid die op 't platteland bestond, waar men ver uit elkaar woonde, om elkaar uit de verte de dingen toe te roepen. Dit zou verlenging van de geaccentueerde vocaal, tweetoppigheid van het accent en differenti6ring van de componenten ten gevolge hebben gehad. Ik wil niet ontkennen dat inderdaad luid roepen tot vocaal rekking en ten slotte tot diphtongering kan leiden. Deze theorie over het ontstaan van de tweeklanken zou dan óók verkiaren waarom te Hindeloopen, dat een gesloten gemeenschap vormde, waar men zo dicht opeen woonde dat luid roepen niet nodig was, dat bovendien in cultureel opzicht ver uitstak boven het overige Friesland en waar dus een alleszins beschaafde omgangsvorm moet hebben geheerst, de diphtongering achterwege is gebleven. Echter, deze theorie kan nooit, verkiaren waarom dan in een groot deel van de Zuidwesthoek eveneens nog tot voor betrekkelijk korte tijd een niet-gediphtongeerd dialect werd gesproken, waarvan de laatste resten onder de oude bevolking te Molkwerum nu nog worden gevonden en waarom het zuidhoeks nu nog, minder diphtongen kent dan het kleifries. Vgl. kleifries stuolen - zuidh. [stülen], hoāzen - [hoezen] enz. Reeds heb ik terloops gewezen op de indeling die ik heb menen te moeten geven aan de behandelde stof. Ik heb daarbij enige tijd in dubio gestaan welke methode ik zou volgen: of uitgaan van de hindeloper texten ten einde zo te trachten tot een synthetische behandeling van de verschijnselen in het hedendaagse hi. dialect te komen; of, een uitgebreidē phonologische beschrijving geven, al dan niet vergezeld van aantekeningen de diachronie en de synchronie betreffende. In beide richtingen ben ik werkzaam geweest. Dat er ten slotte jets gegroeid is dat noch volkomen de ene, noch de andere methode weergeeft, ligt aan twee dingen: Allereerst verschafte me de nadere beschouwing van de texten in den beginne niet zoveel materiaal, dat ik daarmee meende te kunnen volstaan en ik heb dus die weg verlaten, met het voornemen het verzamelde materiaal inzake de texten te verwerken in datgene wat de andere methode op zou leveren. Anderzijds, toen ik met de phonologische beschrijving van het dialect bezig was, kon me dat toch ook niet volkomen bevredigen. Inderdaad had ik me kunnen begeven tot het in alle finesses beschrijven van allerlei phonologische verschijnselen, een en ander toe gelicht door series voorbeelden. Maar, wat is, wat wil de phonologie 15
eigenlijk? De phonologie is een onderdeel van de styuctuyele taalwetenschap 1 ) d.w.z. van die wetenschap, die de taalverschijnselen beschouwt niet op zich zel f maar als deel uitmakend v an een systeem. De phonologie nu is dat onderdeel dat zich bezighoudt met de klanken van een taal, als zijnde de kleinste elementen die ons taalgevoel opmerkt en die, juist door het feit dat ze worden opgemerkt, kunnen worden aangewend met een differentierende functie. Men noemt deze elementen de phonemen van een taal 2 ) . De phonologie gaat niet, zoals de phonetiek, uit van de klank in haar absoluutheid als ona f hankelii ke eenheid, maar gaat de waarde van de klank na in haar functie. Want in dat klanksysteem heeft elke klank een bepaalde taak. De taak van alle phonemen is niet dezel f de, van het ene phoneem is ze belangrijker dan van het andere. De phonetiek bekijkt de klanken van hun physiologische zijde, de phonologie gaat na hoe in een bepaalde taal of dialect de daarin voorkomende phonemen zich groeperen tot een systeem. De phonetiek is de beschouwing van een klank in haar virtualiteit, de phonologie ziet de klank in haar actualiteit. De waarde van een klank in een systeem is niet absoluut maar relatief;; ze wordt bepaald door de tegenstelling waarin de klank staat tot andere phonemen. Die tegenstelling is dikwijls van qualitatieve aard, maar ook quantiteitsverschil (vb. hi. [bót] bot en [bo:t] boord) en intonatieverschil (vb. hi. [no] nu met stijgende intonatie geeft nieuwsgierigheid te kennen, met dalende int, verbazing) kunnen dif f erenti 6rend werken. De phonologie is dus, in de grond, niet anders dan de leer van de klanksystemen; het aantal phonemen is beperkt, de uit deze phonemen opgebouwde systemen zijn eindeloos gevarieerd. Het is als in de muziek: het aantal tonen is betrekkelijk gering; dat der symphonie ēn is bijna oneindig groot. Naast de klanken van een taal vormen ook de morphologische en de syntactische verschijnselen een systeem. Het zal dus duidelijk zijn dat een taal- of dialectbeschrijving, die alleen bestaat uit een meer of minder uitvoerige phonologie, slechts een gedeelte van de taal, en wel alleen de klanken, aan een onderzoek onderwerpt. Daarom heb ik mijn aanvankelijke voornemen, te volstaan met een phonologie, opgegeven. Naast een beknopte phonologische beschrijving heb ik in deel III een vormleer en een syntaxis trachten te geven, waarbij de 1) N. van Wijk, Klankhistorie en Phonologie. 2) Zie daarover meer in het phonol. gedeelte.
16
Nieuwe Friese Spyaakkunst van 0. H. Sytstra en J. J. Hof 1) uitnemende diensten heeft bewezen. Het hi. heeft vrijwel geen geschreven taal; vandaar dat ik gemeend heb deze beide onderdelen van de grammatica, die vooral in een nietgeschreven dialect in zo nauw contact met elkaar staan en waarvan de sferen voortdurend dooreenvloeien, in ēēn hoofdstuk te kunnen behandelen. Er deed zich daarbij de kwestie voor, welke indeling ik aan de stof zou geven. De critiek die voor en na is losgekomen tegen de oude verdeling in woordsoorten, is verre van mals en men zou, daarop afgaande, de gedachte kunnen gaan koesteren dat die verdeling weldra tot het verleden zou behoren. Maar, daar komen in 1935 G. en R. le Bidois voor den dag met een uitmuntende Syntaxe du /ran'ais moderne 2 ) en verklaren daarin (I, 10, 11) ronduit: „1'originalit6 de cette syntaxe ne consistera pas dans la recherche de nouveautēs plus ou moins aventureuses. Ce qu'un Grec a dit de la Beautē: — Nous l'aimons avec discretion ce que notre Montaigne a dit de la Sagesse: — Soyez sobrement sage —; volontiers, pour notre part, nous le dirions de la Nouveautē: il y taut mesure et tact. Aussi n' af f ect erons- nous pas d' ētre neufs par le caract ēre insolite de notre terminologie - - - . Nous usons, pour la nomenclature, des bons simples mots d'autye f ois". En dan volgen ze, in aansluiting aan hun Py^ f ace, de oude indeling in lidwoorden, voornaamwoorden enz. Wanneer nu mannen als G. en R. le Bidois zich niet schamen voor de „bons, simples mots d'autrefois", waarom zou ik dat dan wēl doen? Ik heb dus ook de oude verdeling gevolgd, ook al omdat ik nog steeds geloof dat deze, voor iemand die een taal of dialect wil bestuderen, dat hij niet kent, nog altijd duidelijker en overzichtelijker is dan andere, linguistisch misschien meer verantwoorde indelingen, die aan hem, die een taal beheerst en nu de zaak eens van een andere kant wil bezien, dikwijls interessante perspectieven openen, maar voor degene die de taal wil leren kennen, betrekkelijk waardeloos zijn. In het morph.-syntact. deel heb ik zoveel mogelijk gevallen bij eengebracht, waarin het hindelopers a fwii kt van de andere nieuwwestfriese dialecten. Wanneer niets wordt vermeld, wil dat dus zeggen, dat er geen afwijking wordt geconstateerd en dat er overeenstemming is met het fries. In het diachronische gedeelte ben ik uitgegaan van de oudfriese klanken; uit het oudfries zijn tenslotte de nieuwwestfriese dialecten rechtstreeks voortgekomen. Daarom, en om de zaak niet ingewikkelder —,
1) Leeuwarden 1925. 2) Paris 1935. Ed. Auguste Picard.
2
17
te maken, heb ik het west- en oergermaans buiten beschouwing gelaten. In de bespreking van dit gedeelte heb ik eveneens bizondere aandacht geschonken aan die gevallen, waarin het hi. afwijkt van het n.fries en dikwijls een oudfriese vorm verklaart. Het vierde of laatste deel bevat de vervoeging van de hi. werkwoorden, zoals die voorkomen in deel II, in alphabetische volgorde gerangschikt, en soms, in verband met het in deel II (diachronie) behandelde, voorzien van een historische aantekening. Bij het opstellen van deze lijst had ik me volkomen willen aansluiten aan de behandeling van het verbum, zoals die is gegeven door Van Haeringen in de Nieuwe Taalgids XLIII, 1, blz. 20-28 1 ), die de werkwoorden onderscheidt in regelmatige (zwakke w.w.) en onregelmatige (sterke en onregelmatige); waarbij dan de term sterke w.w. komt te vervallen. Van Haeringen deelt die onregelmatige werkwoorden in in verscheidene groepen, al naar gelang an der beide secundaire hoofdvormen, of beide, afwijkingen vertonen. Tevergeefs heb ik dit principe toepassen op de vervoeging van het hi. werkwoord. Het aantal onregelmatigheden — dikwijls slechts tot uiting komend in een of andere nuance in de uitspraak, ik denk hier vooral aan het onderscheid tussen n en N, 1 en L -was zo groot dat van enige groepering moeilijk sprake kon zijn. Ik heb daarom de onregelmatige werkwoorden gegroepeerd volgens het alphabet. Daar het dialect van Hindeloopen, zoals ik reeds heb opgemerkt, geen geschreven taal bezit, heb ik de hi. woorden, uitdrukkingen en zinnen in phonetisch schrift weergegeven. Daarbij moest ik twee klippen omzeilen. De eerste was die van de onnauwkeurige weergave. Wanneer een phonetische transcriptie onnauwkeurig is, heeft ze geen waarde. Daarom ben ik uiterst nauwgezet te werk gegaan en meen er in geslaagd te zijn, de hi. uitspraak correct te hebben weergegeven. De tweede klip — een niet minder groot gevaar — is die van de te grote nauwkeurigheid, waardoor allerlei subtiele nuances, die soms alleen in de verbeelding van de schrijver bestaan, door een apart teken worden aangeduid. Daardoor wordt een boek doodeenvoudig onleesbaar; door de bomen ziet men het bos niet meer. Ik heb de eenvoudige, maar toch duidelijke en nauwkeurige transcriptie toegepast, die J. J. Hof gebruikt heeft in zijn Friese dialectgeographie, al wijk ik dan in onderdelen daarvan soms even af 2 ) . 1) C. B. van Haeringen, De hoofdvormen dvoymen van het ndl. weykwooyd, N.T. XLIII, 1. (1950) . 2) Voor de waarde van de in dit boek gebruikte phon. lettertekens zie blz. 196.
18
DEEL I.
DE KLANKEN VAN HET HINDELOPER DIALECT IN HUN ONDERLING VERBAND.
I. DE VOCALEN. In het dialect van Hindeloopen gebruikt men de volgende vocalen: a) Korte vocalen: 1. a
: [pare] - peer, [barx] - varken, [saNtln] - zeventien, {faNtjen] - meisie, [bare] - beuren.
2. s
: [serk] - kerk, [wEst] - gezveest, [lesta X] - lastig, [seks] - zes, [1st] - laat.
3. z
: [liz] - liggen, leggen, [uk] - klein, [klintan] - naam van straatje to Hi., [mis t] - marter (over de waarde van o t, zie opm. 2 en hoofdstuk over de consonanten), [lit] - deksel van melkbus.
4. i
: [hilpan] - Hindeloopen, [nidax] - boos, [hi krigot] - hij kyijgt, sil - sluis, [ii] - u (nom. acc.).
5. oe
: [an knoera] - een heleboel, [rcet] - rat, [rcetex] - verrot, [scerj] - zeuren, [græt] - gort.
6. ii
: [wiirx] - vermoeid, [rüft] - luier, [müts] -mists, [liitska] meisjesnaam, [püt] - put.
7. y
: [hys] - huffs, [pryst] - niezen, [nyta] - moot, [slyt] - sluiten, [stymsk] - koppig.
8. 3
: [fake] - fok, [bit] - bed, [lot] - part. per/. van [lēte] - laten, {Wide] - brood, sties, [okse] - os (scheldwoord).
9. b
: [tõN] - dun, [bóp] - boven, [róN] - /open, [sõ] - zo [tók] dik.
10. u
: [krup] - kruipen, [rup] - rups, [slux] - slaperig, [gruNd] grond, (over de waarde van N, zie opm. 2 en hoofdstuk over de Consonanten), [lump] - lomp. 21
b)
Lange vocalen:
1. as :[pawl] - Baal (over 1 zie consonanten), [klaanj - kkren, [haa ot] - hoo f d, [naa 0t] - niet, [aaj] - ei. 2. e:
: [we:za] - zijn, [te:n] - tien, [tre:] - drie, [e:nt] - eend, [e:rp1] - aardappel.
3. z:
: [sī :1] - zeil, [kri: osj - netjes, (over os zie consonanten), [fakt: ot) - verkeerd, [dri:x] - vet, machtig, [hi:r] - Koren.
4. is
: [li:ga] - liegen, [gni:za] - lachen, [pri:xt] - past. pert. van [priy] - proeven, [di:r] - duur.
5. ce:
: [bæ:r] - kater, [tæ:r] - tor, [tæ:trj] - toeteren.
6. ii:
: [lii:gan] : leugen, [bii: ot] - beurt, [dii:n] - gierig, [fanii:ka] bedriegen, [f1ü:ro] - fleurig.
7. y:
: [dry:f] - druif, [ly: otska] - meisiesnaam, [ry-: 0t] naam, [sy:war] - zuiver, [ny:war] - zonderling.
8. x
: [ik ro:n] - praet. van [róN] - /open, [ik dxst] - praet. van
- iongens-
[du:ra] - durven, [to:gia] - zwoegen, [do:r] - deur, [at so:1) ingang van de haven van Workum.
9. 6:
: [stó:Nt] - part. per/. van [stsrw] - sterven, @add:xt] id. van [bd&w] - bederven, [hó:Lt] - hout, [ko:l] - kool.
10. u:
: [du:ria] - duren, [ku:r] - korf,, [sku:ra] - schuuy, [tu:zan] duizend, [tu:nan] - tuinen (oud), naam v an straat te Hi.
O p m e r k i n g e n: 1. Het timbre van a is als in ned. bak. In sommige woorden echter wordt a meer palataal gezegd en klinkt dan als in frans Jeanne. In dit geval wordt a gevolgd door een gepalataliseerde consonant (gepalataliseerd niet op te vatten als gemouilleerd, maar als naar voren geschoven, zie biz. 53). Nu is het voor mij een ogenblik de vraag geweest of die pal. a ontstaan is door invloed van de volgende, gepalataliseerde consonant (regressieve assimilatie) of omgekeerd (progressieve ass.). Deze kwestie is van belang, omdat in sommige woorden dit qualiteitsverschil van a + volgende conso22
nant phonologisch relevant is en dus gebruikt wordt tot betekenisonderscheiding. Vgl. hi. [an] - Anna (meisjesnaam) en [bantfs] boonti es [aNa] - Anne (jongensnaam) [baNt ias] bandies. es. (Door n duid ik de gepalataliseerde, door N de normale consonant aan). De bestudering van het hi. consonantensysteem heeft me de overtuiging gegeven, dat hier sprake is van regressieve assimilatie, dat het de consonant is die de vocaal heeft beinvloed, dat dus n en N verschillende phonemen zijn, terwiji pal. a niet anders is dan een combinatorische variant van het phoneem a. Vandaar dat ik het klankverschil van normale en pal. a niet door een verschillend teken heb weergegeven. 2. Wat aa aangaat heb ik geaarzeld tussen de gebruikte weergave en de voor de hand liggende: a:. Het lijkt inderdaad op 't eerste gezicht onlogisch de lange vocalen weer te geven door korte voc. -}- : en dan voor a - aa hierop uitzondering te maken. Echter, terwij l E:, o:, y: rekkingen zijn van e, o, y, staat het met de correlatie a - aa anders. Niet alleen is de duur van aa longer dan die van a, maar er is m.i. ook enig klankverschil tussen beide phonemen. De aa van hi. [haaLda] - houden is niet alleen quantitatief, maar ook qualitatief verschillend van a van hi. [baNe] - branden. (Vgl. ned. haalt en halt) . Daarom leek het me beter aa te schrijven dan a:. Overigens is bij de aa ongeveer dezelfde kwestie aanwezig als bij de a. Gevolgd door een palatale consonant heeft aa een andere klank. Dit klankverschil, waarbij de vocaal is beinvloed door de volgende consonant heeft, in combinatie met het timbreverschil in de volgende consonant, phonologische waarde. Vgl. hi. [naa at] - nacht, [haą t] - haat, [naa ot] - niet, d, [haa ot] - hoofd, [aalt] - mannennaam. [ at raant] het smelt [do raaNt] - de rand [aaLt] oud. (Door at, n, 1 worden de palatale consonanten weergegeven, d.w.z. zoals ze gesproken worden na een pal. vocaal by. it, in, il; door ot, N, L, zoals men ze hoort na een velare voc. by. ot, on, 61) 1 ) . Evenals bij a, zijn ook hier at en ot, n en N, 1 en L, verschillende phonemen, terwiji pal. aa een combinatorische variant is van het phoneem aa. 3. Volgens Eijkman: Phonetische Beschriiving van de klanken der -
1 ) Het verschil in weergave tussen pal. en vel. n en 1 enerzijds (n, N, 1, L) en pal. en vel. t, s, d anderzijds ( at, ot, as, os ad, o d) is een practische kwestie: n en 1 komen zeer veel voor, t, s, d komen weinig voor. Het leek me daarom eenvoudiger bij n en 1 verschillende lettertypen te gebruiken.
23
Hindeloopensche taal, p. 126, gebruikt het hi. na lange achterklinker een palatale 1. In zijn algemeenheid is deze bewering zeker onjuist.
De exacte formulering zou moeten zijn dat na lange achterklinker een pal. 1 kan volgen, by. [pal] - paal [haal] - half [skaalias] - weegschaal [ik f aa1] - ik viel. Intussen geldt deze regel niet alleen voor 1, maar ook voor n, t, s, by.: I:h aant] - hand, [naa0t] - nacht, [an so: at] - een heleboel, [at raant] - het smelt, [at Aa ast] :- het Oost (straat te Hi.), [nzs] - neus, [fu:9t] - voet, been enz. [ik rain] - ik liep, [haat] - haat, De reden waarom ik deze kwestie, die uiteindelijk toch behoort tot het gebied van de consonanten, hier aansnijd, is deze, dat in het dialect van Hindeloopen, wanneer aa gevolgd wordt door een pal. consonant, d.i. een consonant zoals die wordt uitgesproken na i, dus [In, ii, it, Is], in de uitspraak van de aa een eigenaardige klankverandering bezig is zich te voltrekken. Wanneer we de oudste inwoners van Hi. of liever nog oud-Hindelopers, die zo'n 30-40 jaar [,,óm ytans"] 1 ) wonen, die dus niet onder directe invloed staan van de uitspraak der jongere generatie, woorden horen zeggen als [saal, haant, naa at] enz., dan klinkt hun aa als die van ndl. halen, haat. De Hindelopers van middelbare leeftijd spreken deze zelfde woorden anders. Phonetisch zou ik hun uitspraak aldus willen weergeven: [sal, ha:nt, na: at] d.w.z. met de lange a van ned. bak, gevolgd door palatale cons. De nieuwste uitspraak, die van de mensen beneden 30 jaar is de uitspraak van de toekomst; over 20 jaar zal van de beide eerste niets meer over zijn. In de laatstgenoemde manier van spreken is de aa van de oudste generatie, via a: van het volgende geslacht overgegaan in o:. De hi. jeugd spreekt de reeds genoemde woorden uit als: [so:l, ho:nt, no: at]. Reeds Eijkman heeft deze ontwikkeling van aa tot o: opgemerkt. Naar aanleiding van de uitdrukking [ik fa:l] (1 = pal. 1) zegt hij 2 ), dat proefpersoon III a: bijna uitsprak als o:. III was een persoon van 23 jaar. De uitspraak o: voor aa was destijds dus reeds aanwezig, maar kwam toch nog zo sporadisch voor dat Eijkman er bizonder en en er een passage in zijn werk aan wijdde. We door werd getroffen 1) = buiten Hi.
2) Op. cit. p. 56.
24
hebben hier niet te maken met drie aparte phonemen, maar met individuele varianten van het phoneem aa. 4. Op de lijst van de in het hi. dialect voorkomende vocalen (zie blz. 21-22) ontbreken ē, o, 0 (zee, zo, zeug). Op 't eerste gezicht zou dit enige verwondering kunnen wekken. Ik heb echter opzettelijk deze klanken weggelaten, omdat het eigenlijk diphtongen zijn en ze dus bij de klinkers niet thuis horen. Hun juiste phonetische transcriptie zou moeten zij n: [ii ou, ii u], waarin i en y dan de semi-vocalen zij n, die men aan 't eind van deze klanken zwak waarneemt. Ze staan dus niet op ēēn lijn, al worden ze ook dikwijls in ēēn adem genoemd met i, y, u. Weliswaar behoren ē, o, 0, zowel als i y, u in 't ned. tot de groep der zwakgesneden klinkers, maar aangezien de tegenstelling scherp - zwakgesneden in het hi. van geen betekenis is, mede doordat de z.g. scherpgesneden vocalen ongedekt in finale positie kunnen voorkomen by.. [js] - zij (pron. pers. 3e p. my. le nv.), [jó] - zij (pron. pers. 3.p. enk. le nv.) heeft het verbinden van de zes genoemde klanken tot 66n groep voor het hi. geen zin. Bovendien onderscheiden zich ē, o, 0 reeds hierin van i, y, u, doordat i y, u kart en lang kunnen zijn en dus voor deze vocalen de qualiteitscorrelatie phonologisch relevant is, b.v. [du] - f if [du:] - dui f , terwijl ē, o, doordat ze eigenlijk diphtongen zijn, lang zif n en voor deze klanken dus de lang-kort correlatie niet bestaat. Zowel ē als o komen in 't hi. voor: [gēnzan] p art. per f.. van [gaan] - gaan [dok] - doek [dēnt] „ „ „ [dwaan] - doen [sox] )praet. van ([ss:nj - zien [dēsak] - broekzak [iõx]) )[ip:n] - geven [sē] - zaad [hop] - hoepel. In 't ned. zijn I: en 6: combinatorische varianten van ē en o : [li :ran lēvan, ho:ran - hovan], voor de cons. r. In 't hi. kunnen I: en ē, o: en o in oppositie staan en zijn dus verschillende phonemen : [s1:] - zee en [sē] - zaad, [ió] - zif ook wel [io:] en [io] - vandaag. De klank komt in 't hi. niet voor. Aan de evenredigheid ē - I:, - ii:, o - o : ontbreekt dus de term 0. ,
,
,
,
Zijn nu al de in het hi. dialect gebruikte vocalen phonemen? Om deze vraag te beantwoorden moeten we eerst nagaan wat men onder phoneem verstaat. Wanneer we nu de definitie van het Prof et de terminologie phonologique standardisde in Bundel IV van de Travaux du Cercle linguistique de Prague 1931, eens nader bezien, dan blijkt dat hierin en vooral in de daarbij gevoegde toelichting het begrip phoneem
25
scherp omlijnd is: „Lorsque, dans une langue, deux sons figurent dans les mēmes conditions phonologiques et qu'aucun de ces sons ne peut ētre remplacē par l'autre sans que le sens du mot en soit altērē, ces deux sons sont susceptibles de dif f ērencier les significations des mots et ils rēalisent deux phonēmes di f f ērents; mais lorsque deux sons figurent dans les mēmes conditions phonologiques et que chacun d'eux peut ētre remplac6 par l'autre sans que le sens du mot en soit dēt ēriorē, ces deux sons sont incapables de dif f ērencier les signif ications des mots et rēpresentent deux variantes d'un m ēme phonēme" 1 ) . Volgens deze toelichting is dus een klank eenn phoneem, wanneer ze in oppositie staat met een andere Hank voorkomend onder dezelfde omstandigheden, en met deze klank niet kan worden verwisseld zonder de betekenis van het woord te wijzigen. Zijn de klanken echter verwisselbaar dan spreekt men van varianten van eenzelfde phoneem. Hier nu zitten we al terstond in de moeilijkheden. Hi. [so:1] - ingang van de haven van Workum staat in oppositie met [s6:1] - zoo/. Het qualiteitsverschil tussen o: en 6: geeft betekenisverschil; o: en 6: kunnen niet verwisseld worden en zijn dus phonemen. Maar in tal van andere woorden kan men deze beide klanken wel verwisselen en worden ze ook verwisseld zonder dat de betekenis van het woord daardoor in 't gedrang komt, b.v. [ho: as] - kous en [hó: 0s], {bo: at] - boot en [6: 0tj. Beide uitspraken van hetzelfde woord komen voor, zonder betekenisverschil. Aileen zou 'k zo zeggen dat o: in deze woorden meer voorkomt bij de jongeren terwij 1 6: door de ouderen gezegd wordt. In elk geval zijn o: en 6: hier geen phonemen volgens de definitie van het Projet; hoogstens kan men spreken van individuele varianten van het phoneem o:. Er is nog een derde groep, die tussen de beide genoemde instaat. Het zijn de woorden waar o: en 6: wel niet in oppositie staan, maar waar men ze toch ook niet kan verwisselen zonder zich in de ogen van de hi. sprekenden belachelijk te maken. Ik neem b.v. het verbum [r6Na] :- /open of [kóm] - komen. De praet. van deze w.w. luiden [ro:n] : liep en [k3:m] - kwam. Hoewel in deze vormen de o: niet in oppositie staat met 6: in soortgelijke woorden, zal toch geen Hi. het in zijn hoofd halen om te zeggen : [ró:n en kb:m] . Het part. perf. van hi. [stsrw] - sterven is [stó:Nt] . Er is geen oppositie en toch zegt niemand [sto:Nt]. Wie dit wel zou doen, zou zeer zeker begrepen worden, maar zou waarschijnlijk tot de minder aangename ontdekking komen dat hij voortaan met een bijnaam het leven door zou moeten gaan. 1)
26
Travaux IV, 311.
Er zijn dus drie categorie ēn : de eerste, waar a: en 6: betekenisverschil aangeven, de tzveede, waar ze door elkaar gebruikt kunnen worden en de derde, waar klankverwisseling wel geen betekenisverandering ten gevolge zou hebben, maar waar klankverandering aan taalverminking zou doen denken. Het standpunt van het Projet in deze, is nog geaccentueerd door Van Ginneken, die voor een kiank, om als phoneem erkend te worden, een lijst vraagt van minstens tien woorden, die alleen verschillen in het te onderzoeken phoneem 1 ) . Bij deze eis wordt niet genoeg rekening gehouden met woordarme dialecten als het hi., waar men geen stap kan doen of men zit midden tussen de boll. en fri. leenwoorden en waar de eigen woordenschat van jaar tot jaar geringer in omvang wordt. Wanneer we de eis van Van Ginneken zouden toepassen op het dialect van Hi. en we zouden het al- of niet bestaan van een phoneem afmeten naar het aantal woorden waarin de klanken, onder overigens gelijke omstandigheden, met differenti&ende functie zouden voorkomen, dan zou ons resultaat pover zijn. Maar ook volgens de maatstaf van het Proj et zijn we er nooit zeker van of o: en 6: verschillende phonemen zijn of varianten van eenzelfde phoneem. Van Ginneken legt het kenteken voor het al of niet phoneem zijn in de langue: wanneer de taal, de langue 2 ) , een zeker aantal woorden en waarin een kiank met diff.. f unctie voorkomt dan kan verschaffen pas kunnen we spreken van een phoneem. Wel is hij aan het bezwaar van de woordarme dialecten tegemoetgekomen door, wanneer men in zo'n dialect geen tien woorden kan vinden, toe te staan woorden naast elkaar te zetten, die ook nog een of twee andere tegenstellingen bevatten, maar hiermee heeft hij toch eigenlijk de strengheid van de oorspronkelijke eis tenietgedaan. Wanneer we dus voor het hi. langs de weg van vergelijking van woordenparen tot het phoneem zijn van een klank zouden moeten concluderen, dan mogen ook woorden als [lam] - lam, en [laampa] - lamp , dienstdoen om aan te tonen dat a en aa verschillende phonemen zijn maar ieder voelt dat hier niet alleen de oppositie a - aa het betekenisverschil heeft veroorzaakt; er zijn nog twee tegenstellingen, n.l. nul : p en nul : a en we kunnen zeggen dat de groepen (a + nul -j- nul) - (aa -f - p a) hier betekenisdif f erentiatie hebben te weeg gebracht en dus phonologisch relevant zijn. De toelichting op de definitie van het Projet van 1931 en Van Ginneken leggen het zwaartepunt voor het vaststellen van het ,
1) Van Ginneken in Onze Taaltuin II. 2) Langue in de zin van F. de Saussure, Cours de linguistique generate.
27
phoneem in de langue; zij beschouwen de zaak dus van obj ectieve zii de: het is de langue, die uitmaakt of een klank phoneem is of niet. Er is echter ook een ander, meer subjectie f standpunt mogelijk, waarbij aan de sprekende personen een meer actieve rol wordt toegekend. Naarmate de phonologie geleidelijk een meer soepele houding aannam, kwam dit standpunt meer op de voorgrond. Van Wijk's opvatting van het phoneem zoals die uitkomt in de definitie welke hij hiervan geeft in een artikel, getiteld: Positieve en negatieve opmerkingen over de de f initie van het phoneem 1 ), wijkt schijnbaar weinig af van die van bet Projet: „Phonemen zijn de kleinste elementen ener taal, die door de leden der taalgemeenschap als niet verder deelbaar worden gevoeld". Maar nu is dit het belangrijke, dat bier de nadruk wordt gelegd op de activiteit van de leden der taalgemeenschap, wat in de definitie van het Projet achterwege is gebleven. Vgl. „Unite phonologique non susceptible d' ētre dissociēe en unites phonologiques plus petites et plus simples". Ook is de functie der phonemen als middel voor woorddifferentiatie buiten de definitie gehouden. In de toelichting op de definitie van de Phonologische school 2 ) en door Van Ginneken werd uit het in oppositie staan tot andere elementen geconcludeerd tot het phoneem zijn. Van Wijk concludeert uit het door het taalbewustzijn van de leden der taalgemeenschap als phoneem gevoeld zijn tot het in oppositie kunnen staan met andere eenheden. „Zodoende (n.l. in de definitie van het Projet)is de woorddif f erenti ērende functie der phonemen in de definitie opgenomen; ik prefereer echter deze eerst nit de definitie af te leiden. Een element ener taal of hoe men anders die eenheden noemen wil, die door het taalbewustzijn als aparte eenheden gevoeld worden, staat uit de aard der zaak in oppositie tot andere elementen, en die opposities kunnen weer differenti ērende functie krijgen, maar ook zonder dat de oppositie zo gebruikt wordt, kan er phoneemverschil bestaan. Ik denk hier aan gevallen als nederlands 6:6 ( = o:6). Voor het taalgevoel van die Nederlanders, die deze twee vocalen onderscheiden, zijn het twee phonemen. Om het phoneemverschil aan te tonen, kan men wijzen op woordparen als dol (subst.) : dol (adj.); ze zijn heel zeldzaam en het zijn geen woorden, die bij gelijke uitspraak tot verwarring aanleiding zouden geven; in ons taalbewustzijn is de rol dezer woordparen niet groot; bestonden zij niet, men zou evengoed 6 en 6 als twee klanken voelen." (Van Wijk, Phonologie p. 100). 1) Nieuwe Taalgids XXX, p. 311. 2) De def. van de phon. school is neergelegd in het Projet van 1931.
28
Primair is dus het taalgevoel van de leden der taalgemeenschap. Dat taalgevoel maakt uit wat een phoneem is. Is het phoneem eenmaal geconstateerd dan volgt daaruit dat het een dif f erenti ērende functie kan hebben, maar niet altijd heeft. Zeer terecht spreekt Van Wijk dan ook (Phon. p. 100) over „de aanwezigheid van het phoneemgevoel in de menselijke psyche". Hoe ver de conceptie van het begrip phoneem zich momenteel reeds heeft verwijderd van de opvatting van het Projet en Van Ginneken, wordt duidelijk uit de studie van Eringa: Het phonologisch quantiteitsbegyi p 1 ). Eringa concludeert uit de woorden [pol ēpal] - polle pel en [pó1dr] tot het phoneem zijn van o en 6, hoewel het betekenisverschil tussen deze woorden niet wordt veroorzaakt door de tegenstelling o - 6 alleen, maar door de som van de tegenstellingen o - 6, ē - nul, p - d, 1 - r, waarin de oppositie o - o een zeer bescheiden plaats inneemt. Het feit echter dat o en o in woorden met verschillende betekenis beide onmiddellijk na p en voor t gebruikt kunnen worden, duidt erop dat ze gebruikt kunnen worden om twee woorden van elkaar te onderscheiden. „Doordat volgens ons Criterium I een oppositie reeds dan phonologisch is, indien de termen daarvan in een bepaalde taal gebruikt kunnen worden om twee woorden van elkaar te onderscheiden, onveyschillig, of ze het weykeliik doen of niet, is ons criterium I iets ruimer dan Troebetskoj's II. Regel". (op. cit. p. 9). In de grond van de zaak is deze beschouwing van het phoneem dezelfde als die van Van Wijk. Wanneer de termen van een oppositie gebruikt worden om twee woorden te onderscheiden, dan is dat een realiteit. Maar wie kan tenslotte uitmaken, wanneer de voorbeelden ontbreken, of twee klanken kunnen gebruikt worden voor betekenisdifferenti ēring. Alleen het phoneemgevoel in de menselijke psyche. Tenslotte sluit ook Fokkema zich in een artikel over de Friese klinkers 2) nauw aan bij Van Wijk. Ook zijn definitie van het phoneem legt de voile nadruk op het taalgevoel van de leden der taalgemeenschap: Wanneer een klank verschillend van een andere wordt gevoeld en vervanging door die andere aan taalverminking doet denken, dan heeft men met twee phonemen te doen. Deze accentuering van de waarde van het taalbewustzijn, van het phoneemgevoel als beslissende factor bij het bepalen van het phoneem stelt aan de dialectbeschrijver hoge eisen. Immers van hem wordt niet minder ge ēist, dan dat hij het taalgevoel bezit, nodig om de 1) Leiden 1948. 2) Bundel opstellen, aangeboden aan Prof. Dr C. G. N. de Vooys, Gron. 1940.
29
problemen die de phonologische structuur van het dialect stelt, op te lossen. Hij moet dus volkomen ingewijd zijn in alle eigenaardigheden van het dialect. „Met opzet zei ik - Neerlandici uit verschillende dialecthoeken van ons land - en niet Neerlandici in 't algemeen. Want alleen hij, die een dialect door en door kent, zal in staat zijn daarover betrouwbare en volledige gegevens te verschaf f en " 1 ) . Na deze korte inleiding zal het duidelijk zijn dat deze beschrijving van het hi. dialect niet zal zijn een aaneenschakeling van series woorden, waaruit dan telkenmale het phoneem zijn van twee opponerende klanken blijkt. Wanneer ik van een oppositie een of meer voorbeelden geef, dan dienen deze meer als illustratie- dan als bewijsmateriaal. Bij het bepalen van wat een phoneem is, richt ik me naar de definitie van Van Wijk, waarvan Fokkema voor het fries een goede interpretatie heeft gegeven. Het aantal vocalen van het hi. vindt men aan 't begin van dit hoofdstuk; hoewel het hi. minder klankrijk is dan het fries (Eijkman 2) telt te Grouw 9 korte, 2 h alf lange, 10 lange klinkers, 2 korte, 13 halflange, 1 lange tweeklank, 3 gewone triphtongen, 1 lange tripht., 5 overgangen naar tripht., in totaal 46 klanken), valt het toch dadelijk in 't oog dat we te doen hebben met twee parallel lopende series vocalen, die gescheiden zijn door de quantiteitsoppositie kort - lang. Het hi. vertoont het quantiteitsaspect. De leden van de quantiteitsoppositie staan dicht bij elkaar. E staat dichter bij e: dan bij a b.v. en men spreekt in de phonologie dan ook liever over een quantiteitscorrelatie, zoals men bij de consonanten spreekt van stemtooncorrelatie b.v. p - b, t d. Tegenover de correlatie staat de disjunctie en phonemen die niet tot een correlatie behoren zijn disjuncte phonemen. Natuurlijk is bij een correlatie de kans groter dan bij een disjunctie dat een van de beide leden een variant is van het andere lid. De kans dat E: een variant is van E is b.v. groter dan dat E een variant is van a. Bij een correlatie is de ene term altijd = de andere een of andere eigenschap. Zo is bij het correlatiepaar o - o:, o: = o+rekking, bij p - b is b = p+stembandtrilling, bij i y is y = i-}-lippenronding. De leden van een -
-
disjunctie staan veel losser naast elkaar; bij de disjunctie a - & 1) G. Knop, De Phon. Beschyijving van het Westeyschellingsch, Onze Taaltuin VII, p. 363. 2) L. P. H. Eijkman, Descy. phon. des sons de la langue f yisonne parlēe d Grouw, Haarlem 1907.
30
kunnen we nooit zeggen dat b.v. E = a -}- nog iets. Er is minder verband en daardoor is de mogelijkheid van verschillende phonemen te zijn, groter. We vinden nu bij de hi. vocalen drie correlaties: a) de quantiteitscoyyelatie a - aa, E- E:, 1- I: enz. b) de mondstandcoyyelatie E - oe, - ii i - y; c) de tongstandcorrelatie: ce - o, ii - 6, y - u. De nasaliteitscorrelatie die b.v. in 't frans bestaat en die phonologisch relevant kan zijn: bas (kous) - banc (bank), komt in 't hi. niet voor, daar dit dialect geen nasale vocalen kent. Wel wordt in woorden als [mēnska] - mens en [dunsia] - dansen de n verzwakt en ten gevolge daarvan de voorafgaande vocaal enigszins genasaliseerd 1 ), maar het gaat toch te ver om bier te spreken van nasale klinkers. De leden van de hi. taalgemeenschap gevoelen de termen van de quantiteitscorrelatie als phonemen; zij kunnen de ene term niet door een andere vervangen zonder het dialect te verminken en zonder zich belachelijk te maken. Hier volgen enige woorden waarin de afwisseling van korte en lange vocaal tot betekenisverschil heeft geleid: ^
,
a - aa e: I - r.
[hi barn) hij brandt [ik ken] ik kan, ken [lira] rookvlees
i - i: ce - ce:
[sil] sluis [knær] heleboel [riffs] Rus [hywaria] huiveren [hi lost] hij lost [kloft] zwerm [skura] trekken
E-
ii - ii: y - y: o - 3:
6 - 6: u:
U-
- - - - - - - -
- -
[baarrt] band [ik ss:n] ik zie [ll:ra] studeren [si:L] ziel [tæ:r] tor [rii:s] yeas [ny:war] zonderling [hi lo: ast] hij lustte [klo:ft] gekloofdd [sku:ra] schuur
Er zijn enige woorden waarin, in dezelfde betekenis, de lange en - rug de korte vocaal voorkomt b.v. [rs en re:x] [ris en ri:s] - rijst [sida en si:da] - zijde [re:] is natuurlijk een frisisme en wordt dan ook alleen gesproken door personen van friese - niet hi. - afkomst. Wat [ris] en [side] betreft, deze uitspraak heb ik gehoord bij twee personen. In alle drie gevallen hebben we te doen met individuele varianten van de phonemen E, i: i:. Waarschijnlijk zijn [ris] en [side] sympto,
1
) Ned. kas - kans.
31
men van de in 't hi. bestaande tendens tot vocaalverkorting b.v.: fri. [ls:st] last hi. [lest] [restax] „ [re:stax] rustig [ge:s] gras [gEos] Vocaalverkorting treedt ook op bij woordverlenging of wanneer een geaccentueerde syllabe toonloos wordt, b.v.: [tre:] drie - [trotin] dertien [3:lf] olie - [æljkukn] oliebollen [faaN] meisje - [faNtjn] klein meisje - [bantjon] boontje [baan] boon [te:n] tien - [trotin] dertien - [fiftin] vij ftien [graa at] groot - [grant] grootst - [gratar] groter (met a wordt de klank bedoeld van fra. Jeanne). De mondstandcorrelatie treedt op bij drie paar vocalen: e - oe (met e: - oe:), t - ii (t: - ii:) i - y (i: - y:). De eerste leden van deze reeks zijn de z.g. palatalen, de andere zijn de geronde palatalen. Een geronde palataal is wat de tangstand aangaat palataal, wat de mondstand betreft, velaar. We kunnen dun zeggen dat ae = s lippenronding Y = De termen van deze correlatie worden gevoeld als phonemen en dienen als zodanig ook om to diffententi&en: s - ae [pet] pet - [poet] pot I - ii [pit] it - [piit] put i - y [skits] cacare - [skyta] groot schip De tongstandcorrelatie vindt men bij: ce - 3 (æ: - 3:), ii - 6 (ii: - 6:), y - u (y: - u:). Ook deze worden als afzonderlijke phonemen gevoeld en kunnen differenti ērend optreden: [soeria] zeuren - [s3rgia] zorgen oe - 3 ii - o luier [loft] lucht - [rüft] ff
[hys] huffs
y u -
-
[huNt] hoed
Alle andere vocaaltegenstellingen zijn disjuncties. Zo zijn de pala-
talen onderling disjunct evenals de geronde pal. en de velaren: e:
/E
a
-I-1
.. oe-u
-y
- o-u \ . 32
en
./ . - . .. aa -- oe:-u:^y: ,
\ 3: - 6: - u:
Het taalgevoel beschouwt ze alle als phonemen en ze worden gebruikt om betekenisverschillen aan te geven: [pat -pet - pit - pit]. [soelan] zolen - [siilan] suf fends [poet - piit] [kiila] mane. geslachtsdeel - [ky1] kuil [box] kind - [ik box] het vee te drinken geven - [drug] droog [tró] door We kunnen dus, resumerend, de volgende feiten vaststellen: 1. Naast de vocaalphonemen i en u vindt men y. u• O 6 Oe • E „ 3 ..
T
,f
„
PP
„
„
„
1 ,f
,)
PP
f,
,f
2. De tegenstelling zwak - scherpgesneden kan voor 't hi. beter vervangen worden door de tegenstelling lang - kort. 3. a en 6 zijn twee phonemen [bóN] - drinkplaats voor het vee [b3N a (Wifl)] - kinderwagen (vroeger [krot]), [bost] borst - [bast] barst subst.
4. De vocalen s: - oe: - 3: die in 't ned. alleen voorkomen in vreemde woorden, vindt men in echt hi. woorden: [le:f] - lief, [bæ:r, ik ko:m]. Het phoneem oe: heeft een zeer zwakke functionele belasting, doordat het slechts in weinig woorden gebruikt wordt, en dan nog meestal voor r. ([bæ:r - toe:ra] maar [toe:taria] en ook [tioe:taria). [toe:tania] wil zeggen toeteren; [tjæ:trf] is een depreciatief van [toe:taria] en wordt wel gezegd tot kinderen die erg te keen gaan: [haaLd op to — n ] hood op met herrie maken). ,
5. De lange klinkers luiden voor r niet anders dan voor de andere consonanten; bier komt natuurlijk vooral de uitspraak van t: en 6: (3:) in aanmerking, vgl. ned. [li:ran - l ēzan] en [ho:ran - hopan]. hi. [fi:r] - vader en [ri:dns] - schaatsen, [si:] -zee, [dri:x] - vet, machtig „ [do:r of do:r] - deur en [to:st] - dorst, [halo:zia] - horloge 6. Nasale klinkers komen niet voor (zie p. 31).
We kunnen het hi. vocaalsysteem weergeven als volgt: a)
korte vocalen
i
ii 6 Oe
a
u
y
i
3
b) lange vocalen
3
i:
y: i:
u:
ii: 6:
E: (æ:)
z:
aa
33
Naast de beide vocaaldriehoeken plaatst men sours als afzonderlijk phoneem de klank a (toonloze e). Ik doe dat niet omdat a m.i. equivalent is aan ii 1) vgl. [piit -Tibia] Leven - [at liban]. Dat a een phoneem is blijkt allereerst uit het hi. taalgevoel, dat a als zodanig beschouwt. a komt als gevolg daarvan voor in woorden met verschillende betekenis: [(ik) borr] - ik drenk - [bóNo] drinkplaats v. vee - [stela] - steel subst. [(ik) stel] - ik steel [hi wsnat] - hid woont - [hi went] - hij gewent a komt verder voor als neutralisatieproduct van ongeaccentueerde > [bati:t] vocalen: hi. [biti:t] vroeg „ [folóNt] - verloren > [klóNt] [to itan] - uit eten > [ta itan] De eerste uitspraak wordt in hi. alleen nog gehoord bij heel oude mensen. Hier is a geen phoneem maar een reductie-variant van i, o, 6. In zijn op p. 30 geciteerde artikel over de westerschellingse vocalen 2) zegt Knop dat alle lange vocalen in dat dialect min of meer diphtongachtig worden uitgesproken met a als naslag: [stu: al - bo: at]. Ook in het hi. hoort men na lange vocalen in tal van woorden deze a. Niet in alle echter: vgl. [di:zax] - nevelig, [we:za] = zijn, [kdi:k] - verdelen, [boe:ra], [rii:zan] - reuzen, [ky:ran] - kuren, [baa ant - baaxt], [haa al] half - [haaLda] - houden, [hx as] - kous - [to:st] - dorst, [naa at - naa ot, gu.: 01a]. Wanneer we deze woorden vergelijken dan blijkt dat in 't hi. de a naslag alleen optreedt wanneer een lange velare klinker gevolgd wordt door een palatale cons. Vgl. ook fr. [stu:L] en hi [stu: al] - stoel, waar het fri. een velare, het hi. een palatale 1 gebruikt. Hof, Sipma en andere friese grammatici beschouwen deze lange vocaal -{- a in het fri. als een diphtong. Ik zou dat toch liever niet doen. Het is natuurlijk niet onmogelijk en misschien zelfs waarschijnlijk dat aaa , o: a enz., wanneer de taal zich vrij zou kunnen ontwikkelen, op de duur zouden overgaan in diphtongen of dat het resten zijn van dipht., maar op 't ogenblik zijn ze dat niet. Hoogstens zou ik ze willen noemen diphtongen in statu nascendi. Tot het ontstaan van deze a werken twee factoren samen. Voor het vormen van een vocaal is een zeker ademvolume beschikbaar dat uit„
1) Dat ik desondanks deze klank zowel door ū als door a, dus op twee manieren aanduid, is omdat ik hierin het algemeen gangbare gebruik volg. Door ii geef ik de geaccentueerde klank aan, door a de niet-geaccentueerde. 2) Onze Taaltuin VII, p. 365.
34
gestoten wordt en de trilling der stembanden teweegbrengt. Wanneer nu een klinker langer wordt, dan vermindert ten slotte de kracht van de uitgestoten luchtstroom en heeft de vocaal de neiging om over te gaan in a. Die a wordt doorgaans niet sterk genoeg om zich in de uitspraak te cristalliseren. Wanneer een velare klinker gevolgd wordt door een pal. consonant dan is de overgang zo groot dat zich als 't ware een overgangsklank ontwikkelt, de a, die immers qualitatief gerond-palataal is en dus inderdaad tussen velaar en palataal in staat. Maar wanneer de velare klinker kort is dan is deze overgangs a niet krachtig genoeg om zich te doen horen. Vgl. duits [hunt] (n is een pal. cons.). Ind.ien nu echter deze beide factoren (verzwakkings a aan 't eind van een lange vocaal en overgangs a tussen velaar en palataal) samenw'erken, dan ontstaat daardoor een a die hoorbaar kan worden. Ik zeg opzettelijk kan worden, want ze wordt alleen gehoord bij een minder verzorgde uitspraak. Niet alle Hi. zeggen: [stu: al, no: as, naa at] enz. Bij hen die het dialect bewust met zorg spreken — er zijn er niet veel — hoort men de a niet of nauwelijks: [stu:l, no:s (s. pal.), naat (t pal.)]. Hoe slapper, hoe minder verzorgd de uitspraak, des te meer komt de a voor de dag en men hoort dan [stu: al, no: as, naa at] en zelfs, maar nog sporadisch, [stu: u al, no: y es, naau at) . De laatste uitspraak daargelaten is dit niets bizonders, want in 't ned. gebeurt hetzelfde. Wie het woord boor [bó:r] laat uitspreken, hoort toch ook bij sommige personen een zwakke a tussen 6: en r {bó: 0r]. Dat deze a niet de expansie heeft gekregen als a van hi. rno: as] is natuurlijk te danken aan de invloed van het A. B. gesteund door de geschreven taal die te Hi. ontbreekt. Als iemand boor zegt, heeft hij altijd, bewust of onbewust, de schrijfwijze van dat woord voor de geest en die schrijfwijze oefent z'n conserverende werking nit in die zin dat ze hem belet al te veel toe te geven aan Mundfaulheit. Zodoende blijft in 't ned. de uitspraak [bo:r] de algemeen gangbare, terwijl in het hi. de gerel ācheerde uitspraak: {ns], hoe langer hoe meer in gebruik komt. Op p. 34 spraken we terloops over a als neutralisatieproduct van ongeaccentueerde vocalen. „Onder neutralisatie verstaan we het verschijnsel, dat een taal in bepaalde posities geen verschil kent tussen twee phonemen, die in andere posities wel onderscheiden worden". 1) Dat wil dus zeggen dat in vele gevallen neutralisatie hetzelfde is als assimilatie. In het woord ontvangen [õntfan] is door partiee 1
) Van Wijk, Phon., p. 78.
35
progressieve assimilatie de v > f en is dus het verschil tussen de stemhebbende en de stemloze cons. geneutraliseerd. Het begrip neutralisatie is echter ruimer; het omvat ook de neiging die verscheidene talen hebben, o.a. ned., fri. om in onbetoonde syllaben de vocalen te vervangen door a. Deze tendens wordt tegengegaan door het A.B. en de geschreven taal. In het hi. is door het ontbreken van de laatste conserverende factor de neiging tot neutralisatie veel sterker. We kunnen gerust zeggen dat alle vocalen van zwakgeaccentueerde syllaben tot a zijn gereduceerd: [biti :t] - vroeg, [birEda] - opruimen, > [bati:t, barEda] [f3lóNt] - verloren, [f aki : ot] - verkeerd, > [klóNt, f aki : ot] [to itan] - uit eten, > {ta itan] [op maro: ada] - aan 't zwerven > [op maro: ada] De eerste uitspraak hoort men nog bij heel oude mensen. Ze is te beschouwen, als een overblijfsel van de ohi. uitspraak. Ook vreemde woorden hebben gereduceerde vocalen: [grikmi: 0t] - gere f ormeerd [sukalaada] - chocolade [ iawi aan] - juwelen Niet alleen vocalen voor 't accent, maar ook na 't accent worden geneutraliseerd: [bu:lgu: at] - boelgoed > [bu:lg] [trotin] > [trotn] [haalwci] - hal f weg > [haalwa], maar alleen in tijdsbepalingen: [haalwa twaa] - half twee, maar [haalwEi Ko:Ldam]
-
halverwege Koudum. De enclitische vorm van [wij - wij en [ ii] - u le en 4e nv., is [wa] en [fa] : [Wa wa (wz ja) nci hys?] - Zullen we (wilt u) naar huis? [w3 wa] is de reductie van [W3L wi] - willen wij. Enclitisch [du] - jij wordt geheel in het voorafgaande verbum geassimileerd: [Kómst jõ?] Kom je vandaag? ontstaan uit: [Kómst du jõ?]. Na een sterk geaccentueerd verbum wordt [naa ot] - niet gereduceerd tot [ant]: [hi k6mt naa ot] naast [hi komt ant] . Bij de vocalen zijn er sommige, waarvan men met betrekkelijk weinig
moeite lange rijen woorden kan geven waarin ze voorkomen b.v. a -- aa - E - e: enz.; andere, waarvan de voorbeelden schaars zijn. Uit de weinige frequentie van een phoneem vloeit weer voort dat het aantal woorden, waarin het dif f erenti ērend gebruikt wordt, gering zal zijn. In dat geval heeft het phoneem een zwakke functionele belasting. In het hi. heeft het phoneem oe: de zwakste funct. belasting. Het 36
komt voor in slechts weinig woorden, meestal nog gevolgd door r (p. 33) en het is moeilijk oppositiegroepen te bedenken: [bce:ra - bare] - beuren, [baara] - golf [tce:ra - tare] - teren fig. - [t8r] - geteerd lett. - [tcera] - droog, adj. verbogen vorm. Toch is ce: een phoneem; vervanging door een andere klank zou taalverminking zijn. Zwak functioneel belast zijn ook ii: en y: [dii:n] - gierig, [flii:rax], [stii:na] - steunen, [grü:yn] vetkanen, [shü:j - schreeuwen, [rii:s] met als oppositie b.v. [skrü:y - skryua] schri j ven, ook {skri]; [dry:f, sy: war, ny: war, Ry: ot] - jongensnaam. Oppositie: [Ry: ot (hi) ri: ot] hij roert. -
-
37
II. DE DIPHTONGEN. In de beschrijving van de klanken van het hi. dialect behoren niet alleen de vocalen, maar ook de diphtongen hun plaats in te nemen. Zelfs zou men wel kunnen zeggen dat het vocaalsysteem van een taal niet volledig is wanneer de tweeklanken nog ontbreken. Ik heb dan ook geaarzeld of ik de diphtongen gelijk met de vocalen zou behandelen of er een afzonderlijk hoofdstuk aan wijden. Dat ik de laatste werkwijze de voorkeur heb gegeven boven de eerste, ligt mede hieraan dat bij het hi. diphtongensysteem enige bizonderheden aan de dag treden, die een aparte bespreking wenselij k maken. Voor het fries onderscheidt Sipma 1 ) 18 dalende, 8 stijgende diphttongen en 6 drieklanken. Eijkman 2 ) telde te Grouw 2 korte, 13 halflange, 1 lange tweeklank, 3 gewone, 1 lange triphtong, 5 overgangen naar dipht. Fokkema 3) geeft een lijst van 10 diphtongen. Voor het hi. zegt Eijkman 4) dat „het klinkersysteem zeer uitgebreid is, met veel twee- en drieklanken. Hoogst eigenaardig zijn de tweeklanken, waarvan het laatste deel a of u is by. [sni: ant, tl astar, sla: an, tswnda]". Hij geeft de volgende diphtongen: korte dipht.: [1 a oei, Eu], halflange: [o', Eu, Ei, ai, Ty]; verder een hele serie lange tweeklanken en 3 triphtongen, in totaal 30 twee- en drieklanken. Men ziet, er is nogal verschil van opvatting. Bij sommige friese grammatici schijnt het een soort sport om zoveel mogelijk diphtongen op te sporen. Het vraagstuk van de fri. diphtongen is derhalve een onderwerp dat met enige omzichtigheid dient te worden bekeken. Passy: Petite phonētique, p. 143, onderscheidt 2 soorten van diphtongen: gliidiphtongen [ai, Ei, oy, ui] (dus korte klinker -}-- semi vocaal), waarin de grens tussen de beide componenten niet is te trekken, die als 't ware een eenheid vormen, en voile dipthongen: [aai, o: i, 1: u], waar we gemakkelijk twee phonemen kunnen onderscheiden, resp. [aa, o:, I:] -+- semi-voc. i of u. ,
1) P. Sipma, Phonology and grammar. 2) Eijkman, Description phon. des sons de la langue frisonne parlēe d Grouw, Haarlem 1907. 3) Fokkema, Over de friese klinkers (Bundel opst. aan De Vooys), Gron. 1940. 4) Eijkman, Phon. beschrijving van de klanken der hindeloopensche taal, A'dam 1913.
38
Schmitt: Akzent und di phtongieyung 1 ) neemt daarnaast nog half diphtongen aan, d.w.z. tweeklanken waarvan het tweede lid nauwelijks waarneembaar is, zodat ze op monophtongen gelijken. Deze onderscheiding Passy - Schmitt is bij de beschouwing van de hi. diphtongen van belang, omdat we daardoor in staat zijn het aantal twee- en drieklanken aanzienlijk terug te brengen. In navolging van Van Wijk, Phonologie, p. 41, kunnen we de groep [aai, a: i] enz., de voile diphtongen dus, uitschakeleri, aangezien ze, van phonologisch standpunt bezien, eenvoudig groepen zijn van twee phonemen, een vocalisch en een consonantisch; de tweede component is een van de phonemen i of y, die zoals we bij de consonanten zullen zien, phonemen zijn met twee aspecten, een vocalisch en een consonantisch. Vgl. frans lion dat in prosa wordt uitgesproken [lio] met consonantische i (ned. Jan), dus 1 syllabe, maar in de po Ezie [li-o] klinkt, met vocalische i (ned. diep), dus 2 syllaben; nous voulions proza [nu vulio], po ēzie [nu vuli-o] . In de groepen lange vocaal i of u mogen we dus i en u beschouwen als consonanten. Dat dit standpunt juist is, bewijzen woorden als hi. [aai] - ei, [blaaia] - huilen. Op pag. 5 heb ik aangetoond dat aa voor palatale consonant via a: > a:. Vgl. [paal - pa:l > pa:1] . Welnu, hetzelfde verschijnsel doet zich voor bij [aaj] , dat via [a:j > 04]. Vgl. [blaaia - bla: ia > bla: ia]; [aai - a: i > 34]. Dat betekent dus dat in de ontwikkeling van de lange vocaal, i op ēēn lijn staat met n, 1, at, as, met de pal. cons. dus. We laten dus bij de bespreking van het hi. diphtongensysteem de voile dipht. buiten beschouwing. Voorbeelden van voile dipht. in het hi. dialect: [blaaia] [gr1: uan] - vetkanen [ik 13:i] ik lag -^-
.
