Grammatica van het dialect van Bree Jozef Dupont Editie Bart Lutsch, Michiel de Vaan en met medewerking van Jan Goossens
bron niet eerder verschenen
Zie voor verantwoording: http://www.dbnl.org/tekst/dupo002gram01_01/colofon.php
© 2014 dbnl / erven Jozef Dupont / Bart Lutsch / Michiel de Vaan / Jan Goossens
Voorwoord In 2012 liet Jan Goossens een artikel het licht zien waarin hij de gepubliceerde delen van Jozef Dupont's Het dialect van Bree (1910-1911, 1914-1920, 1922) vergeleek met andere dialectbeschrijvingen van Vlaamse steden uit de Leuvense school van Colinet, namelijk van Aalst (door Colinet in 1896), Leuven (Goemans in 1897), Tongeren (Grootaers in 1908-1909 en 1910-1911), Hasselt (door Grootaers en Grauls in 1930, maar daterend van 1913) en Aarschot (Pauwels 1958, maar reeds in 1923 als proefschrift voltooid). Dupont's gepubliceerde beschrijvingen van het dialect van Bree zijn onvolledig: ze dekken slechts de klankleer en ook die maar ten dele. Maar in het Archief Dialectologie van de Universiteit Leuven bevindt zich in de nalatenschap van Dupont (1885-1961) een handgeschreven versie van het ontbrekende deel van de klankleer. Dupont zelf is aan publicatie daarvan nooit toegekomen. Goossens heeft nu het handschriftelijke, ongepubliceerde deel van Dupont's studie nader bekeken en vergeleken met de reeds gepubliceerde delen. Niet alleen blijkt het handschrift in omvang bijna even groot te zijn als de honderd jaar geleden verschenen artikelen, maar ook bevat het dialectologisch en taalhistorisch belangwekkende inzichten in het dialect van Bree van rond 1900. In zijn artikel geeft Goossens enkele summiere voorbeelden, die volstaan om iedereen die met de materie vertrouwd is te overtuigen van de wenselijkheid om de tekst wereldwijd beschikbaar te maken en te houden. Ondergetekende heeft uit naam van de Vereniging voor Limburgse Dialect- en Naamkunde de eerste stappen daartoe genomen. Dankzij financiële steun van de gemeente Bree was het mogelijk om een groot deel van het transcriptiewerk aan het handschrift (vanaf pagina 153) te laten uitvoeren door de heer Bart Lutsch, student te Leuven. Na enkele correctierondes heb ik tenslotte een woordindex gemaakt op het geheel van Het dialect van Bree, zodat geïnteresseerden vanuit de Nederlandse lemmata kunnen zoeken naar Breese dialectwoorden van rond 1900. De website Digitale Bibliotheek voor de Nederlandse Letteren (www.dbnl.org) was direct bereid om de transcriptie op te nemen in hun databank van Nederlandse taalkunde en dialectologie. Het is mij een genoegen om op deze plek Jan Goossens, Bart Lutsch, de Digitale Bibliotheek voor de Nederlandse Letteren alsmede de stad Bree hartelijk te danken voor hun medewerking aan dit project. Michiel de Vaan Leiden, mei 2014
Toelichting De transcriptie vermeldt tussen rechte haken de paginanummers van Dupont's manuscript (door Goossens 2012 ‘Eerste ms.’ genoemd) en tussen ronde haken de paragraafnummers zoals door Dupont toegekend. Die paragraafnummering begint hieronder bij 17 en sluit daarmee direct aan bij Dupont 1922, die tot en met paragraaf 16 was gekomen. De paragrafen zijn veelal onderverdeeld in subparagrafen (1o, 2o, 3o, enz.), waarin soms met behulp van letters (a, b, c, ...) weer verdere onderverdelingen zijn gemaakt.
Jozef Dupont, Grammatica van het dialect van Bree
De lay-out van onderstaande transcriptie volgt grotendeels die van Dupont's gepubliceerde dialectbeschrijving in Leuvensche Bijdragen. Zo wordt vetdruk gebruikt voor Breese dialectwoorden en cursiefdruk voor Standaardnederlandse vertalingen daarvan en voor woorden uit andere talen die door Dupont ter illustratie toegevoegd worden. De bladspiegel volgt voor zover mogelijk die van Dupont's handschrift. Wel is af en toe een witregel toegevoegd tussen paragrafen en aanmerkingen waar dat ons inziens de overzichtelijkheid ten goede komt. De interpunctie is hier en daar geüniformeerd, zo zijn bijvoorbeeld punten toegevoegd na afkortingen en aan het zinseinde waar die in Dupont's handschrift zonder duidelijke reden ontbreken. Immers, Dupont moet ooit van plan zijn geweest zijn handschrift voor de druk te bewerken, en hij zou dan ook zeker dergelijke details hebben gecorrigeerd. Wel laten we Dupont's systeem van interpunctie als zodanig in tact, bijvoorbeeld zijn gebruik van de puntkomma (;) om verschillende vormen te onderscheiden, en de frequente spatie voor en na een komma. Alle voetnoten die Dupont aangeeft met (x) zijn volledig overgenomen. Potloodaantekeningen zijn niet overgenomen behalve als ze nuttig leken bij het lezen van de transcriptie, met name waar het gaat om doorstrepingen of aanduidingen van twijfel. Tenslotte gebruikt Dupont hoofdletters in fonetische weergaven wanneer het om een plaats- of persoonsnaam gaat. Die zijn in de transcriptie vaak vervangen door kleine letters. De afkortingen van talen zoals die in het ms. voorkomen zijn niet geheel eenvormig. Om zoeken te vergemakkelijken, hebben we ze geüniformiseerd conform de afkortingen op p. 195 van Dupont 1910-1911. Het zijn: Aalst.
Aalstersch
Ags.
Angelsaksisch
Fr.
Fransch
Germ.
Germaansch
Hgd.
Hoogduitsch
Lat.
Latijn
Leuv.
Leuvensch
Md.
Middelduitsch
Mhd.
Middelhoogduitsch
Mlat.
Middellatijn
Mlimb.
Middellimburgsch
Mnd.
Middelnederduitsch
Mndl.
Middelnederlandsch
Ndl.
Nieuwnederlandsch
n.
naast
Ofr.
Oudfransch
Jozef Dupont, Grammatica van het dialect van Bree
Ohd.
Oudhoogduitsch
On.
Oudnoorsch
Onfr.
Oudnederfrankisch
Os.
Oudsaksisch
Rom.
Romaansch
spr.
spreek uit
Tong.
Tongersch
Wgerm.
Westgermaansch
<
geworden tot
>
ontstaan uit
Dupont schrijft dan eens cf. dan eens cfr. Dit verschil is integraal overgenomen in de transcriptie. Merk op dat Dupont de tekens < en > precies omgekeerd gebruikt vergeleken met het hedendaagse gebruik, waarin < ‘is ontstaan uit’ en > ‘werd tot’ betekenen.
Referenties: Dupont, Jozef. 1910-1911. Het dialect van Bree. Eene phonetisch-historische studie. Leuvensche Bijdragen 9, 193-212. [inleiding en § 1-3] Dupont, Jozef. 1914-1920. Het dialect van Bree. Leuvensche Bijdragen 12, 135-186. [§ 4-7] Dupont, Jozef. 1922. Het dialect van Bree. Leuvensche Bijdragen 14, 33-168. [§ 8-16] Dupont, Jozef. 2014. Het dialect van Bree. Electronische uitgave. Hasselt: Vereniging voor Limburgse Dialect- en Naamkunde. [§ 17-54]. Goossens, Jan. 2012. De studie van Jozef Dupont over het dialect van Bree. Handelingen van de Koninklijke Commissie voor Toponymie & Dialectologie 84, 157-169. Hieronder volgt eerst een Overzicht van de gebruikte fonetische tekens. Daarna volgen pagina [130] tot en met [249] van het manuscript alsmede de index. De inhoud van het gedeelte na de toelichting bestaat uit de volgende hoofdstukken (volgens de indeling van Dupont zelf, met zijn paginanummering): paginanr.
§
Eerste Hoofdstuk. De tweeklanken
130
17-26
Tweede Hoofdstuk Wijzigingen van betoonde klinkers en tweeklanken
149
26
I.
De Umlaut
149
26-27
II.
De Brechung
152
28
III.
De Verkorting 153
29
IV.
De 156 Samentrekking
30
Jozef Dupont, Grammatica van het dialect van Bree
V.
Vocalisering van Medeklinkers
158
31
VI.
Wijziging der 159 klinkers voor r
32
VII.
Wijziging der klinkers voor andere consonanten
161
33
VIII.
Rekking in gesloten lettergreep
162
34
IX.
De svarabhakti 163
35
Derde Hoofdstuk Medeklinkers in hoofd- en bijtonige lettergrepen
165
36-43
Vierde Hoofdstuk De klanken der toonlooze en bijtonige lettergrepen
197
44-511
Vijfde Hoofdstuk Sandhi of Zinphonetiek
236
52-54
Index
Overzicht van de gebruikte fonetische tekens De drukletters die Dupont in zijn gepubliceerde delen in de dialectwoorden gebruikt konden allemaal direct overgezet worden in het hier gebruikte font (Times New Roman extended), met uitzondering van de hoge middenvocaal u, waarvan bij Dupont het rechterstokje minder hoog reikt dan het linker. Aangezien er geen oppositie bestaat met een ander teken, gebruiken we hier u voor de weergave. Een ander verschil zit hem in de tweeklank oú, waarvan de o niet helemaal gelijk is aan een o elders: het cirkeltje is niet geheel dicht. Aangezien er geen oppositie is met een andere tweeklank ou, kan met transliteratie als oú worden volstaan. Hieronder volgt een overzicht van de klinker- en medeklinkertekens die in Dupont's gepubliceerde werken voorkomen, en die hier worden overgenomen. De klanken en hun voorbeeldwoorden volgen zoveel mogelijk de presentatie van Dupont zelf in Dupont 1909-1910: 203-212.
I. Vocalen
1
De facto gaan § 44-49 over de toonaccenten in hoofdtonige lettergrepen, en alleen §50-51 over toonloze en bijtonige lettergrepen.
Jozef Dupont, Grammatica van het dialect van Bree
Ongeronde vocalen Symbool dat Dupont gebruikt
Symbool in de transcriptie
Beschrijving
a
a
Korte fortis kat (‘kat’) middelachtervocaal
ā
ā
Lange lenis vā.der (‘vader’) middelachtervocaal
é
é
Korte fortis middelvoorvocaal
ké.nd (‘kind’)
é2
é2
Korte fortis middelvoorvocaal
bé2d (‘bed’)
Lange lenis middelvoorvocaal
l .f (‘lief’)
è
è
Voorbeeld als gebruikt in de transcriptie
Korte fortis pèn (‘pen’) benedenvoorvocaal Lange lenis w .k (‘week’) benedenvoorvocaal
e
e
Korte fortis kenon (‘kanon’) middentussenvocaal (‘sjwa’)
i
i
Korte fortis bovenvoorvocaal
dik (‘dik’)
i2
i2
Korte fortis bovenvoorvocaal
di2n (‘dun’)
ı
ı
Minimale vocaal met I2 kleur
vırlézen (‘verliezen’)2
2
In een aantal gevallen is bij de voorbereiding van de digitale tekst dit teken door een i met een punt erboven vervangen. Dit geeft, wanneer men op de accentueringsverhoudingen in de betreffende (meerlettergrepige) woorden let, geen aanleiding tot verkeerde lezing.
Jozef Dupont, Grammatica van het dialect van Bree
Geronde vocalen Symbool dat Dupont gebruikt
Symbool in de transcriptie
Beschrijving
Voorbeeld als gebruikt in de transcriptie
ó
ó
Korte lenis zón (‘zon’) middelachtervocaal Lange lenis g d (‘goed’) middelachtervocaal
ò
ò
Korte fortis kòp (‘kop’) middelachtervocaal Lange fortis h st (‘haast’) middelachtervocaal
II. Tweeklanken De echte tweeklanken Symbool dat Dupont gebruikt
Symbool in de transcriptie
Beschrijving
Voorbeeld als gebruikt in de transcriptie
íi
íi
Het eerste smíi.r (‘smeer’) bestanddeel is een zeer nauwe i (gesloten lenis voorvocaal, ietwat naar het midden geartikuleerd), het tweede bestanddeel is een i. (gesloten fortis voorvocaal)
úu
úu
Verbinding tussen rúud (‘rood’) een gesloten lenis middenvocaal met een fortis gesloten middenvocaal
Jozef Dupont, Grammatica van het dialect van Bree
De onechte tweeklanken Symbool dat Dupont gebruikt
Symbool in de transcriptie
Beschrijving
Voorbeeld als gebruikt in de transcriptie
èí
èí
Verbinding van è pèi.tsen (‘met de met de gesloten zweep slaan’) lenis voorvocaal die het eerste bestanddeel van íi vormt.
éí
éí
Verbinding van é geméi.n (‘gemeen’) met de gesloten lenis voorvocaal die het eerste bestanddeel van íi vormt.
ií
ií
Heeft dezelfde blií.ven (‘blijven’) bestanddelen als íi maar andersom.
aú
aú
a + ú van de diftong kaú.d (‘koud’) úu
oú
oú
Combinatie van een goú.d (‘goud’) korte fortis middenvocal (weinig lippenronding)
uú
uú
Omgekeerde uú.t (‘uit’) bestanddelen van uú
Symbool in de transcriptie
Beschrijving
III. Consonanten Symbool dat Dupont gebruikt
Voorbeeld als gebruikt in de transcriptie
Jozef Dupont, Grammatica van het dialect van Bree
l
l
Nederlandse l. Uitgesproken met tamelijk hoog geheven tong.
laŋ (‘lang’ vrouw. ev.)
gemouilleerde l
gewé. i (‘geweldig’)
r
r
Nederlands r. Vaak rúud (‘rood’) huig-r, maar ook tongpunt r.
m
m
Nederlands m.
man (‘mand’)
n
n
Nederlands n.
né.
n
n
Lange n die door sandhi ontstaat
r .kenen èn (‘rekenen en’) wordt dan r .ken èn
m
m
Lange m die door sandhi ontstaat
i k m (h)em (‘ik kom hem’) wordt dan i k m
ŋ
ŋ
Gutturale nasaal
baŋ (‘bang’)
Gemouilleerde n
hè i
(‘neen’)
(‘handig’)
Plosieven Stemloze plosieven Symbool dat Dupont gebruikt
Symbool in de transcriptie
Beschrijving
Voorbeeld als gebruikt in de transcriptie
k
k
Nederlandse k
kíis (‘kaas’)
t
t
Nederlandse t
uú.t (‘uit’)
Jozef Dupont, Grammatica van het dialect van Bree
p
p
Nederlandse p
pla.nts (‘[jij] plant’)
Gemouilleerde t. Gemouilleerde medeklinker in de strenge zin.
héí. en (‘houten’)
Stemhebbende plosieven Symbool dat Dupont gebruikt
Symbool in de transcriptie
Beschrijving
Voorbeeld als gebruikt in de transcriptie
g2
g2
Stemhebbende gutturale plosief. ‘Franse g’
bóg2et (‘boekweit’)
d
d
Nederlandse d
dúu.ren (‘doorn’)
b
b
Nederlandse b
bedr gen (‘bedriegen)
Gemouilleerde d
benuú (‘benieuwd’)
Beschrijving
Voorbeeld als gebruikt in de transcriptie
Fricatieven Stemloze fricatieven Symbool dat Dupont gebruikt
Symbool in de transcriptie
Stemloos gutturaal i fricatief
(‘ik’)
s
s
Nederlands s
kíis (‘kaas’)
f
f
Nederlandse f
fléí.ten (‘fluiten)
Jozef Dupont, Grammatica van het dialect van Bree
Gemouilleerde s. Geen gemouilleerde medeklinker in de strenge zin maar een chuintante. h
h
Nederlandse h
éí.f (‘scheef’)
hoú.p (‘hulp’)
Stemhebbende fricatieven en approximanten Symbool dat Dupont gebruikt
Symbool in de transcriptie
Beschrijving
Voorbeeld als gebruikt in de transcriptie
g
g
Stemhebbende gutturale fricatief.
l g en (‘liegen’)
z
z
Nederlandse z
zaú.t (‘zout’)
v
v
Nederlandse v
vúu.gil (‘vogel’)
Gemouilleerde z
duù. i (‘duizend’)
Nederlands j
míi.dirj ri (‘meerderjarig’)
Gereduceerde j
drè en (‘draaien’) wíi.ten (‘weten’)
j
j
w
w
Nederlandse w
w2
w2
Gereduceerde w
.
.
Sleeptoon
dā.x (‘dag’)
|
|
Stoottoon
(niet weergegeven)
aw2 (‘grendel’)
Jozef Dupont, Grammatica van het dialect van Bree
[Eerste Hoofdstuk. lb/ De tweeklanken] [130]
(17)
17.
èí (è ) is: 1o
Ndl. aai uit Wgerm -âjdrè en draaien Ohd. drâjan; krè en kraai Ohd. krâia; mè en maaien; nè en naaien Ohd. nâjan; wè en waaien Ohd. wâjan hierbij wat verwè en iets *verwaaien d.i. speuren op het fransch ‘avoir vent de qqchose’; tè taai Ohd. zâhi; zè en zaaien Ohd. sâjan; krè en kraaien; bè en betten Ohd. bâjan Hgd. bähen. Hierbij waarschijnlijk: enen óngebèí en klé2pel een *ongebaaide kluppel d.i. een knuppel die niet in looistof gebet is om hem van zijne schors te ontdoen en glad te maken; figuurlijk: een zware knuppel, een kerel van een knuppel. Als gevoelswoord is óngebèí dan ook overgegaan in uitdrukkingen als: óngebèí e smíi 3 *ongebaaide smeer d.i. eene afranseling, die tellen mag, en zelfs in óngebèíd v l buitengewoon veel. nè. adv. rakelings Onfr. nāio = pene. Aanm. De hier aangehaalde woorden werden alleen afzonderlijk gerangschikt om de vergelijking met het Ndl. te vergemakkelijken; zij staan in het dialect volkomen gelijk met de woorden van 2o. a.
2o
Umlaut van dial. aú aw2 (cf. § 21) De onderverdeelingen a) b) c) d) beantwoorden aan den 1o, 2o, 3o, 4o van § 21.
3
Het teken komt niet voor in Duponts inventaris van klanken in Dupont 1909-1910, wel gemouilleerde .
Jozef Dupont, Grammatica van het dialect van Bree
a)
klèíken klauwtje; kèíken kauwke. Vergelijk ook nog nè. (zie 1o in fine) met na.w2 nauw
b)
kè elik naast kawelik kouwelijk bij kaú.d koud; èíken dimin. van aw2 grendel (cf. § 21. 5o).
c)
hèí ken handschoentje; wèí.mesken wambuisje d.i. vestje.
d)
hè conjunct. van hebben Hgd. hätte; de indicat.
[131] is haw2 > hadda > habda > habaida. Aanm. Misschien hooren hierbij nog: bezè. onz. gezond verstand, bezadigdheid; behè. gedrag, leven, lawijd (cf. Ndl. leven maken). Deze woorden zouden kunnen ontstaan zijn uit *bisadida, *bihabida over tusschenvormen *besedde, *behedde. Voor het eerste vergelijke men Ndl. bezadigd, voor het tweede Eng. to behave, behaviour; de Limb. Serm. kennen een subst. sedde = verzadiging. Twijfelachtig is ook: hem pè en zich moeite geven, zich afmatten, cf. Mnd. pedden = snel stappen. 3o
Ndl. ei, ij, aai, ui, el: trèí.n trein; kaptèí.n kapitein; pelèí.s paleis; belèín balein; plèí.n plein; pastelèí.n porselein; firnèí.s fornuis Mndl. fornais Fra. fournaise;
Jozef Dupont, Grammatica van het dialect van Bree
plevè plavei; lewèí.d lawaai, lawijd (cf. Salverda de Grave, Taal en Letter. 1905 bl. 25); kırzè karsaai; klè. adj. kleiachtig, taai (ident. met het Ndl. subst. klei? cf. zaú.t adj. en subst. Ndl. zout); kè m. kei; kè vr. achterste subst. cf. Ndl. lichtekooi (?); uú.tkè en uitglijden; klapè klappei; wèí.ds weidsch (alleen met de beteekenis fijn, aangenaam, goed getroffen); sèísken sijsje Hgd. Zeisich; pèí.tsen verb. slaan met de zweep, slaan in het algemeen cf. Hgd. Peitsche (?); hè en verb. met een zwaren hamer of een ander zwaar voorwerp slaan, ook gezegd van het zuchten bij deze handeling, cf. ? Mndl. heien, Ohd. heia = hamer; verfó.mfè en verfommelen. Aanm.1. In tè ır Ndl. telloor Hgd. Teller Ital. tagliere is de uit gemouilleerde l ontstaan. Meer gebruikelijk is de vorm tel r. Aanm.2. Zonderling zijn kè kei klapè klappei uú.tkè en uitglijden klè. kleiachtig. Hiervan zou klapè nog kunnen ontleend zijn, of zijn uitgang van woorden als hakenè hakkenei plevè plavei hebben overgenomen. De andere drie [132]
zijn wel inheemsch. Voor uú.tkè en zou men verwantschap met kètsen Ndl. ketsen kunnenvermoeden en het op een vorm *kedden terugbrengen (cf. hooger 2o d) en Aanm.). Voor de verhouding der stammen vergelijke men Hgd. schwatzen Ndl. zwetsen met Mhd. swadern. Is misschien kè Ndl. kei door kesè kasseisteen beïnvloed?; beide
Jozef Dupont, Grammatica van het dialect van Bree
woorden worden wel eens met elkaar verwisseld.
(18)
18.
éí (é ) is:4 1o
Ndl. ee of ei uit Wgerm. ai uitgenomen voor h, r, w en in auslaut. Het dialect gaat met het Hgd. bléí.k bleek Ohd. bleich; béí.tel beitel; éí.d eed Ohd. eid; éí.n een; géí.sel geesel Ohd. geisla; gıréí.d Ndl. gereed; héí.m adv. thuis cf. Ndl. heim; né. neen; mé. 1. Meimaand, 2. loovertak, ruiker, 3. geschenk op iemands feestdag, 4. deze feestdag zelf; réí.n m. grensweg tusschen twee stukken land; daar zulke wegen gewoonlijk dood loopen heeft het woord meestal als hoofdbeteekenis weg zonder uitgang, cf. Hgd. Rain, Ohd. rein en het ablaut. Mndl. rijnwech; éí.f scheef, On. skeifr; réí.p vr. reep, hoepel Ohd. reif; é. o. ei; wé. m. wei, hui; lé vr. lei Os. leia.
2o
Samentrekking van vroeger -éíde(met éí naar den 1o) wé weide; lé. en leiden; hé heide; i spré ik spreid > *spreide; enz.
3o
Samentrekking van vroegere: - ge-, - de-, i zéí.l zeil Mndl. zeghel. Dit woord vinden we waarschijnlijk ook in de uitdrukking te zéíl gúu.n te zeile
4
Paragraaf 18 (p. 132-135) is in zijn geheel met een blauwe potloodstreep doorgehaald. Vooral op p. 132, in 1o en 2o, is voorts een groot aantal woorden doorgehaald (vermoedelijk door Dupont zelf) en is met potlood en met pen een aantal aantekeningen in de kantlijn geplaatst, die deels ook weer zijn doorgehaald. Voor een indruk van het geheel zie men het origineel. Ik geef hier de oorspronkelijke, eerste handgeschreven tekst weer, met weglating van de latere toevoegingen en met negering van de doorhalingen. De basis van Dupont's originele tekst lijkt mij hier in elk geval waarheidsgetrouw, wat de redenen voor de latere doorhalingen ook geweest mogen zijn.
Jozef Dupont, Grammatica van het dialect van Bree
gaan d.i. te werk gaan, razen, schreeuwen; oorspronkelijk: storm luiden? téíl teil Lat. tegula; zéí.si zeis Ohd. segisna segansa Os. sagisna; ómhéínen omheinen [133] éí.selik ijselijk Onfra. eiseliko Os. egislic; méí.stır meester Lat. magister; Réí.ndır voornaam Ohd. Reinhard Raginhard; stéí.l adj. steil cf. Ohd. stëhhal = id.
(18)
slé
slede Ohd. slita.
géí.s géí.t stéí.s stéí.t .2. 3.p.enkelv. van gaan, staan, Ohd. geist geit, steist steit 4o
Ndl. ei, Ndl. ē voor vocaal, in de volgende Rom. woorden: pesté pastei; velé vallei; elé gelei; Lé , Léíken Leo voornaam; Té Téíken Theodoor en de uitroep: (Jìzes van) marantadé es! uit ‘Jezus van Mater dei’? Aanm. Tegenover pasté valé elé staan een aantal andere woorden met è : kırwè kesè plevè Ndl. karwei kassei plavei. De oorzaak der verschillende ontwikkeling is mij duister: zijn de woorden in verschillende perioden ontleend, of staat misschien eene serie onder Waalschen invloed?
5o
Ndl. ij in ontleeningen aan de Kerken schooltaal of aan het Hgd. afgréí.sılik afgrijselijk: meestal in de uitdrukking éí.sılik-afgréí.sılik ijselijk-afgrijselijk. Het tweede woord zal uit het Ndl. overgenomen zijn en bijbehouden om het rijm het
Jozef Dupont, Grammatica van het dialect van Bree
het eerste; zé conjunct. Ndl. zij alleen in: Gòd zé gel fd God zij geloofd; bìnedé en naast bìnedi en benedijen; tepéí.t naast tepíit tapijt, éí.ken naast íi.ken Ndl. ijken Lat. icere (?); zwéí.n Ndl. zwijn alleen als scheldwoord; het ook voorkomende zwéí.nhó.nd wijst op Hgd. invloed, cf. Schweinhund. ba.lkenbré. balgenbrij d.i. eene soort brij gemaakt van varkensbloed en roggemeel. [134]
(18)
6o
Ontronding van vroegere ö̀ǘ als umlaut van dial. oú Ndl. ou. a)
Uit Wgerm. au behalve voor h, en alle dentalen: kéí.ps kéí.pt .2. 3.p.enkelv. van koú.pen koopen; déí.pen doopen; geléí.ven gelooven Got. galaubjan; héít hoofd Ohd. houbit; éígen verb. mikken *oogen > *augjan; stréí.pen stroopen Mnd. stroufen; béígen buigen Sermoenen bougen Ohd. baugjan; réí.pselen opwellen, hoesten (gezegd van maaglijdenden) Hgd. räuspern; téínen toonen; léív(e) luifel van eenen hoed Ohd. loubia; òp den léí.p op den loop; léí.pi loopig (gezegd van honden); héí.pken hoopje, héí.p meerv.
Jozef Dupont, Grammatica van het dialect van Bree
van hoú.p hoop; knéí.p meerv. van knoú.p knoop. Aanm.1. Hierbij moet ook vermeld: òpstéí.ken verb. opstoken, kwaad stoken, dat niet met stúu.ken stoken identisch zijn kan en een vorm *staukjan veronderstelt. Aanm.2. Opmerkenswaardig zijn twee Onfra. woorden waar -oiin plaats van -ougeschreven wordt voor volgende i, j: boigedon voor bougedon (cf. Ohd. bougen *baugjan dial. béígen) en oigi (Glosse 550) neven ougit. Van Helten (Anfr. Gramm. Einleit. § 6. n en Nota op Glosse 550) duidt beide vormen als schrijffouten. Verder staat in Glosse 261 eenmaal froison voor freison. Bij de tallooze schrijffouten der Onfra. fragmenten valt uit deze drie vormen natuurlijk niets te besluiten: men mag er nogtans de vraag bij stellen: duiden deze vormen misschien reeds op umlaut van ou? Kan in het dial. der psalmen eene tendenz tot
Jozef Dupont, Grammatica van het dialect van Bree
ontronding aanwezig geweest zijn? b)
Uit Wgerm. ol, ul (voor het ontstaan van oú cf. § 3o): héí. en diminut. van hoú.t hout; wéí.ksken dimin. [van]
[135] woú.k wolk; véí.ksken diminut. van voú.k volk. Daarnaast wé2.liksken en vé2.liksken van de nevenvormen wò.lik, vò.lik 7o
Ontronding van vroegere ö̀ü Ndl. ui van verschillende oorsprong: fréí.t onz. fruit; fléí.t fluit Mnd. floite; slé ır sluier Mndl. sloier Mhd. sloier; lé. lui Mndl. loi; déí.t duit Mndl. doit; téí.t vr. tuit d.i. blikken kan; téí.tıl *tuitel d.i. tuit van eene kan, eenen koffiepot en dergl. (men vergelijke de verwante vormen tuú.t vr. tuit d.i. papieren zakje, hoorntje Hgd. Tüte; túu.t toot m.); déí.s déí.t .3.p. enkelv. van het verb. doen Ohd. duois duoit dûis dûit duis duit; éíns schuinsch; spéí.ten spuiten. Aanm. Zijn de twee laatste woorden jonge ontrondingen uit hedendaagsche Ndl. ui, of staan zij
Jozef Dupont, Grammatica van het dialect van Bree
op eene lijn met Mndl. sloier, floite en dergl.? Zeker jong zijn de uitspraak Héí.smans van den eigennaam Huysmans, die van déíts duitsch, déítsla.nd Duitschland tegenover de regelmatige maar weinig gehoorde: diíts, diítsla.nd en de voornaam Tréíken Truitje tegenover Gíitri Geertruid(e) met i uit iíde (ií als umlaut van û naar § 19 3o b.) (19)
19.
ií (i ) is: 1o
Ndl. ij uit Wgerm. î: biíz(e) vr. regenbui, storm Ohd. bîsa; knií.p vr. knipmes Mnd. knîp Eng. knife; li. en lijden Ohd. lîdan; lií.téí.ken litteeken Ohd. lîhzeihhan; liíz(e) adv. zachtjes, zoetjes Ndl. lijze Sermoenen lislike Hgd. leise; klií.ster lijster Ohd. lîstara; sni en sneeuwen Ohd. snîwan; spi en spuwen Ohd. spîwan; tiíŋ tijding; wi ır vijver Hgd. Weiher Lat. vivarium; vrií.tef Vrijthof openbare plaats naast de Kerk, vroeger
[136]
(19)
Kerkhof Onfra. frîthof Ohd. frîten beschutten; zií.p afloop van keukenwater in boerenhuizen cf. Ags. sîpan Ndl zijpelen; zí vr. vergiettest cf. Ohd. sîhan Ndl. zijgen; ri en Ndl. rijgen Ohd. rîhan; pi en haú.sen *pijen handschoenen d.i. dikke witte handschoenen der werklieden; het woord haú.sen kan weggelaten worden: bijv. en pā.r pi en een paar *pijen cf. Ndl. pij; vriív(e) wreef Ohd. rîho Mndl. wrighe; mií.t mijt Lat. mêta; krií.t krijt Lat. crêta;
Jozef Dupont, Grammatica van het dialect van Bree
zi vr. zijde; piín vr. pijn; spií.kır *spijker d.i. duivenkot Lat. spîcarium; tiín vr. tijn, waschkuip Kiliaen tijne Mlat. tîna 2o
Ndl. ie, i, Hgd. ie; fransche i, ie in jongere leenwoorden: giíde teugel Fra. guide; sırvií.s Fra. service; mezií.k muziek; peblií.k publiek; femiíli familie; pırsiís Fra. précis; kemiís kommies; sebiít dadelijk Fra. subit; Lewi Fra. Louis; Mıri Marie; sòptriín soepkom Fra. terrine. Aanm. Naast t .n Ndl. tin Hgd. Zinn, 16de-eeuw Zien staat tií.n, naast k zıl Ned. kiezel Ohd. chisil staat kií.zıl. Daarvan is k zıl de regelmatige voortzetting van Ohd. chisil (cf. § 11, 1o). t .n zou die van eenen i-stam *tini kunnen zijn, echter evengoed de dialectische wedergave van Hgd. Zien.
3o
Ontronding van vroegere ǖ behalve voor r.5 Deze ǖ kon ontstaan zijn a)
uit Onfra. iu - Ndl. ie, ui:
diíts duitsch, dietsch. In de beteekenis van hoogduitsch komt het woord zelden voor, men hoort bijna altijd déíts [137] (cf. § 18, 7o Aanm.). In de beteekenis van het eigen dialect leeft het woord nog in de uitdrukking: dèt is plat diíts = dat is plat dietsch ! (= ge liegt !). Waarschijnlijk is deze slechts de tweede helft van een 5
Dupont schrijft
.
Jozef Dupont, Grammatica van het dialect van Bree
vroegere uitdrukking de liígs; dèt is plat diíts = ge liegt ! - zoo zegt men in het plat dietsch; di en Ndl. bedieden beduiden. Het woord leeft alleen in vragende zinnen met wā.t wat: bijv. wā.t mā. dèt di en wat mag dat betekenen; wā.t dií het dèt... wat beduidt het dat... d.i. waarom...; grií.s o. Ndl. gruis cf. Os. griusnia kruimel; hiív(e) vr. knikker, bolletje cf. Ohd. hiufo en hiefaltra = eglantier; kií.ken kieken kuiken; vroú.li , mansli *vrouwlieden *manslieden d.i. mannen en vrouwen Os. meerv. liudi; ziíni zuinig Ohd. bisiuni; rií.ken rieken ruiken Ohd. riohhan. Waarschijnlijk heeft zich de infinitief naar den .3.p. enkelv. *riukis *riukid gericht; vırlií.s subst. verlies *farliusi; dií.vıl duivel Os. diu al Onfra. diuvil (cf. Kluge P.Br.B. XXXV bl. 134).; getií. getuig, gereedschap Ohd. giziug. Verder de 2. 3.p. enkelv. ind. praes.: bevriíst, vriíst; verliíst, verliíst; bedriígs bedriígt; liígs liígt; vliígs vliígt der verba vr zen vriezen, verl zen verliezen, bedr gen bedriegen, l gen liegen, vl gen vliegen. Aanm. 1. d pden diepte Got. diupiþa, l fden liefde *liubida zijn door de adjectieven d p en l f beïnvloed. Cf. Hgd. Tiefe, Liebe tegenover Seuche. Aanm. 2. wi adj. hoe Ohd. hwiu; di Ndl. die pron.demonstr. nom-accus. vrouwel. enkelv. en nom-acc. meerv. der drie geslachten; kni Ndl. knie Ohd. kneo wijken af van het Ndl. en Hgd. De i kan wel regelmatig uit -iu- in auslaut ontstaan maar deze moet steeds sleeptoon hebben (cf. zi. Ndl. zij
Jozef Dupont, Grammatica van het dialect van Bree
pron.; de niet ontrondende dorpen als Bocholt hebben zǖ en wijzen dus op den vorm siu Ohd. Os. siu naast Os. sî). Alleen uit vormen [138] *wîu, *dîu, *knîu kan men de dial. stoottonige i verklaren (cf. bijv. bi Nedl. bie, bij Ohd. bîa tegenover bi. adv. bij Ohd. bî).
(19)
Mag men zulke vormen met secundaire rekking van i voor auslaut-vocaal veronderstellen? Men vergelijke de ontwikkeling van tuw2 toe enz. § 2. 3. 4o. Dri (Ndl. drie) beantwoordt aan Mhd. m.f. drîe, niet aan Ohd. driu n. b) Uit umlaut van Wgerm. û: briígóm bruidegom Os. brûdigomo; bií.gıl buidel Ohd. bûtil; gebrií.ken gebruiken Os. brûkan; hiísken huisje diminut. van huú.s huis; miíz(e) meerv. van muú.s muis; krií.s kruis Os. krūci; ií.tersten uiterste; zií.vır zuiver Os. sû ri; stií.ten stuiten (alleen met de beteekenis van bluffen cf. Hgd. stutzen Stutzer); riín ruin (cf. Franck i.v.); riím ruim, riímen ruimen *rûmjan c) Uit romaansche ǖ: fırtiín fortuin; abiís abuis; prií.k pruik; kestiím fra. costume; abslií.t absoluut; be ií.t beschuit fra. biscuit 4o
Samentrekking van -iíde- (met ií naar den 1o, 2o of 3o): wi adj. vrouwelijk enkelv. Ndl. wijde; wi en verb. wijden;
Jozef Dupont, Grammatica van het dialect van Bree
vırmi. en vermijden; di en beduiden; li lieden subst. meerv.
(20)
20.
úu
is
1o
Ndl. ooi, oo Wgerm. *ā wi, *auh in de woorden strúu stroo; vlúu vlooi Hgd. Floh; lúu naast het meer gebruikelijke lúu looistof Hgd. Lohe; húu hooi Got. hawi; kúu vr. kooi Lat. cavea; úu en schooien Got. skêwjan
[139] gúu en Ndl. gooien; dúu en dooien.
(20)
Aanm.1. Ndl. strooien luidt strowen of stré en (met umlaut van oú > ou); naast húu Ndl. hooi hoort met somtijds hé cf. Hgd. Heu. Aanm.2. Over gúu 3.p. enkelv. Ndl. gooit en dergelijke cf. § 16, 6o. 2o
Samentrekking van úude (met úu naar § 16, 1o en 4o): rúu adj. vrouwel. enkelv. Ndl. roode; núu adv. Ndl. noode; brúu. en braden.
(21)
21.
aú (aw2) is: 1o
Ndl. -auw uit Wgerm. âw-, âo, -âh-: blaw2 blauw Ohd. blâo; law2 lauw Ohd. lâo; klaw2 klauw Os. klâwa; kaw2 kauw Ohd. châha tâha; graw2
Jozef Dupont, Grammatica van het dialect van Bree
grauw Ohd. grâo; gaw2 gauw cf. Os. gâhun. Aanm. Hooren fla.w2 Ned. flauw; knaw2en knauwen (waarnaast knu2wen); snaw2en snauwen; da.w2 dauw Os. dau Ohd. tou misschien hierbij? Men vergelijke den ablaut in Ohd. chlâwa Ags. clá en Ags. cléa < *clawu6 (cf. Sievers Ags. Grammatik § 111) en de omgekeerde verhouding bij ro.w2 Ndl. rauw Os. hrâo; wé2ŋksbrow2 wenkbrauw Ohd. brâwa. Hier wijzen de dialectische vormen op oude ă. Even zonderling is gúu en Ndl. gooien úu en Ndl. schooien (beiden met â) naast húu hooi en dergelijke. Er schijnt eene periode bestaan te hebben waar âw- en awverwisseld konden worden. 2o
Ndl. ou uit al: a)
altijd voor d, t: a.úd adj. oud Os. ald; kaú.d koud Os. kald
[140] ha.wen houden Os. haldan; smaú.t smout Ohd. smalz b)
somtijds voor andere consonanten (k, f, m): baú.k naast ba.lik balk; kaú.f naast ka.lef kalf; haú.f naast ha.lef half; paúm naast pa.lem
6
Dupont gebruikt hier, en in het hele manuscript, het teken ‘>’ waar wij nu ‘<’ voor ‘komt uit’ gebruiken.
Jozef Dupont, Grammatica van het dialect van Bree
palm; kaú.kuúl naast ka.likuúl kalkkuil, maar steeds ka.lik kalk. Aanm. Een regel is hier niet op te geven. Minder gebruikelijke woorden als za.lem zalm va.lik valk hebben nooit aú: Men zou aan invloed van het Ndl. kunnen denken, indien niet daarnaast het dialectische pl g a.lem ploegschalm d.i. ploegijzer ook steeds a.l had. Het woord is wel id. met Ndl. schalm (grondbeteekenis: tusschen schuiven, splijten cf. Kluge i.v. schalten). 3o
Ndl. an- am- voor consonant in de volgende woorden: gaúz(e) gans; haú.s handschoen Os. handskō Mndl. handsche; waú.mes wambuis. Waarschijnlijk ook: zwaú.sılen heen en weer slaan < *zwanselen bij Hgd. Schwanz (cf. zwè.nsen slaan Hgd. schwänzen en cf. Kluge i.v. Schwanz) en taú.p m. afgeknotte tak cf. Ndl. tap? en de verhouding van Ndl. stappen: stampen. Het woord zou op een vorm *tamp kunnen teruggebracht worden, die met het synonieme tó.mp subst. Ndl. stomp kan samenhooren.
4o
Ndl. -ad- Wgerm. -ab-
Jozef Dupont, Grammatica van het dialect van Bree
in haw2 uit *haúde > *hadda > *habda praet. van hebben. Het partic. luidt steeds: gad > *gehabd (cf. ook § 31. Aanm.) 5o
Samentrekking van -aúde- (met aú naar 1o of 4o): kaw subst. Ndl. koude; aw adj. vrouw. enkelv.
[141] Ndl. oude; aw2 vr. grendel *skalde (cf. Kluge i.v. schalten); haúken diminutief *haldeken = bremhuls Ndl. hauwtje, houw Kiliaen houde, haude; vaw2 subst. Ndl. vouw Hgd. Falte. (22)
22.
oú (ow2) is:7 1o
Ndl. oo uit Wgerm. au uitgenomen voor h en alle dentalen: droú.m droom Ohd. trouw; doú.g 1.3. p. enkelv. van dúu.gen deugen Got. daug Ohd. toug; koú.pen koopen Ohd. koufôn; oú.h ook Ohd. ouh; toú.fıren tooveren Ohd. zoubaron; goú. ılen goochelen cf. Ohd. gougulâri subst.; oúg(e) vr. oog Ohd. ouga.