-
[daaia] warme spifzen kunnen verdragen [blaau] - blauw [11: ua] - geloven [s11: u] - sloom [no: it] - nooit [gru: ia] groeien -
-
Een tweede categorie die we even nader moeten beschouwen, is de groep voc. -{- a naslag, zoals we die aantreffen, wanneer een lange vel. voc. gevolgd wordt door een pal. consonant. (Zie p. 35) . v.b. [haa al, fu: at) enz. In 't algemeen worden ze door de fri. grammatici voor het fries als diphtongen aangemerkt. Op pag. 35 heb ik echter de redenen genoemd, waarom ik dat liever niet doe. In de eerste plaats heeft te Hi. de uitspraak [fu: at] - voet, [ho: 0s]
-
1)
Heidelberg 1931.
39
kous, met hoorbare a dus, niet volkomen burgerrecht en wordt ze
door hi. puristen (p. 35) als vulgair beschouwd en verworpen; vervolgens kan ik me nooit aan de gedachte onttrekken dat sommige onderzoekers, als ze op diphtongenjacht zijn, die a naslag zelfs daar horen waar die niet bestaat. Ook de Dialectgeographie van J. J. Hof 1 ) gaat m.i. aan dit euvel mank. Men kan trouwens die a evengoed als een voorslag van de consonant beschouwen. Een bizondere moeilijkheid bieden woorden als hi. [i: ont] - avond, [sni: ont] - Zaterdag, [ti ostar] - donkey, [tfe 0n] - tegen, [ts0nd] - tiende (vgl. [tE:n] - tien), [s1k] - elk, [fs4 1t] - geld, waar achter de pal. voc. een zeer korte o naslag wordt gehoord. (Spr. [tiostr] met accent op i en dan o zo kort mogelijk) . Binnen deze groep hebben we dan nog rekening te houden met die woorden waar deze o naslag het residu is van r voor dentaal die gevocaliseerd is. (Ik kom daarop terug bij de behandeling van de consonanten) b.v. [p ot] - Geert, [hs 0t] - hart, hert, [faa ot] - vaart, [s 0tn] - erwten, [ryot] - Ruurd (na de op en velaren verdwijnt r zonder spoor na te laten: b.v. [wot] - woord, [hat] - hard). We hebben hier inderdaad te doen met een soort diphtong met dalend accent, waarvan de tweede component zeer zwak is en eigenlijk alleen dient om de volgende cons. een velare kleur te geven. We zouden dus als diphtongen krijgen: Eo - Io - yo - aao - uo [baru ot] - beroerd, en nu is het toch weer de vraag of de korte o klank beschouwd moet worden als naslag van de klinker of als voorslag van de medeklinker. In dit verband komen dan ook weer woorden te voorschijn als [haa ot] - hoo f d, [naa ot] - niet, [haa olda (haaLd)] - houden, [dri: ont] part. per/. van [drip] - dyiiven, [faa on (faaN)] meisie, waar men ook de korte o klank hoort, maar waar men zeker te maken heeft met een consonant met velare voorslag. Is er dus, wat de uitspraak betreft, tussen de groepen [i: ont, p ot en naa ot] (zie boven) geen verschil, etymologisch is er wel degelijk onderscheid. In hi. [li: ot] - mensen C ofri. liode, dat tot de eerste groep behoort, is de o klank het overblijfsel van de tweede component van de dalende diphtong ió; in [by: 0t] .. buurt stelt o de gevocaliseerde r voor. (2e groep) . Etymologisch kan er dus wel verschil bestaan in waardering van de waarde van de o klank, maar daar we in dit gedeelte een syn chronische dialectbeschrijving geven, d.w.z. het dialect beschrijven zoals het zich op dit moment phonologisch aan ons openbaart, zon-
1
40
) Zie o.a. p. 224, 225.
der te letten op de herkomst van de klanken, leek mij de beste oplossing inzake deze kwestie, me te conformeren aan de opinie van Eijkman 1 ) die naar aanleiding van het woord [s 0lk] - elk schrijft: „In regel 19 van, - En zaaing op et I es vormaik to Hinlippen komt het woord ealk voor, dat blijkens de spelling als voorbeeld mag gelden. Volgens mijn gehoor klinkt dit [El -} k], d.w.z. de klinker is een enkele klank en de 1 heeft ongeveer de tongstand van de gelijknamige medeklinker in het Engelsche bell. Een ander voorbeeld is mijn steekwoord [El -4 van], dat waarschijnlijk in genoemd boekje ealven zou geschreven zijn, maar tot mijn leedwezen komt het daarin niet voor, of althans ik heb het er niet in kunnen vinden. We mogen aannemen dat de Heer Roosjen, de schrijver van de aangehaalde opmerking, niets wist omtrent de verschillende soorten van 1, en op zijn gehoor afgaande de klinker voor de tweeklank Ew hield." Eijkman schrijft de o klank (die Roosj en als a heeft aangeduid) dus toe aan de velare kleur van de 1; hij beschouwt dus de o als voorslag van de cons. en niet als naslag van de vocaal. Die velare n en 1 die in 't hi. veelvuldig voorkomen en welker oppositie met pal. it en 1 phonologisch relevant is, heb ik hierboven aangeduid met N en L (p. 23), maar de s, z, t, d, die ook pal. of vel. voorslag kunnen hebben, schreef ik as az, at, ad of os, oz, ot, od. Vgl. [ho: as] - kous en [to: ost] - dorst, waar a en o dus alleen aangeven dat de s enz. wordt uitgesproken als in is en os en men zich er wel voor moet wachten, de a en o te gaan uitspreken. Dit alles in aanmerking genomen, zou ik de vocaal -}- o naslag, ongeacht de etymologie ervan, niet willen beschouwen als een diphtong maar als een vocaal, gevolgd door een consonant met velare voorslag, al moet ik eerlijkheidshalve zeggen dat mijn taalgevoel toch niet helemaal is bevredigd, vooral niet omdat in tal van woorden de o wel degelijk een reductieklank is en dus moeilijk als voorslag van een cons. is op te vatten. Daar echter de verdeling van deze categorie in twee groepen, met en zonder diphtong, grote verwarring zou veroorzaken, is deze oplossing misschien toch wel de beste, ook al omdat de Hindelopers bij deze woorden absoluut niet het gevoel ,
hebben, dat ze met een diphtong te doen hebben. De halfdiphtongen zijn ē, 0, o, die Schmitt, zoals gezegd is, zo noemt omdat het tweede lid nauwelijks waarneembaar is en ze dus op monophtongen gelijken. Ik kan de naam halfdiphtongen wel 1
) Op. cit. 42.
41
billijken, hoewel er m.i. geen principieel verschil bestaat tussen glij dipht . als a i, s i enz. en ē ( - = T i ) ^ (üy) en o (ó). Dat bij de half dipht . het tweede lid nauwelijks gehoord wordt, ligt niet hierin dat we met een ander soort tweeklanken te doen hebben, maar enkel en alleen in het feit dat bij deze dipht. de componenten vlak bij elkaar liggen en de tweede dus als 't ware in de eerste vervloeit. Dat ik de halfdiphtongen niet, zoals meestal geschiedt, bij de vocalen heb ingedeeld, ligt mede hieraan dat in het vocaalsysteem van het hi. de quantiteitsoppositie phonologisch relevant is, terwijl ē, 0, o, doordat het verbindingen zijn van twee elementen, van nature lang zijn en geen korte correspondenten hebben. Bij het vaststellen van het diphtongensysteem van het hi. zullen we de glij dipht . en de half dipht . als tweeklanken beschouwen. Van Wijk: Phonologie, p. 41, telt 3 ned. diphtongen: ei, ou, ui. In het hi. is dit aantal, ondanks de aangebrachte reductie, aanzienlijk groter. De hi. diphtongen zijn: ,
1. ai
: [bairn] - boom, [haix] - hoog, [raipa] - raap, [hi said, sprain, blaigk, draigk] - praet. van [suga] - zingen, [spripa] - springen, [bligka) - blinken, [drigka] - drinken.
2. si
: [kleia] - klagen, [msj] - mogen, [t$ia] - dooien, [fsia] vegen, [ieia] - jagen, [glsi] - vet (adj.).
3. i i = ē : [dēnt] - p art. pert.. v an [dwaan] - doen, [1"6x] - laag (adj. vgl. [laix] - laag subst.), [fēla] - gevoelen, [spēla] - spoelen, [ is he(w)an] - zif hadden, [sēj - zaad.
4. au
De uitspraak van au is gelijk aan die van o u.
5. s u
: [f s uar] - vier, [ns ugan] - negen, [16 pr] - liever (adv. liever adj. = [ls:wr]).
6. iy
: [priy] - proeven, [driy] - drijven, [riy] yijgen, [bliyj -
- blijven.
7. oei
: [mæjr, moeist] - mooier, mooist, [moej] - tante, [floejtrj - fluit.
8. cey : [ik bloe u, proe u, droe u, roe u] - praet. van [bli, pri ua, drip, ri ua] , [noe ugan] - negen, [f oe uar] - vier, [loe uar] liever.
42
9. yu 10. oy
: [pryy - dryua, ryua - blyua] (zie 6.) . : [b3ykj] - meisf esnaam, [tzk] - ooi, [foyr] - vier, [noygnj - negen, [h3ikf] - sloot uitharken.
11. au=o : [hi stox] - praet. v. [staan] - staan, [hi fõx] - praet. v. [fz:nj geven, [dok] - doek, [hop] - hoepel. -
O p m e r k i n g e n. 1. De halfdiphtong komt in het hi. niet voor. 2. De no. 6 en 9 vertonen twee uitspraken van dezelfde woorden. De uitspraak van 6. wordt alleen nog gehoord bij oude mensen en bij de puristen. De nu gangbare uitspraak is die van no. 9, wat zeer goed verklaarbaar is; immers de componenten van de tweeklank iu staan verder van elkaar dan die van yy (y en u hebben de lippenronding gemeen; u = bilabio-palataal wanneer een pal. voc. voorafgaat, en bilabio-velaar onder invloed van een velare voc.) . We hebben hier dus te doen met een geval van regressieve assimilatie. 3. In de no. 5, 8, 10 komen telkens de hi. woorden voor voor vier en negen. Inderdaad hoort men te Hi. de drie uitspraken. [fsuar] en [nsugan] alleen nog bij oude mensen en puristen, [fceuar] en [noe ugan] is de nu gangbare uitspraak, terwijl [foyer] en [no ugan] in opkomst is en vooral bij jonge mensen wordt gehoord. Evenals 3. is dit een geval van regressieve assimilatie [s - ce - o] -}- u = bilabiovelaar) . 4. Het adj . [ls:f] - lief heeft als comparatief en superlatief: [le:war - ls:fst], adv. [le:f] heeft: flæyr - loeust] (of [lsyr - leust - louar lo ust] , zie opm. 3.). De hindeloper taalgemeenschap gevoelt deze diphtongen als phonemen uitgezonderd ey en iy, die nog wel gesproken worden, maar die toch langzamerhand uit de „langue de tons les jours" verdwijnen en vervangen zijn door oe u en yu; we kunnen dus ey en cey, iy en yu beschouwen als phoneemvarianten. Het hi. dialect vertoont een sterke neiging tot het gebruik van monophtongen. Heel wat woorden die in 't fri. gesproken worden met diphtong, hebben in 't hi. een monophtong: fri. boātskip = hi. [bo:tskip] Vgl. ook woorden als hi. [fi:r] [sku:la] vuuy, [di:r] - duur, [sti:ra] skoāle „ hoāne = „ [hænj sturen, [hcezan] - kousen, [fütn] [stiilan] - stoelen, [raa] - rood, „ f u oten [braa] - brood, [daa] - dood, [sku:n] = skuon „
„
--
„
—
„
„
43
[haa] : hooi, [f1e:zoj - verliezen, = hi. [fli:ria] [ku:] - koe, [ki:] - koeien, [ls:f] = „ [bistar] lief.. (met semantisch verschil) . Voor het nwfr. zijn stijgende diphtongen kenmerkend: sko āla, skuora; in het hi. daarentegen komen alleen dalende tweeklanken voor: Vgl. [ba im, ha ix, a ix] , - oog, fri. ni ogen = hi. [nceign] [hi jot] - hi f gee ft,t, [hi f j ouwer = „ [fæy3r] dwEit] - hii doet. In het fri. brengt woordverlenging dikwijls accentverspringing mee (breking): beam - bj6men, f bet - fuoten; in het hi. geeft verlenging nooit aanleiding tot accentverspringing: hi. [baim - baiman, fu: at fiitan, aix - aigan], [ik fēl wi fēla] - gevoelen; wel komt bij woordverlenging soms monophtongering voor: [wej] - weg - [wI:gns], [dej] - dag - [de:gn].
fri. fluorje
,P
„
-
Het diphtongensysteem van het hi. dialect ziet er nu uit als volgt: yu ou EŽ
oei
ai
44
=o
III. DE CONSONANTEN. Bij het samenstellen van de medeklinkerlijst heb ik er naar gestreefd de voorbeelden, in te delen in drie groepen naar gelang de betreffende consonant initiaal, mediaal (intervocalisch) of finaal voorkomt. Deze indeling leek me hierom nuttig, omdat ze ons een basis verschaft voor het bestuderen van de frequentie van de verschillende consonanten en de daarmee in verband staande functionele belasting en neutralisatie. Het hi. dialect kent de volgende consonanten: 1. p. [pare] - peer [poLa] - klein stuk land [protar] - spreeuw [sipal] - ui [lspal] - level [sēpa] - zeep [d8:p] - diep [glop] - slop [step] - jUS 4. d. [dui] - mest [drok] - druk [hi dwsit] - hij doet [skoda] - geschud [kroeda] - kruiwagen [nidal] - naald
7. f. [fi:r] - varier
2. b. [tiara] - beuren [bok] - boek [burrdan] - gebonden [doba] - put [liban] - leven (subst.) [flibia] - kwijlen — (ontbreekt)
5. k.
[kroeda] [hi ko:m] - hid kwam [h ose] - kaars, keys ['kw] - reep bouwland [doka] - pop [mska] - gemaakt [ss:k] - ziek [tsk] [dok] - doek 8. w. [wi:r] - waar
3. t. [ts:n] - tien [tbsk] - tand [twiska] - tussen [ite] - eten (vb.) [sota] - zetten [waa atia] - wachien [naa at] - nacht [noxt] - schik [hi rout] - hij loot 6. g.
[go] - goed [gala] - hooischuur [gleNt] - gloeiend [se:ga] - zaag [slap] - geslaagd [fagdxa] - misgunnen
9. s. [seks] - zes
45
[fyla] - veel [flaay] - lfauzv [gufa] - rommelpot [kčkr] - ko f f ey [nófkk] - prettig [dry:f] - dyui f [ru:f] - roe/ [dõ:f] - verdoofd
[wspa] - wonen [wrota] - hard werken [ny:war] - zonderling [hywrax] - kouwelijk [dajw] - dove (adj.)
[sdbia] - zingen [sni:Nt] - Zaterdag [fris1] - vlecht [rosa] - schuren [isko] - as [wi:s] - wijs
[o: os] - andeys [m3:Ns] - 's morgens
10. z.
12. Y.
[i:zar] - ijxer [ru:zax] - stormachtig [1iz] - liggen
[seyd] - zesde [hi doyda naa ot] - hij —
deugde niet
[be:Lax] - lichaam [graft] - graag [hi jōx] - hij gat
13. m. [mD:N] - morgen [mēnska] - mens [hi mat] - hij moet ['man] - men
[raiman] - room [damia] - dammen [bairn] [hi kxm] [hēm] - er f
16. r. [rõN] [rex] [raigia] - schoonmaken [lira] - rookvlees [brōp] - beroep ['uroxa] - overlopen [fix] - ver, MHO
46
14. n.
15. D.
[nót] - schik [naanza] = nergens [nēla] - hagel [b ó N] [aNa] - naam [gno] - genoeg [ik rdN] - ik loop [win] - wagen, wijn [ik ss:n] - ik zie
[suBa] - zingen [dui ia] - mesten [rugan] - grote spijkeys [hi saiD] - hid zong - hij ging [hi [dui] - mest
17. 1. [lira] [1s:z] [10kj3] - lokken [a1óN] - alleen [deliza] - neerleggen [silo] - zeilen [hi faal] hid viel -
18. j (i). Uestar] - gisteren [fits] - nog [is jõgn] - zij gaven [b1aaj] [gyp a ko: ia] - in bed [hi faiaa et] - hij vergat [rn3:j]
[ti:r] : kieskeurig [faarj - uiers 19. y. ^
[ik fēl] - ik gevoel [só:1]
{aaf] [i(k) gru::] - ik groei
20. h. [hir] - hier [hsrkf] - luisteren [hænj - haan
[blip] - bliiven [skrü:] - schreeuwen
[si:huxt] - zeehond
[ku:hcN] - stuk land bij Hi.
[stiux] - stiff [fi:u] : vii/ [ri:u] - gereedschap [blaay] - blauw
o p m e r k i n g e n. 1. De consonanten kan men op verschillende manieren groeperen. Een van de meest gebruikte indelingen is wel die in occlusieven ( p - b - t - d - k - g) , spirant en (f - v - s - z - x- y), nasalen (m - n - D), liquidae (r - 1 ), de beide semi-vocalen u (w) en i (j) en de laryngale spirant h, die eigenlijk op een lijn staat met de spiranten maar niet, evenals deze, een homorgane occlusief naast zich heeft. Deze indeling is gemaakt volgens de articulatiewijze (mode d'articulation) . Men kan evenwel ook anders te werk gaan en de cons. indelen naar hun articulatieplaats (point d'articulation) . Het schema zou er dan als volgt uitzien: labiale cons. p - b - f - v - m, dentale t - d - s - z - n 1 - r), palatale of gutturale (dit hangt af van de omringende klanken) k - g - x - - (h). Een derde groepering zou deze kunnen zijn, waarin tot uiting zou komen de afstand van de betreffende consonant tot de vocalen. Het is n.1. zo dat er tussen vocalen en consonanten geen absolute scheiding bestaat maar veeleer een geleidelijke overgang. Het verst staan van elkaar de op en vocalen en de occlusieven. De overgang heeft plaats via de gesloten vocalen i - y - u, die als semi-vocaal een consonantische functie hebben i - y - u, waarbij y en u als combinatorische varianten zijn op te vatten, waarvan het gebruik afhangt van de omgeving en die we beide gemakshalve door y weergeven, en de cons. r, 1, m die in verschillende talen als vocalen kunnen fungeren. Vgl. indo-germ. *podm - voet acc., *oudhr - Uier (hi. [u:r], westl. [eLdor]) en oostned. lopm, zEtņ. Meillet noemt deze 6 klanken sonanten en beschouwt ze als een groep, die, doordat ze zowel als (-
47
cons. als voc. dienst kunnen doen, tussen deze beide groepen instaan. Volgens deze maatstaf te werk gaande, zou het cons.systeem er zo uitzien: i - u - r - 1 - m - ņ dan de sonore spiranten v - z - y, de sonore occlusivae b - d - g, de doffee spiranten /- s - x en de doffee occlusieven p - t - k. 2. Deze verscheidenheid in groepering toont dat er tussen de cons. onderling tal van opposities mogelijk zijn. Knop, in zijn beschrijving van het westerschellingse consonantsysteem 1) neemt voor de cons., evenals voor de vocalen het bestaan aan van de quantiteitscorrelatie. Hij ziet in de occlusieven en de spiranten de quantiteitscorrelatie kort - lang. Voorts is er nog de stemtoon correlatie, waardoor p - t k - f - s - x tegenover b - d - g - v - z - y in oppositie komen. Tussen, b en m, d en n, y en n bestaat de nasaliteitscorrelatie. 3. Tegen de beschouwing van Knop zou men als bezwaar kunnen aanvoeren dat de naam quantiteitscorrelatie eigenlijk gereserveerd dient te worden voor de oppositie enkele cons. - geminata. Daar het verlengen der consonant echter veel meer krachtsinspanning vraagt dan vocaalverlenging, hebben de geminatae de neiging zich slechts daar te handhaven waar deze oppositie phonologisch relevant is. Vgl. frans: il a vu - it 1'a vu. In het ned. en ook in 't hi. komen ze niet voor en derhalve heeft het bezwaar tegen de zienswijze van Knop alleen theoretische waarde. 4. In plaats van stemtooncorrelatie kan men ook spreken van intensiteitscorrelatie, daar de zachte uitspraak van de b enz. gepaard gaat met een vermindering van articulatieenergie. „In hoeverre de correlatie hard - zacht in p - b enz. als een stemtooncorrelatie dan wel als een intensiteitscorrelatie is op te vatten, m.a.w. in hoeverre de zachte uitspraak van b enz. door een p lus van stembandtrilling dan wel door een minus van articulatie-energie der monddelen wordt veroorzaakt, is niet altijd wel uit te maken." VanWijk, Phon. p. 44. ,
Niet alle behandelde consonanten worden door het hi. taalbewustzijn als phonemen gevoeld. In dit verband zou ik al dadelijk de aandacht willen vestigen op de sonore palatale (gutturale) spirant y (12). Eijkman 2) constateerde in verscheidene hi. woorden de uitspraak y en achtte het dikwijls moeilijk uit te maken of deze klank occlusief dan wel fricatief was. Ook Van der Kooy 3) zegt dat de g wordt uit1) Onze Taaltuin VIII.
2) Op. cit. 126. ) T. van der Kooy, De taal van Hindeloopen, Den Haag 1937. p. 28.
3
48
gesproken als stemhebbende spirant en iets meer naar voren gearticuleerd dan in het Hollands: goo - goed, brēēge - brug. Het is zeer we1 mogelijk dat vroeger te Hi. en in 't algemeen langs de kust de y gesproken werd, zoals dat nu nog te Lemmer het geval is 1 ) . Waarschij nlij ker komt het mij voor dat zowel Eijkman als Van der Kooy hun proefpersonen gekozen hebben uit een milieu, waar onder invloed van de holl. cultuur de y gesproken werd. Op 't ogenblik komt y te Hi. alleen voor als combinatorische variant van k of g, b.v. [ssks] - zes, [ssyd] - zesde, [sydhaal] - 5 2 of [ssxtahaal], [ssxtin] - 16, [ssxtax] - 60; [hi doyda naa ot] -- hij deugde niet van [doga - hi doxt ant] - hij deugt niet. We kunnen dus y niet als phoneem beschouwen. no. 18. j (i) 2 ) is de in grond van de zaak niet anders dan een variatie van het phoneem i, j (i) wordt gebruikt voor of na vocaal en is de consonantische realisatie van i. In deze cons. functie kan i in oppositie staan met andere medeklinkers: [ii:r] - jaar, [ti:r] kieskeurig, [di:r] - duur, [wi:r] - waar, [swi:r] - zwaar, [fi:r] - vuur, ver; [ faro] - gier = mest, [para - f ara] - varen, [tar] - teren, [bar]; I bezit dus de kenmerkende phonol. eigenschap, dat ze dienst kan doen om woorden te differenti ēren. i kan als een apart phoneem beschouwd worden. De combinatie cons. -}- i, die in het fries zo dikwijls voorkomt, wordt in 't hi. weinig gebruikt: fri. [bii,istar] - hi. [bistar], hi. [tok] - dik, [suij] - zingen, [róxtj - recht, [sloxt] - eenvoudig, [fēla] - gevoelen, [stēnan] - stenen, [baiman] - bomen. In enkele hi. woorden vindt men t In deze combinatie ontwikkelt zich niet, evenals in 't fri. een overgangsklank s. vb. (tiu:na] toveren, [tii:ra] - ruzie maken, [tisLka] - tjalk. no. 19. u is de consonantische realisatie van een der phonemen y of u. In het eerste geval is y bilabio-palataal, in het tweede bilabiovelaar. Welke van deze twee realisaties in een bepaald geval optreedt, hangt af van de omgevende klanken. Evenals i kan ook u dienen tot b et ekenisdif f erenti ēring; vb. [raay] - rauw en [raar] - bizonder, [riu] rijgen en [rita] - kuur [hi het at bi ritan] - hij hee f t het bij kuren; u kan eveneens als phoneem worden beschouwd. no. 2, 4. Uit de geciteerde voorbeelden blijkt dat b alleen initiaal en mediaal voorkomt; in finale positie wordt b door neutralisatie: p. 1) Vgl. echter Siebs, Gr. I, § 129. 2) Bij de bespreking van de consonanten ben ik begonnen met de semivocalen en u.
i
4
49
Ditzelfde geldt voor d, die in finale positie > t. Finale b is tamelijk zeldzaam en dus zijn de gevallen van neutralisatie weinig in aantal; d is echter in fin. pos. zeer frequent, vooral bij subst. en praet. van sterke werkwoorden: [haant - hEndan] - hand enk. en mv., [baaNt baaNdan] , [aa ot] - amid - [aa odax], [haa ot - haa odan] - hoo f d, [binds baant - buNdan] - binden, [find - faant - f uNdan] - vinden. Nu is het mij opgevallen dat er, vooral onder de ouderen, te Hi. nog personen zijn die in de praet. als [baant] en [faant] een d laten horen en dus zeggen: [hi baand] en [hi f aand] . De jongeren zeggen alien [baant] en faant], maar dat die t een neutralisatieproduct is van d, blijkt nog duidelijk wanneer het volgende woord met een klinker begint. Dan houdt de echte t stand, terwijl de t ontstaan door neutralisatie z'n oude timbre terugkrijgt: [hi fint at go] - hii vindt het goed, [hi bint am fest] - hii bindt hem vast [hi faand at go] [hi baand am f Est] Opheffing van de neutralisatie voor vocalen is trouwens niet alleen een hi. maar een algemeen fries verschijnsel. Een in Holland wonende Fries verraadt zijn afkomst onmiddellijk doordat in zijn uitspraak de neutralisatie-t weer sonoor wordt als er een vocaal volgt, wat in de uitspraak van de Hollander niet het geval is. Vgl.: [an kilo aartapals] en [an kilo aardapals] ; [hcf hilt san hut op] en [hej hilt san hud óp]. no. 5 en 6. In het ned. zijn k en g extra-phonologische variaties; g komt slechts voor als comb. variant van k: zagduk, maar is geen phoneem. In het hi. is g een phoneem en heeft dus differenti6rend vermogen: [go] - goed, [hi ko] - hii kon, kende, [blo] - bloed; [g1: ot] Geert - [ki: ot] - gekeerd. In finale positie heeft neutralisatie plaats van g niet tot k, maar tot x : [wi jõgn - hi jõx] - hif ga f , wij gaven, [wi sogan - hi sox] - hii zag, [aigan - aix] - oog. no. 8. Als sonore correspondent van / treedt in het hi. niet v op, maar w. v komt in 't hi. niet voor. De hi. w is labiodentaal, ze komt in initiale en mediale positie voor, vb.: [wesk] - wassen, [wraaLt] wereld, [twos] - dwars, [twiska] - tussen, [sky:wraimt] - schui f yaam. Finaal wordt w door neutralisatie /, herneemt echter onder invloed van een sonore consonant of vocaal terstond het oude timbre: [sky:wa ik sky:f - je sky:wa] - schuiven, ik schuif,, zij schuiven, [ik hof - ik how ant] - ik hoe f,, ik hoe/ niet. no. 10. Voor z geldt hetzelfde als voor w : [siza - ik sis - ik siz mar] zeggen, ik zeg, ik zeg maw'. Z komt init. hier voor. no. 11. x komt alleen finaal en voor stemloze consonant voor: [azx, bE:Lax, noxt] - schik, [hi soxt] - hij ziet. Wordt als phoneem gevoeld -
50
en heeft daardoor differentiarend vermogen: [aix - aik] - aak, [roxt hi rost] - hij schuuyt, [riixt] -variant van [roxt] (bij ouden in gebruik), [rüft] - luier subst. no. 15. B is een phoneem in 't hi. en kan in oppositie tot n verschil in betekenis bewerkstelligen: [dirk] - ding, [din] - jouw bez. vnw. De oppositie g - n heeft een zeer zwakke functionele belasting. Voor k [tijk] - denken, [siDka] - zinken is B een comb, variant van n. no. 20. h wordt gebruikt aan 't begin van een woord en mediaal; echter alleen in de verbinding van twee onderling zelfstandige woorden: [likhys], [ku:hys] - koestal. Dat h als phoneem wordt gevoeld blijkt uit de talrijke opposities waarin h voorkomt: [huxt] - hond - [bunt] bont; [huNdn - fuxdan] - gevonden; [haant - baant - faant; ho: as - nx as; haal] - half - [saal] - zaal; [haix - aix] - hoog - oog; [hys - ys] - huis, ons (prop. pers.). Naast [hys] bestaat [hyzia] - samenwonen en [hysia] - w.c. 1 ) In [hyzia] en [hysia] hebben we niet te doen met de chuintanten č en ž, maar met telkens twee phonemen: z i en s -{- i. De oppositie s : z is dus in deze woorden phon. relevant. De uitspraak met č en ž komt te Hi. zeer zelden voor en wordt als vulgair beschouwd. In het hi. kunnen č en ž dus niet als phonemen worden beschouwd. In de categorie nasalen vindt men naast m - n - nog n (n mouillē, vgl. frans agneau). In het hi. komt deze klank slechts voor in enkele woorden en is dan ontstaan door combinatie van n -{- i. Deze klank is dan ook niet anders te beschouwen als een comb. variant van n. De meest voorkomende woorden zijn: [w8] - wonen, [se0jz] - karnen. Dat n een comb. variant is van n, blijkt uit wel de vervoeging van deze verba. Het praesens van [w8į ] luidt nl.: [ik wspa, du wsnast, hi wsnat]. Zodra dus de i van de infinitief uitgang vervalt, verdwijnt ook de mouillering en gaat p over in n. De oppositie p : n bestaat en is phon. relevant in {wsj] - wonen - [wen] - gewennen. Affricates (ts - tč, dz - d4 de verbindingen dus van occlusief met spirans, maar dan als ēēn phoneem opgevat, die men in 't fries aantreft in woorden als [tsi:s] - hi. [sēs] - kaas, [tsstal] - hi. [setal] - ketel kept het hi. niet. Wanneer we, om de vorming van de affricates na -
1 ) Eigenlijk luidt dit laatste woord [hys ian] . De hi. diminutieven eindigden alle op n : [faaN] meisie - [faNtian] klein meisje, [baan] boon - [bantian], evenals de verbogen vorm van het adjectief voorafgegaan door het lidw. van onbep. an : [lik] klein - [da a] de kleine jongen, maar [an likian urea] (de verbogen vorm van [lik] is [likia] ). Ook deze eigenaardigheid van het hi. dialect behoort bijna tot het verleden. Men hoort tegenwoordig: [an hysia, an likia imp].
51
te gaan het latijnse woord cera (was subst.) beschouwen, dan zien we dat zich de volgende ontwikkeling heeft voorgedaan bij de overgang van het lat. in het frans: [cēra > kiera > tiera > tsiera > ts ēra > sire] - cire. We zien dat in het hi. het occlusieve bestanddeel van de affricaat ricaat is weggevallen, dat dus het hi. de eindstufe vormt van de ontwikkeling, terwijl het fries bij de affricaat ts is blijven staan. Dat palatalisering een proces is dat nog steeds voortgaat, bewijst het hi. [m4kf - mEka - mcka] - maken, waar de mouillering van k door volgende f zich vooy k heeft gecristalliseerd in de vorm van f. Naast [mEikia] hoort men te Hi. ook [m€ftj], dat ontstaan is onder invloed van fr. [maits ia] , of, wat waarschij nlij ker is, een stufe is in de ontwikkeling van ki tot s. We hebben gezien dat quantitatieve verschillen als bij de vocalen, bij de consonanten ontbreken. Wat Knop quantiteitsoppositie noemt bij de cons. is niet anders dan de tegenstelling occlusief - spirant. Geminatae komen in 't hi. niet voor. Er bestaan bij de cons. echter wet qualitatieve verschillen b.v. bij y en 1; wanneer we de woorden wil en do/ uitspreken, dan merken we terstond dat de 1 van wil veel meer voor in de mond wordt gesproken dan die van dol. Er bestaat dus tussen deze beide realisaties van het phoneem 1 qualiteitsverschil. We hebben deze beide realisaties aangeduid door 1 en L. 1 wordt gebruikt na palatale vocaal, L na velaar. Er zijn echter streken, in ons land waar na pal. voc. L wordt gesproken (o.a. het Westland), waar men dus zegt: hij wiL WcL. Andere talen, o.a. het frans kennen momenteel alleen nog de linguale l (1). Dat wil echter niet zeggen dat L daar nooit heeft bestaan. „La liquide 1 devant une consonne se prononKait dēj ā en, latin d'une f avn ēpaisse (pinguius) d'aprēs les tēmoignages des grammairiens du 4e et du 5e siēcle. Il faut entendre par lā qu'elle s'est vocalisēe en passant d'abord p ar 1 vēlaiye (L) dont ou retrouve anj ourd' hui 1' ēquivalent dans les langues slaves." (Bourciez, Precis historique de phonētique franĢciise, p. 246.) In het lat. en het oud-frans kwam L dus voor en heeft zich na een voc. en voor cons. gevocaliseerd tot u. Dit was natuurlijk alleen rnogelij k wanneer het articulatiepunt hoe langer hoe meer in de keel kwam te liggen: alba via aLba > aube, vulg. lat. alcunu via aLcunu > aucun. Ook in 't ned. en in 't fri. kwam L vocalisatie voor. Vgl. du. alt - ned. oud - /ri. [ . In dit opzicht is het hi. archaistisch: het heeft de vormen met L bewaard. L-vocalisatie komt te Hi. niet voor. Vgl. [aaLt] - oud, [saaLt] - zout, [kaaLt] - koud, [ho:Lt] - hout, [ko:Ldam] - Koudum, [da waaLdan] - de Wouden. Qualiteitsverschil bestaat ook tussen de beide realisaties van het 52
phoneem r (r dental en R uvulaire) . In 't algemeen kunnen we zeggen dat R in 't fri. en in 't hi. momenteel zo goed als niet voorkomt. In 't hi. is r voor dentale consonanten uit de uitspraak verdwenen. Na korte op en velare vocalen had die verdwijning plaats zonder spoor na te laten: [wot] - w ord, zvordt, [hat] - hard, [hi bat] - hii beurt, [gabat] - gebeurd; na de andere vocalen bleef een zeer korte o klank over: [faa 0t] - m art, [baru: ot] - beroerd, [he 0t] - hart, haard, hert, [s 0tn] - erwten, [ge os] - gras, [gI: 0t] - Geert, [bl ot] - baard, [hi waa ot] - hi1 werd.
In de laatste serie woorden hebben we eigenlijk te doen met een diphtong, waarvan de tweede component een zeer kort uitgesproken o-klaņk is. Dat ik de kianken combinaties Eo - Io enz. niet tot de diphtongen heb gerekend ligt hierin, dat er nog andere woorden zijn, waarin zich voor de cons. een o klank heeft ontwikkeld die niet uit een andere klank is ontstaan en als een voorslag van de volgende medeklinker moet worden beschouwd. (Zie blz.. 39 vv.) Bij iedere consonant kan men drie phasen onderscheiden: 1. de aanloop om tot het contact te komen, de arrivēe. 2. het contact zelf. 3. de verbreking van . het contact, de rup ture. We hebben in het hi. dus tweeerlei realisatie van de phonemen T, S, N, L, ēēn waarvan de arrivēe palataal is en ēēn met velare arrivēe. Dit qualiteitsverschil bestaat ook in andere talen. Wanneer ik zeg: dit en bot dan zijn de twee 6 realisaties niet precies dezelfde. Bij dit heb ik te doen met een t met pal. arrivēe, in bot heeft de t een velare o,rrivēe: Het is dus een verschijnsel dat algemeen voorkomt. Het bizondere van het hi. dialect is echter dit, dat die pal. of vel. arrivēe niet wordt geconditionneerd door de voora f gaande vocaal. Na p al. voc. treft men soms ot, os, N, L aan, na velaar at, as, n, 1. Vgl. [iELt] - geld, [krl: os - no: as, so:1]. Bovendien kunnen in 't hi. deze beide realisaties in oppositie staan en verschil in betekenis bewerken. Het qualiteitsverschil van de cons. kan dus phonologische waarde hebben; vgl. [naa ot] - niet, [naa at] nacht; [haa ot] - hoo f d, [haa at] = haat; [to:ost] - dorst, [het to: ast] - wat dacht je, van: [het to:tst du]; [heLt] - held, [helt] - helft.t. Zijn nu ot en a t, os en as, n en N, 1 en L, omdat ze betekenisverschil kunnen veroorzaken, verschillende phonemen? Volgens deze voorbeelden wel, maar volgens het hi. taalbewustzijn eigenlijk niet. De hi. sprekende is zich niet bewust dat door dit qualiteitsverschil betekenisverschil wordt teweeggebracht. Als men hem er op wijst, is hij verbaasd en ontkent eerst dat er qualiteitsverschil zou zijn. Toch vergist hij zich nooit in het gebruik van at en ot enz. Dat wil dus -
53
zeggen dat hij onbezvust terdege dit qualiteitsverschil aanvoelt. De phonologische waarde van dit qualiteitsverschil, gevoegd bij het feit, dat het hi. taalgevoel, zij het dan ook in zekere zin onbewust, deze beide realisaties scherp onderscheidt (het gebruiken van de ene realisatie in plaats van de andere zou een belachelijke indruk maken), geeft ons het recht hier te spreken van verschillende phonemen. We hebben dus enerzijds de phon. ot, os, N, L (velare arrivēe) , anderzij ds de phonemen at, as, n, 1 (palatale arrivēe). Over het phoneem zijn van de behandelde consonanten kan ik verder kort zijn; het feit dat ze in de volgende series woorden betekenisverschil veroorzaken, wijst er m.i. voldoende op dat het taalbewustzijn ze gevoelt als verschillende phonemen en tevens dat vervanging door andere cons. taalverminking zou zijn. [pare] - peer last [lest] [boLa] -brood, stier [bare] - beuren [rest] - rust [pL] - col [fare] - varen [jest] - gist [soLe] - zullen [tare] - etren (fig.) [nest] [wma] - willen - nest [smara] - smeren [felt] - vast [ror a] - oriel [spars] - gespaard [du kest] - je kunt [swoL] - zweren (lett.) [kar] - kar [most] - meest [toL] - tellen [jar] gier (mest) [test] - test [stoLe] - verb. vorm v. [stoL] - stil [haix] - hoog [hi ko] - hid kon [rat] - geraden [six] - oog [go] - goed [lot] - gelaten [graix] - graag [bib] - bloed [ik sit] - ik zet
[sttDa] - zingen [rune] - spijkey in dijkpalen [tuna] tong [saig] - zong [saik] - zaak [sprain] - strong (vb.) [spraik] - spraak Resell] -lessen [le:zn] - het lezen [ked] - hit [ksnj - kunnen
[hysia] - w.c. [sóbj] - zuigen [(fa) somia] - verzuimen [hyzia] samenwonen [tób] - tobbe [sy:vr] - zuiver [toma] - duim [siifat] - suffert [spoL] - spel [aix] [smoL] - smal [aik] - aak [spite] - spijten [graft] [smite] - gooien [hajk] - haak Aan de hand van het besprokene kunnen we nu het consonantsysteem van het hi. dialect opbouwen. We mogen echter niet volstaan met ēēn tabel, want niet elke consonant komt in alle drie de posities voor. Ik geef daarom drie lijsten, ēēn voor de medeklinkers in initiale positie, een voor de medeklinkers in mediale positie, en ēēn voor de medeklinkers in finale positie. Ze zien er als volgt uit: 54
a) initiaal.
h
k
g
—
t
d
s
f
P
r —
w
m
b) mediaal.
1 - (L)
u
h
k
g
—
—
D
t- (0t)
d
s - (os}
z
n - (x)
p
b
f
w
m
r
c) finaal.
1-(L)
k
u
--
--
x
r --
B
t - (0t) ---
s - ( es) --
n - (N)
p
f
m
—
--
Over het begrip neutralisatie sprak ik op pag. 36. Bij de consonanten is neutralisatie een veelvuldig voorkomend verschijnsel. Ze kan veroorzaakt worden door naburige klanken of door de structuur van het hele woord. In het eerste geval -- een assimilatieverschijnsel — spreekt men van kontextbedingte, in het tweede geval van structurbedingte neutralisatie. 55
Gevallen van de laatste zijn o.a. het dof worden van b - d - g - w - z in finale positie (p. 49-50), het sonoor worden van x, f, s in mediale pos. Kontextbedingte neutralisatie vertoont het hi. in de volgende gevallen: a) pb > b [so buDkan] [sip-f-buBkan] - soepbenen tb > db [in dad bot] [in dat bot] - in dat bed kb > gb [hi het am sg barn] [ek baxt] - hij heeft zich ook gebrand fb > vb [an le:wborr] [ls:f bon] - een lief kind - leesboek sb > zb [ls:zbõk] xb > gb [hi sog banaaut] - hid keek benauwd of yb [hi soy id. » In deze gevallen heeft het hi. regressieve assimilatie, evenals het ned. b) pd > bd [ik sal het in at sob dwaan] ik zal wat in de soep doen [sip dwaan] td > d [naa o dwaan] -[naa ot dwaan] - niet doen kd > gd [sg dwaan] [ek d.] - ook doen fd > vd [ik how dat naa ot] ik hoe/ dat niet sd > zd [at hyz dat ik kaipa hē] - het huis dat ik gekocht had - hij zag dat xd > gd [hi sog dat] [sox] of yd [hi soy dat] Hier heeft het hi. regressieve ass., het A.B. ook, maar de vulgaire taal heeft hier progressieve ass.: het huis tat ik gekocht had, ik hoef tat niet. . c) pg > bg [iz at sob gaar] - is de soep gaar? tg > dg [o bid gaan] - naar bed gaan kg > g [s graix] [sk graix] - ook graag fg > vg [ik how gin ti:] - ik hoe/ geen thee sg > zg [nei hyz gaan] - naar huis gaan xg > h [ik so gaau] [sox gaay] - ik zag gauw id. of yg [ „ SoY ] In het hi. is in geval c) de assimilatie regressief, in het ned. progressief: [is to sup xaar] [naar bet xaan] enz. In korte, onbetoonde woorden wordt finale 1 door de initiale cons. van het volgende woord in niet verzorgde spreektaal volledig geassimileerd: [ik he t a sEit] [al sEit] - ik heb het at gezegd enz. gezien si:Nt] gedaan dēnt] - [ „
„
iuNt]
56
-
gegeven
Ook de w (f) ondergaat, hoewel in mindere mate, dit lot: [ik he t si:Nt] [hsf] - ik heb het gezien [ik he ii bagrEpan] - ik heb u begrepen De frequentie van de consonanten loopt nogal uiteen. Daarmee in
verband is de functionele belasting van de cons. opposities ook verschillend. Sommige opposities hebben een zwakke, andere een sterkere functionele belasting. Zelfs is de funct. bel. van sommige opposities in bepaalde omstandigheden gelijk aan nul. Op pag. 45-47 zagen we in welke posities de verschillende consonanten voorkwamen. Aan de hand van deze gegevens kunnen we het volgende constateren: Van de opposities / - w, s - z, x - y, in initiale positie is de functionele belasting gelijk aan nul. De opposities f - w, s - z, - n in mediale positie zijn zwak functioneel belast. In finale positie is de funct. bel. van de opposities p - b, t - d, k - g, f - v, s - z gelijk aan nul. De opp. h - andere cons. heeft alleen in in iti a le pos. een vrij zwakke funct. belasting, evenals de opp. - andere cons. in finale en mediale positie. Alles bijeen genomen hebben de opp. p - b, t - d, k - g de sterkste funct. bel.; dan volgen f - w, s - z, - andere cons., h - andere cons.; van de oppositie x - y is de funct. bel. gelijk aan nul.
57
DEEL II DE KLANKEN VAN HET HINDELOPER DIALECT IN VERBAND MET DE KLANKEN VAN HET OUDFRIES.
I. DE VOCALEN.
§l. De oudfriese a vertoont in de overgang naar het hi. de volgende ontwikkeling: a) ofri. a > hi. a. lappa - Jape] - lap, hlakkia - [lakia] - lachen, achta -- [axt] - acht, macht - [mart] - macht, barna - [baNe] - branden, fara - [fare] - varen, flarde - [flada] - flarde, ook scheldwooyd tegen kinderen, part - [pat] aandeel, swara - [swar] - zweren, swarde - [swada] zwoord, swart [swat] - zwart, waria - [warj] - (in [bawaria] - bewaren, [hyz waria] oppassen), hals - [haLs] - hals. b) ofri. a > hi. aa (verlenging). flax - [flaaks] - vlas, nacht - [naa at] - nacht, wachtia - [waatj] wachten, kamp - [kaamp] - kamp, band - [baaNt] - band, brand [braaNt] - brand, hand - [haant] - hand, land - [laaNt] - land, sand [saarrt] - zand, to gadera - [ta gaara] - samen, warm - [waaram] waym, ald - [aaLt] - oud, kald - [kaaLt] - koud, wald - [waaLt] - (in: [da waaLda] - de Wouden], wrald - [wraaLt] - wereld, half - [haal] - half. c) of r. a > hi. E. stapa - [step] - stappen, habba - [hsw] - hebben, lathia - [lEda] laden, wakia - [w'Ekia] - waken, jagia - [ fEfa] - jagen, klagia - [k1E:0] klagen, hasa - [hEza] - haas, nama - [nema] - naam, skamia - [skcmfa] schamen, harkje - [hsrkf] - luisteren, halia - [hslj] - halen, kalde [keLt] - kou, bitalia - [btslf] - betalen 1 ) .
-
d) ofri. a > hi. i. branga - [bripa] - brengen, angel - denken.
- engel, thanka 1 ) - [tiDka]
-
§ 2. De oudfriese A. a) ofri. ā > hi. aa. 1
) Sommige van deze woorden hebben in het laat oud fri. een vorm met e. -
-
61
hā - [haa] - hooi, hwā - [waa] - wie, blāt - [blaa at] - bloot, grāt [graaat] - groot, slat - [slaa 0t] - sloot, dāth - [daa] - dood [subst], sāth [saa] - we/put, brad - [braa] - brood, dad - [daa] - dood, [adj], lad [laa] - load, rād - [raa] - rood, had, hAVed - [haa ot] - hoo f d, *f āvne [faaN] - meisie, Ast - [aa ast] - oost, Asterside - [aa astarsi:da] - oostkant, bane - [baan] - boon, gān - [gaan] - gaan, lān - [laan] - loon, tāne [taana] - teen, stan - [staan] - staan, Are - [aar] - oor, j āder - [iaar] uier, pāl - [paal] - paal, dāw - [daaua] - dauw, nāwet - [naa ot] - niet, dāia - [daaia] - hete spijzen kunnen verdragen, kāi - [kaai] - sleutel, klāi - [klaaj] - klei. b) ofri. ā > ai. kāpia - [kaipia] - kopen, bāken - [baikan] - baken, Age - [aix] - oog, wāgia - [waigia] - wagen, dāf - [daft] - doo f , hāch. - [haix] - hoog, bām - [bafm] - boom, krām - [kraim] - kraambed, pram - [praim] -
praam.
c) ofr. A > hi. s (E:). thā - [de:] - toen, j āta- [fs 0t] - gieten, Ak - [sk] - ook, drāga - [drs:go] dragen, māga - [mc:g] - maag, mast - [mcst] - meest. d) ofri. ā > hi. a. klāth - [klat] - (komt alleen nog voor in [daaklat] - doodskleed). e) ofri. ā > hi. 6: o:. hāp - [hó:p] - hoop, stapel, wel to onderscheiden van [ho:p] - hoop, verwachting, drām - [dró:m] - droom, strām - [stro:m] - stroom. Naast barna (§ 1, a) komt in het ofri. voor berna, naast swara, swera en swora. In § 1, b zien we dat ofri. a in 't hi. verlengd is tot aa voor liquida of nasaal, gevolgd door dentaal of labiaal. Alle nieuwoostfri. en noordf ri. dialecten vertonen dezelfde verlenging voor fin. id. In de meeste westfri. dialecten is a voor ly reeds vroeg verlengd, men vindt in 't owfri. hael naast half in alle texten. De nwfri. vormen, zijn [hI:L, kI:L] - kal f , naast hi. [haal] en [kaal]. De hi. Zeemansalmanak voor 't jaar 1679 geeft alleen de vorm haal (214). In ald, wrald, kald heeft in de meeste wfri. dial. vocalisatie plaats gehad van 1 via L tot u, die dan al of niet met a tot o: is samengesmolten. In 't hi. had deze vocalisatie niet plaats: [aaLt], kaaLt] . 62
Vgl. ook Schierm. [aayt], nw.fri. [o:t, so:t]; ohd. alt; os. ald; ags. Eald; nwfri. [koydm]; hi. [kó:Ldm]. De uitspraak van hi. [aaLt, kaaLt ] enz. toont een zeer velare 1; over het verschil tussen 1 en L, it en N, heb ik in het phonologische gedeelte reeds uitvoerig gesproken. (Zie blz. 23, 53). In to gadera is intervoc. d waarschijnlijk via d uit de uitspraak verdwenen 1) ; het samenvallen van beide syllaben heeft verlenging van a - act ten gevolge gehad. De rekking a - aa was in het fri. omstreeks 1500 een feit. In de Zeemansalmanak voor 1679 komen vormen voor als: behaalden 210 - behouden, part. perf., kaald 232 - koud. Ofri. nacht > hi. [naa 0t]. Hier is in 't hi. x uit de uitspraak verdwenen, evenals in 't engels en oudnoors. Vgl. ohd. naht, os. naht, ags. neaht, waarnaast de vorm [n'ht] (met korte klinker) voorkwam. De h (= gutt. x) werd onder invloed van de palatale vocaal, gepalataliseerd en viel, onder vocaalverlenging uit in 't middelengels: [nit]; i werd gediphtongeerd tot if, : [niit] waarna differentiēring plaats had van de componenten: [not > nait]; on. n ātt. Waarschijnlijk is na verlenging van a - aa, x gepalataliseerd tot x' (ich-laut), vervolgens tot (j) en daarna weggevallen. De neiging tot het wegyallen van x vertoont zich op verschillende, ver uiteenliggende plaatsen in het germaanse taalgebied, nl. het neng., het on. en het hi. Welter, ,
Die niedey f yaenkischen Mundarten im nordosten der Provinz Luettich, Haag 1933, vermeldt dat in het dialect van Montzen, in de verbinding acht, x onder rekking van a is weggevallen: [A, . t] - acht, [ā . tar] - achter, [då . t] - dacht, [mā . t] - macht, [nā . t] - nacht, [vrā . t] - vracht 2 ) . De veronderstelling dat deze dialecten elkander zouden hebben beinvloed, moet worden afgewezen. Het komt mij voor, dat we hier te doen hebben met een algemene tendens, die over heel het gebied latent is gebleven, maar in sommige dialecten tot uiting komt. x is eveneens weggevallen in hi. [t3:t] - dacht, nwfri. [tort] , [bro:t] bracht, nwfri. [broxt], [do: atar] - dočhter, [waa atia] - wachten. Ook hier was de ontwikkeling waarschijnlijk [tort] > [to:x't] > [to: it], waarna i is weggevallen, na aan de t een pal. voorslag te hebben gegeven. De Molkoyyey Sang, die Dr F. Buitenrust Hettema uitgaf in de Fr. Volksalmanak 1888 3), en die aangeduid wordt op blz. 311 van de Cat. van Fr. taal- en letterk., geeft: wa tooit - wie dacht; -
1) Van Haeringen: Tijdschr. voor Ned. taal- en letterkunde, 46, 1 vv., Nieuwe
Taalgids 31, 103 vv. 2) Op. cit. § 5. ) Uitg. Coop. Handelsdrukkerij, Leeuwarden 1887.
3
63
in Z komen voor de vormen: brooten - byachten 230, toot - dacht 206,
broot - bracht 206, tooat, 236, waarin a ongetwij f eld een aanduiding is van de voorslag van t; vgl. rooan - lied 220, dat uitgesproken wordt [ro:n] (= [ro: 0n]), kooast, mooast - kon, moest, 238, spr. [ko:st], [mo: ast]. De palatale voorslag van t, s, n enz. trok dus toen reeds de aandacht van de schrijvers. Ze zonnen op een middel om ze weer te geven. Dat ze daarbij niet het meest geschikte letterteken, hebben gekozen (immers de voorslag is een zwakke a klank), toont weer eens te meer, hoe uiterst voorzichtig men moet zijn bij de vaststelling van de waarde der tekens in de verschillende texten. Vgl. neng. daughter, < ags. dohtor, middeleng. doughter. ou wordt in 't m.eng. o:, zoals nu in 't neng.; h wordt palataal evenals bij night en verdwijnt langzamerhand. Over deze verdwijning zij n nauwkeurige feiten niet voorhanden. Welter: op. cit. § 33, deel mee, dat in het dial. van Montzen, o en u voor xt worden gerekt, waarbij x uitvalt: [dog . tar] - dochter, [lua . t] - lucht. § 1, c. In 't nwfr. gaan de zwakke verba van de 2e klasse in Infinitief, le. pers. sing. en plur. praes. uit op ia. Deze uitgangs heeft volgens Siebs (Gr. I, 1180) de voorafgaande vocaal gemouilleerd en is zelfs met voorafgaande g tot i samengesmolten. Deze verklaring moge juist zijn, ze is echter niet voldoende voor het verschillende resultaat in de volgende woorden: ofri.
halia skamia wakia kāpia wāgia j agia klagia makia hlakkia
>
hi.
[hElia] [skEmia] [w'ckia] [kaipia] [waigia] [iEia] [klEia] [mEikia] [lakia]
In al deze verba heeft mouillering plaats gehad van de geaccentueerde vocaal via de tussenliggende consonant. Want in eerste instantie is het deze consonant die wordt gemouilleerd (mouillering = verbreding van het articulatiepunt en verslapping van de organen) . Dikwijls cristalliseert zich deze mouillering van de consonant in een i die de cons. voorafgaat en dan de vocaal beinvloedt, of ermee samensmelt zoals in hi. [h6lj, skEmia, wEkia] . Bij [kaipia] en [waigia] (althans wanneer dit laatste geen leenwoord is) is, misschien vanwege ā, de mouillering minder krachtig geweest en is bij cif blijven staan, m.a.w. de cristalli64
serings i was niet sterk genoeg om a te palataliseren tot E. Bij [ iE ia] en [k1ej] heeft mouillering van g plaats gehad, maar hier is niet alleen de arriv ēe van de cons. gemouilleerd met als resultaat de crist. i; hier heeft de hele cons. zich begeven in de richting van i, welke i met a is versmolten tot e, resultaat [feio, k1Eia]. In ofri. hlakkia is de ortographe kk wellicht een aanwijzing dat we hier te doen hebben met een zeer sterke consonant, die in 't hi. zich met succes tegen mouillering heeft verzet. Het verschillend resultaat van de mouillering moet m.i. dan ook ten dele worden gezocht in het zwak of sterk zijn van de consonant; maar ook de mogelijkheid van een verschillende syllabenverdeling heeft dikwijls o . a. in het oudfrans geleid tot vocaaldif f erenti ēring. In hoeverre deze mogelijkheid als actieve factor gewerkt heeft bij de mouillering van de geaccentueerde vocaal in het hi., is een kwestie, die nog geheel bestudeerd moet worden. § 1. d. branga (owfri. bringa, andere vormen brenga, brendza) , vgl. ohd. bringan, os. brengian, ags. bringan; en thanka (andere vormen thantsa, thenzia, tensa, tinsa) , vgl. ohd. denken, os. thenkian, ags. dencan. Van deze verba is al vroeg a door i umlaut, vooral onder invloed van 3e pers. sing. praes, die het meest werd gebruikt E geworden. In het nwfri. heeft de sluiting van de vocaal zich doorgezet tot het stadium I [briij, tTDka] in het hi. tot het stadium i [tig ka - brip a] . § 2. a. ofri. Waved (lat. caput, ohd. houbit, os. ho bid, ags. h ēaf od, mnl. hovet) . We zien voor dit woord in het lat. en in de verschillende germ. dialecten een telkens groter verzwakking van de lat. bilabiale occlusiva. p : ohd. b, os. b mnl. en ofri. v. Tenslotte heeft natuurlijk neiging over te gaan in u. Dit heeft inderdaad plaats gehad in 't ofri. voor tautosyllabische consonant. dv > du. by. Wangeroog hāud, Hattstedt hood. Ook hi. [haa ot] (spr. haa-ot met zeer korte o klank) moet teruggaan op hāud. u is weggevallen na aan de volgende consonant een velare voorslag te hebben meegedeeld ( 0 t), of liever na de arrivēe van de volgende cons. velaar te hebben gemaakt . ) Ofri. nāwet (ohd. niwiht os. niowiht, ags. nāwuht > nāht > noht > ne. not) . In oofri. vindt men n āwet - nāuwet - nāut. Op deze laatste vorm, die dus ook in 't owfri. moet hebben bestaan, berust hi. [naa ot] (u is weggevallen en heeft de arriv ēe van t velaar gemaakt) . Ofri. *favne. In verschillende germaanse dialecten, ook in 't fri. komt afwisseling voor van mn en bn (vn). Naast ofri. famne - fomne fovne (oofri. fovne, Saterland f oone, Wursten foun), heeft dus naar alle waarschijnlijkheid ook een (niet gevonden) vorm *f āvne bestaan. Op deze vorm *f āvne berust hi. [faaN] (spr. faa-on met zeer korte o klank) . ,
^
,
5
65
*f āvne > *faun > [faaN] (n, met door wegvallen van u, velare arrivēe) . Aan de onder § 2, b. genoemde voorbeelden zouden de volgende kunnen worden toegevoegd: ofri. avent ūre > hi. [aiwanty:r], hamer [haimar], kamer - [kaimar], faken - [f aik], naken - [naikan] - naakt, sake, seke - [saik] - zaak, smaka - [smaik] - smaak, waarvan de a, die oorspronkelijk kort was, reeds in 't oudfries door rekking overging in ā (behalve kamer). Dat de overgang ā > ai in Hi. reeds voor 1679 een feit was, bewijzen de volgende vormen uit Z : haaiven - haven, 192, graaiv - gyaal, 194, haaig - hoog, 194, faaik - vaak, 202, aaig, - oog, 202, ferkaaip - verkoop, 202, baaimen - bomen, 218, den Haaig - den Haag, 212, paaipen - papen, 220. De overgang heeft plaats voor labialen en gutturalen en is waarschijnlijk het resultaat van diphtongering van a tot dd, gevolgd door differentiatie van de beide componenten, waarbij de niet-geaccentueerde component, zoals meestal, het meest aan wijziging was blootgesteld: dd > de > di. De neiging om a als ai uit te spreken moge dan te Hi. realiteit zijn geworden, ze bestond ook te Leeuwarden (Fokkema, Stadsiyies, N. 104); Waling Dijkstra geeft, wanneer hij in De Silveren Rinkelbel iemand uit Leeuwarden sprekend invoert, de a klanken weer door aai. (S. R. uitg. Telenga, Franeker, 1930, p. 29 vv..); en te Dokkum waar volgens Winkler 1 ), geciteerd door Fokkema, blz. 104, „de laatsten ( = de Dokkumers) deze klank ( = a) in sommige woorden enigszins als aai uitspreken, b.v. laaiken - taken, hi. [lskn], saaik - zaak, graaig". Uit de beide laatste voorbeelden van Z blijkt tevens de neiging om ndl. woorden waarin ā voorkomt, met ai uit te spreken, een neiging die tot op heden te Hi. is blijven bestaan. Men hoort nu nog: [den haax] en [den haix], [waD] en [wain] - wang. Trouwens ook de zo ēven genoemde woorden: [aiwanty:r, haimar, kaimar] zijn leenwoorden. § 3. De oudfriese e. a) ofri. e > hi. ē. enda - [ēnt] - eind, endigia - [ēndagia] - eindigen, genzen - [gēnzan] gegaan, stenzen - [stēnzon] - gestaan, fela - [Ma] - voelen.
-
b) ofri. e > hi. e. f orj eta - [kjst] - vergeten, let - [let] - laat, meta - [meta] - meten,
1
66
) De noordned. tongvallen, Leiden 1899, bl. 477.
to beke - [ta bsk] - achteruit, sex - [seks] - zes, steka - [steka] - steken, efter - [6ftr] - achter, besta - [best] - best, flesk - [fleck] - vlees, gles [glss] - glas, kessen - [kssn] - kussen, lest - [lest] - last, recta - [rssta] yusten, wenia - [wsp,a] - wonen, wenna - [wsno] - wennen, erg - [srx] opzet, kwade bedoeling, gers - [g6 0s] - gras, hert - [hc 0t] - hart, harte [he ot] - hert, herth - [he ot] - haard, they - [der] - daar, elne - [sLn] - el, feld - [fsLt] - veld, helpa - [hsrpa] - helpen, jeld - [f6Lt] - geld, jelde [isLda] - gelden, jelderen - [eLdas] - ouders. c) ofri. e > hi. s:. bregge - [bre:ga] - brug, drega - [drs:ga] - dragen, lesa - [le:za] lezen, wesa - [we:z] - zijn, erm - [e:rm] - arm adj. d) ofri. e > hi. I (I:). ebba - [iba] - eb, ledza - [liza] - leggen, liggen, sted - [sti:] - stad, ekker - [īkr] - reep bouwland, jemma - [firma] - jullie, pron. pers. en poss., fenne - [fino] - Weiland, herd - [bi 0t] - baard, therm - [tirm] daym, skera - [ski:ra] - scheren. e) ofri. e > hi. i (i:). hengst - [hiDst] - hengst, erm - [i:rom] - arm, subst., herfst - [hi: ost] herfst. st. f) ofri. e > hi. a. skere - [skar] - aandeel in het verhuren van land, ferwe - [farwa] - verf, herd - [hat] - hard.
g) ofri. e > hi. o (o). treppe - [tropen] - trap, net - [not] - net, setta - [seta] - zetten, bedd [bot] - bed, bled - [blot] - blad, Bled - [glut] - glad, skedda - [skodia] schudden, gref - [grof] - gyaf, mes - [mss] - mes, renna - [roxa] - /open, bern - [box] - kind, bersta - [bosta] - barsten, fersk - [fosk] - vers, mern - [mo:N] - morgen, werd, wird - [wit] - woord, forwertha - [fawoda] veyzvorden, werk - [work] - werk, wertha - [wod] - worden, fell [foL] - vel, melka - [moLka] - melken, melok - [m3:lkn] - melk, mele [mo:l] - meel, smel - [sm3L] - smal, tella - [toLo] - tellen. -
§ 4. De oudfriese ē.
a) ofri. ē
>
hi. ē. 67
strē - [strē] - stro, skēp - [skēp] - schaap, slēpa - [slēpa] - slapen, het - [hēt] - heet, adj ., hēta - [hēta] - heten, lēta - [1ēt] - laten, stēta [stēto] - stoten, strēte - [strēta] - straat, wēt - [wēt] - nat, blēda - [b1ēd] - bloeden, brēda - brēda] - braden, broeden, rēd - [rē] - raad, subst., rēda - [rēd] - raden, sēd - [sē] - zaad, ēk - [ēk] - eik, sēka - [sēkia] zoeken, ēgen, ēin - [ēn] - eigen, frēgia - [frēgj] - vragen, kēse - [kēs] kies, lēch - [lēx] - laag, adj . 1 ), ben - [bēnj - been, stofnaam 2 ), dēn [dēnt] - gedaan, grēne - [grēn] - groen, skēne - [skēnj - schoon, stēn [stēn] - steen, hēl - [hēl] - geheel, mē1- [mēl] - maal eten.
-
b) ofri. ē > hi. I (I:). sē - [si:] - zee, slēpa - [sli:po] - slepen, j ēta - [irta] - nog, nēdle [nidla] of [nidol] - naald, hēra - [hi:ra] - horen, sēr - [si:rj - zeer, c) ofri. ē > hi. i (i:). ēvend - [i:Ntj - avond, hēr - [hi:r] - haar, subst., hēre - [hi:r] - huur, jēr - [ji:r] - jaar, stēra - [sti:r] - sturen, wēr - [wi:rj - waar, adj., sēle - [si:La] - ziel. d) ofri. ē > hi. a. bēre - [baria] - baar, subst., j ēre - [far] - gier. e) ofri. ē > hi. ai. wēpon - [waipan] - wapen, grēva - [graiwa] - graven. ( De hi. vormen zijn waarsch. leenwoorden) .
I) ofri. ē > hi. e (E:). spēgel - [spE:gal] - spiegel, to j ēnis - [tiex] - tegen, lēna - [le:na] lenen, mēna - [me:na] - menen.
-
§ 3. a. Germ. a + nas. of l -{- consonant, gevolgd door heterosyll. i of i ging in 't ofri. over in e. Deze e werd in 't nfri. e of ia of ei (voor nd) . Deze ei ,waarvan de aanvang ligt in de 15e eeuw, vindt men niet in alle nwfri. dialecten. Vgl. ofri *kēmba - kammen, wg. kāim, sat. kēme, nwfri. [ki:mj, hi. [kēm] ; ofri ēnde > nwfr. [sjn] - (ajn,) hi. [ēnt]. 1) laag subst. = hi. [lai;^]. „ 2) been, lichaamsdeel = hi. [fu: a t].
68
§ 3. b. In het wfri. wordt in sommige dialecten e -}- 1(d) > ie - i - y en in enkele handschriften > iu - io. Men vindt voor ofri. feld de volgende schrijfwijzen: fild - feld - field - fiold - fiuld. Z geeft : eolk - elk, 190, eolven - elf , 196, tu eolven oeren - om 11 uur, 202, jiold - geld, 202, kiold - kou subst., 208, heolt - houdt 3e p. s. praes., 210, heolpt - helpt 3e p. s. pr., 210, heolden - gehouden, 218, fiold veld, 218. Het 6e hoofdstuk van Mattheus, vertaald in het dialect van Molkwerum (Taalk. bil dyagen tot den Frieschen tongval door E. Wassenbergh, 1802), geeft nog de vormen: schiolden - hi. [skeLdn] - schulden, 142, viold - veld - 146. In al deze woorden draagt e of i het accent en dient o tot niets anders dan om de velare arrivēe van L aan te duiden. De uitspraak van de geciteerde woorden is dus zeker oweest : [sLk, sLwan, feLt ( ilLt) ksLt, heLt, hsLpt, hsLdan, f sLt, sksLdan] ;[hsLt] is praes. van hi. [haaLda] houden: praes. [haaLt - heist] of [haaLst] - [hut] of [haaLt] - [haaLdo]; praet. [hsLda - hsLSta - hsLda - hcLdan]; part. perf. [hsLdan]; praes 2e en 3e p. s. [heist - hsLt] onder invl. van i van de uitgang ist - ith in het ofri. Door umlaut van de 2e en 3e p. s. praes. is ofri. *waska - wassen > hi. [wsska], praes. [wcsk - west west - wsska] ; praet. [waa ask - waa ast - waaask - waa askan] ; part. perf. [woskan] . Nwfri. [mendi] - Maandag, in sommige dial. i.p.v. [mandi] door umlaut of invl. van sennendi. hi. Emsnd] - Essnd] - Zondag. § 3. c. Voor ym, ys, yk, yg is germ. a > e (erm - therm - gers) . Weliswaar komen in ofri. texten en in sommige nieuwfr. dial. vormen met a voor, maar dit zijn misschien resten van de verbogen naamvalsvormen. Vgl. hi . [s:r0m] C ofri. erm, nwfri. [i :ram]. § 3. d, e. In oofri. wordt e gevolgd door tautosyll. rd, rm, rn, rv verlengd tot ē; b.v. oofri. therm i.p.v. therm. Saterland irm < oofri. ērm. Ook van hi. [i:ram] is waarschijnlijk een vorm met ē de grondslag geweest; in owfri. texten wisselt ē af met e, b.v. erm - eerm. § 3. g. In sommige owfri. bronnen vindt men naast vormen met e (uit germ. e of umlaut van a of u) dikwijls een dubbelvorm met o. (Van Helten in K. Ac. v. Wet. Afd. lett. N.R. 1, 72) o.a. holpa naast helpa, solver naast selver, solm - selm, dol - del, sotte - sette; selm = (dat. sing. masc. van self (< selvum), selm > hi. [ssm]. Ook in nwfri. (G. J.) vindt men o en e vormen naast elkaar o.a. sotte, bod, not, molcke, tol. Een kenmerk van de Zuidhoek is dat in plaats van e, 0 of a optreedt. Hi. [wot] - woord, vgl. got.: gawaurdi. Alle wfri. dialecten hebben hier de umlautsvorm [ wit]. Alleen de hi. vorm [wzt] is de niet door ,
-
,
69
umlaut getroffen vorm. Z. geeft tal van woorden met a (6), evenals M. en H. (zie blz. 74-75) . Uit de vergelijking ,die ik gemaakt heb tussen het hedendaagse hi. en Z. is me gebleken dat Z. als document zeer betrouwbaar is; de taal ervan komt grotendeels overeen met het hi. van nu. Ten aanzien van H. en vooral van M. ben ik verre van optimistisch. Het komt me voor dat we in beide documenten te doen hebben met iemand, die, geen inboorling zijnde, getracht heeft de taal van Molkwerum weer te geven en daarbij niet geschroomd heeft zo nu en dan te overdrijven. De auteurs van H. en van M wisten dat een van de kenmerken, van het dialect van Zuid-Friesland was het voorkomen van o in tal van woorden die in de andere nwfri. dialecten e of i hadden, en hebben de o nu ook daar gezet waar ze oorspronkelijk niet stond, zo b.v. in: op in dol en gors. Te Koudum komt als voornaam nog voor [joLj = hi. [fek]. § 4. c. Ofri. ē u (< v = b) wordt ēu > j (breking) in de nwfri. dial. b.v. ēvend > nwfri. juwne, j (G. J.), [fuN]. In 't hi. is ofri. ēvend (ēwend) met syncope van e en vocalisatie van v voor consonant in de richting van u geworden tot ēund. u is daarna gesyncopeerd na eerst de arrivēe van n te hebben gevelariseerd. Resultaat: [ ē Nt' gespeld in Z. eeond, waar o niets is dan een, teken voor de velare arrivēe van N. In de 18e of 19e eeuw is ē > i s [i:Nt]. Z. geeft behalve eeond ook: steeren - sterren, 190, nu: [sti:ran], steere - sturen, 190, nu: [sti:r], heerstmis - in de her f st, 190, nu: [h.i: os (t) mas] , jeer - jaar, 192, nu [ii:r], scheeren - scharen, 194, nu: [ski:ran], heerst - herf st, 194, nu: [hi:ost], Sneeond - Zaterdag, 196, nu: [sni: Nt] , leead - lieden, 214, nu [1i: ot] . § 4. /. Ofri. e -}- g > ē of E. toiēn(st) < *gagn (onfr. gegin, ohd. gagan, gegin, os. gegin) > hi. [t iEN] . Vgl. ofri. *wegn (os. wagan, ags. waegn) > nwfri. wein, hi [win] uit *wegin, waarin g via y (palatale Y) > i. Naast ofri. *slagan > nwfri. slein, slegin > hi. [slint] - get van de zwakke part. perf. slagen = [slin] Germ. e -{- g + cons. > ofri. ē. Noordfri. sēl < *segl, Hi. [s1:1] . eg in finale positie of voor palatale vocaal > ofri. ei : ofri. lein - gelegen gaat over in hi. [left], regen = ofri. rein. In de noord- en oostfri. dialecten heeft regenen een vorm met i. Oofr. *rint < *rignith > rint (Karrharde, Sylt) . Hi. en Schierm. : [rint] , inf. [ring] . Subst. [rin]: [hi hs(t) twaa u:ran in a rin r6Nt] - hif hee f t twee uur in de regen gelopen. .
§ 5.
De oudfriese i.
a) ofri. i > hi. i. 70
hwit - [wit] - wit, tritich - [tritax] - dertig, ik - [ik] - ik, wike - [wika] - week, binda - [binda] - bidden, blind - [blint] - blind, finda - [find] - vinden, drinka - [drinka] - drinken, thing - [dirk] - ding, thwinga [twiDa] - dwingen, finger - [fiiar] - vinger, it - [ii] - eelt.
b) ofri. i > hi. I. lippa - [lipa] - lip , skip - [skip] - schip, sitta - [site] - zitten, bidda [bide] - bidden, hlid - [lit] - deksel, lidza - [liza] - leggen, liggen, sidza, sedza - [size] - zeggen, fisk - [fisk] - vis, twiska - [twiska] - tussen, winter - [winter] - winter, tilla - [tile] - optillen.
c) ofri. i > hi. s. vita - [wst] - weten. d) ofri. i > (o). winna - [wo nm] - winnen, winst - [wóNst] - winst, spil - [spL] - spel, wille - [woLa] - plezier, Willa - [w3La] - willen. § 6. De oudfriese i. a) ofri. i > hi. i. fri - [fri] - vrij, hi - [hi] - hij, wi - [wi] - wij, ita - [ita] - eten, bits [bite] - bijten, slita - [slit] - slijten, blika - [blik] - bliiken, rike [rik] - yijk, strika - [strike] - strijken, wika - [wika] - wijken, fifta [fifta] of [fiwda] - vijfde lif - [hf] - lijf , driva - [driy] - dyijven, skriva [skriva] - schyijven, stivia - [tigj] - stijven, pinigia - [pinagia] pijnigen, man - [min] - mijn, pine - [pine] - Rijn, skina - [skim] schijnen, thin - [din] - jouw, pron. poss., sil - [sil] - sluis. ,
b) ofri. i > hi. i:. ni - [ni:] - nieuw, litha - [li:e] - lijden, dulden, snitha - [sni:a] - snijden, side - [si:da] - zijde, kant, rida - [ri:da] - yijden, strid - [stri:t] - styijd, strida - [stri:da] - styijden, tid - [ti:t] - tijd, wid - [wi:t] - wijd, swigia [swl:a] -- zwijgen, wif - [wi:f] - vyouw, fif - [fi:u] - vijf , is - [i:s] - ifs, iser - [i:zar] - ijzer, risa - [rl:za] - yijzen, wis - [wi:s] - w2is, fir - [fi:r] - ver.
c) ofri. i > hi. ē. zise - [sēs] - kaas. d) ofri. i > hi. I. link - [lik] - klein, achtatine - [axon] - achttien. 71
§ 5. a, b. Germ. i > ofri. i > nofri. en nwfri. > i : [fisk, skip] > hi. T [lipa, bida] . Voor nasaal heeft in 't hi. i zich gesloten tot i, in tegenstelling met nwfri. waar i is gebleven : hi. [binds, blint, driu ka, f iD ar] . In [wintar] heeft zich ook in 't hi. i gehandhaafd, waarsch. onder invloed van de w. Voor ld en nd is reeds in het oudfri. i > i. In woorden als ofri. binda kwamen in de vervoeging ook vormen voor met i, met name de zeer veel gebruikte 3e p. sing. praes.: binth < *bindith. Onder invloed van deze vormen met i, die veel frequenter waren dan de inf. met i, heeft in 't owfri. i zich weer in alle vormen uitgebreid: nwfri. [fine, bina] , hi. [find, binda] . Ofri. skip, plur. skipu > stl. sxip, plur. sxipa. Het meerv. van skip = hi. [skip] schijnt vroeger ook in hi. te zijn gevormd door verlenging van i tot i dus [skip], plur. [ski:p]. In Z. vinden we althans de vorm skijp voor schepen, nu: [skip - skipan] . § 5. d. In deze woorden komt de zuidh. neiging voor o (o) i.pl.v. e, i weer voor de dag. Vgl. nwfri. [spül, wila, woLa, wina, wInst] . § 6. a, b. Germ. i = ofri. i. In de nieuwoostfri. dialecten is i bewaard; in de noordfri. kustdialecten is i > i; in het nwfri. (ook in 't hi.) vindt men afwisselend i en i. Germ. i -{- nas. gevolgd door spirans > ofri. i. Vgl. ohd. fimf, got. fimf, os. ags. ofri. fif. Ofri. fif > wg. fiw, stl. flu, nwfri. fi:f, hi. [f i: u] (verzwakking v. d. spirans in finale positie) . i -}- i door consonantuitval > i , ofri. ni < *niwi door wegvallen van w; ofri. *sia - naaien, gevormd naar *sist, *sith < *siwist, *siwith, eveneens door wegvallen van w. Ofri. *sia > hi. [si: a] , vervoeging als [li:a] . Tal van woorden die momenteel in Hi. met i (i:) gesproken worden, hadden vroeger een meer open vocaal die waarschijnlijk tussen i en ē werd gearticuleerd en in de hi. documenten als ee wordt aangeduid. Vgl. Z. steeren - nhi. [sti:ran] - sterren, 190, steere - nhi. [sti:r] sturen, 190, heerstmis - nhi. [hi: 0stms] - in de hey f st, 190, jeer nhi. [fi:r] - jaar, 192, eeand - nhi. [i:Nt] - avond, 192, scheeren nhi. [ski:ran] - scharen, 194, sneeond - nhi. [sni:Nt] - Zaterdag, 196, seeleead - nhi. [si:li: 0t] - zeelui, 208, seeond - nhi. [si:Nt], gezien, 214, leeod - nhi. [l ot] - lieden, 214, weeren - nhi. [wi: odan] - waren vb., 218, weer - nhi. [wi: ot], was vb., 218, tusteerd - nhi. [tósti: 0t] - toegezonden, 220, feer - nhi. [fi:r] - Vuuy, 228, jeeren - nhi. [fi:ron] - jaren, 238. Eveneens geeft Z. (192): beginzen, part. perf. van begaan, nhi. [bagēnzan], finzen, part. v. vangen, nhi. [faDa], part. [faDt], stitsen, part. van [stEka] - steken - nhi. [stetson] (216). 72
§ 7. De oudfriese o. a) ofri. o > hi. a. klokke - [k1ok] - klok, kokia - [kokf] - koken, oxa - [Dkso] - os, rogga - [rogo] - rogge, borgia - [borgia] - borgen, korn - [koN] - koren, kort - [kot] - kort, kortia - [kat ia] - korten, sorgia - [sorgia] - zorgen, word - [wot] - woord, wortel - [watal] - wortel, folgia - [faLgia] - volgen. b) ofri. o > hi. O. koma - [lama] komen, somer - [sómr] - zomer. Vgl. echter nwfri. simmer. c) ofri. o > hi. 3:.
hopia - [ho:pia] - hopen, bodskip - [bo: atskip] - boodschap, nose [no: as] - neus, dore - [do:r] - deur, tolef - [to:laf] - twaalf. d) ofri. o > hi. 6: boda - [bo: ad a] - bode, thorstich - [t6: ost] - dorstig, holt - [hó:Lt] -
hout. e) ofri. o > hi. oe. hlotia - [1ætj] - loten, rotia - [roetj] - rotten, fola - [fæk] - veulen. § 8. De oudfriese 6.
a) ofri. 6 > hi. o. hop -[hop] - hoepel, hropa - [rōp] - yoepen, blod - [blõ] - bloed, god - [go] - goed, flod - [flo] - vloed, bok - [bõk] - boek, bra - [brok] byoek, dok - [dok] - doek, hok - [hōk] - hoek, Bloch - [s1õ] - sloeg.
-
b) ofri. o > hi. 6 (o:). ho - [ho] - hoe, grope - [gropa] - mestgreppel, stoter - [stó:,tr] munt ter waarde van 121 cent, bloma - [bloma] - bloem. c) ofri. 6 > hi. o (o:). togia - [to:gia] - voortslepen. d) ofri. o > hi. u:. f of - [fu: 0t] - voet, been, god - [gu: 0t] - goederen, hod - [hu: 0t] - hoed, logia- [1u:gia] - op een hoop zetten van turf , hrof - [ru:f] - roe/ , mona [mu:na] - maan, maand, stol - [stu:1] - stoel, skola - [sku:1J - school, bloia - [b1u:f] - bloeien.
73
Oudfries dochter > hi. [dD:tr]; vgl. ohd. tohter, os. dohtar, ags. dohtor (eng. doughter), on. dottir. Evenals bij nacht, is ook hier in 't hi., het eng., het oudnoors en het dialect van Montzen (n.o. van de Belgische prov. Luik) x weggevallen, waarschijnlijk via x' (ichlaut) en i. Na verlenging van de vocaal o tot oo, met kans op dif f erentiaing waardoor het tweede element palataal werd: o o > o a, is x eveneens gepalataliseerd tot i, daarna uit de uitspraak verdwenen na de arrivēe van de volgende consonant te hebben gepalataliseerd. Voor tautosyllabische ld is o in 't oudfri. gerekt tot 6. : go1d holt > hi. [gó:Lt ho:Lt] . De nwfri. vorm goud is volgens Siebs, p. 1200, een ndl. leenwoord. Wanneer we echter de nwfri. vormen goud, hout, soudey, skouder vergelijken met het hi. [go:Lt - ho:Lt - so:Ldar sko:Ldar], dan lijkt het waarschijnlijker dat het hi. de oude friese vormen weergeeft, waaruit door autochtone ontwikkeling (i.c. vocalisatie van L) de nwfri. vormen zijn ontstaan. In het oost- en noordfries o > 6 voor rd, rn, b.v. oofri. word - word > harl. woode; owfri. word > hi. [wot], nwfri. [wilt]; oofri. horn > wg. Mn, sylt h ūrn; owfri. horn > nwfri. [hó: 0n], hi. [hoNa]. In nwfri. blijft o voor b, /, k, ht. Vgl. hi. [doka] - p o p , (oud), [dób] - drinkplaats voorvee, [dz: 0tr], [to: at] - dacht, [oksa] - os. - honing > hi. [hiinaB], Germ. o soms > u (voor nasaal) : ofri. hunig . soms wisselen o en u af: owfri. kume en kome, sumur, sumer, somer. Ofri. 6 in gesloten syllabe > nwfri. ū(e) maar hi. meestal o (§ 8, a) . Ook in Hi. komen echter vormen met NO voor: (§ 8, d) . Sommigen spreken in deze woorden u: a , bij anderen hoort men zuiver u:, b.v. [fua :at] en [fu: at] (at = t met pal. arrivēe), [stu: al] en [stu:1], meerv. [fiitan, stiilan]. Men merke op het verschil in ontwikkeling van ofri. god > hi [go] (adj . ) en [gu : at] (subst.). Germ. a > oofri. 6 voor mb en nd; in de noordfriese kustdial. wordt germ. a > 6: *16mb : lam, *komb - kam. In 't owfri. meest a maar toch vindt men ook daar vormen met o : (thochte, brochte C germ. *panhto, branhto); other > hi [ó:r] - andey, b.v. [an o:r] = een andey, hona (< germ. hano, os. hano, on. hani, got. hana), > hi. [hcen]; on aan, ohd. ana, os. an, ags. on, on. A. > hi. [u:n], Zuidhoek [ó:n], Lemmer [ænj. owfri. o > o in open lettergreep; > a in gesloten syllabe. o in open syllabe voor nasaal < germ. a. heeft zich ook in 't hi. verder ontwikkeld als oorspr. 6 : mona > hi. [mu:na] (Z. moene, 190), skola > hi. [sku:l]. In Z. vinden we o (o) in: sonne, 190 - nwfri. [sing], ronne, 190 nwfri. [rim], allonne, 190 - [alma], morke, 192 - [msrk], sommer, 194 - sImar] , begont, 196 - [bagint] 3e p. sing. praes. van [bgóN] (praes. ,
-
-
74
[bagoN - bagoNst - bagONt - bag ārra]; praet. [bags :n - ba^s:(n)st bags:n - baga:nan], of [baga: ast - baga:st - bago:st - baga: astan]; part. perf. [bgóNt]. Z. geeft als praet .de vormen begoost, 192 en begoosten, 216) , solle, 198 - [sib], wonnen, 202 - [wins] , toot, broot, 206 - [taxt, brsxt], stol, 210 - [stil], tolden, 216 - praet. v. [u:ntaLa] = aantrekken van kleyen, koom, 218 - [kaam], trotteen, 222 - [tretjon], born, 222 [bs:n], j er worden, 224 - [iar wūdan], M. geeft:: wuodden - hi. [wodn] - nwfri. [wüdn] - geworden, op in dol - hi. [op an del] - op en neer, waarschijnlijk een overdrijving van de schrijver, wa tooit - hi. [wa ta: at] - wie dacht, two - hi. [twaa] - twee. H.: woarden : hi. [wodon] - woorden, solt - hi. [snot] - zal het, so - hi. [so] - zo, nwfri. [sa], sol - hi [saL] - zal, hort - hi. [hs ot], hart, waarschijnlijk overd,reven, korsse - hi. [ks osa], - kaars, idem., soim - hi. [ssm] - zel f , jimme solle - hi. [ ilma ssLa] - jullie zullen, jolne - hi. [sLna] - el, gors - hi. [gs os] - gras, overdreven. -
§ 9. De oudfriese u. a) ofri. u > hi. u. fugel - [fugal] - vogel, funden - [furtdan] - gevonden, grand - [gruxda] grond, hund - [huxt) - hond, hundert - [huxdat] - honderd, mund [muNt] - mond, pund - [punk] - pond, under - [uNder] - onder, wunde [wurrda] - wond, dung - [dug] - mest, drunken - [drugkan] - gedronken, tunge - [tuna] - tong. b) ofri. u > hi. 6 (o: ). duga - [dóg] - deugen, truch - [tró] - door, krumb - [króm] - krom, sumia - [somia] - in [fosómj] - verzuimen, sumur - [somar] - zomer, sunne - [soNa] - zon, tunne - [t ONa] - ton, burna - [b o Na] bron, skulder - [sko:Ldar] - schouder. -
§ 10. De oudfriese ū. a) ofri. ū > hi. u. thū - [du] - ^ij brūka - [bruka] - gebruiken, būk - [buk] - buik, dūka - [duke] - duiken, lūka - [1uk] - trekken, fūka - [fuk] - /nik, rūm - [rum] - ruim, adj. en subst. ,
b) ofri. ū > hi. u:. kū - [ku:] - koe, hlūd - [Iu: 0t] - luid, krūd - [kni: 0t] - kruid, skūva [sku:] - een schip met de boom voortduwen, thūsend - [tu:zon] - duizend,
75
dūra - [du:ra] - durven, dūria - [du:ria] - duren, būr - [bu:r] - boer, mūre - [mu:ra] - muur, skūre - [sku:ra] - schuur, sūr - [su:r] - zuur, ūder - [u:r] - speen, ūre - [u:rj - uur. c) ofri. ū > hi. y (y:) •
slūta - [slyta] - sluiten, skūte - [skyta] - schuit, sprūta - [spryta] spruiten, ūt > [yt] - uit, ūtsprūta - [ytspryta] - uitspyuiten, skūva [sky:wa] - schuiven, hūs - [hys] - huis, hūsia - [hyzia] - wonen, ūse [ys] - ons, brūn - [bryn] - bruin, tūn - [tyn] - tuin, aventūre - [aiwanty:r] - avontuur, fū1 - [fyi] - vuil, alleen gebruikt v0or eieren, skūl - [skyl] verborgen, vgl. ndi. schuilen. § 9. a, b. Voor nasaalgroepen is de germ. u in het oudofri. > u : iung, tunge, wunnon (pract. v. winna), drunken (praet. van drinka). Het owfri. vertoont afwisseling van u en o : iong, wonnen, dronken, hunger, honger, evenais het nwfri. In de Zuidhoek meest u, in hi. altij d u : [sun kan, sprupn (spru įjt), huNr, huNdat, f uNdan] . Ofri. u niet voor nasaalgroepen > u of o in de nieuwfriese dialecten. In de oostfri. dial. is u meest bewaard., in de noordfri. van Hattstedt en de eilanden zegt men o. In het westfri. is u het best bewaard op Terschelling en in Hi., hoewel ook daar o voorkomt. Ofri. hulpon hielpen > wg. sti. hulpen, noordfri. holpan, nwf ri. [hčLpn], maar hi. [haalpan] . oofri. brust - boyst, owfri. burst, wg. sti: brust; noordfri. borst, hi. [bóst] (wel te onderscheiden van hi. [bost] - barst subst.). oofr. skulder, owfri. skulder, skolder. > hi. [skó:Ldr]. § 10, a, b. In de nieuwoostfri. dial. is ū bewaard - tūn, ūt; in de noordfriese dial. is ū in gesloten syllabe verkort tot u > u of y. In de wfri. dial. is ū voor m > u of 6, maar in Hi. ū voor m > o thūma - [tóm] - duim, skūm - [skom] - schuim, owfri. *prūme > [proma] - pruim; maar rūm > [rum] - ruim, [rumta, oprumia] . In finale positie en in ūv is it bewaard in Hi. en Terschelling, in de andere dialecten ū > 6 : skūva > hi. [sku:a], wfri. [sko:a]; dou (G. J.) dui/ > hi. [du:], meerv. [du:an], wfri. [do]; k ū - koe > hi [ku:], my. [ki:], wfri. [kō], my. [ksj]. Naast [iu:t] - luid, adj., heeft het hi. als subst. [galyt] - geluid, een ndi. leenwoord. § 10, c. fūl - [fyl]. Dit woord wordt slechts in speciale betekenis gebruikt (§ 10, c) ; het gewone woord voor vuil is [sm3:rX]. tūn > hi. tyn. Z. (236) geeft tooen. Ook de hi. straatnaam [tu:nan] wijst erop dat de palatalisering van ū - y in tūn - [tyn] van betrekkelijk jonge datum is. De spelling tooen met ooe is waarschijnlijk de aanduiding van een lange ū. Vgl. kooe - kon, mooast - [mo: ast] - moest, wooad - [wu: 0t] - wilde, kooast - [ko: 9st] - kon. M. heeft: toen tuin. :
76
In § 10 zijn we midden in de kwestie van de palatalisering ū : y gekomen, het probleem dat zowel Germanisten als Romanisten in beroering heeft gebracht. In de Romania heeft men de 4 - y overgang toegeschreven aan gallische, dus keltische invloed. Nu is het zeker waar, dat in de idg. talen aan klankverandering dikwijls_taalvermenging of overname van een taal door andere volken, ten grondslag ligt. Ook de nederlandse overgang iu - y is wel toegeschreven aan invloed van, een keltisch substraat. Om echter een dergelijk probleem nader tot een oplossing te brengen is het allereerst nodig zeer nauwkeurig na te gaan, in welke gebieden, in welke dialecten, bedoelde veranderingen hebben plaatsgehad en zo mogelijk ook de approximatieve data ervan te bepalen. Laat men dat na of is men onnauwkeurig in het optekenen van de resultaten van een ev. onderzoek, dan is de kans, grote vergissingen te begaan, niet uitgesloten. De Romanisten hebben mijns inziens deze ū - y kwestie grondiger en nauwkeuriger aangevat dan de Germanisten, al geef ik dadelijk toe dat, door het ontbreken van een vaste basis in de germanistiek (het oergermaans is, in tegenstelling met het latijn in zekere zin een hypothetische grootheid), de te overwinnen moeilijkheden voor laatstgenoemden aanzienlijk groter zijn dan voor eerstgenoemden. Wat de ū - y overgang in de Romania betreft, deze heeft plaats gehad in het gebied van de langue d'oi1, echter niet in het gehele noorden. In de omgeving van Luik heeft ū zich gehandhaafd. ū is eveneens zich zelf gebleven in het franco-proven aals tot de 17e eeuw, (franco-prov. vormt de overgang tussen de langue d'oil en de langue d'oc. (Ascoli), en wordt gesproken in O.-Frankrijk en W.-Zwitserland). De naam van de in dit taalgebied gelegen stad bewijst trouwens dat ū niet was overgegaan tot y: Lugudūnum > Lyon, m.a.w. in het gallische centrum (de gall. stammen vergaderden eens per jaar, in de maand Augustus, te Lyon, om de algemene kwesties te bespreken) heeft de overgang ū - y niet plaats gehad 1 ) . In 't Z. van Frankrijk is ū > y; het Z. van Frankrijk was niet bewoond door Galli ērs maar door de Liguri ērs. In 't Noorden van Itali^ is ū > y; bier was de bevolking gallisch (Gallia Cis-Alpina). Wallis, Canton in Zwitserland ten Z. van 't meer van Geneve, vertoont twee ērlei ontwikkeling. Het hoge gedeelte heeft y, het lage ū. Ook ^
1 ) E. Philipon: Le aveloppement de u dans le dialecte f ranco-pyovenfal, Romania 40.
77
vindt men y in 't Albanees, een niet rom. taal, in een gebied waar zeker nooit hebben gewoond, maar waar veel is ontleend aan de rom. talen. Door dit nauwkeurig onderzoek werd de veronderstelling als zou de overgang ū - y te danken zijn aan gallische invloed, toch wel zeer verzwakt. Niet alleen de plaats, maar ook het tijdstip van de palatalisatie dient zo mogelijk te worden bepaald. Ook hierin is de romanistiek zeer actief geweest. Er was een tijd waarin in het frans k voor y > s. Dat was een tendens; men spreekt liever niet meer van klankwetten, omdat aan dit woord te vele de gedachte is verbonden van een blinde, ausnahmslose werking (Leskien, Osthof f ) ; een tendens is werkzaam op een bepaalde plaats, in een bepaalde tijd, in een bepaald milieu (ook de kwestie van de couche sociale is bij deze klank- en vormveranderingen van belang). De tendens dat in het frans k voor y > s, was een bepaalde tijd werkzaam. Nu werd lat. cuppa > frans cuve en hieruit blijkt dat dit plaats vond toen de tendens dat k voor y > s niet meer van kracht was. De mening dat ic > y in het gallo-romeinse tijdperk, is dan ook zeker te sterk 1 ). Maar er is nog iets. Wanneer in verschillende woorden een zekere klank door ic wordt aangeduid, wil dit nog niet zeggen dat in al die woorden deze klank precies dezelfde waarde heeft.. Dikwij is heeft een schrijver aan een klank niet precies d āt teken kunnen geven, dat nodig was om die klank weer te geven. Het aantal lettertekens waarover hij beschikte, was beperkt en in vele gevallen heeft hij zich moeten tevreden stellen een klank weer te geven door een teken, dat z.i. het dichtst die klank benaderde. Deze, misschien wat lange inleiding op een vraagstuk waarvan de behandeling buiten het bestek en de bedoeling van dit boek liggen en waarop ik slechts terloops — en dan nog alleen in verband met het hi. dialect — in mag gaan, heb ik gegeven, enerzijds omdat door de onderzoekingen op romanistisch terrein de theorie van het keltisch e substraat een gevoelige klap heeft gekregen, anderzijds omdat emit blijkt dat het it > y probleem wellicht niet slechts de romanisten en germanisten aangaat, maar dat het zeer wel mogelijk is dat het een indogermaans probleem zal blijken te zijn. Wat nu de palatalisering ū > y in het fri. betreft, ontbreekt ten enenmale het nodige materiaal om ook maar zeer voorzichtige conclusies te trekken. Om met enige kans op succes in deze te werk te 1 ) Zie ook W. Meyer-Liibke in Zeitschr. pg. 75 sv.
78
fur
franz. Sprache and Litt., 44,
gaan is het allereerst nodig dat in alle friese dialecten een onderzoek wordt ingesteld aan de hand van nauwkeurig opgestelde vragenlijsten en dat via de scholen e.d. de bevolking zelf bij het beantwoorden ervan wordt ingeschakeld; dit laatste om — natuurlijk niet opzettelijke — foutieve antwoorden te voorkomen. De Friese Dialectgeogya f ie van J. J. Hof toont, ondanks haar voortreffelijke kwaliteiten, toch dat een enigszins uitgebreid dialectonderzoek de krachten van een persoon verre te boven gaat. Dit doet in geen enkel opzicht afbreuk aan mijn eerbied voor de kennis van zaken en het doorzettingsvermogen van de schrijver, maar het is een feit dat iemand, die als vreemdeling komt om ergens dial. eigenaardigheden op te nemen, in vele gevallen het slachtoffer wordt van een tekort aan kennis der plaatselijke toestanden. Twee theorie al. betwisten elkaar de voorrang. Kloeke 1 ) beschouwt de overgang ū > y in Friesland als te danken aan hollandse invloed en begonnen in de 16e eeuw. Vroeger was ū gebruikelijk in heel het ned. taalgebied, maar is, onder frankische invloed, langzamerhand van 't Zuiden uit overgegaan in y. Vanuit Amsterdam werd het gebied om de Zuiderzee veroverd. Deze theorie ontkent een phonetische oorzaak van de overgang iu - y; het is een kwestie van ontlening. W. de Vries 2 ) echter beschouwt de ontwikkeling ū > y als autochtoon. Naar zijn opvatting werd ouu > ouii (ik geef hier weer in de spelling van De Vries) zoals blijkt uit de oudste oorkonden, ook in woorden waar 't diets geen invloed kon hebben. De ontwikkeling is dus inheems, men vindt haar voor dentale mutae, n, gepal. r, 1, k, g (y', 1 ', k', g'). De you van n.o. [byoutņ] is ontstaan door accentverspringing in ū a ; zulke woorden werden niet gepalataliseerd. [myoura C mū ara] > hi. [mu:ra]. Voor [Ms] - luis, my. [liizņ] - [ly:zan] ziet De Vries de ontwikkeling als volgt: [Ms - lūzan i lūzņ > louu/zen > louuz/ņ]; z werd tautosyllabisch en dientengevolge palataliseerde o u tot ū. In Hi., waar volgens De Vries (p. 59) in de 17e eeuw nog dipht. werden gebruikt, ontstaan uit ū veronderstelt hij de volgende palatalisering: ic > ouu > ou2i > ou2i > 2i. De mening omtrent de 17e eeuwse hi. diphtongen grondt hij op Z.: toeuzen - duizend, p. 240 en tooen, p. 236, waar hij de spelling oeu en ooe beschouwt als de aanduiding van een diphtong. Echter bevinden deze twee woorden zich ,
1) De Hollandsche expansie in de 16e en 17e eeuw, 's -Gravenhage 1927. 2) Palatalisering van ū in 't Westerlauwers Fries (Gron. bijdragen voor taal
en litt. II, 1931) .
79
niet in de eigenlijke Zeemansalmanak voor het jaar 1679 (die dus geschreven is voor 1679), „gemaakt door een stuurman aan land", vermoedelijk J. Hilarides, toen ter tijd rector van de hi. school (Hulde aan Gi j sbert Japiks II p. 188-233) , maar in de daarop volgende „Hindelooper Zang op de 50-jarige dienst van de eerwaarde, hooggeleerde Ds. Goltsius" (Hulde II, 234-241) eveneens van J. Hilarides, geschreven te Bolsward op 17 Jan. 1720. Hilarides was toen 49 jaar bij 't onderwijs; van die 49 jaar bracht hij de eerste tien te Hi. door. Hij is dus ongeveer van 1671-1681 rector te Hi. geweest. Men begrijpt dat het gedicht van 1720 in 't hi. dialect aanzienlijk minder betrouwbaar moet zijn dan dat van 1678. Immers in 1720 had Hilarides sedert 39 jaar Hi. als woonplaats verlaten en al heeft hij wellicht het contact met zijn vroegere standplaats bewaard, de fijne puntjes inzake de uitspraak van het hi. waren er af. Een enigszins nauwkeurige vergelijking van de schrijfwijze van beide gedichten met de hedendaagse uitspraak van het hi. toont aan, dat de Zeemansalmanak uitstekeņd de toestand van het dialect van 1679 moet hebben weergegeven; dat daarentegen het werkje van 1720, mede door het gebruik van tal van stadhuiswoorden, die waarschijnlijk in 't hi. nooit zijn voorgekomen, taalkundig veel minder betrouwbaar is. We mogen daarom de door De Vries geciteerde woorden niet als maatstaf nemen voor de toenmalige hi. uitspraak, alvorens ze te hebben vergeleken met soortgelijke woorden in de Zeemansalmanak. Welnu, hier komt het eerste van de twee voor op pag. 230 in de schrijfwijze tuuzen. We vinden verder nog: juungeri - jongen, 222, bruuken gebruiken, 228, gruunden - gronden, 230. Op grond van de hi. uitspraak van nu [ iug an, bruka, gruNdan] en het ndl. jongen, gronden mogen we m.i. veilig aannemen dat uu de klank u voorstelde (vgl. fuile, 218, uis, 228 voor nhi. [fyla en ys] ), dus dat tuuzen werd uitgesproken [tu(:)zan] en nu is er geen enkele reden om te veronderstellen dat de schrijfwijze toeuzen van 1720 jets anders weer zou geven dan tuuzen van 1678; immers de hi. uitspraak is nog: [tu:znj; in,dien ze nū [ty:zn] zou zijn dan zou het niet onmogelijk zijn dat er in het tijdperk van 1678-1720 een diphtongering van u in de richting uy zou zijn opgetreden. Nil is dat echter uitgesloten. Wat kan Hilarides dan bedoeld hebben met oeu? M.i. zijn er twee mogelijkheden: allereerst deze, dat omstreeks 1720 te Bolsward een diphtongering van u naar y bezig was zich te voltrekken en dat Hilarides, daardoor beinvloed, ook voor het hi. dialect die dipht. heeft verondersteld; vervolgens — en dit lijkt me waarschijnlijker ,
--
80
dat Hilarides met de u van oeu de palatale a naslag (of zo men wil de palatale arrivēe van de volgende consonant) heeft willen aanduiden, die te Hi. in een bepaalde laag van de bevolking zeker werd gehoord, en ook nu nog soms wordt gehoord: [tu: azan]. We weten uit de Zeemansalmanak dat Hilarides met het aangeven van pal. of velare naslagen of arriv ēe's zeer conscientieus is te werk gegaan: vgl. eolk, tioster, eolven, sneeond, eeand, leead enz. Er is dus alle reden om aan te nemen, dat hij die nauwkeurigheid later te Bolsward heeft voortgezet en dat ook in tooen e een verwijzing is naar een pal. element in de uitspraak, hoewel bier dipht. niet is uitgesloten. Hedendaagse uitspraak te Hi.: [tyn]. Het feit dat in de nieuwoostfri. dialecten 4 intact is gebleven, terwiji in de nwfri. dial. er afwisseling is tussen u en y, zou steun geven, aan de expansietheorie van Kloeke, ware het niet dat door gebrek aan betrouwbaar materiaal, we voorlopig geen enkele beslissing kunnen nemen. Op pag. 18-19 van de Friese Dialectgeogyaphie bespreekt Hof het resultaat van de ū - y overgang in de verschillende westerlauwerse dialecten. Een van de kolommen geeft de hi. uitspraak aan. Daarin bevinden zich helaas enige onjuistheden die ik hier corrigeer. De bedoelde woorden zijn: pust - puist, hu:s, butar - boter, buse - zak, muskopje - smoezen, muzals - mazelen. Hof heeft de hi. uitspraak van deze woorden genoteerd met pust : u a , hu:s : y:, busa : y, muskopje : u a , muzals : La. De juiste hi. uitspraak is echter: [pyst, hys, biitar], buse komt in 't hi. niet voor; zak = [d ēsk], [myskzpj, ml:zals].
6
81
II. DE DIPHTONGEN. § 11. De oudfriese diphtong ia. a) ofri. ia > hi. e: (s). flia - [flE:n] - vliegen, diap - [ds:p] - diep, skiata - [s6:t] - schieten, biada - [bE:da] bieden, siak - [sE:k] - ziek, liaf - [lE:f] - lief,, forliasa [f1e:z] - verliezen, liacht - [1s:t] - licht, subst., thiania - [ts:j] dienen, thianost - [ts:st] - dienst, tian - [te:n] - tien, tianda - [tsNd] tiende, fiarda - [fs 0d] - vierde, fiardēl - [fs 0d1] - vierde deel, wordt als maat alleen gebruikt in de uitdrukking: [an f. E:rpals] mud aard-
appelen.
b) ofri. ia > hi. i:. liaga - [li:ga] - liegen, bidriaga - [bedri:ga] - bedriegen. c) ofri. ia > hi. ē thiaf - [dēf] - die/..
.
Germ. eu, niet gevolgd door een umlautsfactor > westgerm. eo > ofri. ia. In het oudoostfries trad accentwisseling op, zodat in plaats van ia, geaccentueerd werd iā. In open syllaben werd daarna a > d en ontwikkelde zich als ofri. d. In noordfri. is de accentwisseling achterwege . gebleven. Daar ging in de kustdialecten ia over in i via ia - ia (het niet geacc. deel van de diphtong heeft meer dan het andere deel, neiging of om te assimileren, of om te dissimileren) . b.v. lix - liga - liegen Hattstedt; bid - bida Hall., bid Karrharde, tif - dief Hall. In het owfri. is ia intact gebleven of > ie : men vindt biade, thiaf, maar ook biede, tiaef; in het owfri. had ia drie verschillende waarden: .^ Za. ^ ja. za,
Volgens Siebs (Grundriss I, 1234) „liegt heute die Fortsetzung der id-Form in der Mundart von Hindeloopen fast immer, haufig auch auf Terschelling und Schiermonnikoog in den Fallen vor, wo die iibrigen Dialekte i a zeigen", dus hi. [E:] < ofri. id. De hi. vorm [ls:xt] - licht, subst., toont echter dat deze bewering in haar algemeenheid onjuist is. Onder de oudere Hindelopers vooral onder degenen
82
die men kan rekenen te behoren tot de autochtone bevolking, wordt de uitspraak gehoord: [le: aXt] en ik geloof niet dat we deze korte, maar even waarneembare a-klank moeten beschouwen als een gevolg van een nonchalante uitspraak. Het lijkt me veeleer, dat het de rest is van de a van ofri liaxt . Wanneer dat zo is, dan is het duidelijk dat het hi. [1s:t] niet is ontstaan uit owfri. liāxt, maar uit * liaxt met accent op i. Onder invloed van a is i geopend tot s (assimilatie), waarna de ongeacc. a langzamerhand uit de uitspraak is verdwenen, dus: *liaxt > [1e: axt > ls:xt]; nwfri. [lióxt] en onder invl. hiervan ook hi. [loxt]. Ook hi. [teNdo], spr. [te 0nd], naast [te:n] wijst m.i. op een diphtong met dalend accent: ofri. tianda > owfri. tianda > [te onda] (a is weggevallen na de arriv6e van n te hebben gevelariseerd). [ts:n - tsNda] klankverkorting door woordverlenging. fiarda, oe. f ēorda. De hi. vorm [fs 0d] doet een soortgelij ke ontwikkeling vermoeden: fiarda door wederzijdse assimilatie > [f ēorda] (i is geopend onder invl. van a, a is gesloten o.i.v. i) > [fs 0d], nwfri. [f iida] . Breuken werden in 't ofri. gevormd door achtervoeging van del, b.v. uit de documenten: thi sexta d ēl, thi achtunda dēl. Vierde deel dus ofri. fiarda dēl; door haplologie werd fiarda del f iardēl. de niet geaccentueerde syllabe werd toonloos; ē ging over in a. Hi. [fe odU wordt alleen nog gebruikt in de uitdrukking [an fs odal s:rpals] = 2 hl aardappels. -
§ 12. De oudfriese diphtong iu, io. a) ofri. iu > hi. i (i:). liude, liode - [li: ot] - mensen, lieden , diovel - [di:wal] - duivet , biuster [bistar] - biister, friond - [fri:Nt] - vriend, diure, diore - [di:r] - duur, adj., fior, fiur - [fi:r] - vuur, stiura, stiora - [sti:ra] - sturen. b) ofri. iu > hi. I (I:). bithioda - [bati oda] - beduiden, thiustere - [ti ostar] - donker, fiortich - [f i: otax] - veertig, hriowa - [rI: ua] - rouw. c) ofri. iu > hi. o u. thiuk - [tók] - dik, riucht - [rót] - recht, sliucht - [s1ót] of [sliixt] e f f en, siunga - [sup] - zingen, *stiunka - [stuDka] - stinken. ,
-
d) ofri. iu > hi. su. niugun - [nsygn] - negen, fiuwer - [fsr] - vier. 83
§ 12, a, b. Ook hier heeft het oofri. accentwisseling; de tweede component van de diphtong draagt het accent. Dit wordt bewezen door vormen als lūda (< liuda), flucht < fliucht, enz. Ook in, 't n,00rdfri. komt accentwisseling voor. Het owfri. heeft iu, dat onder verschillende vormen voorkomt: io, ioe, yoe, yw. In de meeste dial. is iu na accentwisseling en verlenging van u > iū. In Hi. vindt men i: [fi:rj, dat met [di:r, fri:Nt, li: ot sti:ra] wijst op een dipht. met dalend accent; in [fi:r] en [di:r] is de tweede component van de diphtong weggevallen zonder een spoor na te laten. In friond owfri. ook friund - frioend fryond met afwisseling dus van io en iu, wat misschien op dialectische verschillen wijst of op een klankwaarde die tussen u en o inligt, is in 't hi. o uitgevallen na velarisering van de arrivēe van n (spr. hi. [fri: 0nt]). Op de noordfriese eilanden komt de vorm frin voor, maar oostfri. [fryn] (wg.) en nwfri. [friü:N]. Liude, liode (voor afw. iu en io, zie friond) > wg. liu:d, stl. liu:da, nwfri. liii: a of liy: a , hi. [li: ot]. De woorden friond en liude tonen wel zeer duidelijk aan dat in het ofri. naast elkaar hebben bestaan diphtongen met rijzend en dalend accent. In 't algemeen kunnen, we zeggen dat het nwfri. gekozen heeft voor de vormen met rijzend accent, het hi. voor die met dalend accent. Vgl. ook owfri. iuun (iõnd) en sniūn (sniōnd), waar het nwfri. na apocope van d de vormen met rijzend accent heeft voortgezet: nwfri. [iuN] - avond, [snii:N] - Zaterdag, terwijl het hi. wijst op vormen met dalend accent: [i:Nt] en [sni:Nt]; owfri. syoen - gezien > nwfri. [siu:n], hi. [si:Nt]. Dat in 't hi. ook wel vormen met rijzend accent voorkwamen bewijst by. ofri. hi ūde > nwfri. [iu: at] , hi. [io] - vandaag. In Z. worden de woorden van § 12a. geschreven met ee, trouwens ook andere woorden die nu in Hi. met i: worden gesproken, zijn daar met ee gespeld. Wellicht wijst dit op een meer open uitspraak in de 17e eeuw. Vb. steere - nhi. [sti:ra] , eeand - [i: Nt] , sneeond [sni:Nt] , seeond - [si:Nt] , leead - [h: 0t] , feer - [fi:r] , beteeod - [btI 0t]. Ofri. thiūstere > nwfri. [tjüstr] ; hi. [tl 0stGr] gaat terug op thiustere met dalend accent. Z. tioster (192). § 12, d. Ook bij de overgang van ofri. niugun en fiuwer naar de nwfri. dialecten en het hi. hebben we te doen met de kwestie van de accentuering. De nieuwfri. vormen tonen dat in het ofri. deze woorden werden gesproken met accent op u, vgl. wg . niu:gan, sti. niu:gan, nwfri. [njügon] en [niogan] . De hi. vormen luidden oorspr. [nsygn] en [fEUar], zoals men nog een enkele maal te Hi. hoort. Ze zijn door assimilatie van E aan u (E - oe - o) later gewijzigd in [fce'or, noeugan] ,
84
en [f o uar, no ugan] . Men wachte zich er wel voor de vorm [f o uar] te beschouwen als een reductievorm van wfri. [f iouar], ontstaan door wegvallen van i. In dit laatste geval zou hi. [foyor] een nieuw bewijs zijn, voor het stijgend accent van de diphtong iu. Nu echter [foyer] en {noygn] teruggaan op ohi. [fEUar, nEUgan] zijn ze een bewijs van het tegenovergestelde: [f8yr, nEUgan] kunnen niet anders dan ontstaan zijn uit ofri. fiuwer en niugen met het accent op i. Onder invloed van u werd i geopend tot E. (t„iheef t een openende werking) . Z. geeft:: neugen (198), feuwer (192).
85
III. DE CONSONANTEN. § 13. Oudfriese p. a) ofri. p > hi. p. pāl - [paalj - Baal, panne - [paN] - pan, part - [pat] - deel, pine [pine] - pijn, passia - [pasia] - passen, plaitia - [plsitia] - pleiten, prām - [praim] - praam, prisia - [pri:zia] - pyijzen, grope - [gróp] mestput, hopia - [hxpia] - hopen, kāpia - [kafpf] - kopen, slēpa [slēpa] - slapen, slēpa - [slr:pa] - slepen, spia - [spi:a] - spuwen, vomeren, skēp - [skēp] - schaap, skerp - [skcrp] - scherzi.
> hi. p. b) ofri. buppa - [bbpa] - boven, lappa - [laps] - lap, lippa - [lips] - lip, treppe - [trepan] - trap. Een afgeleid ww. van hi. [pat] is [patio] - verdelen, dat vervoegd wordt als [lakf]. ofri. pāl > Sylt: poal, Amrum: pūal, Hattstedt: pūal. Lat. palus, as. pāl, ags. pāl, owfri. pealle, nwfri. [pi:L]. ofri. panne, stl. pone, noordfri. pon, nwfri. [poNa]. Wellicht door invloed van bilabiale p had a neiging over te gaan tot o, vgl. ags. ponne. ofri. skerp. In sommige ofri. texten en in enige nfri. dialecten komen vormen voor met a (zo in de nofri. kustdialecten skarp). Misschien is in de vorm met a een rest van de verbogen vorm bewaard.
§ 14. Oudfriese b. a) ofri. b > hi. b. beddsted - [b3st] - bedstee, Mn - [bēn] - been, adj., berd - [br at] -. baard, bern - [box] - kind, bersta - [bosta] - barsten, binds - [binds] binden, biūster - [bistar] - biistey, blāt - [blaaat] - bloat, bled - [blot] blad, blēda - [blēda] - bloeden, biāda - [bc:d] - bieden, bidda - [bids] bidden, bits - [bits] - bijten, biliva - [bliy] - blijven bok - [bõk] - boek, brād - [braa] - brood, brēd - [bri:] - breed, brēf - [brēf] - brief , branga [briBa] - brengen, biok - [brok] - broek, brūka - [bruka] - gebruiken, ,
86
baken - [baikan] - baken, barna - [baNa] - branden. ebba - [ib] - eb, libba - [1ibj] - leven, habba - [hsw] - hebben. b) ofri. b (finaal) > hi. —. krumb - [krõm] - krom, 16mb - [lam] - lam, subst., dumbe- [dómj.