2o
Ndl. ou, ouw, auw, van verschillende oorsprong: a)
7
ow2en schouwen Os. scauwôn; vrow2 vrouw; tow2 touw Onoordsch taug; how2en houwen; strow2en Got.
Voor de o gebruikt Dupont een aan de bovenkant niet geheel gesloten cirkel, ten teken dat het hier gaat om een nauwelijks geronde middenvokaal.
Jozef Dupont, Grammatica van het dialect van Bree
straujan Ndl. strooien; getow2 weefgetouw; van denzelfden stam waarschijnlijk duu.rtoú doortouwd d.i. doortrokken (bijv. in de uitdrukk. duu.rtoú wí en aw smaú.tkruú.k doortrokken als eene smoutkruik) figuurl. doortrapt; kow2 naast kúu Ndl. kooi b)
ro.w2 Ndl. rauw Ohd. hrô, hrâo, hrăo; wéŋksbrow2 wenkbrauw Ohd. brâwa; krow2ır krouwer, kerel bij Ndl. krauwen, Ohd. chrâwa?
c)
stow2en Ndl. stouwen, stuwen; bow2en naast buw2en Ndl. bouwen Got. bauan Os. bûan; betrow2en naast betruw2en betrouwen; trow2 adj. naast truw2 Ndl. trouw getrouw; trow2 subst. trouw, trow2en verb. Ndl. trouwen, huwen; berow2en naast beruw2en Ndl. berouwen; subst. rouw; brow2 Ndl. berouw Ohd. hriuwa; brow2en
Jozef Dupont, Grammatica van het dialect van Bree
naast bruw2en Ndl. brouwen; now2! uitroep = nu! dat geloof ik wel! tegenover nu.w2 adv. [142] Ndl. nu Os. nû; do.w2en verbum Ndl. douwen, wiegen tegenover duw2en Ndl. duwen. d)
foú.t Ndl. fout; koú.s Ndl. kous; ow2 Ndl. schouw (schoorsteen); aplekow2 abrikoos; flambow2 flambeeuw fra. flambeau.
Aanm. De meeste hier geciteerde woorden zijn mij in hunne ontwikkeling duister. Voor de vormen onder a) vergelijke men § 20, 1o. Voor die van b) cf. § 21, 1o en § 20, 1o. Voor die van c) cf. § 19, 3o a) en § 23. 3o
Uit vroeger ol, voortzetting van Onfra. ol of ul wanneer geen i-kleurige flexie-uitgang of suffix volgde.8 a)
8
voor d, t (Ndl. ou):
De toevoeging ‘wanneer geen i-kleurige flexie-uitgang of suffix volgde’ is in potlood aangebracht, en vervangt Duponts oorspronkelijke tekst ‘gevolgd door Brechungs-vok. (De ongeflect. vormen door analogie.)
Jozef Dupont, Grammatica van het dialect van Bree
oú.d Ndl. schuld; goú.d goud Hgd. Gold; koú.tır Ndl. kouter Lat. culter; keboú.tır kabouter Hgd. Kobold. Waarschijnlijk ook moútır adj. malsch (gezegd van bouwland) cf. moút-, mow2 (in den 5o) of is het woord misschien ablaut bij Os. malt Ndl. mout?9 b)
voor ander consonanten: hoú.p naast hé2.lep Ndl. hulp, Onfra. hulpa (de eerste vorm alleen in: óm hoú.p ríiven om hulp schreeuwen; hoú.p! hulp!); woú.f naast wò.lef wolf; koú.f naast kò.lef kolf; boú.stır naast bò.lstır bolster; voú.k naast vò.lık volk; koú.k kò.lık kolk; woú.k, wò.lık wolk; voúgen zelden naast vòlıgen volgen. Hierbij hoort waarschijnlijk ou.f in de uitdrukk.: òp t oú.f lig2en boven aarde liggen (van eenen dooden). Het woord zou opeen vorm *skulf = draagberrie (?) kunnen teruggaan
9
Aanmerking in potlood: ‘Onveranderd blijft òl voor overgangs -d-: holderdebolder, zolder, polder, molder (naast mulder), kolder.
Jozef Dupont, Grammatica van het dialect van Bree
en behooren bij Os. biskilban = auf ein Gerüst legen (Wadstein, Kleine As. Denkmäler), Engl. shelf to shelve, verder Ndl. schelft. [143] 4o
Uit -on, un-: oú.s naast ós Ndl. ons pron.pers.; het possessief luidt betoond steeds oú.zen onbetoond ózen; zi roú.sılen verb. zich het vel verschrompelen door ergens langs te wrijven cf. Hgd. Schrunde Ohd. scrunta en het sterke verb. der Sermoenen verscrenden, partic. verscrunden. Het woord veronderstelt een vorm *(fir)skruntsalôn. toú.st m. huurcontract Sermoenen getonst Onfra. tunft Hgd. Zunft.
5o
Samentrekking van -oúd(e)- met oú naar den 3o: go.w2en praet. meerv. golden van Ndl. gelden; gego.w2en partic. gegolden; o.wen praet. meerv. van
Jozef Dupont, Grammatica van het dialect van Bree
è.len schelden en van ì.len schillen, schelen; o.w2ır schouder Ohd. scultarra; mow2 stof, stofwolk Ndl. moude Got. mulda; hetzelfde woord in moú.thíi.vıl *moud(e)heuvel d.i. molhoop Hgd. Maulwurf (cf. Kluge i.v.) en in hoúmow2 m. groote stofwolken welke de wind bij droog weder opdrijft. Het woord kan op *holdemolde teruggaan. Is het eerste lid misschien de Germ. vorm Vrouw Holde, Holle? Dit woord zou ook kunnen zitten in den naam van eenen heuvel ten Z-O van Bree: de Hoúbò.ri de Houborg. Echter liggen de ‘Holdebergen’ meestal ten Z-W.
(23)
23.
uú (uw2) is: 1o
Ndl. ui uit Wgerm. û behalve voor r: bruú.d bruid Os. brûd; huú.s huis Os. hûs; du.w pron.pers. 2. p. enkelv. Os. þū; huú.ken verb.
[144]
Jozef Dupont, Grammatica van het dialect van Bree
neerhurken Mndl. huken Onoordsch hûka; Truw2 voornaam Gertruide Ohd. trût; tuú.n tuin (uitsluitelijk in de beteekenis van haag Hgd. Zaun). tuú.sen tuú.sılen Ndl. tuischen Hgd. tauschen; ruúv(e) schroef Hgd. Schraube; muúl vr. muil; snuú.t snuit. Hierbij hooren waarschijnlijk ook: knuú.fılen Ndl. knuffelen Kiliaen knuyffelen (cf. de verhouding van Ndl. schoffel: Ohd. scûvala), buúzen verb. *buizen d.i. met geweld ingieten, veel drinken en buúz(e) òp hé2ben eene *buis op hebben d.i. bedronken zijn cf. Engl. to bouse, bousy; puúz(e) vr. *puize = dikke kwast aan vlaggen en dergl. cf. Ndl. puist Hgd. bausback = met opgeblazen wangen; fluúzır m. bedrieger cf. Hgd. Flause; guúzen hard slaan, regenen cf. Onoordsch gúsa Ndl. verguizen (?) 2o
Ndl. oe Hgd. ŭ, fransche ou, Rom. ō in een aantal woorden welke uit eene dezer talen ontleend zijn of wier etymologie duister is:
Jozef Dupont, Grammatica van het dialect van Bree
fetsuú.n fatsoen; setruún citroen; jaloersch10; kepuún kapoen Mhd. kappûn; truúv(e) troef, ā.ftruúven aftroeven, ook met de beteekenis afranselen; kuúst! Ndl. koest!; suú.ts m.vr. boomstronk fra. souche; ırmuú.li *scharmoelie = janhagel gepeupel; rambuú.li *ramboelie = id.; kóŋkırnuú.li kornoelje. puúdıl poedel Hgd. Pudel; duúdılzak doedelzak; fuú.zıl foezel; huú.tılen tuischen, ruilen, hoetelen; fuú.tılen *foetelen d.i. moffelen in het spel; kuúkuúk koekoek; muún grootmoeder cf. Hgd. Muhme?; fluú.ts groote over de oogen hangende klak; puúts *poets d.i. klak zonder klep (fra. visière); amfuútıren *schamfoeteren, kijven [145]
(23)
10
cf. Vercoullie Etym. Wdb. i.v. foeteren.
Het Breese woord met deze betekenis is niet ingevuld.
Jozef Dupont, Grammatica van het dialect van Bree
3o
Ndl. -ieuw- uw- ouw uit Wgerm. -iuw- îwnuw2 nieuw Ohd. niuwi Onfra. nūuui; getruw2 getrouw Onfra. gitrūwi; beruwen berouwen verb. Onfra. berūwan; kluúken diminut. *kluwken Ndl. kluwen Ohd. chliuwi. Waarschijnlijk hierbij behoort u.w2 schuw bang, Ndl. schuw cf. Hgd. schiech verscheuchen; huw2ılik huwelijk cf. Ohd. hîwan. Aanm. 1. Naast knawen knauwen, snawen snauwen staan de vormen knuwen en snuwen. De eersten wijzen op âw-, de tweeden op -iuw-îw- -ûw- (?). Het Ndl. subst. lauw (visch) luidt luw2. Zooals uit § 20 1o, § 21 1o, § 22 2o blijkt, is de ontwikkeling van Wgerm. vocaal + w zoo onregelmatig, de verschillende categoriën loopen op zulke zonderlinge wijze door elkaar, dat men voorlopig van eene begronding moet afzien. Aanm. 2. De woorden nuw2 nieuw enz. met dezelfde uú welke uit Wgerm. û zonder umlaut ontstaan is (cf. hooger 1o) maken Van Helten's gissing omtrent de uitspraak van Onfra. nūuui en dergl. (Onfra. Gramm. § 25 wordt voor deze ū de waarde van ǖə aangenomen) minstens onwaarschijnlijk.
4o
Ndl. oe uit Germ. ô in de volgende woorden: tuw2 adv. Ndl. toe, Os. tô, Ohd. zuo; huw2 adv. Ndl. hoe, Os. hwô, Ohd. wuo; huúníi *hoeneer d.i. wanneer; kuw2 koe Os. kô Ohd. kuo; uw2 m. schoen Os. skôh Ohd. skuoh.
Jozef Dupont, Grammatica van het dialect van Bree
Aanm.1. Om hun stoottoon veronderstellen deze [146] woorden vroegere vormen *tûo, *hûo, *kûo, *skûo. Wij zouden hier dus rekking van uo (> ô) in auslaut tot ûo kunnen vermoeden. Uit vormen als *hū *kū (cf. Ags. hú, cú) moest men sleeptoon verwachten als in: nu.w2 Ohd. nū Ndl. nu, du.w2 Ohd. dū. Opmerkenswaardig zijn de Onfra. vormen: cūon, lūonde, gescūe enz. (Van Helten, Anfr. Gr. § 16). Kon misschien uo voor vocaal in ū overgaan (cf. ook den bij Otfried eenmaal voorkomende datief hûe van huoh Braune Ahd. Gr. § 40. Anm. 1) en werd ûo (> uo+o bijv. in Onfra. cūon) dan op vormen als de nominatief kuo analogisch overgebracht? Indien de oude nominatief kuo naast den nieuwen *kûo bleef voortleven kon deze dubbelheid op de partikels huo: *hûo, tuo: *tûo overgaan. Deze hypothese is hier voorgedragen omdat zij het wellicht overbodig maakt spontane rekking van -uo tot -ûo te veronderstellen: deze laatste is echter ook niet onmogelijk (cf. Wilmanns I § 40, Braune Ahd. Gr. § 40 A. 4). Te vergelijken met de ontwikkeling van uo in auslaut is die van iu in auslaut (cf. § 19 3o Aanm.). Aanm. 2. Daar naast uw2 schoen ook het subst. uústır schoenmaker (echter enkel ironisch) voorkomt, zou men voor deze woorden misschien invloed van het Hgd.
Jozef Dupont, Grammatica van het dialect van Bree
kunnen vermoeden. Naast uw2 staat het regelmatige .n schoen. Voor de drie andere woorden spreekt alles tegen ontlening uit het Hgd. of Ndl.
(24)
24.
Echte Diphthongen A.
íi
cf. § 9.
B.
úu
cf. § 16.
Aanm. Het tweede lid (i of u) dezer diphthongen kan nooit in of w overgaan. [147]
(24)
24.a.
Diphthongen en Triphthongen met -naslag. A.
a Komt alleen voor in het tusschenwerpsel van pijn a !
B.
ā 1o
is: vroegere -ad- voor vocaal, of -ade- in auslaut: bā en verb. baden; gā en verb. gaden; begā en verb. begaden Mndl. bekaden. Het woord beteekent: 1) zich te buiten gaan bij om het even welke handeling,) zich beknoeien, vuil maken; lā subst. lade; vlā vlade.
2o
Ndl. aai in: bā baai (-stof, -tabak); pā en paaien,
Jozef Dupont, Grammatica van het dialect van Bree
tevreden stellen, sussen. C. è
cf. § 17.
(èí)
D.
is: vroegere d- voor vocaal, of de in auslaut (voor het voorkomen van cf. § 8): b en bidden Hgd. beten; i b ik bid, Hgd. ich bete; n meerv. van n d naad; dr meerv. van dr d draad.
E. é
(éí)
F.
is:
cf. § 18.
vroegere d- voor vocaal of de in auslaut: en bieden; i
b G. i
(ií)
H. íi
is:
ik bied(e).
b
cf. § 19.
vroegere íid- voor vocaal of -íide in auslaut: níi en verb. uitnoodigen; i níi ik noodig uit (voor het voorkomen van íi cf. § 9). [148] I.
is: vroegere d- voor vocaal of de in auslaut: r en raden; i r b subst. bode; R (dorp)
ik raad; Gruitrode
Jozef Dupont, Grammatica van het dialect van Bree
(voor J.
cf. § 15)
ó Komt alleen voor in het tusschenwerpsel ó ! Ndl. oei! synoniem van a ! is
K.
vroegere d- voor vocaal of de in auslaut:
L.
v r
en voeden; i v roede
uú
is
1o
ik voed(e);
vroegere uúd- voor vocaal of uúde in auslaut: luú. en verb. luiden; i luú ik luid(e); ruú vr. huidziekte Hgd. Räude.
2o
M. úu
(25)
(26)
25.
26.
Ndl. oei in het tusschenwerpsel fuú foei! cf. § 20.
Diphthongen met w2-naslag A.
aw2(aú)
cf. § 21.
B.
ow2(oú)
cf. § 22.
B.
uw2(oú)
cf. § 23.
Triphthongen met -naslag (reeds opgegeven in § 24a) A.
íi
cf. § 24a. H.
Jozef Dupont, Grammatica van het dialect van Bree
B.
uú
cf. § 24a. L.
C.
úu
cf. § 20.
Tweede Hoofdstuk Wijzigingen van betoonde klinkers en tweeklanken I. De Umlaut [143] (26)
26.
De Umlaut speelt in het dialect van Bree ongeveer dezelfde rol als in het Hgd. Men moet, zoals daar, twee perioden onderscheiden: die van den primairen en die van den secundairen umlaut. De vormen, welke in de tweede periode umlaut aannamen, bleven er in de Ndl. schrijftaal en de dialecten waaruit deze ontstond meestal vrij van: zij zijn eene der dialectische eigenaardigheden van het Limburgsch. De volgende tabel geeft, in overzicht, de ontwikkeling der umlaut-vocalen. Over den Umlaut in het algemeen vergelijke men Wilmanns I § 191 volg. 1o Korte vocalen.
Primaire Umlaut α) Onfra. a, dial. a
é (é2) §7. A. Somtijds i (ì) § 10. 2o a)
Secondaire Umlaut è §6.A.
Jozef Dupont, Grammatica van het dialect van Bree
β) Onfra. u
i (ì) §10, 5o I Wanneer na uitval der umlautbewerkende i, j nog een Brechungs-vocaal volgde, staat hier é (é) §7. D. I
γ) Onfra. u, o, dial. ó
i (ì) §10, 5o II Prim. en Second. Umlaut zijn niet te onderscheiden
δ) Onfra. u, o, dial. ò
é (é2) §7 D. II
ε) Onfra. ë, dial. è
é (é2) §7 C
[150]
(27)
Aanmerking 1. Bij β) is voor Onfra. u geen dialect-vocaal aangegeven die er de voortzetting van is: De woorden met umlaut hebben geene nauw verwante vormen zonder umlaut naast zich: bij de onzekerheid, welke heerscht in de ontwikkeling van Onfra. u, o dial. ó, ò kan men zelfs niet vermoeden welke de huidige voortzetting van Onfra. u zonder umlaut in deze gevallen zijn zou. Zooals bij β) uit den aard der zaak geen secundaire umlaut kon ontstaan, zoo kon evenmin bij δ) van primären umlaut spraak zijn. Aanmerking 2. Onfra. ë kon uit het Urgerm. alleen vóór Brechungs-vocaal overgeërfd zijn: vóór volgende i, j was idg. ë in i overgegaan. In het Onfra. kon dan echter ë door
Jozef Dupont, Grammatica van het dialect van Bree
analogie, verwisseling van uitgangen of door suffix-afleiding weer voor i, j komen te staan. In deze gevallen werd Onfra. ë in het dialect tot é, overal elders werd zij è. In navolging van het algemeen gebruik bij den umlaut van Wgerm. a werd deze latere inwerking van i, j op Wgerm. ë in §7. G. ‘secondaire i-umlaut van ë’ genoemd. Haar resultaat is identisch met dat van den primairen umlaut van a, zoowel in gerekten als in ongerekten vorm. (cf. §7 A, G, §8, 6o, A en G). Daar het ontstaan van Germ. i uit idg. ë door i-umlaut - de umlaut dien men, vergeleken met den hier secundair genoemden, als primairen i-umlaut van ë kan opvatten - buiten het raam deze studie valt, wordt hij niet opgegeven. Met de korte é vergelijke men de gerekte , íi. uit Onfra. ë gevolgd door i, j (verder 2o). [151] 2o Gerekte Vocalen.
(27)
Primaire umlaut α) Onfra. a dial. ā, ā.
Secundaire umlaut
Met stoottoon §8, 5o A §8, 3o Met sleeptoon íi. §9, 6o A Stoot- en sleeptoon zijn identisch Somtijds zoowel met stoot- als met sleeptoon (§11, 2o a)
Jozef Dupont, Grammatica van het dialect van Bree
β) Onfra. u, o dial. , úu
Met stoottoon §8, 6o D §8, 5o Met sleeptoon íi. §9, 6o D cf. §8, 5o Aanm. 1. In enkele gevallen íi. cf. §9, 6o D.α. Aanm. 2
γ) Onfra. ë dial. , .
Met stoottoon §8, 6o C Met sleeptoon íi. §9, 6o C Aanmerk. Voor den second.-umlaut van Onfra. ë geldt hetgeen bij de korte vocalen gezegd is (zie hooger 1o Aanm.) 3o Lange Vocalen en Diphthongen
α) Onfra. â, dial.
, úu.
Primair-Umlaut íi §9, 2o Somtijds §11, 2o b
β) Onfra. ô, dial. úu uit Wgerm. au
Umlaut: íi §9, 4o
γ) Onfra. û, dial. uú
Umlaut: íi §19, 3o b
δ) Onfra. uo, uit Wgerm. ô, Umlaut: dial.
Second.-Umlaut 2o
§8,
§11, 5o
ε) Onfra. au, ou, dial. oú
Umlaut: éí §18, 6o
ζ) Onfra. âw, dial. aú
Umlaut: èí §17, 2o en 1o Aanm.
Aanmerking. Afwijkend van het Hgd. kent het dialect twee verschillende perioden van umlaut van â. De
Jozef Dupont, Grammatica van het dialect van Bree
second.-umlaut heeft hier echter weiniger veld gewonnen dan bij de korte vocalen; cf. §9, 2o Aanm.1. en zie §8, 4o. [152]
II. De Brechung (28)
28.
Van het verschijnsel bekend onder den naam van Brechung (overgang van i in ë, van u in o vóór de Brechungsvocalen a, e, o) kent het dialect van Bree twee latere varianten. In aansluiting aan de benamingen ‘primaire’ en ‘secondaire’ Umlaut werd hieraan in §7B en §7D.I. de naam ‘secondaire Brechung’ gegeven. Zij vertoont zich het klaarst bij de Onfra. i, minder klaar bij den umlaut van Onfra. u. Zoo wordt Onfra. i gevolgd door i, j steeds i, ì daarentegen Onfra. i gevolgd door a, e, o, u steeds é, é2. Umlaut van Onfra. u gevolgd door i, j wordt i, ì (ontrond uit *ǘ), umlaut van Onfra. u gevolgd door i, j + donkeren vocaal wordt é, é2 (ontrond uit *ǜ). Bij de rekking van Onfra. i blijft het verschil zooals bij de ongerekte voortzetting van i: Gerekte i voor volgende i wordt Gerekte i voor a, e, o, u wordt stoottoon, íi. met sleeptoon.
; met
Gerekte umlaut van Onfra. u laat geen invloed van Brechungsvocalen zien. Aanmerk. Als Brechungsvocaal geldt ook - afwijkend van de oude Brechung
Jozef Dupont, Grammatica van het dialect van Bree
- de voortzetting van Wgerm. u, cf. §7 B.a. Aanm. 6. De volgende tabel vergelijkt de ontwikkeling van Onfra. i en umlaut van Onfra. u met en zonder secondaire Brechung: 1o Korte i en *ü Onfra. i gevolgd door i, j wordt i, ì §10, Onfra. i gevolgd door a, e, o, u wordt é, 1o é2 §7. B Onfra. *ü (umlaut van u) gevolgd door i, Onfra. *ü gevolgd door i, j + a, e, o, u j wordt i, ì §10, 5o wordt é, é2 §7, D.I 2o Gerekte i Rekking van Onfra. i gevolgd door i, j wordt §11, 1o
Rekking van Onfra. i gevolgd door a, e, o, u wordt stoottonig §8, 6o B; sleeptonig íi. §9, 6o B
[153]
III. De Verkorting (29)
29.
De verkorting in den gebruikelijken zin - namelijk het ontstaan van korte klinkers uit lange of uit tweeklanken speelt in het dialect eene zeer geringe rol. Verre van geheele seriën van woorden te treffen als in het Aalstersch (cf Colinet § 1), het Leuvensch (cf Goemans §30) en Tongersch (cf Grootaers §4), komt zij bijna enkel sporadisch voor (cf. beneden 1o). Daarentegen kent het Breesch een verschil van lengte, bij de korte en lange vocalen en bij de diphthongen, dat van het accent afhangt: onder stoottoon zijn deze korter dan onder sleeptoon. Dit verschijnsel dat in Hoofdstuk IV uitvoerig behandeld wordt gaat voor een aantal gerekte vocalen met eene verdere eigenaardigheid gepaard: de
Jozef Dupont, Grammatica van het dialect van Bree
stoottonige vocaal wordt opener, de sleeptonige wordt geslotener, zóó dat zij, van een eerst te vermoeden mid-vocaal uitgegaan, respect. low- en high-vocalen werden. Van deze qualitatief verschillende ontwikkeling, die klaarblijkelijk haren grond in het quantitatief verschil heeft, wordt in den 2o een overzicht gegeven. 1o Het ontstaan van korte klinkers uit lange klinkers of tweeklanken: a) In alleenstaande woorden Onfra.
ê (> Wgerm. ai)
Verkort tot è
in è t
adj. echt
§6.E.
Onfra.
ai
Verkort tot é (é2)
bv. vé2t
Ndl. vet
§7.E.
Umlaut au van Onfra.
Verkort tot é (é2)
bv. hé en hoofdje
§7.E.
Onfra.
io, ia
Verkort tot i (ì)
bv. ì.lik
elk
§10. 3o
Onfra.
î
Verkort tot i (ì)
bv. di t
adj. dicht
§10.4oa
Onfra.
iu
Verkort tot i (ì)
bv. slìts
2e pers. sg. §10.4ob van sluiten
Umlaut û van Onfra.
verkort tot i (ì)
bijv. kri en
kruidje
Onfra.
verkort tot ò
bijv. braambezie §12.5o brómbíir
verkort tot ó
bijv. mò.l maal (keer)
verkort tot ò
tòt
[154]
29.
Onfra.
â
uo
tot
Jozef Dupont, Grammatica van het dialect van Bree
§10.4ob
§14.6o
§14.3o
Onfra.
Onfra.
au
û
verkort tot ó
bóg2et
boekweit
§12.2o
verkort tot ò
kò t
kocht
§14.4o
verkort tot ó
bó.ŋird
boomgaard §12.3o
verkort tot ò
vò ti
vochtig
§14.5o
verkort tot ó
sókir
suiker
§12.4o
b) In bepaalde vormen: α) Onfra. â wordt steeds verkort wanneer w of j volgde: Bijv. *blâw- Ndl. blauw dial. blaw2 §12.1o *mâian Ndl. maaien dial. mè en §17.1o β) De volgende verba, wier stam op t uitgaat, hebben steeds verkorting in den 2. en 3. p. enkelv. indic. praes: I)
biít.ten bijten, smií.ten smijten enz: bìts, bì enz. cf §10.4o α Van deze verba heeft bovendien de 2.p. meerv. verkorting: g .bi gij bijt
II)
ten schieten g ten gieten sluú.ten sluiten en spruú.ten bijv.: ìts, ì , slìts, sli §10.4ob. Hier blijft de 2.p. meerv. onverkort: g . gij schiet
Jozef Dupont, Grammatica van het dialect van Bree
g .sluú.t gij sluit III)
héí.ten heeten zwéí.ten zweeten fléí.ten fluiten wíi.ten weten. Bijv. héíts hé van héí.ten heeten wé2ts we van wíi.ten weten. §7.E. Van deze verba heeft bovendien de 2p. meerv. verkorting zoals de 3p. enkelv. Bijv. g . hé gij heet (g . wé gij weet) Naast den analogischen 3p. enkelv. h . wé hij weet staat ook de voortzetting van het oude *weit: h . wéít Ook in het zwak praet. en het zwak partic.:praes. van zwéí.ten, fléít.en, héí.ten wordt éí tot é verkort: bij: zwé en, gezwé . Naast hé en gehé van heeten staan de sterke vormen h .t gehéíten
Jozef Dupont, Grammatica van het dialect van Bree
[155]
(29)
γ) De sterke verba der Vo klas wier stam op k of t uitgaat hebben in den 2. en 3.p. enkelv. en den 2p. meerv.praes.indic. korten vocaal tegenover den gerekten der Ndl. schrijftaal. Daar dit verschijnsel ook in het Mndl. en Middellimburgsch voorkomt (cf van Helten Mndl. spr. §184 en Kern, Sermoenen §206) kan men twijfelen tusschen behoud van oorspronkelijk korten vocaal (door syncope van de volgende e) en latere verkorting van reeds gerekten vocaal. Bijv. briks brikt 2.3.p.enkelv. van br .ken breken ìts i van .ten eten cf §10.1ob. De 2.p. meerv. luidt brèkt of brékt van br .ken breken, evenzoo è of é van .ten eten enz. Daarvan kan men brèkt opvatten als de voortzetting van *brëkd > *brëkad met vroege syncope; brékt enz. als latere verkorting van de ook voorkomende vormen br .kt > *brëkad enz. cf. §6B.b. Aanm. 2o. De qualitatieve verandering der klinkers onder den invloed van den stoottoon en den sleeptoon. In het dialect van vandaag zijn nog slechts vier parallelvormen voorhanden: stoottonige tegenover sleeptonige íi. en stootonige tegenover sleeptonige úu. Daarvan kunnen de twee eerste vocalen eenen viervoudigen de
Jozef Dupont, Grammatica van het dialect van Bree
twee laatste eenen tweevoudigen oorsprong hebben: (x) De niet-ontrondende dorpen in de omstreken van Bree (bijv. Bocholt op 4 ½ kilom. ten N-W) kennen nog zes vormen: :ìi.; :̀ ǖ́; :úu. Het Maastrichtsch kent bovendien nog: ā̀:ā. (beide uit gerekte ă) ei:ī. (Wgerm.î) :ū. (Wgerm. ô) ou:ū. (Wgerm. û) Daarentegen heeft het slechts ē:ē. (uit gerekten umlaut van ă en gerekten sec-umlaut van ë) tegenover breesch :íi. cf. Houben, Het dialect van Maastricht §49;116.8;126.b;130.1.;60;70. [156]
(29) Met stoottoon
Met sleeptoon
Rekking van Onfra e als prim. umlaut van ă geeft
§8.6oA
íi. §9.6oA
Rekking van Onfra i gevolgd door Brech-vocaal
§8.6oB
íi. §9.6oB
Rekking van Onfra ë gevolgd door i
§8.6°C
íi. §9.6°C
Rekking van Onfra u gevolgd door i,j
§8.6oD
íi. §9.6oD
Rekking van Onfra u of o
§15.3o
úu. §16.3o
Onfra. lange â
§15.1o
úu. §16.1o Aanmerking. Zoals bij den umlaut (waar zij alleen twee perioden onderscheidt) neemt ook
Jozef Dupont, Grammatica van het dialect van Bree
hier de Wgerm. â een bijzondere plaats in. De andere lange vocalen blijven onder stoottoon en sleeptoon qualitatief identisch.
IV. De Samentrekking (30) 30 Samentrekking ontstaat regelmatig in de verbinding voc.+d+voc., somtijds in die van voc.+g+voc., en sporadisch bij voc. + w,h + voc. 1o De verbinding voc.+ d + voc. kan hare d en den volgenden toonlozen vocaal verliezen zonder meer:
āde
wordt
de
wordt
ā
bijv.
zāl
zadel
§ 5.1o b
bijv.
v r
veder
§ 8.1o A.b.
Jozef Dupont, Grammatica van het dialect van Bree
de
wordt
e
bijv.
k
edik
§ 8.6o A.b
vrede
§ 8.6o B.b.
de
wordt
bijv.
vr
de
wordt
bijv.
pr ken prediken § 8.6o C.b.
íide
wordt
bijv.
díi
uit *dâdi; díi naast
ook
díij
uit *dâdi; íi naast
bijv.
blíi
íide
íi
deed
§ 9.2o infine
bleu
§ 9.4o a.
uit *blôdi hgd blöde verder alleen nog ríir kleermaker Mndl. scrooder íide
verder alleen nog
íi
bijv.
ì.nvaíi.men invademen §9.6oA.b.
íide
verder alleen nog
íi
bijv.
líi.
ledig
§9.6o B.b e id. C.b.
de
wordt
bijv.
w r
weer Hgd. wieder
§11.1ob
de
wordt
bijv.
fl r
vlier Hgd. flieder
§11.3o
de
wordt
bijv.
v r
voeder met naar
§13.1o
[157]
(30)
Verder nog m r moer (wijfje); g nsdi Woensdag; r r roer Hgd. Ruder; br r broeder
de
wordt
bijv.
r
ader met §15.1o naar
Verder nog bl r blaar Hgd. Blatter
Jozef Dupont, Grammatica van het dialect van Bree
úude
wordt
úu
bijv.
dúuren
dooren Hgd. Dotter
§16.3ob
2o De verbinding vocaal + d + voc. kan overgaan in voc. + j. + voc.; De verbinding voc. + d. + eind-e kan overgaan in voc. + j. Dit is de algemeene regel. Voor voorbeelden zij verwezen naar §24oa B,D,F,H,I,K,L,M. De verbindingen *èí (uit èíde) *éí (uit éíde) *ií (uit iíde) worden vereenvoudigd tot è (§17.2ob) é (§18.2o) i (§19.4o) Aanmerking:In hè conjunctief van hé2ben hebben Hgd. hätte is oude korte vocaal met d (> dd) tot een diphthong versmolten. Een paar woorden voor welke men dezelfde ontwikkeling kan vermoeden vindt men §17. 2od. Aanm. 3o De verbindingen aúd- en oúd- voor niet auslautenden vocaal worden aw2, ow2 evenals aúde en oúde in auslaut cf. §21.5o §22.5o Aanmerking: In haw2 praet. indic. van van hé2ben hebben is oude korte vocaal met d (>dd) tot een diphthong versmolten. (cf. echter ook §31 Aanm.)
Jozef Dupont, Grammatica van het dialect van Bree
4o Samentrekking van voc. + g. + voc. speelt in het dialect dezelfde rol als in het Ndl. ómhéínen Ndl. omheinen; éí.selik Ndl. ijselijk enz cf. §18.3o [158]
(30) Aanmerking: Voor vormen als h . h t, z t hij heeft, zegt, kan men in het dialect niet van samentrekking der twee vocalen spreken evenmin als bijv. voor te verg s Ndl. te vergeefs. Deze vormen hebben na regelmatige syncope van den onbetoonden vocaal hunnen stam-auslautenden medeklinker voor de t,s van den uitgang vereloren. 5o Behalve de oude syncope van h,w besproken in §9.1ob, en gevallen als st l staal (fra. acier) Ohd. stahal (§15.1o) komen enkel nog samentrekkingen voor als: líinen Ndl. leenen Ohd. lêhanên; sníi sneeuw Ohd. snêo ri en rijgen Ohd. rîhan; spi en spuwen Ohd. spîwan nhd speien; sni en sneeuwen Ohd. snîwan mhgd schneien; géihó:ŋer geeuwhonger Ohd. gâhi-: In deze vormen heeft de uitval van h,w geen wijzigenden invloed op de vocalen uitgeoefend. Jonge syncopen van j,w die o.a. in het Leuvensch plaats vinden (Goemans §31.3o en 4o) kent het dialect niet.
Jozef Dupont, Grammatica van het dialect van Bree
V. Vocalisering van Medeklinkers (31)
31. Behalve de vocalisering van de d,g welke steeds met samentrekking gepaard gaat kent het dialect ook die van l in de verbindingen onfra. ald; old; uld; (waaruit aúd en oúd ontstaan zijn cf §21.oa, §22.3oa) verder die van l in de verbindingen -alk -alf -alm -olk -olg -olf -olp -ols; die van n,m in een klein aantal woorden met -an, -am, -on, -un (cf § 21. 2ob en 3o §22.3ob en 4o) eindelijk die van in het woord té ir teljoor hgd Teller Aanmerking: In de aanmerk. op §30.3o wordt
[159]
(31) haw > hadde Ndl. had verklaard als ontstaan uit een vroegeren vorm *hade met vocalisering der d. In §21.4o daarentegen als samentrekking van *haúde (zoals bijv. kaw2 subst. > *kaúde Ndl. koude) dat zelf uit *hadda > habda onstaan was. Daar de tweede verklaring
Jozef Dupont, Grammatica van het dialect van Bree
alleen paralellen heeft, is zij wellicht de goede: zekerheid is hier wel niet te verkrijgen.
(32)
32
VI. Wijziging der klinkers voor r 1o Qualitatieve veranderingen die niet met rekking gepaard gaan: Vroegere opene e wordt a voor rt, rs, rr bijv. varsen meerv. verzenen Os. fërsna cf. §4.3o Vroegere geslotene e wordt voor rs, rt, rd bijv. v rst vorst Ohd. first cf. §14.2o Aanmerking: Bij de a uit openen e laten de voorbeelden toe met zekerheid rt, rs, rr als wijzigende verbindingen aan te zetten. Bij de ò uit geslotene e zijn de verhoudingen minder klaar: voor volgende rs zijn er zes voorbeelden, voor volgende -rr geene en voor -rt alleen smòren, indien dit woord zich tot het oude smërtan
Jozef Dupont, Grammatica van het dialect van Bree
verhoudt zoals in § 6.B.a. Aanm 3 vermoed wordt. Daarenboven zijn er twee voorbeelden van ò uit gesloten e voor -rd: dòrde derde en bòrd bord. Zij zijn uitzonderingen op den regel der rekking voor rd (cf beneden 2o) Vroegere ú (> Wgerm. î, iu of umlaut van û) wordt voor r bijv. d r adj. duur; m rken muurtje cf §11.4o Vroegere uú (Wgerm. û) wordt voor r bijv. b r boer; d ren verb. duren cf § 13.3o Vroegere a, o worden è, é2 voor r + conson. uitgenomen dentaal [160]
(32)
Bijv. è.rem adj. arm cf. §6.A. α. β; zé2rig(e) zorg cf §7.D.II α. β. 2o Qualitatieve wijzigingen gepaard met rekking: a) In woorden van germaanschen oorsprong wordt korte vocaal gerekt voor r + stemhebbende dentaal (d,n,l,z) Vroegere a wordt ā
Jozef Dupont, Grammatica van het dialect van Bree
bijv. vā.rt vaart Os. fard cf. §5.1od Vroegere ë wordt bijv. rd(e) aarde Ohd. ërda cf. §8.1od Vroegere ẹ wordt stoottonige of sleeptonige íi bijv. g rd(e) roede Ohd. gẹrta, gartia cf. §8.6o A.d. id. B.d. id. C.d. id. D. b en d bijv. gewíird geweerd partic. van weren cf. §9.6o A.d. id. D.d. Vroegere u (dial. ó) wordt bijv. w .ren Ndl. werden Ohd. wurdum cf. §13. 2o Vroegere i (dial. i) wordt bijv. h . w .r(d)t hij wordt Ohd. wirdit cf. §11.1od Vroegere u,o (dial. ò) wordt stootonige of sleeptonige úu. bijv. verm ren vermoorden Hgd. morden cf. §15.3od
Jozef Dupont, Grammatica van het dialect van Bree
bijv. múu.rd moord Ohd. mord cf. § 16.3od Aanmerking: Het eenige geval van rekking voor r + stemloozen dentaal is bā.rs baars. Dit woord vormt echter een sterk meervoud bārz(e), spreek bārz met stemh. medeklinker in auslaut, daar dit meervoud ook als collectief dienst doet evenals het enkelv. [bijv. d . zi bā.rs (enkelv.) d . zìten bārz(e) (meerv.) d . zi bārz(e) (collectief) - daar zit baars bijv. in dien vijver] kan men vermoeden dat de ā uit bārz(e) analogisch in het enkelv. bā.rs gedrongen is. [161]
(32)
b) In woorden van romaanschen oorsprong wordt korte vocaal gerekt voor r + stemh. dentaal en meestal ook voor r + stemlozen dent. Vroegere a wordt ā: bijv. kā.rt kaart; kwā.rt kwart; pā.rt part; tā.rt taart;
Jozef Dupont, Grammatica van het dialect van Bree
véiārts veearts ā.r(t)s- Ndl. aarts(voorvoegsel) cf § 5.1 o d Vroegere ë wordt
:
bijv. p .rs paars adj. Lat. persus cf § 8.1od Vroegere o wordt úu: bijv. súu.rt soort cf §16.3od Aanmerking: Zoals Dr. Goemans (§32) ook voor het Leuvensch opmerkt toonen de woorden van romaanschen oorsprong meer neiging tot rekking dan die van germaanschen oorsprong. Het dialect van Bree laat toe eene nog strengere scheiding te maken. Een enkel romaansch woord heeft - zoals de germaansche woorden - ongerekte o behouden voor -rt: pòrt Ndl. poort Lat. porta. Onzeker is kòrs koorts, Mndl. cortse
VII. Wijziging der klinkers voor andere consonanten (33) 33.
Jozef Dupont, Grammatica van het dialect van Bree
1o Voor alle gemouilleerde medeklinkers en voor alle gutturalen ligt de articulatie der korte vocalen een weinig hoger dan voor de andere medeklinkers, en neigt bovendien naar mixed. Bij i en ì, é en é2 is het verschil groot genoeg om het gebruik van afzonderlijke tekens te wettigen; bij de andere klinkers is het daarentegen zoo gering dat het onnoodig scheen de lectuur hierdoor te vermoeilijken. [162] 2o Het tweede bestanddeel der diphthongen aú, oú, uú dat in het algemeen slechts gedeeltelijke ronding heeft verliest deze bijna geheel voor , (gemouilleerde d,t)
(33)
Bijv:
knaú
knauwt
3.p.enkelv. tegenover aúd
oud
hoú
houwt
3.p.enkelv. tegenover hout
hout
benuú
benieuwd
tegenover uút
uit 3o Het laatste bestanddeel der triphthongen úu , uú , íi valt weg voor ,
Jozef Dupont, Grammatica van het dialect van Bree
(gemouilleerde d t) Bijv:
gúu
Ndl. gooit
2.p. tegenover gúu 11 enkelv.
1.p.enk.
Aanmerking: Waarschijnlijk moeten hier ook vermeld worden úuts núuts Ndl. ooit, nooit. Voor uú , íi bestaan geene zeker bewijzende voorbeelden. Men kan vermoeden dat de vormen luú , níi 3.p. enkelv. van luú. en luiden níi en *nooden (d.i. uitnodigen) uit *luú t *níi t > *luúdet, *níidet ontstaan zijn.
VIII. Rekking in gesloten lettergreep naar analogie van verbogen vormen en door zinphonetiek Deze rekking, welke eene eigenaardigheid van het Limburgsch is (cf. Grootaers, Inleiding. Leuv. Bijdr. VIII bl 106) vertoont zich:
34.34.
1o In verbogen vormen van substantieven en adjectieven: Bijv: 11
dā.k
dak
cf
Zo in het ms.; vrijwel zeker fout voor 3.p. enkelv. of 2.p. meerv.