Hi. [bēn] is alleen adj . ; ndl. been (lichaamsdeel) = hi. [fu: 0t]. ofri. herd (soms bird), ohd. Bart, ags beard, nwfri. [Nit]. Sommige dialecten wijzen op een ofri. vorm met e, andere op eery vorm met a: stl. bard, Helgoland bort. owfri. bern, nfri. [bs:n], hi. [bars], meerv. [bars]. ofri. brad, wg. bro ad, stl. brod, nwfri. [brI:], Schierm. braid, ofri. brok, plur. brē k < *brokiz, os. brok, ags. broc, on. brok, ohd. bruohha, nwfri. [bruk]. § 15. Oudfriese t en th. a) ofri. t > hi. t. One - [taan] - teen, tella - [tok] - tellen, thanka - [tiDka] - denken, therm - [tirm] - darm, thredda - [trod] - derde, thruch - [tró] - door, thweres - [twos] - dwars, thwinga - [twiDa] - dwingen, tiān - [t:n] - 10, tosk - [tósk] - tand, treppe - [tropan] - trap, twintich - [twintax] - 20; bita - [bits] - biiten, butera - [bütr] - boter, giāta - [fe 0t] - gieten, j ēta - [iita] - nog, lēta - [lēta] - laten; stiora - [sti:ra] - sturen, strē [strē] - stro, strēte - [strēta] - straat, efter - [6ftr] - achter, stall - [staan]; blāt - [blaa at] - bloot, fet - [fat] - vat, let - [let] - laat, adv., liācht [lE:xt] - licht, nacht - [naat] - nacht, holt - [ho:T,t] - hout.
b) ofri. t (th) > hi. d. fifta - [fiwda] - 5e, thā - [de:] - toen, ther - [dsr] - daar, thiāf - [dēf] - dief, thin - [din] - jouw, this - [din] - deze, thravia - [draiwa] - draven, thū - [du] - jif. Soms had in het owfri. assibilering plaats van in. t tot ts of tč (affri catae). In de nwfri. dial. komt assibilering dikwijls voor: tien - nwfri, [tsi:N] of [tōi:N] (tzien G. Japiks); ook soms van t in mediale positie voor i : owfri. fatia > nwfri. [fst ča] - vatten, [fjóxtõ]; vooral bij diminutiva: nwfri. [bjsntō s] - boontjes < ofri. bāna - boon, [b8ntō s] kindertjes. Deze assibilatie heeft plaats via t - ti - tč (wanneer i wegvalt, is het eindresultaat ts). In Hi. komt assibilering n i e t voor. Vgl.: tegen - nwfri. [t ōin], hi. [tjsN] , nwfri. [t ōiwüd], hi. [tjsNtwodX] - tegenwoordig; nwfri. 87
[tču:na], hi. [tiu:na] - toveren; hi. [f6t] - vechten, praes. [fóst - foxt f oxta] ; praet. [fót - f oxsta - foxta - f oxtan] ; part. perf. [fótn]; diminutiva: hi. [bantjs] - boontjes, [faNtjn] - meisi e; nwfri. [tōók] of [tjók] - dik, hi. [tõk]. t valt in Hi. weg voor st: [let] - laat - [1str - da lEsta] : [graa at] groot - [grxtr - grast]; [ik to: atj - dacht - [du to: ast]; [ik faist] - vergeet [kjsst]. In het noordfri. is t, na lange vocaal en voor sonans, waarsch. mede onder deense invloed, gereduceerd tot d, d, weggevallen of r geworden, alleen Helgoland heeft t bewaard: wo ar - wod ar - wēdar, Helg. wētar - water; in Hi. heeft in dit geval reductie van t niet plaats gehad: [stētan] - gestoten, [wstr]. t in finale positie die in 't oostfri. na consonanten soms wegvalt: ief in plaats van ieft - gave, riuch i.p.v. riucht, is in 't hi. bewaard gebleven, evenals in 't nwfri.: bl āt - [blaa0t] , [rót, sloxt, noxt] - schik, [seft] - zacht. th inplaats van t finaal heeft hetzelfde resultaat als t : ofri. slāth > hi. [slaaat] - sloot. In 't noordfri. wordt fin. t dikwijls gemouilleerd tot t'. Schierm. [hsts] - hert - hart is eveneens het resultaat van mouillering van t : [hsrt > het' > het/ > hEts] . ofri. fifta > stl. fifta, noordfri. fyfda, wfri. [fiwda]; het hi. heeft [fiwda] maar soms ook [fifta], vb.: [fifta haal] - 42. ofri. thredda; reeds in de oudste documenten vindt men naast thredda, tredda, trodda. got. pridj a, stl. trEda, noordfri. tr ēda, wfri. [tredo]. ofri. thūsend > wg. st1. dūzent, nwfri. [tu:zen] (G. Japiks tuwzen), Zuidhoek [tyzan], maar Hi. [tu:zan]. ofri. strē > wg. stl. strē, noordfri. stri, nwfri. [stri: a], hi. [strē]. lat. strata, oofri. strēte, nwfri. [striita] (striette G. Jap.), Zuidhoeks [strüt] (i is weggevallen, zoals dikwijls in de Zh., r bewerkt soms ronding I > ii) maar hi. [strēta]. ofri. holt > wg. stl. holt, noordfri. holt, nwfri. [hout], hi. molkw. [hó:Lt]. De ofri. niet geaccentueerde pronomina thu, thin, thi, thet en de adverbia ther en than tonen een overgang van th - d, welke waarschijnlijk tot de ofri. periode behoort. Vgl. hi. [du, din, di, dit, der, den]. Ofri. th was interdentale, stemloze of stemhebbende spirant (p of (1). Initiale th was in de regel stemloos en had misschien de waarde van de affricata tp. Nu is het resultaat van de ontwikkeling van de affricaten twee ērlei: of het occlusive deel valt weg, of het spirante. Op Wangeroog wordt nu nog init. th als p gesproken. Hier is dus het occlusive element weggevallen. In de andere oostfri. en in de noordfri. ,
88
kustdialecten, op Sylt en Helgoland, in de westfri. dial. is init. th > 1. Hier valt het resultaat van init. th samen met dat van init. t. In het owfri. geven de handschriften in de regel nog tit; de vervanging van th door t begint, zoals vastgesteld kan worden uit de oorkonden, omstreeks 1400. De nwfri. dialecten kennen slechts de ontwikkeling th > t : tongher - donder, tersckje - dorsen, tjienje - dienen, G. Jap.; er is geen spoor meer van een spirantische uitspraak. Ook in 't hi. komt slechts t voor. Ofri. th is voor i in sommige dialecten geassibileerd tot ts of tč. In Saterland en de noordfri. kustdial. vindt men tč - ti. In Amrum is de occlusiva vervallen, b.v. čok - dik; in 't nwfri. tč en ti, in Hi. t dus geen assibilering ook niet gedeeltelijk, v.b. tok - dik, ts:na - dienen. Bij de pronomina en adverbia met secundair accent komt in alle nieuwfri. dial. uitsluitend de overgang th > d voor. Ofri. thi, than, ther, thu > st1. di, dó, der, dū. Intervoc. th is in Hi. uit de uitspraak verdwenen, waarsch. via d : vgl. ofri. snitha, litha, mitha, brother > hi. [sni:a] - sniiden, [li:] lii den, [mi:] - mii den, [bru: r] . Fin. th is in 't ofri. bewaard: kl āth - kleed > hi. [klat] in [daaklat]; ofri. fin. th > wg. p : ofri. sāth > wg. so a p. In het hi. is fin. th, t geworden of weggevallen: klāth > [klat] , dath > [daa], sāth > [saa] - we/put. § 16. Oudfriese d. a) ofri. d > hi. d. dād - [daa] - dood, adj., dath - [daa] - dood, subst., dok - [dõk] doek, drīva - [drip] - drijven, dāf - [daif] - doo f , diāp - [ds:p] - diep, drega - [drs:ga] - dragen, dūka [duke] - duiken, dūra - [du:ra] duyven, duria - [du:ria] - duren, duga - [doga] - deugen. biāda [be:da] - bieden, brēda - [brēda] braden, bidda - [bide] - bidden, hlada - [leda] - laden, hlēda - [ēda] - luiden, skedda - [skodia] - schudden, thredda - [troda] - derde, middei - [mida] - middag.
-
-
-
-
b) ofri. d > hi. t. ald - [aaLt] - oud, band - [baaNt] - band, Bled - [glut] - glad, hand [haant] - hand, herd - [hs 0t] - haard, hlid - [lit] - deksel, liode - [li: 0t] -
lieden.
c) ofri. d > hi. —. blod - [blō] - bloed, brād - [braa] - brood, flod - [flō] - vloed, lād [laa] - lood, rād - [raa] - rood, rēd - [rē] - raad, subst., sēd - [sē] - zaad, 89
sted - [sti:] - stad, thrēd - [trē] - draad, dad - [daa], dath - [daa] feder - [fI:r] - vader, to gadera - [ta gaara] - samen, hioda - [io] vandaag, j āder - [jaar] - uiers, ledza - [liza] - leggen, liggen. Oudoostfri. hladder > stl. laden, hi. met metathesis van r [1i: 0 d]. Vgl. owfri. nidle. nedle > hi. [nidk] of [nid1]. In de verbinding dr, dl gaat d in het owfri. over in Y. Vgl. wednesdei > wernesdei > wornisdei > hi. [w3:zd] - Woensdag, tornsdei > hi. [tó:zd] - Donderdag. morgen = oofri. m ērn, owfri. morn > hi. [mo:N]. In de loop van de 16e eeuw is in 't wfri. d voor i geassibileerd 1 ) : [eidzia] - eggen, [ridzia] - heen en weer lopen, [fmyadzj] - vermoorden; in 't hi. is ook deze assib. achterwege gebleven: [sjdj, rldia, f amod ia] . Fin. d valt in 't ofri. en ook in 't hi. soms weg na r 1, n in niet geacc. lettergrepen: ofri. thūsend > nwfri. en hi. [tu:zan]; in geaccentueerde syllaben valt fin. d in 't hi. weg na lange vocaal: ofri. blod > hi. [blō], ofri. brad > hi. [braa]; na korte voc. of na consonant wordt d versterkt tot t : ofri. aid > hi. [aaLt] , ofri. gled > hi. [glat] . Vgl. nwfri. [ha: N, lo:N, hu:N, gruN, ain] en hi. [haant, laaNt, huNt, gruNda, Ent] - hand, land, hond, grond, eind. Volgens Van Helten 2 ) had oofri. fin. d de phonologische waarde van t. Gezien echter de ontwikkeling van fin. t en fin. d in het hi. moet de juistheid van deze stelling betwijfeld worden. Vgl. ofri. slat, grāt > hi. [slaa at, graa ot] en ofri. dād, rād > hi. [daa, raa] . Ofri. fin. t heeft zich in 't hi. gehandhaafd na lange vocaal, terwijl ofri. fin. d uit de uitspraak is verdwenen. Deze verschillende ontwikkeling nu is slechts te verklaren wanneer we voor 't ofri. een qualitatief verschil tussen beide phonemen aannemen. Voor i valt in sommige dialecten d weg. Ofri. diore, diure > wg. dj ūr, stl. jür, noordfri. j nwfri. [diu: r] of [ iu: r] ; ofri. diap > Sch. isp, nwfri. [dilp] of [ iIp] . In 't hi. valt of i weg: [ds:p], tenzij we moeten aannemen dat in ofri. diap i en a elkander hebben, beinvloed en zo de lange s is ontstaan, óf door dalend accent wordt i tot i: [di:r] - duur. Voor s heeft d in 't hi. neiging tot wegvallen: [bs:d] - praes. [b8:t bE:st], [ri:da] - praes. [ri:t - ri:st]. In 't hi. wordt fin. d, met de uitspraak t, toegevoegd aan veel part. van sterke verba: [buNt] - gebleven, [flint] - gevlogen, [si:Nt] - gezien, [dri:Nt] - gedreven, [f1õNt] - verloren, [róNt] - gelopen. ,
-
1) Siebs, Gr. I, p. 1277. 2) A ltost f yiesische gyammatik, § 120, Leeuwarden 1890.
90
Ofri. brad > wg. broad, stl. brod, nwfri. [bri: a], hi. [braa]; ofri. rad > st1. rod, Sch. rāid, nwfri. [rI:], hi. [raa], noordfri. r ūad, rūd, Sylt en Helgoland rodd.; owfri. s ēd, wg. said, noordfri. sēd, nwfri. [si: a] , hi. [sē] ; fin. d is dikwijls weggevallen in 't nwfri. en in 't hi. In de oost- en noordfri. dial. is d bewaard, maar ofri. hioda > nwfri. [fu: 0 d] , hi. [ io] ; ofri. feder, ohd. fatar, os. fadar, ags. f ceder, on. fadir (evenals bij other is ook hier het oudnoors het verst gevorderd op de weg naar eliminering van d), ndl. vader, maar hi.[fi:r] met wegvalling van d. § 17. Oudfriese k. a) ofri. k > hi. k. kald - [kaaLt] - koud, kalde - [keLt] - koude, subst., kappe - [kapj hap, kerta - [kotia] - korten, vb., klāi - [ldaaj] - klei, klār - [klaar] klaar, helder, korn - [korr] - koren, speciaal kippenvoer, kort - [kit], krām - [kraim] [kraimbat] - kraambed, koma - [koma] - komen; ankel- [ankal] - enkel, balka - [baLka] - balk, drinka - [driDka] - drinken, melka - [moLk] - melken; āk - [sk] - ook, bok - [bok] - boek, bra [brok] - broek, dok - [dõk] - doek, dūka - [duke] - duiken, flesk - [flask] vlees, fūke - [fuka] - fuik, makia - [mjkj] - maken; skēn - [skēn] schoon, skiāta - [se:ta] - schieten, skūra - [sku:ra] - schuur, skūta [skyta] - schuit. -
-
b) ofri. kk > hi. k. hakkia - [h.akia] - hakken, hlakkia - [lakia] - lachen, hnekka [nska] - nek. c) ofri. k > hi. s. *kēse (*kise] - [sēs], *kerna - [ssata], kerke - [ssrka], ketel - [sstal]. Init. germ. k is in 't ofri. bewaard voor consonant, voor velare vocalen, voor pal. voc. ontstaan uit germ. velaren -{- i umlaut: klāth, kni, korn, kū, makia, bok, dik. Soms komt de schrij f wij ze c voor i.p.v. k; c heeft dezelfde waarde als k. k voor oude pal. voc. en med. k voor i zijn gepalataliseerd. Bij de beschrijving van de palatalisering van k voor pal. vocaal moet men terdege onderscheid maken tussen de oude palatalisering, waarvan de aanvang ligt in de o.engels-friese periode, en de jongere palatalisering die speciaal het nwfri. heeft getroffen, waar vanaf de 15e eeuw k voor i is gepalataliseerd. .
91
Wat de oude pal. aangaat, deze komt in het oudengels tot uiting in de schrijftaal na de 12e eeuw. We mogen aannemen dat in 't fries de palatalisering k + pal. > tč dateert uit de oudste tijd, aangezien ze in alle west-, noord- en oostfriese dialecten voorkomt. In sommige dial. is ze nog niet voltooid of liever ze is in de verschillende dialecten bij verschillende stufen blijven staan: (ti - tč - ts) . De oudfriese bronnen en de meeste nfri. dialecten tonen assibilering (= de overgang van t - tč of ts), maar sommige nfri. dial. hebben ti, o.a. Schierm.: tiorak - kerk, tjiercke - tziercke (G. Jap.), tjiettel, t j iis, tzijs. De ontwikkeling van k -}- pal. - tč (ts) was waarschij nlij k als volgt: k -}- pal. > k' > ki > If (assimilatie: het articulatiepunt van t ligt dichter bij i dan dat van k) > tč > ts > s. Echter, analogie en systeemdwang zijn oorzaak dat in veel woorden, waar we assibilatie zouden verwachten, een k wordt geschreven: b.v. ofri. kiase, rike, thanka. Als schrijfwijze voor gepal. k komt voor: sth, tz, tsch, sz, ts. Alle noordfri. dial. hebben in initiale positie de occlusiva opgegeven. Owfri. texten hebben soms k uit etymologische overwegingen, maar in 't alg. tz of tzi, ts. G. Jap. heeft ti of tz. Het nwfri. heeft halt gehouden bij de stufe tč of ts. In mediale positie is ts regel: [spriitsen, briitsen, stiitsen] - hi. [sprEtsan, brEtsan, stetson] . Het hi. gaat in deze mee met de noordfri. dialecten; ook bier is de occlusive component van de affricata vervallen, m.a.w. de weg van de palatalisering is tot het einde toe afgelegd. Hier volgt een overzicht van de ontwikkeling van de woorden ketel, karnen, kaas, kerk in enige fri. dialecten: Saterland [sētal] — [sErka] [si:s] Ost erland-Fohr [ssdal] [sarn] [sark] [sēs] Hallig Nordmarsch [sEdal] [siarna] [čiork] [sēs] Sylt [sEdal] [sE:rna] [ast] [sErk] Hindeloopen [sEtal] [sEona] [sErka] [sēs] Zuidhoek [t Eat al] [tčEna] [tči:s] [tčcrka] Kleifries [t&tl] [tčs] [tč8rk] [tsi:s] West Terschelling ftčetall tčEna [tčsrk] tči:s Oost Terschelling Utietal t icna [tfsrk] t ii:s Tot de woorden die later gepal. zijn behoort ofri. makia, dat in de verschillende bronnen wordt geschreven: mekia, meytia, meythia, meckye, meckia, maytia, meytsen, meytsjen. Al deze schrij f wTij zen zijn een bewijs van het feit dat de palatalisering aan 't werk was. Het nwfri. heeft [mait ča], het hi. [mEikia], ook wel [mEitia], waarsch. onder invloed van het Zuidhoeks. Het merkwaardige is nu dat, terwijl 92
de oude palatalisering in het hi. z'n volle werking heeft uitgeoefend met a1s eindresultaat de eindstufe van de ontwikkeling: [s ēs, sEona, set al, sErka] , de jongere pal. er weinig ef f ekt heeft gehad: makia > nwfri. [mait ča], hi. [mcikia] (de mouillering van k heeft alleen de voorafgaande vocaal beinvloed: a > E, en heeft zich voor de k gecristalliseerd in de vorm van i ); hlakkia > nwfri. [lait ča], hi. [lakia] (hier is vanwege de kracht van de groep kk zelfs de mouillering van k achterwege gebleven) . Ofri. kū > wg. stl. kū, nwfri. ko, G. Jap. kuw, hi. Tersch. Sch. kū. Volgens uitwijzing van alle dialecten moet het meerv. in het ofri. ki zijn geweest. Meerv. wg. kiar (met nieuwe plur. uitgang), noordfri. ki - kē, nwfri. [kei], hi. [ki:]. Ofri. litik > nwfri. lits, hi. [uk] verbogen vorm [iikj]. Waarschijnlijk heeft de ontwikkeling van de onverbogen vorm litik plaats gehad als volgt: litik > litk > lik. Naast de onverbogen vorm heeft natuurlijk een verbogen vorm bestaan, litika > litka. Occlus. k die zich bevindt tussen occl. t en de voc. a is door assimilatie overgegaan in de spirant x' (ichlaut), am zo een overgang te vormen tussen t en a, dus: litx'a. Deze vorm ging in 't wfri. via litia door assibilatie over in lit če > litse. In 't hi. echter waar, zoals we zagen, de jongere palatalisering niet heeft plaats gehad, is de ontwikkeling in het stadium lit ia blijven staan, wat aangetoond wordt door Z, die op p. 214 de vorm litie geeft. Er waren dus nu 2 vormen, de onverbogen vorm lik, de verbogen vormen: wfri. litse, hi. litje. In de wfri. dial. heeft de verbogen vorm zich uitgebreid ten koste van de onverbogen vorm en is lik vervangen door lits, in 't hi. heeft het tegenovergestelde plaats gehad en is de verbogen vorm litje vervangen door [llkia], nhi. [at likia boN] het kleine kind. § 18. Oudfriese g.
a) ofri. g > hi. g. gān - [gaan], gold - [gó:Lt] - goud, gled - [glut] - glad, glida [gli:da] - glijden, god - [go] - goed, grāt - [graat] - groot, grēd - [grsfd] - weide, gripa - [gripo] - gyijpen, gris - [grits] - gyijs , gropa - [gróp] groep in de stal, grand - [gruNd] - grond, bregge - [bre:ga] - brug, folgia - [foLgia] - volgen, logia - [lu:gj] - opstapelen van turf, niugun [nsugan] - 9, togia - [togia] - zeulen, wagia - [waigia] - wagen, liāga [li:ga] - liegen, maga - [me:g] - maag. 93
b) ofri. g > hi. x. āge - [ajxj - oog, hreg - [re(:)x] - rug. c) ofri. g > hi. —. swigia - [swi:a] - zwijgen, kriga - [kri:a] - krijgen. d) ofri. g > hi. i.
klagia - [kl6j] - klagen, jagia - [jsj] - jagen, muga - [msj]. Germ. g was in de regel stemh. gutt. spirant. In het ofri. is deze kwaliteit bewaard in init. positie voor velaar of palat. ontstaan uit germ. velaar -E- i umlaut. Fricatieve uitspraak heeft waarsch. ook mediale g gehad, behalve in de verbinding ng of gg -}- i. (Spirant. g=y). Nu nog wg. stl. yrdat - groot, fuyal - vogel, klayi - klagen. Het noordfri. heeft in init. positie g, in med. en fin. positie y. Het nwfri. heeft volgens Siebs (Gr. I § 129) in med. en fin. pos. steeds y. Voor init. g is geen regel te geven, maar op Tersch. hoort men bijna steeds y. Wat g in fin. pos. aangaat ben ik het wel met Siebs eens; inderdaad is fin. g = y. Maar ik meen toch dat op 't ogenblik in med. pos. de occlusive uitspraak van g het meest voorkomt. In de Zuidhoek althans komt med. y zo goed als niet voor, behalve te Lemmer waar in alle pos. y gesproken wordt, waarschijnlijk onder holl. invloed. Voor het hi. geeft Van der Kooy (op. cit. p. 28) eveneens de fricatieve uitspraak y. Het is natuurlijk mogelijk dat Van der Kooy, die ongeveer 50 ā 55 jaar geleden Hi. metterwoon heeft verlaten, in zijn jeugd nog de spirantische uitspraak, die toen aan 't uitsterven moet zijn geweest, heeft gehoord. Zover ik echter in mijn herinnering kan teruggaan (:1: 35 jaar) heb ik te Hi. nooit anders gehoord dan de occlusieve g, behalve natuurlijk in fin. pos. en voor s of t waar het hi. niet •y maar x heeft. Vb. hi. [aix] - oog, [ha] - hoog, [lēx] - laag, [sox] - zag, [sót] - ziet, [i ōx] - gat,, [flaj] - vloog, [li(:)t] : liegt; maar [graa at] - groot, [go] - goed, [gu:la] - huilen, [ajgn] - ogen, [da haiga tu:r] - de hoge toren, [ik sog at] - ik zag het, [fs sogan - iogan - flaigan] zii zagen, gaven, vlogen. Op 't ogenblik is het zo, dat de fricatieve uitspraak y te Hi. en in de Zuidhoek uitzondering is en alleen voorkomt in fin. pos. en dan nog meestal als x (stemloos), die niet anders is clan een neutralisatie product van g (p. 50) . y komt te Hi. alleen voor als combinatorische variant van g en k (p. 48-49), vb. [seks] - 6 - {ssyd] 6e - [sstIn] - 16; [dóg] - deugen - [dāyda] - deugde, en is in 't hi. geen phoneem. ,
-
94
De mogelijkheid bestaat echter ook dat in meer ontwikkelde kring te Hi. vroeger de g spirantisch werd gesproken onder invloed van de holl. cultuur. In het ofri. sprak men in twee gevallen zeker occl. g, n.l. in de verbinding ng en in de verdubbeling van g (gg) voor vel. vocalen. g van ng is voor i en i gepalataliseerd, daarna geassibileerd in de richting - dz waarschijnlijk via g' > gi > di (assimilatie), > > dz > z. Deze gepal. en geass. g wordt in nwfri. geschreven als s of z na n. Vb. ofri. *gangin > owfri. genzen, ginzen, hi. [gēnzan], nwfri. [gi:N, guNt] - gegaan, [stē zn] - gestaan, an. v. gēnzan. gg ondergaat voor i dezelfde ontwikkeling; ofri. lidza, sidza < laggian, liggian, seggian. Vgl. ohd. liggen, os. liggian, ags. licgean, on. liggja, ohd. *seggen, os. seggian, ags. secgean, on. segja; owfri. widze < *waggio, hi. [waala] onder invloed van de kindertaal. Maar in ofri. bregge, brigge - brug, os. bruggia, ags. brycg, on. bryggja, hi. [brE: ga] , en hreg, os. hruggi, ags. hrycg, on. hryggr, hi. [rE(:)x] ontbreekt de ass. die in 't eng. wel voorkomt: bridge, ridge. Ook in de hi. woorden [grins] - Groningen, [hENs] - Harlingen heeft ass. plaats gehad. Voor de eerstgen. stad gebruikt men in 't hi. ook wel [griinau an] . Germ. pal. g was in 't ofri. pal. spirant. In de regel werd ze in 't ofri. in init . pos. i, geschreven en heeft de zelfde ontw. gehad als germ. ofri. iēld - geld, ieva - geven, iet - gat. De ontwikkeling is dikwijls door systeemdwang gestoord. b.v. gat naast iet < *gatu (plur.). In alle nfri. dial. heeft pal. g zich ontwikkeld als ^ d.w.z. het resultaat is soms geweest i, soms d -}- i > dz, dž; vgl. hi. [j8Lt] - geld, [jo:n] geven, [jcN] - garen, [fare] - gier, mest, [fester] - gisteren, [ieta] of [iE ota] gieten, [faiEta] - vergeten. Na fri. pal. voc. was g in fin. pos. of in med. pos. -}- pal. voc. een pal. spirant en had als zodanig de neiging om door assimilatie aan de voorafgaande vocaal over te gaan in i (i). Vandaar ofri. wei > hi. [w€f] (os. weg, ags. weg, on. vēgr); neil, hi. [nēla] (os. ohd. nagal, on. nagl); kēi, hi. [kaai]; nwfri. slein < *slegin, hi. [slint] = [slin] -E- t v an de zwakke part. De overgang van fin. g naar i komt ook in het kents voor. In de uitgang ig wisselde, als een vocaal volgde, ig af met i; de adjectieven op ig hebben hun uitgang bewaard. Vb. hi. [twintax, wiirax] - moe, [nidax] - boos, [smixlx] - gebonden v. spiizen, [tó: 0st] = dorstig. Bij de verba op agia, klagia, jagia is g via y in i overgegaan; daarna is a door invl. van i E geworden. hi. [klsjo, jej] ,
-
-
,
95
§ 19. Oudfriese /. a) ofri. f > hi. I. faken - [f a i k] - dikwi f ls, falla - [f aLa] - vallen, fela - [fēb] - voelen, fēra - [fi:ra] - voeren, in: het woord voeren, ferwa - [farwa] - veyf fif [fi:y] - 5, finda - [finda] - vinden, fior - [fi:r] - vuur, fiochta - [fót] vechten, f iower - [f8yr] - 4, forke - [færk] - voyk, fri - [fri] - vyi1, f riond - [fri:Nt] - vriend, fola - [fcek] - veulen; efter er - [Ef t ar] - achter, tefle, tafle - [taf a1] - to f el, brēf - [brēf] - brief,, dāf - [daft.] - doof,, lif [1if] - lift,, buik, thiāf - [dēf] - diet,, twelef - [to:laf] - 12. ,
b) ofri. f > hi. —. of - [o:] - at,, ofbarna - [o:baN] - a f byanden, half - [haal] - half,, kalf - [kaal] - half.. Bij de uitgang ft is cht een bewijs van nederduitse invloed. Vgl. hi. [lóft] - lucht, [scft] - zacht, [klof t] - zwerm, [nof lak] - plezi eyig, maar [nót] - schik, [kliixtax] - gyappi.g; nwfri. l6ft, noordfri. loft, luft; stl. wg. 1uxt. Hi. [tafal], oofri. tefle, tevle; owfri. tevle, tafle en tioele uit lat. tabula waarbij twee ontwikkelingsmogelijkheden bestonden: 1) syncope van u na de overgang van b via b tot v dus: tabula > tabula > tavula > tavla, waarna v aan 't eind van de syllabe versterkt kon worden tot f, res. tafla; 2) b gaat via b, v over in u, die met de u van tabula samensmelt: tabula > tabula > tavula > tocuula > tomb met als bijvormen teole, tioele waarin e misschien een rest is van de nog niet geheel met u C b samengesmolten u van tabula. De meer of minder vroege syncope van u houdt verband met de accentuering. De ofri. vormen teula, tioele, tiola hebben zich in 't hi. voortgezet in de vorm [tiila] melkblok 1 ) . Hi. [hi: ost], ohd. herbist, mnd. hervest, owfri. heerfst, Z. heerst (194), on. haust. / in de cons. groep y f st, had toen de stamvocaal verlengd werd, de neiging weg te vallen. In het nhi. had de lange vocaal ee (I:) de tendens zich te sluiten tot i:. Vgl. Z. steere > nhi. [sti:ra] - sturen, Z. 190 steeren > nhi. [sti:ran] - sterren, Z. 192, jeer > nhi. [fi:r] jaar, Z. 192. eeand > nhi. [i:Nt] avond. Ofri. stēf, nwfri. [sti:f]. Het hi. heeft [stiyX] in dezelfde betekenis. [stiyx] is ontstaan uit een vorm *stivig, mnd. st ēvich waarvan, volgens Franck-v. Wijk de ē misschien uit i is ontstaan. Ofri. of > hi. [o:], nwfri. [o:f, ou]. Alle nfri. dial. wijzen terug op een vorm of met lange o; wg. āuf, stl. 6u. -
1)
96
Zie echter Franck-Van Wijk Etym. Woord. Suppl. II, tol.
§ 20. Oudfriese v. a) ofri. v > hi. w. diovel - [di:wal] - duivel, ervia - [erwj] - erven, grēva - [graiwa] graven, livria - [11:waria] - leveren, sterva - [sterwj - sterven, thravia [draiwa] - draven, skūva - [sky:wa] - schuiven. b) ofri. v > hi. u. biliva - [b1i] - blijven lēva - [lI:y] - geloven, skriva - [skriy] schyijven, driva - [drip] - drijven. ,
c) ofri. v > hi. —. d, jeva - [j3:n] ēvend - [i: Nt] - avond, had, haved - [haa ot] - hoofd, geven, soven - saven - [saaN) - 7, snēvend, snivend - [sni:Nt] - Zaterdag.
-
In 't ofri. wisselt med. v tussen vocalen af met u en w: ieva, ieua, iewa, rāvia, rāuia, rāwia; d.w.z. dat de uitspraak van intervoc. v reeds in 't ofri. onzeker was en nu eens een meer consonantische v, dan weer een meer vocalische qualiteit u had. De overgang van v naar ze) - u is een geval van assimilatie. Daardoor zijn in 't hi. de onder b) genoemde vormen ontstaan. Naast [skywa] dat misschien een ndl. leenwoord is, komt als normale ontwikkelingsvorm van ofri. skūva in het hi. de vorm [sku:a] voor, (skūva > skūwa > [skūy] waarna y in de ū is opgenomen), die alleen wordt gebruikt in de zin van een schip voortbomen. In de vervoeging van de onder b) geciteerde verba blijft in 't hi. en de andere nwfri. dial. de y^ intact: hi. [skriu„- skriust - skriut]; skriyst ^ nwfri. [skrii u - skrii ust - skrii ut] ; in Saterland echter gaat u voor s en t over in de stemloze / (stl. sxriu - shrifst - shrift). In het ofri. kwam afwisseling van vn en mn voor: famne, fomne naast fovne. Toch moet in 't ofri. ook een vorm *favne hebben bestaan, waaruit hi. [faaN] (*favne > faune > [f aa on] , waarin de velare arrivēe van n nog wijst op de weggevallen u klank) . (Zie blz. 65) . v is weggevallen in ofri. fir C *uvur (ndl. over, os. obar, ags. ofer), wg. stl. ūr nwfri. hi. [u:r], dat in veel composita voorkomt: hi. [u:rty:ga] - overtuigen; dit fir is verward met een fir dat terugwijst naar fur. In het oofri. en het owfri. bestaat geen strenge scheiding tussen deze twee vormen. In het hi. is de vorm [u:rgóstj - a f gunst naast [fgóN] - misgunnen en [u:rkómt] - losbandig naast [u:rkómt] - part. van [u:rkóm] - oveykomen nog een overblijfsel van de vroegere toestand. In de nfri. dial. zijn de composita met fir (< over), streng gescheiden van die met fer. ,
7
97
Na r of l wordt v dikwijls geassimileerd. Vgl. hi. tdu: ra] - durven, hi. [d3L] - delven [doL - doLst - daLa; daLda; doLt]; hi. [kaal] - kal f , hi. [haal] - half.. De owfri. texten aarzelen tussen het al of niet gebruiken van v; nwfri. [st iEra] - sterven praet. [st o: r] ; part. hi. [st o : Nt] (storven met wegvalling van v en verlenging van de stamvocaal: na het wegvallen van r > storan > [stó:N] -{- t van de zwakke part.). In de wfri. dial. is het uitvallen van v zeer verbreid. De noordfri. dial. hebben v bewaard als w. Alleen op Helgoland is er een zwakke neiging tot vocalisering. De oostfri. dial. houden deels v intact. Vb. wg. dylw - dylfst; part. dūlwan - graven - hi. [d3L], stl. daarentegen vocaliseert v na lange syllabe. Ofri. ēvend, ēwnd, jownd, j iuvn, jown, j owfri. ēwend, jowend, j nwfri. [fuN, i juwn (G. Jap.); hi. [i:Nt] waarin i het accent heeft. Z . geeft eeand (192) waar a geen andere waarde heeft dan het aangeven van de qualiteit van de volgende n. Het eigenaardige is, dat terwijl in het owfri. de vormen met accent op u de overhand hebben, het hi. alleen accentuering van ē (later door sluiting i:) kent. Misschien wijst het naast elkaar voorkomen in 't ofri. van vormen als ēvend, ēwnd en jownd - joun op verschillende accentuering; de stijgende acc. zou zich dan hebben vobrtgezet in de nwfri. dial., de dalende in 't hi. Ofri. hāv (e) d, wg. hāud, noordfri. h ood . Tussen de voc. a en de stemhebbende con. d is v gevocaliseerd via w tot u. In 't hi. is na lange geacc. aa de u weggevallen, maar heeft de arriv ēe van de volgende cons. gevelariseerd: hāv (ed) > haaut > [haa 0t]. Ofri. ieva - jewa- geva - jowa, praes. ofri. ieva - iefst - iefth; praet. ief - ievon; part. perf. ieven, ioven. Het hi. [ia:n] is misschien ontstaan uit het gerundium iowane 1). Dit is temeer mogelijk daar in sommige kringen te Hi. [ ia: n] nog gesproken wordt als [pun]. § 21. Oudfriese s. ofri. s > hi. s. so - [so] - zo, salt - [saaLt] - zout, sāth - [saa] - bron, sēd - [sē] - zaad, sidza - [sIzo] - zeggen, sēka - [sēkf] - zoeken, self - [serh] - zel f setta - [sot}. zetten, siāk - [ss:k] - ziek, siā - [se:n] - zien, sia - [si:a] - naaien, siunga a)
,
1 ) In het ofri. had het gerundium dezelfde vorm als 't part. praes.: dus iowande, waaruit door assimilatie van d en later door wegvallen van e de huidige infin. vorm op n is ontstaan (Sytstra Hof, p. 134) .
98
- [suDa] - zingen, skamia - [sksmj] - schamen, skeld - [sksLt] - schuld, skēp - [skēp] - schaap, skere - [skar] - aandeel in land, spreka - [sprEka] - spreken, slan - [slaan] - slaan, slūta - [slyta] + sluiten, smakia - [smEikia] - smaken, snitha -- [sni:a] - sniiden, spilia - [spilia] - spelen, stān [staan] - staan, steka - [stEka] - steken, stela - [stela] - stelen, stēta [stēta] - stoten; āst - [aa ast] - oosten, fisk - [fisk] - vis, gles - [giss] - glas, winst - [wó"st] - winst. b) ofri. ss > hi. s. missy - [misa] - missen, passia - [pasia] - passen. c) ofri. s > hi. z. hasa - [heza] - hays, hūsia - [hyzia] - huizen, vb., forliāsa - [f1c:z] verliezen, prisia - [pri:zia] - pyijzen, risa - [ri:z] - yijzen, thūsend [tu:zan] - 1000, tiesdei - [ti:zda] - Dinsdag, wesa - [we:za] - zijn, wernisdei - [wo:flzd] - Woensdag. In het ofri. was s in de regel stemloos. De uitspraak in de dialecten wijst er echter op dat interv. s stemhebbend werd uitgesproken (zie onder c). In de nfri. dial. is s stemloos in init. en fin. pos. Wanneer op fin. s een woord volgt, dat begint met vocaal of stemhebbend cons. gaat s over in z. Vb. hi. [het iz ar?] - wat is er?, [dat iz at] - dat is het, [at iz gabat] - het is gebeurd. Deze regressieve assimilatie is veel sterker dan in 't ned., waar men b.v. zegt: [at is xabii:rt] en de g onder invloed van s stemloos wordt.
Init. s werd in de oudfri. texten ook geschreven ts, z (dit laatste onder invloed van de ndl. spelling) . i na s of st, die in de nwfri. dial. zo dikwijls voorkomt, treft men in 't hi. niet aan: vgl. nwfri. [sioBa] - hi. [suBa], [stioDka - stuBka], [stiu:ra - sti:ra], [siEn - sE :n, sioxt - soxt]. sk is in de meeste oud- en nieuwfriese dial. bewaard; o.a. in de oostfri. dial. behalve in Wangeroog en Saterland waar sk > sx: sxād - schaduw, sxau - schoen. In fin. pos. is sk in alle oostfri. dial. bewaard. In het owfri. wordt sk dikwijls geschreven sc. Uit de oorkonden blijkt dat in 't begin van de 15e eeuw de schrijfwijze sch, sc begon te verdringen. Bij G. Jap. vindt men geen sc maar sch. Ook het hi. had in de 17e eeuw sch. Vgl. Z. schijp - schepen, 190, scheeren scharen, 194. Of dit in verband staat met een onder holl. invloed ingevoerde sx uitspraak, is moeilijk te beoordelen; wellicht is het alleen spellingsinvloed. 1
) Zie ook onder 1. 99
In de nwfri. dialecten is de init. sk het best bewaard te Hi. (door z'n geisoleerde Jigging?); vb. [sk ēp, sku:la] - school, [sks 0t] - schoot, [sksl.k] - schort, [skat] - schaduzv, [sku:n] - schoen, schoenen, [skürfj armoedig, [ski:Lk] - binnenkort, [skóftj - poos : [an hēl skoft] - een hele poos, [skēn, skip, skstal] - grendel, [ski:ri - grauw, [skrsp] - in de weer zif n, [sku:ra] - schuur, [skura] - scheuren. sx wordt gesproken op Tersch. en Schierm. Med. en fin. sk bleef intact in alle dialecten: hi. [fIsk] - vis, [flesk] - vlees, [gro: atsk] - trots, [task] - tand, [mēnska] mens, [twiska] - tussen, [bask] - mooi, nu verouderd, maar nwfri: [frisk] - Fries = hi. [fris]; nwfri. [cla friska taal] = hi. [da frisa taal]. Hi. [so] < ofri. sa, so, wg. sa, stl. sõ; noordfri. sa, so, se; ow f yi. so, nwfri. sa, Tersch. so. Vgl. ohd. os. so, ags. swā, on. svā, got. swa. Ofri. self (ook sel, selva, selve, selle) . Reeds in 't ofri. worden de vormen voor de nom. en de dat. acc. door elkaar gebruikt; zo moeten, de onderlinge verschillen in de nfri. dial. dan ook worden verklaard. Vgl. nom. self, gen. sing. selves, selvis > nwfri. [seLs] , dat in alle nv. voorkomt, dat. sing. selvem, selvum, selm dat ook als acc. wordt gebruikt. Uit deze dat. vorm. is het nhi. [scm], na wegvallen van 1, te voorschijn gekomen (Z. 208: se/m, H. 144: solm), dat in alle casus wordt gebruikt in de betekenis: zelf; hetzelfde, dezelfde = hi. [at soLda, da soLda], waar de typische zuidhoekse o klank weer verschijnt; nwfri. [da ssLda]. Oostfri. stl. sslwan (evenals hi. een oude dativus), di selYa; noordfri. saw, salaf; di sslwa, di salaf (Sylt). -
§ 22. Oudfriese m.
.
Ofri. m > hi. m. maga - [ms:ga] - maag, makia - [msikia] - maken, mēna - [me:na] - menen, merked - [mork] - markt, mern, morn - [mo:N] - morgen, meta - [meta] - meten, missa - [mīs] - missen, mona - [mu:na] - maan, *mota - [müt] - moeten, mund [muNt] mond, drumpel - [drumpal] drempel, nama - [nem] - naam, nema - [nim] - nemen, kamer [kajmr] - kamer, skamia - [skemj] - schamen, smaka - [smak] smaak, thūma [tóm] duim, jemma - [iima] - u, jullie, nom. en acc. dat., stemme - [stsm] - stem, immen, ammon - [Imn] - men, warm [waar0m] - warm, erm - [e:ram, i:ram] - arm, adj . en subst. In het oudsaksisch, het angelsaksisch en het oudfries valt m uit voor een spirant: germ. *fimfe > ofri. fif, ohd. fimf, os, ags. fif, on. fim; vgl. idg. *peuque, lat. quinque, gr. pente; nwfri. fif, hi. [fi: u1 met vocalisering van fin. f. -
-
100
-
-
Ofri. immen, ammon, emmen - iemand. Het hi. [Iman] is echter van betekenis veranderd en betekent nu: men; iemand = hi. [ēn], vb. [ar iz ēn u:n a do:r west] - er is iemand aan de deur geweest. Ook het nwfri. heeft En in dezelfde betekenis. Vgl. ook ndl.: ey is er een geweest die Ofri. maga > wg. maga, stl. maya, noordfri. moga, moy, nwfri. maage, naast maaya (Siebs, Gr. I, § 79) . Van ofri. merked komen in ofri. texten en in sommige nfri. dial. vormen voor met a (market, mark Sylt); hi. [morka] gaat terug op een vorm met e; nwfri. [merk(a)], vgl. ohd. mark āt, merkāt, os. markat, ags. marcet (eng. market) . Ofri. mern, owfri. morn, oofri. mern < *murgin, vgl. ndl. morgen, ohd. os., morgan, ags. morgen, on. morginn. Stl. mēdn, noordfri. mērn, mirn, mārn, alle met door invloed van volgende gerekte vocaal. Nwfri. [mó:n], hi. [mD:N]; de vorm hi. [u:rmo:N] - overmorgen wordt soms gesproken met u in pl. v . u: [urmo: N] . Ofri. mona, ags. mona (eng. moon), ohd. mono, os. mono, on. moni, en ofri. monath, ags. monad (eng. month) , ohd. monod, os. monoth hebben in het nwfri. en in 't hi. hetzelfde resultaat opgeleverd: nwfri. [moana], molkw. [mænj, hi. [mu:na], dat dus zowel maan als maand betekent: [da o:ra mu:na] - de volgende maand, [ls:t mu:na] - lichte maan. In verschillende talen wordt trouwens hetzelfde woord gebruikt voor maan en maand. Ofri. erm, ohd. ar(a)m, ags. earm, os. arm, on. armr, got. arms heeft in 't hi. twee ērlei resultaat gehad; als subst. wordt in 't hi. gebruikt de vorm [i:r am], als adj. de vorm [s:r am]. Vgl. nwfri. earm (adj.) en earm, jerm ( De laatste vorm uit het meerv.
§ 23. Oudfriese n. a) ofri. n > hi. n. nāwet - [n aa ot] - niet, name - [n aanza] - nergens, nacht - [naa st] nacht, nama - [nema] - naam, net - [not] - net, ni - [ni:] - nieuw, elne - [eLna] - el, bane - [baana] - boon, ben - [ben] - been, enda - [ēnt] einde, gān - [gaan], bona - [hæn] - haan, hand - [haant] - hand, lēna - [1e:na] - lenen, stēn - [stēn] - steen, tāne - [taana] - teen, wein [win] - wagen. -
b) ofri. n > hi. N. barna - [baNa] -- branden, bern - [b3N] - kind, burna - [bóN] - bron, and, land - [laaNt] - land, iound - [i:Nt] - avond, f land - [fi:aNt] - vijand, sniond - [sni:Nt] Zateydag, wunder [wuNdor] - wonder. -
-
101
In het ofri., ags., os. valt n weg voor spirant, terwiji de voorafgaande vocaal wordt gerekt. Naast other kwamen in 't oofri. en owfri. ook de vormen onder, ander voor. Nwfri. en hi. [õ:r]. Ofri. tond naast toth > nwfri. en hi. [t6sk] (k misschien toegevoegd naar analogie van [f Issk - f isk] ) . Ofri. mund naast m ūth. De vormen die ontstaan zijn na de werking van de genoemde klankwet of misschien in een ander milieu zijn ontstaan (een klankwet is in de grond der zaak niet anders dan een tendens die werkzaam is in een zeker milieu, in een bepaald gebied en in een bepaalde tijd) hebben de n voor spirans behouden: ofri. *kanst, stl. kost, noordfri. kost - konst, nwfri. praes. le p. sing. [ken - kin], 2e p. s. [ksnsta - kssta - kinsta - klsta]; hi. [ken - ksst], praes. van kennen en kunnen, waarvan de betekenis in 't hi. en 't nwfri. is samengevloeid. In 't hi. vindt men voorts nog andere vormen waar in de nieuwere taal de n voor spirans de neiging heeft weg te vallen. Soms hoort men te Hi. [gēx] in plaats van [gēŗj] ging, misschien ook wel ontstaan onder invloed van [fox] - gaf,, [stō ] stond, [flail] - vloog. Naast deze vormen komen, onder invl. van [g ē j] voor: [ioD] - gat,, [stoD] - stond. Zoveel is echter wel zeker dat op 't ogenblik nog n voor spirans een tamelijk onzeker bestaan leidt en nog steeds enige neiging vertoont weg te vallen. In hi. [ksst, roNSt] - loopt, 2e p.s., [bag6NSt] - begint, wordt s of 6 genasaliseerd door volgende n, echter niet genoeg om de schrijfwijze [kĒSt, rost] te rechtvaardigen, daar n hoewel verzwakt, toch nog steeds hoorbaar is; vgl. ook [g ēnzan, stēnzan, aanza] - ergens, [naanza] nergens, [ts:na] - dienen, [we/to] - wonen, [wa:Nzda, t6:Nzda]. Ofri. tonger, tonre > nwfri. [t6Bar] maar hi. [tu:r], waarschijnlijk C tonre met nasalisering van o door n, verzwakking en later wegvalling van n. [t6: Nzda] C tonresdei waarin, na synkope van e : tonrsdei, r die tussen twee consonanten stond, in zeer zwakke positie dus, wegviel: tonsdei > [t6:Nzda] . Z. 196 toernsdei, hi. vb. [tu:ria] onweren, very. als [laki]. Hi. [naanzaj - nergens, [aanza] - ergens; vgl. os. ni-hwergin, ohd. wergin, os. hwergin, ags. hwergin uit hwar-{-Yin. Het hi. vertoont hier een geval van palatalisatie - assibilatie: ni-hwargin waarin g gepal. werd: hwarg'in; deze pal. concretiseerde zich in de vorm van i : hwargiin > hwardian, di werd geassibileerd tot di > dz; res. ni-hwardza; onder invloed van liquida r ging d over in de nasale correspondent n: ni.hwarnza > narnze > [naaz]. In niet geacc. syllabe is in 't ofri. n in finale positie verdwenen na a - e - i : ofri. hēra, ohd. horen, os. horian, ags. hieran, ndl. horen; -
102
adv. bova > hi. [bóp] - ndl. boven, os. bi-oban, ags. bufan, būta < *be -ūtan > hi. [byta] of [bytan], misschien onder invl. ndl. buiten; ofri. asta - oosten, westa - westen, > hi. [stn], [wEstan] ; in het plur. praet. is ook in 't hi. n bewaard: [hl: odan] - hoorden, [jb gm] - gaven, [faandn] - vonden. In ofri. valt deze n voor volg. wi soms weg, vb. muguwi, settewi; in 't hi. blij f t deze n altijd: [dE: hi : odan wa, de: la: ian wa] - toen hoorden w e, lagen w e, enz. Ik heb de rubriek ofri. n met opzet in twee groepen verdeeld, al naar gelang in het hi. een n met pal. of met velare arrivēe is ontstaan (n of N) . In sommige gevallen is het ontstaan van een dezer phonemen (beide zijn phonemen, ze kunnen gebruikt worden voor woord en betekenisdif f erentiatie) zeer goed na te gaan, zoals bij ofri. saven > saun > hi. saaN, * f avne > faun(a) > hi. [faaN] - meisj e, waar v via w is gevocaliseerd tot de velare semivocaal y, die is weggevallen nadat de arrivēe van de volgende consonant was gevelariseerd. (Vgl. ofri. nāwet > naut > hi. [naa 0t], hāved > hāvd > hāut > hi. [haa ot] , met velare arrivēe van t) . Bij andere woorden is de ontwikkeling, die ze hebben ondergaan, minder duidelijk; waarom b. v. hi. [haant] - hand een pal. n heeft, terwijl [laaNt] - land, [saaNt] - zand, [kaaNt] - kant, [straaNt] - strand, een velare N doen horen is niet goed na te gaan. Nwfri. [h3:N, la: N, i
-
so: N, stra: N ] . Wellicht wijst het meervoud van deze woorden: hi.
[hEndan] (hier had de plur. uitgang dus zeer sterke pal. invloed), [laaNdan, kaaNtan, straaNdan] de richting aan, waarin de oplossing gezocht moet worden. Andere vb. : [huNt] (rijmt niet met het duitse Hund), [gruNda, suNdar, tENda] - tiende, [ssNf] = [s8 0į ] - karnen; vgl. nwfri. [gri: Nta] - groente, [huN] - hond. Soms wisselen n en N af in verschillende vormen van hetzelfde woord: [roNa] - /open, praes. [roN, roNst, roNt]; praet. [ro:n, ra:nst, ra:n]; [bagoNa] - beginnen, praes. [bagoN], praet. [baga:n] of [bgo:st baga: ast - baga: ast - baga: a stan] (Z. 216 begoosten) . Zoals gezegd, worden n en N gebruikt voor woorddif f erentiatie: hi. [baaNt] - band (subst.) en [baant] - bond (praet. v. binden) ; [raaNt] rand en [raant] - smelt, [baNtias] - bandies en [Wilt/as] - boontjes. Niet behandeld heb ik r^ dat in fin. pos. phoneem is (de oppositie kan dan differentia end werken: [din] - jouw, [diD ] - ding, n - maar voor k een combinatorische variant is van n : [driDka - drahk druDkan, bliDka - blaiuk - bluDkan] - blinken, [siDka - sahk - suDkan] ,
-
- zinken.
103
§ 24. Oudfriese r. a) ofri. r > hi. r. rād - [raa] - rood, rēd - [rē] - raad, subst., rēda - [rēda] - raden, rein - [rin] - regen, renna, rinna, runna - [róN] - /open, resta - [rsst] rusten, rida - [ri:d] - ridden, risa - [ri:za] - rijzen, āre - [aar] - oor, h@ra - [hī:r] - horen, malkorum : [sLkrm] - elkander, skēra - [ski:r] - scheren, brād - [braa] - brood, brēd - [bri:] -: breed, brēda : [brēda] braden, drega [dre:ga] - dragen, erm - [e:ram] - arm, adj., forke [forka] of [færk] - voyk, jēr - [ii:r] - jaar, sunder - [suNder] - zonder, other - [ó:r] - ander.
b) of ri. y > hi. —. barna - [baNa] - branden, berd :- [bi 0t] - baard, bern - [baN] - kind, fersk - [f ask] - vers, f iārda - [fe 0d], vierde, gers - [gs 0s] - gras, herd, herte, herth - [hs ot] - hard, hart, haard, korn - [kon] - koren, kippenvoey, kort - [kot] - kort, mern - [mo:N] - morgen, part. - [pat] - deel, swarde [swada] - zwaard, swert - [sws: 0t] - zwaard, swart - [swat] - zwart, wortel - [watal] - wortel. De oudfriese r was waarschij nlij k alveolaar zoals uit de fri. dialecten is af te leiden en had een openende werking waardoor i > e en e > a. Hieruit volgt tevens, dat het timbre van r de a klank naderde. Dat dit het geval nog is, blijkt uit het hi. dial. waar r voor t, d, n, s is weggevallen (zie onder b); na velare vocaal heeft dat wegvallen plaats gehad zonder een spoor na te laten: vgl. gat, baNa, boN, fosk, koN, ma: N, pat, swada, swat, watal] ; maar juist na pal. voc. is er van die uitgevallen r een klank achtergebleven die de o nadert. Na vel. voc. is die o klank met de voorafgaande vocaal versmolten, wat na pal. voc. niet is gebeurd; vgl. [bl ot, f s oda, gs os, hs ot, sws: ot, p ot] - Geert, [ry: ot] - Ruurd, [faki: ot] - verkeerd, [sts ot] - staart, [mi 0t] - marter, [E osta] - eerste, [teria] - teren, verven met teer - [tsrj - tsrast - terat] of [te 0t]. In Saterl. is r voor i in de verbindingen by, pr, gr, kr verdwenen, in Hi. valt i na r voor vocaal weg: nwfri. [riiixt] - hi. [róXt] , nwfr. [drjij - hi. [dri] of [dry]. Fin. r in niet geaccentueerde syllaben of in woorden die door secundair accent worden getroffen en valt dikwij ls weg voor cons., vb. [mar] mar: [hē k at ma dent] - had ik het maar gedaan !; [der] - daar: [hi het at de fuNdan] - hif hee f t het daar gevonden, [isr] - haar, pers. vnsw. dat. ace.,: [ik heft is sett] - ik heb het haar gezegd; zo ook [fo:r] - voor, [hir] - hier. 104
Ofri. rād > stl. rod, nwfri. [ri:], noordfri. r ūad, rūd, hi. [raa], ofri. rein, *rin > wg. tin, noordfri. rain, nwfri. [rein] (reijn G. J.), hi. [tars]. Vgl. mndl. rēghen, rein, teen, ohd. r ēgan, os. rēgan, ags. rēgn, got. rign. Metathesis van med. y komt in 't ofri. en daardoor ook in 't nfri. dikwijls voor: vb. in 't hi. [bars - braaNt (bars < barna), fro: ast] vorst v. [frēza] - vriezen, praes. [frēst], praet. [frēzda], part. perf. [fo:zan], nwfri. [fs:zn], [gs os] - gas. In Z. wordt y , die in de gesproken taal toen [1679] waarschijnlijk reeds niet meet gehoord werd, in tal van woorden geschreven: befaeaern (190), nhi. [bfe:N] - bevaren, heerstmis (190) - nhi. [hi: ostmas] in de hoist, aarnse (192) - nhi. [aanza] - ergens, partsen (192) - nhi. [patan] - verdeelden, ferde (194) - nhi. [fe 0d] - 4e, toernsdei (194) nhi. [to:NZda] - Donderdag, waard (196) - nhi. [waa ot] - werd, wornsdei nhi. [w3:Nzdo] - Woensdag § 25. Oudfriese 1. a) ofri. 1 > hi. 1. lād - [laa] - lood, land - [laaNt] , lēna - [ls:n] - lenen, lēva - [li: y] geloven, liācht - [ls:xt] - licht, liāga - [li:ga] - liegen, libba - [labia] - leven, likia : [likia] - lijken, line - [Lana] - lijn , lippa - [lip] - lip, litha - [la] lijden, logia - [lu:gj] - plaatsen, blāt - [blaat] - bloot, bliva - [bliy] blijven, flax - [flaaks] - vlas, gled - [glut] - glad, klagia - [klsia] - klagen, floka - [flōk] - vloeken, fēla - [fēla] - voelen, halia - [he1j] - halen, mēl - [mēl] - maal, melok - [m3:lkn] - melk, pāl - [paal] - Baal, seil [si:l] - zeil, sal - [sal] - sluis, skelda - [sksld] - schelden, bitalia [batelia] - betalen. -
b) ofri. 1 > hi. L. ald - [aaLt] - oud, balka - [baLka] - balk, elne - [eLna] - el, falla -
[faLa] - vallen, felt - [feLt] - veld, fiārdēl - [fe odar,] - half mud aardappels, halda - [haaLda] - houden, helpa - [hsLp] - helpen, jeld - [feLt] - geld, holt - [ho:Lt] - hout, kald - [kaaLt] - koud, kalde - [keLt] - kou, melka [moLka] - melken, salt - [saaLt] - zout, sea - [si:La] : ziel, skeld(e) [skeLt] - schuld, tella - [toLa] -tellers , wald - [ (da) waaLd(an) ] - de Wooden, wrald - [wraaLt] - weyeld. Evenals bij n is het bij 1 van belang onderscheid to makers tussen palatale 1 (l) en velare 1 (L) anders gezegd tussen 1 met palatale amvēe en 1 met velare arrivēe. Siebs (Gr 2 . I, § 103) onderscheidt voor het ofri. drie soorten van 1: 105
donkere 1 (onze L), palatale 1, alveolare 1 (onze 1); met palatale l bedoelt hij de door volgende i gemouilleerde 1, zoals die in 't nwfri. wel voorkomt: (vb. [1 i6xt] waarin li als ēēn phoneem opgevat kan worden) en die neiging heeft of zijn liquida component, of de semivocaal i te verliezen: vgl. noordfri jXt, j 1 ibxt, oostfri. laxt; deze 1 mouilld kan voor 't hi. buiten beschouwing blijven, aangezien ze in dit dialect niet voorkomt. In de meeste gevallen levert het vaststellen van de qualiteit van l geen bizondere moeilijkheden op, daar ze bepaald wordt door het palataal of velaar zijn van de voorafgaande vocaal; in hi. [ ēl] - paling, [sil] - sluis, [mēl] - maal, tila] - tillen hebben we te doen met pal. 1, omdat ē, i pal. vocalen zijn; in hi. [m3Lk] - melken, [toL] - tellen, [staL] - stil, is 1 velaar, omdat a velaar is. De geronde palatalen gedragen zich in dit opzicht als e, i : [f yla] - veel, [tül] - melkblok, [fcela] - veulen. Er zijn echter in 't hi. tal van woorden waar een pal. voc. gevolgd wordt door L en een velare voc. door l en deze woorden geven de moeilijkheden. De schrijver van de Zeemansalmanak voor 1679 begreep dit terdege, toen hij de woorden waarin pal. vocaal gevolgd wordt door L als volgt neerschreef: Z. 190 eolk - elk - nhi. [eLk], 196 eolven -11- nhi. [eLwn], 202 jiold - geld - nhi. [jsLt], 208 kiold - kou - nhi. [keLt], 210 heolt houdt, 3e p. sing. praes. - nhi. [hELt] , 210 heolpt : helpt - nhi. [heLpt] , 218 heolden - hielden - nhi. [h8Ldn]. In al deze woorden heeft o geen andere waarde dan het bepalen van de qualiteit van L; het accent rust dus op e (i), o wordt niet uit&esproken, L heeft de klank die ze zou hebben na o. Andere voorbeelden van L na pal. voc. : hi. [feLt ] veld, [ELna] - el, [smELta] - smelten, [hELdan] - gehouden, [sksLt] schuld (zie verder onder b) . Anderzijds zijn er ook woorden met 1 na velare voc., meestal is de vocaal dan lang: [faal] - viel van [faLa], [stu:1] - stoel, [sb:l] - zoo/, [paal] - paal, [kaal] - half,, [haal] - half,, [mzd] - meel. Vgl. nwfri. [stu:L, pz:L, k1:L, hT:L]; hi. [mo:1kn] - melk. l en L worden gebruikt voor woorddif f erenti ēring: [helt] - helft,t, [heLt] - houdt; bovendien doet het verwisselen van 1 en L aan taalverminking denken; we hebben dus in 1 en L te doen met twee phonemen. In het owfri. wijst de schrijfwijze ie, iu, io, in plaats van e voor ld op velare 1. Ook ul in owfri. texten wijst op L: vb. auld, sault. Metathesis van 1 komt in 't hi. voor in sommige woorden in de verbinding el: hi. [nidal] of (nidla] - naald, [tafal] of [tafla] - ta f el. In hi. [aL] - al valt L voor een consonant dikwijls weg: [ik hē t a (aL) 106
seit] - ik had het al gezegd; in hi. [as] - als wordt 1 nooit gesproken: [so grēn az gs os] - zo groen als gras. Men lette op het verschil tussen hi. [m3:1kn] - melk subst. en
[moLka], praes. [moLk - moLkst - moLkt - moLka]; praet. [moLkta moLktan]. (oud): [maalk - maalkan], part. [moLkt], [faal] en [faL]. Uit deze woorden blijkt wel duidelijk dat, wanneer de velare vocaal, die L voorafgaat, verlengd wordt, L neiging heeft om over to gaan in 1. Voor het oudhi. praet. van [moLk] - [maalk] vgl. ook ofri. melka, praet. mālk - mūlkon. § 26. Oudfriese w. a) ofri. w > hi. w. wāch - [wafgn] - nauwe doorgang tussen twee huizen, wada [wadia] - waden, wagia - [wajgf] - wagen, wakia - [wskj] - waken, waxa - wexa - part. [wuksan] - gegroeid, weder - [wi :r] - weer subst., wei - [wei] - weg, wein - [win] - wagen, wēr - [wi:r] - waar adj., werk [work] - werk, wertha - [wod] - worden, wēt - [wēt] - nat, wid - [wi:t] wijd, wika - [wika] - wijken, winna - [wóN] - winnen, wisa - [wi:za] wijzen, forwita - [fawita] - veywijten, wrēth - [wri:] : yuw, wunde [wuNda] - wond, wita - [wets] - weten, wif - [wi:f] - vrouw, wrak [wrak] - beschadigd, wriva - [wriy] - wyijven, *wrota - [wrót] hard werken, dwalia - [dwaal ia] - dwalen, ferwa - [f arwia] - verven, hwēte - [wēt] - tarwe, swara - [swan] - zweren, swigia - [swi:] - zwijgen, twa - [twaa] - 2, twiska - [twiska] tussen. b) ofri. w > hi. y. buwa - [bop] - bouwen, fiower - [f6yr] - 4, hriowe - [rT : ua] - youw, j ōwich - [iux] - eeuwig, *stiwig - [stiux] - stig. Uit het feit dat germ. w in de ofri. texten w, v of u werd geschreven, kunnen we de conclusie trekken dat het timbre van deze klank onzeker was en dat ze naar alle waarschij nlij kheid de waarde had van y (de consonantische realisatie van het phoneem u) dus bilabiaal was. In het hi. is init. w soms bilabiaal, meestal echter labiodentaal evenals in de meeste nfri. dialecten. Na consonant is w labiodentaal in: [twaa, twiska, twiD a] ; bilabiaal in [dwaan] - doen, [kwak1j, swada, swara, swE: ot, swēt] - zoet. In het noordfri. is w voor u of o weggevallen, d.w.z. er was zo weinig onderscheid in de articulatie van init. w en die van u, o dat w in u, o is opgegaan.
107
Van de verbinding wl ontbreken in 't hi. voorbeelden. In ofri. wr en wl moet w de waarde hebben gehad van de semi-vocaal y, want alleen zó is de ook in 't ofri. voorkomende schrij f wij ze ru, lu: ruald voor wrald, rueka voor wreka te verklaren. Oofri. hū C *hwū (w vloeit samen met volg. ū, u) > hi. [ho] - hoe naast oofri. hwet vindt men owfri. hat, het, nwfri. wat, hi. [het] - wat, hi. med. w komt voor in woorden waar het ndl. v heeft: hi. [dry:f dry-wan], [sy:war] - zuiver, [sllwar] - zilver, [sky-wa] - schuiven. Labiodent. v komt in 't hi. niet voor. Ofri. wāch = wand; dit woord komt in 't hi. niet voor, wel is er een woord [waigan], waarmee bedoeld wordt de zeer nauwe doorgang tussen de muren van twee naast elkaar gebouwde huizen. Daarom vermoed ik dat hi. [waigan] het meervoud is van *waix en oorspr. wanden heeft betekend, later de ruimte tussen twee wanden. Van waxa - wassen, groeien komt in 't hi. alleen het part. perf. voor: [wuksan] in de uitdrukking [haal wuksan] hal f was. [wrak] - beschadigd komt alleen voor in de nu verouderde uitdr. [wraka sēs] - kaas die beschadigd was en niet verkocht kon worden. -
§ 27. Oudfriese j (i).
a) ofri.
(i) > hi. i.
jader - [faar] - uier, jagia - [fej] - jagen, j - [jit] - nog, jeva, jova - [ ia: n] - geven, j ēr - [ ii: r] - jaar, j - [ iR] , likia - [likia] lijken, makia - [meikia] enz., dāia - [daaia]. b) ofri. f (i) > hi. —. sliucht - [sloxt] - e f f en, riucht - [roxt] - recht, siunga - [supa] - zingen. Ofri. j ēr > hi. [ i i: r] . Z. 236, 240 geeft jieeren en jeeren. Uit deze twee vormen blijkt dat de vocaaal niet meer zuiver ē was, maar toch ook nog niet i: was geworden; ofri. jirich > hi. [girax] - gierig; wellicht is hier ndl. invloed aanwezig. I is de consonantische realisatie van het phoneem i. De drie meest gesloten vocalen i y, u, waar dus de rug van de tong zeer dicht het gehemelte nadert, hebben elk een consonantische variatie: i , y, y. Het gebruik van y en u hangt af van de omringende klanken, zodat deze twee semi-vocalen combinatorische varianten zijn en dus voorgesteld kunnen worden door y. ,
108
§ 28. Oudfriese h. a) ofri. h > hi. h. ha - [haa] - hooi, habba - [hewa] - hebben, hāch - [hajx] - hoog, ha d - [haa ot] - hoo f d, halda - [haaLd] - houden, halia - [hs1j] - halen, harkje - [herkia] - luisteren, *hasa - [hcz] - haas, helpa - [hsLp] helpen, hēta - [hēta] - heten, holt - [hõ:Lt] - hout, hopia - [h3:pj] hopen, hūs - [hys] - huis, hūsia - [hyzia] - wonen, hop - [hop] - hoepel.
b) of ri. h > hi. —. hlada - [1sd] - laden, hioda - [ io] - vandaag, hlēdere - [1I: 0d] ladder, hlakkia - [lakia] - lachen, West - [lest] - last, hlid - [lit] - lid, deksel, hlotia [lcetia] - loten, hnekka - [nEk] - nek, hregg - [rex] - rug, hwēr - [wiir] - waar adv., hwēte - [wēt] - tarwe, hwit - [wit] - w it, hwa - [waa] - wie. In de nfri. dial. is init. h in vele gevallen tot nu toe bewaard, o.a. in 't noorden van de prov. Friesland, dikwijls echter is h, als i of volgde, in deze klank opgegaan: vb. ofri. h ēta > nwfri. [ iTta] , jit. Schierm., part. [ iitan] ; ofri. hēra > nwfri. [ iera] , praes. [jer - jest fst - iera] ; praet. Ueda - jsst - jsd - f6dfl] ; part. perf. [ iet] ; maar Hi. Molkw. Koudum (ged.) [hēta, hi : ra] . Het hi. dialect heeft in dit geval de h bewaard; vgl. echter ofri. hiu > hi [jó] (pron. pers. 3e p. sing. yr.) hia > hi. [js] (pron. pers. 3e p. meerv. ) ; hiode > nwfri. [fu:t] , hi. [fō]. De zwakke uitspraak van h wordt in 't ofri. gedemonstreerd door de onzekere schrij f wij ze van sommige woorden: vb. ofri. hia hiera hi. [ ie hz : ra] - zi1 horen, komt zowel voor in de spelling ia iera als iha ihera. We hebben hier te doen met hetzelfde verschijnsel als bij init. w gevolgd door r, welke verbinding geschreven wordt wr en ru : wrald - ruald. De oorzaak hiervan moeten we zoeken in het feit, dat w en h hun eigenlijke timbre hadden verloren; er was niets overgebleven dan een uitademing, die min of meer gewij zigd werd door de stand van de mond. In dergelijke gevallen was het natuurlijk moeilijk te beoordelen of de uitademing op de volgende klank (i.c. en r) volgde of deze voorafging. Init. h voor w, r, 1, n is in 't ofri. meestal reeds weggevallen; men vindt hlid, maar ook lid en lhid, hropa, ropa en rhopa; zelfs wordt h soms toegevoegd daar waar hij niet hoort: r ēda en rhēda. In het hi. is h voor r, 1 en w niet meer waarneembaar (zie onder b) . Germ. h { t > ofri. xt: dochter, nacht, wachtia, brochte, thochte. - -
109
Deze x was oorspronkelijk gutturaal of prepalataal (ichlaut), wat afhing van de voorafgaande vocaal. Uit het feit dat ofri. i voor xt is gediphtongeerd tot iu, io : ofri. siucht < *sih(i)t, wg. st1. sjuxt, noordfri. sjoxt, nwfri. [si6xt], hi. [sóXt], leidt Siebs af dat ook na i de x gutturaal is geworden. (Siebs, Grundriss I, § 133, 3) . De ontwikkeling van de verbinding xt in het hi. doet echter vermoeden dat er na a en o niet alleen een gutturale maar ook een prepalatale x heeft bestaan (x'), dus dat naast de uitspraak [daxtar, naxt, waxtia, braxta, thaxta] ook [d3X'tor, nax't, wax'tia, brax'ta, thax'ta] werd gehoord. Laatstgenoemde uitspraak was waarschij nlij k zeldzamer dan de eerste, is later verloren gegaan, behalve te Hi. waar ze heeft stand gehouden en waar de x' via i onder verlenging van de voorgaande vocaal is weggevallen: vgl. hi. [do: 0tr, naa at, waa at ia, bra: at, ta: at]. (M. wa tooit - wie dacht, Z. naaite, waar i behalve de gesproken Hank i ook aanduiding kan zijn van de palatale arrivēe van t) . Vgl. eng. daughter, night, brought, thought; oudnoors: dottir, nātt, maar vakta. Vgl. ook G. Japiks: 'k Zil 't to Peassche, mey myn Doayter (so sizze de Hynlippers) weerom seyne (VI Br. 1655. G. J. werken, s. 323) .
110
DEEL III MORPHOLOGISCH-SYNTACTISCH GEDEELTE.
HET SUBSTANTIEF. a) het geslacht. 1. Het hi, kept, wat het genus aangaat, twee soorten van zelfst. nw.; die, welke tot de da-groep, en die, welke tot de at-groep behoren. Het genusonderscheid mann. - vrouwelijk is niet aanwezig. Wel zijn er woorden die verschil in sexe aanduiden, als [mart], [iu ŗj] - jongen, [fint] - knecht, [slaxtar], [boe-ra] - hater, [hoena] - haan, [bra] - stier, en [wi:f] - vrouw, [faaN) - meisje, dienstmeisje, [baakstar] - baker, [ku:] - koe, [hu:n] - kid. Woorden als [wi:f] en [faaN] tonen duidelijk aan dat de begrippen sexe en gramm. geslacht elkaar niet dekken. Deze twee woorden zijn onzijdig wat hun geslacht aangaat [at wi:f, at faaN] [da faaN] betekent het dienstmeisje, [at faaN] - het meisje, maar duiden personen van vrouw. sexe aan. 2. De pronominale aanduiding van onz. subst. is [at]: [wi soLa io sop ita; at het a(L) koka] - we zullen vandaag soep eten; ze heeft at gekookt; [sop] is onz. in 't hi.: [at sop]; alle andere subst. worden aangeduid door [hi] (enclitisch [or]): [da kaimar iz iestar farwa; su: od ar a(L) drug we:za?] - De kamer is gisteren gever/d; zou ze at droog zijn?; [ho is t m£i da kofia? hi is klaar] - hoe staat het met de kof fie? ze is klaar; [ho fi:r iz da ti:? iz ar a bryn?] - hoe ver is de thee? is ze at bruin? Aileen woorden die vrouw. personen aanduiden worden herhaald in de worm van [ib] - zij, enclitisch [sa]. [wi:f] en [faaN] worden behandeld volgens de sexe van de aangeduide persoon, niet volgens 't gramm. geslacht: [wiir i(s) sin wi:f? /6 i(s) sr:kar naa ot go] - waar is zijn vyouw? ze is zeker ongesteld. Voor vy. dieren is de pronom. aanduiding meestal [hi, all. 3. Verscheidene woorden die in 't ndl. tot de de-groep behoren, zijn in 't hi. onzijdig, vooral lichaamsdelen: [at aBkal] - de enkel, [at bl ot] - de baard, [at kin] - de kin, [at sko:Ldar] - de schouder; ook [at wain] - de Wang, [at bost] - de borst, [at kyt] - de knit, [at lif] - de buik, [at fabrik] - de /abriek, [at laa at] - de lade, [at sop] - de soep. Dikwijls wordt de stam van een werkwoord, voorafgegaan door 't prēfixe ge, dat iteratieve of intensieve waarde heeft, als subst. gebruikt. Deze subst. zijn ook onzijdig: [ad gamask] - geknoei van [maskj] knoeien, [ad gaskriu] - voortdurend geschyij f van [skriy] , [ad genii:k] 8
113
voortd. gezanik, [ad gaklei] - voortd. geklaag, [ad gagu:l] - voortd. huilen, [ad gatiu:n] - voortd. gezanik van [tiu:na] - toveren, [ad gasper] -voortd. gezeur. 5. Veel subst. worden in 't hi. gevormd van adjectieven door toevoeging van het suffixe [ens]; ze zijn niet onzijdig: [swēt] - zoet [swētans] - zoetigheid, [go] - [gu: adans]: [ik h6(f) t am in gu:adans seit] ik heb 't hem vriendeliik gezegd, [nidax] - boos - [nidagans]: [msi nidagans] - in een boze bui, [gaay] - [m6j gaauans] - binnenkort. 6. Vgl. fri. [da bosk] - hi. [ad bosk] - het bps, fri. [at tyn] - hi. [da tyn] - tuin, fri. [ad brief] - hi. [da brēf] - brief. [mgr] - meer subst., [foek] - veulen, en [roLa ] - wiel zijn in Hi. nietonzijdig: [da mgr, da foela, da roLa]. Naar analogie van [in a wika, in a mu:na] zegt men ook [in a u:ra] : [hi skilat trs: ki:r in a u:ra] - hid belt 3x per uuy. 7. [at sin] heeft tal van betekenissen zoals uit de volgende vb. blijkt: [hi dēg at msi stn] - hij deed het met opzet, [hi hē an go stn] hi^ was goed gehumeurd, [stn] = humeur, vandaar 't adj. [sInx] humeurig, kieskeurig: [so smog āz an aaLdan barx] - erg humeurig is een te Hi. dikwijls gebruikte zegswijze; [dat h ē k naaot in t stn] dat was ik niet van flan, [de(r) het at gm sin u:n] - daar heeft hij geen zin in, [t iz mar an stn] - 't is maar zo'n idee van me, [hi ken sin sin ant kri:a] - wat hij kan krijgen is niet volgens zijn smack, maar ook: hij kan zijn zin niet kyilgen. 8. Het subst. [mēnska] - mens (onz.) betekent in 't dagelijks gebruik meestal vrouw; [t iz an go mēnska] - 't is een goed mens (maar nooit in de betekenis man, steeds vrouw); [dat mēnska sē tis(rr) mi ...] - die vrouw zei tegen me ....; het wordt dan ook pronominaal aangeduid door [io] of [se]: [het sē za?] - wat zei ze? 9. Alle infinitieven kunnen als subst. worden gebruikt, ze zijn onzijdig en fin. n wordt uitgesproken: [at roman] - het lopen, [nei itan] na het eten, [a(t) driDkan] - de drank, [at si:an] - het naaiwerk, [ad breidian] - het breiwerk, [at haakian] - het haakwerk, [at sizan is ...] - men zegt ..., [an plaDka msi le:zan, msi skrivan] - een plank met letters er obi, met een opschrift.t. -
b) de naamval. 1. De casus uitgangen zijn in 't hi. zo goed als geheel in onbruik geraakt. De genitives wordt omschreven door [faN], no persoonsnamen ook door tussen de bezitter en de bezitting het bezittelijk vnw. 3e pers. sing. of plur. [sin] (m. 3e p.s.), [iera] (yr. en meerv. 3e p.) in te voegen: [da pi:pa faN ys fi:r] - vaders pijp, of [ys fi:r sin pi:paJ,
114
Ea klaan] - moeders kleren, [da baN f8r0 sku:n] - de schoenen [yz mEm jr van de kinderen.
2. De gen. komt predicatief voor bij persoonsnamen; echter, niet de persoonsnaam maar het zelfst. gebruikte bez. vnw. staat in de tweede naamval: [dit iz min bru:r sinan En dat iz ana icras] - dit is van mijn broer en dat is van Anna. De zwakke genitief die in 't ofri. op a uitging wordt in het hi. nog gebruikt ter aanduiding van de relatie tussen man en vrouw: [iaNa - marEi , siu: oda - hTDka], echter alleen wanneer de naam van de man eenlettergrepig is. Bij meerlettergrepige namen wordt de gen. op s gebruikt: [wlgats - hike, bi:rants - go:ik]. Een gen. komt ook voor in uitdrukkingen als: [da o:ra wiks = da o:ra wika] - de week daarop, [uNdarwEis] - onderweg, [da ma:NS, i:Ns] enz., en om de afstamming aan te duiden in: [doyo klaazas] Douwe, zoon van Klaas, [wipka siboLts] enz. Vgl. [haalwei boelsat] halverwege Bolsward, [dTskaaNt waarkam] - aan deze zijde van Workum, [de o:ra kaaNt ko:Ldam] - aan gene zijde van Koudum. 3. De dativus wordt aangeduid door de plaats in de zin of door 't voorzetsel [u:n]. Oude datieven vinden we nog terug in [ta gu: ada] - tegoed, [ta roxta] - terecht: [t is ta roxta] - 't is terecht, [ta laaNda: waa wet wiist a laaNda komst]: wie weet waar je terecht komt, ([wiist] = [wiir astu] - waar of jij). c) het getal.
1. Het meervoud der subst. wordt gevormd door achtervoeging van [an]; deze uitgang en assimileert 1 ) niet aan voorafgaande k, m, l, p [dak - dakan], [baim - baiman], [skēp - skēpan] - schapen, [kó:1 - Ulan] - kolen, groente, [du: - du:an] - duiven, [hiBst - hiDstan] paarden; eindigt het subst. op a dan wordt in 't plur. alleen n toegevoegd: [ribs - riban] - ribben, [kāka - kokan] - koeken, [gó:N - go:Nan] - guldens, [raipa - raipan] - rapen, [baana - baanan] - bonen. 2. In 't ofri. kwam s als meervoudsuitgang niet voor. Waarschij nlij k is ze onder saksische invloed in Friesland doorgedrongen. De uitgang s vindt men in 't hi. na zwak betoonde syllabe die op r, 1, n uitgaat en na diminutiva: [E:rpals] - aardappelen, [apals] - appels, [spe:g1s] spiegels, [1skflsj - lakens, [tskfls] - dekens, [baikans] - bakens, [trops] - tra p pen, enk. [tropn] - trap in woning; de uitgang er verliest bij vorming van het meervoud de r: [prótr - protas] - spreeuwen, [haimar :
1 ) Zie over deze kwestie in 't fri. : J. J. Hof, Hjoeddeiske lūd f oroaringen, Pompeblēdden XIX, no. 6, 1948, blz. 127 vv.
115
haimas] - hamers, [sti:war - st:iwas] - stuivers, [st:tor - std:tas] 12^ centstukken, [daaldar - daaldas] - daalders, [skipar - skips] schippers, [fēnstar - fēnstas] - vensters; ook [liinaDs] - leuningen, maar [heraDan] - haringen, en [spiraBan] - spieringen, [bokasJ - bokkems, [bru: 0 s] - broers, [bõtįos] - 21centstukken, [bantias] - boontjes, [faNtjs] meisjes, [sLdr - subs] - een ouder, ouders. 3. Meervoudsvormen op even, ers komen in 't hi. niet voor: [aa aaien] - eieren, [kaal - kaalan] - kalveren, [lam -Taman] - lammeren, [hu:n -human] - hoenders. 4. Een korte vocaal van het grondwoord blijft kort bij de meervoudsvorming: [skip - skipan] = vgl. nedl. schip - schepen, [max marran] - mannen. (Z. geeft als meerv.vorm van deze twee woorden: maeaen (spr. [ms:n]) en skijp), [dak - dakan] - daken, [blot - blodan] -
- bladeren.
5. Een dubbele meervouds-uitgang hebben: [1I: 0z - li: ozans]
-
laarzen, [ri:da - ri:dans] - schaatsen, en sours ook [wei - wi:gan] of [wI:gfls] - wegen. 6. Onveranderd in het meervoud blijven: [sku:n] - schoen, [box] kind en meestal [skēp] - schaap. De boeren zeggen my. [skēp], de
burgers [skēpn]. 7. Het meerv. van [maN] is meestal [maNli: 0t] - manners, van [froy - frouli: ot] - vrouwen; beroepen die op [max] eindigen, vormen ook zo hors meervoud: [tImrmaN - trmarli: ot]. 8. Een onregelmatig meervoud hebben: [ku: - ki:] - koeien, [haant hsndan] - handers, [fu: at - fiitan] - voeten, benen, [stu:l - stiilan] - stoelen, [tex as - hoezan] - kousen, [s3:1 - soelan] - zolen, [sti: - sti:dan] - steden, [clef - ds:gan] - dagen, [wEi - wt:gan(s)]. 9. [mi:z1s] - mazelen, [khan] - kleyen, [he osans] - hersenen zijn altijd meervoud. 10. In het nfri. heeft in tal van woorden accentverandering van de diphtong plaats (breking) wanneer het meervoud gevormd wordt. In het hi. blijft het accent steeds gelijk: [bairn - baiman, st ēn stēnan] - stenen. 11. Vele subst. die een maat, hoeveelheid, prijs, gewicht aanduiden, houden steeds dezelfde vorm: [twaa punt sukar] - 2 pond suiker, [saaN litar] - 7 liter, [fsyr go:xa] - 4 gulden, [axt kilo] - 8 kg, [tre: fs:x] 3 x een halve liter, [fe:x] - het vierde deel van een mingel = 2 1. (Vgl. fri. healkanne = 2 1). Maar: [dat kosat tre: sentan] - dat kost 3 cent, [saaN sti:was] - 7 stuiver, [twaa kwatias] - 2 kzvaytjes, [twaa miDalan mxlkan] - 4 liter melk. De oude meerv. vorm van [sti:war] komt nog voor: [te:n sti:waran, Br wan sti:waran], waarschijnlijk door invloed -
116
van de n uitgang van het telwoord; men zegt by. [tre: sti:was, axt sti:was], maar dikwijls [saaN sti:waran] - 10, 11, 3, 8, 7 stuivers. De diminutiva worden gevormd door achtervoeging van [(t)fn]: [huNtian] - hondje, [faNtian] - meisje, [bantian] - boontje, [wifian] vrouwtj e, [maNtian] - mannetje, [baLtian] - broodje, [masian] - mesje; [kj als uitgang voor diminutiva komt in 't hi. niet voor. Heel wat subst. die in 't ndl. op een cons. uitgaan, eindigen in 't hi. op a, evenals in het nwfri.: [daa 0z] - doos, [bre:goj - brug, [hek] hek, [flss] - /les, [ - mat, [mēt] - maat, [mu:ra] - muur, [sku:r] schuur, [sēp] zeep, [scrk] - kerk, [taua] - tang, [taan] - teen, [tõm] duim, [wik] - week, [mu:n] - maan, maand, [strēt] - straat, [kara] kar, [laamp] - lamp , [ejd] - eg, enz. -
-
117
HET AD JECTIEF. Adjectieven kunnen attributief en predicatief worden gebruikt, ook kunnen ze als substantief voorkomen. 1. Als substantief gebruikte adjectieven staan soms in de genitivus: [het gu: ats] - iets goeds, [het moeis] - iets moois van hi. [ma: i], [het ni:s] - iets nieuws, [naa ot fyla basuNdas] - of ook wet: [naa ot fyla brots] - niet veel bizonders, niet veel zaaks. Meestal heeft het als zelf st. nw. gebruikte adjectief een n : [t iz an aa odagan] - 't is een wonderliike sinfeur; [stoL, ar iz an sE:kan] - stil, hier is een zieke; in dit geval voegt het hi. dikwijls het onbepaald voorn.w. [ēn] - iemand toe: [du bist an aa odagan en] - je bent een wonderlii ke sin? eur, [t iz an raaran ēn, an ny:waran ēn, an modan en] 't is een rare vent, enz. In het plur. hebben zulke adj ectieven steeds n : [se:kn en daiwan] - zieken en cloven; [gasuNdan en hc otsi:ragan] gezonden en 2); daar hebben we zo'n adj. dat eigenlijk onvertaalbaar is: [he otsI:r] , ziekeliik, ook wat het uiterliik betreft,t, [an hE otsi:rag mēnska] - een onooglijke vrouw; [het an hE otsi:ragan do:manij -
- wat een slechte dominee, maar toch ook om medeliiden mee te hebben. Zo is het ook met [sytarax] , iedere Fries weet wat het wil zeggen,
maar niemand kan het vertalen: verlept; [banaaut] : [het banaaut praa at] - onbenullig gesprek; [dat hErkat banaaut] - als je dat hoort zou je akelig worden, enz.
2. Het predicatief gebruikte adj. blij f t onverbogen: [dat hyz iz to graaat, fm hyzan bins ta graa at] - dat huis is, die huizen zi1 n te groot. De predicatief gebruikte superlatief heeft dikwijls geen lidwoord; in plaats van [hi iz da jujst] - hii is de jongste, zegt men ook: [hi iz jurjst, hi iz grast, hi iz ELst, hi iz likst] - hii is de jongste, de grootste, de oudste, de kleinste.
3. Het attributieve adj. voor een niet-onzijdig subst. gaat uit op a : [da aaLda maN, di aaLda kloka] - de oude man, die oude klok. Voor een onz. subst., voorafgegaan door het lidw. van onbep., het bez., vrag., onbep. voornw. of door niets, is het adj . onverbogen: [sk ēn wEtar, min skēn wEtar, het skēn wEtar?, an lik skēn wetar] - schoon water, miln, welk, een beetie schoon water, maar: [at skēna wEtar, dat skēna wEtar] het, dat schone w.; [an ni: bok, jer ni: bok, hokar ni: bok?] - een, haar, welk nieuw boek, maar: [at ni:a bok, dat ni:a bok] - het, dat nieuwe boek. 118
Sommige adj. o.a. [aaLt, iuD, 1Tk graa at, ni:] blijven voor persoonsnamen en soms ook voor andere subst. onverbogen; ze vormen dan met de persoonsnaam of het subst. een zeer nauwe eenheid. Vgl. [di aaLt sklpar] - iemand, die als schipper oud geworden is en [di aaLda skipar] - de oude schipper, [(lit juij faaN] - deze jongedame, [de ni:bu:r] iem. die pas boer is geworden en [da ni:a bu:r] - de nieuwe boer, [at lrkhys] - huis dat vroeger gebouwd werd achter de grotere kapiteinshuizen, en [at Ufa hys] - het kleine huis; [hi iz graa at bu:r] - hij hee f t een grote boerderij, [da llkfint] - het knechtj e van een boer, [da graa at ssrka] de N. H. Kerk, [da 1Tk ssrka] - de Geref.. Kerk; [an aaLt fint] - een oude vrijgezel, [an aaLdan fint] - een oude knecht of een oude verloo f de. Vgl. ook [at ni:gs os] en [at ni:a gs os]. Bij de adjectieven [raa] - rood, [go] - goed, [daaj - dood, [bri:] - breed, waar in de overgang van 't ofri. naar het hi. fin. d is weggevallen, komt in de verbuiging deze d terug: [da raa ada ko:1, da gu: ada maN, an daa adan mosk] - een dode mus, [an brEdan wsi] - een brede weg. In het ofri. had het adj . een sterke en een zwakke verbuiging. De accus , masc. sing. van de sterke verbuiging had als uitgang ne, die ook doordrong in de zwakke verbuiging en nu in 't hi. nog als n voorkomt, wanneer het adj. staat voor een niet-onzijdig subst. en voorafgegaan wordt door 't lidw. van onbepaaldheid: [an likian man] - een kleine man, zowel nom. als acc. dat. [an graa atan baLa] - een grote stier, nom., acc. dat., [an fuį n protar] - een jonge spreeuw, [an ni:an arke] - een nieuw woonschip: [ arka] - het woonschip, [an hs otsl:ragan do: mani] . Resten van de ofri. sterke verbuiging zijn o. a. [gu: adzmu: ats] goedsmoeds, [yt gu: adarbsst] - met de beste bedoelingen, [gu: adariausk] s. goedgeefs. Stof f elij ke bijv. nw. eindigen op n en behouden deze. Ze worden verbogen behalve wanneer de beide laatste syllaben toonloos zijn; dan kunnen ze onverbogen blijven: [an go:Ldan halo:Ra, at go:Ldan halo:Ra] - een, het gouden horloge, [an go:Ldņan kstaD, da go:Ldņa ketaD] - een, de gouden ketting, [an silwaran(a) lspal, do i:zaran(a) hop] - een zilveren lepel, de ijzeren hoepel. Soms komt na een stoff. bvnw. s : [an linans pak] - een linnen pak, waarschij nlij k naar analogie van [1sks] - lakens, dat steeds s heeft. Een volt. deelw. kan als adj . voorkomen en vertoont dan de vorm van het ofri. part. praet. van de zwakke 2e klasse: [m8k] - gemaakt, [an mskadan jürk] - een gemaakte jurk, [da f arwada da: r] - de gever f de deur. Namen van geldstukken gevolgd door s worden bijv. gebruikt en dienen dan ter aanduiding van prijs, gewicht enz., [an ssntas, an ,
-
-
119
bot ias, an sti: was, an dubalt ias, an sto: tas prassnt ian] - een cadeautj e van een cent, van 2-1 cent, 5 cent, 10 cent, 12-i- cent, [an kwat iazan baLa] een brood van een kwartje, [an dubaltiazan r1:p] - een reel) choc. van f 0,10, [an twaadubalt iazan koka] - een koek van / 0, 20. We zien dus, dat dit soort adj. ook verbogen wordt. De trappen van vergelijking worden gevormd door toevoeging van er en st: [ni: - ni: ar - ni:st, smoL - smaLar - smoLst] - smal, [iurj - jur fujst] - jong; na 1 en n wordt in 't hi. niet, zoals in 't f ri. , een d ingelast bij vorming van de comparativus: zie [smoL, sk ēn - skēnar - skēnst] schoon; na r wordt d ingelast: [di:r - dr odar - di ost] - duur, [fi:r - fi o dar - h ost] - ver; [let] - laat stoot in de superl. t uit: [let - lstar - lest] - laat, maar [letst] = laatste als bijzo. bep.: [hi iz da lssta] - hij is de laatste, maar [hi wi: od lstst] - hij kwam het allerlaatst. Bij de andere adj. op t valt deze in de superl. niet weg: [hē t - hētar - hētst] - heet, [fet f star - fast] - vet. Onregelmatig zijn [go - bstar - best] - goed, [f yla mi : r - mest] - veel, [bti:t - s odar - e: ost] - vroeg, eerder, eerst, [graat gratar - grist] - groot, [a] = a van Jeanne, [ilk - likiar - hkst], [ls:f -1s:war 1E:fst] - lief , [aaLt - sLdar - 6Lst] - oud 1 ), [mo:i - moeiar - moeist] - mooi. Als voorvoegsels ter vorming van adj. worden in 't hi. gebruikt o. a. [un] : [uNgI:f] - niet gezond, [uNfri] - onvrij, [uNwsnax] - onwennig; [bi] : [bahindax] - klein; [for] : [f aki: ot] - verkeerd, boos: [hi iz aLtit faki: ot] - hij is altijd boos; als suffixe wordt [ax] veelvuldig gebruikt: [baNax] - kinderachtig, [nidax] - kwaad, [haa astax] - haastig, [liiftax] luchtig, licht, [aaLdwi:wax] - oudwij f achtig, [kslax] - korrelig, [brimstax] - gepikeerd; ook [lak]: [faistlak] - vergeetachtig, [sklkalak] - geschikt, [giidlak] - goedig. Van het in 't fri. gebruikelijke suffixe ixe sk (Hollansk, Fransk, wrāldsk) is in 't hi. de k meestal weggevallen: [hi praa ata holaNs, fraNs] - hij sprak Hollands, Frans. Echter niet altijd: vgl. hi. [brotsk] - broeds, [gro: atsk] - trots, [klomsk] - kouwelijk, [pruDksk] -
-
-
- pronkerig.
De prefixen [yn, u: r, trox] hebben een intensieve waarde: [ynwit] doodsbleek, [u:rswēt] - erg zoet, [trógwēt] of [trówēt] - doornat. In tegenstelling met het fri. (Sytstra en Hof, p. 93) valt het accent in dit laatste woord op [tró]. Het hi. vormt adjectieven door toevoeging van een adj. aan een subst. dat de door 't adj. aangeduide hoedanigheid in hoge mate bezit: [i:skaaLt] - ijskoud, [pikswat], [ru: 0tswat] - pikzwart, zo zwart als roet, [kritwit] - wit als krijt, [kófjobryn] - zo bruin als ko f f ie, [fi:raa] - vuurrood, [him1zb1aau]. 1
) Zie Steller § 70.
120
Het suffixe et', met', stet' vormt adj. van plaatsnamen: [an staaramar - een staverse jol, [da ko:Lder sil] - van [ko:rdam], [da hs:gamar mgr] - de Hegermeer, van [he:x], [da waxzar bre:ga] van [wa rt s] Wayns, [da maknrer tu:r] van [makiiran] - Molkwerum, verder: [heidanskipster] van [heidanskip] - [snitser], [drilsar] van [drils] - ĪJlst, [boelsatar] van [bcelsat] - Bolsward, [paragaastar] v. [paragaa], [li:uatar] v. [li:uat] - Leeuwarden, [herrzar] v. [hems] - Harlingen, [1smstr] v. [lsmar] , enz. (Zie ook bij het subst.). Evenals het fries is ook het hi. dialect rijk aan adjectieven, waarvan het sours onmogelijk is de betekenis in het ndl. precies weer te geven: [smuk] - gezellig, knus, warm: [at is hi(r) smuk] - het zit hies gezellig; [ny:war] - vreemd, zonderling: [hi is het ny:war] - hij is een beetje vreemd, net of hij ze niet alle vijf heeft; [dri:x] - vet, zwaar, machtig: [at siii: wi: ot he(t) dri:x] - de jus was wat te vet; [an dri:x stik] - een zwaar artikel (in een blad); [kelax] - lett. korrelig: [da bri: is kslax] - er zitten stukjes in de pap. (Zie ook onder 1.).
^^L]
121
DE VOORNAAMWOORDEN.
Men kan ook in 't hi. de pronomina onderscheiden in persoonlijke, bezittelijke, aanwijzende, vragende, betrekkelijke en onbepaalde. Persoonlijke voornaamwoorden. a) Eerste persoon. nom. sing. [ik]; dat. acc. sing. [mi]. nom. plur. [wi]; dat acc. plur. [ys]. Als proclitische en enclitische vorm van [ik] gebruikt men [ak, k]: [k rox i:wan msi di nsi t aa ast] - 'k loop even met je naar 't Oost; [hew ak (hek) to kaai woL in dēsak?] - Heb ik de sleutel wel bid me? Lett. in mien zak. De enclitische vorm wordt behalve na werkwoorden, ook gebruikt na voegwoorden, betrekk. en vrag. voornw.: [ds:t ak am sox, to: at ak ...] - toen ik hem zag, dacht ik...; [west waa at ak si:Nt hEf?] - Weet je, wie ik gezien heb?; [da dit ak jsstr tied komd bin] - de jongen, die ik gisteren tegenkwam. Wanneer het voornaamwoord echter het accent heeft, gebruikt men [ik]: [sir, ik da(t) dwaan?] Zal ik dat doen?. Voor de enclitische vorm van het pronomen valt de slotmedeklinker van het hulpwerkwoord weg: [soL ak > sok]: [sok i:wan nei am to?] Zal ik even naar hem toe gaan?; [waL ak > wok] - wil ik; [su: od ak > su:k] - zou ik; [hew ak > hek] - heb ik; [mitt ak > miik] - moet ik; [wu: od ak > wu:k] - wou ik; maar [bin ak > bilk] - ben ik, [rõN ak > roDk] - loop ik; [ro:n ak > ra:Dk] - liep ik. De dat. acc. vorm mi blijft onveranderd: [hi fóg mi jsstr an bok] hii gat me gisteren een boek; [is soga(n) mi op a dik] - ze zagen me obi de dijk.
De le naamval meerv. wi - wig wordt enclitisch wa : [hēan wa dāt ma(r) dēnt!] - Hadden we ddt maar gedaan!; [ik wet naa ot" hb at wa miita] - ik weet niet wat we moeten beginners. Met het accent gebruikt men [wi]: [hsw wi dat ssit?] - Hebben wij dat gezegd? Een eigenaardige constructie heeft het hi. wanneer cue praet. vorm van het w.w. gevolgd wordt door de encl, vorm wa. Men kan dan in plaats van de correcte vormen: [hēan wa] - hadden we, [su: odan wa] zouden we, [to: atan wa] - dachten we, ook zeggen: [hēwn], [su: 0dwn], 122
[to: atwan], [n3:mwan] - namen we, enz. Deze vormen die dikwijls voorkomen, zijn reeds aanwezig in Z.: waardven (196) = werden we. Ook bij zwakke werkwoorden komen deze vormen, waarin eigenlijk het voornaamwoord vervoegd wordt 1) voor: [fitstwan] i.p.v. [fitstan wa], [me:ndwan] i.p.v. [me:ndn wa] - meenden we, [lrbwan] i.p.v. [liban wa] - lee /den den we. De dat. acc. plur. [ys] is onveranderlijk: [da mart dit yz jestr tieDko:m, fõg ys sokrekt an go:rra] - de man die ons gisteren tegenkwam, gaf ons zoeven een gulden). b) Tweede persoon. nom. sing. [du, ii]; dat. acc. sing. [di, fi]; nom. plur. [itma]; dat. acc. plur. [jirn]. De enclitische vorm van du is st (G stu). Na een werkwoord valt deze st samen met de uitgang st van de 2e pers. enk. van het verbum.: [hest a(L) si:Nt (d)at wa klaar bina?] - Heb je al gezien, dat we klaar zijn?. Heeft het encl, pronomen echter het accent, dan neemt het de vorm stu aan: [hestu at a(L) si:Nt ?] - Heb jij het al gezien?; [he(t) tiBkst?] - wat denk je?, maar: [he(t) tiBkstu?] - wat denk jij?; [ik wet naaat waa ast badu:lst] - ik weet niet wie je bedoelt. Verder wordt du gebruikt als vocativus in de uitdrukkingen: [hi(r) du] - hier jij; [flit (d)u!] - weg jib. Hi. [du] heeft de waarde van ndl. jij. De dat. acc. vorm [di] verandert niet: [ik he t (d)i seit] - ik heb het je gezegd; [ik he di flidan wika si:Nt] - ik heb ye verleden week gezien. De beleefde vorm van het pronomen 2e pers. enk. is [i i] - ji dat zowel nom. als dat.-acc. is. Het heeft ongeveer de waarde van ndl. u, maar terwijl u ook meet personen aanduidt, wordt met hi. [ii] steeds slechts ēēn persoon bedoeld. [ii] heeft echter het werkw. in de plur.: [ii hswa] - u hebt; [ii wsna] - u woont; [wi hew ii iestar si:Nt] - we hebben u gisteren gezien. Dat hi. [ii] een nuance heeft die ndl. u niet bezit, blijkt wel uit het feit dat to Hi. man en vrouw (gehuwd) elkander in de regel met [ii] aanspreken. Jij [ii] is oorspr. de nominativus waarvan jo de verbogen 3e en 4e nv. is; terwijl in het fri. de casus obliquus zich heeft gegeneraliseerd (jo is nom. geworden), heeft in 't hi. de casus rectos de algemene worm opgeleverd. [ii] is dat. acc. geworden 2). 1) Vgl. J. van Ginneken, De vervoeging der onderschikkende voegwoorden en voornaamwoorden; Onze Taaltuin. VIII, no. 1. 2) Zie G. G. Kloeke, Med. Ned. Ac. van Wet. Afd. lett. N.R. 4, no. 17; 1941, De belee/de Fr. aanspraak met Jou, en K. Fokkema, Ts. 63, De nom. Jo een interne f riese ontwikkeling.
123
De enclitische vorm van [ii is [0]. De eindconsonant van 't hulpwerkw. valt voor [fa] weg: [hswa i i > hsia] - hebt u; [w3L i i > waia] - wilt u. [miita i i > miiia] - moet u. In het praet. zegt men dikwijls in plaats van [hēan ii] - had u, [kō n ii] - kon u, [wistan ii] - wist u, [su: odan ii] : zou u : [hējn, kOian, wistian, Su: odian, waa odian] werd u, [sogian] - zag u i.pl.v. [sogan ii], enz. (Zie biz. 122). De pluralisvorm [Pm] - u, jullie, is evenals [ii] zowel nom. als dat.acc. De end. vorm is [Pm]; [ iima miita herkia] - jullie moeten luisteren; [ik sog fIm() op a dik] - ik zag jullie op de dijk; [at so(L) mi ni: dwaan waa at jm tisBkoma] - 't zal me benieuwen, wie jullie tegenkomen. Evenals bij [wi] en [i i] worden in het praet. de vormen: [kō n jIma] - konden jullie, [su: o dan fim] - zouden jullie, [t3: 0tn iima] dachten jullie, veelal vervangen door: [kōim, su: odiamņ, ta: atiamņ] enz. (met n sonans) . In plaats van [hswa iima saLa iima] - zullen jullie, [miita iima] moeten jullie, hoort men dikwijls [hsjIm, saiima miitiima] of [hejm, sa ima, mil/ma]. Ndl. je met algemene betekenis wordt in 't hi. door ['man] - men weergegeven. ['man sin boN bin(a) 'man alas] - Je kinderen zijn je alles. ['man wet ant mi :r, hst 'man saL] - je weet niet meer wat je doen moet. Echter gebruikt het hi. in het tweede lid, wanneer in het eerste ['man] voorkomt, ook [ar]: ['man wet naa ot mi:r, het ar saL]. ,
,
c) Derde persoon.
nom. sing. masc. [hi], fem. [M, neutr. [at]; dat. acc. sing. masc. [him], fern. [jsr], neutr. [at]. nom. plur. alle gesl. [is] of [is:]; dat. acc. plur. alle gesl. [fern]. [hi iz naa ot tys, ma(r) io iz wo(L) tys] - hij is niet thuis, maar zij is wel thuis; [at boN is (s)e:k, at skrii:ut (d)a hēla dei] - het kind is ziek, het schreeuwt de hele dag.
De enclitische vorm van [hi] is [or]: [komt ar aid?] - komt-ie al?; [ik wet naaot, hot ar hēt] - ik weet niet hoe hid heel; [hi wist naa ot, waaat ar de(r) si:Nt het] - hij wist niet wie hij daar gezien heeft. [fó] wordt enclitisch [se]: [i(s) sa se:k?] - is ze ziek?; [ik wu: od wOL ez wsta het sa nó tiDkt] - ik zou wel eens willen weten, wat ze nu denkt. [at] blijft in alle naamvallen en ook encl, gebruikt, onverbogen: [at boN blaait. Su: od at huDar hswa? Ik soL at itan fo:n en at ytawsi Liza] : Het kind built. Zou het hanger hebben? 1k zal het eten geven en het naar bed brengen.
Om een subst. aan to duiden van onzijdig grammaticaal geslacht, maar dat de vrouwelijke sexe aanduidt, gebruikt men de vrouwelijke 124
vorm van het pronomen: Ear iz an aaLd m ēnska bi da dxr; io frigat Om het itan. io:n is(r) mar an paa(r) ssntan] - er is een oude vrouw aan de deny; ze vraagt om jets te eten. Gee/ haar maar een paar centen.
De 3e en 4e naamvalsvorm mann. enk. is [him], dat meestal verkort wordt tot [am]: [ik he (t) tisrr am seit] - ik heb het hem gezegd. Voor 't vrouwelijk is deze vorm [jsr] - haar, ze, waarvan de r voor een woord dat met consonant begint, niet wordt uitgesproken: [hest je(r) si:Nt?] - Heb je haar gezien? [wi sogan jsr op a strēta roNan] - we zagen haar op straat lopen.
De meervoudsvorm [jc] - zij, (alle gesl.) wordt ook met s: gesproken: [js:]. De enclitische vorm is [se], dat na de corresponderende werkwoordsvorm, die steeds op a (praes.) of n (praet.) uitgaat [za] wordt uitgesproken: [hēan za ar gin sin u:n?] - Hadden ze er geen zin in?. [Su: odan za naaot woLa?] - Zouden ze niet willen?. [ik hi:r naa at het sa siza] - ik hoop niet wat ze zeggen; maar, met het accent op het voornaamwoord: [hē n ie de(r) gin sin u:n?] - Hadden zij er geen zin in?. De voorwerpsvorm 3e pers. meerv. is [fsm]: [s ō st fern ek?] - Zag je ze ook?, [ik he jem an skēpasēs fakaipa] - Ik heb hun een schapekaas verkocht.
Het wederkerend voornw. zich ontbreekt in 't hi. Men gebruikt de vormen van de 3e pers.: [hi het am paz woskan] - hij heeft zich joist gewassen. [io hē is(r) só straks aL u:gklaaitJ - Ze had zich daarnet al aangekleed. [iE hew iem raar fasmt] - Ze hebben zich lelijk vergist. Om het gezin, de familie, de vrienden van iemand aan te duiden, gebruikt men het voegw. [en] gevolgd door [is(:)]: [ana sn is bin(a) op a fits flit] - Anna en haar vriendinnen zijn op de jiets uitgegaan. [dirk en is soLa an dsi yt itan] - D. en zijn gezin gaan een dag nit eten. In het nwfri. komt ook [en di] voor met dezelfde betekenis (Sytstra en Hof, p. 109); het hi. kent deze laatste constructie niet. Het pers. vnw. kan versterkt worden door toevoeging van [sem] zel f : [ik hEf t ssm baliba] - ik heb het zel f meegemaakt. [wi hewa t ism sem u:nrot] - wij hebben 't hun zelf aangeraden. Het nwfri. heeft hier [saLS], G. Japiks gebruikte selme. Zie blz. 100. De in 't fries dikwijls voorkomende vervanging van een onderwerp of voorwerp in de tweede persoon door een substantief, wat door Sytstra en Hof, p. 107, ten onrechte als een bewijs van grote innigheid wordt beschouwd, maar in werkelijkheid een teken is van onderdanigheid, is in Hi. onbekend. Gezien de onafhankelijke positie die Hi. en ook de bewoners van Hi. in de loop van de historie steeds hebben ingenomen, is het ontbreken van bedoelde zinswending heel goed te verklaren. In plaats van : Komt u in huffs, vader? zullen friese kinderen 125
nogal eens zeggen: Komt heit in e hūs? - Komt vader in huis? Tegenover een onderwijzer of een predikant is in sommige dorpen deze constructie zelfs algemeen: Kin domenie (master) mij dat ek even fetelle - Kan dominee of meester me dat ook even veytellen. Te Hi. zegt men in zulke gevallen: [kbm i(a) in a hys, fi:r?] - Komt u in huis, vader? [ken(a) ii mi dat 6k i:wan fatna, domani? (msstr?)] - Kunt u me dat ook even vertellen, dominee (meester)? Dikwijls wordt ook de vocatief nog weggelaten en zegt men eenvoudig: [kom i(a) in a hys?] [ken(a) ii mi dat 6k i:wan fatna?] [iii] dat voorkomt in uitdrukkingen als: [s; in] - pas op, jongen, meisje, is misschien ook het best to vertalen met ndl. jó; pas op jó; [flit in] (wordt gezegd tegen een paard dat niet lopen wil en dat eerst is aangespoord met alleen [flit]); [iii] is hier dus een versterking en is waarschijnlijk geen voomaamwoord (Sytstra, Hof, p. 108).
Bezittelijke voornaamwoorden. De bezittelijke voornaamwoorden worden bijvoeglijk of zelfstandig gebruikt. De bij v. gebruikte zijn: [min] - mi j n, [din] - jouw, [fin] - uw, n, [ iEra] - haar, [ys] - ons, onze, ['Tuna] - uw, juUie, [ iEra] [sin] - zijn, hun, haar my. Ze worden niet verbogen, ook niet wanneer het subst. dat volgt in 't meerv. staat. [min, din, iin, sin, i6ra] warden gebruikt als de bezitter enkelvoud is, [ys, jIma, jsr] wanneer de bezitter meerv. is: [min hys, min ELdas] - mijn ouders, [sin bru: Qs] - zijn broers, [km bokan] - haar boeken of hun boeken, [fin wi:f] - uw vrouw, [iIma ski p] - jullie schip, [ys hyzrē] - ons , huisraad. [fin] duidt steeds een enkelvoudige bezitter aan; [ ilma] steeds een meerv. bezitter, [ iEra] duidt of een vrouw. enkelv. bezitter of mann. vr. of onz. bezitters aan. Is de bezitter onz. enk. dan gebruikt men als bezittelijk vnw. de vorm van 't mann. enk. [sin] : [hEt at boN sin toskan aL ?] - Hee f t het kind zijn tanden al? Zinnen als ndl.: vader komt zo thuis; moeder is net weggegaan; Piet is gisteren ongesteld geweest; Anna was ook bij het feest, hebben in 't hi. het bezittelijk vnw.; in de beide laatste gevallen echter alleen, wanneer met de daarin genoemde personen een broer of zuster, zoon of dochter wordt bedoeld. [ys fi:r komt (t)ys] - vader komt thuis; [yz mEm is krEkt f iidgēnzan] ; [ys pit iz jsstr and go wEst] ; [yz ana Wl: o d Ek op at f I : st] . Wanneer de vader tot de kinderen over moeder spreekt, zegt hij: [wiir iz fim mEm?] - waar is moeder? lett. waar is jullie moeder? De moeder zegt eveneens: [iz iima fi:r Ek in a hys?] - Is vader ook thuis? De woorden [ys] en jima] worden in dit geval ook 126
gebruikt, wanneer ēēn persoon spreekt of tot ēēn persoon gesproken wordt. Eēn kind zal dus ook zeggen: [wiir iz yz mem ys fi:r ys Pit, yz Ana ?] De moeder zal ook tot ēēn kind zeggen: [wiir iz iima fi:r?] Vgl. ook: [de(r) komt ys faLk] - Daar komt de /amilie; [trin en je jera hys] - het huis van het gezin van Trien; [ys pit en is jsrs] - Het bezit van Piet en gezin, of: [ys pit en jers]; [ys f i : r sin hu: at] - vaders hoed; [yz mem /era waaNtan] - Moeders handschoenen. De zelfstandig gebruikte voornaamw. zijn: le pers. enk. [minan[ - de miine, le p. my. [yzas] - de onze, 2e pers. enk. [dinan] - de jouwe 2e p. my. [ iimas] - de uwe, [iinan] - de uwe, 3e pers. enk. mann. [sinan] - de zijne, 3e p. my. alle gesl. [ieras] 3e pers. enk. vr. [ ieras] - de hare. de hunne. In tegenstelling met het fri. gaat [minan, dinan, iinan, sinan] uit op n. De zelfst. gebruikte bez. vnw. hebben geen lidwoord als in 't nederlands. Het is van vader kan op twee manieren worden gezegd: [t is faN ys fi:r], en ['t iz ys fi:r sinan]; [t i(s) siauk fsrs] - 't is van Siouk; ['t iz fi(n) mēnskan jsrs] of [t is fan ii (n) mēnskan] - 't is van die mensen; [t iz yzas] of [t is faN ys] - 't is van ons; [t iz jIms] of [t is faN iima] 't is van jullie; [dat iELd iz iinan] of [dat jELd is faN ii] - dat geld is van u. ,
,
Aanwijzende voornaamwoorden. Tussen de bijv. en de zelfst. gebruikte aanwijzende voornaamwoorden bestaat, wat de worm betreft, geen verschil. Het zijn de volgende: mann. vr. enk. [diza] - deze, [di] - die: [diza sku:la] - deze school, [di sku:ra] - die schuur. onz. enk. [dit] - dit, [dat] - dat: [dit hys], [dat stik laaNt] - dat
stuk land. meerv. alle geslachten [diza] - deze, [fin] - die, gene; [fin baiman bin tokar az diza baiman] - die, gindse bomen zijn dikker dan deze bomen. In sommige uitdrukkingen staat [dis] i.pl.van [diza]: [(u:n) drskaaNt ko:Ldam] - aan deze kant van Koudum; [diski:r] - ditmaal, [óm disti:t] [wi ita o: oz aLtit Om disti:t] - we eten andeys altijd op dit uuy [dit] en [dat] met sterk accent worden meestal [dit] en [data]: [het west hswa?] - wat rail je hebben? [data!] - Dit; [data!] - ddt. [un]; [iin li: ot sēan ...] - die mensen zeiden; [ik hew diza apals loeuar az fin] - Ik heb deze appels liever dan die. Als aanw. voomw. komt ook voor [io] maar alleen voor subst. .
,
127
die een vrouw. persoon aanduiden: [ió wi: f] - die vrouw, [ fo faaN] dat meisj e, maar [dat mēnska] - die vrouw, [die baakstar] of [ió baakstar] - die baker 1 ) . Een eigenaardig gebruik van het zelfst. aanw. vnw. [di], [fó] en [fIn], gevolgd door [faN] met een subst. dat een persoon aanduidt, vindt men in.: [ik se t tiEN di faN a slaxtar] - ik zei het tegen de zoon van de slager; [k hew di faN da ua f aabar Ek trof an] - ik heb de zoon van Douwe Faber ook aangetro f f en; [jó faN sitsa-baukfa wi: od ar Ek] - De dochter van Sietse-Boukje was er ook. [fin faN aaga bakar hEwa at h616:ža fuNdan] - De kinderen van Age Bakker hebben het horloge gevonden. [di], [fó] en [fIn] betekenen dus in dergelijke zinnen: de zoon, de dochter, de kinderen. Dit gebruik is te Hi. zeer algemeen. Toch zit er een depreciatieve nuance in, die niet aanwezig is wanneer men zegt, wat ook mogelijk is: [cla so: n faN a slaxtar, da da: atar faN s.-b., da boN faN Het aanw. voornw. wordt ook meestal gebruikt wanneer het bez. voornw. van de 3e pers. een sterk accent draagt: vgl. ndl. 't is zijn huis en 't is zijn huis; 't is haar mantel en 't is hāār mantel; 't zijn hun ouders en 't zij n hūn ouders; hi. : [t is (s)in hys] en [t iz di sin hys] ; [t iz jero maaNtal] en [t iz fo iEra maaNtal]; [t bina fsr() ELdas] en [t bina fm n fsr cLdas] . Het spreekt vanzelf dat de met [di, fó, fin] aangeduide personen reeds genoemd moeten zijn. Zeer minachtend is de zegswijze: [waa het (d)at sEft? fo faN dinan!] Wie hee f t dat gezegd? Die van foul, m.a.w. le vrouw. Zeer veel wordt in het fries gebruik gemaakt van het aanw. vnw. als herhaling om een persoon aan te duiden: En heit dy sei. Ook het hi. kent dit gebruik: [ys fi:r di s ē . . . ] - Vader zei . . . ; [yz aama fo mEka aLtit . . .] - Grootmoeder maakte altijd . . . ; [dirk en fe fin kom(a) aLtit aaLdii: ozi:Nt] - Dirk en zijn gezin komen altijd oudejaarsavond. ]
Vragende voornaamwoorden. Het vragend voornaamwoord is voor personen: [waa?] - wie. Wie, dat in 't fries vorderingen maakt ten koste van hwa is in 't hi. nog onbekend. Vb. [waa rout (d)sr?] - wie loot daay?; [bi waa stoxst (d)e(r) to praatian?] - met wie stond je daar te praten?. Na voorzetsels gebruikt men dus ook [waa]. De genitives is [waas] dat echter zelden gebruikt wordt: [waas klaan bina dat?] - wiens kleren zijn dat?; 1 ) Dit gebruik van įõ komt alleen voor wi:f en faaN nog geregeld voor. Voor de andere subst. die een vr. persoon aanduiden, is het zo goed als verdwenen.