Jozef Dupont, Grammatica van het dialect van Bree
§5.1°C
w .
weg subst
§8.1°C
bíi.r
bes
§9.6oA.c
smíi.d
smid
§9.6o B.c
bríi.d
berd. Hgd. Brett
§9.6o C.c
díi.r
deur
§9.6o D.c
st .l
steel
§11.1o c
kúu.t
kot
§16.3o c
(Voor gr .f grof
cf
[163]
(34)
Aanmerking: Uitzonderingen op deze rekking vindt men in §5 1°C Aanm. 2; §8 1°C Aanm 2 en §16 3°C Aanm.2., over de sleeptonige rekking in díi.r deur st .l steel cf §46 C II α Aanm. 2o In het praet. enkelv. der sterke verba IV en V bijv. i kā.m ik kwam, i gā.f ik gaf Aanmerking: In §5.1°C Aanm. 3 werd er op gewezen dat de hypothese der rekking naar verbogen vormen voor deze praeterita alleen, dan reden van bestaan heeft, wanneer de meervoudsvormen kā.men gā.ven oud zijn. Indien dit niet het geval zou zijn, kunnen deze vormen door zinphonetiek verklaard worden. Zie
Jozef Dupont, Grammatica van het dialect van Bree
§15.3o c)
verder hierover en over het pron. wā.t naast wat Ndl. wat §5.1°C Aanm. 3. De rol der zinphonetiek moet in 't algemeen wel van groot gewicht zijn geweest en men kan vermoeden dat zij, ook bij subst. en adj., den aanstoot gaf tot het algemeener verschijnsel der rekking door analogie.
IX. De svarabhakti 35. 35 De svarabhakti speelt in het Breesch ongeveer dezelfde rol als in het Tongersch (cf Grootaers §46) De ingeschoven vocaal is i voor gutturalen, e voor de andere consonanten. Svarabhakti ontstaat: 1o Tusschen l of r en consonant behalve t,d,s,z, a) In eenlettergrepige woorden met stoottoon of sleeptoon wè.rem warm stè.rik sterk ha.lef half èeri erg wèrem(e) warme halev(e) halve stèrev(e) ik sterf è.rig(e) erge Aanmerking: Het snellere tempo van den stoottoon maakt de svarabakhti-vocaal onmerkbaar korter, doch het onderscheid is zoo klein dat er een afzonderlijk teeken
Jozef Dupont, Grammatica van het dialect van Bree
niet voor noodig scheen. b) In tweelettergrepige woorden is de verhouding [164] dezelfde als in eenlettergrepige: hier komen echter ook steeds vormen zonder svarabhakti voor. Bijv: w .liken of w .lken Ndl. wolken hè.lepen of hè.lpen Ndl. helpen; èrger of èriger Ndl. erger; é2.rigel of é2.rgel Ndl. orgel; wé2.riken of wé2.rken Ndl. werken wèremen of wèrmen Ndl. warmen
35.
c) In meerlettergrepige woorden schijnt regelmatig geen svarabhakti te ontstaan gé2.rgelen Ndl. gorgelen; bòrgeméi.ster Ndl. burgemeester; hèrmeni harmonie; zì.lversmíid zilversmid Men hoort in deze vormen toch wel somtijds svarabhakti, maar alleen bij traagsprekende personen. 2o Voor het diminutief-suffix -ken staat slechtst sporadisch svarabhakti-vocaal: enkel twee voorbeelden zijn mij bekend: mèniken naast mènken Ndl. mannetje diminutief van man en Janiken naast Jè. en diminutief van Jan Jean12 3o Svarabhakti-vocaal staat ook voor het suffix -lik Ndl. -lijk en het suffix -nìs Ndl. -nis Bijv: gev elik gevoegelijk Ohd. gafuoglîh wií.selik wijselijk Ohd. wîslih; géí.stelik geestelijk Os. gêstlîc; dr fenès droefenis Ohd. gitruobnessi; begèŋkenìs begankenis (alleen met de beteekenis van zielmis die eenige 12
Opmerking langs de paragraaf: verkeerd is rest van bindvocaal.
Jozef Dupont, Grammatica van het dialect van Bree
dagen na de begrafenis plaats heeft; synoniem is uútvā.rt uitvaart) 4o Svarabhakti in den anlaut is mij alleen bekend in het woord geli adj. gloeiend [165]
Derde Hoofdstuk Medeklinkers in hoofd- en bijtonige lettergrepen In dit hoofdstuk worden de medeklinkers niet systematisch behandeld, zoals dit met de klinkers geschied is: alleen de afwijkingen van het Ndl. worden opgegeven
36. 36.
De mouillering wijzigt: A. de consonanten-verbindingen -nd, -nt, -ld, -lt voorafgegaan door i of é; -ld -lt voorafgegaan door è; -nd alleen dan wanneer è voorafgaat en nog een vocaal volgt. B. Onafhankelijk van de voorafgaande vocaal: 1o de vroegere verbindingen van n, nn, nd, nt, l, ll, ld, lt, d, dd, t, tt, w, j + vocaal + d of t 2o d, nd, (ld), t, nt, (lt) in de deminutieven der nomina welke op deze medeklinkers uitgaan 3o n in de romaansche verbindingen -nia, -nea 4o den ouden anlaut sk 5o s in deminutieven van woorden die op -st uitgaan 6o mouillering ontstaat in den sandhi bij t, d, s, z, n, l in anlaut na gemouilleerden consonant in auslaut. Eindelijk 7o komt in eenige alleenstaande vormen ook mouillering voor ( , , , )
36.A.
A. Voorbeelden: pi. pint pi. punt; bi bult; mi milt; ké kind; lé lint vé. vilt; gewé geweld; gè geld vè veld; stè stelt (subst) Met , uit voor vocaal:
Jozef Dupont, Grammatica van het dialect van Bree
i ersten onderste mi i mondig; ké er kinderen; é einde [166]
(36)
wé. il windel; lé. en lenden; gewé. i geweldig; gé. en gulden (subst.);
A.
hè i handig; verstè i verstandig; vè.lir velden (subst. meerv.) gè datief enkelv. van gè. geld (in de uitdrukking: manen van den gè = mannen van den gelde d.i. rijke menschen) lè > *lè e meerv. van la.nd land; wè > wè e meerv. van wa.nd wand Aanmerk.1 De verbinding -nd -nt -ld -lt worden nooit gemouilleerd na a, ó, ò bijv: man > *mande Ndl. mand, lan > lande datief van la.nd land (bijv. te platen lan = ten platten lande hón > *hónde meerv. van hó.nd hond; hoú.t hout Os. holt; o.wir schouder Ohd. scultara; de verbinding nt wordt nooit gemouilleerd na è bijv: vè.nt vent prezè.nt present, t .nt tent. Van -ènd- niet gevolgd door vocaal zijn mij geene voorbeelden bekend. In -è.nte- ontstaat geene mouillering, in -è. e- (waaruit è (e)) daarentegen wel. Aanmerk. 2 Uitzonderingen zijn: gè.len naast gè. en gelden infin; vé2.nen naast vé. en vinden, wé2.nen naast wé. en winden; bé2.nen bé. en binden; è.len schelden; mèlen melden; zé2.nen zenden. Een paar maal heb ik naast smé. en 2 smelten ook smé .lten gehoord. De 1. en 3. p. meerv. praes. ind. dezer verba zijn identiek met den infinitief. Naar dezen richt zich ook de 1.p. enkelv. praes. indic.: dus bé2n naast bé ik binde; i mèl ik meld enz. Voor den 1.p. enkelv. van gè.len gelden durf ik niet instaan, ik heb hem nooit van onverwittigde
Jozef Dupont, Grammatica van het dialect van Bree
Breeënaren gehoord. (cf ook Colinet §25.A. Aanm.1.) Men vergelijke met gè.len, gè. en gelden enz. de dubbele vormen der praet. en partic.: gòl (>*gòlde) naast gow2(> *gòlde) Ndl. gold gegò.len gego.wen (zelden) gegolden [167]
(36)
òl ow2 schold, ge òlen ge o.wen gescholden. Verder vormen nog
A.
uitzonderingen: het adj: Ndl. Sint Lat. sancti... en de vorm sìnder (bijv. Sinderkl s Sint Nicolaas) het verb. hì.nderen hinderen; de comparatieven mìnder minder dìnder dunder en dergl.; de nomina agentis mé2lder mulder molenaar, ìlder schilder en dergl. De afwijking zal regelmatig zijn bij de vormen met tusschengeschoven d als dìnder dunder mé2lder mulder. Vormen als ìlder schilder (naast é. schild) hì.nderen hinderen (naast i. irsten onderste) en wellicht ook sìnder Sint kunnen door mìnder enz. beinvloed zijn. Dan zou zich Si.nt naar Sinder gericht hebben. (voor dezen vorm cf. de volgende Aanmerk.) Aanmerk. 3 Wanneer na -nd -nt -ld -lt nog eene s staat hebben deze verbindingen geene mouilleering. Bijv: Kìndsgedéí en Kindsgedeelte; bìnds *bindes 2.p. enkelv. van binden; vìnds id. van vinden enz. Zoo heeft ook nooit mouillering het woord sì.nds Ndl. sinds waarnaar zich het ook voorkomende sì.nd = sinds schijnt gericht te hebben zoals sìnt sint naar si.nder (zie vorige Aanm. in fine) Aanmerk. 4 Mouillering hebben ook steeds de bijtonige lettergrepen - i , i ,i ,-i Bijv: duù. i duizend onfra. thusint; vi avond; líizi lijnzaad; liívi lijnwaad hgd
Jozef Dupont, Grammatica van het dialect van Bree
Leinwand; Hasi Hasselt (stad); Hā.mi Hamont (dorp); l .vi partic. levend; l .vi i levendig; blí.vi blijvend. enz. B.
B. 1o De hier te vermelden vormen zijn a) De 3.p. enkelv. en 2.p. meerv. indic. praes. b) zwakke praeterita en participia c) substantieven op en, en (Wgerm. -ida) d) eenige andere vormen
[168]
(36)
B.
a) De 3.p. enkelv. en 2. p. meerv. indic. praes. der verba h . g . méí hij gij meent; ií schijnt; wi wint 3.p.enk.; wé wint 2.p. meerv. gó gunt; la landt; pla. plant ró rondt; h haalt 3. p. enk. vi valt 2. p. m. bā baadt; v voedt; how houdt blaú blauwt; gúw gooit b) het zwakke praet. en partic. va en vatte geva gevat mā en maande gemā gemaand gó en gunde gegó gegund gela geland geka gekald (kalen = praten) geboú gebouwd c) substantieven op - en - en (Wgerm -ida) gríi en grootte bréí en breedte ri en rondte; gewén. en gewoonte geméí en gemeente flaú en flauwte gaú en gauwte h en holte d) enkele andere vormen: m munt (met rekking in open lettergreep) Ohd. munizza Lat. moneta gā gans Ohd. ganazzo onfra *ganato b beeld Os. biliþi; m maand Os. mânod; >
Jozef Dupont, Grammatica van het dialect van Bree
* e eend > *enede cf Ohd. enit mhgd Ente Aanmerking 1 De hier gegeven indeeling berust op het vermoeden dat de syncope van den onbetoonden vocaal wellicht eene der oorzaken van de mouillering is. Deze syncope heeft stoottoon gegeven aan al de hier opgegeven vormen, welke voor dit accent vatbaar zijn (dus bijv. niet aan pla. plant 3. p. enkelv. of 2. p.m. van planten en dergl. cf § 46 C II b. 3o) In de vormen gā ,m en dergl. (bij d) is korte vocaal gerekt in vormen *gānet *mǖnet die later syncope en stoottoon kregen. Het vermoeden dat de syncope invloed uitoefende op de [169]
(36) B.
mouillering zou vervallen indien er vormen voorkwamen met of welke oude lange vocaal en geene syncope hadden. Behalve het woord n naald zijn mij zulke niet bekend. In dit woord is -lde over e tot geworden zoals bijv. ook in w weelde (> w e> wēlede Ohd. wëlida). Nu werd er hooger, A. Aanmerk. 1., op gewezen dat in de verbinding ènte- geene mouillering ontstond, in de
Jozef Dupont, Grammatica van het dialect van Bree
verbinding ènde- daarentegen wel. De eerste kan nooit stoottoon hebben, de tweede wel. Mag men wellicht den samenhang van stoottoon en mouillering van de gevallen met stoottoon door syncope ook op die van stoottoon door apocope uitbreiden? Vormen welke op Wgerm. lange vocaal + nt, lt, (al of niet gevolgd door vocaal) nd, ld (niet gevolgd door vocaal) teruggaan zijn mij niet bekend. Aanmerk. 2 Duister is de mouillering in de participia praet. met Rückumlaut geka. gekend, ge a. geschonden; gebra. gebrand zij hebben sleeptoon zoals het subst. la.nd land en dergl., mouillering zoals het partic. gela geland > *gelanded dat steeds stoottoon heeft. De praeteria dezer verba zijn: i kan ik kende (regelmatige voortzetting van *kande zoals bijv. het meerv. han >*hande Ndl. handen) a. en ik schond (een oud*skanda moest * an geven zoals *kanda kan gaf; uit een vorm met dubbelen praet.-uitgang *skandede moest * a en met stoottoon ontstaan zoals la en > landede praet. van landen) i bra en ik brandde (daar deze vorm stoottoon heeft kan hij met la en op eene lijn staan en dus op een praet. *brandede van een zwak verbum *branden branen gevoerd worden)
Jozef Dupont, Grammatica van het dialect van Bree
Er schijnen hier analogie-werkingen in het spel te zijn: het blijft mij duister welke. [170]
(36) B.
2o Diminutieven van substantieven wier stam op t, nt, lt, d, nd, ld uitgaat pé en potje; li en lintje; ki en kindje líi en loodje; héí. en houtje; sè. en centje Aanm. Geheel alleen staat de eigennaam A en diminutief van An Anna. Men vergelijke vormen als tìnken tonnetje; kènken kannetje. Het subst. man Ndl. mand vroeger mande heeft regelmatig als diminutief mè en dat in eene periode ontstaan is toen de d nog gehoord werd. Is naar de hedendaagsche verhouding van man (> mande) tot mè en bij An het dimin. A en gevormd? Bevreemdend is dan de afwezigheid van den umlaut. Wellicht is het woord uit het Ndl. ontleend. Het regelmatige ènken Annatje komt ook voor, maar klinkt ‘boersch’ en is dus wel ouder. 3o Voortzetting van romaansche woorden op -nea, -nia Spā. en Spanje kerstā el kastanje órā. en oranje frā. il franje Aanm. In woorden als femií.li familie kenā.li
Jozef Dupont, Grammatica van het dialect van Bree
fra. canaille bā.li balie kel .zi collegie klé ā.zi kleedage petā.zi potage is geene mouillering ontstaan of de bestaande verwijderd. Jongere fransche ontleningen als courage, bouillon kent het volk niet. Wanneer zij voorkomen worden zij uitgesproken als in het fransch. De namen Júuzef Jozef en J zes Jezus worden nooit met uitgesproken. 4o Westgerm. sk Ndl. sch in anlaut luidt steeds Bijv. úun schoon p schaap l school me iín misschien. Dezelfde ontwikkeling vertoont sk voor den hoofdtoon in be t muskaat en be ií.t beschuit fra. biscuit. [171]
(36) B.
5o In de diminutieven der woorden op -st deelt de hare mouillering aan de mede. Bijv. bíi en beestje fíi en feestje kè en kastje van kast kast (daarnaast staan de vormen kas kèsken) pò en postje 6o In den Sandhi wordt anlaut t, d, s, z, n, l gemouilleerd na auslaut-consonant met mouillering Bijv: h ēt haalt niet gó úu (spreek gó úu) gunt zoo; wé ā.t wint laat l è.rev(e) laadt tarwe. 7o alleenstaande gevallen zijn: Mouillering van z in duú. i duizend (zelden duú.zi ) ró e ìp bloem fra. Rose d'Egypte; van s in Wií. āgen Wijshagen (dorpsnaam) Gúu ens
Jozef Dupont, Grammatica van het dialect van Bree
Goossens (familienaam) ke é2t fra. corset; rúup siroop Waarschijnlijk ook in ruú.t kalkoensche haan Hgd. Truthahn. Naast rúup siroop staat strúup: kan deze afwisseling naast een te vermoeden *strūthano (cf hgd Truthahn) den vorm ruú.thān in het leven geroepen hebben? Verder nuú íiri nieuwsgierig: re afti rechtvaardig. Het woord is waarschijnlijk *rechtshaftig cfr manhafti Ndl. manhaftig. ir a.nt naast sir a.nt fra. sergeant; Pe óŋkilen Portincula-feest Aanmerk. 1 hebben ook de fransche woorden: me iín machine eni génie endèrem gendarme elap jalappe ìst 1) juste Ndl juist 2) rechter fra. juge door volksetymologie bij het eerste gebracht. Verder aŋ Jean naast ja.n Jan; èf Jef naast júuzef Jozef; ewíil juweel [172]
B.
eluús jaloersch; kuú naast kuúst koest! Voor ildi Os. open plaats achter het huis (Schuermans Kalseide) en irníi.len monsterachtig mensch cf §9.1°C. Aanm 2 Germaansche woorden met zijn verder de waarschijnlijk uit het Hgd. ontleende fó en knoeien, haspelen hgd pfuschen; wa vr oorvijg Hgd. Watsche en kó emó m. hutsepot meestal fig. smerig boeltje (cfr. Münch Ripuarische Grammatik §107.6. kuržel, muržel =
Jozef Dupont, Grammatica van het dialect van Bree
Mischmasch, Kuželemuž = Gemisch von Kartoffeln und Stockfisch) Voor het tusschenwerpsel bā en zijne nevenvormen o cf §5.1 a.j Aanm. 1 Het tusschenwerpsel van spijt óŋ! Ndl. jongen! jongen! en het twijfelende a? Ndl. ja? worden soms neven jóŋ jóŋ! en ja! gehoord. Naast jókelen en ókelen staan ook óken óg2ilen; alle beteekenen schommelen schokken. Aanm. 2. Mouillering van d t vertoonen: ìtsen verb met knikkers schieten; ans Ndl. nochtans, gewoonlijk tans
37. 37.
De Klankverschuiving Het dialect kent de verschuiving van k in de volgende woorden: i ik; mi datief-akkusatief hgd mich; di id. hgd dich; ó id. hgd euch mhd iuwi ; oú. ook hgd auch en in het algemeen nederlandsche zi zich. (cf Grootaers §48) Somtijds hoort men wé2.li welk pron. (gewoonlijk wā.fir = wat voor) Aanm. 1 Met het hoogduitsch komt verder overeen de ontwikkeling van wgerm. sk in anlaut tot (36 B.4o) Voor andere conson. blijft s onveranderd. Een aantal vormen met Hgd. consonanten zijn waarschijnlijk ontleeningen: n líisi nalatig hgd nachlässig; é2nsi eenig hgd einzig; hìtst hitte
[173]
Jozef Dupont, Grammatica van het dialect van Bree
Hgd. Hitze; wiksen verbum.13 blinken wiks subst. blink Hgd. wichsen Wichs; fókszwa.ns kleine beenhouwerszaag hgd Fuchsschwanz biks ouwerwetsch geweer Ndl. buks hgd Büchse lebèndi adv. waarachtig hgd lebendig (cfr Grootaers §48.3o)
(37)
Aanm. 2. Twijfelachtig zijn sté2p stof onfra. stuppi msen stéí.n granietsteen, onfra. emicerio = semper? (cf V. Helten Anfr. Gr. Einleit. §6.β
(38.) 38
De sonoorklanken: A. r en l 1o a) r valt weg: in den auslaut van de woorden búu. waar Hgd. wo; d daar Hgd. da; hi.j hier cfr Hgd. hienieden; n naar; míi meer Ohd. mê, íi eer adv.; waníi wanneer íider eerder. Voor dè! ziedaar! mè, mā maar cfr. §6A.α.d. Misschien in het woord búu.nepé2t naam van eene publieke wandelplaats met bron. Het woord wordt ‘Booneput’ geschreven: is het misschien *borneput? Verder in ket r kwartier; remi Roermond (stad) gíitri Geertruide; p sken perzik; .pel aardappel Aanmerk.In d ròpers derwaarts dat Ndl. *daaropwaarts zou zijn (cf. de tweede lettergreep van héí.virs heimwaarts) schijnt de oude r behouden te zijn. Daarnaast staat d ir pirs d iròp en de corresp. vorm bij hi e hier is
13
Moeilijk leesbaar.
Jozef Dupont, Grammatica van het dialect van Bree
hi. eròpers Zijn deze uit *dârhëropwards *hīrhëropwards ontstaan? Vergelijk Hgd. hierher. De proclitische vorm ter Ndl. er behoudt steeds zijn r. Naast het gewone ómes jómes Ndl. immers > *êo-mêr hoort men zelden de oudere vormen ómırs jómırs b) r werd ingevoegd in: kirnā.li fra. canaille kirnā.li vúugel kanarievogel; kirstā. el kastanje kòrtilé2t fra. côtelette, sirti n.n satijn ırlòt fra. échalotte c) Omzetting van r14 heeft plaats gehad in: bòrsten bersten Ohd. brëstan; dòrsen dorschen Os. driskan; [174] vòrs versch Ohd. frisk; dòrden derde Ohd. dritto bòrst borst Ohd. brust
(38)
Verder in bìren branden Ohd. brinnan, wellicht in búu.nepé2t indien dit *borneput is cf. hooger onder a) en op Tongersch bue.n bron Os. brunno kirdií.t fra. crédit persiís Fr. prècis d) r staat in de plaats van l in .gerst ekster Os. agalstria; hèrentèrenhoú.t vlierhout Kiliaen holenterre hgd Holunder, meer gewoon is híi.lentíi.lenhoú.t met omgekeerde assimilatie; irmé naast ilmé schalmei e) omzetting van r - l zì.likir zurkel; é2.liger naast é2.rigel orgel dé2.leper naast dé2.repel dorpel; é2.lefer naast é2.refil schilfer; Tó.ŋilır naast Tó.ŋerl Tongerloo (dorp) m .lder merel; la.wilēr laurier; kırnèl kolonel; fırzèl filozel; biríil naast br r barier; fırnèl flanel 2o a) l viel uit in: as, ès als; bóg2et Bocholt (dorp) hèm (naast hèl) Wilhem 14
In potlood: + vocaal.
Jozef Dupont, Grammatica van het dialect van Bree
hgd Wilhelm tè ir teljoor hgd teller; grófi t giroffelbloem b) onorganische l hebben: lómir Ndl. lommer flewiín fluwijn fra. fouine; plemād(e) pommade kirstā. l kastanje frā. l franje plevè plavei fra. pavé c) l staat in de plaats van r in flambúus framboos aplikúus abrikoos; róntilóm rondom hgd rund herum Naast dó.ŋkır staat dó.ŋkıl Ndl. donker hgd dunkel l staat voor n in r .ŋılen regenen en z .ŋılen zegenen; é.ŋılblíik familienaam Ingenbleek e) dissimilatie van l en r cf 1oe15 [175]
39 39
B. m n
ŋ
1o a) m viel uit in boú.gird boomgaard (daarnaast bó.ŋird hgd Bungert) truúv(e) troef Lat. triumphus héí.virs heimwaarts; ò.lem molm subst. virò.lmen vermolmen firnasti slim (cf § 4.1o Aanm. 1) Hèl naast Hèm Willem hgd Wilhelm; hē.rvil armvol b) onorganische m heeft pómp .r naast pep .r papier c) m staat voor w, in pé2lem peluw mìspil wesp, waarschijnlijk *wispil (cf. Horn. Beiträge zür deutschen Lautlehre Giessen 1898) voor b in kèrmenā
karbonade
voor n in kezèrem kazerne; kezèm veertiendaagsch loon, loon, zakgeld Fr. quinzaine ó.mpā.r onpaar, ómbel fd onbeleefd voor nb wií.miren St. Jansbessen Os. wînberi voor nw mā(r) maar > ni wâri 15
e in potlood toegevoegd.
Jozef Dupont, Grammatica van het dialect van Bree
voor ndb mó.mir momboor Ohd. mundboro voor un mé 2stem mesthof Ohd. místunnea misschien ook in m stem moestuin of heeft dit woord jonge analogie naar het voorgaande? voor nd in ha.mpil handvol Aanm: Hoort het adj. milik walgelijk bij íi.vil euvel (stoottonige naast sleeptonige íi)? Dan zou het m voor v (b?) hebben.16 2o a) n viel uit in g r gaarne Os. gërno; la.nt r lantaarn; k rken kerntje korreltje b r beer (drek) Kiliaen bern; bìren branden Ohd. brinnan tw r.ingen tweernen en in sp ren snel stappen m ren rommelen, lawijd maken indien deze woorden aan Ohd. spurnan Os. murnan beantwoorden. Verder in ós ons begòs(t) en kòs(t) begon, kon Os. bigonsta konsta [176] liívi lijnwaad; líizi lijnzaad; wií.gerd wijngaard wingerd; gr mi toemaat, nagras hgd Grummet Ohd. gruonmâd
39
w rt, wòrt niet waar? naast w r n t? vir navegaar hgd Neber; é2l el Ohd. elina; lz(e) els Mndl. elsene Ohd. alusna; zéí.sig zeis os segisma; íivi evie (haver) Lat. evena Os. adj: evenin; l .ve i levendig ā.lik geheel Ohd. alung; né. neen b) onorganische n hebben: nó.ŋk oom fra. oncle (met de n van *mon oncle) líi.zi lijnzaad gr mi toemaat Ohd. Gruonmâd; lií.vi lijnwaad (cfr echter hgd Leinwand) h riŋkskeshoút naast h rikskeshoút hout van den hederik; tíin teen hgd zehe, .n schoen 16
Aanmerking is doorstreept in potlood.
Jozef Dupont, Grammatica van het dialect van Bree
naast uw2 hgd Schuh kr nsil kroezel Mndl. kroeselbesie; spr nsil sproet c) n staat voor ŋ in la.nsem naast laŋg2zem langzaam; voor m in ontré. omtrent d) omstelling van w2- n tot n - w2 heeft plaats gehad in rìnew ren fra. ruiner e) over vocalizering der n cf §31. 3o Over n cf. § 36 4o ŋ ontstond als weergave van fransche nasaal-vocalen bijv. tèŋ Martin; aŋ Jean; kilpèŋ Calepin. Onregelmatige ŋ hebben kòlmi èŋ fra. école moyenne r .ŋilen regenen z .ŋilen zegenen Voor ŋ uit ŋg2 cf §40. 2o [177]
40. 40
De explosieven. A: de gutturalen en g (spirant) 1o De oude g2 is bewaard gebleven a) Regelmatig in alle vormen met oude geminata (gg). brég2(e) brug Os. bruggia bag2(e) big Mndl. bagghe vlég2(e) vr. subst slimmerd cf Ndl. vlug Ohd. fluichi plag2(e) halsdoek noorw. plagg kleedingstuk (cf Idg. Forsch. 23. bl 369) i lég2(e) ik leg; de lég2s 2. p. enkelv.; lég2t hij legt, gij legt (spr. léks, lékt) lég2en leggen infin. en 1.3. meerv. praes. indic.; identische vormen heeft lig2en liggen: zég2en zeggen, wijkt alleen af in den 3. p. enk. z t > *sagit Aanmerk. 1 Waarschijnlijk moeten hier vermeld: stég2(e) adj. vlug (van jonge vogeltjes) cf. Ndl. stug? kag2(e) adj. met de
Jozef Dupont, Grammatica van het dialect van Bree
tegenovergestelde beteekenis van het voorgaande woord; ook met die van ‘onbeholpen, teer’ gezegd van menschen; kèg2(e) vr. oorvijg, bluts Aanmerk. 2 g2 staat waarschijnlijk voor k in brag2en naast braken verb. rondloopen leegloopen brag2(e) naast brak 1) Ndl. brak, spreurhond 2) ledigganger; krag2il vr en krag2(e) naast krak vr wagen, rijtuig of om het even welk voorwerp dat in slechten toestand is; synoniem is krā.kwā.gen Ndl. kraakwagen; óg2ilen naast óken Ndl. schokkelen smig2ilen naast smiken smullen. Verder staat big2il m. tegenover Ndl. bikkel Het woord betekent ook bijl en zal tot Ohd. bîhal in dezelfde verhouding staan als víg2il slecht mes, vig2ilen met een bot mes snijden, vijlen tot Ohd. fîhala vijl Zoo als krag2il tot krak staat wellicht het synonieme vrag2il vr. tot Ndl. wrak Het dialect gaat met het Ndl. in smókilen smokkelen tegenover Hgd. schmuggeln Aanmerk. 3. g2 uit k hebben bóg2et boekweit en bóg2et Bocholt (dorp). [178]
(40)
b) In de verbinding ŋg2 (> ng) wanneer deze in auslaut stond. (ŋg2 wordt in auslaut ŋk gesproken) ré.ŋg2 ring meerv. réŋ > *réŋge vr .ŋg2 wrong; spré.ŋg2 (m?) bron, bronachtige bodem Ohd. spring = bron (Het woord komt alleen
Jozef Dupont, Grammatica van het dialect van Bree
voor in de uitdrukking dèt ìs hi alem l spré.ŋg2 = dat is hier allemaal bronachtige bodem) ga.ŋg2 meerv. gèŋ > *gèŋg2e; stra.ŋg2 m. 1. grap, streek. 2. ruggegraat (rég2stra.ŋg2 ruggestreng) meerv. strèŋ onfra. *strang: ga.ŋg2 2. p. enkelv. imperat. van gúu.n gaan; jo.ŋg2 onverbogen vorm van het adj. Ndl. jong; la.ŋg2 id. Ndl. lang Aanm.g2 valt weg in den onbetoonden uitgang -iŋg2: kíi.niŋ Koning; húu.niŋ honig Ohd. honang oudijsl. hunang. Wanneer na -iŋg2 nog een afleidingssuffix staat blijft de g2 (en wordt k) kíi.niŋg2lik koninklijk kíi.niŋg2rií.k koninkrijk. Somtijds is de ŋ uitgevallen en de g2 (als k) gebleven: ā.lik geheel Ohd. alung híirik naast híiriŋ haring; p rik naast p riŋ *piering Ndl. pier 2o De oude g2 valt regelmatig uit wanneer na de verbinding ŋg2 een vocaal volgde: déíliŋ deeling. baŋ adj. bang Mndl. banghe; laŋ adv. lang Mndl. langhe: tóŋ tong; laŋ adj. vrouwel. enkelv. Ndl. lange; la.ŋen verb. langen d.i. geven i zéŋ de ziŋs h ziŋt > zinge zinges zinget 1.2.3. p. van zé.ŋen zingen; aŋst angst héŋst hengst onfra hengist; laŋst superlat. langst Aanm.De praeterital-vormen hiŋ hóŋ hing viŋ vóŋ ving; zóŋ zong enz. moeten ook hierbij gerekend worden. Zij kunnen uit vormen met onorganische e ontstaan zijn die wij voor de meeste andere sterke praeterita moeten aannemen. (bijv. búu 1. p. bood, de j kan enkel uit d
Jozef Dupont, Grammatica van het dialect van Bree
tusschen vocalen ontstaan) cf. V. Helten Mndl. Spraakk. §191. [179] (40.)
3o a) k viel uit in: lií.téí.ken litteeken Theutonista lijkteyken; mè.ret markt; Pé.ŋsten Sinxen Os. Pinkoston èsprès fra. exprès; misschien in sl nen slaan, kappen *sklunian (?) cfr Ndl. kleunen. Over tìspil > *t kirspel cf. §41.1oα b) k staat voor g in bl sbaú.k blaasbalg en balikenbri balgenbrij. Voor kvé 2 s waterhagedis cf §43 A.a.Aanm. k staat tegenover Ndl. g in zuú.ken zuigen Ags súcan; tegenover Ndl. h in kènep hennep Lat. cannabis; k heeft verder klií.stir Ndl. lijster Men hoort soms héklií.ster (> hég2-lií.ster d.i. heglijster) is misschien daarnaar, door verkeerde scheiding, de vorm klií.stir ontstaan? Indien bekókelen bedotten bij mhd kouckulâri Hgd. gaukeln dial. goú elen Ndl. goochelen hoort moet het hier vermeld. kìskenāden grappen subst. meerv. fra. gasconade De imperatief sta.ŋk sta! (naast sta.nd) is door ga.ŋk van gaan beinvloed. Met k uit Germ. h komen voor: fókszwa.ns korte beenhouwerszaag hgd Fuchsschwanz; biks oud geweer buks hgd Büchse (daarnaast regelmatig bé2s Ndl. bus donderbus) wiksen blinken hgd wichsen en wellicht jóksen jubelen, grappen vertellen hgd juchzen jauchzen (of hoort het woord bij Ndl. jokken?) Deze vormen zijn waarschijnlijk aan het Hgd. ontleend. Daarentegen schijnt niks niets (zelden nikses met dubbelen genitief-uitgang) > niwihtes inheemsch te zijn
Jozef Dupont, Grammatica van het dialect van Bree
4o a) g viel weg in: z t zegt 3. p. enkelv. *seget (cf. z .get = zegt het); gewoonlijk in s zóndes 's zondags en de genitief-vormen der andere dagen; zelden in s dā(g)s 's daags; verd digen verdedigen Os. dagaþingi Sermoenen bedegdingen.; oúst oogst Meestal17 in den 2. p. enkelv. der verba met langen vocaal [180]
(40)
of met tweeklank in den stam: krií(g)s van krijgen doú(g)s van duú.gen deugen; klā(g)s van klagen; vr (g)s van vragen. In een paar diminutieven éí(g)sken oogje; kr (g)sken kraagje en somtijds tusschen r en s: èri(g)sten ergste superl. virbìri(g)s 2. p. enkelv. van verbergen; è2ri(g)s id. van é2rigen schurgen kruien Verder nog in stiíbií.gil stijgbeugel; .lik iegelijk (verkort ìlik) tri l vr. fra. rigole (het artikel t is met het subst. versmolten.) en in de verbinding la.ŋg2 enóg naast la.ŋg2genóg lang genoeg (spr. la.ŋk enó en la.ŋk enó ) Aanm: De verba ri en zi en gaan terug op Ohd. rîhan sîhan tegenover Ndl. rijgen zijgen Het adj.-adv. kríi nauwelijks genoeg verhoudt zich waarschijnlijk tot Ndl. kregel (cf het afgeleidde kríitilik = kregel) als Mndl. wree tot Mndl. wreghe wrighe Ndl. wreef b) g staat voor d in: bií.gil buidel; éí.gil hgd Scheitel Ndl. schedel; k gil hgd Kittel Ndl. kiel; f .gelken hgd Fiegelchen Ndl. vedel ií.gil ijdel (met de beteekenis van vergeetachtig) díig(e) naast díi en díi Os. dâdi Ndl. deed en waarschijnlijk in m g(e) moede. Dit
17
Doorgestreept met potlood. Vervangen door: Bij volksmenschen dikwijls
Jozef Dupont, Grammatica van het dialect van Bree
woord zou door vr g(e) vroeg kunnen beinvloed zijn (cf. de Hgd. subst. Mühe Frühe) g staat voor h in girlúu.zi hirlúu.zi horloge
naast
Aanm: g tegenover Ndl. w hebben g jen Ndl. wieden Gloss. Bernense geden Ohd. jëtan; g nsdig woensdag (cf. Colinet §27.A.e Goemans §39 A.e. De vorm met g schijnt zeer verbreid te zijn cf. Holthausen P.Br.B.X.600; Allemannia 1899 bl 84.) g tegenover Ndl. k heeft .girst ekster Os. agalstria. Het subst. zw gil zwavel (diminut. met sleeptonige íi. [181]
(40)
zwíi.gilken zwavelstokje) heeft g zoals het Os. adj swigli glanzend en verhoudt zich tot Ndl. zwavel als kúu.gel (in kap en kúu.gel kap en keuvel) tot Ndl. keuvel, Hgd. Hügel tot Ndl. heuvel enz. (cf Wilmanns I §35) Zoals het adj. húug hoog heeft ook waarschijnlijk dríig Ndl. droog onregelmatige g (cf §9 4oα.Aanm.2.) Aanm. g ontstond uit het Wgerm. j na r in de woorden: bé2rig(e) Ndl. berrie en spé2rig (e) Ndl. spurrie; uit Wgerm. w na r in mé2rig (e) murw Ohd. marawi muruwi. Men vergelijke de Hgd. subst. Ferge Scherge, het verb. v rdè.lgen verdelgen mfra. fardiligon lat deleo en Hgd.
Jozef Dupont, Grammatica van het dialect van Bree
vormen als Käfig Minnig. Een onorganischen uitgang -igen hebben: vi igen meerv. van vi avond en duú i igen meerv. van duú. i duizend (cf. Sermoenen hundertg dusentech Kern §176; Gloss. Bernense dusentigste) B. De dentale explosieven
(41.) 41
1o a) onorganische t hebben astra.nt astrant fra. assurant; astra.nsi naast asra.nsi assurantie; strúup naast rúup siroop n sten niezen; dèstil korte bijl Ohd. dëhsala (cf. Kluge i.v. Deichsel 2.) (x)18; éígentlik eigenlijk víi.r mií.nentwil mijnentwil (d.i. wat mij betreft het woord wordt ook alleen gebruikt, zoals en met de waarde van Hgd. meinetwegen; dezelfde vorm bestaat van alle andere possessieven.) é2nigten naast é2nigen eenige h st m. aas (van het kaartspel) zwā.left zwaluw sm .left meluw; onzeker zijn wèreft werf Hgd. Werft (cf Kluge i.v.) é2.left onz. hooizolder cf Ndl. schelf engl. shelf, geno t genoeg (cf §12,2o) Met het artikel versmolten zijn: *ri l riool Fra. rigole; het woord luidt steeds tir l, tri l vr., met artikel de tir l, tri ōl; waarschijnlijk *kìrspel Ndl. kerspel Hgd. Kirchspiel: men kan vermoeden dat dit [182] woord te zoeken is in de uitdrukking: den híilen tìspel = de heele boel. Uit een nominat. met artikel t kìrspel kon tkìrspel verder tìrspel ontstaan.
(41.)
De uitstooting der r kan te danken zijn aan woorden als haspel haspel mìspel 18
Voor dit woord cf ook §53. Aanmerk.5.c.
Jozef Dupont, Grammatica van het dialect van Bree
mispel en dergl. Woorden met -rspkomen - zoveel ik weet - niet voor. In obliq. casus als *mét den híilen kìrspel kon dan de vorm kìrspel door den vorm tìspel vervangen worden. Het oorspronkelijke woord is te Bree onbekend: naar men mij verzekert is kirspel zeer gebruikelijk in de omstreken van Roermond. Het woord zou dus van daar in het dialect gedrongen zijn: zoo ware ook de ì verklaard tegenover het breesche ké2rik kerk Aanmerk. Eene bijzondere plaats bekleedt de invoeging van t tusschen w of en s. Bijv: nuúts genit. van nuw2 nieuw; blaúts genit. van blaw2 blauw; ruúts van ru.w ruw tèíts van tè taai Daarnaast staan ook somtijds de vormen zonder t: nuús, blaús enz. Misschien is de t op de volgende wijze te verklaren: van aú.d oud wiíd. wijd en dergl. luidt de genit. aús wiís of aúds wiíds. De twee eerste vormen kunnen uit *awes (>auwes > audes > aldes) en *wi es (>wiíjes > wîdes) ontstaan zijn zoals bijv. aw2 > aúde, wi > wiíde; de twee laatste kunnen met oudere syncope op aúd(e)s, wiíd(e)s teruggaan. Naar de dubbelvormen aús aúds (spreek aúts) kon naast blaús nuús ook blaúts nuúts ontstaan. Dezelfde verklaring is toepasselijk op den 2.p.enkelv. hoúts gúuts en dergl. (van howen houwen gúu en gooien) die zich naar bl ds, b ds van bl en bloeden b en bieden kunnen gericht hebben. Hier
Jozef Dupont, Grammatica van het dialect van Bree
dient echter opgemerkt dat noch *hoús *gúu s noch *bl s *b s meer voorkomen [183]
(41) b) t viel weg: in het enkelvoud van een aantal praeterita: begòs(t) begon, kòs(t) kon dòrs(t) durfde mò (t) mocht, zó (t) zocht kò (t) kocht bra (t) bracht da (t) dacht gelòf(t) geloofde m s(t) moest wós(t) wist mi tò (t) mij docht dò (t) deugde za (t), la (t) zegde, legde
1o
In het meervoud verschijnt hier steeds de t Verder viel t weg in: gès gist Ohd. jëst en het verb. gèsen gisten (X)19; smòren smerten (gezegd van den blikaars: cf §6 B.α.Aanm. 3) bóg2esk k boekweitkoek bóg2esm l boekweitmeel; misschien in húu.lduúv(e) boschduif dat *holtdûve zou kunnen zijn. Aanm. 1 Naast kast Ndl. kast staat kas (cf. echter got. kas = vat Os. bîkar bijenkorf) Het woord puúz(e) vr. dikke kwast is wellicht een nevenvorm van Ndl. puist cf. Hgd. bausback: met opgeblazen kaken. Aanm. 2 Alleenstaande uitval van t in sandhi-verbindingen vinden we in: das dat is wās wat is; wāfiren wat voor een; wābl ft wat belieft (cf §53 Aanm 1.A.) c) t staat waar men d verwacht in: g tighéíd goedigheid; l vi i levendig vri ilik naast vrin ilik vriendelijk; bruú.ten meerv. van bruú.t 19
Voor gèsen cf §43 D.g.
Jozef Dupont, Grammatica van het dialect van Bree
bruid; lúuten adj. van lood looden; kruú.tenkōk kruidkoek; riŋil ten meerv. van riŋil t fra. reine claude; baten verb. baden betten; kamer ten meerv. kameraden é. en subst. meerv. schilden; gr ten subst. meerv. graden (ook de vorm met d komt voor) bló.nten verbogen vorm van bló.nt blond; glā.ten id. van glā.t glad; zā.ten id van zā.t zat; w .rten naast w .ren meerv. van w .rt of w .r enkelv: werd, werden Verder hoort men soms ratikāl naast radikāl radikaal [184]
tìspet ren naast dìspet ren disputeeren. 1o
d) t ontstond uit k: in zwè.ntsen slaan afranselen Hgd. schwänzen jè.ntsen herhaaldelijk janken, doen janken Voor deze vormen cf Kluge i.v. schwanz en zie ook §5.1oα.γ.Aanm 1. De t van deze vormen kon ook uitvallen (cf §53 Aanm.5.)
2o
a) d( ) vallen uit α) spoorloos: in de verbindingen: lange vocaal + d + vocaal bij een gering aantal woorden bijv. zā́l zadel w r weder Men vindt ze alle aangegeven in §30.1o en de §§ waarnaar daar verwezen wordt. in de verbindingen nd + e: bijv: lan datief van la.nd land; han > *hande meerv. van hand; vè ir velden subst. meerv.; gewé i geweldig; n > *n e naald; ké. ir kinderen; > * e eend. in de verbinding rd + e enkel in de volgende woorden: verm ren vermoorden; b ren boorden verb; v ri vaardig; g .riŋen Gerdingen
Jozef Dupont, Grammatica van het dialect van Bree
(dorp); w .ren worden; w .ren werden; .rbíi.r aardbezie; .rapel aardappel Aanm. 1 nd blijft meestal voor volgende r,l zoals in het Aalstersch (cf Colinet §7 B.d.) bijv. ha.ndilen handelen (daarnaast echter verhè. ilen verhandelen) wa.ndilen wandelen a.ndir ander; wó.nder wonder. rd blijft in alle niet geciteerde woorden: bijv. rd(e) aarde p rd(e) meerv van p rd paard Verder blijft rd in de zwakke praeterita bijv: sp rden spoorde; m rden moordde Aanm. 2 Alleenstaande gevallen van d - uitval zijn: hì.men hemd; g(e) naast gd(e) eg Os. egida [185]
(41.) 2o
bèm meerv. van bamd beemd; héíbríi.d hoofdberd d.i. plank aan het hoofdeinde van het bed of aan de voorzijde eener kar. héíkíis *hoofdkaas d.i. geperste kop. In gèlen gelden en de overige in §36 A. Aanm 2. geciteerde woorden β) De verbinding lange vocaal of diphthong + d + e wordt voc. diph. + wanneer zij in auslaut staat, voc, diph+ e wanneer nog een consonant volgt. Bijv. gā en gaden; lā lade; h in hoeden verb; h meerv. van h d hoed Aanm. Uitzonderingen zijn behalve de vormen waar d spoorloos verdwijnt (onder α) - de woorden: vā.dir vader
Jozef Dupont, Grammatica van het dialect van Bree
m .dir moeder waarnaast de weinig deftige vormen vā. ir en m . ir; de vorm m r Ndl. moer beteekent alleen wijfje van dieren; in de vormen .dir ieder b .dilen bedelen; r dilik redelijk éíndilik eindelijk; dādilik dadelijk zal de volgende r,l de d beschut hebben zoals in het Aalstersch īder ieder (Colinet §27 B Aanm.1) De vormen bl di bloedig núudi noodig bewijzen reeds door de afwezigheid van den umlaut dat zij onder Ndl. invloed staan; twíiden tweede d pden diepte en dergl. staan onder systeemdwang. Zonderling is de afwezigheid van het woord zuiden: men bezigt ó.nder onder en wanneer men het begrip nader bepalen wil spreekt men het woord zuiden uit als in het Ndl. dus met in het dialect niet voorkomenden vocaal. d blijft nog in kìskenaden fra. Gasconade plemad(e) fra. pommade b) epenthesis van d vindt plaats tusschen l, n, r en den vroegeren uitgang -*re vuúldir vuiler comp.; mé2ld r mulder, molenaar vìld r vilder subst.; kléí.nd r kleiner zw .rd r zwaarder; iíd r eerder míi.dirj ri meerderjarig; géí.ndirlé geenerlei a.ldirlé allerlei vè.ldir meerv. van vè.l Ndl. vel. m .ld r > *m .lre (met metathesis) Ndl. merel kì.ndir [186]
Jozef Dupont, Grammatica van het dialect van Bree
(41)
> *Kinre Kinroy (dorp) Aanm. 2 Het dialect heeft geene d in .men n .men iemand niemand, evenmin in mé.rigen morgen. Driík Drik is door verkeerde afkorting uit *Héndríik Ohd. Heinrîh ontstaan cf Ndl. Dirk
(42.) 42
C. De labiale explosieven 1o a) p uit b vertoonen aplikúuz(e) abrikoos petik fra. boutique (in den híilen petik fra. toute la sainte boutique); waarschijnlijk pri in i g v(e) er de pri van ‘ik geef er de brui van’ Men voelt het woord als id. met pri Ndl. prij zonder zich rekenschap te kunnen geven van den samenhang b) de oude verbinding -mb blijft mb in den absoluten auslaut (in pausa en voor consonanten behalve b d wordt b als p gesproken) ka.mb kam subst. meerv. kèm > *kèmbe i ké2m > *ké2mbe ik kam verb.; kró.mb krom; vrouwel. enkelv. króm > *krómbe Ndl. kromme ka.mbrā.d kamrad spr ka.mprā.t Aanm. Een paar woorden veronderstellen oude dubbelvormen met b en p: zoo kó.mp vr kom van het kanaal Mhd. kumpf tegenover kóm Ndl. kom > *kombe. Het meerv. van kó.mp in kó.mpen. Verder stì.mpel m. poot van een stoel naast het synoniemen stó.mp Ndl. stomp subst. tegenover Hgd. Stümmel verstümmeln (cf Kluge i.v.) c) epenthesis van p hebben:
Jozef Dupont, Grammatica van het dialect van Bree
pì.mpstéí.n puimsteen Ohd. pumiz (het woord doet denken aan pì.mpken deminut. van pó.mp pomp; de pì.mpstéí.n ligt meestal aan den pó.mpstéí.n (pompbak) Met het woord ha.mpil vr. handvol vergelijke men Hgd. Hampfel en Mumpfel. Na de assimilatie van -nd aan de volgende f viel in [187]
(42.)
den vorm *ha.mpfil ofwel de f uit: zoo ontstond ha.mpil, ofwel de p: zoo ontstond ha.mfil Het verbum verha.mpilen = eenen hond, eene kat een jong vogeltje en dergl. bederven door ze te veel in de hand te nemen is waarschijnlijk van hampil afgeleid. cf echter Hgd. Hampelmann 2o a) b uit p vertoonen: bòdiŋ pudding; abil r schapulier; naast pró.ŋken pronken staat bró.ŋkapil pompoen b uit m hebben: be t muskaat be iín naast e iín misschien; bedéí.nen naast medéí.nen Ndl. meteen (alleen in de betekenis van dadelijk) cfr. Mndl. albedalle en andere composita met albed-, Gloss. Bernense bit: met, id. in de Sermoenen en den Aiol. Verder besn ten bekoopen > misnieten afgeleid van het simplex -nieten (in genieten) Aanm. De woorden è.rebéí.d ā.mb stemmen met Ndl. arbeid, aambeeld overeen. b) b viel uit in de uitdrukking: wal naast wallè wā.blè wābl ft Ndl. wat belieft. in mó.mir momboor (= voogd) wií.mir wijnbessen Os. wînberi
(43.) 43
De spiranten.
Jozef Dupont, Grammatica van het dialect van Bree
A.
A. De spiritus asper wordt overal gehoord zoals in het Ndl. behalve in de volgende gevallen: a) Voorvoeging van h hebben: húu.ven oven; h r en naast r en oordje (met de betekenis van niet meer gangbare koperen munt) h st aas (van het kaartspel) hè.revil armvol (met h naar ha.mpil handvol?) cf. het Aalstersche rfel (Colinet §39.A) waarschijnlijk ook hān m. in de uitdrukking: h . h t den hān; den hān ìs aan h m = hij heeft den *haan, de *haan is aan hem d.i. hij mag het eerst spelen, hij is er aan, d.i. hij mag het eerst spelen, hij is er aan, het is aan hem. Het woord is waarschijnlijk het voorzetsel ān aan als substantief gebruikt cfr het Keulsche Ahn = Anwurfstelle beim
[188]
(43)
kegeln (König Wtb. der Kölner Mundart)
A.
20
Aanm.1. Het dialect gaat met het Ndl. in hāgedìs hagedis, híi.kil Ndl. hekel (alleen in i hé2b ir den híi.kel ān = Hgd. es ekelt mir) tegenover Gloss. Bernense egedisse hgd Eidechse, Gloss. Bern. ekel Hgd. Ekel. Het woord hāgedìs maakt echter den indruk Ndl. te zijn, men moest umlaut verwachten. In de omstreken kent men tis en ktis voor hagedis (voor de k cf Ndl. ekster Os. agalstria Maeseyck kster, Bree .girst). Nu heet te Bree 20
Potlood: invloed van: hij is altijd haantje voorop.
Jozef Dupont, Grammatica van het dialect van Bree
eene soort waterhagedis met zwarten rug en rooden buik: kvé2s (spr. kfé2s) Is dit misschien eene omvorming van ktis met de bijgedachte aan vé2s = visch? Tegenover Ndl. hoozen staat het gelijkbeteekenende íizen onoorsch. ausa. Aanm.2. De voorvoeging van h is waarschijnlijk op de volgende wijze te verklaren: woorden met oude h in anlaut kunnen deze verliezen of behouden na de n van het bepaald of onbepaald artikel (cf c)) bijv: en huú.s of en uú.s een huis; ān den huúz(e) of ān den uúz(e) aan den huize d.i. thuis. Deze dubbelvormen konden naast den úu.ven den oven ook den húu.ven doen ontstaan. Hetzelfde geldt van de andere woorden; bij hè.rvil armvol zal bovendien ha.mpil handvol medegeholpen hebben. b) h valt weg in den anlaut van bijtonige silben bakes bakhuis en bakkes, wé2.rikes werkhuis ké2.rikef kerkhof vrií.tef vrijthof; sla tes slachthuis, búu.tiram boterham, éí.k nken eekhoorntje (Gloss. Bernense reeds: ecorn) wìlem Wilhelm (naast de vormen Hèl Hèm Hèlemes Wilhelmus) in gòds (h)íiren nām in Gods Heeren naam Verder in de enclitische vormen em hem ìn, en hun r, ir haar [189]
Jozef Dupont, Grammatica van het dialect van Bree
(43) A.
Aanm. Van deze vormen kunnen het jonge sla thes en wé2.rikhes nog met h gesproken worden. De pronomina hem hìn hir behouden steeds hunne h wanneer zij niet enclitisch, dus met emphasis gebruikt worden. Overal waar de h verdwijnt blijft hare Sandhi-werking; hierop maakt de dorpsnaam bóg2et Bocholt (Os. Bôkholt?) eene - mij onverklaarbare - uitzondering. Men vergelijke ook de ontwikkeling van li ām Ndl. lichaam > lîkhamo. Een vorm als duúves > duivehuis d.i. duivenkot en verbindingen als i hé2b(e) em ik heb hem; i zég2 (e) em ik zeg hem vormen geene uitzondering zij volgen den Sandhi-regel §53.C.3o c) h valt weg in den anlaut van hoofdtonige silben: somtijds in stad(h)uús stadhuis; l ven(h)íir Lieve(n) Heer d.i. kruisbeeld, en zoo, facultatief, na de toonlooze artikels en een, den de, den (mannelijk) Bijv: ān den (h)uúz(e) aan de huize d.i. thuis (cf. hooger a) Aanm. 2)
B.
B. de gutturale spiranten (voor g cf §40) a) de van *s uit Germ. sk wordt nooit gehoord zij werd dan ook niet meer geschreven. Germ. sk in anlaut werd cf §36.B.4o b) Een klein aantal woorden hebben uit Germ. k men vindt ze in §37 c) Regelmatige uit Wgerm. h in auslaut heeft de imperatief zií. zie! van zien; ook van het verb. subst. luidt de imp. 2.p.
Jozef Dupont, Grammatica van het dialect van Bree
enk. zií. waarschijnlijk naar zií. van zien. De gelijkheid der infinitieven z .n zien = z .n zijn zal dezen analogie-vorm hebben doen ontstaan. Ook de imperat. 2.p. d . doe van d .n doen heeft zich naar zií. zie! gericht. d) t ontstond regelmatig uit -ft zoals in het Ndl. bijv. gra t gracht On. gröptr zi ten zuchten hgd seufzen enz. [190]
(43)
Hierbij moet waarschijnlijk vermeld worden het verb. i tiren = den avond bij een buurman
B.
gaan doorbrengen (allen in gebruik bij de boeren) Het woord kan van eenen comparat. *iftir- afgeleid zijn cfr. den got. superlatief iftuma = nabij en de verwante vormen got. aftar aftuma Ndl. achter westvl. bachten Voor Ndl. bruiloft Mndl. brulogt zegt men bruú.left of bruú.li t voor Ndl. schoft óft of ó t voor schoften alleen o ten; voor Ndl. of Mndl. ofte òf en ò (zelden); naast gesti t gesticht (subst.) sti ten stichten staat de plaatsnaam t stift Het Stift; Ndl. gift Mndl. gichte luidt enkel gìft. Het praet. van déí.pen doopen luidt steeds déí.pden (middellimb. dochte gedocht) het praet. met rückumlaut van geléí.ven gelooven steeds gelòf(t) (tegenover kò (t) Ndl. kocht) e) t viel uit in: ref ri rechtvaardig lef ri lichtvaardig re afti *rechtshaftig = rechtvaardig
C.
C. De palatale spiranten
Jozef Dupont, Grammatica van het dialect van Bree
a) ontstond in de verbindingen lange vocaal + d + vocaal cf §30.2o b) epenthesis van hebben vlúu naast vlúu vloo lúu naast lúu looistof hgd Lohe; strúu Ndl. stroo; niet in kuw2 koe c) j viel af in ómes naast jómes Ndl. immers > êomêr sirvét fra. serviette; truúv(e) troef fra. triomphe D.
D. De dentale spiranten a) De verbaal - abstracta geloú.ps geloop ged ns gedoe geg ns van gaan en dergl. zijn uit oude genitief-verbindingen als v l geloú.ps veel geloops (cf. zúuv l zég2ens zoveel zeggens, en r g ns een uur gaans en dergl.) geabstraheerd. Zoo ook uitdrukkingen als t ìs tens 't is etens(tijd); t ìs lúu.tens 't is lotens(tijd) d.i. er wordt gelot. Dezelfde verhoudingen bij g ti héíds goedigheid cf te v l góti héíds te veel goedheid
[191]
(43)
Een genitief als ts Ndl. iets is v ls in de uitdrukking v l en v ls te v l = veel en veel te veel. Is de s van béíds in de uitdrukking: van béíds ka.nten = van beide kanten ook al genitief-s op te vatten? De uitdrukking van w rs ka.nten = *van weders kanten d.i. van beide kanten zal door de voorgaande beinvloed zijn. Het tijdsadv. déks naast dék heeft alleen de betekenis van soms, somtijds, misschien: dék die van dikwijls en die van soms, misschien. Paragogische s hebben verder úuts núuts ooit, nooit: nā.ks naakt (cfr. Ndl. genit.-verb blootshoofds?) Zij is regel in de diminutieven der woorden op gutturaal kr ( )sken kraagje b ksken boekje In die van woorden op andere consonanten
Jozef Dupont, Grammatica van het dialect van Bree
komt zij niet voor: alleen bìtsken naast bi en Ndl. een klein beetje en het zelden voorkomende méí.dsken meisje (gewoonlijk m g en van māgd) vormen uitzondering. Het eerste is wellicht door tskens dimin. van ts iets beinvloed; het tweede is duister. Aanm. De verklaring van het Tongersche gū́te éts = goed(ig)heid door Dr. Grootaers (§53.D. 1o voetnota) schijnt onvoldoende. In het aangehaalde citaat is heleghetse veel meer op te vatten als heleghet 3.p.enkelv. van het verb. heiligen + se (pronomen) b) s in den anlaut heeft sm .l ft Ndl. meelm meluw Ohd. miliwa (voor den uitgang -eft cfr. zwā.left zwaluw) ruúthān kalkoensche haan Hgd. Truthahn. (anlaut -st werd wellicht naar de dubbelvormen strúup rúup siroop) Voor snātsen: hgd naschen cf §5.1oα γ Aanm Omgekeerd staat naast snuú.t snuit het kinderwoord nuú en snuitje neusje. c) Behalve nuú en snuitje (onder b)) staat nog mé2t rd [192]
(43)
zonder s tegenover Ndl. mutsaard cfr. Ags. mot spaander Door haplologie schijnt s
D.
uitgevallen te zijn in Si.nt rv s Sint Servaas. De verkorting van sirv s is v s: is misschien in eenen vorm als sìntirv s naast v s den oorsprong van
Jozef Dupont, Grammatica van het dialect van Bree
sì.ntir (bijv. in sì.ntirkl s, sindirkl s Sint Nicolaas) te zoeken? d) Metathesis heeft waarschijnlijk plaats gehad in den 2.p. enkelv. van het zwak praet. der verba wier stam op d uitgaat: bl dsden > bl dedes van bl en bloeden h dsden van h . en hoeden enz. Naar bl dsden en dergl. konden dan van howen houwen gúu en gooien - (welke reeds in den 2.p. enkelv. indic. praes. door de vormen van bl en en dergl. beinvloed waren cf §41.1o α Aanm.) de vormen hoúdsden gúudsden ontstaan. Eindelijk konden zich de vormen van andere verba aansluiten: bóksden van bóken bukken; l vsden van l ven leven; bewā.rsden van bewā.ren bewaren enz. e) s tegenover Ndl. z hebben: varsen Ndl. verzenen onfra. fërsna; húu.rsil horzel; b .sen meerv. van b .s Ndl bies, biezn. De twee eerste woorden hebben regelmatig stemlooze s behouden voor volgende n, l zoals bijv. Ndl. hersenen. Voor b s bies heeft het Gloss. Bernense bisse, dat wellicht uit *bisne ontstaan is met metathesis bij Ohd. binuz Hgd. Binse. Zoo ware ook de s van het breesche woord regelmatig (cf Franck. i.v. bies) Naast em staat sem Ndl. adem Naast wā.sem ook wā.zem Ndl. wazem; voor Ndl. bessem bezem kent het dial. alleen bèsem Is smis vr Ndl. smidse een oud *smissmet -ss- uit -đđ- zoals wìs vr. teen (cf. got. widan = binden) > wiđđ- of is het uit *smidse ontstaan? Anlaut -s heeft gewoonlijk de 2.p. meerv. imper. sékt! = hoort eens hier! en de 2.p. enkelv. imper. ség2 (e) = zeg eens! [193]
Jozef Dupont, Grammatica van het dialect van Bree
(43)
De andere vormen van zég2en zeggen hebben steeds z. Waarschijnlijk speelt de emphasis eene rol [cf het vermoeden van Prof. Colinet voor t rven = durven §27.B.c).3) van Dr. Goemans §39.B.c) γ) en Dr. Grootaers §52 B. 1og] f) z uit vroegere d hebben: zwā.rz(e) vr. zwoord Hgd. Schwarte Onfr. *swarda; rz(e) vr. Ndl. schaard scheur Hgd. Schark onfra. *skarda (*skardia?) b rzi *boordig (in b rzi v .l Ndl. borende vol) waarschijnlijk ook in fl rz(e) = oorvijg cf. Ndl. flarde ofriesch flarde = lap en vergelijk de semasiologie van lap = 1o lap 2o oorvijg Duister is górzen verb. hard regenen; moet het hier vermeld worden? g) z tegenover Ndl. s heeft z kel sikkel Naast het verb. gèsen Ndl. gisten (ook = snel opkomen hard loopen) staat de vorm gèzen; naast bìsen hard loopen [cfr. biízen Ohd. bîson, de spreekwijze as éín kuw2 bìst stikt d a.nder den start òp = als eene koe bijst (het op een loopen zet) steekt de andere den staart op, verder het subst. bìs cf bìz(e) vr. varkensstaart, zelden koestaart] staat de vorm bìzen. Deze vormen met z zijn wel op de volgende wijze te verklaren. van bìsen luidt het zwak praet. regelmatig bìzden zooals bijv. van lòsen lossen lòzden; daarnaast staan verba als biízen met het praet. biízden Naar deze twee laatste vormen kon naast het praet. bìzden ook de analogische infin. bìzen ontstaan. Het zelfde geldt van gèzen naast gèsen. Dit laatste was zelfs in de plaats van *gèsten Ndl. gisten getreden naar de proportie
Jozef Dupont, Grammatica van het dialect van Bree
h) z uit latijnsche g hebben klé ā.zi kleedage vri ā.zi *vrijage ké irā.zi *kinderage en dergl.; kel zi college men zi manège [194] E. E. De labiale spiranten a) f viel uit in g (f) mi geef mij; waarschijnlij in stií(f)góm stiefvader (> *stiufguma? Os. guma = man) Verder in een groot aantal vormen voor dentaal: stiísil stijfsel; l .sten liefste; brā.sten braafste en dergl. superlatieven; genitieven als wat lēs wat liefs; te g s te geefs = gratis: kalsvléís kalfs(vleesch); 2.p. enkelv. de riís *schrijfs bliís *blijfs geléísten *geloofs du; éres *erfs bedìres *bederfs; adj. als hèresen kíis herfsche (kaas); subst. hé2rest herfst. Verder in bìsték biefstuk. Het praefix ā.f af luidt dikwijls ā. voor anlaut b bijv: ā.br .ken afbreken ā.blií.ven afblijven Waarschijnlijk hebben
Jozef Dupont, Grammatica van het dialect van Bree
hier vormen als āv gen afvegen meegewerkt welke uit āv(e)v gen > āvev gen ontstonden. Voor d,t viel f uit in: héíd hoofd Ohd. houbit; h t heeft 3.p. enkelv. Aanm. Er werden hier een aantal vormen met f aangezet waar deze eerst door den Sandhi uit v ontstaan was. Het is bij deze vormen niet uit te maken of de uitval voor of na de Sandhi-werking plaats had; men vergelijke d) b) f ontstond uit v in: Fiktir naast Viktir Victor pò.lfir pulver (onder invloed van sò.lfir sulfer?) fi úul 1) viool 2) viooltje; f .gil vedel Hgd. Fiegelchen; firnìs vernis; fèrme èl vermicelli fl r 1) vlier 2) violier Is de f van fl .remuús vledermuis; firnafti vernuftig; fíirti veertig fiífti vijftig oud of jong? Na de partikel èn, en hebben de twee laatste woorden steeds v Regelmatige verscherping voor nasaal of liquida
Jozef Dupont, Grammatica van het dialect van Bree
hebben: gafil gaffel hgd Gabel; snafil Ndl. snavel [195]
(43) E.
klèfiren klautern cf. vlaamsch klavern; toú.firen tooveren cf. onfra. toufreres: venefici; waarschijnlijk ófil schoffel Ohd. scûvala; ìfil deugniet schoft (bij Ndl. schoft dial. schuiver?) Als compromis-vormen moeten gelden t fil tafel w fil wafel. Zij hebben langen vocaal zoals de woorden met v zonder syncope, daarentegen f zoals de vormen met syncope (cfr. de tongersche vormen tòfel wafel met korten vocaal) c) v ontstond uit w in zwā.left zwaluw smē.left meluw; Flemiín Wilhelmine verder door Sandhi uit v > w in gèrefkā.mir gerwkamer d.i. sakristij (het woord komt zelden voor) en vormen als h . ríift hij schreeuwt, vèreft verwt d) v viel uit in: z(e) euzie engl. eaves got. ubizwa; waarschijnlijk
Jozef Dupont, Grammatica van het dialect van Bree
in dāz(e) vr. bruine paardenvlieg Gloss. Bernense dauese vel wespe = oestrum, Theutonista id. = eyn ossenvliegh (x)21 Uit lìvevrow2 Lieve Vrouw ontstond lìvrow2 door haplologie Aanm. Over uitval van v of f cf hooger a) Aanm. e) v ontstond uit f in: vir é2t fourchette; uit w in v . wij; héí.virs heimwaarts; lií.vi d lijnwaad; virè ti waarachtig; in den anlaut vr > wr bijv. vréŋen wringen vrií.ven wrijven vraŋ vr. subst. Ndl. *wrange d.i. konijnenpijp waarschijnlijk bij wringen; verder in íiv(e) eeuw íivi eeuwig; zíineven meerv. zenuwen; líiv(e) leeuw; spríiv(e) spreeuw; ríiven schreeuwen [196]
(43) w v(e) weduwe; míiven Meeuwen
E. 21
Of pā.pekìl vr. vrucht van den spilboom hierbij behoort of bij §40.4oα (uitval van g) is onzeker. Het tweede lid is waarschijnlijk Ndl. keuvel breesch kúu.gil (kap en keuvel = kap èn kúu.gil) Men vergelijke den ripuarischen naam pāfemøtsxe (d.i. papenmutsje Münch. Gr. der Rip. Mundart bl. 130) en het ndl. kardinaalsmuts.
Jozef Dupont, Grammatica van het dialect van Bree
(dorp) tíiven Teeuwen (eigennaam) míives Meeuwis (eigenn.) spè.rever sperwer; vèrev(e) verw; tèrev(e) tarwe Aanm: w wordt nooit v in líiwè.rik leeuwerik f) w blijft behalve in de onder c) en e) geciteerde vormen: bijv. wé2sp wesp; wìspilen fluisteren engl. to whisper. Zij viel uit in è.rt erwt; k d kwaad kā.m kwam, bóg2et boekweit; w deman weduwman; z(e) euzie got. ubizwa Verder in de oude -wa stammen als g .l geel kā.l kaal; zoo ook in ā Ndl. schaduw en z n Ndl. zenuw (cf echter ofriesch sinu) misschien in tès vr (struú.se fliŋke tès = struische flinke vrouw indien dit got. taíhswa = rechterhand is (Sermoenen: tesewe) Na vocaal in sníi sneeuw hgd Schnee; spí en spuwen Ohd. spîwan; sni en sneeuwen Ohd. snîwan g) w ontstond in: janewā.ri Januari; fìbrewā.ri Februari; la.wel r laurier; Lewi Louis Lewìs Louise; virdèstrew ren Lat. destruere rìnew ren met metathesis uit fra.
Jozef Dupont, Grammatica van het dialect van Bree
ruiner waarschijnlijk ook in kawelé2l Caulille (dorp) [197]
Vierde Hoofdstuk De klanken der toonlooze en bijtonige lettergrepen 44.44.
De betoning. I Het silbenaccent (x)22 Het silbenaccent van het Breesch en dat der Limburgsche dialecten in 't algemeen is geheel verschillend van het nederlandsch: het is daarentegen identisch - ten minste wat de onderscheiding van accentsoorten betreft - met de betoning van het Ripuarisch. De verdeeling der accenten op bepaalde vormen is, reeds in na aan elkaar grenzende streken van Limburg, zeer verschillend. Zoo zal men bij eene vergelijking der volgende §§ met de uiteenzetting van Dr. Grootaers (§54 volgg) een groot aantal vormen vinden, welke in het Tongersch sleeptoon, in het breesch daarentegen stoottoon hebben. Tot het Maastrichtsch, en nog meer tot Ripuarisch, is de verhouding omgekeerd: daar hebben een tamelijk groot aantal vormen stoottoon welke te Bree sleeptoon hebben.
[198] 22
Voor de volgende §§ werden, behalve de studie van Dr. Grootaers, nog geraadpleegd: K. Nörrenberg Ein niederrhein. Accentgesetz. P. Br. Beitr. IX (1884) bl 402 volg.; Em. Maurmam Gramm. der Ma. von Mülheim an der Ruhr Leipzig 1898; Jos. Müller, Untersuchungen zur Lautlehre der Ma. von Aegidienberg Bonn 1900; F. Münch Gramm. der Ripuar-fränk Mundart Bonn 1904; Jac. Ramisch Studien zur niederrhein. Dialectgeographie Marburg 1908. Verder voor de phonetische zijde nog: J. van Ginniken S.J. Grondbeginselen der psychol. taalwetenschap Leuv. Bijdr. VII en de bespreking van dit werk door. Prof. Colinet: ‘Analyse d'un Essai de synthèse psychologique de la science du langage’ Le muséon VIII no 1-2 1907 (gebruikt in den overdruk); Rousselot Principes de phonétique expérimentale I, II Paris 1897-1908; Edw. Wheeler Scripture The Elements of Experimental Phonetics New York 1902 (daarin bl. 513-16 samenvatting der studies over het litausch en lettisch accent van Gauthiot en Schmidt-Wartenberg. Sievers Grundzüge der Phonetik 5te aufl 1901; Jespersen Lehrbuch der Phonetik Leipzig 1904.
Jozef Dupont, Grammatica van het dialect van Bree
(44)
In de volgende regels wordt de phonetische zijde van het vraagstuk om licht te begrijpen redenen - slechts kort behandeld. De onzekerheid die hier heerscht laat voorlopig geene fijnere analyse toe. Bij de beschrijving der accenten waren mij bijzonder nuttig de studies van Dr. Grootaers en van Jos. Müller (cf. vorige bladzijde voetnota). Prof. Ed. Sievers in Leipzig was zoo goed de gewonnen resultaten te onderzoeken: van zijne opmerkingen is voor meer dan een punt gebruik gemaakt. Aan Prof. H. Hirt in Leipzig heb ik nadere inlichtingen en literatuur over het litausch accent te danken. Meer gewicht dan op de phonetische zijde werd op de historische gelegd. Het voorkomen der verschillende accenten is, in het Breesch, niet zoo onregelmatig als in het Tongersch, alhoewel nog een groot aantal vormen duister blijven. Ook hier hebben de studies van Dr. Grootaers en Jos. Müller groote diensten bewezen.
(44.) A.
A. Het intensiteitsaccent (cf Dr. Grootaers §54. A.) Het dialect onderscheidt twee variëteiten: den sleeptoon en den stoottoon. Iedere variëteit heeft twee onderverdelingen welke in de volgende regels als a en b aangegeven worden. a) Sleeptoon a. Dit accent kunnen enkel lange vocalen of diphthongen hebben. Onder diphthongen wordt hier ook verstaan de verbinding van voc. + liquida of nasaal. Een voorbeeld is de nomin. enkelv. glā.s Ndl. glas: De klank begint tamelijk zwak, neemt gelijkmatig toe in kracht tot op ongeveer een derde zijner lengte en verloopt dan langzaam met gelijkmatig afnemende kracht
Jozef Dupont, Grammatica van het dialect van Bree
[199]
(44)
A.
De curve der intensiteit is ongeveer de volgende: Deze betoning is dus zoo goed als identisch met den Tongerschen sleeptoon en kan ook vergeleken worden met hetgeen Sievers (Phonetik §591-94) ‘schwach geschnittenes Accent’ noemt. Afwijkend van het Tongersch - ook van het Maeseycks en Sittardsch - wordt in het Breesch nooit een tweede Gipfel aan het eind gehoord, tenzij wanneer men traag sprekende personen in het belachelijke wil trekken. b) Stoottoon a. Betroffen kunnen worden alle lange vocalen, alle diphthongen [in denzelfden zin als onder a)] en alle korte vocalen + stemhebbende consonanten of verbind. van stemh. consonanten. De klank wordt met volle kracht begonnen, behoudt deze gedurende ongeveer een derde zijner lengte, schiet dan op eenmaal naar beneden om dan aan het eind nog eens, bijna onmerkbaar aan kracht toe te nemen. Dan wordt hij plotseling afgebroken. De curve der intensiteit is ongeveer de volgende: Behalve den bijna onmerkbaren tweeden gipfel is dus dit accent het ‘stark geschnittene’ van Sievers (§590). Deze tweede Gipfel valt bij lange vocalen en diphthongen nog in deze zelf, bij korte vocalen + stemh. consonanten valt hij in den consonant. Tusschen de twee Gipfel in, wordt de stemspleet verengd, echter niet [zoals Nörrenberg (Anzeiger f.d. Altertum XIII bl 379-80) en J. Müller (§2) aannemen voor de door hun beschreven dialecten]
Jozef Dupont, Grammatica van het dialect van Bree
volledig gesloten (x)23 Men zal opmerken dat hetgeen hier over den [200]
(44) Breeschen stoottoon gezegd werd, bijzonder zijne ‘Zweigipfligkeit’ veeleer schijnt overeen te komen met eene varieteit van den Tongerschen sleeptoon (cf Grootaers §54. A. ‘... in sommige gevallen, wanneer de uitspraak bijzonder slepend is, wordt dat “langsames decrescendo” onderbroken en komt er nog een tweede kleinere gipfel bij: deze wordt waarschijnlijk veroorzaakt... door eene verenging van de stemspleet...)
A.
De tegenspraak is echter slechts schijnbaar: de volgende woorden van J. Müller schijnen mij volkomen op de het dialect toepasselijk. Nadat hij den ripuarischen stoottoon beschreven heeft, komt hij (2§ in fine) tot het besluit dat dit accent - door Nörrenberg stoottoon genoemd - om zijne “Zweigipfligkeit” beter met den naam “circumflex” bestempeld word en gaat dan voort: “Doch muss man sich hüten ihn mit dem in nachlässiger Aussprache häufig hervortretenden zweigipfligen accent mit schleifender Betonung zu verwechslen, für die man auch “circumflectiert” sagt: bei dieser liegt gleichsam eine Zerteilung der Länge in zwei Längen mit zwei Expirationsgipfel hervorgebracht vor’. Hieruit blijkt dus dat er twee geheel verschillende ‘circumflectierte 23
Jos. Müller (2§) beschrijft den ripuarischen stoottoon (door hem ‘circumflectierter accent’, door Nörrenberg ‘gestossener Accent’ genoemd) op de volgende wijze: ‘So vereinigt die circumflectierte Betonung “in sich” exspiratorisch Haupt- und nebenictus. Der erste exspirat. Gipfel ist stärker betont als der zweite... Bei nicht aufmerksamer Beobachtung erscheint dieser erste Gipfel bei den langen vocalen als der einzig wahrnembare Laut, der zweite Gipfel ist bei diesen ein reducierter Klang, nur bei aufmerksamer Beobachtung hörbar... die stärkere Betonung, der höher gegriffene Ton, energischere Articulation sind die auch dem weniger aufmerksamen Beobachter auffallenden Merkmale diesen circumflectierten Accents.’
Jozef Dupont, Grammatica van het dialect van Bree
Betonungen’ te onderscheiden zijn: het ‘zweigipflige accent mit schleifender Betonung’ of de sleeptonige circumflex (d.i. de variant van den Tongerschen sleeptoon waarvan hooger spraak was: eene betoning die het breesch niet kent) en de stoottonige circumflex (de ‘gestossener Ton’ van Nörrenberg de Tongersche (?) en Breesche stoottoon, Müller's ‘circumflectierte Betonung’).(x)24 Müller's ‘Zerteilung der Länge in zwei Längen’ [201]
(44). laat ik voor zijne rekening.
A.
Een voorbeeld van den stoottoon a is glāz(e) meerv. van glā.s glas c) Sleeptoon b. Betroffen kunnen worden: korte vocaal + stemloozen consonant. Dit accent komt slechts in een gering aantal woorden voor, die alle tweesilbig zijn. Een voorbeeld is di.k r comparatief van dik dik. De betoning van dit woord is te vergelijken - in muzikaal en in exspiratorisch opzicht met die van het Tongersche woord mè.ske diminut. van mè.s mes. De intensiteit der twee silben is nagenoeg dezelfde: de klank begint tamelijk zwak, neemt gelijkmatig toe tot aan de k en 24
Men vergelijke hetgeen Scripture bladz. 513 - 16 (naar experimenteele onderzoekingen van Schmidt - Wartenberg en Gauthiot) opgeeft voor de litausche en lettische accenten:... two forms of accented syllables being distinguished: the broken or rough (‘gestossen’) and the slurred or soft (‘schleifend’)... In a curve of the lithuanian bū́ti (figure 337) the broken tone ū́ shows greater intensity at the beginning followed by a sudden fall and then by a small recovery near the end of the ū́ due to a slight aspiration, after which the vowel stops abruptly;... a curve for bũdas shows a similar condition for the slurred tone ũ without the final aspiration and with a more gradual ending. En verder... the ‘stosston’ breaks the vowel or diphthong into two parts by means of an energetic explosive utterance of the second part... This ‘stosston’ is probably an incomplete glottal catch... De woorden ‘gestossen’ en ‘schleifend’ welke tusschen haakjes staan, zijn van Scripture: Wij hebben dus hier ook een ‘zweigipligen Stosston’ naast eenen ‘eingipfligen Schleifton’ - verhoudingen als in het Breesch, naar mij Prof. Hirt verzekert.
Jozef Dupont, Grammatica van het dialect van Bree
even gelijkmatig af in de volgende silbe -ir. Men zou zeggen dat het de sleeptoon a is, maar over twee silben verdeeld. In eenlettergrepige woorden komt deze betoning niet voor: dit is wel de meest karakteristieke afwijking van het Tongersch, waar talrijke éénlettergrepige woorden uitgaand op korten vocaal + stemloozen consonant sleeptoon kunnen hebben. (zoo bijv. mè.s Grootaers §54.B. Aanmerk.) d) Stoottoon b. Betroffen worden alle korte vocalen + steml. conson. in auslaut of voor volgende silbe behalve in de gevallen waar sleeptoon b heerscht (cf §46B) Verder alle korte vocalen + rs, rst, rt wanneer [202] (44)
A.
tusschen r en s, t nooit geen vocaal gestaan heeft (zoo bijv: dòrs dorsch 1.p. enkelv. van dorschen, stèk stok.) Over dit accent valt weinig te zeggen: het is het gewone accent derzelfde woorden in het beschaafde Ndl., het ‘stark geschrittene’ accent van Hgd. woorden als Fass, hat enz. (Sievers §590-93). Psychologisch staat het bij den spreker op eene lijn met den stoottoon a zoals de sleeptoon b op eene lijn met den sleeptoon a. Bij de woorden met korten vocaal + rs, rst, rt moet streng gescheiden worden tusschen diegene waar vroeger een vocaal tusschen r en s, t stond en die waar dit niet het geval was.
Jozef Dupont, Grammatica van het dialect van Bree
Ik voer een paar uiterlijk identische vormen aan: 2.p. enkelv.
van dòren durven
eigennaam tegenover knórs Gors
2.p. enkelv.
knóren knorren
hart
subst. hart tegenover wart
3.p. enkelv.
waren warren
kars
subst. kaars
2.p. enkelv.
aren scharren
dòrs
ik dorsch
górs
tegenover dòrs
tegenover
ars
De woorden welke links staan hebben stoottoon b (uitspraak als in het ndl) die welke rechts staan hebben stoottoon a. In dòrs van dòrsen dorschen neemt de kracht gelijkmatig af, in dòrs van dòren durven gaat zij op het einde der ò met een ruk naar beneden om in de r weer eventjes te stijgen. Door de vergelijking dezer beide vormen komt de zweigipfligkeit van den stoottoon a bijzonder klaar aan het licht. Aanmerk. Sleeptoon a en sleeptoon b worden beteekend door een punt achter den vocaal of diphthong bijv. glā.s Ndl. glas di.k r compar. dikker hoú.t hout, bréí.d breed. Bij de diphthong met , w- naslag wordt het punt echter na het eerst bestanddeel geplaatst (in inlaut en auslaut) bijv: bi. bij (praep) nu.w2 nu. Stoottoon wordt niet beteekend tenzij in de woorden op -rs -rst -rt, bij welke tusschen stoottoon a en b moet onderscheiden worden. In deze woorden blijft stoottoon b onbeteekend; voor stoottoon a wordt een streepje onder de r geplaatst: bijv. i dòrs ik dorsch, de dòrs 2.p.enk. v. dòren durven [203]
(44)
Jozef Dupont, Grammatica van het dialect van Bree
B.