128
meestal wordt de gen. omschreven door het voorz. [faN]: [fax waa bina iin klaan?] - van wie zijn die kleren?, of door [waa], gevolgd door een bezittelijk voornw. 3e pers.: [waa sib klaan bina dat?] - wie z'n kleren zijn dat?; [waa sin hu: ad leit (d)r?] - wiens hoed ligt daar?; [waa isra maaNtal hapat (d)sr?] - wie Naar mantel hangt daay?; [waa fsr bokan heza stmt?] - wie hun boeken hebben ze gestolen?. Deze constructie, die in 't hi. zeer gebruikelijk is, kan echter in 't ndl. dikwijls beter vertaald worden door: Van wie is de mantel die daar hangt? en Van wie hebben ze de boeken gestolen? Ook het zelfstandig gebruikte bez. voornw. komt voor na [waa]: [der haDat an fas. Waa sinan su: od at we:za?] - Daar hangt een jas. Van wie zou die zijn?; [de(r) leit an hu: at!] [waa sinan] of [waa jsrz iz dat?] - daar ligt een hoed! Van wie is die?. Naar gelang het een herenof dameshoed is zegt het hi. [waa sinan] of [waa j8rs]. Voor zaken gebruikt men [h€t] (< ofri. hwet) = wat? [het] is zelfstandig: [list ssist?] - wat zeg je?; [hst iz mi dat hir!] - wat betekent dat!; [het sera fimo?] - wat gaan jullie doen; [hst leit (d)cr?] - wat ligt daay?; en komt als zodanig ook voor in uitroepende zinnen: [het stēt (d)i jürk ti mxi!] - wat staat die lurk je mooi!; [hed gamēn!] - wat gemeen! [het] kan ook bijvoeglijk worden gebruikt zowel voormann., vr., onz., als voor enkelv. en meerv.: [het max iz dat?] - wie is die man, welke man is dat, wat voor een man is dat?; [het mēnska roxt de(r) só hat?] - welke vrouw, wat voor vyouW loopt daar zo hard?; [het sēkast? ik sēkia an bok! hst bok?] - wat zoek je? Ik zoek een boek. Welk boek, wat voor boek?; [de(r) bina li: ot jint size ..... hst li: ot size dat?] - Er zijn mensen die zeggen. ... Welke mensen, wat voor mensen zeggen dat? In plaats van het bijv. gebruikte [het] zegt men ook [hók3r] of [hokfar]: [hokar] of [hokfar mart iz dat?] [hokar] of [hokfar m ēnska rout (d)e(r) só hat? ] [het s ēkast? Ik sēkia an bok!] [hokar] of [hokfar bok?] [de(r) bins li: ot, irnt size. •] [hokar] of [hokfar lii: ot siza dat?]; [håkr hyzan badu:lst?] - welke huizen bedoel je?; ook: [hókfor hyzan]. Het uitroepende wat een ! wordt in de directe rede alleen weergegeven door [het an!]: [hst an mxian doka!] - wat een mooie pop! Vroeger zei men: [het an baskan doka!] maar [bask] - mooi is al een jaar of dertig niet meer in gebruik en [dok] wordt ook steeds meer vervangen door [póp]. In de indirecte rede gebruikt men [het an] of [hókn] : [du west naa ot het an (hók3n) mo:ian doka ast krigast!] je weet niet hoe een mooie pop je krijgt! Zelfstandig komt [hók] voor in de uitdrukking [hókēn]: [ik wu: od grail an ni:an laampa hswa. Hok ēn tx atan ji?] - ik Wilde graag een .
9
129
nieuwe lamp hebben. Wat voor ēen, dacht u? In plaats van [hõkēn] zegt men ook [honēn] en [hokfarēn]: [hokēn he ii ytsēka?] - Wat voor een hebt u uitgezocht? of [honēn he ii ytsēka?] of [hokfarēn he ii ytsēka?]. Het antwoord op de vraag [hók ēn] is [sókēn] - zo ēen, of zulk ēen, op [hónēn], [sónēn]: [hčkēn (hónēn) woLa jIma hswa?] [sókēn] of [sonēn]. - Wat voor een willen jullie hebben? Zó ēen. [hok]
wordt niet gebruikt. In het ndl, wordt het vrag. voornw. wat voorafgegaan door een voorzetsel, vervangen door waar gevolgd door het met dat voorz. in verband staande bijwoord: over wat? = waarover? met wat: waarmee, enz. Het hi. doet hetzelfde: [wii(r) tiBkst u:n?] of [wūru:n tiDkst?] - Waar denk je aan? [wii(r) workast einlaks fo:r?] - Waar werk je eigenliik voor? [wii(r) praa atast u:r?] - Waar spreek je over?
Betrekkelijke voornaamwoorden. Het betrekkelijk voornaamwoord behoort etymologisch tot een woordengroep die twee&lei waarde heeft: allereerst een sterke samenbindende waarde, waardoor het dicht bij het voegwoord staat; vervolgens een demonstratieve waarde, waardoor het de aanwijzende voornaamwoorden nabij komt. (Vgl. de naam: conjonctif, die het betr. voornw. in de nieuwere Romanistiek heef t) . Het betrekkelijk voornaamwoord heeft betrekking op een zelfstandigheid die in de hoofdzin wordt genoemd en herhaalt die zelfstandigheid in de bijzin; vandaar dat, zoals reeds is gezegd, er tussen hoofdzin en bij voeglij ke bijzin een zeer nauwe relatie bestaat. De zelfstandigheid waarop de bijzin betrekking heeft (antecedent), kan verzwegen worden. In het ndl. en ook in het fri. en het hi. geeft dat aanleiding tot het gebruiken van andere woorden als betr. vnw., in andere talen o. a. het frans blij f t men dezelfde woorden gebruiken maar vormt men een nieuw antecedent (vgl. frans qui, que . en ce qui, ce que) .
Het ofri. kende geen relativum, het gebruikte vormen van thi en het bijwoord ther, der. De woorden die nu in 't hi. als relativa dienst doen, zijn de aanwijzende voornw. [di, fó] (vgl. [ió wi:f] - die vrouw) , [dat], [fin] en de vragende vnw. [waa, het] ; de demonstrativa worden gebruikt, wanneer het antecedent uitgedrukt is, de interrogativa, wanneer het antecedent verzwegen is. Zo ēven zagen we dat het relativum zowel een conjunctieve als een demonstratieve waarde heeft. Dit wordt in 't hi. gedemonstreerd door de vorm van 't betrekk. voornw. nl. Edit] _ [di at] = het demonstr. di -}- de voegwoorduitgang t 130
rest van 't voegw. as - at of, [fó-t] = [iā + at], [fin-t] [iin + at], [waaa-t] [waa at]. In minder goed verzorgd hi. hoort men sours nog wel: [iz dat a maN, di at ik spretsan hsf?] - Is dat de man, die ik gespyoken heb?; [da mēnskan, im at ik de(r) si-Nt hef ....] - de mensen, die ik daar gezien heb.
Het verschil tussen aanw. en betrekk. voornw. blijkt duidelijk nit de constructie van de volgende zinnen: [wi hewa a(n) max si:Nt di hē an hokliD u:n an toy] en: [wi hswa a[n) mart si:Nt, di-t an hoklip u:n an by hē] - we hebben een man gezien, die had een fink aan een touze, en we hebben een man gezien, die een pink aan een touw had; (Mink = eenjarige koe). In het eerste voorbeeld heeft de met (di) ingeleide zin de normale constructie: onderwerp, gezegde, voorw., bepalingen, en dzin met [di] als onderwerp. Hier is [di] aanwijzend is dus een hoofdzin voornw. en betekent en hid : wij hebben een man gezien, en hij had een pink aan een touw. Het tweede voorbeeld geeft een bijzin die begint met het betrekk. vnw. [di-t]: [di-t an hokliu u:n an tau h ēJ. (Constructie: onderw., lijd.vw., bep., gezegde); [di-t] heeft ongeveer de waarde van: toen hij, terwijl hij: we hebben een man gezien toen hij een fink aan een touw had. Ieder gevoelt dat de betrekking tussen de beide zinnen in het tweede voorbeeld heel wat nauwer is dan in het eerste. a) De relativa met uitgedrukt antecedent.
Wanneer het antecedent een mann. enkelv. substantief is dat een persoon aanduidt, een niet-onzijdige zaaknaam, of een mann. of vrouw. naam van een dier, dan gebruikt men het betr. vnw. [di-ti als nominativus, dativus en accusativus (beh. na voorz. ) : 1. het relativum is nominativus: [da maN, di-t (d)c(r) roNt; da ku: di-t (d)s(r) stēt; da sku:ra, di-t fsstr farbaNd is] - de man, die daar loopt; de koe, die daar staat; de schuur, die gisteren verbrand is. 2. het relativum is dativus: [da maN di-t ak an go:Na iuNt hef; da ku: di-t ar het gE oz fõx] - de man, wien ik een gulden gegeven heb; de koe, die hij wat gras gat.. In dit geval kan, wanneer het antecedent een persoonsnaam is, [di-t] vervangen worden door [(u:n) waa a-t] - aan wie : [da maN, (u:n) waa a-t ik dat fsLd fōx] - de man, aan wie ik dat geld ga f ; is het antec. een zaak- of diernaam, dan mag men ook [wiiru:n] - waaraan gebruiken: [da ku:, wii-t ar het ge oz u:n fõx]. 3. het relativum is accusativus: [da maN, di-t ak j8str tiEDkomd bin; da ku:, di-t ar fakaipa het; de sku:ra, di-t wa basi:Nt hewa]; de man, die ik gisteren tegenkwam; de koe, die hij verkocht hee f t; de schuur, die we bezien hebben. Als genitivus dient: [di sin] - wiens, lett. die ziin, bij een persoon
131
of dier als antecedent, [wüfaN] - waarvan bij een zaak als antecedent. [da maN, di sin skip suDkan is] - de man, wiens schip gezonken is. [da ku:, di sin haa da hiDst apfrEtan hē] - de koe, wier hooi het paard opgegeten had; [da sku:ra, wii -t at dak faN a:waaid is] - de schuur, zaelks dak a f gewaaid is. Men maakt geen onderscheid tussen namen voor mann. en vrouw. dieren. Er is een groot verschil tussen: [da maN, di sin skip f akaipa is] en [da maN, di-t sin skip fakaipa het]. In de eerste zin is [di sin] genitivus de man, wiens schip verkocht is van het relativum; [di-t sin] in de tweede zin zijn twee af zonderlij ke woorden die geen eenheid vormen: sin hoort bij [skip] : de man, die ziin schip heeftt verkocht; [di sin] vormt dus als 't ware ēēn woord - wiens; in [di-t sin skip fakaipa het] is [di-t] onderwerp, [sin skip] lijd. vw. De t van [di-t sin] heeft hier
dus een syntactische waarde. Wanneer het antecedent een vrouw. persoon aanduidt, wordt als nom., acc. en dat. het relativum [lo - at] gebruikt: nom.: [min siistar fó- at ap y(s) stox ta waa atian] - mi1n zuster, die op ons stond te wachten; acc.: [si(n) mem fó-t wa fester in snits sogan] - zif n moeder, die we gisteren in Sneek zagen; dat.: [jcr da: at ar, lo-at irma f lidan wika an prasEntian iuNt lima] - haar dochter, die jullie verleden week een cadeautf e hebben gegeven.
De gen. luidt [ió jsr] - wier, lett. die haar: [da kastarina, jó jsra maN lEsan sto:Nd is] - de kosteres, wier man laatst gestorven is. Evenals bij 't mann. enk. bestaat hier ook verschil tussen [id iera] - wier, en [ió- et iEra] : [da kastarina, j6 0-t iera maN lEsan f aldNt het] - de kosteres, die laatst haar man heeftt verloren. Bij een onzijdig antecedent komt als relativum Oat]: nom. : [at baN, dat in a waala left ta skrii: uan] - het kind, dat in de wieg ligt te huilen; acc.: [at boN, dat wa si:Nt hEwa dE: t wa ta ko: Ldam wi: o dan] - het kind, dat we gezien hebben toen we in Koudum waren; dat.: [at likia baN, dat wa an riDkalbEla iuNt hEwa] - het kleine kind, dat we een rammelaar hebben gegeven.
Als gen. wordt niet gebruikt [dat sin] maar [di sin] : [at baN, di sin ELdas f arhyza bun] - het kind, wiens ouders verhuisd zii n, mede om verwarring met [dat sin] - dat zif n te vermijden: [at baN, dat sin eLdas faloNt het] - het kind, dat ziin ouders verloren hee f t waarin [dat] = ond. en [sin ELdas] lijd. vw. Bij een meerv. antecedent van Ole geslachten, persoons- zowel als zaaknaam, gebruikt men 't betr. vnw. [fIn -t]: nom.: [da mēnskan, da sku:ran, da hyzan, iin-t farbaNd bina] - de mensen, de schuren, de huizen, die verbrand ziln; acc.: [da 1: 0t, da hyzan, izn -t wa de(r) ,
132
sogan] - de mensen, de huizen, die we daar zagen; dat.: [da boN, jin-t ak dat fSLd fliNt het] - de kinderen, aan wie ik dat geld heb gegeven. De genitivus is [i1n jsr]: [da boN, fm jsr spilagu: ad weirska is] de kinderen, wier speelgoed zoekgeraakt is. Is het antecedent een meerv. zaaknaam, dan gebruikt men als gen. liever [wüfaN]: [da sku: ran, wii-t (d) a dakan faN o:waaid bina] - de schuren, welker daken a f gewaaid zijn.
Tussen [fin i - wier en [fin-t i [da boN, fin-t fcr spilagu: ad wEi masks hEwa . . .] - de kinderen, die hun speelgoed zoekgemaakt hebben, bestaat hetzelfde verschil als tussen [di sin] en [di-t sin] . Het relativum na een voorzetsel luidt [waa 0-t] wanneer het antecedent een persoon is van alle geslacht en getal; in plaats van [msj waa a-t, tiEN waa a-t, fo:(r) waa a-t] enz. mag men ook de relat. adverbia: [wii mEi] - waarmee, [wütfeN, wiif o: r] gebruiken. [da fuj, at faaN, do boN, do mēnskan, mEi waa a-t ar koeiaria wu: ot, tiEN waa a-t or hadri:da soL, fo:waaa-t or sorgat]. of [wii-t ar mci keeiaria wu: ot, wii-t or tiEN hadri-da soL, wii-t ar fo:(r) sorgat] - de jongen, het meisje, de kinderen, de mensen, met wie hij wil wandelen, tegen wie hij zal hard-R rifden, voor wie hij zorgt.
Is het antecedent een zaaknaam, dan gebruikt men als relativum na een voorzetsel uitsluitend [wüfaN, wiifo:r, wiimEi] enz.: [da fli:r, wii-t or op roNt] - de vloer, waar hij op loopt; [at hyz wii-t ar in wEnat] het huis, waar hij in woont; [at i:z wii-t ar trox sake is] - het ifs, waar hij doorgezakt is.
Hoe langer hoe meer wordt te Hi. het relativum na voorzetsel vervangen door het bijwoord [der -}- t] = [de-t]: [do m ēnskan de-t or fo:(r) sorgat] - lett. de mensen, daar hij voor zorgt; [da fli:r de-t or op roNt] . b) het relativum met weggelaten antecedent.
Wanneer het relativum een persoon aanduidt gebruikt men in alle gevallen [waaa-t]: [fatoL mi as waa- at (d)e(r) stet] - veytel mij eens wie daar staat; [ik su: ad WOL as wet woLa mei waa-stu stoxst (t)a praatian] - ik zou wel eens willen weten met wie je daar stond te praten; [waastu] = [waa at stu > waat stu > waastu]; [ik hew naa ot ls:st tiEx waa- at or ri:da soL] - ik heb niet gelezen, tegen wie hij hardrijden zal.
Voor zaken gebruikt men als nom. en acc. (behalve na voorz.): [het]: [ik SOL di size hez dwaa(n) must] - ik zal je zeggen wat je moet doers; [hez dwaan] = [het stu dwaan > het st dwaan > hez dwaan]; [hi wu: od naaot size het (d)er in set] - hij Wilde niet zeggen wat daarin 133
zat; [hi wist zouden doen.
naaot het wi dwaan su: odan] - hij wist niet zvat zvij
In plaats van het rel. na voorzetsels wordt [wüfaN, wiiru: n, wiiru: r] enz. gebruikt: [wi wistan naa ot wii-t iE faN liban] - zvij zvisten niet war zij van lee f den; [ iE hi io dan naa ot wix-t ar u: (r) praata] - zij hoorden niet waar hij over sprak.
Onbepaalde voornaamwoorden. Deze zijn in 't hi. [iman] - men: [iman wet naa ot het iman milt] men weet niet wat men moet doen. Staat in de hoofdzin [man] dan kan in de bijzin ook [ar] - hij worden gebruikt: [iman wet naa ot het ar milt] - (zelfde bet.). [imn] veronderstelt dat de spreker zelf er bij inbegrepen is: [he(t) dwsit iman ism?] - wat doet men hun = wat doe ik hun; [het wOLa za mei iman!] - wat hebben ze met iemand = met m% j, te maken. [iman] heeft ongeveer dezelfde waarde als ndl. je in algem. zin. Vb. wat hebben ze met je (= me) te maken. Ndl.: je kunt nooit weten... [iman wet no:it ...]. [iman] kan worden voorafgegaan door een voorzetsel: [fs hswa fIt no:it het fxr iman dēnt] - ze hebben nog nooit wat voor me gedaan. [ēn] - iemand, [gnēn, naaot ēn] - niemand : [iz ar ēn?j - Is er iemand? [de(r) stēt ēn bi da dxr] - Er staat iemand aan de dear. [ik hef (t)ieD ganēn ssit!] - ik heb het tegen niemand gezegd! [wi bina naa ot ēn tjeDkomt] - We xiin niemand tegengekomen. [naa ot ēn het at si:Nt] - niemand hee f t het gezien. [gI(n) mēnska] - niemand. [de(r) rbxt gi(n) mēnska op a strēta] - Er loopt niemand obi straat. [de(r) wi: o d gi(n) mēnska] - Er was niemand. [eLk - eLkanēn] - elk, ieder. [sLk (sLknēn) het sin work] - Ieder heeft xijn werk. [du kest (d)at tisx eLk (eLkanēn) size] - Je kunt dat tegen ieder zeggen. [js hēan eLk (sLknēn) waskoua] - Ze hadden ieder gewaayschuwd. (a = frans Jeanne). [het] - iets, wat, [het o: os] - iets anders : [hi sdxt het] - hij ziet iets; [ik SOL di het d: oz ixn] - ik zal je wat anders geven; [het an di Dicta] wat een drukte; [aLgaarj - allemaal: [t iz aLaga(ar) ieLt!] - 't is allemaal geld! [t wi: od aLaga(ar) foil] - 't was allemaal mensen; [aLaga(ar) rdmal!] - een hele boel rommel! [ie bin(a) aLaga(ar) fiidgēnzan] - ze zijn allemaal weggegaan. de. [hi het (d)a soLda bokan az ik] - hij heeftt dezelfde [cla soLda] - dezelfde. de boeken als ik. [waa ist? t iz da soLda az iestar] - Wie is 't? 't Is dezelfde als gisteren. -
134
[8Lkrm] - elkander. [wi hew(a) eLkārm flidan wika jit spretsan) We hebben elkaay verleden week nog gesproken. [sok; silks] - zulk; zulks, zoiets : [sók swilk] - zulk zeil; [sók e:rpals] zulke aardappelen; [jó het sokan drokta] - ze heeft zo'n drukte = ze schept zo op; [mei sokan wi:r ken ganēn ar yt] - met zulk weer kan niemand eruit; [Pf t mi sk soks] - gee/ mid ook zoiets; [waa het silks (s)sft ?] - wie heeft dat gezegd? [dat i(s) sbkēn!] - dat is zo'n schavuit; [hstfr koka WD is hewa? mi ma(r) sokēn!] - Wat voor koek wilt u hebben? Gee/ me maar zo een! of: [jo' mi ma(r) sonēn!], ook wel [f' i
mi ma(r) son!]. [is] - ze (algemeen). [iE size dat ....] - ze zeggen dat .... [js) is ook men, maar zonder dat de spreker er bij behoort: fie to: atan dat ar mxx tyskoma su: ot] - men dacht, dat hij morgen thuis zou komen. [du] - je, in alg. zin: [du kest ma(r) fasixtag ws:za - Je kunt maar voorzichtig zijn. De 2e naamval van het onbep. vnw. wordt gevormd door toevoeging van sin (enk.) of iera (meerv.): [imn sin box bin(a) 'man aLas!] iemands kinderen zijn iemand alles!, d.w.z. je kinderen, daar doe ?e alles voor. In deze worm heeft [imn] nog zijn vroegere betekenis van iemand; [naa 0t ēn sin hyz is farbaxt] - niemands huffs is afgebyand. [waa sinan iz dat? gi(n) mēnska sinan!J - Van wie is dat? Van niemand!)
135
HET TELWOORD. De aanduiding van een hoeveelheid kan geschieden door: a) een adjectief. Vb. De weinige vrienden die hij heeft. De talrijke slachtoffers van dat ongeval. Het hi. bezit zeer weinig adjectieven die een hoeveelheid aanduiden: [an lik foLk] - weinig mensen, [an lik sop] - een beetje soep. b) een substantief. [an kilo apals; an ku:r s:rpals] - hl aardappelen; [an fear brag] - van een groot roggebrood; men lette op het onderscheid tussen [braa] - roggebrood, en [boLa] - Witte- of tarwebrood; [an fE o dar būtar] - 4 vat boter; [an so: at mēnskan] - een heleboel mensen; [an biilta foLk] - veel mensen, (komt weinig meer voor); [t bun (twaa) twiLapan] 't zijn tweelingen, [an twrLeD] - een van de beide peysonen [de(r) wi: odan gilts fm sēan] - er waren sommigen die zeiden. c) een gebruikt voornaamwoord of een bijw. van hoeveelheid. [aLe] - alle, [befd, sLk, faskeidana, iDkalda mēnskan] -sommige mensen; vgl. [iDkalt] - sours: [iDkalt komt ar w3L as] - soms komt hij wel eens, [sumaga] - sommige, [gas] - tamelijk veel: [ar het gaNs foLk west] er zijn tamelijk veel mensen geweest; [foLk] - mensen; [ganox]: [hi hē naa ot gang itan] - hij had geen eten genoeg; [wi hēan hst fsLd in dēsak] - we hadden wat geld op zak; [hst] - quelque. [gaNs] komt ook voor als zelfst. gebruikt bijwoord van hoeveelheid: [dit ii:r het ar gaNs fsspila] - dit jaar heeft hij tamelijk veel verloren. [aLgaar] - allemaal: [t iz aLagaa(r) romal] - 't is allemaal yommel, maar ook: [wi bins aLegaa(r) tys] - we zijn allemaal thuis; [t iz aragaa(r) foLk] -' 't is zwart van de mensen; [fyla] - veel, [gm] - geen: [ik hew de(r) gin mēnska si:Nt] - ik heb daar geen mens = niemand gezien; [gin souda] - geen steek: [hi bagript ar gm souda fax] - hij begyijpt er Been steek van, [ik bagrēp ar gin spat fax] - ik begreep er niets van: [gm spEt] - niets. d) een telwoord. De hoofdtelwoorden zijn: [ēn] - 1, [twaa] - 2, [tre:] - 3, [feyr foeuar - fouar] - 4, [fi:u] - 5, [asks] - 6, [saaN] - 7, [art] - 8, [ncygn noeugan - nougan] - 9, [te:n] -10, [sLwn] - 1Y, [t3kf] - 12, [train] - 13, [fi: 0tin] - 14, [fiftin] - 15, [seXtin] - 16, [saNtin] - 17, [aXtin] - 18, [neygntin] - 19, [twintax] - 20, [ēnantwintax] - 21, [tritax] - 30, [fI 0t] - 40, [fift] - 50, [set] - 60, [saNtX] - 70, [tat] - 80, ;
:
136
[negnt] - 90, [huNdat] - 100, [huNdat ēn] - 101, [twaahuNdat] - 200, [tu:zan] - 1000, [ts:ntu: azan] - 10000, [huNda(t)tu: a zan] - 100.000, [m1ju:n] - 1000. 000. Ofri. 1 = An voor 't mannelijk, ēn voor vr. en onz. De vorm van 't onzijdig is algemeen geworden nwfri. [i:N]. Ofri. 2 = twēn (masc. nom.), twa (fern. neutr. ) . De ofri. genitivus had voor alle gēslachten vormen met i als vocaal. Een vorm met i vindt men nog in hi. [twibak] - beschuit. Ofri. 3 masc. thrē, fern. neutr. thria, thriu. Het hi. [trs:] gaat evenals nwfri. [trsf] terug op de vorm van het neutrum. De overige telwoorden werden in 't ofri. niet verbogen. Vgl. ofri. fiuwer - fiower > nwfri. [fjoyr], noordfri. fjaur, aur, hi. [fsyr] ontstaan uit ofri. fiuwer met dalend accent op de dipht. iu. Ofri. fif > Wangeroog f iw, stl. fiy, u, nwf ri. [f i: f], hi. [fi:y] . Fin. / is in het ene fri. dialect minder gevocaliseerd (via w) dan in het andere. Ofri. sex > wg. stl. ssks, nwfri. [ssfs - sais], wellicht uit sex ontstaan via [sex's] (ichlaut), [ssis]. Over 7, 9 en 10 is uitvoerig gehandeld in het hist. gedeelte. §12d, blz. 84, 85. Ofri. andlova, vgl. os. elleban, ags. endleofan, on. ellifu. wg. anlf . Na assimilatie van nd aan 1 ontstond de vorm allevene, alvene, stl. ālwņ, noordfri. alwņ, nwfri. [o:Lw], hi. [sLwan] . Ofri. twelif, owfri. tolef, nwfri. tolaf. . Uit twelif > [tuoLf] > hi. [to:kf]. De getallen van 13-19 worden gevormd door achtervoeging van [tin], de ongeacc. vorm van [ts:n] achter de eenheden. Na voorzetsels nemen de cardinalia de uitgang van de 3e naamval [an] aan. Vb. [is bina me/ fsr() trs :an] - ze zi1n met hun drieēn; [rn8j sin saaNen] - met z'n zevenen; [ik hē at in feuaran fadi:lt] - ik had het in vieren verdeeld; [ēn faN twaaan] - een van beide; [t is fi: u manytan for axtan] - 't is 5 min. voor acht; [twintag u: (r) ts:nan] - 10 min. voor half elf.. In Friesland zegt men: 20 over twaalf, 20 over twee, waar men in andere delen van ons land 10 voor half een, 10 voor half 3 enz. gebruikt; [bi huNdatan ko:man za mi tieN] - honderden kwamen me tegen. Maar in tegenstelling met het nfri. zegt men in 't hi.: [haalw(a) ēn] - half een, [haalwa twaa] , [haalwa f s uar, haalwa to:laf] (het nfri. zegt hier [i-Non, twaaan, tolawan] ) . Een eigenaardig gebruik van de cardinalia vindt men in de uitdrukkingen: [da ssksa, da saana, da axta, da te:na] waarmee stukken land worden aangeduid van resp. 6, 7, 8, 10 pondemaat. Naast hi. [ēn ki:r, twaa k1 :r] - een maal, twee maal enz., komen de .
137
in 't nwfri. gebruikte vormen met ris: twaris enz. in 't hi. niet voor. De rangtelwoorden worden van de hoofdtelw. gevormd door toevoeging van [da] of [ste]: [s: 0st] - le, [twada] - 2e (cc = a van fra. Jeanne) , [tr3d] - 3e, [f E o da] - 4e, [f iwda] - 5e, [sst] of [s€yd] - 6e, [saNda] - 7e, [axsta] - 8e, [neuganda] - 9e, [tENda] - 10e, [sLft] of [8Lwd] - YYe, [to:lafta] - 12e, [trotInd] - 13e, enz., [twintaxsta] - 20e enz., [huNdatsta] - YOOe, [tu: 0znst] of [tu:wntst] - 1000e, [maliu:nsta] - 1000.000e. In plaats van [da twada, da troda, da f E o da, da f iwda, da sEyda, da saNd] in uitdrukkingen als: [hi wi: o (d) da twada] - hii was de tweede enz., gebruikt men in 't hi. dikwijls de zegswijzen: [hi wi: o (d) twat, hi is trot] - hii is de 3e, [hi is f E ot, ik bin f if t, io wi: ot sExt] - zii was de 6e, [js bina saNt] - zii zijn de 7den. Bij verdere getallen zegt men gewoon: [da axsta, da nEUganda], uitgezonderd voor 14e: [hi is teNt] - hii is de YOe.
Bij breuken zegt men te Hi. in 't algemeen nog: [axtahaal] [fc 0 dhaa1] - 3 2 [trodahaal] - 2 2 , enz. waarin [haal] bij adj . gebruik toonloos is geworden: [axtal sent] - 72 cent, [trodal go:Na] - f 21; [o:dahaal] - 12 - [o:dal sent] - 12 cent. Onder holl. invloed winnen helaas de uitdrukkingen: [twaa en an haal, tre en an haal] - voortdurend terrein. ,
138
HET LIDWOORD. Het lidwoord van bepaaldheid is voor het niet-onzijdige enkelvoud en voor het meervoud [do], voor het onzij dig enkelv. [at]. Het lidw. van onbepaaldheid is voor alle enkelvoudige substantieven [an] , het negatieve lidwoordisvoor alle substantieven [gin] . Al deze lidw. worden niet verbogen. Het ofri. lidwoord was voor het mnl. enk. thi, voor het vr. enk. thin, voor het onz. enk. thet, meerv. tha. In de westfri. dialecten is th al vroeg via ct in d overgegaan. Als oude dativus sing. neutr. komt in 't hi. nog voor [in a hys, yt a hys]; daarnaast vindt men evenwel ook: [in at hys, yt at hys]. Tussen deze twee uitdrukkingen is verschil: [hi iz in a hys] betekent: hif is thuis, in zijn eigen huis, vb. [iz ar in a hys az bytan ?] - is hif thuis of is hif buiten?; [hi ko:m yt a hys] - hif kwam uit huis (zijn eigen huis) . [hi iz in at hys, hi ko:m yt at hys] wordt gezegd van een willekeurig ander huis, by. een aannemer die een bezoek brengt aan een onder zijn leiding in aanbouw zijnde woning. Verder: [hi is tan ēnda] - hi j is ten end (o p , veysleten); [op an dy:r] - o p den duur. Van hi. [haant] - hand is gevormd de uitdrukking [bidarhaNt] oude dat. vorm - bijdehand. Naast elkaar worden gebruikt, zonder verschil in betekenis: [faN a wika] en [faN t wika] , [faN a winter] en [faN t winter] , [faN a somar] en [faN t somar] , [faN a hi: o st] en [faN t hi: o st] - van de week, van de winter (= deze, aanstaande of verleden winter), zomer, hey f st. Maar men zegt: [faN a mu:na] - deze maand, [faN t fo: ii:r] - dit vooyjaay. Verschil in betekenis is er tussen de uitdr.: [da mo:NS - da mules - da i:NS da naa ats] en [mo:Ns - midas - i: Ns - naa ats] ; met het lidwoord betekenen deze woorden: die ochtend (dus een be paalde ochtend), die middag, die avond, die nacht; vb. [da mo:Ns sē ar iita . . .] - die ochtend zei hij nog . . .; zonder lidw. is hun betekenis ruimer: 's moygens (iedere morgen), 's middags, enz. Evenals in het fri. blij f t het lidwoord weg in: [nEi sku:la] - naar school, [nsf sErka] - naar de kerk, [nEi itan] - na het eten, [in sku:la] vb. [hi stēt in sku:la] - hif is ondeywif zey, [in sErka] - in de kerk, [o(p) bat] 1 ) - in bed, dat bezig is de, aan de zeemanstaal ontleende, echt 1 ) In [op bot] wordt p niet uitgesproken; de juiste transcriptie zou dus zijn [3 bot]; het gevaar bestaat dan echter dat de uitdr. niet meer duidelijk is. Ik heb daarom, in alle gevallen dat de duidelijkheid in het gedrang zou komen, de klank, die niet uitgesproken wordt, maar er etymologisch eigenlijk toch bij hoort, tussen haakjes er aan toegevoegd.
139
hi. zegswijze, [op a kb:ia, yt a ko:ia] te vervangen: [hi left (d)a hēla dsi op a ko:ia] - hij ligt de hele dag in bed, [hi komt mo:NZ naa ot yt a ko:ia] - hid kan 's morgens niet uit bed komen. Evenals in het fri. ook: [gyp a so:Ldar] - op zolder, [gyp hi:dan] - nu, tegenwoordig; verder [am buran] - langs de Buren (straat in Hi.): [wi gaan õm Bunn] - we makers een wandeling door Hi. langs de Buren. Na de meeste preposities heeft bij het lidwoord totale progressieve assimilatie plaats van d: [in a tyn] - in de twin, [u:n a dik] - aan de dijk, [gyp a so:Ldar], [óm3 hok] - om de hoek, de hoek om, [fax a wika, [eftar a paalan] - achtey de palen, die enige jaren geleden de zeewering vormden, [nest a mgr na] - naast de molen, [tierr a bre:ga] - tegen de brug, [urrdar a fli:r] - onder de vloer, [suNt a troda nawembar] - sedert 3 November; maar: [twiska da bre:ga en a sku:la] - tussen de brug en de school, [nsf da ha/wan] - naar de haven; [twiska] en [nei] eindigen op een vocaal; [u:r] - over heeft twee mogelijkheden: progressieve assimilatie van d of regressieve ass. van Y. Men zegt zowel [hi gēB u:r a bre:ga] als [hi gēB u da bre:ga] - hij grog over de brug; in de laatste zegswijze is u: > u. In [trox] - door en [fo:r] - vooy worden x en y geassimileerd: [hi saka tro da fli:r] - hij zakte door de vloer, [hi stox da do:r] - hid stond vooy de deny. Men zegt echter ook: [trog da fli:r], waarin dus x door particle assimilatie is overgegaan in de occlusief g. Om een zekere hoeveelheid van iets aan te geven, gebruikt het hi. het lidwoord: [an go:xa da kilo] - een gulden per kilo, [an daaldar et mnda] - f 1,50 per mud, [an skElag at puxt) - / 0,30 per pond, [an sto: atar at ons] - f 0,12 per one. [SkelaB] en [sto:tar] zijn zo goed als verdwenen.
140
HET WERKWOORD. In 't algemeen wordt het werkwoord beschouwd als het meest oorspronkelijke van de rededelen. In de taal is het bijna niet mogelijk zich voldoende te doen begrijpen zonder gebruik te maken van een woord dat de handeling of de toestand aanduidt en het geheel plaatst in de tijd. Bovendien geeft in meer dan een taal (o.a. grieks en latijn) het werkwoord niet alleen de tijd en de modaliteit aan, maar ook de persoon die de handeling verricht of in de toestand verkeert, wordt duidelijk aangewezen door de werkwoordsuitgang (amo - amas). Het onderwerp is in deze talen implicite. Ook het oudfrans laat nog dikwijls het speciaal genoemde, explicite onderwerp weg. In onze moderne talen is door afslijting van de werkwoordsuitgang de noodzakelijkheid, het onderwerp door een speciaal woord aan te duiden, hoe langer hoe meer aan de dag getreden. Het hi. kent nog slechts ēen geval waarin het onderwerp implicite is, n.l. in de vraagvorm van de 2e pers. enk. Vb. [du komst) - je komt, maar: [weni:r komst?] Wanneer kom je?; [het west?] - wat wil je? - [du west] - je wilt; [wii(r) to: atst u:n?] - waaraan dacht Vie? In dit geval is de uitgang van het werkwoord zo duidelijk dat het onderwerp du (encl. - stu) kan worden weggelaten, tenzij de nadruk erop valt. A. Het aspect.
Een belangrijke eigenschap van het werkwoord is wel, dat het de handeling plaatst in de tijd. Toch zijn er ook talen, die zich minder bekommeren om de tijdsaanduiding dan om ons in te lichten over de aard van de handeling beschouwd in zich zelf : b.v. of een handeling ēen maal of herhaaldelijk plaats heeft gehad, of ze zich aandient in haar continuiteit dan wel in een zeker stadium van haar ontwikkeling, b.v. het begin- of eindstadium. Op dit standpunt stond het indogermaans en staan nu nog de slavische talen. Voor iemand die deze talen spreekt, is het van geen belang in welke tijd, verleden, heden, toekomst, de handeling zich plaatst. Hij beschouwt in de eerste plaats de handeling in zich zelf d.w.z. als beginnende, als zullende beginnen, als bezig zich te voltrekken, als voltrokken enz. Men noemt de vormen die dit uitdrukken de aspecten van een taal. 141
De westeuropese talen hebben het begrip aspect niet verloren, wel is het gewicht ervan ten opzichte van dat van de tijd sterk verminderd. Wij hebben Been speciale werkwoordsvorm meer om een handeling die begint, te onderscheiden van een handeling die aan de gang is. Toch zijn we, ook in 't hi., in staat, door omschrijvingen, door het gebruiken van adverbia e.d., de aspecten weer te geven. a) de handeling staat op het punt aan te vangen of is net begonnen: [sna ta], [gaan ta] of [yt], [bagorta ta]: [wi SOLD to koeiarian] - we gaan dadelijk wandelen; [is sn(a) yt fitsan] - ze zijn van plan te gaan fietsen; [hi gēt (t) =Lkan] - hij gaat melken. b) de handeling is bezig zich te voltrekken: [we:za u:nt], [seta ta], [staan ta], [liza ta]: [wi bin(e) u:nt skē(n) meikian] - we zijn aan de schoonmaak; [ió sēt aL an heal u:ra to waatian] - ze wachtte at een half uur; [fó wi:f stēt aLtit bi da dp:r to breidian] - die vrouw staat altijd in de deny te breien.
c) de handeling wordt herhaald: het voorvoegsel [ba], [idkI:r], [mar], [(o: oz) nigz dwaan as]: [het baskriust sk!] - waarom schyij f je telkens!; [het bamaskast sk!] - waarom ben je voortdurend aan 't knoeien!; [ió guilt mar] - ze huilt telkens; [hi dwsit niks a(s) skilian] - hij belt telkens weer.
d) de handeling wordt ten erode toe voltooid: het voorvoegsel [fa(r)]: [fagrēma] = [grēma] - tot er niets meer van over is: [da familia kx ast is(r) wo(L) fag Erna] - de familie kon hear wel in stukken scheuren; (het gaat over een huishoudster die ten koste van de familie de erfenis bemachtigt); [faklomia] - helemaal koud worden: [iman faklomat hir] -
je wordt hies steenkoud. e) de handeling is voltooid: de hulpww. [hewa] en [we:z], [iiistJ, [krskt]: [hi het at halozia fuxdan] - hid heeft het horloge gevonden; [yz faN i(s) slaga] - Jan is geslaagd; [ys fi:r iz iiist (krskt] tys] - vader is net thuisgekomen.
B. D e t ij d. Van meer belang dan het begrip aspect, is voor het hi., evenals voor het fri. en het ndl., het begrip tijd: onze werkwoordsvormen plaatsen de handeling in de tijd. I. Een handeling die plaats heeft in het heden, wordt aangeduid door de onv. teg. tijd; bij woordelij ke uitdrukkingen doen soms dienst om het begrip van het tegenwoordige te versterken. De vorming van het praesens van de regelmatige werkw. heeft plaats op twee verschillende wijzen: 142
a) Bij de zwakke verba op [ia] zijn de le pers. enk. en de drie personen meervoud, wat hen vorm aangaat gelijk aan de infinitives; de 2e pers. enk. wordt gemaakt door [ast] te plaatsten achter de stam (= infinitief zonder [ia]), de 3e pers. enk. door [at] toe te voegen aan de stam: [labia: ik labia du libast, hi libat, wi, ii firma is labia] - leven; [spilia: ik spilia, du spilast, hi spilat, wi, ii, iima je spilia] - spelen. b) De zwakke verba op [a] en de regelmatige sterke verba hebben een praesens, waarvan alleen het meervoud morphologisch gelijk is aan de infinitief; de le pers. enk. is gelijk aan de stam (= infin. zonder a), de 2e pers. enk. is gelijk aan de stam -{- [st], de 3e pers. enk. is de stam -}- [t] 1): [moLka - ik - du moLkst - hi milt - wi, ii jimo, 1E morka] - melken; [su:ga - su:x - su:xst - su:xt - su:ga] - zuigen; [swita: swrt - swi(t)st - swat - swita] - zweten; [lsda: let] - (t =neutral. vorm van d) - [18(t)st - let - lsda] - laden. Zie over d en t voor [st] enz. de opmerkingen bij de verleden tijden. [rorra: rort - roNSt - rortt roxa] - /open; [far.a: faL - far st - faLt - faLa] - vallen; [woda: wit -west wit - woda] - worden. Onregelmatig zijn de praes. van [lima]: [hef - hest - het - hEwa] hebben; [ws:z]: [bin - bist - is - bma] - zijn; [k8n]: [kcn - kest - ken kena] - kennen); [meta]: [milt -must - mūt - mnta] - moeten; [soLa]: [SOL - sost - - soLa] - zullen; [woLa]: [WDL -west - woLa] - willen; [gaan]: [gaan - gēst - gēt - gaan(a)]. Bij de eenlettergrepige infinitieven op n wordt in het meerv. van het praesens in de niet verzorgde spreektaal (a) toegevoegd; [staan]: [staan - st ēst stēt - staan(e)]; [se:n]: [se:n - soxst - soxt - sE:n(a)) - zien; [slaan]: [slaan - slaxst - slaxt - slaan(e)]; [fle:n]: [fls:n - floxst -float-fle:n(e)] [io:n]: [ixn - foyst - joyt - j3:n()j - geven; [blēda]: [blest --vliegn; blot - blēda] - bloeden; zo ook [rēda] - raden, [lēda] - leaden: [da kloka lot] - de klok luidt. ,
,
,
,
,
II. Om aan te geven, dat iets in 't verleden is geschied, gebruikt het hi. de onvoltooid verleden, of een van de voltooide tijden (v.t.t. of v.v.t.) die gevormd worden van het volt. deelw., voorafgegaan of gevolgd door een vorm van [hewa] of [ws:za]. Bijwoordelijke uitdrukkingen of bepalingen doen ook hier dikwijls dienst om de notie van het verleden nog te versterken; ze maken echter niet alleen het begrip verleden uit. De onv. verl. tijd (imperfectum, meestal echter praeteritum genoemd) gaat in gebruik achteruit 1) y
valt weg voor [st] of [1] [smare] -smeren, [du smast - hi smat], praet. [smack]. [fare] [du fast - hi fat], praet. [facia].
143
en wordt steeds meer vervangen door de volt. teg. tijd. Van sommige verba is het praet. zelfs verloren gegaan: vb. [stcrw] - sterven, [badsrwa] - bederven, waarvan de in 't verleden gebeurde handeling steeds wordt weergegeven door de volt. teg. tijd: [hi iz in nsugantin twintax sto:rtt] - hij stieyf in 1920; [at itan iz fern in a keldar badb:rrt] de eetwaren zijn in hun kelder bedorven of: bedierven i, h. k. Deze vervanging heeft het meest plaats bij de sterke werkwoorden, waarschijnlijk wegens de bij die ww. optredende klankverandering, die het gebruik ervan enigszins lastig maakt: [sterwa - std:r] (oud, niet meer in gebruik), [be:da - baa at] - bieden, bood. Men zegt liever [is hew itan] dan [is Ran] - ze aten; [hi he(t) druDkan] dan [hi draink] - hij dronk; [wi hewa ri:dan] dan [wi rēdan] - we reden. Hier is ook verschil in gedachte. Het praet. concentreert de aandacht op de handeling, die in 't verleden bezig was zich te voltrekken. Het perfectum heeft meer het resultaat van de handeling op het oog. Vandaar dat bij werkw. als [sterwa], [baderwa], waar men nooit de handeling zelf, maar steeds de daaruit voortvloeiende consequenties op het oog heeft, het praet. gemakkelijk kon wegvallen. Dat klankverandering wel terdege een belemmering is voor het gebruiken van een worm wordt wel hierdoor bewezen dat tat van verba met een sterk praet., dit hebben vervangen door een zwak, een verschijnsel dat zich in 't hi. in steeds versneld tempo voordoet; de hierna behandelde werkwoorden geven hiervan vele voorbeelden. Zo zegt men op 't ogenblik reeds [skriuda] in plaats van [skroey] - schreef, [be:d] i.p.v. [baa. at] - bood, [stsnda] i.p.v. [stel] - stal van [stela] - stelen, [driuda] i.p.v. [droeu] - dreef; slechts van de dikwijls voorkomende sterke verba blijft het praet. intact: [iox] - gal, [st ōX] - stond, [wi: ot] was, [waa ot] - werd, [faal] - viel. Het praeteritum wordt gevormd op drie verschillende manieren: a) het praet. van de zwakke verba op [ia] uitgaande, volgens het schema [lakia] - lachen: praet. [laka - lakast - lake - lakan]; [pai ķ] verdelen: [pata - patast - pata - patan]; [dro:gf] - dromen: [dro:ga dro:gast - dry:ga - dro:gan]; [skódjj - schudden: [skód - skddast skoda - skddan]; enz. b) het praet. van de zwakke verba op [a] uitgaande: [me:n] menen: praet. [ms:nd - nre:nste - ms:nda - mE:ndan]; [ls:z] - lezen: Ue:zd - ls:sta] (z van de stam is met s van de uitgang versmolten) [le:zda - lE:zdan]; [ws:ga] - wegen: [ws:gd - we:xsta of ws:ksta] (g is door ass. aan s > x) - [ws:gda - ws:gdan]. Bij deze groep is het volgende op te merken: t en d kunnen wegvallen voor de uitgang [sta] van de tweede persoon enk., maar in de verzorgde -
-
144
spreektaal geschiedt dit niet altijd: [slata] - een sloot van onkruid vrijmaken: praet. [slata - slasta of slatsta]; wanneer d niet wegvalt wordt hij t, m.a.w. wordt onder invloed van de stemloze groep st ook stemloos (parti ēle regressieve assimilatie). Vgl. het nieuwe praet. van [bs:d] - bieden: [bc:d - bE: sta of bE: tsta] ; eveneens voor [sta] wordt b door assim. p, g wordt k of x, w wordt /, z wordt s, die clan met [sta] samensmelt. Vb. [sky:wa] - schuiven, praet. [sky:wda - sky f sta]; [su:ga] - zuigen: [su:gda - su:ksta] of [su:xsta]. c) het praet. van de sterke en onregelmatige ww. 1 ) is in 't enkelvoud monosyllabisch en heeft als uitgangen voor de drie personen enkelvoud: st, — voor de drie personen meervoud [an] . De praeteritumstam vertoont verschillende vocaalveranderingen, waarvan enkele bij een bepaalde groep van werkw. behoren. Zo hebben: 2. [bliva, drip, priva, riva skriva, wriva] - blijven drijven, proeven, rijgen, schrijven, wrijven, de praeteritumstam: [blcey, droeu] enz. 2. [blin ka, drin ka, sin ka, skin ka, slin ka, win ka, sprin a, sun a, stunka] - blinken, drinken, zinken, schenken, slinken, wenken, springen, zingen, stinken: praet. [blajijk, draink, saink, skaink, slaink, waink, sprain, sain, staink]; naast [skajijk, waink, sain, staink] komen steeds meer de zwakke vormen voor: [skin kta, win kta, sun da, stun kta] . 3. [kóm, nlma, roNa, tinka, brina] - komen, nemen, lopen, denken, brengen met als praet. [ka:m, no:m, ra:n, ta: at, bra: at]. 4. [brEka, sprEka, steka, f rEta, stela, bita, begripa, f awita, gripa, — ,
,
,
,
ita, knipa, slita, smita, spita, slta, gli:da, li:a, ri:da, sni:a, stri:da]
-
breken, spreken, steken, vreten, stelen, bijten, begrij p en, verwijten, grij p en, eten, knijpen, slijten, smijten, spijten, zitten, glijden, lijden, rijden, snij den, strij den; praet.: [brēk, sprēk, stēk, frēt, stēl] enz., waarnaast bij [brEka, stela, bita, fawita, gripa, knipa, slita, smita, spita, li:a, ri:da, sni: a, stri: da] steeds meer de zwakke vormen [brEkta, stEnda, bita, f awita, gripta] enz. in gebruik komen. 5. [bE: da, binda, f aLa, f a iEta, f inda, j 0t, jsLdo, meta, maLka, sE:ta, wEska, winda, wada, woNa] - bieden, binden, vallen, vergeten, vinden, gieten, gelden, meten, melken, schieten, wassen, (op)winden, worden, winnen; praet.: [baa at, baant, faal, faiaa at, faant, iaa at, jaalt, maa at, maalk, skaa at, waaask, waant, waa ot, waan] . Deze praet. worden op 't ogenblik meest gesproken met [a:], vb.: [ba: at, f a:1] , behalve [waa ot] - werd, dat met act gezegd wordt 2) . Naast deze 1) Van Haeringen, N. T. 43, I, onderscheidt twee groepen van werkw.: de regelmatige ( = zwakke) en de onregelmatige = (sterke en onregelm. ) werkw. 2) Zie phon. ged. blz. 26. 10
145
vormen vindt men bij [be:da, js 0t, ieLda, meta, moLka, sE:ta] steeds meer de zwakke vormen [bs:da, įc 0t] enz. 6. [io:n, kena, se:n, slaan, staan] - geven, kennen of kunnen, zien, slaan, staan; praet. : [ i6x, k6, s6x, sl•x, st6x] . Hier is x een neutralisatieproduct van g, die aan 't eind van een woord zijn stemhebbend karakter heeft verloren en in x is overgegaan. Wanneer deze x echter gevolgd wordt door een woord beginnende met een vocaal of een stemhebbende consonant, dan gaat ze onmiddellijk over in g : [ik fōg at him] - ik gaf het hem, [hi i6g da fugelz itan] - hi j gat de vogels voedsel. Dit neutralisatiegeval doet zich in 't hi. dikwijls voor, niet alleen bij het praeteritum maar ook bij het praesens, maar steeds heeft hetzelfde plaats als bij x: als het neutral. product gevolgd wordt door vocaal of stemh. cons. gaat het over in de oorspronkelijke consonant: by. [1k be:t, wi bs:da] - ik bied, wij bieden; maar: [ik bs:d at am u:n] : ik bied het hem aan; [ik sis wi slza] - ik zeg; maar: [ik siz da wi:rhsit] - ik zeg de waarheid; [ik sny:f, wi sny:wa] - ik snuif,, maar: [ik sny:w at op] - ik snuif het o p . 7. de alleenstaande praet. vormen van [dwaan] - [d ēx] - doen, [du:ra - do:st] - durven, [fle:n - flak] - vliegen, [gaan - OD] - gaan, [hswa - hē] - hebben, [lēta - lot] - laten, [liza - lo: i] - liggen, leggen, [müt - mo: a st] - moeten, [mcf - moxt] - mogen, [we:z - wi: ot] - zijn, [soLa, woLa, su: ot, wu: ot] - zullen, willen. 8. de praet. met vocaalverandering en zwakke uitgang van [bl ēda, brēda, lēda, r6pa, slēpa] - bloeden, broeden of braden, luiden, roepen, slapen, n.l. [blota, brota, lota, ro:pta, slopta] . ,
De voltooide tijden worden gevormd met behulp van [hewa] of [we:za].
Verreweg het meest wordt [hewa] gebruikt als hulpww, van tijd; ook de volt. tijden van [wE:za] worden met [hewa] gemaakt: [hi het fi:y i:r in ami:rakaa west] - hij is 5 jaar in Amerika geweest; echter komen vormen als [ik bin ar west] onder hollandse invloed steeds meer voor. Wat de volt. deelw. aangaat, hierbij onderscheiden we ook hier drie manieren van worming: a) de part. perf. van de zwakke werkw. uitgaande op [fa], die wat hun worm aangaat gelijk zijn aan de le pers. enk. van het praeteritum: [labia] - leven, praet. [ik liba], part. perf. [1ib] - geleefd; [sorf] zeuren, [ik sore] - [sera] - gezeurd; [br8fdfo] - breien, [ik brsida] [brsida] - gebyeid; zo ook [lake] - gelachen, [patj - verdeeld, [dro:g] gedroomd, [skoda] - geschud, enz. b) de participia van de zwakke verba op [a], die worden gevormd 146
door toevoeging van t aan de stam: [ms:n - mE:nt] - gemeend, [1e:za lE: st] - gelezen, [wE: ga - we: xt] of [wint] (oud) - gewogen, [wEna - went] gewend. Sommige zwakke werkw. op a hebben echter een part. op an: [slato - slatan] - uitgediept, [sota - satan] - gezet. c) de participia van de sterke en onregelmatige werkwoorden, waarbij we, hoewel de onregelmatigheden zo talrijk zijn, dat van een duidelijke indeling geen sprake kan zijn, toch enige groepen onderscheiden: 1. de verba, genoemd bij de vorming van het praet. onder c. 1. [b1i] enz. , hebben als part. perf. [bli-Nt, dri:Nt, pri:Nt, ri:Nt, skri:Nt, wri:Nt]; bij deze vormen is in 't hi. t (d) gevoegd achter de oorspronkelijk sterke vorm. Vgl. nwfri. [blii:N] enz. 2. de werkw. onder praet. c. 2. [blinka] enz., waarvan het part. perf. luidt: [b1uijkn, druD kan, suD kan, skuD kan, sluD kan, wuD kan (wiijkt), spruD an (spruijt), sugt, stun kt] . [wiD kt] en [spru ŗjt] vervangen steeds meer de vormen op en. 3. de werkw. onder praet. c. 3. [kóm] enz. hebben het volgende part. [kómt, nomt, roNt, to: at, bro: at]. 4. [br6ka, sprska, stska]; part.: [bretsen, sprstsan, stEtsan]. 5. [gaan, staan]; part.: [g ēnzan, stēnzan]. 6. een zwak part. perf. hebben de volgende sterke en onregelmatige werkw.: [ksna, woLa, soLa, li:a, sni:a, gripa, knipa, moLka, woNa]; part.: [ksnt, woLt, soLt, li:t] enz. 7. een part. op an hebben: [bs:da, bita, faiEta, fawita, frsta, jeLd j60ta, ita, gli:da, meta, miita, ri: da, ss: ta, slta, slita, smita, spita, stri:da, woda]; praet.: [bE:dan, bitan, faistan] enz. fls:n^s^z slaan se:n, , slaan, S. [du:r, dwaan hsw fo:n, lēt dwaan, , liz, se:n stela, faLa, frēza, fals:za, ws:za] met de zeer onregelm. part. [do:st (du: ot), dēnt, he:Nt, fliNt, lot, lEit, si:Nt, flint, ssit, slint, stsnt, foNt, f o: zan, f alQNt, west]. 9. de werkwoorden onder praet. c. 8. [blēda] enz. met de part. [blot, brat, lot, ro:pt, slopt] . De part. van [hswa] en [wE:za] zijn [hs:Nt] en [west]: [dat he wa wiir he:Nt] - dat is weer achter de rug; [wi hswa t as he:Nd op an wlntar], 't is eens gebeurd in een winter. Bij de volt. deelw. die op t uitgaan, is, wanneer de klank die aan t voorafgaat een vocaal of een stemhebbende cons. is, t een neutralisatieproduct van d en gaat dus in deze ,
-
laatste klank over, wanneer een vocaal of een stemh. cons. volgt: [dēnt] - gedaan, maar: [as t work dēnd is, komk] - als 't werk gedaan is, kom ik; [ik hew an brēf skri:Nd u:n yz mem] - ik heb een brie/ aan moeder geschreven. Wordt t daarentegen voorafgegaan door een stem-
147
.
loze cons. dan blij f t ze intact, tenzij de steml. cons. uit een stemhebbende is ontstaan: [az ar yt stept is, komt ar naa ot gaay wiirom] als hij uitgegaan is, komt-ie niet spoedig terug; van [ytstep]; [az da brēw lE:zd is, wak am wiirom hews] - als de brief gelezen is, wil ik hem terug hebben, van [1s:zj. In bijzinnen komt de vorm van het hulpwerkw. achter het deelwoord; in het ndl. is deze constructie facultatief, in het hi. niet: [ik wu: od waL as wEta waa at (d)at seit het] - ik wou wel eens weten wie dat gezegd heeft,t, o f heeftt gezegd. Dubbele infinitieven: zien komen, horen spelen, gaan zitten, blij^en staan, laten staan, zullen doen, zvillen doen, kunnen helpen, mogen bijstaan, moeten gen, bewaren in 't ndl., wanneer ze gebruikt worden
in een voltooide tijd, de beide infin., althans naar de vorm, intact; in 't hi. blij f t de dinfhoof, initief, de andere wordt volt. deelw. en wordt geplaatst achter de dinf hoof. initief . [ik hew am kdman si:Nt] - ik heb hem zien komen; [wi hēan am spilian hi: o t] : we hadden hem horen spelen; [hi i(s) sitan gēnzan] - hij is gaan zitten, lett. hij is zitten gegaan; [wi bin staan bli:Nt] - we zijn blijven staan; [da biis het y(s) staan lat] de bus heeftt ons ļaten staan; [ik hē at dwaan saLt] - ik had het zullen doen; [is hēan at dwaan waLt] - ze hadden het willen doen; [ik hē heLpa kEnt, swi:a miitan] - ik had kunnen helpen, moeten zwijgen. III. Om een handeling aan te geven die in de toekomst plaats zal vinden, bedient men zich in 't algemeen van 't praesens, waarbij dan de toegevoegde bijw. bepalingen het toekomstbegrip uitdrukken: vgl. [hi komt io] (praes. begrip) en [hi komt mD:rr] (fut. begrip] - hid komt morgen; [wii(r) gaan firma hena?] - waar gaan jullie heen?; [wi gaan yt fitsen] - we gaan een fietstocht maken: (praes. begrip) en [urmo:x gaan w(a) a(L) bati:d yt fitsan] - overmorgen gaan we at vroeg een fietstocht maken: (futur. begrip). Het oergermaans kende Been futurum; de toek. tijden zijn later op analytische wijze gevormd door middel van het hulpwerkw. Het frans is in tegenstelling met de germ. talen in zijn futurumbeschrijvingen veel nauwkeuriger en gebruikt voor iedere toekomstige handeling, hoe dicht bij ook, het futurum: won frēre partira daps 5 minutes - mijn broer vertrekt over 5 minuten. Echter, het hi. kan ook, om een toek. handeling aan te geven, zich bedienen van een futurum, dat, gevormd wordt door het praes. van [soLa] infinitief; in hoofdzinnen staat de vorm van [sL] voor de inf., in bijzinnen wordt de infin, gevolgd door het hulpww.: [wi sn(a) a(s) se:n, at ys $:r ek tyz is] - we zullen eens zien, of vader ook thuis is; [at dwsit mi ni:, het ar stza soL] - het benieuwt me, wat hij zal zeggen. 148
Vooral om aan to geven, dat een toekomstige handeling onzekey, waarschijnlijk is, gebruikt men dikwijls het futurum in plaats van het praesens.: [hi 53(L) mxx wo(L) koma] - hij komt morgen waayschijnlijk wel; [msj da ti:t s3L0 wa t woL hi:ra] - mettertijd hoyen we het waarsch. wel.