B. Het muzikaal accent. a) sleeptoon a In muzikaal opzicht schijnt deze betoning identisch met die van den Tongerschen sleeptoon (cf. Grootaerts §54.B) Uitgaand van eenen lagen toon, die lang aangehouden wordt, stijgt men - meer geleidelijk dan met eenen sprong - ongeveer eene terts hooger. Van de twee graphies door Dr. Grootaers voorgeslagen:
komt mij de eerste voor het Breesch als de beste voor, ik zou zelfs geneigd zijn in plaats van de ♪ eene te schrijven. b) Stoottoon a Ook hier komt ons dialect met het Tongersch overeen. In een woord glāz(e) meerv. van glā.s glas, glijdt de toon van een tamelijk hoog uitgangspunt op eens naar beneden. De verhouding der deelen onder elkander schijnt mij dezelfde in muzikaal opzicht als in het opzicht der intensiteit (cf A.b): de hooge toon duurt ongeveer een derde van de geheele lengte. Er dient hier echter opgemerkt dat de stoottoon a soms voorkomt met stijgenden toon onder den invloed der zinsbetoning, en dat de intervallen tusschen zijne twee bestanddelen ook veranderlijk zijn. De volgende woorden van Jos. Müller (§2) komen mij vóór dit feit in het licht te stellen:... musikalisch (unterscheidet sich der circumflectierte Ton) dadurch, dass bei ihm
Jozef Dupont, Grammatica van het dialect van Bree
die Stimme von einem stark hervorgehobenen hohen (oder tiefen: dies richtet sich nach der musikalischen Wortbetonǔng innerhalb des Satzes, da die Stammsilben in der Frage den Tiefton, sonst den Hochton trägt) Anfangstone plötzlich um dasjenige Intervall herab - (oder herauf) geht, (um welches, je nach der Satzbetonung, [204]
(44.)
B.
der Ton von der einen Silbe zur folgenden herab oder herauf geht (oder ging)... ... De woorden ‘oder ging’ zijn door J. Müller tusschen haakjes gezet omdat - zoals hij verder uiteenzet - de stoottoon aan syncope of apocope eener volgende silbe te wijten is. Een voorbeeld zal het bedoelde verschijnsel ophelderen: Het woord vandāg(e) Ndl. vandaag heeft altijd stoottoon, en altijd twee verschillende toonshoogten op de ā: wanneer het bevestigend gesproken wordt heeft de ā dalenden, wanneer het vragend gesproken wordt heeft zij stijgenden toon. In beide gevallen schijnt de initiale toonshoogte identisch, dus veel hooger dan die van het sleeptonige dā. dag. Of het onderscheid tusschen de initiale en finale toonshoogte der ā in beide gevallen identisch is durf ik niet beslissen. De intervallen schijnen van den zintoon af te hangen en dus in ieder geval te kunnen verschillen. (cf Dr Grootaers §54 B. Bl 220 voetnota 2.) Als normaal-interval in den gewonen bevestigenden zin komt mij de door Dr. Grootaers vermoede quarte voor. Ik zou zijne graphie
Jozef Dupont, Grammatica van het dialect van Bree
voor het Breesch - wat de lengte betreft willen vera0nderen in de volgende
c) sleeptoon b In muzikaal opzicht is zijne verhouding dezelfde tot sleeptoon a als in het opzicht van intensiteit. Het woord di.k r dikker comparat. heeft eenen zoo goed als gelijkmatig stijgenden toon op zijne twee silben. Naar Dr. Grootaers (§54.B.Aanm.) kan men dit op de volgende wijze weergeven: di.k r Ik durf echter niet te beslissen of de scheiding der silben vóór [205]
(44)
B.
of ín de k valt. d) stoottoon b Deze betoning geeft hier - evenmin als voor de intensiteit - tot geene bijzondere bemerkingen aanleiding. Zij daalt gelijkmatig tot de volgende consonant de trillingen afsnijdt.
C.
C. Invloed van het accent op de quantiteit en qualiteit Het verschil in lengte tusschen sleeptonige en stoottonige lange vocalen en diphthongen is - zelfs voor het ongeoefende oor -klaar merkbaar. Onder sleeptoon zijn deze langer dan onder stoottoon.
Jozef Dupont, Grammatica van het dialect van Bree
Bij de korte vocalen is dit ook het geval alhoewel het verschil hier weiniger opvallend is. De stoottonige lange vocalen schijnen korter dan zij inderdaad zijn omdat de kleine tweede Gipfel gewoonlijk niet bemerkt wordt: (cf A.b) voetnota de beschrijving van Jos. Müller) bij de korte vocalen daarentegen komt een dergelijk element, dat overhoord kan worden, niet voor. Wat de absolute quantiteit betreft komt mij het vermoeden van D. Grootaers - dat korte klinker met maximum-quantiteit langer kan zijn dan lange klinker met minimum-quantiteit - zeer waarschijnlijk voor. Echter zou de lengte van een woord als va.l (sleeptonig) Ndl. val m. (subst.) tegenover vāl (stoottonig) adj. vrouw. enkelv. Ndl. vale zoowel aan het verschil in lengte tusschen de twee l's als aan dat tussen a. en ā kunnen te wijten zijn. Over de eigenaardige qualitatieve verschillen, welke bij denzelfden vocaal onder sleep - en stoottoon ontstaan zijn, zie men §29. 2 o D.
D. De verhouding van het intensiteitsaccent tot het muzikaal accent schijnt wel die te zijn welke door prof. Colinet (cf Grootaers §54.D) vermoed wordt: namelijk zou het tweede slechts een begeleidend
[206]
(44.)
D
verschijnsel zijn van het eerste. Zoals o.a.: uit de studie van Ramisch (Studien zur Niederrheinischen Dialectgeographie Marburg 1908) blijkt, gaan de ripuar. intensiteits-accenten in het Noorden der Rijnprovincie trapsgewijze over tot de gewone Ndl. betoning: de muziekale eigenschappen houden er steeds gelijken tred mede. Men mag dus wel met recht een
Jozef Dupont, Grammatica van het dialect van Bree
causaal verband tusschen deze twee verschijnsels vermoeden.
(45.) 45
De oorsprong der accenten. Over den oorsprong der verschillende betoningen kan eerst klaarheid ontstaan wanneer de vormen, waarin zij voorkomen, zooveel mogelijk onder regels gebracht zijn. Dit wordt in de volgende §§ beproefd. Uit praktische redenen worden de vocalen en diphthongen van het dialect in twee serien ingedeeld (x)25. 1o úu íi als voortzetting van onfra. â; ô (> au); uo; ê (> ai) en umlaut van ô (> au); ia, io, ie en umlaut van uo. 2o Alle andere vocalen en diphthongen Iedere serie heeft hare eigene wetten: zij moeten afzonderlijk behandeld worden. Daar bij de tweede de grootste regelmatigheid schijnt te heersen is het geraadzaam met haar te beginnen.
(46) 46
De Betoning van alle vocalen en diphthongen behalve van die welke uit onfra. â (en haar umlaut) ô (en haar umlaut) uo (en haar umlaut) ê en ia, io, ie ontstaan zijn.
A.
A. Hebben steeds stoottoon b: I Alle verbindingen van korten vocaal + stemlooze consonant behalve in bepaalde verder onder B opgegeven - vormen. II Alle verbindingen van korten vocaal + rs, rst, rt
[207]
(46) wanneer tusschen r en s, t nooit een vocaal gestaan heeft (cf § 44A.d.)
A.
25
In navolging van Jos. Müller, Untersuch. zur Lautlehre der Ma. von Aegidienberg.
Jozef Dupont, Grammatica van het dialect van Bree
I a) korte vocaal + steml. conson. (uit vroegere steml. of stemh.) Bijv: dat dat, dìt dit, gebrèk gebrek, stad stad gebèd gebed Aanm 1: Daar de meeste subst. en adj. welke oorspronkelijk hierbij hoorden, rekking naar analogie hunner verbogen vormen hebben, bevat deze serie slechts een gering aantal woorden (cf §34) Aanm 2: Dezelfde betoning hebben woorden als vé2t Ndl. vet onfra. *feitid met verkorting van ouden diphthong. b) korte vocaal + steml. conson. (uit vroege steml. geminata) i trèf ik tref, trèfen treffen; kòp kop pé2t put; baken bakken; bèkir bakker c) korte vocaal + steml. consonantenverbinding pòst post; rè t recht; gìft gift bòs bosch Aanm. Hierbij hooren ook vormen als gedà t gedacht met oude verkorting en als bést, lést met oude samentrekking II Verbindingen van korte vocaal + rs, rst, rt: vars enkelv. varsen meerv. Ndl. verzenen Os. fërsna; kars kaars Ohd. kërza; hart hart subst; bòrsten bersten Aanm. mè.ret > *mè.rkt markt heeft regelmatig sleeptoon a naar §46 C.II.b.3o B Hebben steeds sleeptoon b. a) de 1. en 3. p. meerv. der sterke verba en der verba met Rückumlaut wier stam op korten vocaal + steml. conson. of steml.
Jozef Dupont, Grammatica van het dialect van Bree
consonantenverbinding uitgaat: vò. ten vochten; zó. ten zochten; za.ten praet. van zé2ten zetten; plà. ten plachten; bra. ten brachten [208]
(46) B.
kò.sten konden cf. Os. konsta; begò.sten begonnen cf. Os. bigonsta; gelò.ften geloofden (infinit. geléí.ven) la. ten legden za. ten zegden; pó.ken sterk praet. van pàken pakken; trò.ken trokken Aanm. Dat het accent hier speciaal dient om eene vorm-categorie te onderscheiden bewijst het accent van gelijksoortige woorden: zoo hebben bijv: de inifinit. kòsten kosten; rì ten richten, sma ten smachten zé2ten zetten en dergl. nooit sleeptoon b Men moet dus vermoeden dat deze praeterita door andere vormen beinvloed zijn: het ligt voor de hand analogie naar de sterke praeterita met langen vocaal aan te nemen. Deze hebben inderdaad regelmatig sleeptoon zoals uit CII.b.4oβ blijkt. De zwakke praeterita daarentegen hebben steeds stoottoon cf C II a. 2od Daar nu het dialect - zoals alle overige limburgsche dialecten steeds den uitgang -de, met stemhebbende d, heeft in het zwakke praeteritum behalve in de vormen met rückumlaut, weken deze laatsten geheel af. Zij hadden ook eene vocaal-afwisseling die goed met den ablaut der sterke verba te vergelijken was: om de gelijkenis nog grooter te maken namen zij bovendien het accent der sterke verba over.
Jozef Dupont, Grammatica van het dialect van Bree
b) De comparatieven en superlatieven der adjectieven met korten stamvocaal en stemloozen stam-auslaut Bijv: rò.t r rotter; di.k r dikker; stra.f r straffer li. t r lichter rè. tsten rechtste sla.psten slapste kna.psten knapste Aanm. 1. Zoals bij de vormen van a) moet ook hier het accent opgevat worden als eene eigenschap der vorm - categorie. Men vergelijke bijv: kap r kapper subst. met kna.p r knapper compar.; òpli t r oplichter subst. met li. t r lichter compar.; wak r wakker adj. met di.k r dikker compar.; vè t r vechter subst. met rè. t r rechter comp.; De omgeving is hier overal dezelfde, zij kan dus niet de oorzaak van het accentverschil zijn. [209] (46) B.
Aanmerk. 2 Merkwaardig is dat de sleeptoon alleen ontstaat in de verbogen (tweelettergrepige) vormen van den superlatief zoals in den 1.3.p. meerv. der praeterita (niet in het enkelv.) Men vergelijke de betoning der comp. en superl. in §47 5o
C.
C. Hebben stoottoon a of sleeptoon a: I alle korte vocalen + stemhebbenden medeklinker of verbind. van stemhebb. medeklinkers II alle lange vocalen en diphthongen I. Hierbij behooren: korte vocaal + stemhebb. explos. of spir.; verbinding van stemhebb. explosief en spir.; liq. of nasaal + vroeger of nu volgende vocaal. Korte voc. + stemhebb. conson. welke vroeger niet gevolgd werd door vocaal werd korte vocaal + stemlooze conson. en hoort dus onder A of B; korte voc + nas. of liquida wordt
Jozef Dupont, Grammatica van het dialect van Bree
behandeld als de diphthongen waar deze verbinding in den absoluten (ouden) auslaut of voor consonant staat, zij hoort verder bij II. a) Deze verbindingen hebben stoottoon a overal behalve in eene bepaalde vorm categorie (onder b)) Bijv. bé2d(e) bed Mndl. bedde i hé2b(e) ik heb > hebbe brég2 (e) brug > brugge gelagden gelegde (neutr. enkelv. gelagd spr. gela t met stoottoon b) la den spr. lagde lachte; bókden spr bógde bukte; pasden spr. pazde paste van passen, i val ik val > valle; kan vr. kan > kanne; bé2nen binnen; zìlen zullen b) Deze verbindingen hebben sleeptoon a in het praet. meerv. der sterke verba: wó.nen wonnen zwó.men zwommen begó.nen begonnen tegenover de stoottonige infinitieven en participia wé2nen gewónen begìnen begónen zwé2men gezwómen Aanmerk. voor n l behoudt de vocaal de betoning der diphthongen wanneer deze consonanten uit nd ld ontstaan zijn: cf Bijv. ma.nen manden subst meerv. naast kanen kannen, vé.2nen, vé. en vinden naast wé2nen winnen; valen vallen naast gè.len gè. en gelden.Vormen als ma.nen vé.2nen vé. en gè.len gè. en worden dus behandeld alsof zij nog *ma.nden *vé2.nden enz. waren, zij hooren daarom onder II. II Lange vocalen en diphthongen [ook korte voc + nas. of liq. in ouden auslaut of voor conson. uitgenomen voc + -rs, rst, rt (cf A.II)] α) Deze klanken hebben stoottoon voor e of stemhebb. cons. + e wanneer deze e geapocopeerd of gesyncopeerd werd 1o Vormen met apocope van e: α) Nominatieven welke vroeger op e uitgingen: lā subst lade; wiíz(e) wijze subst [210]
Jozef Dupont, Grammatica van het dialect van Bree
(46) bi bij subst. Ohd. bîa hān haan Ohd. hano; wār waar subst. Hgd. Waare nuw2 nieuw Ohd. niuwi; éŋ eng Ohd. engi
C.II. a)1o
adj. vrouwel. enkelv. èrig(e) Ndl. erge (onverbogen è.ri erg) èrem(e) Ndl. arme, vuúl vuile, aw2 oude β) Oude datieven op -e uút den huúz(e)
uit den *huize
(nominat.
huú.s)
ān den gaŋ
aan de gange
(nominat.
ga.ŋg2)
(nominat.
la.nd)
ten platen lan ten platten lande uú.t den w g(e)
uit den *wege
(nominat.
w . )
ìn ti
in *tijde
(nominat.
tií.d)
te zéíl gúu.n
te *zeile gaan
(nominat.
zéi.l)
d.i. te werk gaan, schreeuwen: oorspronkelijk storm luiden (?) van den gè.l
van den *gelde (nominat.
van dāg(e)
vandaag
(onverbogen:
gè.
)
dā. ) γ) oude meervoudvorm op -e smē smeden subst. meerv.; miíz(e) muizen bèrig(e) bergen; p paden; han handen tan tanden; hón honden; gèŋ gangen δ) adverbia op -e en partikels op -e laŋ lang
Jozef Dupont, Grammatica van het dialect van Bree
adv. Mndl. langhe āv(e) af > ave; ān aan > ane ε) De 1.p. enkelv. indicat. praes. (vroeger uitgaand op -e) i l v(e) ik leef > leve; i virm r: ik vermoord; i haw2 ik houd, i priíz(e) ik prijs; i hāl ik haal ζ) De 1. en 3. p. enkelv. van een aantal sterke praeterita welke in lateren tijd den uitgang -e aannamen (cf V. Helten Mndl Spraakk. §191 Wilmanns I §78) i bl v(e) ik bleef vroeger *bl ve; r v(e) schreef bón bond vroeger *bónde; zóŋ zong η) Een enkel overblijfsel van den conjunctief Gòd g v(e) = God geve [211]
(46.) Aanm. 1 Met de hedendaagsche Svarabhakti-vocalen wordt geene rekening gehouden: een meerv. als b rig(e) Ndl. bergen (subst.) een 1.p. enk. als èrev(e) ik erf (> *erve) worden behandeld als vormen zonder svarabhakti.
C.II.a)1o
Jozef Dupont, Grammatica van het dialect van Bree
Aanm. 2. Eene merkwaardige uitzondering op den gestelden regel vormen een aantal oude i, ja, u, wa stammen: zij vertoonen in hunnen onverbogen vorm sleeptoon in plaats van stoottoon Bijv. zúu.n zoon; zúu. zeug Ags. sugu bíi.r bezie got. basi Os. beri; míi.r meer Os. meri; víi.r veer Hgd. Fähre; st .l m. steel onfra. *stili; i wíi.r ik weer Os. werian; díi.r deur Os. duri; i íi.r ik scheur, i bíi.r ik beur kā.l kaal Mndl. caluw; g .l geel Mndl. geluw; gā.r gaar De subst. welke nog een sterk meervoud vormen hebben in dezen vorm stoottoon bijv: z n naast z ns zonen; z g(e) zeugen. Zoo hebben ook de adj. stoottoon in den nomin. vrouwel. enkelv. bijv. kāl kale; gār gare; g l gele. Verder dient opgemerkt dat een aantal woorden welke tot dezelfde klassen behoorden regelematig stoottoon hebben: bijv: k r keur Os. kuri, g r geur m l meel, h g(e) èn m g(e) heug en
Jozef Dupont, Grammatica van het dialect van Bree
meug Een vaste regel is - voor zoo veel ik weet - niet te ontdekken. Zeker schijnt wel te zijn dat de vormen met sleeptoon hunne eind-vocaal verloren hebben voor de periode der rekking in open silbe, daar men uit een vorm *zōne, *gēle stoottoon moet verwachten. Men moet dus waarschijnlijk aannemen dat de vormen zúu.n, g .l uit *sun *gël ontstaan zijn met rekking naar analogie der verbogen vormen zoals bijv. de nominatieven spíi.l spel smíi.d smid welke [212]
(46.) geene eindvocaal meer hadden.26
C.II. a) 1o
Wat nu de vroege apocope van den uitgang -e der i, ja, u, wa stammen betreft, daarvoor zal men waarschijnlijk de Ohd. apocope van i, u bij kortstammige substantieven als analogon kunnen opgeven. Men vergelijke ook het Ohd. sun (naast 26
Dupont voegt hier erg veel potloodaantekeningen aan toe.
Jozef Dupont, Grammatica van het dialect van Bree
sunu) dat tot de i-klas was overgegaan. Nochtans dient ook opgemerkt te worden dat bijna alle vormen op liquida of nasaal uitgaan behalve zúu. zeug. Na deze consonanten heeft het Hgd. somtijds apocope; niet alleen bij i, u, (ja?) - wa stammen, maar ook bij vormen van andere klassen. (cf Wilmanns §294.a) Moet men ook voor het Breesch invloed van r, l, n (gevallen met m zijn mij niet bekend) aannemen? De alleenstaande vormen i bewā.r ik bewaar; i spā.r ik spaar; i vā.r ik vaar maken ten minste invloed van r waarschijnlijk. Verba als mānen manen; hā.len halen; āmen schamen hebben steeds stoottoon in den 1.p. enkelv. l m n verhouden zich dus zoals alle andere consonanten. C.II.a)o
2o Vormen met syncope. α) genitieven op -s vroeger -es rìn(d)svléí. kìn(d)sgedéí ìntiíds
naast
ré.
rund
en kindsgedeelte naast
ké.
kind
tií.d
tijd
rundvlees
intijds
naast
Jozef Dupont, Grammatica van het dialect van Bree
des daags
naast
dā.
dag
lan(d)swiíz(e) landswijze
naast
la.nd
land
naast
glā.d
glad
s dāgs
wat glāds
iets glads
kalefsvléí.s kalfsvleesch naast
ka.lef kalf
β) De 2. en 3. p. enkelv. en de 2.p. meerv. indicat. praes. l vs, l vt 2.3.p. enkelv. van l .ven leven bìn(d)s 2.p.enk. bì ( ) 3p.enkelv. bé ( ) 2.p.meerv. van bé.2nen binden; h ls h hā id. van hā.len halen; māns mā mā id. [213]
(46)
van mānen manen; liíds lií lií id. van li. en lijden.
C.II. a) 2o
γ) De 2.p. enkelv. en meerv. van het sterke praeterit. bónds bó ( ) van bé2.nen binden; r vs r vt van rií.ven schrijven
δ) De zwakke praeterita en participia praet. hā en haalde, v gden veegde, āmden schaamde la en landde, flé en floot van fléí.ten fluiten; kléí en kleedde gekléí gekleed gela geland gev gd geveegd ε) Vormen waar na syncope van d samentrekking ontstond: w r weder subst.; w r
Jozef Dupont, Grammatica van het dialect van Bree
weder hgd wieder; w r weder hgd wider; v r veder zāl zadel, vām vadem enz. (cf §30)
ζ) Vormen waar de onbetoonde vocaal van een suffix gesyncopeerd werd Met suffix -den, -ten vroeger -ida: w weeld léŋden lengte; l mden lamheid, bréí en breedte gewé en gewente, gewoonte Met suffix -d,t vroeger -ad-, at-, idi
māgd maagd Os. magad; gā gans Ohd. ganazzo vr md vreemd Os. fremiθi: b beeld Os. biliθi; vt ooft Ohd. obaz m munt Lat. moneta
Met suffix -st vroeger -ist -ust héŋst hengst: onfra. hengist, aŋst angst Os. angust oú(g)st Lat. augustus hé2refst herfst Ohd. herbist
Met suffix -s vroeger -isk -ask: mìns mensch Os. mennisk; kìnds kindsch hgd kindisch
Met suffix -sil vroeger -isli stiífsil stijfsel léŋsil lengsel; hèŋsil hangsel
η) Sandhi verbindingen van eenen vorm met sleeptoon + het enclyt. pronomen et i kan t ik kan het tegenover sleeptonig i ka.n ik kan; i wās t ik was het naast i wā.s
Jozef Dupont, Grammatica van het dialect van Bree
[214]
(46)
Aanm.1. Een aantal der in Aanm. 2 op den 1 aangegeven vormen moeten ook hier als uitzonderingen vermeld worden. Zoo bijv. de 2.p. enkelv. wíi.rs de 3.p.enk. en 2.p. meerv wíi.rt van wíi.ren weren, verder het praet. en partic. van het zelfde verbum wíi.rden gewíi.rd Bij kíi.ren keren tíi.ren teren, bíi.ren beuren íi.ren scheuren en dergl. is de betoning zoals bij wíi.ren weren. Moet men hier ook misschien aannemen dat de syncope voor de periode der rekking in open silbe geschiedde en dat de hedendaagsche íi in wíi.rden weerd gewíi.rd geweerd aan rekking voor -rd, die van wíi.rs 2.p. enkelv. en wíi.rt 3.p. enkelv. en 2 .p. m. aan analogie naar den infin. en 1.3.p. meerv. wíi.ren te wijten is?
c. II a) o
Jozef Dupont, Grammatica van het dialect van Bree
Ook spā.ren vā.ren bewā.ren (zie hooger 1o Aanm. 2. in fine) hebben steeds sleeptoon in dezelfde vormen waar wíi.ren en dergl. dezen vertoonen.
Aanm. 2. Op ε) komen de volgende uitzonderingen voor: vā.m naast vām vadem líi. naast l g(e) ledig ì.nvíi.men invademen, dúu.ren dooier hgd Dotter. Misschien zijn zij op de volgende wijze te verklaren het enkelv. *vadem gaf regelmatig: vām daarvan moest het meerv., waar natuurlijk dezelfde syncope plaats had *vāmen luiden. Nu is echter de gewone regel: substantieven met stootoon in het enkelv. krijgen sleeptoon voor den meervoudsuitgang -en: bijv. rām raam meerv. rā.men ramen; tr m treem meerv. tríi.men (cf verder b)4oα.) Naar de proportie
Jozef Dupont, Grammatica van het dialect van Bree
kon het berechtigde *vāmen door het analogische vā.men vervangen worden. Van het meerv. is dan de sleeptoon waarschijnlijk op het enkelv. overgegaan: zoo hoort men ook somtijds het enkelv. tríi.m treem (in plaats van het regelmatige tr m) naar het meerv. tríi.men [215] (46) Indien díi.men meerv. van d m tepel op eenen vorm met syncope teruggaat (zoals in §8 6oA.b. vermoed wordt) dan moet het hier vermeld worden en is het te verklaren als het meerv. vā.men. De verklaring van
c. II a) 2o
Jozef Dupont, Grammatica van het dialect van Bree
het enkelv. vā.m past voor het naast d m soms voorkomende díi.m. Tusschen l g(e) en líi. ledig bestaat dezelfde verhouding. Een oud *ledig moest zoowel in verbogen als onverbogen vormen l g(e) met stootoon geven. Daardoor ontstond echter eene verhouding welke bij andere adjectieven met langen vocaal + consonant nooit voorkwam: zoo heeft de verbogen vorm van smā.l, smal vuú.l vuil en dergl. steeds stootoon, de onverbogen steeds sleeptoon: hiernaar richtte zich l g(e), het behield zijn stoottoon in verbogen
Jozef Dupont, Grammatica van het dialect van Bree
vormen en nam in den, onverbogen vorm sleeptoon aan zoals smā.l, vuú.l. Op dezelfde wijze laat zich ì.nvíi.men verklaren als analogie naar infinitieven als hā.len halen: de regelmatige 1.p. enkelv. i *v m ik vadem had stoottoon zoals i hāl ik haal; de infinitief *v men nam sleeptoon aan naar hā.len er werd regelmatig víi.men (over de afwisseling van stoott. en sleepton. íi. cf §8 6o A en §9 6oA) Voor dúu.ren dooier is wel geene andere verklaring mogelijk dan die welke in §16 3ob gegeven werd: uit *doder kon (zonder syncope van e) regelmatig *dúu. er (cf Ndl. dooier)
Jozef Dupont, Grammatica van het dialect van Bree
ontstaan zoals bijv. búu. em uit bodem Uit *dúu. ir ontstond met metathesis en behoud der betoning *dúu.ri en hieruit - onder den invloed van dúu.ren doorn, húu.ren hoorn? - de vorm dúu.ren 3o vormen welke twijfelen tusschen syncope en geene syncope α) adjectieven op -i [216]
(46) c. II α) 3o
Hier staan - schijnbaar zonder eenige regelmaat - vormen met stoottoon naast vormen met sleeptoon; afwisseling der beide betoningen in hetzelfde woord komt niet voor. Bijv: tíi.genw rdi tegenwoordig; ārdi aardig v ri vaardig húuv ri hoovaardig h vi hevig éíni eenig mi i mondig gede i geduldig en daarnaast héí.li heilig é2.li schuldig Aanm. syncope in den eigenlijken zin komt bij
Jozef Dupont, Grammatica van het dialect van Bree
deze vormen nooit voor: er blijft steeds in de stoottonige vormen een klinker welke in qualiteit volkomen identisch is met dien der sleeptonige maar vluchtiger gesproken wordt. Het ware dus juister hier van ‘reductie’ dan van syncope te spreken: daar echter beide verschijnsels denzelfden invloed op de betoning uitoefenen en te oordeelen naar de Mndl. schrijfwijze, vroeger identisch waren, scheen het eerder stoorend de reeds zoo talrijke onderverdelingen nog met eene te vermeerderen. De taal der Sermoenen (cf Kern §71.d.) heeft meestal syncope in verbogen vormen; (bijv. iegenwerdge, heilge naast iegenwerdege heilege) bij de adj. die vóór -eg eene liquida, n of nd hebben komen ook onverbogen vormen met syncope voor. De hooger gegeven voorbeelden toonen aan dat van deze regels in het dialect van Bree niets meer te vinden is: vast staat alleen dat vormen met syncope naast vormen zonder syncope voorkwamen en dat bij de eersten stootoon bij de laasten sleeptoon te verwachten is. β) Comparatieven
Jozef Dupont, Grammatica van het dialect van Bree
De regel schijnt te zijn: positief met sleeptoon of stootoon heeft comparatief met stoottoon. [217] (46) c. II a) o
Voorbeelden (x)27: aú.d oud compar. awer; wiíd wijd, comp wi er; blé. blind blé ir; è.ri erg èrigir; la.ŋg2 lang laŋir; bruú.n bruú.n bruin bruúndir; fií.n fijn fiíndir vò.l vol vòldir; vuu.l vuil vuúldir éŋ eng éŋir; nuw2 nieuw nuwir riím ruim riímir; stóm stom stómir dìn dun dìndir Uitzonderingen zijn d r duur Ohd. tiuri comparat. d .rdir; kléín klein Mndl. cleine comparat. kléí.ndir. Naast dit laatste staat daarentegen geméín gemeen comparat. geméíndir Aanm.1. Eene verdeeling van stoottoon en sleeptoon naar vaste regels - (zoals de verdeeling van -er en -re in de taal der Sermoenen cf Kern §153) - komt dus eigenlijk niet voor. De analogie zal hier op verschillende wijzen gewerkt hebben: zeker schijnt wel dat hedendaagsche vormen met sleeptoon vroeger -er hadden. In eenen vorm als kléí.ndir zou dan de d moeten overgenomen zijn uit vormen met syncope (*kleinre) of reductie (*kleínere)
27
De lezer gelieve te bedenken dat hier alleen adject. in aanmerking komen welke niet uit onfra. vormen met â, ô, uo, ê of ia, io ontstaan zijn (cf §45 en de eerste regels van §46) en bovendien geenen stemloozen medeklinker als stam-auslaut hebben (cf §46.c.II.a)
Jozef Dupont, Grammatica van het dialect van Bree
Aanm. 2. De superlatieven hebben altijd syncope, daarentegen niet altijd stoottoon: zij hebben steeds dezelfde betoning als de comparatieven en zullen dus door deze beinvloed zijn. Bijv. aúdsten awir van aú.d oud; d r.sten d .rdir van duur d r; vuúlsten vuúldir van vuú.l vuil; kléí.nsten kléí.ndir van kléín klein [218]
(46) c.II.α) 3o
γ) Nominatieven meerv. van onzijdige subst. vroeger uitgaand op -ere, -re; genitieven meerv. van adjectieven vroeger uitgaand op (-ere) -er, -re; nomina agentis op -ere, re (Voor deze vormen vergelijke men de uiteenzettingen bij Kern Hoofdstuk V en van Helten Mndl. Spraakk. Buiging der substantiva en Buiging der adjectiva) Het meerv. op -ir heeft steeds sleeptoon behalve bij sommige stammen op vocaal, (liquida?) of nasaal blā. ir bladeren; klé. ir kleederen ké. ir kinderen; rií.zir meerv van rií.s rijs ka.levir van ka.l f kalf Daarnaast é ir eieren van het sleeptonige enkelv. e. ei; echter weer met sleeptoon mé. ir meerv. van mé. mei, loovertak; naast lamir lammen staat ook la.mir; van vè.l vel
Jozef Dupont, Grammatica van het dialect van Bree
heeft het meerv. steeds sleeptoon vè.ldir. De genitieven meerv. der adj. komen te zelden meer voor om er iets uit te besluiten: de vorm aldir- > alre heeft regelmatig stoottoon. bijv: aldirlé allerlei aldirhéí.ligen Allerheiligen Van de nomina agentis laten alleen diegene, welke niet meer in nauw verband met het verbum staan eene gevolgtrekking toe: zij schijnen regelmatig stoottoon te hebben ook na anderen stam-auslaut dan vocaal, liq. of nasaal: Bijv: dúu engr vir doodgraver (daarnaast de nieuwe afleiding van grā.ven graven: grā.vir) wiízir wijzer van een uurwerk (daarnaast wií.zir bij wií.zen wijzen) zèŋir zanger (zé.ŋir zinger bij den infinit. zé.ŋen) wi ir vijver Ohd. wîwâri Lat. vivarium); mé2ldir molenaar midd-limb. molre. Sleeptoon hebben jíi.gir jager wíi.vir wever [219]
(46) c. II. b)
b) Deze vormen hebben sleeptoon a
1o
1o In den absoluten auslaut. ma.n man; da.n dan; ka.n kan; za.l zal; vò.l vol; i bé2.n ik ben bré2.m brem (zoutwater) Ags. brim; i da.r ik durf Os. gidar nu.w2 nu; duw2 pron. 2.p.enk. hgd du; é. ei; mé.
Jozef Dupont, Grammatica van het dialect van Bree
mei; u.w2 schuw; bi. bij voorzetsel wé. hui, wei 2o
2o Voor consonant welke van oudsher in den absoluten auslaut stond ka.mb kam subst; gè. geld; ha.lem halm è.ri erg; è.rem arm; la.nd land boú.m boom; uú.m schuim v .r vuur Verder onverbogen vormen met rekking naar analogie van verbogen vormen: glā.d glad; lā.m lam adj. tā.m tam enz. Aanm. Vormen met ouden stemlozen medeklinker in auslaut zouden hier kunnen vermeld worden: men vindt ze verder onder den 3o
3o
3o Voor alle stemlooze medeklinkers: het al of niet aanwezig zijn eener volgende silbe en de aard dezer silbe oefent geen invloed uit. hé2.lep hulp; i hè.lep ik help vroeger *helpe; hè.lepen helpen; i mā.k ik maak; mā.kden ik maakte; gemā.kd gemaakt; i bléí.k (praes.) ik bleek; i bléí.kden ik bleekte; gebléí.kd gebleekt kì.nst kunst; kì.nsti kunstig; ha.lif half huú.s huis; muú.s muis; i zwéí.t ik zweet b .tir beter; lā.tir later Aanm. Op deze regel komen slechts zeer weinig uitzonderingen voor: bāten verb. baten (het ndl?)kwāken kwaken en de vormen vermeld in §5.1oα γ) en Aanm. Misschien
Jozef Dupont, Grammatica van het dialect van Bree
[220]
(46) c.II.b)4o
ook die welke in §16 3o α Aanm. 2 besproken werden 4o Voor stemhebbenden medeklinker wanneer na dezen eene silbe volgt welke niet geapocopeerd of gesyncopeerd werd. α) De meervoudvormen op -en der substantieven geven regelmatig sleeptoon. Bijv: hāz(e) haas meerv. hā.zen: nām naam meerv. nā.men oúg(e) oog meerv. oú.gen; hān haan meerv. hā.nen; vrow2 vrouw meerv. vro.wen slaŋ slang meerv sla.ŋen; man mand meerv. ma.nen; duúm duim meerv. duú.men (vingers) Nochtans komen ook woorden voor welke twijfelen tusschen sleep- en stoottoon: bijv: tóŋ tong meerv. tóŋen of tó.ŋen; n v(e) neef meerv. n ven n .ven en zelfs vormen met enkel stoottoon, bijv: māg(e) maag (lichaamsdeel) meerv. māgen b r beer (Fra. ours) meerv. b ren. Aanm. zijn de vormen met stoottoon door het enkelvoud beinvloed? β) De uitgang -en bij de werkwoorden veroorzaakt sleeptoon bij de sterke vervoeging; bij de zwakke vervoeging heerscht sleeptoon naast stoottoon schijnbaar regelloos Bijv: g .ven geven; lā. en laden; rií.ven schrijven; bé2.nen binden; zé2.nen zenden en werkwoorden welke tot de sterke vervoeging
Jozef Dupont, Grammatica van het dialect van Bree
overgingen als hā.len halen (praet. h l) mā.len malen (praet. m l) la.ŋen langen d.i. geven, aanreiken (praet. lóŋ) Verder praeterita en participia: vó.nen vonden stò.reven stierven; virbò.rigen verborgen; ò.len scholden r .ven schreven; gebó.nen gebonden geg .ven gegeven gebúu. en geboden gevlúu.gen gevlogen enz. [221]
(46) c. II. b) 4o
zwakke verba met stoottoon bijv: klagen klagen bré en breiden; déílen deelen betālen betalen bā en baden gā en gaden wèremen warmen téínen toonen mānen manen dālen dalen k ren keuren dr nen dreunen. Zwakke verba met sleeptoon bijv. l .ven leven wúu.nen wonen spíil.en spelen luú. en luiden lé. en leiden wé. en weiden wíi.ren weren bíi.ren beuren íi.ren scheuren búu.ren boren bewā.ren bewaren geléí.ven gelooven méí.nen meenen Aanm. 1. De algemeene regel voor het ontstaan van sleeptoon schijnt te zijn. dat deze betoning daar voorkomt waar eene volgende gedekte e niet gesyncopeerd of geapocopeerd werd: de uitgang -en geeft dus regelmatig sleeptoon aan de stamsilben der sterke verba en aan een deel der zwakke. Men kan vermoeden dat de
Jozef Dupont, Grammatica van het dialect van Bree
zwakke inifinitieven met stoottoon onder den invloed van analogie-werkingen staan. Hun praeteritum en partic. praet. heeft steeds regelmatig stoottoon (cf c.II. a) 2od) zoals ook hun 1.2.3. p. enkelv. en 2.p. meerv. ind. praes. (cf c. II. a)1oε) id id 2oβ) Hebben zich de infinit. en de 1.3. p. meerv. ind. praes. naar de overige vormen gericht? Indien dit zoo is, waarom gebeurt het dan niet bij alle zwakke werkwoorden? Eene indeeling naar de oude klassen heeft geen uitslag gegeven, zij kon overigens slechts gedeeltelijk zekerheid geven daar een groot aantal zwakke verba, voornamelijk denominatieven, in de oude periode niet voorkomen. Aanmerk. geléí.ven gelooven vormt zijn praet. met rückumlaut: het is dus mogelijk dat zoals dit laatste zich naar de sterke praeterita schijnt gericht te hebben (§46B.a en Aanm.) - ook de infinitief het accent der infin. der sterke verba aannam. γ) De uitgang -en in het mann. en onzijd. enkelv. der adj. heeft nooit sleeptoon veroorzaakt, misschien is de stoottoon van den nom. op -e op den lateren
Jozef Dupont, Grammatica van het dialect van Bree
nomin. op -en en van daar op den datief - akkus. overgaan. [222]
(46) De adjectieven worden op de volgende wijze verbogen:
c.II.b)4o
Mannelijk
vrouwel.
onzijdig
meerv.
gezegdevorm
bruúnen (bruin)
bruún
bruú.n
bruún
bruú.n
glā en (glad)
glā
glā.d
glā
glā.d
èremen (arm)
èrem
è.rem
èrem
è.rem
De betoning is dus dezelfde als in het Tongersch (cf. Grootaers §54 D.A.b)) De nom-akkus-mannelijk enkelv. en de datief mann. en onz. enkelv. zijn identisch. Afwijkend van de betoning der adjectieven, en waarschijnlijk oorspronkelijker, is die der pronomina: bijv: Mannelijk
vrouwel.
onzijdig
meerv.
mií.nen (mijn)
miín
mií.n
miín
d .zen (deze)
d z(e)
[dít]
d z(e)
Jozef Dupont, Grammatica van het dialect van Bree
géí.nen (geen)
géín
géí.n
géín
Ook hier heerscht overeenstemming met het Tongersch (behalve voor dìt: tongersch di.t) cf Grootaers §54.D.A.c) δ) Een aantal andere uitgangen (suffixen) De uitgang -ir vroeger -er (behalve de vormen welke hooger onder a) 3o γ besproken werden) ií.zir ijzer; i. ir uier; a.ndir ander ó.ndir onder; zó.ndir zonder; hó.ŋir honger l .vir lever (lichaamsdeel) k .vir kever De uitgang -il- Ndl. -el: híi.vil heuvel h .mil hemel; hā.gil hagel vúu.gil vogel bií.gil buidel wa.ndil wandel ha.ndil handel ha.ndilen handelen wa.ndilen wandelen Verder met -en: rí. en reden; r .ŋen regen líi.gen leugen; míi.len molen; .rden aarden adj. (tegenover het subst. rd(e) aarde) lií.nen adj. en subst. Ndl. linnen >*lînîn; go.wen gouden [223]
(46) c. II. b) 4o
adj; búu.ven boven; .ven even Met -eft Ndl. -uw zwā.left zwaluw sm .left meluw Met -em Ndl. -em búu. em bodem wā.zem wazem Met -iŋ -ik: Ndl. -ing, ig; húu.niŋ honig Ohd. honang; kíi.niŋ koning; ā.lik adj. en adv. geheel Ohd. alung Met -i , -en Mlat. -ea, ia: spā. en Spanje órā. en oranje; kenā.li canaille; medā.li Fra. medaille
Jozef Dupont, Grammatica van het dialect van Bree
(47). 47
De betoning van (onfra. â) úu (onfra. ô) (onfra. uo) íi (onfra. ê, umlaut van onfra. â en ô) (onfra. ia io ie en umlaut van onfra. uo) Als algemeenen regel kan men aangeven dat deze vocalen steeds stoottoon hebben: de volgende consonant mag stemloos of stemhebbend zijn, eene volgende silbe kan geapocopeerd of gesyncopeerd of behouden zijn, dit alles oefent geen invloed uit op de betoning. In navolging van Jos. Müller (§3) kan men hier dus spreken van ‘spontanen stoottoon’. Bijv: g d goed; g goede; z t zoet b k boek; z ken zoeken; vr zen vriezen z k ziek; h k haak; v len voelen gev gevoeld; sem adem; híisen haassenen; p schaap; íiper scheper schaapherder; kríimir kramer; v r voeder m s moes Uitzonderingen: 1o enkele meervoudsvormen op -en van substantieven: bl .men meerv. van bl m bloem; bl .ren meerv. van bl r blaar; b .ken meerv. van b k boek (het gewone meerv is b k, b .ken komt enkel in de kindertaal voor) híi.ren meerv. van híir heer Ohd. hêriro
[224]
(47.)
2o De 1.3.p. meerv. van het praet. der reduplic. verba. v .len meerv. van v l viel; daarnaast ook v l v .len; j .gen j g van jagen vr .gen vr g van vragen; dr .gen dr g van dragen; m .len m l van malen, h .len h l van halen. De twee laatste verben zijn in
Jozef Dupont, Grammatica van het dialect van Bree
lateren tijd tot de sterke klasse overgegaan 3o De 1.3. p. meerv. van alle sterke verba der der Vde Ablautsreihe, bijv: lúu.gen lagen zúu.gen zagen wúu.ren waren zúu.ten zaten g .ven gaven; id. der IVde Reihe bijv. st .len stalen n .men namen 4o De verba blúu.zen blazen; brúu. en braaden h .ven hoeven; gúu.n gaan, stúu.n staan slúun slaan d .n doen z .n zien De partic. praet. gedúu.n gedaan gezíi.n gezien geblúu.zen geblazen gebrúu. en gebraden geh .ven gehoefd. Bij blúu.zen en brúu. en is de sleeptonige úu. bovendien nog in alle andere vormen gedrongen, zelfs in die waar werkwoorden zonder spontanen stoottoon, dit accent hebben: bijv. i brúu. ik braad i blúu.s ik blaas 5o De comparatieven en superlatieven: grúu.ter en grúut groot; úu.ndir van úun schoon; dríi.gir van dríi droog (cf §9 4o α Aanm 2) l .fsten van l f lief líi.gsten van líi laag; grúu.tsten grootste, úu.nsten schoonste enz. 6o Enkele woorden met suffixen welke bij vocalen zonder spontanen stoottoon sleeptoon deden ontstaan br .dir broeder (d.i. kloosterbroeder; in den gewonen zin steeds br r) m .dir moeder (van dieren m r moer) br .sem brasem (cf §9 2o Aanm. 2) sp .gil spiegel [225]
(47.) 7o Enkele vormen op -r
Jozef Dupont, Grammatica van het dialect van Bree
sn .r snoer; h .r hoer; búu. waar adv. búu.róm waarom 8o Het woordje júu. j . naast j Ndl. ja
jā jè
Aanmerking Voor de woorden van den 1o2o3o4o zal men waarschijnlijk analogie naar vormen zonder spontanen stoottoon moeten aannemen. Men vergelijke resp. §46 c.II.b)4o a) voor de vormen van den 1o; id. id. β) voor den 2o, 3o en 4o. De eenlettergrepige infinitieven kunnen zich naar de andere sterke verba gericht hebben, evenzoo de participia gezíi.n gedúu.n De comparatieven (5o) kunnen door vormen als kléín klein comp. kléí.ndir, d r duur cf. derdir beinvloed zijn. Misschien speelt hier echter nog een psychologisch element eene rol: de meeste adjectieven hebben in den positief sleeptoon (namelijk alle adjectieven welke vroeger niet op e uitgingen en geenen stamvocaal met spontanten stoottoon hadden: bijv aú.d oud wií.d wijd vò.l vol enz.) en in den comparatief stoottoon. Is misschien daaruit een begrip van tegenstelling ontstaan: ‘de comparatief heeft eene andere betoning dan de positief’? Men vergelijke echter §46 c. II.a) 3o β) De superlatieven richten zich steeds naar de comparatieven zooals dit reeds in §46.C.II.a)
Jozef Dupont, Grammatica van het dialect van Bree
3o β Aanm. 2 opgemerkt werd. Een overblijfsel der oude betoning is zeer waarschijnlijk het subst. l fsten liefste, verloofde dat niet meer als superlatief gevoeld wordt: daar naast staat als adjectief l .fsten met sleeptoon. De vormen van den 6o zijn te vergelijken met die van §46c.II b) 4o d), voor die van den 7o zij verwezen naar §46 CII a) Aanm. 2. in fine waar r-invloed vermoed wordt. Eindelijk kan het woord júu. ja sleeptoon hebben naar [226] neen
(47.)
het regelmatige né.
(48.) 48
Samenvatting der wetten welke het accent beheerschen 1o Hebben stoottoon: a) alle korte vocalen: Deze hebben α) stoottoon a voor stemhebbende medeklinker of verbinding van stemhebb. medeklinkers β) Stoottoon b voor stemloozen medeklinker of verbinding van stemlooze medeklinkers
Jozef Dupont, Grammatica van het dialect van Bree
Aanm. 1 Korte vocaal + liquida of nasaal voor consonant welke van ouds her volgde wordt behandeld als diphthong en hoort dus bij o2 b en c (x)28. De verbinding korte vocaal +rs, rst, rt vormt uitzondering, zij wordt behandeld alsof de r stemloos ware. De verbindingen korte vocaal + n, l, , worden nog behandeld als de vroegere verbindingen korte voc. + nl ld wanneer zij uit deze laatste ontstaan zijn: cf. bijv. vé.2nen vinden tegenover wénen winnen, ma.nen manden subst. meerv. tegenover kanen kannen Aanm. 2 De voorkomende uitzonderingen behooren alle tot vormcategoriën waarin het accent eene morphologische rol schijnt te spelen: 1o comparatieven en superlatieven bijv: di.k r dikker di.ksten dikste. Deze vormen hebben sleeptoon b (cf §46 B.b.) Adjectieven wier stam op stemhebb. medeklinker uitgaat en welke dus in den compar. en superlat. sleeptoon a zouden hebben, komen hier niet voor. 2o Praeterita meervoud (1. en 3. pers.) van sterke werkwoorden en zwakke werkwoorden met rückumlaut: bijv. wó.nen wonnen; da. ten dachten (cf §46 C.I.b en 46 B.α)
28
Ook voc + liq. of nas. in den absoluten (ouden) auslaut wordt behandeld als de diphthongen en hoort bij den 2o a).
Jozef Dupont, Grammatica van het dialect van Bree
b) De volgende lange vocalen en diphthongen [227]
(48) (> onfra. â) úu (>onfra. ô) (onfra. uo) íi (onfra. ê of umlaut van onfra. â, ô) (onfra. io ie of umlaut van onfra. uo) Aanmerk. De voorkomende uitzonderingen behooren tot bepaalde vormcategoriën (vergelijk Aanm. 2. van a)): 1o comparatieven en superlatieven bijv. grúu.t r grooter grúu.tsten grootste 2o praeterita meerv. van sterke werkwoorden bijv: v .len vielen. Hierbij sluiten zich aan: een klein aantal inifnitieven en participia, en verder alle vormen van brúu. en braden blúu.zen blazen. Verder enkele vormen welke onder invloed schijnen te staan van woorden welke regelmatig sleeptoon hebben (§47 1o 6o 8o en Aanmerk.) en eindelijke enkele woorden met r als stam-auslaut (cf §47 Aanmerk. in fine) c) Alle andere lange vocalen en diphthongen wanneer zij gevolgd zijn van stemhebbenden medeklinker en wanneer na dezen eene toonlooze silbe afgevallen of gesyncopeerd werd. Aanmerk. De voorkomende uitzonderingen schijnen onder den
Jozef Dupont, Grammatica van het dialect van Bree
invloed van verwante vormen met regelmatigen sleeptoon te staan: Bijv. glā.dsten superlatief van glā.d glad. De comparatief luidt regelmatig glā r ofwel met de t van den positief glā.d (spr. glā.t): glā.t r. Van eenen positief glā.t, met t in plaats van d, is de superlatief regelmatig glā.tsten met sleeptoon zooals bijv die van nā.t nat nā.tsten is. Volgende stemlooze medeklinker belet het ontstaan van stoottoon (cf verder §46 C.II.b.3o) 2o Hebben sleeptoon a) alle lange vocalen en diphthongen in auslaut, behalve die welke in den 1o b) aangehaald zijn. b) dezelfde vocalen en diphthongen voor stemloozen medeklinker (deze kan in auslaut uit stemhebbenden ontstaan zijn). [228]
(48) Aanm. Hierop komen een zeer klein aantal uitzonderingen voor. Het zijn meestal gevoelswoorden. Misschien speelt dit element eene rol bij de betoning (cf §46. C.II.b. 3o Aanm.) c) dezelfde vocalen en diphthongen voor stemhebbenden medeklinker gevolgd van toonlooze silbe welke niet afgevallen of niet gesyncopeerd werd. Aanmerk. de voorkomende uitzonderingen behooren tot bepaalde vormcategoriën en staan waarschijnlijk onder den
Jozef Dupont, Grammatica van het dialect van Bree
invloed van verwante vormen met regelmatig stoottoon: 1o infinitieven van zwakke werkwoorden en hun 1. en 3. p. meerv. ind. praes. bijv. klāgen klagen. Een aantal verba der zwakke vervoeging hebben echter den te verwachten sleeptoon. bijv. l .ven infinit. en 1.3. p. meerv. ind. praes. Ndl. leven (cf §46 C.II.b) 4oβ) 2o De nominat - datief - accus. mannelijk enkelvoud der adjectieven, bijv: bruúnen bruine èremen arme. Dezelfde vormen der pronomina vertoonen den te verwachten sleeptoon bijv. mií.nen mijn; d .zen deze (cf §46 C.II.b) 4o γ)) 3o Een klein aantal meervoudsvormen op -en van substantieven welke in het enkelvoud regelmatig stoottoon hebben: bijv māgen magen (lichaamsdeel) (cf §46 C.II.b) 4o α) d) de uitzonderingen op den 1o; cf. 1o a) Aanm 2; ibid. b) Aanm. ibid c) Aanm. 3o Uit de opgegeven regels kan men met eenige waarschijnlijkheid de volgende algemeene wetten opmaken: a) hebben stoottoon: alle korte vocalen alle lange vocalen met spontanen stoottoon (cf 2o b) alle andere lange vocalen en diphthongen wanneer zij gevolgd werden (of worden) door stemhebbenden medeklinker en
Jozef Dupont, Grammatica van het dialect van Bree
bovendien na deze laatsten eene silbe afgevallen of gesyncopeerd werd. [229] b) hebben sleeptoon:
(48)
alle lange vocalen en diphthongen (behalve die met spontanen stoottoon cf 2o b) wanneer zij: α) in auslaut stonden (en staan) β) gevolgd werden van stemloozen medeklinker γ) gevolgd werden van stemhebbenden medeklinker en na dezen eene toonlooze vocaal niet afviel of niet gesyncopeerd werd. c) de uitzonderingen moeten door de analogie verklaard worden.
(49) 49
Het woordaccent en het zinsaccent. Over het algemeen stemt het dialect hier met het Ndl. overeen. Opmerking verdienen enkel een tamelijk groot aantal woorden met zoogenoemden ‘Einheitsdruck’ (cf Jespersen - Davidsen Lehrbuch der Phonetik §222 en volg.) Voornamelijk plaatsnamen komen in aanmerking; ook namen van riviertjes, huizen enz. (x)2930 Bijv: kò2bebè1.r Cobbenberg, daarnaast gè1.rkebè2.ri Gerkenberg de vò2shé 1 Vosheide; de míi2v r hé 1 Meeuwer heide; t k 2l rhéí1.ken
29 30
De woorden worden naast de phonetische transcriptie weergegeven zoals zij in verkoopakten en dergl. geschreven worden. Noot van de transcriptor: Dupont schrijft de nummers onder de betreffende woorden. Ik heb echter geen duidelijkere manier van weergeven kunnen vinden dan de nummers in de woorden zelf te schrijven, naast de klinker waar Dupont ze onder schrijft.
Jozef Dupont, Grammatica van het dialect van Bree
Koelerheiken; míi2.lenbíi1.k Molenbeek gena2tebíi1.k Genattenbeek, mò2rtelwi 1r Mortelwijer (wijer = hgd Weiher Lat. vivarium Ndl. vijver) 2 kluú2zwi 1r Kluiswijer; knā2lsbré1g Kanaalsbrug; knā2lsdií.1k Kanaalsdijk muú2.zendií1.k Muizendijk; ò2p gen3 1 Gen Aa (d.i. = gindsche Aa, de naam van eenen molen op de Aa) gen3 2 míi1.len Gen Aa molen d.i. de molen op Gen Aa bí2.ŋkemíi.1len Binkenmolen, r 2j r míi.1len Rooier Molen (d.i. de molen van Gruitrode) pā2t rské2.1rik Paterskerk sìnt Tíi2.nes kepè1l St. Antonius kapel; ì2t rpò1rt Itterpoort kò2bestr 1t Cobbenstraat; bó2g2et r str 1t Bocholterstraat (het woord str t beteekent in de twee laatste woorden: breede verkeersweg) [230]
(49) Dezelfde betoning hebben - dikwijls in overeenstemming met het Ndl. - een aantal andere oneigenlijke samenstellingen: bijv. èrbedslúu1n arbeidsloon stadhuú.1s stadhuis ròg2em 1l roggemeel, gr nen b 1.r groene boer (scheldwoord) kìle ā1 koele schaduw ( ā alleen komt bijna nooit voor) p 2sm 1 i paasmaandag ké2rmesdíi.1nsdi Kermisdinsdag; sòk rba1bi en suikerbolletje Verder verbindingen van eigennaam en voornaam of van voornaam en beroepsnaam: stéí2v rs fri1 en zelden voor fri2 en stéí1v rs Frits Steyvers; rií2.k de ga1rd(e) Hendrik de garde; De verbinding de g 1 wè2.k de Goede
Jozef Dupont, Grammatica van het dialect van Bree
Week heeft het accent op de eerste silbe zoals de eigenlijke samenstelling, evenzoo den g 1 en dā2. den goeden dag! (waarnaast g 2 en dā.1 ) ā1n den ga2ŋ aan den gang (waarnaast ā2n den ga1ŋ) ha1úva2 houwvast subst. (tegenover kruú2.puú.1t kruipuit d.i. brij gemaakt van boekweitmeel en varkensbloed; kó2mga1w2 komgauw = buikloop) òp de laŋ1 bā2n op de lange baan (tegenover het synonieme òp de la2ŋen d .1r op den langen duur) Ook de woordjes a.ltií.d altijd aldāg(e) alle dagen worden zoowel met den hoofdtoon op de eerste als op de tweede silbe gesproken: Het adject. nuú1 íi2ri nieuwsgierig wordt steeds op de eerste silbe betoond, zoo ook alle adj. op -è ti Ndl. -achtig behalve v rè1 ti waarachtig Het woord ónné2t onnut heeft den hoofdtoon op de eerste silbe wanneer het subst. is (= deugniet Hgd. Nichtsnutz) op de tweede wanneer het adj. is bijv: en o2nné1t déŋg2 een onnut ding d.i. een onaanzienlijk ding. [231]
50. 50
Proclita en voortonige lettergrepen. A. a) de eigenlijke proclita zijn: 1o de lidwoorden 2o het adverbiale en pronominale t r en het pronominale tes (genit. enkelv) 3o het negatieve en (alleen in bijzinnen) b) de oneigenlijke proclita zijn: 1o De voornaamwoorden 2o de meeste partikels 3o de hulpwerkwoorden. Zoals de voorbeelden aantonen speelt de verkorting eene zeer geringe rol. De meeste vocalen blijven onveranderd of worden tot e, gereduceerd.
Jozef Dupont, Grammatica van het dialect van Bree
Voorbeelden: a
va2n d 1n en ve2 d 1n vandoen va2.n dè1t van dat
ā
ā2n huú.1s aan huis mi2 aan mij
è
dè2t is w 1r dat is waar spr. dè2s w 1r dè1t ì3s w 2r
é
mé22t mi1 mi2
ā1n
met mij mé1t
h .2 géí1.t hij gaat h .1 géí.2t hij gaat v 2ríi.1 v 3r voorover v 1ríi.2v 3r íi
víi.2r mi1 en v 2r mi1 voor mij víi.1r mi2
ì
dì2t ì1s dit is dì1t ì2s w 2r n n 2t
ó
ó2m mi1
1t
weer niet w
1r
om mij óm1 mi2
d 2n stra1k toen straks = zoo even d 1n ì2ns toen eens ò
ò2p tií1.d op tijd ò1p mi2 mij w w
op
jó1ŋ niet waar jongen? 1r jó2ŋ id. 2r
d 2 n 1r daar neer = ten gronde (hgd danieder) d 1 n 2r dáár neer. úu
zúu2 n 1 zoona = bijna zúu1 n 2 zóó na. dúu.2r mi1 mi2
éí
door mij dúu.1r
ìns eens = eenmaal (ook hoofdtonig), éíns eens = eensgezind (ook hoofdtonig) enen een (mann.) en vrouwel e(n) onzijdig
Jozef Dupont, Grammatica van het dialect van Bree
genen geen (mann.) gen vrouwel ge(n) onzijdig ií
zenen zijn (mann.) zen vrouwel ze(n) onzijdig hoofdtonig zií.nen ziín zií.(n)
oú
ózen onze (mann.) óz(e) vrouw. ós onz. Daarnaast ezen, ez(e), es; hoofdtonig oú.zen enz.
A.
uú
uú.2tréí1.n of e2tréi.1n uiteen (*ûtar cf. Ndl. uiterlijk en dergl.) n.uú.1t mi2 uit mij
B.
B. Voortonige lettergrepen zijn: a) de 2 der woorden met den klemtoon 2 1of 2 1 3; b) de 3der drielettergrepige woorden met de betoning 2 3 1 of der woorden welke met 2 3 1 eindigen.
[232]
(50)
a) de 2der woorden met betoning 2 1of 2 1 3 wordt regelmatig e, (voor volgende r, l staat somtijds i) Bijv: eluú.n aluin, fetsuú.n fatsoen, me iín misschien rediíz(e) radijs kenón kanon kepòt kapot sezuú.n seizoen p l r pilaar deziín dozijn p lèí.s paleis ebiís abuis endèrem gendarm klepè klappei febrik fabriek sewií.len somwijlen ewiíl allewijl (=tegenwoordig) memā mama pepā papa medam madame mezií.k muziek lewi Fra. Louis lewìs Fra. Louise reba.reb r
Jozef Dupont, Grammatica van het dialect van Bree
rhubarber miri Marie Sefi Sophie lef ri lichtvaardig ref ri rechtvaardig v rè. ti waarachtig k rdií.t krediet veliís valies g léí.ven gelooven Aanm. 1. Sommige woorden behouden hunnen vocaal: bijv: andií.vi andijvie órā. en oranje abslií.t absoluut óntré. ontrent. Verder woorden waarvan de eerste silbe in verwante vormen met den hoofdtoon voorkomt: b rìn boerin gr vìn gravin hií.búu.ven hierboven Nochtans heb ik van al de hier opgesomden woorden ook nevenvormen met e (of ) gehoord, meestal van lieden der lagere volksklas. Aanm.2. Voor r l gevolgd door vocaal, in enkele woorden ook voor n + vocaal wordt de [233]
(50)
B.
voortonige vocaal meestal gesyncopeerd: van veel woorden bestaan echter ook vormen zonder syncope daarneven. Bijv: frèt fret Fra. furet; triín Fra. terrine prií.k pruik; trég2 terug; krúut karoot krèk krek Fr. correct broú.w beroú.w berouw gréí.d g réí.d gereed v rè ti vrè ti waarachtig vliís veliís valies;
Jozef Dupont, Grammatica van het dialect van Bree
bla.ns balans; kl r kleur; slā salade; blèín b lèín balein; plèí.s p lèí.s paleis; luús luús jaloersch; flār f lār Fra. foulard knií.n kenií.n konijn knón kenón; gn e gen e genade Aanm. 3 Naast medā.li medalje spenā.zi spinazie hoort men somtijds - echter nooit bij de volksklas mìdā.li spìnā.zi b) de 3 der woorden met 2 3 1 wordt altijd e ( voor r, l) Bijv: pèresò.l parasol, kamez l kamizool kónt rbií.si contribution mezeka.nt muzikant póletií.k politiek sak rsti sakristij ka.nten r kantonnier kat lií.k katholiek Aanm.1. Wanneer r l volgt of voorafgaat ontstaat meestal syncope: k rkòl Fr. caracole, p rsò.l naast pèresò.l parasol; p rpli naast pèrepli parapluie; k lbàs Fr. calebasse; kìlpèŋ Fra. calepin; altrā.si naast alt rā.si Fr. altération a tréí.n achtereen; uú.tréí.n uiteen (cf Ndl. uiter- in uiterlijk) ó.ndréí.n ondereen; k rliín Caroline abl r naast ab l r schapulier Aanm.2. Na de proclitische e werd dikwijls r ingevoegd zoals in het Leuvensch en Tongersch (cf Goemans §41 B Aanm. Grootaers §55 B. Aanm.) Bijv. k rstā. l kastanje s rtií.n satijn
Jozef Dupont, Grammatica van het dialect van Bree
Over de ir van sì.nd r kl s Sinterklaas §43 D.c. en cf. Goemans §44 B. Aanm. [234]
51. 51
Enclitica en natonige lettergrepen A. Behalve de vormen welke ook als oneigenlijk proclitica voorkomen moeten hier enkel vermeld worden: de uitsluitelijk enclitisch voorkomende pronomina (d) r gij (2. p. meerv.) (d)ir hij ste du 2. p. enkelv. B. In tweelettergrepige woorden met de betoning 1 2wordt het tweede deel ofwel onveranderd gelaten ofwel tot e (voor r l tot , voor gutturalen en gemouilleerde consonanten tot í) gereduceerd. Bijv. ké21st 2k kussenovertrek Ndl. tijk Ohd. ziahha; kl rdúuz(e) kleurdoos psb r schaapsboer Met verzwakking: sla tes naast sla thuú.s slachthuis; ké2.rikef kerkhof vrií.tef Vrijthof mé2stef mesthof, n b r gebuur Hgd. Nachbar Os. nābūr; briígem bruidegom; boú.g rd boomgaard wií.g rd wingerd, b v rt bedevaart héí.v rs heimwaarts, lií.vi lijnwaad líi.zi lijnzaad; hā.mi Hamont tuúmet toemaat (nagras); vrouwmensch vroúmes bóg2et boekweit Bóg2et Bocholt bè.rves barvoets ha.mfil handvol h .rev l armvol zó.ndi zondag m i maandag Aanm. 1. In haú.s vr. handschoen Mndl. handsche waarschijnlijk in ò.lik m. voorschoot (> schorteldoek) en misschien in kuús m. varken (cf. Os. kōswīn =
Jozef Dupont, Grammatica van het dialect van Bree
zeug?) is het tweede bestanddeel geheel verdwenen. Aanm. 2. Naast kòrsmes Kerstmis en l tmes Lichtmis staan ook de vormen kòrsmìs l tmìs C. In de woorden met 1 3 2 betoning wordt somtijds gesyncopeerd: ké2st k kussentijk; ò.lik voorschoot (> schorteldoek?); somtijds búu.tram naast het gewone búu.t ram boterham 3
[235]
(51)
D. De onbetoonde eindlettergrepen in woorden met 1 2 betoning worden gereduceerd tot e, voor r l tot , voor gutturalen en gemouilleerde consonanten tot , voor s tot ì of e Bijv. loú.pi loopend hā.gi hagelt ā.lik geheel Sermoenen aling Ohd. alung; l .v r lever k .m l kemel; ké2.rmìs kermis ook ké2.rmes spìrtìs spiritus ook spìrtes; jìzìs Jezus ook jìzes, kòrsmìs Kerstmis ook kòrsmes E. De suffixen worden op den volgende manier behandeld: -ig blijft i , -achtig wordt è ti -lijk wordt lik, -ik, -erik, -ing, -schap blijven ik rik iŋ ap; -aar wordt r, erse wordt - rsen bijv. wès rsen waschvrouw Voor bedelares zegt men b .d lhèks d.i. bedelheks: misschien is -hèks onder bijgedachte aan -hèks heks uit het betoonde suffix è(r)s ontstaan. -zaam blijft meestal -zām kan echter ook tot -zem gereduceerd worden: dit gebeurt bijna regelmatig bij laŋzem langzaam naast lanzem laŋg2zām (cf voor dit woord Franck i.v.); -baar wordt -bār somtijds -b r bijv. óng léívbār of
Jozef Dupont, Grammatica van het dialect van Bree
óng léívb r ongeloofbaar; -aard wordt - rd: dit suffix komt slechts in weinig woorden voor, bijv mé2t rd mutsaard óné2tird *onnutterd; -heid blijft héí.d of wordt - echter zelden - tot (h)ed gereduceerd, bijv. w rhéí.d of w r(h)ed waarheid F. Voor de toonlooze eindlettergrepen -e en -en cf §54 De substantieven op -age -ege hebben in den anlaut -i behouden (bijv. ké rā.zi kinderage cf. Lat. agium; college Lat. collegium k l .zi ) eveneens die welke uit Mlat. vormen op -lea, -lia ontstaan zijn (bijv: tā.li talie medā.li medalje) Bij die op -nea, -nia is de i, na de n gemouilleerd te hebben, verdwenen bijv: spā. en Spanje [236]
Vijfde Hoofdstuk Sandhi of Zinphonetiek Over het begrip Sandhi cf de uiteenzetting van Prof. Colinet (Leuv. Bijdr. I bl 111) Afwijkend van het Aalstersch Leuvensch en Tongersch zijn de Sandhi-wetten in het Breesch niet altijd dezelfde voor de verschillende deelen van hetzelfde woord en voor twee op elkaar volgende woorden (cf. §53 Aanm. 3) Sandhi der betoonde lettergrepen
52. 52
Vocalen Auslaut-vocaal of diphthong + anlaut idem. blijft meestal onveranderd. Bijv: d ou. daar ook d uú.t daar uit; wi oú. wie ook zúu t zoo iets; zíi ìn zee
Jozef Dupont, Grammatica van het dialect van Bree
in wi ārdi hoe aardig du.w2íi.z l gij (du) ezel De diphthongen íi ií, úu uú oú verliezen hun tweede bestanddeel resp. voor íi ií, úu uú bijv. zí íi.v r zee over, uit zíi íi.v r; mí ií.v r uit míi... meer ijver zú úuts voor zúu... zoo ooit, nú úu.li voor nuw2... nu olie; zo úuts voor zow2... zou ooit
53 53
Consonanten A. Auslaut - consonanten in pausa: a) Stemlooze medeklinkers en l m n r blijven onveranderd. Stemhebbende medeklinkers worden stemloos wanneer zij van ouds her in auslaut stonden; zij blijven stemhebbend wanneer in lateren tijd eind -e afviel, deze e wordt steeds tusschen haakjes geschreven.
[237]
(53) Bijv: huú.s huis; b k boek; stóf stof ha.nd spr ha.nt hand; la.ŋg2 spr. la.ŋk lang ka.mb spr. ka.mp kam blií.f blijf 2.p. enk. imper. i bliív(e) spr. bliív ik blijf 1. p. enk. indic.; dā. dag dāg(e) spr dāg dagen subst. meerv.; hāz(e) haas Mndl. hase; bé2d(e) bed Mndl. bedde, i lég2(e) ik leg; i hé2b(e) ik heb b) Eind -t valt weg in het praet. enkelv. der zwakke verba zonder bind-vocaal da (t) dacht bra (t) bracht, zó (t) zocht za (t) zegde la (t) legde gelòf(t) geloofde mò (t) mocht kos(t) kon Os. konsta
Jozef Dupont, Grammatica van het dialect van Bree
Aanm. In het partic. blijft de d (spr. t) altijd bijv: gedagd gedacht flect. gedagden begòzd begonnen flect. begòzden
c) Eind g2 in de verbinding ŋg2 en eindin de verbind. s verdwijnt in auslaut zoals in inlaut: altijd, g2 alleen wanneer vocaal volgde bijv: bòs bosch; laŋ adv. lang > lange tegenover la.ŋg2 lang onverbogen vorm van het adj. (spr. la.ŋk) B. Auslaut consonanten + anlaut-vocalen of -diphthongen Stemlooze consonanten worden altijd stemhebbend, stemh. blijven onveranderd. Bijv: òp èn āv(e) op en af spr. òb èn āv(e); uú.t èn ìn uit en in spr uúd èn ìn; pak èn zak pak en zak spr. pag2 èn zak; òs èn íi.z l os en ezel spr. òz èn íi.z l vé2s èn vléí.s visch en vleesch spr. vé2z èn vléís; uú.t .ten uiteten spr. uúd .ten; òp .ten opeten spr. òb .ten C Auslaut consonanten + anlaut consonanten 1o Twee gelijke consonanten klinken als één, behalve in den uitgang -enen, welke voor volgende vocaal tot -en (met lange n) wordt (§54.1o E) 2o Bij het samentreffen van stemloozen auslaut-consonant (uit stemloozen cons. of uit stemhebbenden cons. in pausa) [238]
(53.)
C.
met stemhebbenden of stemloozen anlaut-consonant behoudt
Jozef Dupont, Grammatica van het dialect van Bree
a) de anlaut-explosief steeds de bovenhand en induceert den auslaut-consonant. Dus wordt stemlooze explosief of spirant in auslaut steeds stemhebbend voor stemhebbende explosief in anlaut; stemlooze explosief of spirant in auslaut blijft onveranderd voor stemlooze explosief in anlaut. b) de anlaut-spirant, nasaal of liquida nooit de bovenhand. Dus wordt stemlooze explosief of spirant in auslaut + stemhebbende spirant in anlaut altijd tot stemlooze explosief of spirant + stemlooze spirant. Stemlooze explosief of spirant voor stemlooze spirant, nasaal of liquida in anlaut blijft onveranderd. Anlaut j en w gaan niet met de spiranten maar met de nasalen en liquiden, zij blijven zoals deze onveranderd. 3o Bij het samentreffen van stemhebbenden auslautconsonant met stemhebbenden of stemloozen anlautconsonant blijven beide onveranderd. 4o Na gemouilleerden auslaut worden t d s z n l in anlaut tot Anlaut j mouilleert nooit den voorafgaanden auslaut-consonant.
(53) A.
Aanm.1
Aanmerking. 1. A. Eind t valt weg in dèt dìt wā.t voor den 3.p.enkelv. van het verb subst. en voor het
Jozef Dupont, Grammatica van het dialect van Bree
enclitische pronomen -ste = gij Bijv. dèt ste spr. dè ste dat gij; wā.t ste spr. wā.ste wat gij; wā.t ìs spr. wā. s wat is; dèt ìs spr dè s dat is dìt ìs spr dì s dit is [239]
(53)
Verder viel de t van wā.t uit in wā.bl wā.l walè wat belieft? wā.f ren wat voor een? Voor het vragende wā.t? hoort men ook - echter meestal ironisch - wè. Dit kan ook aan het einde van eenen vragenden zin voorkomen en wisselt dan af met hè. Bijv: t ìs úun w r, wè? = 't is schoon weer, nietwaar? Men vergelijke het fransche quoi? in zinnen als: il fait beau, quoi? Aanmerk.1. B. Uitzonderingen op den regel van 2o a) zijn: 1o d in anlaut wordt altijd t na het pronomen (h)et, t (Ndl. het) en na s > *ts > *tes > des > genitief van het demonstratief pron. en lidwoord: de Bijv. t díi.rken spr. tíi.rken het deurtje t dā.k spr tā.k het dak t dé t rken spr. té t rken het dochtertje s dāgs spr. s tā s 's daags; s dónd rdigs spr. 's tónd rdi s des donderdags; s díi.nsdigs spr. s tíi.nzdi s des dinsdags. De oorzaak dezer uitzondering is waarschijnlijk in de empathische uitspraak te zoeken (cf Grootaers §58 Aanm. 1 E) Misschien mag men als regel vermoeden: een
Jozef Dupont, Grammatica van het dialect van Bree
woord dat enkel uit consonanten (of uit eenen consonant) bestaat is niet (zelden?) voor Sandhi-werking vatbaar. Hierbij past het feit dat het aritkel neutrum meestal de volgende d tot t maakt wanneer het zonder vocaal wordt uitgesproken; daarentegen meestal zelf d wordt voor volgende d wanneer het met vocaal wordt uitgesproken bijv: òp et dā.k spr. òp e dā.k naast òp t dā.k spr òp taak op het dak. Daarnaast komt ook wel (met vocaal) de uitspraak òp e tā.k voor, maar nooit (zonder vocaal) de uitspraak *òp dā.k. Ook de verbinding et ìs het is schijnt het vermoeden te bevestigen, zij luidt t ìs of ed is hed is. Nochtans wordt t zonder vocaal steeds d voor vocaal (behalve voor ìs) en voor anlaut - b bijv: t íisten spr. d íisten het eerste, tb spr. d b het beeld [240]
(53) Er moet op gewezen worden dat de uitspraak met vocaal hier de normale schijnt te zijn: ed íisten of hed íisten, ed b (x)31 of hed b
B.
2o De anlaut d der artikels den de (mann.) de de (vrouw.), der 31
Waarschijnlijk wijzen vormen als tirdúud terdood teníisten teneerste > * t(e) der dood * ten den eerste in dezelfde richting als tā.k > t dā.k het dak
Jozef Dupont, Grammatica van het dialect van Bree
pronomina d z.en, d z(e), dìt deze d , di , dat, dèt die; des dir genit. enkelv. en meerv. van het pron. demonstr.; d r enclit. pron. hij; duw2de Mndl. du; di dat.-akkus. van du.w2; der adv. d d r adv. daar, er: d n Ndl. toen; Ndl. dan; *dò Ndl. toch, doch wordt t na stemlooze auslaut-consonant Bijv: ìs den hó.nd is de hond...? spr. ìs ten hó.nt, às de díir.r als de deur... spr as te díi.r, òp d zen st l op dezen stoel... spr òp t zen st l oú. dìt ké ook dit kind... spr. oú. tìt ké. ,h .h t desva.n hij heeft ervan... (bijv. hout, geld) spr. h . h t tes va.n h . zií.t d r hij ziet er... (bijv. vogelen) spr. h . zií.t t r bliívs du.w2
blijft gij
(2.p. spr. enk.) bliífs tu.w2
h . zií.t di
hij ziet u
(2.p. spr. enk.) h . ziít ti
h .ís d
hij is daar
spr. h s t
dèt d n
dat daarna
spr. dèt t n
as d n
als toen
spr. as t n
òf da.n
of dan
spr. òf ta.n
Jozef Dupont, Grammatica van het dialect van Bree
dat *dò
dat toch
De normaalvorm van al deze woorden komt nog voor behalve die van *dò dat altijd tò klinkt: zoo bijv: de genitief enkelv. des; i ka.n des krií.gen = ik kan ervan krijgen (bv. hout); de genitief meervoud. d r bijv. i z n d r v l ik zie er veel (bijv. vogelen) [241]
(53) Aanm. 1. het enclit. pronomen van den 3den pers d r = hij32: za.l d r kómen zal hij komen; het adv. d r er i g n d r híi.nen ik ga er heen. Uit verbindingen als bliíft d r bi spr. bliíft r bi. blijft er bij; h t des genó spr. h tes genó heeft er genoeg (des genit. enkelv.) h t d r genó spr. h t r genó heeft er genoeg (d r genit. meerv.) konden zoowel de vormen t rbi. erbij tes genó , t r genó
B.
32
Doorstreept met potlood.
Jozef Dupont, Grammatica van het dialect van Bree
spr. dèt tò
er genoeg als de vormen ir es r geabstraheerd worden. Van deze vormen staan die met anlaut -d na woorden welke op liquida of nasaal uitgaan, die met anlaut -t na woorden welke op d t of op vocaal eindigen, na alle onbetoonde silben en in het begin van den zin, die zonder anlaut -d, -t na alle explosieven en spiranten behalve d t Bijv: ka.n d r uú.t kan eruit, zúu t r uú.t zoo eruit, blií.ven t rbi blijven erbij ií.z r terbi. ijzer erbij i hé2b(e) r ik heb er òf r of er, as r als er, i bliív(e) r ik blijf er. Het artikel den, de heeft ook nevenvormen en, e: deze komen echter alleen voor na alle voorzetsels bijv: òp op aan aan íi.v r over van van in in ó.nd r Bijv: òp en d .r op den duur, òp e díi.r op de deur van en w . van den weg ó.nd r e t f l onder de tafel Het pron. van den 3den pers. d r = hij verschijnt als r na de partikels òf of as
Jozef Dupont, Grammatica van het dialect van Bree
als nu.w2 nu wi hoe búu. waar Opmerkenswaardig is dat voor r (>d r) auslaut-consonant onveranderd blijft: bijv: òf r of er, of hij. Daar het niet waarschijnlijk is dat r in deze gevallen met uitval van t uit t r ontstaan is, zou men kunnen vermoeden dat vormen als dat r (uit dat tir > dat d r) niet alleen aanleiding gaven tot het abstraheeren van r maar ook nog analogisch het stemhebbend worden der f van òf r of er belette. Zooals dat i spr. dad i dat ik naast òf i spr. òv i of ik stond, stelde men òf r of hij naast dat r dat hij. [242]
(53)
Aanm. 1
B. Het enclitische pronomen van den 2.p. enkelv. de is voor de auslaut s van het verbum tot te geworden bijv. bliífs de spr. bliífs te > blîves du; uit zulke vormen is dan de vorm ste geabstraheerd dien wij vinden in òf ste of gij wi ste hoe gij.
Jozef Dupont, Grammatica van het dialect van Bree
C. Het ontstaan van anlaut -t uit anlaut -d werd uitvoerig behandeld door prof. Colinet Dr. Goemans en Dr. Grootaers (cf de samenvatting bij Grootaers §58 Aanm. 1 D) het zij voldoende naar hunne uiteenzettingen te verwijzen. Merkwaardig is dat in het mengl. alle proclita en enclitica, welke in het ags. stemlooze th in anlaut hadden, stemhebbende th aannemen: zoo bijv. the thee that though enz. Hoogst waarschijnlijk is dit verschijnsel in verband te brengen met de behandeling van de d (>th) der zelfde woorden in de Ndl. dialecten. D. Het artikel en pronomen hèt, het, et, t Ndl. het kan regelmatig op een oud *hët (cf. ags. hit) teruggebracht worden. Auslaut-consonanten worden er voor behandeld zooals voor alle andere woorden met h-anlaut bijv: i gā.f et ik gaf het i lā.s et ik las het, en - naar de Sandhi-wet C 3o - i hé2b(e) et ik heb het i g v(e) et ik geef
Jozef Dupont, Grammatica van het dialect van Bree
het zooals i l v(e) hi ik leef hier āv(e)híiren afhooren i hé2b(e) hó.ŋg r ik heb honger Nochtans ware et uit *det ook mogelijk: men zou de afval van t (in den vorm *tet geabstraheerd uit verbindingen als dat *tet > dat *det) kunnen verklaren door verkeerde abstraheering uit datet. Dat stemlooze auslaut conson. voor et stemloos blijft ware te duiden als hetzelfde verschijnsel bij r > t r (cf. hooger B.) Over de stelling et > det cf Colinet §60 [243]
(53) Aanm. 2
Aanmerk. 2. De Sandhi-wet C.2ob kent de volgende uitzonderingen: 1o auslaut k wordt stemhebbende g2 voor w,h in de woorden bóg2et boekweit bóg2et Bocholt (dorp) (cf. Os. bōkholt). Waarschijnlijk zijn w, h hier zeer vroeg
Jozef Dupont, Grammatica van het dialect van Bree
uitgevallen. Men vergelijke ook de behandeling van kh in bóg2et tegenover li ām lichaam *lîkhamo 2o voor het suffix -zām Ndl. -zaam wordt stemlooze explos. of spirant steeds stemhebbend bijv: wé2.rikzaam werkzaam spr wé2.rig2zaam; beda tzām bedachtzaam spr. bedagdzām Aanmerk. 3. De Sandhi-wet C.3o geldt regelmatig voor samengestelde woorden en bij het samentreffen van twee woorden in den zin; daarentegen zelden in het midden van een woord. Zoo blijft de stemhebbende auslaut onveranderd in: i hé2b(e) tií.d ik heb tijd; i zég2(e) tò ik zeg toch lég2(e)hìn leghen; dòg2(e)hó.nd doghond; rd(e)kar aardkar; āv(e)treke aftrekken; vandāg(e) pléken vandaag plukken Naast bé2d(e)pla.ŋk bedplank hoort men echter ook
Jozef Dupont, Grammatica van het dialect van Bree
bé2tpla.ŋk, naast rég2(e)stra.ŋg2 ruggestreng, ruggegraat ook rékstra.ŋk; en bij het samentreffen van b d g2 resp. met p t k schijnen de eersten regelmatig stemloos te worden: bijv: bé2d(e)t k bedtijk spr. bé2t k; brég2(e)ka.nt brugkant spr. bréka.nt i hé2b(e) pep .r ik heb papier spr. i hé2pep .r Stemhebbende stam-auslaut wordt regelmatig stemloos voor de volgenden stemloozen consonanten van uitgangen en suffixen: hij wordt dus behandeld zooals de stemlooze consonanten (uit stemhebb. in pausa) voor volgenden conson. (Sandhi - wet C. 2o) Bijv. de g vs du geefs spr. de g fs tegenover: i g v(e) sók r ik geef suiker; h .g vt hij geeft [244]
(53)
tegenover i g v(e) tò ik geef toch; raps l schrabsel van raben schrabben tegenover i rab(e) strak ik
Jozef Dupont, Grammatica van het dialect van Bree
schrab straks. Nochtans hoort men van bìzen bijzen gèzen gisten ook bìzt en gèzt naast bìst gèst 3.p. enk. Aanm. 4. l en r blijven steeds onveranderd en wijzigen de andere consonanten ook niet. Voor n is het volgende op te merken a) Voor k en g gaat n zelden het ŋ over: bijv. i g n g r ik ga gaarne, somtijds i g ŋg r b) voor m b p f even zelden tot m: bijv. i ka.n b .t r ik somtijds i ka.m kan beter b .t r i ka.n v len ik kan voelen
somtijds i ka.m v len
c) n valt weg in den auslaut voor alle anlaut-consonanten behalve h, d, t: α) in de onzijdige vormen éí.n een géí.n geen mií.n mijn zií.n zijn dií.n dijn en somtijds in úun schoon kléín klein Bijv. géí.ké. geen kind; e úu ké een schoon kind e kléí ké. een klein kind Daarentegen steeds e
Jozef Dupont, Grammatica van het dialect van Bree
kléín huú.s een klein huis mií.n huú.s mijn huis géí.n dé.ŋg2 geen ding β) Dezelfde onverbogen vormen staan ook voor mannelijke en vrouwelijke verwantschapsnamen (cfr. Grootaers §58 Aanm. 4. c) β)) bijv. mií. zìst r mijne zuster; e kléí zìst r eene kleine zuster Aanm. 5. Bij het samentreffen van drie en meer consonanten ontstaat dikwijls syncope α) d valt weg in de verbindingen lds nds rds bijv: hìls, gìls 2.p. enk. ind. praes. van ha.wen houden Os. haldan en gè. en gelden; kìnsgedéí en kindsgedeelte; wat róns iets ronds; wat hārs iets hards van hā.rd hard Naast de uitspraak met ls ns rs komt echter ook die met lts nts rts voor, deze is dan zelfs [245]
(53)
overgegaan op de vormen waar zij niet berechtigd is: bijv. de vìlts naast vìls 2.p.