C. Modus en modaliteit. Onder modaliteit verstaat men de subjectieve houding van de spreker ten opzichte van het proces, uitgedrukt door het werkwoord. Deze houding vindt zijn weergave in de taal door allerlei middelen: de toon: [dat gabat naa ot!] - dat gebeuyt niet!; een tijd van het werkwoord of hulpwerkw. : [hi so (L) sE: k wc: za] - hij is waarsch. ziek; bijwoorden van modaliteit: [maskin] - misschien, [woL] - waayschijnlijk; woordschikking: vgl. [hi het at galokag naa ot si:Nt] - hij hee f t het gelukkig niet gezien; en: [galokax, hi het at naa ot si: Nt !] - Gelukkig, hi j heeftt het niet gezien!
Bij de bespreking van de modaliteit is voor ons vooral van belang hoe deze tot uitdrukking komt in de vormen van het werkwoord. 1. De indicativus is de modus van de werkelijkheid, bevestigend of ontkennend. De indicativus wijst aan; soms is deze notie echter zēer verzwakt. Men gebruikt derhalve de indicativus telkens als de modale nuance van de zin reeds is uitgedrukt door iets anders, een ander woord e.d.: [az ar komt, must (t)fsN am siza . . .] - als hij komt, moet je tegen hem zeggen . . .. In de eerste zin: [az ar komt] wordt de eventualiteit reeds gemarkeerd door [as] en nu kan het verbum in de indicativus blijven staan; in de tweede zin [müst (t)jeN am ma] wordt de imperatieve nuance reeds uitgedrukt door 't hulpww. [must], vandaar dat de zin in de indic. kan staan. Daar er in bijna elke zin wel een woord of een uitdrukking voorkomt, waaruit de subjectieve houding van de spreker ten opzichte van het in de zin meegedeelde blijkt, is het duidelijk dat van de modi de indicativus verreweg het meest gebruikt wordt. 2. De modus van de eventualiteit met alle daarin vervatte nuances: hypothese, voorwaarde, waayschijnlijkheid, onwaayschijnlijkheid, is de conditionalis, die in 't hi. evenals in het fri. en het ndl. geen eigen vormen heeft, maar zich bedienen kan van het imperfectum van [soLo], gevolgd door de inf initief : [in din plak, su: od ak at t isN am sIza] - In jouw plaats zou ik het tegen hem zeggen. In deze zin is de realisering van de handeling mogelijk. Dat is niet het geval, wanneer het werkwoord staat in de voltooid veyl. toek. tijd: [as k at wEtan hē, su: od 149
ak at w3(L) seit hEwa!J - Als ik het geweten had, zou ik het weG gezegd hebben. Meestal echter wordt de conditionalis weergegeven door het imperfectum of het plusquamperfectum van het in de zin voorkomende verbum: [in din plak, sē k at tiex am] (realisering is mogelijk); [as k at wstan hē, hē k at wo(L) sett] (realisering is niet mogelijk); [aL wrst ak at, den dēx k at fIt() ant] - Al moist ik het, dan deed ik het nog niet; [al, hē k at wetan, den hē k at itt(a) ant dēnt] - at had ik het geweten, dan had ik het nog niet gedaan!
3. De subjonctief heeft in 't hi. Been vormen. In de hoofdzin is de subj. vervangen door een omschrijving met een werkwoord als [meia, h3:pia]: [msj ar ma(r) lard ltbia], [ik h3:pia dat ar ma(r) lad libat] of [labia msi] - moge hij Lang Leven. In de bijzin is de subjonctief met z'n subordinerende kracht niet meer noodzakelijk; de woordschikking (hulpww. achter 't deelw. of de infin.) kreeg subordinerende waarde, vb. [ik frigia di: waa het (d)a(t) dēnt] (twee hoofdzinnen); [ik frigia di, waa- at (d)a(t) dēnt het] (hoofdzin en bijzin, waarbij de subordinatie wordt uitgedrukt door de plaatsing van [het] achter [dēnt] en waardoor de subjonctief als subordinerende factor overbodig is). 4. De imperatief heeft in 't hi. ēen worm: [kõm!, haa.Ld op!] houd op; [ws:s fltBk!] - wees flank; als imperatief van het verleden wordt gebruikt het plusquamperfectum van de mow.: [hē den ak komt!] - was dan ook gekomen; (verwijt); [hē den ant fdrtt!] - was dan ook niet gevallen!; [ast stadi:ria west, hē den slaga!] - als je wilt studeren, was dan geslaagd! m.a.w. had es dan voor gezorgd, dat je slaagde! Het eigenaardige is dat bij dezelfde onherstelbare verwijten, in 't hi. alle werkwoorden met [hewn] worden vervoegd. Zie de voorbeelden. Vgl. nog [hē den ant fait gēnzan!] - was dan ook niet weggegaan! D. De nominale vormen. De nominale vormen van het werkwoord zijn de infinitivus en de beide deelwoorden. 1. De inf. heeft in 't hi. twee vormen; wanneer hij deel uitmaakt van het gezegde, dus wanneer het verbale karakter op de voorgrond treedt, gaat hij uit op e : [wi sob f itsa] - w e gaan fietsen; [hi milt warkia] - hii moet werken; [js lēta an hyz baua] - ze laten een huis bouwen. De eenlettergrepige infinitieven [j:n, dwaan, slaan, gaan, staan, sE: n] - zien en [fle:n] - vliegen hebben onveranderlijk hun uitgang op n : [hi miit staanj - hii moet staan. 150
De infinitief voorafgegaan door de preposities [ta] of [yt], of gebruikt als substantief, of in de accusativus cum infinitivo gaat uit op n : [wi gaan yt fitsan, is sna krek(t) to mnkan] - we gaan een fiets tocht maken, ze staan op 't punt om te gaan melken; [at sik hElian fait am swi:r] - het ademhalen valt hem moeilijk; [at umati:dian is hest) dent] - het hooien is bijna afgelopen; [wi sogan am roxan] - we zagen hem lopen; [iima hr: o dan am floeitian] - jullie hoorden hem fluiten. In [ta fitsan, yt koeiarian] wordt de virtuele infinitief [fitsa, koeiaria] geactualiseerd door de voorzetsels [ta] en [yt], evenals het subst. geactualiseerd wordt door het lidwoord. We hebben hier te doen met door [ta] en [yt] gesubstantiveerde infinitieven, die als zodanig n tot uitgang krijgen. De uitgang [dj] van de infinitivus van sommige zwakke werkwoorden, die in 't fri. [dža] wordt uitgesproken, bligt in 't hi. intact: [brsidia] - breien, fri. [brejd] , [rIdj] - heen en weer lopen, [skódj] schudden, [fmõdj] - vermoorden, fri. [kmüd]. De oudfriese inf. dua, ja, sia, namen de worm van het gerundium aan: duane, jowene, siane en werden door afslijting [dwaan, iaan, se:n]. Ook is invloed aan te nemen van gaan en staan, die al vroeg gunga en stonda vervingen. Veel onovergankelijke werkwoorden worden overgankelijk, wanneer ze worden samengesteld met het voorvoegsel [be] oud: [bi]. [bade:pia] - de diepte peilen: [wi ken(a) t hi(r) naa ot bade:pia] - we kunnen hier de bodem niet krijgen, 't is te died; [himalia] - schoonmaken en [bahimalia] (zelfde bet.): [da kat het da kana aL bahimala] - de kat heeft de kan al schoongelikt; [praatf] en [bpraa ' tj] - spreken over: [jó het yz bapraa ata] - Ze heeft pyaatjes over ons verteld; [wintaria]: [su: od at wintaria wora?] - Zou het gaan vriezen? en [bawintaria]: [is bin(a) in hs:g bawmtara] - Ze worden te Heeg door de vorst opgehouden; (wordt vooral gezegd van schippers, wier schip vastgevroren ligt en die dan noodgedwongen daar moeten blijven); [stryna] - loeren op vyijende paartjes en [bastryna]: [wi hewa fern bastrynt]; [skri:ua] en [bskriy:o] - schreeuwen: [hi ko ie(r) naa ot baskrt:ua] - hi1 kon niet zo hard roepen, dat ze 't hoorde; [skita] - cacare en [baskita] - bedriegen: [hi het yz baskitan]. Ook [fa(r)] wordt veelvuldig gebruikt als voorvoegsel voor een infinitief: [fpraa 0tj] - afspreken: [ik hE(f) t a(L) msi am fapraa ata] ik heb 't al met hem afgesproken; [kss:nj - voorzien: [ik hsw ar aL in fasi:xt] - er is al in voorzien; [am farita] - te veel eten: [hi het am faritan] hij heeft te veel gegeten; [am farhaa.asia] - zich te veel haasten: [ik wp(L) mi naa ot farhaaasia] : ik wil me niet overhaasten; [am farhaaLda] - een ge-
151
dwongen hooding aannemen: [ik mo: ast mi tiga farhaaLda] - ik moest een erg gedw. h. aannemen; [am fabreka] - van zijn gewoonten afzvijken: [ik woL ar mi naa ot óm fabrEka] - ik wil daarom niet van mijn gew. a fwiiken; [falsta] - iem. ophouden: [hi het mi raar faletan] - hij heeftt me lelijk opgehouden; [am fastrupa] - zich veykleden; [fns:mj]: [waa su: od ar fans:ma hewa?] - naar wie zoo hip 't kind genoemd hebben; [fwi:g] bewegen: [hi ko am naa ot fewi:ga] - hij kon!zich niet bewegen. Verder komen voor [yt]: [ytróN: hi iz ytrbNt] - hij is even gaan wandelen; maar ook: hij heeft genoeg van 't lopen van: [ytróNd ws:za] genoeg van 't lopen hebben[ytfitsa: is bin(e) ytfitst] - ze zijn gaan fietsen; maar ook: ze hebben genoeg van 't fietsen van: [ytfitst we:za] genoeg van 't /ietsen hebben; [hi iz ytpraa ata] - hij is aan 't eind van zijn latijn, [da mart iz ytpraa ata] - (wordt gezegd b.v. van een zakenman, Wiens zaak niet liep); [ytsoto] - er op uit gaan: [hi iz ytsotan om sin gu: ad op to hElian] - hid is er op uitgegaan om zijn spullen op te halen. [gyp]: [opspreka] - pochen: [f? dweit o: oz naa ot az opspreka] - ze doet niets dan pochen; [opspst] - driftig worden: [hi ken só opspsta] hij kan erg driftig worden; [opstek] - aansteken (van gas b.v. of hooi opsteken. [om]: [õmrõN] - werkloos [hi rout a(L) fi:u wikan om] - hij is at 5 weken werkloos; [ómstaan li:ra]: [du sost omstaan lira] - je zult nog wel eens naar deze tijd terugverlangen; [óm1izn gaan]: [hi gēt ar naa ot for omlizan] - hij gaat daarvoor niet obi zij, geeft niet toe; [aanza in omslaan]: [hi slaxt ar mar het in om] - hij gaat te werk zonder enig systeem; [omhapia]: [hi haDat hit idaki:r om] - hij is hies telkens in de buurt, zonder enig doel. In 't hi. wordt dikwijls een infinitief gebruikt voorafgegaan door [ta] (oud, [to]), waar het ndl. alleen een inf. heeft: [is g ēDan to fitsen, to silan, to moLkan, to sweman, to aaisēkian]: ze Bingen fietsen, zeilen, melken, zwemmen, eieren zoeken; [hi ko:m nest mi to sitan] - hij kwam naast me zitten, maar toevallig; als het opzet is, zegt men: [hi OD nest mi sitan]. De bewering dat de infin. met [ta] een doel aangeeft is dos, gezien dit laatste voorbeeld, niet altijd joist. Men zegt ook: [hi ko:m to far.an] - hid kwam te vallen; [ja gaan(a) nei snits to wepan] - ze gaan in Sneek woven. 2. Het tegenwoordig deelwoord wordt van alle werkwoorden gevormd door achter de inf, de te plaatsen: [gaanda, lizanda, lakianda] enz. Het wordt betrekkelijk weinig gebruikt: [an staandan laampa] een staande lamp; [nEfgaanda: hi is tiga nsigaanda] - hid gaat alles precies na, (ongunstig); [sódwaand] - zodoende; en in uitdrukkingen
152
als: [wi gaan ronanda nsi waarkam] - w e gaan te voet naar W.; [hi gēt ri:danda nsi da joyr] - hij gaat o p de schaats naar Joure. Het ndl. teg. deelw. levende in: levende p aling e. d. wordt in 't hi.: [libandax] : [libandaga bot] - levende bot; [Ilbandaga ēl] - levende p aling; is bina ilta llbandax] - ze zijn nog levend. E. Actief, medium, passief. In de bedrijvende vorm worden de voltooide tijden gevormd met behulp van de werkwoorden [hswa] of [ws:za] : [wi hewa ta fitsan west, mar hi iz uNdarwsis foNt ] - w e zijn wezen jietsen, maar hij is onderweg gevallen. Het is duidelijk dat in zinnen als: [wi hewa him an go: Na iuNt] - w e hebben hem een gulden gegeven, het onderwerp de handelende persoon is; de handeling gaat welbewust uit van het onderwerp. We hebben hier te maken met de bedrijvende vorm, het actief, waarbij het subject actief werkzaam is. In de zin [hi is f oNt] staan de zaken evenwel anders. Niemand zal willen beweren, dat hier de handeling bewust of bedoeld van het onderwerp is uitgegaan. Ze is hem overkomen, zonder dat er iemand of iets is, die of dat ze hem heeft doen ondergaan. Ook in uitdrukkingen als: [hi famekat am tiga] - hij vermaakt zich erg; [hi wot aaLt] - hij wordt oud; [at ge: o z gru: it hat] - het gras groeit hard; [da bitan kom (a) a1. op] - de bieten komen al o p is het subject niet actief geweest, in die zin, dat het de handeling heeft bewerkstelligd; er wordt echter ook geen persoon of zaak genoemd die an handelend is opgetreden. Deze zinnen zijn wel bedrijvend wat hun uiterlijke vorm aangaat, maar in hun wezen zijn ze noch actief, noch passief; ze vormen het genus medium (voix moyenne), door A. J. Fehr genus introversum genoemd 1 ). Dikwijls wordt, vooral in het frans, het genus medium uitgedrukt door een wederkerend werkwoord: Il s'amuse, nous nous ētonnons, nous nous yējouissons. 2 ) 1) A. J. Fehr, Medium - Passivum (1937). 2) In het indogermaans had het medium een speciale uitdrukkingswijze; het gotisch kent naast het actief, nog een mediopassief; in het grieks heeft het medium vormen, die meestal met die van het passief samenvallen: Xouo .ta I betekent zowel: ik was ten behoeve van mezelf, als: ik word gewassen. In de andere idg. dialecten is het medium uitgestorven, althans wat de vorm betreft. Wat het wezen aangaat is het in alle talen nog aanwezig en vindt, zoals reeds is opgemerkt, dikwijls zijn uitdrukking in het persoonlijke, en, voor de derde persoon, in het reflexieve pronomen, dat in 't hi. niet bestaat: [ik skrik mi en u ī gelok, hi skrikt am an upgelok] - ik schrik me, hij schrikt zich een ongeluk.
153
Het passieve begrip wordt eveneens door omschrijving uitgedrukt: het hulpww. [wodJ - worden dient als middel ter omschrijving: [at hyz wit brut] - het huffs wordt gebouwd; [cla sku:ra waa ot slo:pt] - de schuur werd gesloopt. In de volt. tijden van het passief wordt het hulpww. [ws:z] - zijn, gebruikt: [da sku:ra is (s)ló:pt] - de schuur is gesloopt. Wanneer echter de handelende persoon zou moeten worden genoemd, wordt zo mogelijk de passieve uitdrukkingsvorm vermeden. In plaats van [da sku:ra wit (d)it ii:r fIt brut trog (fart) a trmarman], zegt men liever: [da timarman so(L) da sku:ra drt ii:r itta boua] - de timmerman zal de schuur van 't jaar nog bouwen. De handelende persoon wordt dikwijls nog voorafgegaan door [fax], dat echter meer en meer door [tró] wordt vervangen. Men hoort nog: [hi is faN a palisia tyzbro: at] hij is door de politie thuisgebracht. -
De hulpwerkwoorden zijn: [hew] en [ws:z] voor de vorming van de volt. tijden; [wada] en [we:za] voor het passief; [s3L] voor het futurum; [waLa, kena, me/a, miita] en andere om de houding van de spreker ten opzichte van de door 't hoofdww. aangeduide handeling weer te geven. In het hi. worden de hulpww. dikwijls in absolute zin gebruikt: [het sost?] - wat ga je doen?; [het waLa jimo?] - wat willen juUie?; [het s6wa ?] - wat zullen we doen?; vooral ook de participia perf. komen dikwijls zo voor: [wi hēan ar sinlaks hsna miitan] - we hadden er eigenlijk been moeten gaan, lett. gemoeten, [ik hē ar ek hsna soLt] - ik had er ook keen zullen gaan, lett. gezuld; [ iima hēan ar aL hsna ma: ast] - juUie hadden er at heen moeten gaan, lett. gemoeten; [du hēst ar WOL hsna msit] - je had er wel heen mogen gaan; [hi hē naa ot kent, az wu: od ar ek] - hij had niet gekund, at wou hij ook gaan. De slotconsonanten van de hulpwerkwoorden vallen dikwijls en spoedig weg of versmelten met het begin van volgende woorden: [sal, ik > sak] - zal ik; [soLst > sast] - zul je; [ wa > sawa] - zullen wij; [soLe jIma, i i > saima, saia] - zullen jullie, zult u; [su: od ik > su:k] - zou ik; [woL] gedraagt zich in dit opzicht als [s3L]. [müt ik > miik] - moet ik; [miita wa > mat wa] - moeten we; [miita iima, ii > miiima miiia] - moeten jullie, moet u; [ken ik > keBk] - kan, ken ik; [kenst > ksst] - kan je; [kena wa > ksnwa] - kunnen we; [kõ ik > kok] - kon ik, enz.
154
HET BI JWOORD. Het bijwoord bepaalt gewoonlijk een niet-zelfstandigheid en is als zodanig onveranderlijk wat zijn vorm aangaat. De behandeling van het adverbium behoort dan ook grotendeels tot de lexicologie. Er is geen duidelijke demarcatielijn tussen adjectief en adverbium. In zinnen als: het kind slaapt rustig, de deur wordt groen geverfd, hij keek verbaasd rond , staan de woorden rustig, groen, verbaasd toch wel zeer op de grens tussen beide categorie ēn. Het ndl. heeft deze moeilijkheid — of liever dit heel normale verschijnsel, dat weer eens demonstreert dat iedere grammaticale indeling per slot van rekening kunstmatig is en dat het leven van de taal niet gevangen kan worden in een systeem — trachten te ondervangen door dergelijke grensgevallen onder te brengen in de categorie v. d. bepaling van gesteldheid; het frans, behandelt ze, hoewel het de naam complement prēdicatif bezit, als adjectiva. De veranderlijkheid van grand en /rais wanneer ze een volgend adjectief of deelwoord bepalen, van tout voor een vrouw. adjectief dat met een consonant begint, tonen duidelijk de aarzeling aan die er bestaat tussen de adjectieve en de adve rbiale functie. Die aarzeling vinden we ook in 't hi. terug. Ook daar is een absolute scheiding tussen adjectief en adverbium niet mogelijk. Men zou bij de behandeling van het bijwoord vormen kunnen aantref f en, waarvan men met evenveel recht zou kunnen zeggen dat ze bij 't , bijv. nw. thuis horen, evenals in de theorie van het adjectief tal van gevallen zich zouden kunnen voordoen, die eigenlijk bij 't adverbium behandeld hadden moeten worden. Is dus de overgang tussen bijv. nw. en bijwoord verre van nauwkeurig afgebakend, ook de categorieal van de prepositie en het adverbium laten zich niet scherp onderscheiden. Waar by. het ndl. heeft: we gaan de stad uit, waarin uit bijwoord is, zegt men te Hi.: [wi gaan yt e stl:] met [yt] als prepositie. Vgl. ook ndl. : de stad in gaan en fra. alley en ville. De prepositie wordt heel gemakkelijk adverbium, soms met, soms zonder vormverandering, vb. I1 s'est coupe le doigt avec un couteau, en: il a pris un couteau et s'est coupe avec; dans dedans; sur - dessus; in - erin; met - ermee; hi. [nsf] - naay, na: [hi gēt nsi hys] en [hi roNt mi nsi] - hif gaat naar huis en loopt me na. :
155
Men onderscheidt dikwijls de adverbia in groepen naar gelang de acrd van de bepaling. Allereerst zijn daar de bijwoorden die de tijd van de handeling aangeven: [jō] - vandaag, [m3:N] - morgen, *star] - gisteren, [urmo:N] overmorgen, [sriEStar] : - eergisteren, [de:] - toen, [den] - dan, [jIto] nog, dat in 't fri. in onbruik is geraakt en vervangen is door [nix], [w6ni:r] - wanneer, [biketan] - onlangs, [straks], [aanstóNs] - afgekort [aanst], [lesan] - laatst, [no] - nu, [biti:dan] - soms, [gaay] - gaauw. Bijwoorden van plaats: [hir] - hier, [der] - daar, [wiir] - waar, [aanza] - ergens, [naanza] - nergens, [tys] - thuis, [del] - naar beneden, [bópo] - boven, [uNdor] - onder, beneden, [byta] of [bytan] - buiten, [eftar] - achter, [róts] - rechts, [links] -links. De meeste bijw, van hoedanigheid komen ook voor als bijv. nw.: [go], [bli:] - blij, [ni:] - nieuw, [ri:] - verkwistend: [jó iz ri:] - ze heeft veel nodig, [fagi:s] - voor niets, gratis: [t is fagt:s] - 't is bijna voor niets, gratis, [du hest at fagt:s] - je hebt het bijna voor niets; [hi het fagi:z arbeida] - hij heeft voor de prins gewerkt; [hi dēg at fagi:s] - hid deed het gratis. Sommige komen slechts als bijwoord voor: [so] - zo, [ho] hoe; [graix] - gaarne. Andere adverbia zijn: [tiga] - zeer: [hi wi: o (t) tiga bli:] - hij was erg blij; [fyk] -veel; [ganox]: [ik he t am ganox sEit] - ik heb het dikwiils genoeg tegen hem gezegd; [meet] - meestal: [hi iz msst flit] - hij is meest weg; [flit] - weg: [flit mar!] - maak dat je weg komt; [ta] (door ouderen te Hi. nog uitgesproken [to]): [lima bina to skrytal] - jullie zifn te verlegen; [naa ot, no:it] - nooit, [niks] - niets; [fi osta] - veel te: [ii hewa fi ns to fyla drokta] - u schept veel te veel op, fig.; [gaps]: [gi het gaps drokta] of: [hi het Bans an drokta] - hij is erg pocherig; [bar] - erg: [t it bar kaaLt] - 't is erg koud; [iaa], [ni:] - neen, [meskin] - misschien, [omas] - immers: [k hē t (d)i bmaz wo(L) seit 1 )] - 'k had het je immers wel gezegd; [wi:r] - echt: [hi het at wi:r baliba] - hij heeftt het echt belee f d, [raar] - bizonder veel: [t wi- o (t) raar, son fugals] - 't was bizonder, zo veel vogels; [faik] - dikwijls: [du hest at faik si:Nt] - je hebt het dikwijls gezien; [sake]: [hi ken t saks prabi:ria] - hid kan 't licht peoberen: [te:n go:rran, fIn skit a hunt saks] - 10 gulden heb je gauw bij elkaar. Sommige bijwoorden hebben een comparitivus en een superlatives: [gaay - gauar - gaayst] of [gayst] - spoedig, gauw; [faik - faikar - faikst] dikwijls, vaak; [graix - loeuar - locust] - graag, liever, het liefsE; [fyla mi:r - msst] - veel, mere, meest. -
1 ) De tussen ( ) geplaatste letters worden niet uitgesproken, ik heb ze alleen laten staan voor de duidelijkheid.
156
De samengestelde adverbia zijn ten dele casus obliqui van substantieven: [mo:Ns, dEis, i:rrs, midas, naa ats] en [da mO:rts, da clefs, da midas] enz. (zie het lidwoord), [undarweis] - onderweg, [hokardeis] onlangs, [uxdarhaNS]: [t is (s)on urtdarhaNSan fyts] - 't is een aftandse jiets; [ie hEwa t uNdarhaNS fakaipa] - ze hebben 't onderhands verkocht. Van voorzetsels afgeleide bijwoorden krijgen, na een ander voorz. de uitgang [an]: [fax bopan] - hid kwam van boven; [faN urrdaran] van onderen, van beneden; [nei bopan] - naar boven, [nei , faN bytan] naar , van buiten, [nsf, faN eftaran] - naar, van achteren, [faN, nei fornan] - van, naar voren. Voorts: [dityt] - hierheen, [dwsj] - daarvandaan, [hrrhsna] - hierheen, [tixtabi] - dichtbij, [fi:ro:] - veraf; [in ēnan] [t iz in ēnan klaar] - 't is terstond klaar, [diski:r] - ditmaal, [m8fdti:t] - metteytijd, [lestli:dan] - laatst, [kotli:dan] - onlangs, [me{ gaauans] - binnenkort, [bati:t] - vroeg, [sódwaand] - zodoende, [tamIflsn] - tenminste, althans, [farrsi:dan]: [hi ko:m fartsi:dan da faa o t in]: - hij kwam van op zij de vaart in, [ó: 0z aanza]: [ik he t o: oz aanza si:Nt] ik heb het ergens andeys gezien, [ta roxta, to laaxda, to gu: ada] (zie subst.). Soms heeft [ta] stam van een werkwoord of subst., of adj. de waarde van een bijwoord: [ta sēk] van [sēkia] - zoeken: [hi wi: o (t) to sēk] - hij was zoek, [ta kaip] - te kook, [ta hi:r] - te huur, [ta le:n] te leen van [1s:n] ; [ta plak]: [is bin(a) a(L) wii(r) to plak] - zij ziin al weer op hun plaats van bestemming; [ēn to plak seta] - iemand een teyechtwijzing geven; [ta lidar]: [so iz ar gaay to lidar] - zo is hij gauw op de fles; [ta mēta]: [wi ro:nan iem to mēta] - wij liepen hen tegemoet. Een bijwoord kan versterkt worden door herhaling met hetzelfde woord: [hi is trog sn trox kaar t] - hij is door en door koud. Een speciaal hindeloper manier van zeggen is de volgende: [hi iz daago] - hij is doodgoed en daarnaast: [hi iz daadaraz daago] - doodgoed in de hoogste graad; [ik bin stēnkaai.t] - ik ben erg koud en daarnaast: [ik bin stēnarastēnkaart] - erg koud in de hoogste graad. De adverbia [hit] en [der] krijgen, wanneer ze met nadruk worden uitgesproken, a toegevoegd: toegevoegd: [wii(r) bast? hira!] - Waar ben je? Hiey!. [wii(r) su: od ar srta? woL, dsra!] - Waar zou hij zijn? Wel dactyl Merk op: [kwaalak] - nauwelijks: [hi ko kwaalak rorta] - hij kon nauweliiks lopen, [daabk] - dadelijk, [rikalak]: [hi het rikalak bantiaz in a boy] - hid heeft eigenlijk te veel boontjes in zijn twin. Als bijwoorden gebruikte preposities (al of niet samengesteld) zijn: [ho komt ar de bi] - hoe komt hij erbij; [at roxt am trox] - hij is malende; [hi ro:n ism nsi] - hij lied ze achterna; [hi faal ar bi del] - hij viel eraf; [io ro:n bi am wsi] - ze lied bij hem vandaan; [an bairn wilt a takan o: 157
bina] - een boom, waar de takken af zijn; [hi slaxt ar raar in Om] - hij gooit alles kris kras door elkaar, fig.; [hi slog aLas traganEm] - hij gooide alles door elkaar, lett.; [is wEna ar bi in] - ze wonen bij hen in. De bijw. blijven onverbogen; soms echter krijgen adverbia van graad die een adjectief voorafgaan , een a ter versterking 1 ) : [dat su:k stoma graig waLa] van [stóm] - dat zou ik erg graag willen; [js bina bEida galika wi:s] - ze zijn beiden even wijs; [de wi: o dan naa ot só raara fyla] - er waren er niet zo heel veel; [het is t aaklaka ti ostar] - wat is het akelig donkey. [t iz naa ot só bare fi:r] - 't is niet zo heel ver. Sommige bijwoorden kunnen als bijv. nw. voorkomen: [wis]: [an wisan maN] - een vastberaden man; [t iz an tiga refs] - 't is een verre reis; [t wi: o d an tiga pine] - 't deed erg veel pijn; [t iz naaot son sliman kE: odal] - 't is niet zo'n slechte man; [an gansan kcpal ki:] - een tamelijk grote kudde koeien.
1
) Zie Verdenius, N. Taalgids XXXIII, 361.
158
HET VOORZETSEL. De meest voorkomende hi. voorzetsels zijn: [bi], [in], [yt], [bóp] boven, [bytan] - buiten, [urrdar] - onder, [fart] ,[fo:r] - vooy, [mei] - met, [nd] - naar, na, [nest] - naast, [nsfs] - volgens, [nórjkn] - naast, [u:n] - aan, [u:r] - over, [om] - om, [gyp], [suit] - sinds, [suNdr] - zonder, [ta], [tróX] - door, [tj6N] - tegen, [twiska] - tussen, [eftar] - achter. Het gebruik van het voorzetsel stemt meestal overeen met het nederlands; de meeste preposities kunnen ook als adverbium gebruikt worden (zie 't bijwoord). Een eigenaardige constructie is de combinatie van prepositie met adverbium, die in 't hi. meer voorkomt dan in 't nederlands 1 ): [hi ko:m om te:n u:ran faN 't bid o:] - hij kwam om 10 uuy uit z'n bed, Lett. van 't bed a/.. Het ndl. vanaf wordt in 't hi. weergegeven door [fax.... x]. Vb. Vanaf 15 Mei heeft hij niets meer verkocht: hi. [faN fifti(n) maaia 3: het ar niks mt(:r) fakaipa]; vanaf het gemeentehuis loot men in 5 minuten naar de Herv. keyk: [faN t sti:hyz 3: is t fi:u manytan roxan nsi da graa at serka]. [fõ sēt idaki:r tisrr am u:n] ze zat telkens tegen hem aan; de uitdr. heeft alleen fig. betekenis en wil zeggen: iemand het leven zuuy maken: [sit naaat só tie(N) mi u:n] maak het me niet zo moeilijk, plaag me niet zo; [hi is twiska da by:an trox tyskomt]: hij is tussen de buien door thuisgekomen; [hi komt bi sin eLdaz in] - hij komt bid zijn ouders inwonen. Opmerkingen over enige preposities. [fax]. De handelende persoon in een lijd. worm werd vroeger in 't fri. aangeduid door 't voorz. fen, dat hoe Langer hoe meer is vervangen door [trox]. Men zegt echter nog in 't hi.: [ik l ēt mi soks naa ot faN sLkanēn size] - zo lets last ik me niet zeggen door Jan en alleman. [fart] in pl. van [yt]: [hi komt no:it faN a ko:ia] - hij komt nooit uit z'n bed. Vgl. voorts de uitdrukkingen: [fa(N) naa ata] - van nacht, [farm mxxa] - van ochtend, [farm mida] - van middag, [faN i:Nt] van avond, [faN a wika] - van de week, [fart a mu:na] - in de loop van deze maand, [fax a wmtar] of [fax t wmtar] - in de vorige, of in aanstaande winter, enz. [om]. [om twaa u:ran] - om 2 uuy. [om a dxr rorra] - om huffs been -
1) Zie de Vooijs, Ned . Spraakkunst, § 173. Groningen 1947.
159
lopen en telkens aankomen: [isstar r3:n ar idaki:r Om a do:r] - gisteren kwam hij telkens even aan; echter in min of meer ongunstige betekenis. [ómróN] - werkloos zijn: [sin fi:r rout a(L) fi:u wiken Om] - zijn vader is al 5 weken zonder werk; vgl. ook Wageningen: Vadey loot bij huis,
d.w.z. Vader is zonder werk. [Om] is bijwoord in: [hi slaxt ar raar in dm] - hij gaat te werk in 't wilde weg, zonder enig systeem. [to, ta]. Het voorzetsel [to], meestal (behalve bij de oudste Hi.) verzwakt tot [ta], komt als zodanig nog een enkele maal voor: [at wstar r3:n am to da boksan yt] - het water lied z'n byoekspijpen uit; [įs stogan to da hyz yt] - 't was er zo druk, ze stonden de dear uit; Verder komt [tó] voor als bijwoord: [hi br3: at mi u:n a dik tó] - hij bracht me tot aan de dijk; [hi bliyt (d)sr u:n mxrri:r tó] - hij blij ft dear tot morgen ochtend vroeg; (hi. [i:r] - vroeg, comp. [s odar], superl. [s: ostJ is vervangen door [bati:t], waarvan de comp. [bati:dar], de superl. [bati:tst], ook reeds worden gebruikt. [i:r] komt alleen nog voor in [m3:Ni:r]); [dat feLt komt him tó] - dat geld komt Um toe. [ta]: [hi komt io to itan] - hij komt vandaag eten; [is bina to (yt) koeiarian] - ze zijn gaan wandelen. Verder in de uitdrukkingen: [ta fitar lima] - te pakken hebben, fig.: [hi hē mi raar to fitar] - hij had me lelijk te pakken. De uitdrukking wordt weinig meer gehoord, is bezig te worden vervangen door: [ta pakian hswa]; [ta bek seta] achteyuit zetten, lett. en fig., dat ook plaats maakt voor: [&ftryt]; [ta lidar gaan] : obi de /les gaan. [di bakar is to lidar] : die bakker is op de ties; [mo:Ntmo:Nj - morgenochtend, [mo:rrtamrda] - morgenmiddag, [m3:xti:xda] - morgenavond, [m3:xtanaa at] - de nacht van morgen o^ overmorgen; [sEnda to mo:N] - Zondagmorgen, [menda to mrda] Maandagmiddag, [ti:zda t i:Ntit] - Dinsdagavond, [frida t i:NtitJ Vrijdagavond, lett. Vyijdag te avondtijd, [ta:nzda to naa at] - Do.nacht; [t iz an kloetsek, hi is fista go] - 't is een su f f eyd, hij is veel te goed. [u:r]. Betekent sours op: [hi left u:r a fli:r] - hij ligt op de vloey; [hi faal u:r a grurrda] - hij viel op de grond. Als bijw. heeft het, verbonden met [ar], intensieve waarde: [at spēlt aru:r] - het regent ontzettend, Lett. het spoelt er over. [nei] - naar en na; [nsi ēnan] - na 1 uuy, [nsf paskan] - na Pasen, [nei niii:r] - na Nieuwjaay, [n8j haalwa fsuar] - na half 4; [hi iz nei hyz gēnzan] - hij is naar huis gegaan; [ie gaan(a) nei amstardam] ze gaan naar Amsterdam. Als adverbium: [hi gēp fern tiga nei] - lett. hij Bing hen erg na, d.w.z. hij Meld scherp toezicht op ze; [ēn to nei kdma] - iemand te na komen: [is koma iman idaki(:r) to nei] - ze komen je telkens te na; [t iz an best mēnska ma(r) iman miit is(r) naa ot to -
Hsi koma] - 't is een beste vrouw, maar men moet haar niet te na komen. 160
[msj] - met (prep.) en mee (adv.): [hi gēt ek mszJ - hij gaat ook mee; [i(k) gaa(n) mei di] - ik ga met je mee; [hi gēt mei t spo:r nei li:uat] hij gaat met de trein naar Leeuwarden; [mei da fits] - per fiets; [msf gaauans] - binnenkoyt, [mj kristi:t] - met Kerstmis; [kåmst Ek msi da fakaxsia?] Kom ye ook in de vacantie?; [hi wit msi (of bi) da wika mindar] - hij wordt iedeye week erger; [da ss:ka gēt mei t ji:r sftaryt] de zieke gaat ieder jaar achteruit. [lads] - tangs, was oorspronkelijk in 't hi. alleen bijwoord. Op 't
ogenblik wordt het onder holl. invloed ook als voorz. gebruikt, maar correct is dit niet. Men hoort tegenwoordig: [hi ro:n lards t hys] hij liep tangs 't huis, [jc roxe da hēla dsi lads da strēta] - ze lopen de hele dag langs de straat; de juiste zegswijze is echter: [hi ro:n bi t hyz lards]; [is roxa da hēla dsi op a strēta]; [hi gēt ar bi lards] - hij gaat van huis tot huis, (b.v. om geld op to halen); [du roast ma(r) bi da dik lads en den komst farrsem i(n) makiiran] - je loopt maar langs de dijk en dan kom je vanzelf in Molkwerum; [gēst msi mi lards?] - ga je met me mee?
[bytan, twiska, noDkan]; ofri. būta, twiska, zonder n; men zegt nog [twiska], maar [bytan] en [noDkan], dat heel weinig voorkomt, worden steeds met n gezegd: [hi bloeu bytan do:r staan] hid bleef buiten de deny staan; [at skip left bytan a haiwan] - het schip ligt buiten de haven. Maar: [an byta farar] - een buitenvaarder = een zeeschip, [an bmafarar] - binnenschip. [iera hy(s) stet noDkan da sku:la] - hun huis staat naast de school; meestal zegt men: [nest (d)a sku:la]. nwfri. būthūs = hi. [ku:hys]; nwfri. njonkenlytsen = hi. [bikotn] onlangs en hi. [staadagu:n] - langzamerhand. -
11
161
HET VOEGWOORD. Wanneer we de voegwoorden van het ndl. vergelijken met die waarover het fries en het hi. beschikken, dan blijkt dat het ndl. tal van voegwoorden bezit, die in 't fri .en vooral in 't hi. ontbreken. De oorzaak van dit verschijnsel ligt voor de hand: Hoe meer een taal of een dialect geschreven taal wordt, des te groter wordt het aantal nuances dat door een preciserend teken als het voegwoord moet worden weergegeven. Het ndl. dat in belangrijker mate dan het fri. geschreven taal geworden is, bezit dan ook aanzienlijk meer voegwoorden dan het fri., ofschoon er onder deze conjuncties een zeker aantal is, dat in de gesproken taal niet, of nagenoeg niet voorkomt, by. mits, tenzij, daar, aangezien, e.d. In het hi., dat alleen gesproken taal is, is het aantal voegwoorden gering. Natuurlijk. In de gesproken taal spelen de logica van de gedachte, de intonatie, de situatie een veel belangrijker rol dan in de geschreven taal. Tal van zinnen die in de geschreven taal onbegrij pelij k zouden zijn, worden, wanneer ze gesproken worden, heel goed begrepen, omdat dan de situatie, de circonstance als psychologisch subject dient van de zin, die in dit geval als psychologisch praedicaat opgevat moet worden. Een zin als: Mevrouw, uw portemonnaie! zo neergeschreven, is niet duidelijk, kan allerlei betekenissen hebben; een rover kan de beurs opeisen en deze woorden gebruiken om zijn bedoeling duidelijk te maken; een welwillende voorbijganger kan de aandacht op dit voorwerp vestigen, daar de persoon in kwestie bezig is het te verliezen, enz. In de gesproken taal is de zaak onmiddellijk volkomen helder: De situatie waarin deze zin uitgesproken wordt, dient als onderwerp, terwijl de zin zelf predicaat is. Zo heeft de geschreven taal eveneens, om de betrekking die er tussen twee zinnen bestaat, duidelijk te maken, veel meer dan de gesproken taal de hulp nodig van voegwoorden met nauwkeurig omschreven betekenis. „Une langue a beaucoup moins besoin de signes prēcisants qu'on ne l'admet encore souvent; la logique de la pensēe joue un role ēnorme dans une langue moderne. La linguistique gēnērale nous apprend qu'une conjonction ne repr ēsente dans la langue que le sentiment de la connection; en ef f et, la nature du rapport ā marquer est contenue aussi bien dans la principale que 162
dans la subordonn6e, de sorte que ce rapport n'a pas toujours besoin d' ētre uxiquement exprim6 dans la conjonction. Cela fait comprendre que la langue populaire et le style affectif s'en passent si facilement oil se contentent d'un simple que: c'est une sorte de luxe, trēs souvent, de se servir de conjonctions prēcisantes." 1 ) Men onderscheidt de voegwoorden in coordinerende en subordinerende voegwoorden; de coordinerende voegw. verbinden gelijkwaardige zinnen of zindelen, de subordinerende vormen de schakel tussen hoof den bijzinnen. a) De nevenschikkende voegwoorden in 't hi. zijn: [en]. Vroeger ende dat nog over is in hi. [hēlandaL] - helemaal. Een bizonder gebruik van 't voegw. [en] treft men aan in zinnen als: [Pma mina ar Om tiDka, En rdrr Ewan bi da slaxtar u:n] - fuflie moeten er aan denken even bij de slager aan te lopen; Lett. en loop even bij de slager aan. [as] - of. [so(La) wa to koeiarian as (s)owa tyz bliva?] - Zullen we gaan wandelen of zullen we thuis blijven? [iz ar iuD az ant?] - Is hij jong of oud? In de uitdrukking [minami:r] = min of weer is het voegwoord toonloos geworden. [mar] - maar. [is bina nei si: gēnzan, ma(r) ie hewa niks fait!] ze zijn uitgevaren, maar ze hebben niets gevangen. [max] verliest r in de uitspraak voor een consonant behalve voor h. [this]. [at work iz dent, da max ken dūz ar.a dsgan tyskoma] - Het werk is gedaan, de man kan dus iedere dag thuiskomen. [wait]. [hi iz a(L) gaay wii(r) tyskomt, waNt at bagxn to rinan] Hij is al gauw weer thuis gekomen, want het begon te regenen. [dat]. [sodwaanda] verbindt 2 hoofdzinnen, waarvan de tweede de consequentie is van de eerste: [hi wi: od naa ot tys, dat i(k) ko naaot in a hys koma] - Hij was niet thuis, ik kon dus niet in huffs komen. Men merke het verschil op tussen het coordin. voegw. dat en het subordinerende. Na het eerste komt een hoofdzin, na het tweede een bijzin, die gemakkelijk onderscheiden kunnen worden door de volgorde der. rededelen. In de hoofdzin is deze volgorde, evenals in 't fri. en 't ndl.: onderwerp, gezegde, voorwerp of bepaling, in de bijzin is ze: onderwerp, voorw. of bep. gezegde. Vgl. bovenstaande zin met het coordinerende dat met: [ik wist, dat ak naa ot in a hys koma ko] (subord. dat). Bovendien staat in 't fri. en in 't hi. in bijzinnen de persoonsvorm steeds achter de infinitivus of het part. perf., terwijl in 1
) C. de Boer, Syntaxe du franeais moderne. Leiden, 1947.
163
't ndl. in bijzinnen de persoonsvorm de inf. of het part. zowel kan volgen als voorafgaan: hi. [ik tx at dat ar io koma su: ot] - ndl. ik dacht, dat hij vandaag zou komen of komen zou. In plaats van het coord. [dat] wordt ook [sadwaanda] of [dat sddwaanda] gebruikt: [yz mem iz en(t) tys, sodwaanda (dat sddwaanda) keDk ar ant irk koma] - moeder is niet thuis, zodoende kan ik er niet in. [ksjk] = contractie van [kenik], [ant] = de niet geacc. worm van [naa,ot] - niet. De ondergeschikte zin is in de volkstaal weinig in trek. Veel liever bedient men zich van de parataxe dan van de hypotaxe. Het hi. maakt op deze regel Been uitzondering. Het aantal subordinerende voegw. is betrekkelijk Bering en tegenwoordig nog zegt men te Hi. liever: [ik to: at, hi su: od ar a(L) ws:za] - ik dacht, hij zou er at zijn; (parataxe), dan [ik to: at, (d)at ar ar a(L) we:za su: ot] - ik dacht, dat hij er al zou zijn; (hypotaxe); liever: [ik li:u hi kdmt mo:x] - ik geloof, hid komt morgen, dan [ik li:u dat ar mD:D kamt] - ik geloof dat hi; morgen komt. Vgl. ook: [ik sis, hi is tys] - ik zeg, hij is thuis beter dan [ik siz dat ar tyz is] - ik zeg dat hid thuis is. b) De subordinerende voegwoorden zijn:
1. Voegwoorden die dienen om de directe vraagvorm in de indirecte te veranderen: [hó 0t], [wüt], [at] - ndl. voegw. hoe, waar, of. De bijwoorden [ho war] worden door toevoeging van t (< [at] = of) tot voegwoorden. Vgl. [ik friga: ho hēt ar] - ik vroeg: hoe heet hij en [ik friga host ar hēta] of [ho at ar hēta] - ik vroeg hoe hij heette en in slordig ndl.: ik vroeg hoe of hij heette; [hi friga mi: wii(r) wenat sin bru:r?] Hij vroeg me: waar woont zijn broer? en [hi friga mi wilt (wür at) sin bru:r wsna] - Hij vroeg me waar zijn broer woonde, of: hij vroeg me waar of zijn broer woonde. Wordt de directe vraag niet door een bijw. ingeleid dan wordt bij de indir. vraag het voegw. [at] toegevoegd. [fó frrga: iz ar ss:k?] - ze vroeg is hij ziek? en [fõ friga at ar se:k wi: ot] ,
ze vroeg, of hij ziek was.
De bijw. van tijd [de:] - toen, [nei] - na, [fo:r] , [nó] - nu krijgen, wanneer ze als voegwoord worden gebruikt een t: [de:t] of [de: at ar fond wi: ot, gēpan wa nsi hys - Toen hij gevallen was, Bingen we naar huffs; [nsft hi bi yz wei gēp, iz alias rEStag wodan] - nadat hij bid ons vandaan Bing, is alles rustig geworden. [wi hēan alas fxranem fo: at ar tys ko:m] - we hadden alles voorelkaar, voordat hid thuis kwam. [nd at ar tyz is, iz aLaz wii(r) go] - nu hij thuis is, is apes weer goed. Andere voegw. van tijd zijn [suit] - sedert, [I: 0t] - voordat: [suit hi hi wenat 164
iz or mks m1:r u:n] - sedert hij hier woont, is er nets meer aan; [at ken laD du:ria r ot w or bina] - het kan lang duren voordat we er zij n; [wils] - terwijl: [wils hi hi (r) wi: ot, bins is tilt gēnzan] - terwijl hij hier was, zijn zij weggegaan. De causale voegw. zijn [omdat] en [trodat] - doordat: [hi iz naa ot komt, omdat ar ant go is] - hij is niet gekomen, omdat hij niet goed is; [dat ko:m trodat er in a faa ot reka] - dat kwam doordat hij in de sloot viel. Het conditionale voegw. is [as] - als: [az jIma koma, gaaD k daalak f iit] - als jullie komen, ga ik dadelijk weg; [as] is ook vergelijkend: [só grēn az geos], [da tu:r is haigar az da hyzan] - de toren is hoger dan de huizen; dan komt niet voor in vergelijkingen. Een voegwoord van vergelijking is [so ot] - zoals: [hi me/ da(t) dwaan, so ot or at wend is] - hij mag dat doen, zoals hij dat gewoon is; [hi ken dwaan so ot ar woL] - hij kan doen, zoals hij wil. In: [het iz or u:n, da(t) st só stoL bist?] Wat scheelt er aan, dat je zo stil bent? hebben we te doen met een conclusief dat. Vgl. ook: [het su: od or we:za dat or ant komd is?] - wat zou eraan schelen, dat hij niet gekomen is? -
[dat] ter inleiding van lijd. vw. of onderwerpszinnen komt ook voor: [hi sē dat or naa ot ko:m] - Hij zei dat hij niet kwam; [wi hz: odan, dat ii slaga bina] - we hoorden, dat u geslaagd bent. [at] - of wordt soms facultatief gebruikt: [se:n as ha mo:i (at) a dik is!] - Kijk eens, hoe mooi (of) de dijk is. [aL] is concessief: [aL wena ()r ek in amsterdam, i(k) gaan or hena] Al woonde hij ook te A' dam, ik ga er keen. [as] - also f:: [hi dweit as hē or an so: ot feLt] - hij doet, also/ hij veel geld heeft.t,
165
DEEL IV VERVOEGING DER WERKWOORDEN.
VERVOEGING DER WERKWOORDEN. Bij de behandeling van het verbum (zie deel III, blz. 144-145), hebben we de vervoeging der ww. in drie groepen verdeeld, n.l. de zwakke verba op is uitgaande, die Welke uitgaan op a en de sterke en onregelmatige werkwoorden. Hier volgt nu nog de vervoeging van de in het Kist. gedeelte voorkomende en enkele andere verba. Wanneer niets is toegevoegd, wil dat zeggen, dat de vervoeging plaats heeft volgens het schema van ēēn der groepen van zwakke werkwoorden. [baNe] - branden, praes. [baN - baNst - baNt - baxa]. praet. [baNds - baNSta - baNda - baxdan]. Naast (barn] komt in 't hi. voor [fa(r) barn] als intensief, waarvan het part. praes. [krbaNnt] wordt gebruikt als adj. met de betekenis: erg boos; part. perf [barn]. [bderw] - bederven, praes. [badsrf - baderfst - baderft - baderwa]. praet. ontbreekt. part. perf. [bdó:Nt]. Evenzo: [sterw] - sterven. [badri:ga] - bedriegen. Komt in 't hi. alleen voor in de infinitief en wordt dan nog zelden gebruikt. [bgóN] - beginnen, praes. [bgóN - bagoNSt - bagoxt - bagoxa]. praet. [bgo:n - baggyIIst - bago:n -bagman] of: [bgo:st - bagx astan] (reeds in Z., 192). part. perf. [bagdxt]. [bagripa] - begrijpen, praes. regelmatig. praet. [bagrēp - bagrēpst - bagrēp - bagrēpan]. part. perf. [bagri:pan]. [bsaay] - zich zeer verbazen. praet. [basaauda]; part. perf. [bsaat]. [baslaan] - beslaan, zie [slaan]. [dat iz raar baslint!] - dat is verkeerd uitgekomen! [baskita] - bedriegen. praes. regelmatig. praet. [bskēt - baskētst - baskēt - baskētan]. part. perf. [bskitn]. Dit is het gewone woord voor bedriegen; verder komt nog voor [fanii:ka]. (regelm.). [bts1j] - betalen. 169
[bati oda] - beduiden, komt weinig meer voor en werd meestal gebruikt in de 3e pers. sing.: [het batT ot (d)at?] - wat beduidt dat? of in de infinitief: [ik saL t (d)i Ewan bati oda] - ik zal 't je even aanduiden. [bawaria] - bewaren. [b8:d] - bieden. praes. [bs:t - bs:st - bs:t - bs:da]. praet. [bs:do - bE: sta (bs:dost) - bE: da - bE: dan] of [baa at baaast - baa at - baa adan] (oud). part. perf. [[bE:dan] of [bE odan] (oud). Ofri. biāda - bād - bedon - beden; oofri. biada le p. praes. biade, kent. biade, westsaks. bēode, stl. bioda, noordfri. bide C *blade; owfri. biāda, bieda, nwfri. biede. Vgl. os. biodan, ohd. biotan, ags. bēodan, on. bj oda. [bide] - bidden. praes. [bit - bi (t) st - bit - bide] . praet. [bids - bidast - bide - bidan]. part. perf. [bidn]. Ofri. bidda - bed - b ēdon - beden, ohd. bitten, os. biddian, ags. biddan, on. bidja. [binds] - binden. praes. [bint - binst - bint - binda] . praet. [baant - baanst - baant - baandan]. part. perf. [buNdn]. Ofri. ook binda met verlenging van i - i voor ld, nd. De 2e en 3e pers. sing. praes. hielden i : binst - binth C *bindist - *bindith met syncope van i. Vgl. ohd. bintan, os., ags. bindan, on. binda. [bita] - bii ten. praes. [bit - bi (t) st - bit - bite] . praet. [bēt - bētst - bēt - bawl]. part. perf. [bitn]. [b1ēd] - bloeden. praes. [blēt - blē (t) st of blost - blēt of blot - blēda] . praet. [biota - blotast - biota - biotan] . part. perf. [blot) . Ofri. blēda C *blodjan - *bletst - blet; nwfri. [bli: oda] - praet. [blst] ; part. [blet] (G. J.), [bli:ot bleta - b1Et]; Schierm. [bli: 0t Most - blot - blota - blot] . Sch. komt ongeveer overeen met Hi. [blēza] - blazen. [blika] - blijken. praes. regelmatig. [blip] of [blyy] praet. [blæy - bloe ust - bloe u - bloe uan] . part. perf. [bli:Nt] [blu:j] - bloeien. [baste] - barsten. praes. [bost - bast - bast - bastaj . praet. [baa nst - baa ast - baa ast - baa astan of basta - bostan], part. perf. [boston]. -
170
[brēda] - braden - broeden, als [b1ēdj. [brsk] - breken. praes. regelmatig. praet. [brēk - brēkan of brEkta - brEktan] . part. perf. [br8tsnj. Evenzo [am fabrEka] - van ziln gewoonten a f wiiken. [briD a] - brengen. praes. [briD - briB st - briD t - briD a] . praet. [bra: at - bra: a (t) st - bra: at - bra: atan] . part. perf. [bro: 0t]. [bruka] - gebruiken. [daaia] - warme spiizen kunnen verdragen. Komt alleen voor als infinitief: [hi ken at itan naa o t daaia] - het eten is hem te warm.
[dógo] - deugen. praes. [dóXt - doxst of dokst - doxt - dogaj . praet. [do:t da:xsta - da:xta - da:xtan]. part. perf. [doxt of da:xt]; (invloed van het praet.). Als praet. komt ook voor: [dóyd - doxsta - doYda - ddYdan] naar het nwfri., waarschij nlij k een leenwoord, mnl. doghen, 3e p. dooch, ohd. touc, os. dog, ags. dēag, on. inf. duga, ofri. 3e p. praes. sing. praes. daech (t) , owfri. da (e) ch. Het is een van de negen ofri. praeterito-praesentia, maar is in 't hi. overgegaan naar de zwakke vervoeging. [drajw] - draven. praes. [drajf - draifst - draift - draiwa]. praet. [draiwda - draif sta - draiwda - draiwdan] . part. perf. [drajft]. [drs:g ] - dragen. praes. [dre: - drE:xst - dre:xt - drE:gaj. praet. [dre:yd - drE:xsta - drE:Yda - drE:Ydan] . part. perf. [dre:t] , [drint] of [drugan] (oud). [drijk] - drinken. praes. [drijk - drip kst - driB kt - driD ka] . praet. [drahk - drahkst - drahk - draiukan]. part. perf. [druDkan]. Ofri. drinka - drank , drunkon - drunken, praet. noordfri. en nwfri.: dronk. Vgl. ohd. trinkan, os. ags. drincan, on. drekka. [drip] - dyijven. Vervoeging als [bliva] . part. perf. [dri:Nt]. Ofri. driva - drēf - drivon - driven. Uit de laatste vorm is na syncope van e, vocalisatie van v tot u, deze klank vervallen, nadat ze aan volgende N een velare waarde had gegeven. Dus: driven > drivn > driun > [dri:N] -}- t van de zwakke participia. ohd. triban, os. driban, ags. drifan, on. drifa. {duk] - duiken. 171
{du:r] - durven. praes. [du:r - du: ost - du: ot - du:ra]. praet. [du: oda - du: osta - du: oda - du: odan]. part. perf. [du: ot]. Het praet. was oorspr. sterk: [do:st - do:st - do:st - do:stan]. Deze vormen worden, zij het zelden, nog gebruikt. Onder invloed van het sterke praet. werd een part. gevormd [do:st], dat een enkele maal voorkomt. [du:ria] - duren. [dwaalia] - dwalen. [dwilia] - ijlen. [dwaan] - doen. praes. [dwaan - dwEist - dwsit - dwaan(a)]. praet. [dē - dēxst (dēkst) - dēx - dēgan]. In de laatste tijd ook: [deg - dēDan], naar analogie van [gē j - gēgan] - gaan. part. perf. [dēnt]. [erwia] - erven. [faLa] - vallen. praes. regelmatig. praet. [faal - faalst - faal - faalan]. part. perf. [fóNt]. nwfri. praet. [fu:L]. part. perf. [fo:Ln]. [fara] - varen. praes. [far -fast - fat - fare]. praet. [fads - fasta - fada - fadan]. part. perf. [fat] of [fE:Nt]. Oergerm. *farana(m) of *farono(m) met later apocope van de slotsyllabe; ags., ohd., os. faran; on. fara, ofri. fara -for - feren. Deze laatste vorm is het uitgangspunt voor hi. [fe:N] (feren > fern > [fe:N]), waaraan zoals bij meer participia de uitgang t van de zwakke part. is toegevoegd, vgl. dri:Nt] - gedreven, [si:Nt] - gezien, [juNt] gegeven. De vorm [fe:N] komt voor in Z, 190: befaeaen. [faDa] - vangen. [farm/a] - verven.