Jozef Dupont, Grammatica van het dialect van Bree
enkelv. ind. praes. van valen vallen; mānts, māns i.d. van mānen manen b) d, t als artikel neutr. enkelv. valt weg tusschen auslaut p en anlaut b p v f m Bijv: òp bòrd op het bord van d bòrd het bord òp p rd(e) op het paard van t p rd(e) het paard òp v .r spr. òp f .r op het vuur van t v .r het vuur òp flèsken op het fleschje van t flèsken het fleschje òp m .rken op het muurtje van t m .rken het muurtje. c) t valt weg in de verbindingen lts nts rts ts stl, de uitspraak met t komt echter ook voor, zij schijnt zelfs bij lts, nts de regelmatige te zijn bijv. smé2.lts of sme2.ls 2.p.enkelv. ind. praes. van smelten pla.nts of pla.ns 2.p. enkelv. ind. praes. van planten zwartsel of zwarsel zwartsel rè ts of rè s rechts; li. tsten of li. sten lichtste, géí.stel k of géí.sel k geestelijk Ohd. geistlîh, ké2st lik of ké2s lik kostelijk > *kostlijk li t lik of li lik lichtelijk > * lichtlijk De dubbelvormen met -stl- en -sl- (met
Jozef Dupont, Grammatica van het dialect van Bree
svarabhakthi -st l-s l-) hebben waarschijnlijk ook -stl- doen ontstaan naast alleen berechtigd -sl- in vast l vi naast vas l vi vastenavond (vas l staat tot vā.z l = vet zooals het dialect. snaf l tot Ndl. snavel, gaf l Ndl. gaffel tot hgd Gabel en dergl.) past lèí.n naast pas lèí.n porselein, dèst l kleine bijl naast het niet meer voorkomende *dès l Ohd. dehsala Over vastenavond en zijne nevenvormen cf Vercoullie Et. Wdb. i.v. [246]
(54.) 54
Sandhi der onbetoonde en toonlooze lettergrepen 1o Hier worden besproken de uitgangen -e, -en -en(e) -ens -i - len - ren - enen A. De oude ongedekte e in auslaut. a) verdwijnt altijd na stemhebbenden medeklinker en voc. Deze medeklinker wordt in auslaut niet stemloos en de voorafgaande silbe heeft altijd stoottoon. Bijv: éín muú.s eene muis,
Jozef Dupont, Grammatica van het dialect van Bree
g búu.t r goede boter, baŋ ké. bang kind Mndl. banghe nuw2 pep .r nieuwe papier Ohd. niuwi; twíi dāg(e) twee dagen vroeger dage; vandāg(e) vandaag g p .ren goede peren; brāv(e) ké. r brave kinderen lèk r ap l lekkere appelen, d r w .k iedere week óniíz l mìnsen onnoozele menschen het ziín het zijne; i hé2b(e) ik heb; i l v(e) ik leef; bi subst. bie Ohd. bîa, sníi sneeuw Ohd. snêo Aanmerking. Uitgezonderd zijn: Het m. en vr. enkelv. en het meerv. der drie geslachten van de participia op de, het praet. op -de en eenige substantieven op -de (vroeger -ida), het pron. zèlfde en het artikel de de (m, vr. enkelv. en meerv. der drie geslachten) Bijv. de verhuúsde mìns, vrow2, mìnsen de verhuisde mensch, vrouw, menschen, i verhuú.sde ik verhuisde léŋde lengte krìmde kromte; de zèlfde mìns, vrow2 mìnsen dezelfde mensch, vrouw, menschen Van deze vormen nemen het praet. op -de de substant. op -de altijd -n aan voor volgende vocaal en h, somtijds voor d, t . Dit geschiedt ook bij de participia op -de bij het artikel de en het pron. zèlfde, echter alleen dan wanneer zij mannelijk enkelv. zijn. Onorganische n staat dus overal waar de n
Jozef Dupont, Grammatica van het dialect van Bree
van het oude -en bewaard bleef. In den loop dezer studie werd dan ook voor den uitgang -e welke voor vocaal h, d, t in -en overgaat steeds -en als normaalvorm aangezet. (cf. b) Aanm. 1.) [247]
(54) b) blijft na stemloozen medeklinker in de verbogen vormen der adjectieven, verdwijnt in alle andere vormen Bijv. dik (onverbogen vorm) Ndl. dik Ohd. dicki; dék adv. dikwijls *dikko; i trék ik trek > *trekke klòk vr. vroeger klokke; pé2t meerv. van pòt pot; b .k meerv. van bā.k baak m. (pit van steenvruchten) Daarentegen dike dikke m.en vr. enkelv., meerv. der drie geslachten; wìte witte id. id Aanm. 1. Vormen als dike dikke nemen n aan voor vocaal, h, d, t wanneer zij namelijk enkelvoud zijn; in het vrouwelijk enkelvoud alleen voor een aantal partikels welke vocaal in anlaut hebben. Bijv. den wìten hó.nd de witte hond gèken d r gekke Dorus de kòrten tak de korte tak tegenover
Jozef Dupont, Grammatica van het dialect van Bree
de wìte huúv(e) de witte huif gèke tr z(e) gekke Trees de kòrte t f l de korte tafel. Maar en wìten èn en zwarte eene witte en eene zwarte zooals enen wìten èn enen zwarten een witte en een zwarte; en diken āv(e)pléken eene dikke (peer) afplukken zooals eenen diken āv(e)pléken eene dikken (appel) afplukken. Daarentegen voor andere woorden dan partikels: en kòrte èl eene korte el naast enen kòrten é2leb g(e) een korte elleboog. Uit deze voorbeelden blijkt dat er onderscheid moet gemaakt worden tusschen de euphonische n van de vrouwelijke adjectieven en de normale n der mannelijke vormen. Dat ook deze laatste haar ontstaan - in eene vroegere periode - aan eene neiging tot euphonie te danken heeft kan men vermoeden maar moeilijk bewijzen. Aanm. 2. Eind -e blijft nog in substantieven op -te (> ida) en op - rse Mndl. -ersse
Jozef Dupont, Grammatica van het dialect van Bree
[248]
(54) Bijv. belòfte belofte, wès rse waschvrouw. Ook bij deze woorden wordt de uitgang als -en aangezet: de n verschijnt voor voc. h, d, t, voor de twee laatste consonanten echter zelden. B. De uitgang -en De n wordt nog gehoord voor vocaal, voor h en somtijds voor d, t Bijv: tíi.gen spr. tíi.ge tegen, búu.ven òp bovenop búu.ven h m boven hem; tíi.gen dèt of tíi.ge dèt tegen dat. Aanm. De n van en > ene blijft steeds in den 1.p. enk. ind. praes. van teekenen rekenen bijv. i téí.ken(e) r .ken(e). In de substantieven téí.ken(e) teeken, z .gen(e) zegen kan zij blijven of afvallen. Men hoort dus ook téí.ke z .ge. Van z .gen komen bovendien de vormen z .ŋen(e) z .ŋe z .ŋ l voor, zoals van r .gen(e) regen
Jozef Dupont, Grammatica van het dialect van Bree
de vormen r .ŋen(e) r .ŋe r .ŋ l De substantieven d .ken deken Lat. decanus díi.ken deken Os. θekina worden behandeld alsof zij op -en (niet op -en(e)) uitgingen. Zij verliezen dus hunne n behalve voor voc. h en soms voor d, t (Over de hier besproken vormen cf Goemans §45.1°C) C. In -ens valt n altijd weg bijv. s mé2.rigens spr. s mé2.riges 's morgens D. In i blijft de steeds behouden, nochtans hoort men naast l .vi i levendig ook l .vi i E. In - len -enen - ren verdwijnt de e van en wanneer vocaal volgt: bijv. r .kenen èn spr. r .ken èn rekenen en hā.g len èn sni en hagelen en sneeuwen spr. hā.geln... 2o De e van de onbetoonde voornaamwoorden ste gij (2.p. enk.) ve, wij ze, zij verdwijnt nooit. Wanneer deze woorden enclitisch gebruikt worden nemen zij n aan voor volgende vocaal. Proclitisch komt voor den 2.p. enkelv. alleen de voor: het blijft zoals proclitische ve, ze steeds onveranderd. Voorbeelden òf ste of gij; òf sten oú. of gij ook
Jozef Dupont, Grammatica van het dialect van Bree
[249]
(54)
wi ven ós hoe wij ons dèt zen a.l dat ze al de kì.ms gij komt 2.p. enk. de ā.ts gij aait id. id. de éígs gij mikt (letterl: oogt) id. ve ā en wij aaien Er moet op gewezen worden dat in proclitisch gebruik meestal de vollere vormen dú.w2 v . zi. du, wij, zij gebezigd worden. 3o de e van ge- verdwijnt altijd in gad gehad g .ten gegeten Verder somtijds voor volgende l r n: bijv. gléí.ven naast g léí.ven gelooven gréí.d naast g réí.d gereed gn en naast gen en genade Een vorm als Ndl. gegeten is geglòfd naast g lòfd geloofd van g léí.ven gelooven 4o De e,i van em hem en hen, hun r haar verdwijnt alleen na úu en íi: het tweede element van den diphthong wordt dan een weinig duidelijker gesproken. Na andere vocalen blijft de e, i. bijv. zúu em spr. zúu m zoo hem; míi em spr. míi m meer hem..., v . em wij hem. De í van tir adv. Ndl. er kan uitvallen of blijven in t rān eraan t ruú.t eruit t rāv(e) eraf en dergl. Hetzelfde geldt van t r pronom. Ndl. er en van de enclitische pronomina d r gij d r hij voor volgende vocaal. In verbindingen waar
Jozef Dupont, Grammatica van het dialect van Bree
t r zoowel voor het adv. tir als voor het pronom. tir kan gehouden worden behoudt het steeds zijn vocaal wanneer het pronomen is: bijv. tríi.v r ha.wen erover houden naast t r íi.v rha.wen er overhouden. De ì van ìs verdwijnt na h . hij g . gij v . wij dat, dèt dat dìt dit wā.t wat d die (mann.) di die (vrouwel.) d daar, búu. waar, w wie huw2 hoe wi hoe zúu zoo míí meer Bijv. búu. ìs t waar is het? spr. búu. s t D.G.
Index Index op Nederlandse woorden. Dupont had soms duidelijk moeite om de Standaardnederlandse vertaling te vinden voor een gegeven dialectwoord. In de index is hier en daar de spelling van het woord aangepast aan moderne spelling, en in sommige gevallen ook de Nederlandse vorm die Dupont geeft vervangen door een mijns inziens gangbaarder variant. Het doel van de index is immers, om de dialectpendant te kunnen vinden van Modern Nederlandse woorden. Aangegeven worden de paragraafnummers uit de originele publicaties van Dupont en uit het getranscribeerde, ongepubliceerde manuscript. Indien een woord tweemaal binnen een paragraaf voorkomt, wordt dat aangegeven door ‘-2’ achter het paragraafnummer. Verbogen vormen van werkwoorden, meervouden van naamwoorden en dergelijke worden d.m.v. inspringen weergegeven. Afkortingen: inl. = Inleiding, bn. = bijvoeglijk naamwoord, zn. = zelfstandig naamwoord, vnw. = voornaamwoord, ww. = werkwoord. aaien aaien (wij) 54 gij aait 54 aaks 5 aal, paling 9.2 aalmoes 13.1 aam, biervat 15.1 aambeeld 42 aan 5, 46C, 53 aan de gang 46C, 49 aan flarden scheuren 4
Jozef Dupont, Grammatica van het dialect van Bree
aan huis 50 aan mij 50 aangenaam 9.2 aanraken 15.1 aar 9.6C, 15.1 -aar 51 aard 5 -aard 51 aardappel 8.1, 38, 41 aardbei 41 aarde 8.1, 32, 41, 46C aarden (bn.) 8.5, 46C aardig 5, 8.3, 46C aardkar 53 aars 16.2 aarts- 5, 32 aas 15.1 aas (van het kaartspel) 41, 43 abrikoos 22, 38, 42 absoluut 19, 50 abstrant 41 abuis 19, 50 achter 6A achtereen 50 achtergaan met diarrhee 12.1B achtermaad 13.1 achterste 6A, 7D, 8.3, 10.1, 14.1, 17 achterste, vot 14.1 -achtig 6A, 49, 51 adem 15.1, 43, 47 ader 15.1, 30 Adriaan 5, 15.1 advocaat 15.1 af 5, 43, 46C afblijven 43 afbreken 43 afdak 14.1 afdeeling, menigte 7D afdokken 14.1 afgang met diarrhee 14.1 afgebroken tak 12.1A afgeknotte tak 21 afgod 16.2 afgrijselijk 18 afhooren 53 aflater 8.2 afloop van keukenwater in boerenhuizen 19 afranselen 5, 6A-2, 9.6D, 16.2, 23 afranselen, coïre 16.2
Jozef Dupont, Grammatica van het dialect van Bree
aftrekken 53 aftroeven 23 afval van wol 12.1B afval, vodden 15.1 afvallen, laten afhangen 9.6D afvegen 43 afvoerbuis, -je 8.3 -age 51 ajuin 9.6D Aken 15.1 aker 9.1, 9.2 akkoord 16.2 Aldegonde, dim. -je 10.5 alert 7D Alfonsje 10.5 alle dagen 49 allengskens 6A Allerheiligen 46C allerlei 41, 46C allewijl, tegenwoordig 50 alre- 46C als 5, 6A, 38, 53 als de deur ... 53 als eene koe bijst steekt de andere den staart op 43 als er 53 als ik 6A als toen 53 altaar 15.1 alteratie 50 altijd 49 aluin 50 ander 41, 46C anderhalf 12.5, 14.2 andijvie 50 Andries 11.3 angeltje 6A angst 40, 46C angstblaar 15.1 anjelier 12.1B ankertje 6A Annaatje 36 Antje 36 Antonius 16.3 Antoon 9.6D apotheek 9.1, 11.2 appel in deeg gebakken 14.1 appeltje 6A arbeid 6A, 8.1, 42 arbeidsloon 49
Jozef Dupont, Grammatica van het dialect van Bree
arend 5 ark 6A arm (bn.) 6A, 32 arm (zn.) 6A arm 46C-2 arme (een) 46C arme 48 armoede 13.1 armvol 6A, 39, 43-2, 51 armzalig 9.2 asch 6A asmaker 6A assurantie 41 averechts 8.3 avond inl., 36 avond, mv. -en 40 avondschemering 8.1 avontuur 11.4 azen 9.2 azijn 8.5 ba! 6A baai (-stof, -tabak) 24 baak 5, 8.3 baak, pit mv. -en 54 baakes 5 baaks 5 baal (koffie) 15.1 baanst 5 -baar 5-2, 9.2, 51 baar, louter 5 baard 5 baardig 8.3 baardziekte 11.2 baars 32 babbelen, verklikken 15.1 bad 5-2 baden (ww.) 24, 46C baadt (gij) 36 baden, betten 41 badkamer 5 badplaats 5 bak ‘pit’ 5 bakes 5 bakhuis, bakkes 43 bakje 6A bakken 46A bakt (jij, hij) 10.2 bakte 12.2
Jozef Dupont, Grammatica van het dialect van Bree
bakker 6A, 46A baktrog 13.1 bal, bol 6A balans 50 baldadig 5 balein 17, 50 balgenbrij 18, 40 balhoorig 9.4 balie 36 balk 21 balkatoen 15.1 band van een schrijfboek of boek 6B bang 6A, 9.2, 40 bang kind 54 bangerd 13.1 barbaar 5 Barbara 6A barbeel 6A barbier 11.3 bareel 9.1, 11.3 barg 6A barier 9.1, 38 barm, hoop 6A barst 14.2 barsten 7C, 14.2, 38, 46A gebarsten 14.2 Bartholomeus 9.1 barvoets 6A, 8.1, 51 baten (ww.) 46C bè! 6A bed inl.-2, 2, 7B, 46B, 53 bedaard 5 bedachtzaam 53 beddekast 13.1 bedelares 51 bedelen 8.1, 41 bedelheks 51 bederven 6B-2 bederft (jij) 43 bedevaart 8.1, 51 bedieden, beduiden 19 bedkoets, bedstede 5 bedplank 53 bedotten 40 bedriegen 11.3 bedriegt 19
Jozef Dupont, Grammatica van het dialect van Bree
bedriegen, verneuken 12.1B bedrieger 23 bedroeven 11.5 bedrog 16.2 bedtijk 53 beduiden 19 bedwelmen 6B-2 beek 9.6A beekkers 4 beeld 11.1, 36, 46C Beelen 11.1 beemd, mv. -en 4, 6A, 41 been inl. beentje 7E been van een kous 10.5 beer (ours) mv. -en 8.1, 46C beer 39 beer, drek 8.1 beer (varken) 9.1 beest 9.1 beestje 36 beet (de) 9.6B beet 11.1 beet nemen 9.6B beet, mondvol 12.1B beetje 10.1 beetnemen 5, 11.5 beetwortel 9.1 begaden 24 begankenis, zielmis 35 begeeren 8.1 begerig 9.6B beginnen 7B, 46B begon 12.1A, 14.1, 39, 41 begonnen 46A, 46B, 53 behelzen 6A beide 9.1 beitel 18 bek, uitstekend punt 16.2 beker 9.6B bekommeren 10.5 bekoopen, misnieten 42 bekoopen, bezuren 10.4 bekostigen 7D bekreunen 9.4
Jozef Dupont, Grammatica van het dialect van Bree
bekwaam 5-2, 9.2 bel aan de hals van paarden 12.1A, 16.3 Beliën 11.1 belofte 54 beloken 16.2 beloven 15.2 belover 8.5 benedijen 18 bengel 6A bengelen 12.1A benieuwd 2, 33 beplaasteren 9.2 bereid te slaan 16.1 bergen (de) 46C-2 berk 7B bernen ‘branden’ 6B berouw 22, 50 berouwen 22, 23 berrie, baar 7B, 40 bes 34 bescheren 9.6A beschermen 7B beschimpen 4 beschuit 19, 36 beschutten 7D beseffen 6A, 7B beseffend 9.6A best 7B, 8.3 besteden 8.5 betalen 46C betamen 5 beter 8.3, 46C beteuterd 9.6D betrouwen 22 betten 17 beugelen 11.5 beuk 11.5 beuken, slaan 16.2 beuren 8.5, 9.6D, 46C-2 beur (ik) 9.6D, 46C beurs 8.5 beurt 8.5, 9.6D beuzelen 12.1A bevelen 8.1 beven 8.5, 11.1 bever 8.5 Beverloo 8.5
Jozef Dupont, Grammatica van het dialect van Bree
(be)vriest 19 bevolen 16.2 bewaren 43, 46C bewaar (ik) 46C bewaarde (jij) 43 beweren 9.2 bewust, bij je verstand 9.6A bezem 6C, 9.2, 15.1, 43 bezie, bes 9.6A, 46C bezig 8.5 bibliotheek 11.2 bidden 8.1, 24 bid (ik) 24 biecht 11.3 bied (ik) 24 bieden 10.4, 11.3, 24 biedt (jij, gij) 10.4, 41 geboden 16.2, 46C biefstuk 43 bier 11.3 biertapper 6A bies 11.3, 43 big 40 bij (bw.) 19 bij (de) 3, 46C bij (vz.) 44, 46C, 54 bij gelegenheid 8.1 bijenkorf 5 bijl 10.4, 40 bijltje om brandhout te kappen 15.1 bijna 50 bijten 29 bijt (jij, gij, hij) 10.4, 29 bijzen 53 bijzonder 10.5 bikkel 40 bil 10.2 bindel 7B, 7C binden inl.-2, 7B, 10.1, 36, 46C-3 bind (ik) 36 bindt (jij) 10.1, 36 bindt (jij, hij, gij) 46C bond (ik) 46C bond (jij, gij) 46C gebonden 46C
Jozef Dupont, Grammatica van het dialect van Bree
Binkenmolen 49 binnen 7B, 46B bitter 10.1 blaar mv. -en 15.1, 16.1, 30, 47 blaartje 8.2 blaas, blaasbalg 16.1 blaasbalg 14.1, 40 blaasinstrument 16.1 bladeren (de) 46C blameren 8.1 blaten 8.2 blauw 21, 29 blauws 41 blauwt (gij) 36 blazen 16.1, 47, 48 blaas (ik) 47 geblazen 47 bleek 18 bleeken bleekte (ik) 46C gebleekt 46C bles 7B bleu 30 blijven 2 blijf (ik) 53 blijft (jij) 43 blijft er bij 53 blijft gij 53 bleef (ik) 46C-2 blijven erbij 53 blijvend 36 blik (het) 9.6C blind 46C blinder 46C blinde daze blink (de) 37 blinken 7B, 37, 40 bloed 13.1 bloeden 13.1 bloedt (jij) 41 bloedde (jij) 43 bloedig 13.1, 41 bloeien 11.5
Jozef Dupont, Grammatica van het dialect van Bree
bloem mv. -en 13.1, 47 bloemenperk 6A bloesems 11.5 blok 14.1, 16.2 blonde 41 blood, bleu 9.4 bloot 16.3 bluffen 10.4, 10.5, 12.1B, 19 bluts, deuk 7D blutsen 7D bobbelen 12.1B bobbelen, borrelen 14.1 bochel 12.1B Bocholt 11.5, 12.2, 38, 40, 43, 51, 53 Bocholterstraat 49 bocht, uitkeersel 12.1B bod 14.1 bode 3, 24 bodem 16.2, 46C boden 13.2 boek, mv. -en 11.5, 13.1, 47-2, 53 boekje 11.5, 43 boekweit 11.5, 12.2, 29, 40, 43, 51, 53 boekweit- of eierkoek met gehakte groente 8.3, 41 boekweitmeel 41 boel, dingspil 10.1 boel, nietswaardig ding, klungel 12.1A boel, vod 12.1A boenen 16.3 boer 13.3, 32 boertje 11.4 boerin 50 boffer, opschepper 12.1B bok, mv. -ken 2, 10.5, 12.1B bokking 7D bol 7D bol, hoofd 14.1 bolletje 7D bolster 22 bom van een vat 12.1A bongerd 12.3, 39 bood 16.2 boodschap 15.2 boog 15.2 boom 46C boomgaard 12.3, 29, 39, 51 boomstronk 12.1B, 14.1, 23
Jozef Dupont, Grammatica van het dialect van Bree
boon 16.3 boontje 9.4 boonenkruidje 10.4 Booneput 16.2, 38 boor 16.2 boord -je 8.5, 14.2, 15.2, 16.2 boorden (ww.) 8.5, 41 boordevol 8.5-2, 9.1, 15.2 boordsel 8.5 bord 8.5, 14.2, 32, 34 bord, plank 9.6C bord, schoolbord 14.2 bordje 8.5 boren (ww.) 46C borende vol 43 borgen 7D Borgloon 15.2, 16.3 borst 14.1, 38 borstel 14.1 bosbessen 14.3 bosch 7D-2, 14.1, 46A, 53 boschje 7D boschduif 41 boschwachter 6A bosje (wit of ander) haar 7B bosje haren die tegen de richting in groeien 8.5 bot (bn.) 14.1 boter 16.2 boterham 43, 51 botsen 12.1B bouillon 36 boutique 42 bouwen 22 gebouwd 36 boven 46C boven aarde liggen (van een dode) 22 boven hem 54 bovenop 54 bovenste 9.6D braden 16.1, 20, 47, 48 braad (ik) 47 gebraden 47 braadworst 16.1 braafste 43 braak (bn.) 15.1
Jozef Dupont, Grammatica van het dialect van Bree
braam 9.2 braam, stekel 9.2 braambes 12.4, 29 brak (zn.) 6A, 40 branden 4, 6B, 14.2, 36, 38, 39 brandde 36 gebrand 36 brandig 6A brasem 9.2, 15.1, 47 brave kinderen 54 Bree 11.1 breed 44 breedte 7E, 36, 46C breedte van een vrouwenrok 16.3 breiden 46C breien 10.1 breken 6C, 29 breekt (jij, hij, gij) 10.1, 29 brak (jij, hij) 15.1 brem (zoutwater) 46C brem 7B bremhuls 21 brengen 7B bracht 4, 14.3, 41, 53 brachten 46A gebracht inl. 4 breuk 9.6D brief 11.3 broeder 30 broek, dim. -je 10.5, 12.1B, 13.1 broer, mv. -s 11.5, 47 Brogel (Groote- en Kleine-) 9.6D brok 14.1, 16.2 brommen 14.2 bron 7B, 38 bron, bronachtige bodem 40-2 brood, mv. -en 9.4, 16.3 broos 14.1 brouwen 22 brug 7D, 40, 46B brugkant 53 bruid, mv. -en 23, 41 bruidje 10.4 bruidegom 12.1A, 15.2, 19, 51 bruiloft 10.5, 14.3, 43
Jozef Dupont, Grammatica van het dialect van Bree
bruin 46C-2 bruine 48 bruiner 46C brullen 10.5 buidel 19, 40, 46C buigen 18 gebogen 15.2 buitengewoon veel 17 buizen, slempen 9.6D, 23 bukken 12.1B, 43 bukte (jij) 43 bukte 46B buks 10.5, 40 bulken, schreeuwen 16.2 bullebak 5 bult 10.5, 12.1B, 36 bunder 13.1 burg 7D-2, 14.1 burgemeester 7D-2, 35 burger 7D bus 10.5 bus, donderbus 40 bus, doos 7D bussel 7D buur 15.1 buurvrouw 8.2 calepin 39, 50 canaille 5, 36, 38, 46C caracole 50 carbonade 6A Caroline 50 cent 6B centje 36 citroen 23 Cobbenberg 49 Cobbenstraat 49 coïre 6A college 43, 51 collegie 2, 11.2, 36 comedie 11.2 compleet 9.1 contribution 50 coquemar 16.3 Cornelius 9.1 corpus, lichaam 7D
Jozef Dupont, Grammatica van het dialect van Bree
corset 36 côtelette 38 crédit 38 crimineel 9.1 d'r, er 50, 54 daad 5, 8.2, 15.1, 16.1 daar 16.1, 38, 54 daar naar, ten gronde 50 dáár neer 50 daar ook 52 daar uit 52 daar, er 53 daarheen 16.1 daas, bruine paardenvlieg 8.3, 43 dada 6A dadelijk 5, 41 dadelijk, subiet 19 dag mv. -en inl.-3, 46C, 53 dak 5, 8.3, 34 dakje 8.3 dal 5 dalen (ww.) 46C Damborg 7D-2 dan 5, 10.5, 46C, 53 dan is het de moeite niet waard 10.4 danig, erg 5 darm 6A dat 2, 5, 6A, 46A, 53, 54 dat daarna 53 dat gij 53 dat hij 53 dat ik 6A, 53 dat is 41, 53 dat is hier allemaal dat is waar 50 dat is plat dietsch! 19 dat toch 53 dat zal hij bezuren 14.2 dat ze al 54 datum 5 dauw 21 de 53, 54 de Goede Week 49 de heele boel 10.1, 41 de Heilige Geest 9.1 de hele nasleep 9.6A de hele santekraam 10.1 de Kempen 6A de korte tafel 54
Jozef Dupont, Grammatica van het dialect van Bree
de korte tak 54 de plaat poetsen 8.5 de r sterk rollen 8.1 de snel, plotseling bewegende, vooruitschietende 9.2 de stoof brandt 6B de verhuisde mensch, vrouw, menschen 54 de witte hond 54 de witte huif 54 de, den (mannelijk) 43 deelen 46C deeling 40 deem, tepel mv. -en 8.5, 9.2, 46C deerlijk 8.5 deesem 9.1 deftig 6A degelijk 8.5, 9.6B degen 8.3, 9.6A deken (de) 8.1, 54 deken (het) 54 deken 9.6A dekken 2 deksel 9.6B delven 6B-2 dempen 6A dempig, asthmatiek 6A den 6A den avond bij een buurman gaan doorbrengen 43 den avond bij een kennis gaan doorbrengen en tegen den morgen naar huis komen 10.4 den boel dooreen werpen 15.2 den goeden dag! 49 den hoek om 13.1 den met lange naalden 6A den oven 43 denken dacht (ik) inl. dacht 4, 14.3, 41, 53 dachten (wij) inl., 48 gedacht inl., 4, 46A, 53 dennen (bn.) 6A dennenboom 6A-3 dennenhout 6A derde 14.2, 32, 38 deren 8.5, 9.6A dertien 4 dertig 4 derven 6A derwaarts 38
Jozef Dupont, Grammatica van het dialect van Bree
des 50, 53 des daags 46C des dinsdags 53 des donderdags 53 destel, soort klein bijl 6B destruere 43 deugd inl., 8.5-2 deugde 14.1, 14.3, 41 deugen 14.3, 16.2, 22 deugt (jij) 14.3, 22, 40 deugniet 7B, 7D, 8.5, 49 deugniet, schoft 43 deuntje 8.5 deur 8.3, 9.6D, 13.2, 34, 46C deur- of vensterdrempel 8.5 deurharre 4 deze 11.1, 46C, 48 deze, dit, die 53 dezelfde mensch, vrouw, menschen 54 diaken 5 dicht 2, 29 die 54 die bij het spel alles verloren heeft 6A die goed kunnen staan 7D dief 11.3 diefstal 5 dienen 11.3 dienst 11.3 dienstboden 15.2 diep 11.3 diepe put 16.2 diepte 19, 41 diepte, kuil 12.1A dier 11.3 dijn 53 dik 2, 7B, 54 dik, comp. dikker 44 dikke 54 dikker 46A, 48 dikste 48 dikke boterham 12.1B dikke kwast 41 dikke kwast aan vlaggen en dergl. 23 dikke witte handschoenen der werklieden 19 dikkop, jonge kikker 16.2 dikwijls 7B, 43, 54 dimp, nevel 10.1
Jozef Dupont, Grammatica van het dialect van Bree
ding 7B dinsdag 9.6B Dirk 10.4 disputeeren 41 distel 10.1 dit 46A, 53, 54 dit is 50, 53 dochter 14.1 doe! 43 doedelzak 23 doek, mv. -en 11.5, 13.1 doen (te) 16.1 doen 13.1, 43, 47 doet (jij, hij) 11.5, 18 deed 9.2, 11.5, 30, 40 gedaan 2, 16.1, 47 doen janken 6A dof, duf 12.1B dog(ge) 14.1 doghond 53 doktoor 16.3 dol, razend 15.1 dolen 15.2 -dom 12.2 domkerk 13.1 donker 38 dood 16.3 doodgraver 8.3, 46C dooien 20 dooier 16.2, 30, 46C doopen 18, 43 doopte 43 door (vz.) 16.2 door de bank 16.2 door, gek 13.1 door mij 50 doorn 16.2, 46C doorn, mv. doorns 8.5 doornen haag 8.5 doortouwd, doortrokken 22 doortrapt 22 doos 16.3 doosje 9.4 dop, tol 14.1 dor 14.1 dorp 7D dorpel 7D, 38
Jozef Dupont, Grammatica van het dialect van Bree
dorsch (ik) 44 dorschen 7C, 14.2, 38, 44 dorschvloer 7B dorst (de) 14.1-2 dorst (hij) 7D douwen, wiegen 22 dozijn 50 draad, mv. en 8.2, 15.1, 24 draaien 17 draak 8.3 dracht 8.5 dragen 11.2 dralen, talmen 9.6D dreef 8.5 dreet 9.6B drempel 7B, 7D dreumel 9.6D dreunen 8.5, 46C drie 19 dringen 7B drinken 7B droefenis 35 droeg, droegen 13.1, 47 droevig 11.5 dronken zijn 9.1, 23 droog, drooger 9.4, 40, 47 droom 22 drossaard 9.2, 14.1 druk 7D drukken 7D drukker 7D druppel 7D-2 du, gij 23, 46C, 51, 53 dubbel 14.1 dubben 10.5 duchtig 7D, 10.5 duim mv. -en 46C duim, -pje 10.4 duit 15.1, 18 duitsch, dietsch 18, 19 Duitschland 18 duivel 15.1, 19 duivenkot 19, 43 duizeling 12.1A duizend mv. -en 36-2, 40 dun 2, 10.5, 46C dunner 36, 46C dun twijgje, wisse 12.1B
Jozef Dupont, Grammatica van het dialect van Bree
dunken 10.5, 12.1B, 14.3 dunkte 14.3 duren (ww.) 13.3, 32 durven 7D, 43-3 durf (ik) 46C durft (jij) 44 durfde 14.1, 41 dus 10.5 duur (bn.) 11.4, 32, 46C duur, duurder 46C, 47 duurste 46C duur (zn.) 11.4 duur 13.3 duwen 22 dwaas 15.1 dwars 8.1 dweilen 12.1A dwergachtig 9.6D dwingen 7B échalotte 38 echel 6C echt (bn.) 6E, 9.1, 29 école moyenne 39 edel 11.2 edelman 11.2 eed 18 eekhoorntje 7E, 8.5, 43 eelt 9.6A, 9.6B een ongebaaide kluppel 17 een 18, 43, 50 één 53 een bal opvangen, prikken 10.1 een beetje 8.5 een flinke, kloeke vrouw 6B een huis 43 een klein beetje 43 een klein huis 53 een klein kind 53 een klopping geven 12.1B een korte elleboog 54 een magere persoon 10.1 een oorveeg geven 14.1 een pak slaag krijgen 8.5 een poets bakken 16.3 een schoon kind 53 een snede brood 8.5
Jozef Dupont, Grammatica van het dialect van Bree
een uur gaans 43 een witte en een zwarte 54 een zware knuppel 17 eend 8.5, 36, 41 eene dikke (peer) afplukken 54 eene dikken (appel) 54 eene kleine zuster 53 eene korte el 54 eene muis 54 eene witte en eene zwarte 54 eenen dooden lijken 9.1 een hond, een kat, een jong vogeltje en dergl. bederven door ze te veel in de hand te nemen 42 eenig 10.2, 37, 46C eenige 41 eenmaal 14.3 eens, eenmaal 50 eens(gezind) 50 eens 9.1, 10.2 eentonig 9.4 eer (bw.) 38 eer, eerder 9.1 eerder 38, 41 eergisteren 9.1 eerst 9.1 Eetscheveld 11.2 eeuw 9.1, 43 eeuwig 43 effen 6C, 7C eg 8.5, 41 -ege 51 egel 11.1 ei 9.1, 18, 46C-2 eieren 46C eigenlijk 41 eigenzinnig 8.1 einde 36 eindelijk 41 eindjes garen, afval bij het weven 9.6D ekster 8.3, 38, 40, 43 el 7B, 39 elf 7E elk 10.3, 11.3, 29 ellende 6A, 11.2 ellendig 6A-2, 7D Ellicum 12.5 els (boom) 8.5, 39 els (priem) 8.3 emmer 9.1, 10.2
Jozef Dupont, Grammatica van het dialect van Bree
en (negat.) 50 en 2, 6A en hij was verdwenen! eng 7B, 46C-2 enger 46C eng gebonden 4 enig 7E enkel (de) 13.1 enkel 7E enten 7B er genoeg 53 er is iets op handen 16.2 er overhouden 54 er van onder trekken 12.1B eraan 54 eraf 54 erbij 53 erf 6A erfgenaam 6A erg 6A, 35, 46C-3 erge (een) 35, 46C erger 35, 46C ergste 40 ergens 7B ergens de brui aan geven 42 -erik 51 erop springen als de duivel op Geertje 9.1 erover houden 54 Erpecum 12.5 -erse 14.2, 51, 54 erts 6A ertwen, boonen peulen 15.2 eruit 54 erven 6A erf (ik) 46C erft (jij) 43 erwt 6A, 8.1, 43 esch 6A-2 eschdoorn 6A, 7B eschen 6A, 7B esschen 6A-2 Esser 6A eten 6C, 29 eet (jij, hij, gij) 10.1, 29 gegeten 54
Jozef Dupont, Grammatica van het dialect van Bree
ettelijk 7B etter 7E euvel 9.6D, 39 euzie 43-2 even 8.1, 46C Evens 11.1 eventjes 6C evenwel 8.1 Evers 11.1 evie, haver 9.6A, 39 expres 40 ezel 9.6A fabel 5 fabriek 10.1, 50 falie 5 fameus 11.5 familie 19, 36 fatsoen 23, 50 Februari 43 feest 9.1 feestje 36 feestdag 18 femelen 11.1 fets (geen) 14.1 feuilles de sené 11.2 fier 9.1 gaat figuur 11.4 fijn 17, 46C fijner 46C fijne tabak 6A filozel 38 flambeeuw 22 flanel 38 flauw 21 flauw praten, niets uitvoeren 15.1 flauw ventje, nietige kerel 10.5 flauw, smakeloos, weeïg 9.4 flauwachtig 9.4 flauwte 36 fles 6A fletsen 6A flodderachtige pet 12.1B flodderen 12.1B floot 46C fluisteren 10.1, 11.1, 43 fluit 18 fluiten (ww.) 7E, 29, 46C
Jozef Dupont, Grammatica van het dialect van Bree
fluwijn 38 foei! 24 foetelen 23 foezel 23 fokken, coïre 12.1B foppen 12.1B, 12.3, 16.3 fopspeen 12.1B fornuis 17 fortuin 19 foulard 50 fourchette 43 fout, gebrek 15.1, 22 framboos 16, 38 Franciscus 6A franje 5, 9.6D, 36, 38 frater 15.1 Frederik 8.5, 11.1 fret 6B, 50 Frits Steyvers 49 fruit 18 frutselen, snuffelen 10.5 gaaf 9.2 gaan inl., 2, 16.1, 47 ga (ik) 16.1 gaat (jij, hij) 18 ga! 40 gaans 16.1 ging 10.3 gaanstok inl. gaar 5, 46C gaarne 8.1, 39 gadem, winkeltoog 5, 13.1 gaden 24, 41, 46C gaffel 43, 53 gang 6A, 40 gangen 46C ganger 8.2 gans 5, 21, 36, gard 8.5 gare 46C garen 5 gasconade 41 gast 6A, 7D gat 5, 16.2 gauw 9.2, 21 gauwte 36 gave (zn.) 5-2 ge- 54
Jozef Dupont, Grammatica van het dialect van Bree
ge kunt me gestolen worden 10.5 ge liegt! 19 gebaren naar 9.2 gebed 8.1, 46A gebeuren, beuren 9.6D gebeurtenis 9.6D gebod 16.2 geboorte 9.6D gebrek 8.1, 46A gebrekkelijk 8.1 gebruiken 19 gebuur 15.1, 51 gedoe 43 gedrag, leven, lawijd 17 geduld 7D geduldig 7D, 46C gedurig 11.4 gedwee 9.2 geel 8.1-2, 43, 46C gele 46C geen 46C, 50, 53 geen ding 53 geen kind 53 geen lor 9.6D, 14.1 geen zier 15.1 geenerlei 41 geer 9.1 Geertruid(e) 9.1, 18, 38 geesel 18 geest 9.1 geest van zout 9.1 geestelijk 9.1, 35, 53 geeuwhonger 9.2, 30 gegaans 43 geheel 5, 12.5, 39, 40, 46C, 51 gehoefd 47 gehucht 11.2 geil, bronstig 11.5 geit 12.1B gekke Dorus 54 gekke Trees 54 gekscheren 8.1 geld 11.5, 15.1, 36, 46C gelden (ww.) 10.1, 22, 36, 41, 53 geldt (dat) 10.1 geldt (jij) 53 gold, gegolden 22, 36 gegolden 22