[kjet] - vergeten. praes, regelmatig. praet. [faiaaat - faiaa a (t)st - faiaa.ot - faiaa atan]. part. perf. [faistan]. [fale:za] - verliezen. praes. [fls:s - fals:st - fale:st - fals:za]. praet. [fale:zda - fale:sta - fals:zda - fale:zdan]. oud: [falaa as falaa azan]. part. perf. [klóNt]. [fsómj] - verzuimen. [k(r)wit] - verwijten. praes. regelmatig. praet. [fawēt - fawē(t)st - fawēt - fawētan, of fawita] enz, part. perf. [fwitn]. 172
-
Ofri. forwita, praes. forwite, praet. forwēt, forwiton, part. forwiten. [k(r)wodj - verworden, bederven. praes. regelmatig. praet. [f(r)wod - fa(r)wosta - fa(r)woda - fa(r)wodan]. part. perf. [k(r)w3dn]. [fēk] - gevoelen. [find] - vinden, als [binds]. [fi:r] - voeren, in: het woord voeren. praes. [fi:r - fi: ost - fi: ot - fi:ra]. praet. [fi: oda - fi: o sta - fi: oda - fi: odan]. part. perf. [fi: ot]. [fle:n] - vliegen. praes. [fle:n - floxst -float - fls:n(a)]. praet. [f1ō - floxst (flõkst) - flox - Hagan]. part. perf. [flint]. Naast dit praet. is in opkomst praet. [flog - floDst] enz. naar analogie van het praet. van [gaan] [gēij - gēDst], dat veel vaker voorkomt. Naast ofri. fliāga bestond een ww. flia < *fliaha, dat vluchten betekende. In het hi. is de betekenis van fli āga overgegaan op flia, dat [fle:n] heeft opgeleverd evenals sia > hi. [se:n], dat vervoegd wordt als [fle:n]; maar part. perf. van [se:n] _ [si:Nt]. Ofri. flia - part. perf. flean owfri. *flein > hi. [flin] t v. d. zwakke part. Wellicht is in *flein e voor i gediphtongeerd tot ie en is in de worm *fliein het mediate gedeelte weggevallen. [fo:18:za] - voorlezen, als [ls:z]. [foLgia] - volgen. [fót] - vechten. praes. [foxt -foist (fókst) - foxt - fdxta). praet. [foxta - foxsta - foxta - foxtan]. part. perf. [foxtan]. Ofri. fiuchta - *facht - fuchton - fuchten. De breking van i - %u is ontstaan in de 2e en 3e p. sing. praes., vandaar overgedragen op de le pers. s. praes. [frēgia] - vragen. [frst] - vreten. praes. regelmatig. praet. [frēt - frē(t)st - frēt - frētan]. part. perf. [frstn]. [frēz] - vriezen. praet. [frēzda]. part. perf. [f:zn]. [fsj] - vegen. als [klsj]. [gaan] - gaan. praes. [gaan - gēst - gēt - gaan(a)]. praet. [gēD - gēDst - gēB - gēBan], part. perf. [gē zenj. [gni:z] - genezen. .
173
[gli:da] - glijden. praes. regelmatig. praet. [glēt - glē(t)st - glēt - glēdan]; ook [gli:da - gli:dan]. part. perf. [gli:dan]. [glima] - glimmen. [glupa] - glippen, sluipen. [graiwa] - graven. Naast het part. perf. [graift] komt, als verouderde vorm, nog [gruwan] voor. [gripe] - gyijpen, praes. regelmatig. praet. [grēp - grēpst - grēp - grēpan] ook [gripta - griptan]. part. perf. [gript]. [haaLd] - houden. praes. [haaLt - haaL(t)st - haaLt - haaLda]. praet. [hsLd - IlELSta - t1ELC18 - hELdall]. part. perf. [hLdn]. Praet. ow.fri. hild. De nwfri. dialecten hebben een zwak praet, gevormd: [ho:da]. In Z., 210 komt de vorm heolt - hid houdt voor, waarin o niet anders is dan een aanduiding van L; deze vorm hoort men soms nog to Hi.: [du heLSt, hi hut]; het zijn umlautvormen van [haaLst] en [haaLt]. [hakia] - hakken. Naast het part. perf. [hake] komt ook [halt] voor. [hslia] - halm.
[heLpa] - helpen. praes. regelmatig. praet. [haalp - haalpst - haalp - haalpan]. part. perf. [hõLpn]. Ofri.: helpa - halp - hulpen - hulpon. De hi. vorm [hóLpnJ gaat terug op deze laatste vorm. [h6rkfo] - luisteren. [hews] - hebben. praes. [hsf - hest - het - hEwa]. praet. [hē - hēst - hē - hēan] soms [hēf - hēwan]. part. perf. [he:xt]. [hēta] - heten. praes. regelmatig; praet. [hēta - hētan]. part. perf. [hetan]. [him1jo] - schoonmaken. [hI:r] - horen. praes. [hi:r - hi: ost - hi: ot - hi:ra]. praet. [hi: 0 d - hi: osta - hi: oda - hr odan], part. perf. [hi: ot]. {ho:pj] - hopen. [hōpj] - hoepelen, i.v.m. [hop] - hoepel. [hyzia] - woven.
[its] - eten. praes. regelmatig. praet. [ēt - ētst - ēt - Ran]. part. perf. [iton]. 174
[fsj] - jagen; als [k1sf]. [jsLd] - gelden, kosten. praes. [feLt - ĮSLSt - jSLt - jsLd]. praet. [jaalt - iaalst - iaalt - faaldon]. part. perf. [iELdan]. Van dit werkwoord, waarvan de le en 2e pers. zelden voorkomen, wordt het sterke praet. steeds meer vervangen door de zwakke vormen [jeLd - iELdan] . Ofri. * ielda - gāld - gūldon; on. gjalda, ags. gieldan, os. gēldan. [fs 0t] - gieten, praes. [fs 0t - js o (t)st - js 0t - fe 0t]. praet. [iaa at - faaatst - iaa at - jaatn] of [fs 0t - je 0tn]. part. perf. [ iE otan] . [j3:n] - geven, praes. [ ia : n - jo:st - jt - io:n(a)]. praet. [Fox ioxst iox fõgn]. part. perf. [fuNt]. De inf. [fo:n] kan gevormd zijn naar het gerundium: jevane -jowane. In de plat hi. uitspraak hoort men ongeveer: [foyn], wat in de richting van het gerundium wijst. Naast bovenstaand correct praet. is in de niet verzorgde taal een praet. in opkomst dat gevormd is naar analogie van [gēg - gēBan] - ging: [fō j - jō n]. De le pers. sing. praes. luidt ook wel [joy] (invloed van de 2e en 3e pers. sing. pr.). [kajpj] - kopen. [k1ef] - klagen, praes. [kief - k1E:gast - k1E:gat - klcia]. praet. [k1E:ga - k1E:gast - klc:ga - klE:gan]. part. perf. [k1E:ga] . Zo ook [fsf] en [fEia]. [k1irjk] - klinken, als [driBka]. [knipa] - kni1pen, als [gripe]. [kakia] - koken. In het owfri. heeft een vorm bestaan *kokia met o, 2e pers. sing. praes. *kokast; toen in 't nwfri. i > 7 werd, kwam o in kokje in gesloten syllabe en werd gereduceerd tot o : kokia - kokast. In sommige dial. van het nwfri. is o, in andere is o algemeen geworden: vgl. hi. [kakia - kokast - kakat]; Makkum: koaitsj e - kokest; ohd. chohhon, lat. coquere, vulg. lat. cocere. [kómo] - komen, praes. [kõm - komst - komt - koma] . praet. [ko:m - ka :mst - ka:m - ka:man]. part. perf. [kómt]. Ofri. kuma of koma (voor enkelv. nasaal germ. o soms > u, by. oofri. kuma). kern - kemst, kam - kamst uit *kimst - *kimth (noordfri.), kom - komst (nwfri.), praet. kom - komon, part. kimin, kemen, kumen. nwfri. kom - kām - kāmen - komen, ohd. choman, os. kuman, ags. cuman, on. koma. -
-
-
175
[kotia] - korten. Naast het regelmatige praet. komt ook voor: [kE ota kE otast - kc ota - kE otan] en het part. perf. [ks otn]. [kri:a] - kyi1gen, praes. [kri: - krigast - krigat - kri:a]. praet. en part. perf. als [k1sj]. [krimpa] - krimpen, praes. regelmatig. praet. [kraimp - kraimpst - kraimp - kraimpan]. part. perf. [krómpon] of [krumpan] . [lakia] - lachen. Sommige oostfri. dial. doen een ofri. vorm *hlekka vermoeden. Het is dus mogelijk dat in 't ofri. naast elkaar hebben bestaan een vorm met en zonder i. Vgl. ohd. hlahhan, os. hlahhian, on. hlakka, nwfri. [laitsia] < hlakkia. {lēd] - luiden, als [blēd]. In praeterita waar door vocaalsyncope d met d samenvalt, en men dus dd zou verwachten, hebben alle friese dial., in tegenstelling met de oudengelse tt i.p.v. dd, en korte stamvocaal: ofri. hlēda < *hlūdjan, praet. hlette, hi. [iota]; zo ook [rēda] - raden. [lE:na] - lenen. [1e:z] - lezen, naast het normale part. komt ook voor: [1e:zn]. [lsd] - laden, praes. en praet. regelmatig. part. perf. [lcdan] . [1ēt] - laten, praes. [lēt-. lē (t) st - lēt - lēta] . praet. [lot - lo (t) st - lot - lotan] . part. perf. [lot]. [h : ua] - geloven. [li:waria] - leveren. {liz] - leggen, liggen, praes. [lis - lEist - left - liza] . praet. [10: i- lo: ist - lo: i- lo: ian] . part. perf. [left] . De vormen [lEist] en [left], die in alle nwfri. dial. voorkomen, gaan terug op owfri. *leist - leith < *legist - *legith; de owfri. verba lidza < *liggian en lidza < *laggian zijn samengevallen. Vgl. ohd. legen en ligen, os. leggian - liggian, ags. lecgan - licgan, on. leggj a - liggja, mnl. legghen - ligghen. [li:] - lii den, ofri. litha - lē th - lithon - lithen, ohd. lidan, ags. lidan. [li:ga] - liegen, praes. [li:x - lixst - lixt - li:ga] . praet. [1i:yd - lixsta - li:Yda - 1i:ydan] . part. perf. [1it] of [li:t]. [likia] - liiken. [loetia] - loten. [1u:gjj - turf op stapel zetten. 176
Lluka] - trekken. [mej] - mogen, praes. regelmatig. praet. [molt - moxst - mkt - moltan] soms plur. [mo:tn]. part. perf. [molt, mo:xt, mEit]. Deze laatste vorm, die nog tamelijk zeldzaam is, maar waarvan het gebruik toeneemt, is een analogievorm naar het praesens -}- t van de zwakke werkwoorden. Ofri. praes. meimugen (mugun, mogen, moeghen) ; praet. oofri. machte, owfri. machte. [mejkj] - maken, praes. [msjkj - mEkast - mEkat - mEikia]. praet. [mEka - mEkast - mEka - mEkan] . part. perf. [mek]. [me:na] - menen. [meta] - meten, als [fjet]. Naast het sterke praet. komt ook een zwakke vorm voor: [meta - metal* [misa] - missen. [moLka] - melken, praes. regelmatig. praet. [maalk - maalkst - maalk - maalkan] (oud), of [moLkta - moLktan]. part. perf. [moLkt]. Vgl. de afwisseling van velare en palatale t (L en l) in praes. en praet. [miita] - moeten, praes. [miit - miist - milt - miita] . praet. [mo: ast - mo: ast - mo: ast - mo: astan]. part. erf. [mütn]. Ofri. praes. mot - mot - moton; praet. m oste - m osten; wg. mut must - mut, praet. must - musten; part. must. Het nwfri. toont enige verscheidenheid in de voŗmen: praes. [moat] en [mat], praet. [móast - mast] . Vgl. hi. [mo: 0st], en nwfri. [móast - mast] . Terwij 1 het nwfri. de diphtong vertoont met stijgend accent: [m5ast], waarbij zelfs het eerste element is weggevallen: [mast], geeft het hi. de tweeklank met dalend accent: [móast - mo: a st] . ohd. muozan, os. motan, ags. motan. [nim] - nemen, praes. regelmatig. praet. [no:m - no:mst - no:m - no:man]. part. perf. [nómt]. Ofri. nema, nim - nimst, praet. nam - nom - n•mon, part. nimen, ohd. nēman; os. ags. niman; on. nēma. Als [nema] wordt vervoegd: [knim] - vernemen. [pasia] - passen. [plaka] - plakken. [plsjtj] - pleiten. [plokia] - plukken. 12
177
[priva] of [pryy] - proeven. Vervoeging als drip. [pri:zia] - Priizen. [raana] - smelten, intr. Wordt gebruikt in de zin van vet dat smelt; ook: [du raanst Mr] - je smelt hier (van de hitte) . Van ijs en sneeuw zegt men [tsj] of [fii(t) tsia]. [redo] - redden, regelmatig. Maar part. perf. [rEdan] . [hi het at rEdan] hij heeftt het leven eraf gebyacht. [rēd] - raden, als [blēd]. [rejkf] - yaken, als [msfkj]. [rsjzj] of [rsjzgj] - reizen. [rests] - rusten, praes. [rest - rest - rest - rEsta] . praet. [rest] enz. part. perf. [rsst3n], ook [ytrsstn] - uitgeyust. [ri:da] - yijden. Vervoeging als [gli:da]. [riy] of [ryy] - yijgen, als [drip]. [ri:z] - rijzen, ofri. [risa - rēs - rison - risen [rætj] - rotten. [róN] - /open, praes. regelmatig. praet. [ro:n - ra:nst ra:n - ra:nan]. part. perf. [róNt]. Men lette op de afwisseling N n in praes. en praet. [rõp] - roepen, praes. [rõp - ropst - ropt - ropa] . praet. [ro:pta - ro:psta - ro:pta - ra:ptan]. part. perf. [r3:ptj. Ofri. hropa, hrop, praet. *hrēp, *hrip, maar ook ropte, part. hrepen, hropen, ohd. hruofan, os. hropan, ags. hropan. [se:n] - zien, praes. en praet. als [fls:n]. part. perf. [si:Nt]. Ofri. siā,(n), ohd. os. s ēhan, ags. sēon, on. sj ā,.; nwfri. praes. [sjóx sioxst - sioxt - sioga], praet. [s1: ax - sz: agan], part. perf. [siu:n]. [se:t] - schieten, praes. regelmatig. praet. [se:t - sE:sta - sE:ta - sE:tan] of (oud) [skaa at - skaa atan]. part. perf. [se:tn] of (oud) [sks 0tn]. ohd. sciozzan, os. skiotan, ags. sc ēotan, on. skjota. [sEcia] - zoeken. [sita] - zitten, praes. regelmatig. praet. [sēt - sē (t) st - sēt - sētan] . part. perf. [sitnj. Ofri. sitta - set - sēton - seten, ohd. sizzen, os. sittian, ags. sittan, on. sitja. [si:] - naaien, vgl. got. siujan < siwjan. ]
-
178
[siDka] - zinken, vervoeging als [driBka]. [size] - zeggen, praes. [sis - SEŽSt - SEŽt - size]. praet. [sē- sēst - sē - sēan] . part. perf. [sejt].
Ohd. *seggen, os. seggian, ags. secgean, on. segja, ofri. sedsa, sidza. [sk6ldo] - schelden, praes. regelmatig. praet. [skslda - skelsta - skslda - sksldan] sours nog: [skaalt - skaaldan]. part. perf. [skEldan]. Zo ook [ytskslda] - uitschelden. Ofri. skelt - skāld - skūldon - skūlden. Het ofr. praet. leeft nog voort in het thans bijna verdwenen hi. praet.: [skaalt - skaaldan]. [sksmia] - schamen, [hi sksmat am] - hij schaamt zich. [skika] - schikken. [ski:r] - scheren, als [hi:r]. [skin] - schijnen, [da soma skint] - de zon schijnt; at skint só] - zo schijnt het.
[skiDka] - schenken, als [driDka]. [skipia] in: [keLt skipia] - kou vatten. [o:skipj] - afschepen: [jima hswa di iuDa xskipa] - jullie hebben die iongen afgescheept. [skodia] - schudden. [skopa] - schoppen. [skriva] of [skryua] - schyijven als [drip]. [sky:wa] - schuiven, voor s of t gaat w over in f. [sku:a] - voortbomen van een schip, praes. [sku: - sku: ast - sku: at - sku:a]. praet. [sku:da - sku:sta - sku:da - sku:dan]. part. perf. [sku:t). Hi. [sku:a] wordt in een spec. betekenis gebruikt, n.l. het voortbewegen van schepen met een vaarboom. In alle andere betekenissen komt voor [sky:wa], dat een ndl. leenwoord is: schuiven. Ofri. skūva, waarvan intervocalische v is gevocaliseerd tot y, daarna met ū samengesmolten. Vgl. ohd. scioban, ags. scūfan, on. skūfa. Uit de indogerm. talen blijkt dat d e oorspr. intervoc. consonant een b moet zijn geweest. (lit. skubūs - vlug, idg. squbh), die weer in de verschillende germ, dialecten zich op telkens andere wijze heeft ontwikkeld. In het ohd. is b intact gebleven (nhd. schieben), in het ags. en on. is b via v versterkt tot I, in het ofri. is b > v, daarna v > u (nog meer verzwakking), waarna u uit de uitspraak is verdwenen. [slaan] - slaan, praes. [slaan - slaxst - slaxt - slaan(a)]. praet. [sl ō•- sloxst - slox -slogan]. part. perf. [dint]. *
179
Als praet. komt, onder invloed van [gēD], praet. van [gaan], steeds meer voor: [slõij - sloDan]. [slagia] - slagen, [hi i(s) slaga] - hij is geslaagd. [at woL naaot slagia] het wil maar niet gelukken.
[slēpa] - slapen, praes. [slēp - slēpst of slopst - slēpt of slopt - slēpa]. praet. [slopta - sloptsa - slopta - slaptan]. part. perf. [slept]. [sh:pa] - slepen. [slits] - slijten, als [its], maar naast het sterke praet. hoort men ook: [slits - slista - slits - slitan]. [s1yt] - sluiten, praes. en praet. regelmatig. part. perf. [slytan]. [smsjkj] - smaken. Alleen in de 3e pers. : [at smekat go] - het smaakt goed. [da s:rpals smekan bast] - de aardappelen smaakten heerlijk. Vervoeging als [mfk f j. [smsLt] - smelten, trans. praes. en praet. regelmatig. part. perf. [smsLtn]. [smita] - smijten, gooien, als [its]. Zo ook [fiitsmita] - weggooien. [sni:] -1. snijden. Naast het zwakke praet. [sni:da] komt ook nog voor: [snēt - snēdan]. 2. sneeuwen. Alleen 3e pers. sing. [at sni:t, at sni:da, at hat sni:t]. [snyta] - snuiten, praes. en praet, regelmatig. part. perf. [snytan]. [sóbj] - zuigen. [sorgia] - zorgen. [soria] of [soeria] - zeuren. [so to] - zetten, praes. regelmatig. praet. [saa at - saaast - saa,at - saaatan] of [seta - sotan]. part. perf. [sotan]. Zo ook [ytsota] - er van door gaan. [spi:a] - spuwen, overgeven; [hi het spit] - hij heeft overgegeven. [spi1fj - spelen. [spits] - spijten. Alleen 3e pers. sing.: [at spit mi, at spēt mi, et het mi spitan]. Very. als [its]. [sprsk] - spreken, praes. regelmatig. praet. [sprēk - sprēkst - sprēk - sprēkan], of [sprekta - sprsktan]. part. perf. [spretsan]. Nwfri. praet. [spri: 0k - spri: akan]; part. [sprütsn] . Siebs (Gr. I, § 24, 2): „Vgl. sprak Hind." berust op een misverstand; moet zijn: [sprek]. Zo ook [opsprsk] - opscheppen (fig.). [spripa] - springen, praes. regelmatig. praet. [sprain - sprahst -sprain - sprahan] part. perf. [sprunj of [spruDt]. -
180
[spryta] - spruiten, als [slyta]. [staan] - staan, praes. [staan - stēst - stēt - staan(a)]. praet. [stõX - stoxst - stox - stogan], of, onder invl. van [g ēŗjj: [stork - stoDan]. part. perf. [stēnzan]. [ēn staan] - iem. aanduyven. [hi stog fcr] - hij durfde haar aan. [steka] - steken. Vervoeging als [spreka]. [stela] - stelen, praes. regelmatig. praet. [stēl - stēlst - stēl - stēlan]. part. perf. [stmt < stslan - stein], met wegvalling van 1 en toevoeging van t der zwakke part. Vgl. nwfri. [steLan]. Onder invloed van het dikwijls gebruikte part. (immers de sterke praet. worden in 't hi. meestal vervangen door het perfectum: [hi het stmt], i.pl.v. [hi stēl], is een nieuwe infinitivus met een daaraan aangepaste vervoeging in opkomst, die snel terrein wint. Men hoort te Hi.: infin. [steno]; praes. [sten - stsnst -stmt - stem]; praet. [stenda - stsndan]. [stspj - stappen, praes. regelmatig. praet. [stēp - stēpst - stēp - stēpan] (oud), of: [stepta - stEptan]. part. perf. [stspt]. [strw] - sterven, als [bdsrw]. Het praet. ontbreekt. In pl. van het ontbrekende praet. wordt het perfectum gebruikt: [hi i(s) sto:xt]. Siebs (Gr. I § 112) noemt als praet. te Hi. de vorm stiref. Deze aan 't ndl. ontleende vorm werd in bepaalde kringen vroeger te Hi. gebruikt, is echter geheel in onbruik geraakt. [stēta] - stoten, praes. en praet. regelmatig. part. perf. [stēton]. [sti:ra] - sturen, praes. [sti:r - sti: ost - sti: ot - sti:ra]. praet. [sti: oda - sti: asta - sti: o da - sti: odan]. part. perf. [sti: ot]. [stiugia] - stijven, i.v.m. [stiux] -stiff. [stri:d] - strijden, als [gli:da]. [striko] - strijken, praes. regelmatig. praet. [strēk] enz. of [strikta - striktan]. part. perf. [striktj. [strup] - a f styopen, [ēl strupa] - paling stropen. [stuDka] - stinken, praes. regelmatig. praet. [stajįjk - stahkst - staink - stahkan] of [stuDkta stun ktan] part. perf. [stuBkt]. .
181
[suBa] - zingen., praes. regelmatig. praet. [sah - sah st - saiu - sah an] ; ook: [suijd - suD dan] . part. perf. [suijtj. Vgl. ohd., os. singan; on. singva; got. siggwan. Door u umlaut werd i voor nkw of ngw tot iu gediphtongeerd, die in de owfri. texten iu en io werd geschreven. In het indogermaans werden waarschijnlijk gutturalen in mediale positie, voor e - i - en a klanken gelabialiseerd, niet voor o - u - klanken. In het oergerm heeft daardoor het praesens gelabialiseerde en niet gelab. vormen. Terwijl nu het ags. en het os. de niet gelabialiseerde vormen hebben gegeneraliseerd, hebben het gotisch, het on. en het of ri. de gelab. vormen algemeen gemaakt. Ofri. siunga > oostfri. siur^ a noordfri. sioD a of s iuD a, nwfri. [siog a] . Siebs (Gr. I, 1197) beschouwt hi. [sup] als analogievorm naar part. [*sugan], dat weer gevormd zou zijn naar: [suD kan] , part. van [siD ka] - zinken; echter, een part. [*sujn] heeft misschien nooit bestaan in Hi. Z. geeft geen voorbeeld. Het wegvallen van de semi-vocaal i als eerste component van een rijzende dipthong komt in 't hi. dikwijls voor, vooral na r : nwfri. [rióxt] - hi. [róXt], nwfri. [tjók] - hi. [t?kj. [supa] - zuipen, [hi supt] - hii i s verslaa f d aan sterke drank. [swara] - zweren, als [fare], part. perf. alleen [swat]. [swema] - zwemmen. [swi:a] - zwif gen, swigia > swiYia > swiY'ia > swxia. [swoL] - zweren, een vinger o. d. [tEia] - dooien, alleen 3e pers. sing. Evenzo [fii(t) tEia], dat persoonlijk is: [da sni: tEit fiit]. [tE:fia] - dienen, praes. [tE:gza - tE:nast - tE:nat praet. [ts:na - tE:nast - tc:na - tc:nan]. part. perf. [tE:na]. Dit werkwoord, waarvan de inf. ook als [te:nia], weergegeven kan worden, wordt vervoegd als alle zwakke verba op ia. ofri. thiānia, stl. tjonje, noordfri. Una, nwfri. [tčina]; ohd. dionon, os thionon, on. pjona. [tila] - tillen. ,
[tiijj] - dingen.
[tiijk] - denken, praes. regelmatig. praet. [to: 0t - ta: a (t)st - ta: at - ta: atan]. part. perf. [to: 0t]. [ta:gia] - voortslepen. [toL] - tellen. [trEf a] - tre f f en, praes. regelmatig. praet. [trof - trof st - trof - trof an] , of: [trcft - trEf tan] . part. perf. [trófon]. 182
[tynkia] - tuinieren. Spr. [tyn-kj], dus geen [twiDa] - dwingen, praes. regelmatig. praet. ontbreekt. part. perf. [twuDan]. In plaats van het praet. wordt het perfectum gebruikt. Vgl. ohd. dwingan, os. thwingan, ags. dwingan, on. pvinga, ofri. thwinga thwang - thwungon - thwungen. [waigia] - wagen. [wskjo] - waken. [wepa] of [weflj] - wonen, praes. [wąn - wenast - wsnat - wepa]. praet. [wena - wenast - wena - wsnan]. part. perf. [wena]. [wEna] - gewennen. [wsska] - wassen, praes. [wesk - west - west of wsskat - wsska]. praet. [waa ask - waa ast - waaask - waaaskan]. part. perf. [wčskn]. [vista] - weten, praes. [wet - west - wet - weta]. praet. [west - wist - wist - wistan]. part. perf. [wstn]. Ofri. praes. wēt, praet. wista, part. perf. wust - wist; ohd. wizzan, ags. os. witan, on. vita. [ws:z] - xijn, praes. [bin - bist - is - bina]. praet. [wi: ot - w: ost - wi: ot - wi: odan]. part. perf. [west]. - wuiven. {wik] - wijken. [wi:za] - wifzen. [woda] - worden, praes. [wit -west -wit - woda]. praet. [waa ot - waa ost - waaat - waa odan]. part. perf. [wodan]. - woLa]. [woLa] - willen, praes. [woL - wost praet. [wu: ot - wu: ost - wu o :t - wu: odan]. part. perf. • - winnen, praes. regelmatig. {WčN] praet. [waan - waanst - waan - waanan]. part. perf. [wont]. ofri. winna - wan - wunnon - wunnen. ohd. os. winnan, ags. winnan, on. vinna. [workia] - werken. [wri y] - wyijroen. Vervoeging als [driy]. [wróto] - hard werken, praes. en praet. regelmatig. part. perf. [wrótn]. ^.
183
CONCLUSIES.
In de voorgaande bladzijden traden, naast een grote overeenkomst, tal van verschillen aan de dag tussen het hindelopers en de andere nieuw-westfriese dialecten. Daar een opsomming tot in finesses van al deze verschillen de omyang van de conclusie te groot zou maken, zal ik me beperken tot het noemen van enige hoofdzaken, die of op bizondere wijze het dialect van Hindeloopen caracteriseren of een belangrijk verschil aanduiden tussen dit en de overige westfriese dialecten. De bespreking in deel I van de klanken van het hindelopers in hun onderling verband heeft aangetoond dat in dit dialect de palatale of velare arrivēe van 1, n, s, t niet wordt bepaald door de voorafgaande vocaal; na palatale vocalen vindt men soms 1, n, s, t met velare arrivēe (L, N, os, ot) , terwij 1 velare klinkers gevolgd kunnen worden door palataal gekleurde 1, n, s, t ( 1 , n, as, at) . Deze beide realisaties van 1, n, s, t kunnen ook betekenisverschil bewerken. Bovendien zou een onjuist gebruik aan taalverminking doen denken. We mogen dus in It hindeloper dialect de palatale en de velare realisaties van genoemde consonanten als verschillende phonemen beschouwen. Om dezelfde redenen zijn ook 3 en o verschillende phonemen. Affricaten ontbreken in het hi. volkomen. Voorts valt er een sterke neiging waar te nemen tot het gebruik van monophtongen. Verscheidene woorden die in het nieuwfries met diphtongen worden gesproken, hebben in 't hi. een enkele vocaal. Bij woordverlenging komt soms monophtongering in de geaccentueerde syllabe voor. In het nieuwwestfries gaat verlenging van woorden, die een tweeklank bevatten, dikwijls gepaard met accentverspringing (breking). Het hi. kent geen breking; alle voorkomende diphtongen hebben en houden dalend accent. Y fungeert in 't hi. slechts als combinatorische variant van k of g. De diminutieven, en de verbogen vorm van de adjectieven voorafgegaan door 't lidwoord van onbepaaldheid, eindigen op n. Verder demonstreert een vergelijking van de klanken van het hi. met die van het oudfries, zoals ik die in deel II heb gegeven, dat de oudfriese vocalen en consonanten zo goed als ongewijzigd in het hi. 184
zij n overgegaan; echter bestaat in 't hi. evenals vroeger in de gehele Zuidhoek de neiging om en s voor bepaalde consonanten in of d te wijzigen. In de nwfri. dialecten had vocalisering plaats van t na a of o, met als resultaat u die meestal met de voorafgaande vocaal tot o: samensmolt; in het hi. heeft deze vocalisering niet plaats gehad. In sommige woorden is x onder verlenging van de voorafgaande vocaal voor t weggevallen. De neiging, die vroeger ook o. a. te Dokkum en Leeuwarden bestond, om geaccentueerde a als ai te spreken, bestaat in 't hi. nog altijd. De oude palatalisering was te Hindeloopen sterker, de jongere palatalisering minder sterk dan in de overige westfriese dialecten. Dit verschij nsel hangt waarschij nlij k samen met de isolering van Hindeloopen na de vorming van de Zuiderzee. (Zie deel II, Consonanten, onder k). Ondanks enige Heine wijzigingen in de klankstand, het verdwijnen van woorden en de vorming van nieuwe woorden, mag het hi. dialect beschouwd worden als de rechtstreekse en rechtlijnige voortzetting van het oudfries; men vindt er de toestand terug, waarin het westfries verkeerde, voordat, waarschij nlij k van 't noorden uit, de diphtongering haar veroveringstocht begon; de invloed van het hollands op het dialect is van zeer weinig betekenis geweest.
185
INHOUD. Inleiding
Biz. 9
DEEL I. Korte vocalen
van het dialect
van Hi
21 22 opmerkingen over a, aa . 22-25 in verbindingen met pal cons. 23 in verbindingen met vel cons. 24 verandering in de uitspraak van aa gevolgd door pal. cons. 24 ē, 0, o wat is een phoneem ? . . 25-30 standpunt van Van Ginneken, het projet, Van Wijk, Fokkema, Eringa . . . . 25-29 taalbewustzijn als beslissende factor bij het vaststellen der phonemen 29-30 quantiteitsaspect in het hi. 30, 31 correlatie, disjunctie . • 30 mondstandcorrelatie .. 31, 32 tongstandcorrelatie . 31, 32 nasaliteitscorrelatie 31 vocaalverkorting in 't hi. . 32 het vocaalsysteem van het hi. 33 a geen of zonderlij ke phoneem 34 a neutralisatieproduct . . . 34, 36 a als naslag van vocaal of voorsiag van consonant . 34, 35
Blz.
standpunt van Hof, Sipma 34 a in onbetoonde syllabe 36 vervangt andere voc. voor 't accent . 36 na 't accent 36 functionele belasting . . 33,36,37
Lange vocalen aa aa
Diphtongen
friese diphtongen (Sipma, Eijkman) 38 hindeloper dipht. (Eijkman) 38 onderscheiding der dipht. in glijdipht., halfdipht., voile dipht. 38, 39 standpunt van PassySchmitt 38, 39 Van Wijk . . 39 dipht. bestaande uit voc. 39,40,41 a-naslag reductie van r gevolgd door dentaal 40 velare en pal. kleur van 1, 41 n, s, t standpunt van Eijkman . 41 41, 42 half diphtongen ē 0, o de dipht. van het hi. dialect 42, 43 opm. over de hi. diphtongen 43 neiging tot monophtongering 43 het dipht.systeem v. h. hi. 44 -^-
,
.
.
Consonanten.
de hi. consonanten in initiate, mediale, finale pos. . . 45-47 47 groepering der cons. . 187
Blz. quantitatieve correlatie . . 48 stemtoon- of intensiteitscorr. 48 nasaliteitscorrelatie . . . . 48 niet alle behandelde cons zij n phonemen 48, 49 i en u als phoneem . . . 49 behandeling der consonanten 49-53 chuintanten 51 nasalen 51 affricaten ricaten 51, 52 geen geminatae in 't hi. dialect 52 vocalisatie van 1 52 qualiteitsverschil tussen 52 1 en L idem tussen r en R . . 53 arrivēe, contact, rupture . 53 phonologische waarde van het qualiteitsverschil . . 54 het phoneem zijn van de hi. cons. 54 neutralisatie 55, 56 het hi. consonantensysteem 55 functionele belasting • • 57
Blz. jagia, klagia 65 hlakkia 65 verschillend resultaat der mouillering • . 65 branga, thanka 65 hāved, nāwet, *fāvne . 65, 66 oudfriese a > hi. a i . . . 66 ai-uitspraak ook te Leeuwarden etc . 66 de oudfriese e in z'n overgang 66, 67 naar 't hi de oudfriese ē in z'n overgang 68 naar 't hi aantekeningen over e, ē . 68-70 soms dubbelvormen met e en o 69 betrouwbaarheid van de Zeemansalmanak van 1679 70 de ofri. i in z'n overgang 71 naar 't hi de ofri. i in z'n overgang 71 naar 't hi 72 aant. over i, i onzekerheid in de uitspraak 72 tussen i en e DEEL II. de ofri. o in z'n overgang Vocalen. . • • 73 naar 't hi. . . de oudfriese a in z'n overgang de ofri. 6 in z'n overgang naar 't hi naar 't hi 73 61 74, 75 de oudfriese ā in z'n overgang aant. over o, 6 naar 't hi de ofri. u in z'n overgang 62 75 aantekeningen over a, ā . 62-66 naar 't hi verlenging van a - aa voor de ofri. ū in z'n overgang liquida 75, 76 naar 't hi 62 76 vocalisering van 1 na a . 62, 63 aant. over u, nacht > [naa at] overgang - y 77-81 63 dochter > [d: 0tr] . . 63, 64 meningen van Kloeke en mouillering van de geacc. 79 De Vries voc. in verba als halia, de overgang u - y in de kāpia enz. . . . . 77, 78 Romania . . . 64 188 .
.
▪•
Blz. B1z. de overgang u - y in het de oudfriese g 93, 94 oud-hi. 79, 80 occlusieve en spirantische correcties op J. J. Hof's uitspraak 94, 95 Dialectgeografie 81 g in de verba op agia 95 de oudfriese / 96 Diphtongen. de oudfriese v 97 afwisseling van intervoc. v de ofri. dipht. ia in z'n overmet u en w in 't oudfries 97 gang naar het hi 82 aant. over de diphtong ia 82, 83 afwisseling van vn en mn in 't ofri. 97 de ofri. dipht. iu, io in z'n assimilatie van v na r of l 98 overgang naar 't hi. . . . 83 98 aant. over de dipht. iu, io . 84, 85 ofri. ēvend, hāved, ieva . de oudfriese s (ss) 98, 99 Consonanten. uitspraak van intervoc. s in 't ofri. de oudfriese p (pp ) in z'n 99 sk overgang naar 't hi. . 86 99,100 aantekeningen . of ri. self 86 100 86; 87 de oudfriese b de oudfriese m 100 t, th . . . 87 m valt weg voor spir. in 't ofri.100, 101 assibilering in 't oudwestfries ofri. immen . . . . . . 101 en in 't hi. 101,102 87, 88 de oudfriese n n valt weg voor spir. in 't ofri 102 88 t in finale positie th in de niet geacc. pronomina 88 ofri. tonger 102 karakter van ofri. th . . . 89 hi. [naanza] . 102 pronomina en adv. met n > n; n> N 103 103 secundair accent . . n en N phonemen 89 intervocalische th r^ in fin. positie en voor k 103,104 89 104 finale th 89 de oudfriese r ofri. r waarsch. alleen 89-90 de oudfriese d 104 alveolaar d in de verbindingen dr, dl 90 ✓voor t, d, n, s valt weg in fin. d in geacc. en niet geacc syllaben 't hi. 104 90 fin. 105 r in niet geacc. syllabe Van Helten over de waarde 105 van fin. d .. metathesis van r 90 105 de oudfriese 1 de oudfriese k . 91 106 t>l;l>L palatalisering van k voor 106 91-93 L na palatale vocaal pal. voc. 106 1 „ velare 92 oude palatalisering 106 jongere palatalisering 92, 93 1 en L phonemen • • 107 metathesis van t . . 93 ofri. litik > hi. [1Tk] . . „
189
Blz. de oudfriese w 107 initiale w in het hi. 107,108 de oudfriese j 108 ofri. j ēr . .. 108 de oudfriese h 109 initiale h in de nieuwfriese dialecten 109 zwakke uitspraak van h 109 germaanse ht > ofri. xt . 110 ontwikkeling van de verbinding xt in 't hi . . . . 110 DEEL III.
Het Substantie f . a. geslacht . • . .
113-117 . 113
geen genusverschil mann. vrouw. 113 onzijdige woorden die vrouw pers. aanduiden . . . 113 pronominale aanduiding 113 genusverschil tussen het ndl en het hi 113 prēf ixe ge met iteratieve waarde 113,114 subst. gevormd van adj. 114 [sin] 114 infin. gebruikt als subst. 114
Blz. geen assimilatie aan voorafg. k-m- t-p 115 meerv.vorming door s . . 115,116 „ op eren, ers komt niet voor 116 korte voc. van 't grondwoord blij f t kort 116 dubbele meerv. uitgang . 116 woorden die onveranderd blij ven 116 meerv. van man 116 onregelmatig meerv. 116 breking 116 subst. van hoeveelheid, prijs enz. 116,117 vorming der diminutieven 117
-
b. naamval. casusuitgangen zo goed als vervallen 114 predic. genitief bij persoonsnamen 115 zwakke gen. (ofri. a) in 't hi. 115 dat. aangeduid door plaats in de zin 115 C. getal meerv.vorming door [an] 115 190
Het A d j ectie f . . • • • • • 118-121 adj. gebruikt als substantief 118 uitgang van het adjectief . 118 onvertaalbare adj. . . 118 pred. gebruikte adj. . . 118 attrib. gebruikte adj. . 118 sommige adj. blijven onverbogen 119 sterke en zwakke verbuiging in 't oudfries 119 stof f elij ke bijv. nw 119 namen van munten s als adj. gebruikt 119,120 trappen van vergelijking . 120 voorvoegsels ter vorming van adj. 120 bizonderheden bij de vorming van adj 120 suffixen ixen ter vorming van adj 121 De Voornaamwoorden • . 122-135 pers. voornaamwoorden . 122-126 eerste persoon 122,123
Blz.
Blz.
proclitische en enclitische relativa met weggelaten anvormen 122 tecedent 133,134 eigenaardige constructie in onbepaalde voorn.woorden 134,135 't hi. . . . 122,123 genitivus v. h. onbep. vnw 135 t ^v eede persoon . . . . . 123,124 Het T elwooyd 136-138 de beleefde vorm van het de aanduiding van een hoepers. vnw. 2e p. . . . . 123,124 veelheid door een adjectief 136 ndl. le met algemene beteken. 124 een substantief . . . 136 derde persoon 124-126 een voorn.woord 136 pron. aanduiding van een een telwoord 136 substantief 124,125 hoofdtelwoorden 136,137 aanduiding van het gezin, rangtelwoorden 138 de familie enz 125 versterking van het pers. Het Lidwoord 139,140 125 vnw. lidw. van bepaaldheid . . . 139 vervanging van een onderw het lidw. valt weg 139 of voorw. in de tweede perprogressieve assimilatie na soon door een substantief . 125,126 preposities 140 bezittelijke voorn.woorden . 126,127 lidw. gebruikt om een hoebij voeglij k gebruikte bez. veelheid aan te geven . . 140 vnw. 126 zelfstandig gebruikte bez. Het Werkwoord 141-154 vnw. 126,127 plaatst de handeling in de tijd 141 aanwijzende voornaamaspect in het indogermaans woorden 127,128 „ de slavische talen geen verschil in vorm tussen „ de westeur. talen bijv. en zelfst. bez. vnw. 127 „ het hi. dialect 141,142 eigenaardig gebruik v. h. de tijd 142 aanw. vnw. in 't hi. . . . 128 vorming van het praesens 143 vragende voornaamwoorden 128-130 onregelmatige praesentia . 143 vrag. vnw. voor personen 128,129 tij den van het verleden . 143-146 zaken 129 klankverandering een bebetrekkelijke voornaamlemmering voor het gebruiwoorden 130-134 ken van een vorm . . . 144 het oudfries kende geen vorming van het praeteritum 144-146 relativum 130 vorming van de volt. tijden 146,147 verschil tussen aanw. en betr 131 de participia 147,148 vnw. dubbele infinitieven . . . 148 relativa met uitgedrukt ante- 131-133 de handeling in de toekomst 148,149 cedent . modus en modaliteit . . . 149 .
.
JP
JP
191
Blz. indicativus . . 149 conditionalis . 149,150 subj onctief 150 imperatief . . 150 de nominale vormen . 150-153 de infinitief 150-152 eenlettergrepige inf. 150 de oudfriese infin. . 151 onovergank. ww. die overg worden 151 voorvoegsels van de infin. 151,152 het tegenwoordig deelwoord 152,153 actief, medium, passief . . 153,154 de hulpwerkwoorden . . . 154 Het biiwooyd
. 155-158
Blz. combinatie van prepositie met adv. 159 opmerkingen over enige preposities 159-161 162-165 gering aantal voegw. in 't hi 162,163 coordinerende voegw. . . 163,164 subordinerende voegw. . 164,165 voegw. gevormd van bijw van tijd 164 causale voegwoorden 165 Het voegwoord
DEEL IV. vervoeging van de werkwoorden 169-183 conclusies 184,185
aarzeling tussen adj. en adv. 155 functie onderscheiding in groepen 156 samengestelde adverbia . 157 versterking van het bijwoord 157 als bijw. gebruikte preposities 157 bijw. gebruikt als bijv. nw. 158
inhoud
187-192
litteratuurlijst
193-195
159-161 gebruik van het voorzetsel 159
waarde van de phonetische lettertekens 196
Het voorzetsel
192
LITTERATUURLI JST. Actes du 4eme Congres international de linguistes tenu ā Copenhague du 27 aoūt au 1 sept. 1936. Copenhague 1936. Accentwisselingen in de diphtongen. (Bijdrage van de dialecten Commissie van de Ned. Ac. van Wetenschappen, 1944) .
BAADER - GOSSES - VAN GINNEKEN, .
BAADER,
Der Intensivierungsverlauf. (M61. van Ginneken, 244) .
BEZOEN,
H., Klank en vormleer van het dialect van Enschede, Leiden 1938.
BIDOIS,
G. et R.
BOELES,
LE,
Syntaxe du franeais moderne, Paris 1935.
P. C. J. A., Friesland tot de elfde eeuw, 's-Gravenhage 1927.
C. DE, Syntaxe du franeais moderne, Leiden 1947. BOER, R. C., Oergermaans handboek, Haarlem 1924.
BOER,
J. S. H., De Friesche oorkonden uit het archief van het St. AnthonyGasthuis te Leeuwarden, II, Amsterdam 1939.
BOERSMA,
BoUicIEZ,
E., Précis historique de phonetique franeaise, Paris 1930.
BUYTENEN, ERINGA,
M. P.
VAN,
Hindeloopen, Frieslands elfde stede, Amsterdam 1942.
P., Het phonologisch quantiteitsbegrip, Leiden 1948.
L. P. H., Description phonetique des sons de la langue frisonne parlee ā Grouw, Haarlem 1907.
EIJKMAN,
-
Phonetische Beschrijving van de klanken der Hindeloopensche taal, Amsterdam 1913.
FOKKEMA,
K., Het stadsfries, Assen 1937.
-
Over de Friese klinkers (Bundel opstellen aan C. G. N. de Vooijs, Gron. 1940) . FOUCHĒ, P., Etudes de phonetique generale. (Fac. des lettres de Strasbourg), Paris 1927. GAMILLSCHEG, E.,
Zur u > ii frage. (Festschrift fur Z. franz. S. and Litt. XV,
1937). De phonologie van het alg. nederlandsch. (Onze Het phonologisch systeem van het ned. taaltuin II) . De phonologische regels van het Alg. Ned. (id. III, VII.)
GINNEKEN, JAC. VAN,
Ras en taal. (Verh. Kon. Ac. v. Wet. 1935) . —
De studie van de nederlandsche streektalen, Amsterdam 1943.
-
De vervoeging der onderschikkende voegwoorden en voornaamwoorden, Onze taaltuin VIII.
Mélanges van Ginneken, Paris 1937. G., De Friesche oorkonden uit het Archief van het St. Anthony-Gasthuis te Leeuwarden I, Bolsward 1928.
GOSSES,
193
G., Elements de phonologie franeaise. (fac. des Lettres, Strasbourg 1935) .
GOUGENHEIM,
W. DE, De wetten der Phonologie. (Nieuwe Taalgids XXV) . C. B. VAN, De hoofdvormen van het ndl. werkwoord. (Nieuwe Taalgids XLII I) ,
GROOT, A.
HAERINGEN,
—
Congruerende voegwoorden. (T. voor Ned. T. en L., 58) .
HALBERTSMA,
J. H., Hulde aan Gijsbert Japiks II, Leeuwarden 1827.
Fries Jierboeckjen foar 1834.
-
HELTEN, W.
L. VAN, Altostfriesische Grammatik, Leeuwarden 1890.
Zur Lexicologie des Altwestfriesischen. (Verh. Kon. Ac. v. Wet., Afd. Lett. N. R. I) .
-
HOF, J. J.,
Friesche dialectgeographie, 's-Gravenhage 1933.
Hjoeddeiske lūdforoaringen (Pompeblēdden XIX, 1948). Altfriesisches Worterbuch, Heidelberg 1925.
-
HOLTHAUSEN, F.,
G. G., De beleefde friese aanspraak met jou. (Med. Ned. Ac. v. Wet., Afd. Lett. N.R. IV, 17) . De Hollandsche Expansie in de 16e en 17e eeuw enz., 's-Gravenhage 1927.
KLOEKE,
—
G., De phonologische beschrijving van het Westerschellings. (Onze Taaltuin, 1938-'39-'40) . Kooy, T. VAN DER, De taal van Hindeloopen, 's-Gravenhage 1937. KNOP,
H., in de Gids voor de bezoekers der hist. tentoonstelling van Friesland 1877, Leeuwarden 1877. MEILLET, A., Caractē res generaux des langues germaniques, Paris 1917. LAP,
PASSY,
P., Petite phonetique, Paris 1922.
Les sons du franeais, Paris 1913. PHILIPON, E., Le developpement de u dans le dialecte franco-proveneal. (Romania 40) . RIBBERT, P., Phonologie des Dialectes von Tilligte in Twente I, Nijmegen 1933. -
K. VON, Friesische Rechtsquellen mit altfriesisches Worterbuch, Gottingen 1840. ROOSJEN, G. O., KROESE, N. D., en EEKHOFF, W., Merkwaardigheden van Hindeloopen, Leeuwarden 1855. SAUSSURE, F. DE, Cours de linguistique generale, Paris 1931.
RICHTHOFEN,
SCHMITT,
A., Akzent and Diphtongierung, Heidelberg 1931.
SCHONFELD,
M., Historische Grammatica van het Nederlands, Zutphen 1947.
TH., Geschichte der friesischen Sprache, in: H. Paul: Grundriss der Germanischen philologie I, 1901.
SIEBS,
Westfriesische Studien. (Abhandlungen der Kgl. Preus. Acad. der Wissenschaften, 1895) . SIPMA, P., Oudfriese Oorkonden I, II en III, 's-Gravenhage 1927,1933 en 1941. -
-
Phonology and Grammar of modern West Frisian, Oxford 1927.
STELLER,
W., Abrisz der Altfriesischen Grammatik, Halle 1928.
SYTSTRA, O.
194
H. en HOF, J. J., Nieuwe Friesche Spraakkunst, Leeuwarden 1925.
Tegenwoordige staat van Friesland deel III, Amsterdam 1788. TRUBETZKOJ, N., Anleitungen zu Phonol. Beschreibungen, Brno 1935. UHLENBECK, E. M., De structuur van het Javaanse morpheem, Bandoeng 1949. Vooijs, C. G. N. DE, Nederlandse Spraakkunst, Groningen 1947. VRIES, W. DE, Palatalizering van ū in 't westerlauwers Fries. (Gron. bijdragen voor taal en lett. II, 1931) . WASSENBERGH, E., Taalkundige bijdragen tot den Frieschen tongval, Leeuwarden 1802-'06. WELTER, W., Die niederfraenkischen Mundarten im Nordosten der Provinz Luettich, 's-Gravenhage 1933. WIJK, N. VAN, Klankhistorie en Phonologie (Med. K. Ac. v. Wet. 1938). Phonologie, 's-Gravenhage 1939. ZWAARDEMAKER, H. en EIJKMAN, L. P. H., Leerboek der phonetiek, Haarlem 1928. --
195
WAARDE VAN DE PHONETISCHE LETTERTEKENS.
a als in ndl. pak g als in nedl. zakdoek paal f aa doo f ,, ,, E hek w waar ,, ,, ē „ beek s I dik z „ zes ,, „ hid x i nacht oe als in frans neuf Y ii als in ndl. put n beuk N 0 ,, uut y „ wang D 3 als in fries Fokke oranf e ,, n O „ boppe m „muis 6 als in ndl. loon r raar ,, t oen u „ 1 „ stil L yas i do/ ,, u duw h huis ,, ai als in duits Kaiser p als in eng. thing Eials in ndl. et d „ though a „ de č als in frans chanter b „ bak ž p pak ,, t „ tak d : duidt racking aan, k dak E: = gerekte e ,, I,
„
II
If
!I
,P
„
„
II
If
196
STELLINGEN. I. De uitspraak van Siebs, waarin hij de Hynlepre Seemansalmenak op it 1679 jeer „recht unzuverldssig" noemt, is onjuist. (Th. Siebs, Geschichte der friesischen Sprache, Grundriss I, 1419) .
II. Ten onrechte zegt Siebs, dat Van Helten (Altostfriesische Grammatik § 120) beweerd zou hebben dat in het oud f vies finale d de phonetische waarde heeft van t. (Th. Siebs, Geschichte der fries. Sprache, Gr. I, 1277-78) .
III. De ontwikkeling van finale d in het hindeloper dialect maakt het zeer onwaarschij nlij k dat de mening van Van Helten, dat finale d in het oudoostfries de phonetische waarde had van t, juist is. (W. L. van Helten, Altostfriesische Grammatik, § 120) . IV. De neiging van het dialect van Hindeloopen om in de phonenl:.1combinaties dj, tj, bj, het spirantische gedeelte te elimineren, is een verschijnsel dat van dezelfde aard is als de in hetzelfde dialect voorkomende tendens tot monophtongering der diphtongen. V. De mening van De Vries, dat in de 17e eeuw te Hindeloopen diphtongen werden gebruikt, ontstaan uit ū, wordt door de geciteerde voorbeelden onvoldoende geadstrueerd. (W. de Vries, Palatalizering van ū in 't westerlauwers fries, Groninger bijdragen II, 59).
VI. De in 't fries voorkomende vervanging van een onderwerp of voorwerp in de tweede persoon door een substantief, moet eerder worden
beschouwd als een teken grote innigheid.
van onderdanigheid, dan als een bewijs van
(Vgl. O. H. Sytstra en J. J. Hof, Nieuwe Friese Spraakkunst, blz. 107) .
VII. De in het artikel van Van Ginneken: De vervoeging der onderschikkende voegwoorden en voornaamwoorden, genoemde voorbeelden uit het dialect van Bolsward kunnen niet worden beschouwd als bewijzen van het bestaan van deze vervoeging. u.. van Ginneken, De vervoeging der onderschikkende voegwoorden en voornaamwoorden, Onze Taaltuin VIII, 1 biz. 3) .
VIII. De mening van Jo Daan, intake de uitspraak van de phonemengroep sk in het dialect van Hindeloopen, is niet juist. (Jo Daan in Taal en Tongva.l I, 3 en 4, blz. 166, Dec. 1949) .
IX. De in de moderne friese litteratuur nog telkens weer optredende figuur van het meisje dat ten gevolge van een mislukte liefde sterft, moet als een overblij f sel van een ongezonde romantiek en als in strijd met de werkelijkheid, worden afgewezen. X. De uitspraak van Bally: „la diphtongue (qu'il est superflu d'appeler diphtongue descendante)" etc., waarin ligt opgesloten dat elke tweeklank een dalend accent zou hebben, is aanvechtbaar. (Ch. Bally, Linguistique g6n6rale et linguistique franraise, § 442) .
XI. De door Tobler in zijn artikel: Prdpositionen mit dem Nominativ genoemde voorbeelden, tonen niet aan dat in het oudfrans een voorzetsel kon worden gevolgd door een substantief in de nominativus. (A. Tobler, Vermischte Beitrage zur franzosische Grammatik I, 221).
XII. In tegenstelling met de beschouwing van C. de Boer, is er tussen
infinitief-vormen als dire en avoir dit meer een verschil in aspect dan in tijd. (C. de Boer, Syntaxe du fran9ais moderne, biz. 203) .
XIII. De uitspraak van Buffin: „dans le langage objectif, une lacune subsiste du fait de la disparition du passé d ēfini. C'est alors que nous avons vu la fonction passé dēfini survivre ā la forme", vindt niet voldoende steun in de bladzijden die aan deze uitspraak voorafgaan. ( J. M. Buffin: Remarques sur les moyens d'expression de la durēe et du temps en fran9ais, Paris 1925, blz. 116) .
XIV. De mening van G. en R. le Bidois, dat in de zin „Quand j'ai eu perdu ma pauvre dēf unte, allais dans les champs pour ētre tout seul" (Flaubert, Bovary 1, 3), de vorm j'allais een Imparfait d'habitude zou zijn, is aanvechtbaar. (G. et R. le Bidois, Syntaxe du fran9ais moderne I,
§ 745).
XV. Het is gewenst en mogelijk, dat met behoud van de resultaten van het onderwijs, op de lagere school het huiswerk wordt of geschaf t. XVI. Een nauwgezet en onbevooroordeeld onderzoek naar de oorzaken van de bij tal van onderwijzers en leraren heersende afkeer van hun beroep is in het belang van de gemeenschap. XVII. Het is in 't belang van het onderwijs in de moderne talen aan de Middelbare School, dat de eindexamenvertaling wordt vervangen door een stuk niet to gemakkelijk proza, waarbij een aantal vragen is gevoegd, uit welker beantwoording (in het nederlands) moet blijken dat de candidaat het fragment goed heeft begrepen. XVIII. De sterk veranderde vooruitzichten wat betreft de levensomstandigheden en de bestaansmogelijkheden van het nederlandse yolk, maken
ingrijpende wij zigingen in het leerplan van de Middelbare School dringend noodzakelijk. XIX. De verwaarlozing van het economisch-sociale aspect doet afbreuk aan de waarde van Groen van Prinsterer's beschouwing der Franse Revolutie. XX. De mening van Wijngaarden, dat voor de opleiding van leraar een brede paedagogische en didactische scholing van meer belang is dan een theoretisch-wetenschappelijke vakopleiding, is, in haar algemeenheid, onjuist. (H. R. Wijngaarden, Hoofdproblemen der volwassenheid, Utrecht 1950, stelling 10) .