Jozef Dupont, Grammatica van het dialect van Bree
geleden 8.5 gelei 18 geloop 43 gelooven 4, 14.3, 18, 43, 46A, 46C, 50, 54 gelooft (jij) 43 geloofde 41, 43, 53 geloofden 46A geloofd 14.3, 54 geluk 7D gelukkig 7D gemak 5, 8.3 gemakkelijk inl., 8.3 gemeen 2, 46C gemener 46C gemeente 7E, 36 gemet 8.1 Gen Aa 49 Gen Aa molen 49 genade 15.1, 50, 54 genadig 9.2, 15.1 genaken 9.2, 15.1 Genattenbeek 49 gendarme 6A, 36, 50 gene (vnw.) 8.5, 9.6B genegen 9.6B-2 genereus 9.6D, 11.5 geneven ‘neven’ 8.1 génie 36 genieten 10.4, 11.3 genoeg 12.2, 41 genot 16.2 gent 5 gepeupel 9.6D geplukt 14.1 Gerdingen 8.5, 41 gerecht 10.1 gereed 8.3, 18, 50, 54 gerief 11.3 gerieven 11.3 gering 10.1 Gerkenberg 49 gerst 4 Gertruide 23 gerucht 10.3 gerucht maken als met centen in een spaarpot 12.1A gerwkamer 43
Jozef Dupont, Grammatica van het dialect van Bree
geschenk op iemands feestdag 18 geschieden 10.4 geschiedt 10.4 gesp 6A gesprek 8.1 gestadig, steeds 9.2 gesticht (het) 43 getal 5 getrouw 22, 23 getuig, gereedschap 19 getuige der bruid bij het huwelijk 8.5 geufje 9.2 geur 8.5, 9.6D, 46C geus 11.5 Geusens 9.6D, 16.3 geut, vischzaad 9.4 gevaar 15.1 gevaar, vaartuigen 9.6A gevaarlijk 9.2-2, 15.1 gevel 8.1, 9.6B geven inl., 2, 46C geef mij 43 geefs (du) 53 gaf (ik, jij, hij) 5, 15.1, 34 gaf het 5 gaven (wij) 5, 13.2, 47 gegeven 46C gevoegelijk 35 gevoeglijk 11.5 gevogelte 7D gewaad 5 geweld 7B, 36 geweldig 6A, 7B, 36, 41 geweldig babbelen 15.1 geweldig, barsch, fier 9.1 gewennen 7B, 9.6A gewente, gewoonte 46C gewis 7B gewoon 16.2 gewoonte 36 gezicht 10.1 gezond verstand, bezadigdheid 17 gierig 11.1 gierig omgaan met 9.4 gierig zijn 16.2 gierige kreng 9.1 gierige krent 9.1
Jozef Dupont, Grammatica van het dialect van Bree
gierige tang 9.1 giet (jij) 10.4 gieten 10.4, 11.3, 29 gieter 9.4 gift 10.1, 43, 46A gij (du) ezel 52 gij inl., 8.1, 51, 54 giroffelbloem 38 gist 6B, 9.6C, 41 gist, brim 15.2 gisten 41, 43, 53 gisteren 7B glad inl., 46C-3 gladde 41 glad, gladder, gladste 48 glas, mv. -en inl., 5, 44 gloeiend 11.5, 35 god 14.1, 16.2 gods 5, 15.2 God geve 46C God zij geloofd 18 goddelijk 7D godspenning 9.6B goed 2, 13.1, 47 goede 3, 47 goed besneden 9.4 goed gevuld 7D goed rijp 6B goed(ig)heid 43 goed, gezond 6B goede boter 54 goede kost 5 goede peren 54 goedigheid 41, 43 goedzakkig mens 10.5, 14.1 goedzakkige vrouw 12.1B goochelen 22, 40 gooien 3, 20, 21, 43 gooi (ik, jij) 16.3, 33 gooit (jij, hij, gij) 33, 36, 41 gooide (jij) 43 Goossens 9.6D, 16.3, 36 gorgelen 7D, 35 Gors 44 goud 2, 7D, 22
Jozef Dupont, Grammatica van het dialect van Bree
gouden 46C graad 15.1 graaf 5, 9.2, 15.1 graan 15.1 graat 15.1 gracht 5, 43 graden (mv.) 41 granietsteen 8.5, 37 granietsteen, drempel 8.2 grap 5, 6A, 40 grappen 40 grasveldje 12.1B, 13.1 grauw 21 graven 46C groef (hij) 13.1 graver 46C gravin 15.1, 50 grendel, -tje 17, 21 grens 6A grieksch 11.3 Griet 11.3 griffel 10.1 groen 11.5, 13.1 groene boer (scheldwoord) 49 groeve 13.1 grof 2, 15.2, 34 grommen 14.2 grondig 15.2 groote over de oogen hangende klak 23 groote stap 8.5, 15.1 groote stappen maken 8.5 groote stappen maken bij het schaatsenrijden 15.2 groote stappen maken, zich inspannen 15.2 groote stofwolken welke de wind bij droog weder opdrijft 22 groote uitgaven doen 15.1 groot, grooter 47 grooter, grootste 47, 48 grootmoeder 23 grootsch, fier 9.4 grootte 9.4, 36 grosso modo 5 grote afloopbuis 5 grote hoed 5 gruis 19 Gruitrode 15.2, 24 gulden (de) 7D, 36 gunnen 12.1A
Jozef Dupont, Grammatica van het dialect van Bree
gunt 36 gunt zoo 36 gunde 36 gegund 36 gunst 10.5 ha! 6A haak 9.2-2, 47 haam 8.3 haampje 8.3 haan mv. -en 46C-2 haar (vnw.) 8.5, 43, 54 haar 8.2, 15.1 haartje 8.2 haar op de tanden hebben 15.1 haard 8.1 haas mv. hazen inl., 46C, 53 haassenen 9.2, 47 haast 2, 15.1 haastig 8.2 hachelijk 9.6B hagedis 43 hagel 46C hagelen 54 hagelt 51 haken en oogen 9.2 haksel, gehakt stro 6A halen (ww.) inl., 5, 11.2, 46C-3 haal (ik) 46C-2 haalt (jij, hij, gij) 46C haalt niet 36 haalde inl., 36, 46C, 47 half 21, 35, 46C halve 35 halfer 6A halm 46C halsdoek 4, 10.1, 40 Hamont 36, 51 hand -je 6A, 53 handen 36, 41, 46C handel 46C handelen 6A, 41, 46C handgeld bij eigendomsoverdracht 10.4 handig 6A, 36
Jozef Dupont, Grammatica van het dialect van Bree
handschoen -tje 17, 21, 51 handvat 5 handvol 12.1B, 39, 42, 43-2, 51 hangen 4, 7B hangsel 46C hangslot 8.1 Hans 6A hard 5, 53 hard loopen 10.4, 43 hard regenen 12.1B, 43 hard slaan, regenen 23 hard trekken 10.4 hard, luid 6B haren 9.6A haring 9.2, 40 hark 8.1 harlekijn 6A, 6F harmonie 6A, 35 harnas 6A harp 6A hart 4, 44, 46A haspel 41 haspelen 8.5 haspelen, dralen 9.6A Hasselt 36 hatelijk 8.3 hatig 8.3 havik, stootkop 16.3 hè! 6A hebben heb (ik) inl., 46B, 53, 54 heeft (hij) 8.5, 30, 43 heeft er genoeg 53-2 had 21, 31 had, zou hebben 17 gehad 21, 54 hecht, steel van een mes 7B hechten, rijgen 4, 15.2 hedendaags 11.1 heel 9.1, 9.2 heen en weer bewegen 10.1 heen en weer slaan 21 heer (de) mv. -en 9.1, 47 heeten 7E, 29 heet (gij) 29 heette 13.1, 29 heffen 7B, 9.6A
Jozef Dupont, Grammatica van het dialect van Bree
heglijster 40 -heid 11.1, 51 heide 18 heil, genezen 9.2 heilig 7E, 46C heimwaarts 38, 39, 43, 51 hekel 9.6A, 11.2, 43 heks 6A, 51 heks, duivel 15.1 held 6A helemaal niets 12.1A Helena 9.1 helft 7B helleveeg 15.2 helling 6A helpen inl., 10.1, 35, 46C help (ik) 46C helpt (jij) 10.1 hielpen 12.1B geholpen 12.1B helsch 10.2 hem 8.5, 43, 54 hemd 7B, 10.2, 41 hemel 2-2, 11.1, 46C hen, kip 10.2 hen (met kiekens) 12.1B-2 hen, hun 54 Hendrik 10.4, 41 Hendrik de garde 49 henen, heen 9.6B hengel, ketelhaak, haal 9.2 hengst 7B, 40, 46C hennep 6A, 40 her 8.1 herberg 6A herder 7B, 8.5 herfsche (kaas) 43 herfst 7B, 43, 46C herhaaldelijk janken, doen janken 6A, 41 herhaaldelijk slaan 6A Herman 6A hersenen 7B, 14.2 hert 7B-2 hertog 6A, 7B, 15.2, 16.2 herwaarts 38 hesp 12.1A het 8.1, 53-2 het beeld 53
Jozef Dupont, Grammatica van het dialect van Bree
het bord 53 het dak 53 het deurtje 53 het dochtertje 53 het druppelen van het water aan de euzie 8.5 het eerste 53 het fleschje 53 het is 53 het muurtje 53 het paard 53 Het Stift 43 het te maaien of gemaaide gras 15.2 het vuur 53 het wollige op zekere stoffen 15.2 het zijne 54 heug 8.5, 13.2 heug en meug 46C heup 9.6D heupflesje jenever 12.1B heuvel 9.6D, 46C hevig 11.2, 46C hiel 46A hier 38-2 hierboven 50 hij inl., 8.1, 51, 53-2, 54 hij gaat 50-2 hij geeft 53 hij heeft den *haan, de *haan is aan hem 43 hij heeft ervan... 53 hij is daar 53 hij mag het eerst spelen 43 hij ziet er... 53 hij ziet u 53 hinderen 36-2 hing 10.3, 40 hinken 7B hinnebes 16.3 hitte 10.1, 37 hobbelen 12.1B hoe 19, 23, 53, 54 hoe aardig 52 hoe gij 53 hoe wij ons 54 hoed, mv. -en 13.1, 41 hoededoos 13.1 hoeden inl., 11.5, 41 hoed (ik) 3 hoedde (jij) 43
Jozef Dupont, Grammatica van het dialect van Bree
hoek, mv. -en 11.5, 13.1 hoenderhok 7D, 14.1 hoenders 12.1B hoer 13.1, 47 hoesten 13.1 hoeve 13.1 hoeven (ww.) 13.1, 47 hof(tuin) 15.2, 16.2 hof, dim. hofje 8.5, 15.2 hof, tuin mv. hoven 8.5 hok 14.1 hol (bn.) 15.2 hol (het), mv. -en 9.6C, 15.2, 16.2 holte 36 hond mv. -en 36, 46C hondsbloem 16.2 honger 46C honing 40, 46C honingraat 15.1 hoofd, -je 7E-2, 18, 41, 43 hoofdberd 41 hoofdkaas, geperste kop 41 hoog 9.4, 40 hoogste 9.4 hoogen, bieden op 9.4 hoogte 9.4 hooi 20, 21 hooizolder 14.1, 41 hoop, mv. en 18 hoopje 18 hoopje hooi, heukel 9.6D hooren 9.4 hoort eens hier! 43 gehoord 36 hoorn, mv. hoorns 8.5, 16.2, 46C hoovaardig 46C hoozen 9.4, 43 hop (plant) 12.1B horloge 40 horretje 8.5 horzel 16.2, 43 hospitaal 5 hot en haar 14.1 Houborg 7D-2, 22 houden 21, 53 houd (ik) 46C
Jozef Dupont, Grammatica van het dialect van Bree
houdt (gij) 36 houdt (jij) 53 hield 11.3 hout inl., 33, 36 hout, dim. -je 18, 36, 44 hout van den hederik 39 houten ligplaats, brits, plak 9.6C, 10.1 houtskool, Ammern 15.1 houweel 10.4 houwen 22, 43 houwt (jij) 41 houwt 2, 33 houwde (jij) 43 houwvast 49 hovenieren 15.2 hui, wei 46C huidziekte 24 huifkar 16.2 huilen 8.1 huis 19, 23, 46C, 53 huisje 19 huisraad 15.1 huizing 8.1 hulp 7D, 10.5, 22, 46C hulp! 22 Hulsbosch 8.5, 10.5 hun 43 huppelen 10.5 hut 10.5 hutsepot 36 huur, inkomen 14.1 huurcontract 22 huurpenning 11.3 huwelijk 23 Huysmans 18 ieder 41 iedere week 54 iegelijk 40 iemand 11.3, 12.1A, 41 iemand die sekuur is 7B iets (achter iemands rug) aanvangen 16.3 iets 11.3, 43 iets bespeuren 17 iets glads 46C iets hards 53 iets ronds 53
Jozef Dupont, Grammatica van het dialect van Bree
iets wemelends 11.1 ietsjes 43 -ig 51 ijdel 11.5 ijdel, vergeetachtig 40 ijken 18 ijselijk 18, 30 ijzer 46C ijzer erbij 53 ijzermaal 14.3 ik 37 -ik 51 ik blijf er 53 ik ga er heen 53 ik ga gaarne 53 ik gaf het 53 ik geef het 53 ik geef suiker 53 ik geef toch 53 ik heb den blikaars 14.2 ik heb er 53 ik heb er schijt aan 10.4 ik heb hem 43 ik heb het 53 ik heb honger 53 ik heb papier 53 ik heb tijd 53 ik kan 46C ik kan beter 53 ik kan ervan krijgen (bv. hout) 53 ik kan het 46C ik kan voelen 53 ik kom hem 2 ik las het 53 ik leef hier 53 ik schrab straks 53 ik spreid 18 ik trek het me niet aan 10.4 ik verhuisde 54 ik was 46C ik was het 46C ik zeg hem 43 ik zeg toch 53 ik zie er veel (bijv. vogelen) 53 ik zou je wat schijten 16.3 immers 11.3, 12.1A, 12.1B, 14.3, 16.1, 38, 43 in 53 in de bloei 11.5 in de boonen zijn 16.2
Jozef Dupont, Grammatica van het dialect van Bree
in de kost (zijn) 14.1 in de mot hebben 14.1 in de weer 8.5, 9.6A in den war 4 in gedachte 6E in gedachten 6A in Gods Heeren naam 43 in maart aanstaande 9.2 in tijd 46C inademen 30, 46C inbraak 5 indoppen 14.1 -ing 51 ingebeelde slechte kost 16.2 Ingenbleek 7B, 38 inkt 7B inpakker 6A intijds 46C invademen 9.6A is de hond...? 53 Itterpoort 49 ja 5, 16.1, 47 ja! 6A ja? (tw.) 36 jaar 15.1 jacht 9.6A Jacobus 16.3 jagen jaagt 10.2 jager 8.3, 9.6A, 46C Jagersborg 7D-2 jalappe 36 jaloersch 23, 36, 50 jammer 14.3, 15.1 Jan 36 janhagel, gepeupel 23 janken 6A, 10.2 jankgriet 11.3 Jantje 35 Januari 43 janverdorie 13.1 je 54 je vuile vingers 14.1 jè! 6A Jean 36, 39 Jef 36 jenever 8.1 jeugd 8.5
Jozef Dupont, Grammatica van het dialect van Bree
jeuk (de) 9.6D jeuken 9.6D Jezus 7B, 36, 51 Jezus van Mater dei 18 jicht 8.2, 9.2, 10.1, 11.5 joeg, joegen 47 Johannis 6A jong 40 jongen! (tw.) 36 jongen, mv. -s 10.5 jongsken 10.5 Joseph 16.3, 36-2 jou 37 jubelen, grappen vertellen 40 juffrouw 10.5, 12.1A juichen 16.1 juist 36 juk 16.2-2 jullie (acc.) 37 jummih! 16.1 juweel 9.1 kaal 5, 43, 46C kale 46C kaam, schimmel 15.1 kaanjel 5 kaantjes 15.1 kaaps 6A kaars 4, 16.2, 44, 46A kaarsvet 11.5 kaart 5, 32 kaarten van grooten tel bijwerpen 13.1 kaas 9.2 kaatsen 5 kabouter 22 kaf 13.2 kalebas 50 kalf mv. -eren inl., 21, 46C-2 kalfs(vleesch) 43, 46C kalk 21 kalkkuil 21 kalkoen 36, 43 kallen, praten 36 gekald 36 kalseide, open plaats achter het huis 9.1 kam, mv. -men inl., 4, 42, 46C, 53 kamer 5 kameraad mv. -en 15.1, 41
Jozef Dupont, Grammatica van het dialect van Bree
kamille 16.2 kamizool, mv. -s 8.5, 15.2, 50 kammen 7B kam (ik) 42 kamp 6A kamrad 42 kan (de) 46B kannen (mv.) 46B, 48 kannetje 36 kan eruit 53 kanaal 5 Kanaalsbrug 49 Kanaalsdijk 49 kanarievogel 38 kandijsuiker 14.1 kanon 2, 50 kant 4 kantonnier 50 kap en keuvel 15.1 kap, kogel 16.2 kapbordje 8.5 kapelaan 15.1 kapitaal 5 kapitein 17 kapoen 23 kapot 2, 50 kappen, boomen snoeien 8.5 kapper (inhoudsmaat) 6A kapper 46A kapsel, fijn gekapt stroo 6A kar 2 karbonade 39 karig zijn 10.5 karoot 50 karper 6A karsaai 17 karwei 18 kassei 18 kasseisteen 17 kast 9.6A, 36, 41 kastje 36 kastanje 5, 36, 38-2, 50 kasteel 9.1 kat 2 katholiek 50 Kaulille 7B, 43 kauw, -tje 17, 21
Jozef Dupont, Grammatica van het dialect van Bree
kazerne 39 keel, kraag 11.3 keeren, draaien 9.1 keest 11.1 keffen 6A-2 kei 3, 17 kelder 4, 14.2 kelk 7B kemel 11.2, 51 kennen kende (ik) 36 gekend 4, 36 keper 9.6A kerel 8.1, 11.2 keren 9.6A, 46C kerk 7B, 41 kerkhof 16.2, 43, 51 kermen 6A kermis 7B, 51 kermisdinsdag 49 kermiskraam 15.1 kern mv. -en 8.1, 16.2 kerntje 8.5 kerntje, korreltje 39 kers 9.6B, 14.2 kerspel 41 Kerstmis 7B, 14.2, 51-2 kervel 7C ketel 9.6A ketel, pot 15.2 keten in paardentuig 4 ketsen 6A ketter 7B ketting, keten 7B keuken 9.6D Keulen 7D keur 9.6D, 46C keur, keus 8.5 keuren 2, 8.5, 46C keutel 9.6D keuteren 9.6D keuvel 40, 43 kever 8.1, 46C kieken kuiken 19 kiel 11.1, 40 kiezel 19 kiezelsteen 11.1
Jozef Dupont, Grammatica van het dialect van Bree
kiezelweg 11.1 kiezen 11.3 kikvorsch 14.1 killig 7B kin 10.1 kind 2, 7B, 36, 46C kindje 7B, 36 kinderen 9.6C, 10.1, 36, 41, 46C kinderage 43, 51 kinderhandje 14.1 kindsch 7B, 46C kindsgedeelte 7B, 36, 46C, 53 kindskorf 7B Kinrooi 41 kippenren, loopplaats voor hoenders 10.1 kirren 12.1B, 14.2 kits 11.1 klaar 15.1 klaar om te slaan 15.1 klad 6A kladden maken 5 klagen 46C, 48 klaagt (jij) 40 klak 5 klak zonder klep 23 klappei 17, 50 klats 5 klauteren 6A, 43 klauw -tje 17, 21 klavaatshamer 5 klavats 5 klaver 9.1 klaveren (ww.) 6A kleed -je 7E kleederen 46C kleedage 36, 43 kleden (ww.) kleedde 46C gekleed 46C kleermaker 9.4, 30 kleiachtig, taai 17 klein 46C, 53 klein, kleiner 47 kleiner 41, 46C kleinste 46C
Jozef Dupont, Grammatica van het dialect van Bree
klein duimpje 10.4 kleine beenhouwerszaag 37 kleine bijl 53 kleine verrimpelde vrucht/persoon 5 kleingezaagd brandhout 15.1 klepel 9.6A kleppen (van klokken) 10.1 klerk 7C kletsen 6A klette 6B kleur 50 kleurdoos 51 kleven 11.1 klier 11.4 klieven 11.3 klikken geklikt 10.5 klimmen 7B klinken 7B kloek 13.1 klok 14.1, 54 klokken 12.1B klomp 16.3 klongelen 16.3 kloof 13.2 kloosterbroeder 47 kloostertje 9.4 kloot, testikel 16.3 klooten (mv.) 9.4 klooten, haspelen 16.3 kloppen 14.1 kloppen, tokkelen 12.1B klopper 7D klos, bobijn 14.1 klot 7D kloten (ww.) 9.6D, 12.1A kloter 12.1A klotsen 12.1A, 12.1B klucht (vogels) 10.5, 14.1 kluchtig 7D, 10.5 Kluiswijer 49 kluit, klont 14.1, 16.2 kluts 10.5 kluwentje 23 knapper 46A knapste 46A
Jozef Dupont, Grammatica van het dialect van Bree
knauwen 21, 23 knauwt 2, 33 kneukel 9.6D knevel 11.2 knie 19 knikker 16.2, 19 knikker, kerel 7D knipmes 19 knobbel, puist, dim. -je 10.5, 12.1B knoedels 10.5 knoeien 12.1A knoeien, haspelen 36 knook in hout 15.1 knook, mv. -en 9.6D knookje 9.6D knoop, mv. -en 18 knoopen 9.6A knop, mv. -pen 10.5, 12.1B knor, kraakbeen 12.1B knorren 12.1B, 44 knort (jij) 44 knorrige, ontevreden vrouw 10.5 knots, gezwel 12.1B knotsen, dutten 12.1B knuffelen 12.1B, 23 knuppel 7D knuppelen, vlechten 7D koddig 14.1 koe 23 koe 43 koejoneren 9.6D koek, mv. -en 11.5, 13.1 koekoek 23 koel 10.3, 11.5 koele schaduw 10.3, 49 Koelerheiken 49 koest! 23, 36 koets 13.1 kogel 16.2 kok 16.2 koken 16.2 koker 16.2 kolder 14.1 kolen 15.2 kolf 22 kolk 22 kollen (mv.) 9.4
Jozef Dupont, Grammatica van het dialect van Bree
kolonel 38 kom (de) 42 kom van het kanaal 42 komen 12.1A kom (ik, gij) 15.2 komt (jij, hij, gij) 10.5, 54 kwam 5, 34, 43 kwamen 5-2 komgauw = buikloop 49 komiek 10.1 kommies 19 komst 8.5 konijn 50 konijnenhol 16.2 koning 9.6D, 40, 46C koninklijk 40 koninkrijk 40 kooi 20, 22 kool, kooltje, kolen 8.5, 16.3 koopen inl., 18, 22 koopt (jij, hij) 18 kocht 14.3, 29, 41, 43 koord 15.2 koorkleed 7D koorts 14.1, 16.2, 32 kop 2, 14.1, 46A kopje 7D koper 16.2 koppig 7D-2, 15.1 koren 16.2 korenbrood 8.5 korf 7D kornoelje 23 korreltje 8.5 korst 14.1 kort 14.1 korte beenhouwerszaag 40 korte bijl 41 korte ineengedrongen persoon 12.1B kortswijl 14.1 kost 13.2, 14.1 kostelijk 7D, 53 kosten (ww.) 46A kosten (zn.) 7D koster 7D kostuum 19 kot (gat) 16.2
Jozef Dupont, Grammatica van het dialect van Bree
kot (hok) 16.2 kot 9.4, 9.6D, 14.1, 34 kot, dim. kotje 9.6D kotsen 12.1B koud 2, 17, 21 koude 21, 31 koude (bn.) 3 koud, kil 10.2 kous, dim. -je inl., 8.5, 15.2, 22 kouter 22 kouwelijk 17 kraagje 40, 43 kraai 17 kraaien 17 kraakbeen 13.1 kraakwagen 40 kraam 9.2 kraambed 15.1 kraatsel 5 krabber 6A krachtig 6A krakeelen 8.3 kraken 15.1 kram 6A kramer 8.2, 9.6A, 47 kramsvogel 9.1, 10.5 krap gebakken, knap, spannend 6A-2 kras, overdreven 6B krediet 50 kregel 8.3, 40 krek 50 krekel 11.1 kretelijk 9.6B kreuken 16.2 kreupel 9.6D krib 10.1 kriebelen 11.1 kriek, sleepruim 11.3 krijgen krijgt (jij) 40 kreeg (v.t.) 9.6B krijt 19 krimpen 7B kristen 10.1 kroezel 39 krom 42 kromme 42
Jozef Dupont, Grammatica van het dialect van Bree
kromme scharminkel 9.1 kromte 54 kroon 16.3 kroontje 9.4 krop salade of kool 7E, krouwer, kerel 22 kruid, mv. -en 10.4 kruidje 29 kruidkoek 41 kruien 7D kruien, tobben 14.1 kruimel 9.6D kruipuit, brij van boekweitmeel en varkensbloed 49 kruis 19 kruis of munt 8.5 kruisbeeld 43 kruisbes 13.1 kruk 7D krul 14.1 krullen 14.1 kuchen 10.4 kudde 7D kuif 12.1B kuit 15.1, 16.1 kunnen 2, 7D, 12.1A kan (ik) 46C kon (hij) 7D, 12.1A, 14.1, 39, 41, 53 konden 46A kunst 10.5, 46C kunstig 46C kurk 7D kus 16.3 kussen inl., 2, 7D, 10.5, 16.3-2 kussenovertrek, tijk 51 kussentijk 51 kuur, gril 11.4 kwaad 15.1-2, 43 kwaadstoken 16.2 kwaal 15.1 kwabbel 6A kwajongen 15.1 kwaken 46C kwakkert 14.1 kwalijk 15.1 kwart 5, 32 kwartier 38
Jozef Dupont, Grammatica van het dialect van Bree
kwartje 5 kweken 11.1 kwezel 11.1 kwezelen 11.1, 15.1 laag (bn.) 9.2 laag, laagste 47 laagte 9.2 Laar, Het 15.1 laat laatst 7B, 8.3 later 46C lachte 46B lade 8.3, 24, 41, 46B laatje 8.3 laden 11.2, 46C laadt tarwe 36 laadde 13.1 lam (bn.) 46C lam 5 lammeren 46C lamheid 8.5, 46C Lancklaer 15.1 land, mv. -en 36-2, 46C-2 land (datief) 41 landen (ww.) 36 landt 36 landde 46C geland 36-2, 46C landswijze 46C lang (bw.) 40, 46C, 53 lang 40, 46C, 53 langer 46C langst 40 lange 40 lang genoeg 40 lang wikken en wegen 10.5 langen, geven 40, 46C langt ‘geeft’ (jij, hij) 10.2 langzaam 39, 51 lantaarn 8.1, 39 lap 7D lap, oorvijg 43 lappen graszode 10.1
Jozef Dupont, Grammatica van het dialect van Bree
lappen, begaffelen 10.1 lastig 6A laten 9.2, 15.1 laat (jij, hij) 11.2 liet 11.3 Laurentius 7C, 9.4 laurier 38, 43 laurierblad 16.3 lauw (een vis) 23 lauw 21 lawaai maken 15.1 lawaai, lawijd 17 ledematen 15.1 leder 8.5 ledig, leeg 8.5, 9.6B, 9.6C, 30, 46C ledigganger 40 leelijk 9.1 leenen 9.1-2, 30 leeren 9.1 leeuw 9.1, 43 leeuwentand 8.3 leeuwerik 9.1, 43 leger 9.6B, 11.1 leggen 40 leg (ik) 53 legt (hij, gij) 40 legde 41, 53 legden 46A gelegde 46B leghen, leghoen 7D, 53 leghoen, meisje 14.1 lei 18 leiden 18, 46C lekken 7B, 9.6A lekkere appelen 54 lekkernij eten 5 lelie 11.1 lenden 36 lendenen 7B lenen 11.1 lengen 7B lengsel 46C lengte 2, 7B, 8.5, 46C, 54 Leo 9.1, 18 lepel 9.6A les 7C leschen 6B-3, 7C
Jozef Dupont, Grammatica van het dialect van Bree
letter 7B leugen 9.6D, 46C leugenaar 7D Leukeneinde 9.4, 15.2 leun(ing) 8.5 leunstoel 7D Leurs 9.4 leuteraar 16.3 leuterachtige vrouw 15.1 leven (ww.) 11.1, 43, 46C-2, 48 leef (ik) 46C, 54 leeft (jij, hij, gij) inl., 46C leefde (jij) 43 levend 36 levendig 36, 39, 41, 54 lever (de) 8.1, 46C, 51 leveren 11.1 Leyssen 9.1 lichaam 43, 53 licht (bn., zn.) 10.3, 11.3 lichter 46A lichtste 53 lichtelijk 53 lichten 10.4 Lichtmis 7B, 51 lichtvaardig 43, 50 lid 8.5, 9.6B leden (mv.) 8.5 lie 2 lieden 19 liedje 11.3 lief 11.3 lief, liefste 47 liefste 43 liefste, verloofde 47 liefde 19 liegen 11.3 liegt 19 lievrouw 43 liggen 10.1, 40 lig (ik, jij) 40 lag (jij, hij) 15.1 lag, lagen 16.1, 47
Jozef Dupont, Grammatica van het dialect van Bree
lijden 19, 46C leed (ik) 8.5 leden (wij, zij) 8.5 -lijk 51 lijnwaad 36, 39-2, 43, 51 lijnzaad 10.4, 36, 39-2, 51 lijster 19, 40 lijven lijft (jij, hij, gij) 46C Lille St.-Hubert 7B lindenboom7B linker 7B linksch 7B linnen 10.4, 46C lint 7B, 36 lintje 36 lisch 7B litteeken 10.4-2, 19, 40 lobbes 14.3 loer 13.3 loeren 13.3 lof 14.1, 16.2 loffelijk 7D lokken 14.1 lokroep voor jonge honden 12.1B lommer 38 lompen 16.3 long 14.3, 16.3 longen van slachtvee 10.4 longontsteking 11.5 loo 16.3 Loo, Het 15.2 lood 16.3 loodje 36 looden 41 loodsel, glans der aarden potten 9.4 looistof 20, 43 look 16.3 loon 16.3 loopend 51 loopig (gezegd van honden) 18 loos 16.3 lor (geen) 6B, 14.1, 16.2 los (bn.) 14.1 los gaan, lossen 14.1 los geweven 12.1B
Jozef Dupont, Grammatica van het dialect van Bree
lossen 14.1, 43 lot 13.2, 16.2-2 Louis 19, 43, 50 Louise 43, 50 louter leugens 15.2 louter water 15.2 lucht 7D, 10.5, 13.2, 14.1 lui 18 luiden (ww.) 3, 24, 33, 46C luid (ik) 24 luidruchtig speeksel op den vloer spuwen 5 luifel van eenen hoed 18 luiheid 14.1 lullen 10.5 lummelen 12.1A lust 7D lusten 7D lustig 7D lustige vertelling 5 maag mv. -en 46C, 48 maagd inl., 5, 8.3, 46C maaien 17, 29 maal (keer) 29 maan 15.1 maand 36 maandag 7B, 51 maankalf 15.1 maar (vw.) 5, 6A, 9.2, 38, 39 maar neen! 8.5, 16.1 Maart 9.2 Maastricht 11.3 maat 15.1 maat, medespeler 15.1 machine 36 machtig 6A madame 50 magere persoon 10.1 mak 5, 8.3 maken inl., 2, 5 maak (ik) 46C maakte inl.-2, 46C gemaakt 46C maker 8.3 makkelijk 5 malen 11.2, 46C maalde(n) 13.1, 47
Jozef Dupont, Grammatica van het dialect van Bree
malheur 11.5 malsch, goed bewerkt 13.1, 22 mama 50 man 4, 46C mannen 19 mannetje 35 mand mv. -en 4, 36-2, 46B, 46C, 48 mandje 36 manege 11.2, 43 manen (ww.) 46C-2, 53 maant (jij, hij, gij) 46C, 53 maande 36 gemaand 36 manhaftig 6A, 36 mannelijk geslachtsdeel 6A Margareta 11.3 Marie 19, 50 Mark (munt) 6A marketenter 6A markt 6A-2, 40, 46A marmer 6A marskramer 9.2 Martijn 6F Martin 4, 6F, 39 Martinus 4 mastel 6B materie 11.2 Mathilde 7A matig 15.1 mazelen 15.1 mazen (ww.) 9.2, 15.1 Mechelen 7A medaille 5-2, 46C, 50, 51 meel 8.1-2, 46C meelm, meluw 11.1, 43 meenen 46C meent (hij, gij) 36 meer (bw.) 9.1, 38, 54 meer (het) 9.6A, 46C meer 8.5 meer hem 54 meer ijver 52 meerderjarig 41 meerkol 6A-2 meerschuim 6A, 8.5, 9.6A
Jozef Dupont, Grammatica van het dialect van Bree
meest 9.1 meester 18 meeuw 9.1 Meeuwen (dorp) 9.1, 43 Meeuwerheide 49 Meeuwis 9.1, 43 mei 46C mei, loovertak mv. meier 18, 46C meikever 7D meisje inl., 7D, 43 melaatsch 5 melden 36 meld (ik) 36 melk 7B-2 meluw 41, 43, 46C memorie 13.1, 16.3 menie 11.1 menig 7B mensch 10.2, 11.2, 46C merel 8.1, 38, 41 merg 6A merk 6A merrie 8.3 mes 6A, 44 mest 7B mesthof 7B-2, 39, 51 met 7B met de voeten scharren 12.1B met een bot mes snijden, vijlen 10.4, 40 met een handigheid 10.1 met een zwaren hamer of een ander zwaar voorwerp slaan 17 met knikkers schieten 36 met mij 50 met waren rondreizen 9.4 meet, grenslinie 8.1 metalen 8.2 meteen 42 meter 8.3 metten (korte ~ maken) 6C metten 6A meubel 9.6D meuken, murw maken 16.3 Meurs 9.4 Meyssen 9.1 Michiel 11.3 middaguur, middagslaap 10.5 middel 10.1 middel van 't lijf, vrouwenjak 8.5
Jozef Dupont, Grammatica van het dialect van Bree
mier 15.1 mij 37 mij docht 41 mijmert (hij) 9.6A mijn (vnw.) 46C, 48, 53 mijn huis 53 mijnentwil 41 mijne zuster 53 mijt 19 mik, witbrood 10.1 mikken 18 mikt (gij) 54 mild, malsch 10.1 milt 10.1-2, 36 minder 7B, 36 mis (bw.) 10.1 mis (zn.) 2, 7B mismaakte persoon 14.1 misnieten 10.4, 11.3 mispel 10.2, 41 misschien 36, 42, 43, 50 mistroostig 9.4 mistroostigheid 13.1 modder 12.1B modderrijp, murw 12.1B mode 13.1 moe (bn.) 11.5, 40 moed 13.1 moeder 41, 47 moederziel alleen 9.1, 11.3 moeien 11.5, 13.1 moeite 13.1 moer (wijfje) 30, 47 moeras 13.1 moes, kool 13.1, 47 moestuin 39 moet, moeten 11.5 moest 11.5, 41 moffel 12.1B mogelijk 8.5, 9.6D mogen 7D mogen (wij, gij) 15.2 mocht 7D, 14.1, 14.3, 41, 53 mol (de) 14.1 molen 9.6D, 46C molenaar 7D, 14.1, 36, 41, 46C
Jozef Dupont, Grammatica van het dialect van Bree
Molenbeek 11.1, 15.1, 49 mollig 14.1 molm 14.1, 39 molshoop 22 momboor 39, 42 mondig 10.5, 36, 46C monsterachtig mens 9.1, 36 moor, waterketel 16.3 moord 16.2, 32 moordde 41 Moors 9.4 mop 12.1B morgen 7D, 41 mortel 14.1 Mortelwijer 49 mortier 11.3 mos 14.1 mossel 7D, 14.1 mosterd 14.1 mot (de) 14.1 mud 7D muffen, stinken 10.5 mug 7D muil 23 muis 19, 46C muizen (de) 46C Muizendijk 49 munt 6B, 8.5, 36, 46C murik 11.4 murw 7D, 8.5, 40 musch 7D muskaat 15.1, 36, 42 muts 7D mutsaard 4, 7D, 14.1, 43, 51 muur -tje 11.4, 13.3, 32 muziek 19, 50 muzikant 50 na 15.1 naad, mv. -en 3, 8.2, 24 naaien 17 naaister 14.2 naakt 43 naald 15.1, 36, 41 naam mv. -en 46C naar (vz.) 38 naast 15.1 naaste 9.2 nachtlawaai maken, baldadig te werk gaan 9.6A nagel 8.3
Jozef Dupont, Grammatica van het dialect van Bree
nagelen 8.3 nagras 13.1, 15.1-2 nalatig 9.2, 37 nastel 10.2 nat 5 nat, natste 48 nauw 17 nauwelijks 40 nauwelijks voldoende 9.1 navegaar 8.3, 39 neder 5, 8.1, 8.5 neef mv. -en 46C neen 18, 39, 47 Neer 11.1 neerhurken 23 neerhurken voor een behoefte 12.1B Neerpelt 9.6A neet 11.1 negen 9.6B, 11.1 nek 5, nek 6A-3 nemen 11.1 namen (wij) 47 nergens 7B nering 9.6A nest 7B netel 11.2 netjes lappen, begaffelen 10.1 neuken, coïre 9.6D neus (iron.) 8.1 neus -je 5, 8.3 nevel 9.6B, 11.1 nicht 10.1 niemand 11.3, 41 nieren van slachtvee 12.1A niet bemerken 9.2 niet oneven 8.1 niet tellen, moedwillig bederven 16.2 niets 7B, 40 nietswaardig ding 12.1A nietwaar? 14.3, 39, 53 niet waar jongen? 50 nieuw 23, 46C-2 nieuwer 46C nieuwe papier 54 nieuws 41 nieuwsgierig 9.6B, 9.6C, 36, 49
Jozef Dupont, Grammatica van het dialect van Bree
niezen 11.3, 41 niks 11.3 noch 14.1 nochtans 8.1, 36 noemen 11.5 nog 14.1 nood 16.3 noode 20 nooden ‘uitnodigen’ 3, 9.4 noodig 41 nooit 16.3, 33, 43 Noorwegen 16.2 noot 13.2, 16.2 noot, mv. noten 9.6D noten slaan, geld verdienen 16.2 nu 22, 23, 44, 46C, 53 nu olie 52 nu! dat geloof ik wel! 22 nuchter 11.5 nurk 12.1B och god ! 15.1 oei! 24 oester 16.3 of (ob) 14.1, 53 of (oder) 14.1, 53 of dan 53 of er 53-2 of gij 53, 54 of gij ook 54 of hij 53-2 of ik 53 offeren 14.1 ofte 43 olie 16.2 olijfolie 12.3 om 10.5 om hulp roepen 7D, 10.5, 22 om mij 50 omhaal 5 omhaal maken 9.6A omheinen 18, 30 omtrent 39 omver 4 onbarmhartig 4 onbeholpen, teer 40 onbeleefd 39 onbetwijfelbare leugens 11.5 onbezonnen jongeling 15.1 onder 41, 46C, 53
Jozef Dupont, Grammatica van het dialect van Bree
onder de tafel 53 ondereen 50 onderste 10.5, 36-2 onderverdeeling van de el 15.1 ondeugend inl., 8.5, 9.6D ongebaaide smeer 17 ongedurig verroeren 10.1 ongeloofbaar 51 ongerezen brood 6B ongeveer 9.2, 12.4 ongezuurd 6B onmacht 12.4 onnoozel 9.4 onnoozele menschen 54 onnut (bn.) 49 onnutterd 51 onnuttig 7D-2 onpaar 39 onrijp fruit eten 5 onrustig scharrelen 5 ons (vnw.) 22, 39 ons, onze 12.1A, 22, 50 ontfutselen 10.5 ontginnen 7B ontrent 50 onverhoeds 11.5 onverzorgde grasgrond 11.3 onze taal inl. Onze-Lieve-Vrouw van de 7 Smarten 9.1 ooft 15.2, 46C oog mv. -en 22, 46C oogje 40 oogst 40, 46C ooit 15.2, 16.3, 33, 43 ook 22, 37 ook dit kind... 53 oom -pje 9.4, 39 oord, plaats 15.2, 16.2 oordje 15.1, 15.2, 43 oordje, kleine munt 8.5 oorlog 15.2, 16.2 oorveeg 7D, 8.5-2 oorvijg, bluts, fleer 36, 40, 43 oorworm 16.2 op 14.1, 53 op de deur 53 op de lange baan 49 op de pof kopen 12.1B
Jozef Dupont, Grammatica van het dialect van Bree
op den duur 53 op den langen duur 49 op den loop 18 op dezen stoel... 53 op een zeis kloppen met den hamer 9.6A op en af 53 op geen Broek 11.2 op gene Aa 11.2 op Ghen Eetsch 11.2 op het bord 53 op het dak 53 op het fleschje 53 op het muurtje 53 op het paard 53 op het spel zetten 15.1 op het vuur 53 op zijn eentje 9.1 open plaats achter het huis 36 open schuur 14.1 opeten 53 opgemaakt rolletje koper 14.1 ophemelen 9.6A oplappen 10.1 oplichter 46A opontbod 16.2 oppasser 6A oppasseres 6A opperste 7D, 8.3 oppervlakte 5 oppeuzelen 9.6D oprispingen hebben 15.1 opstoken, kwaad stoken 18 opwellen, hoesten 18 oranje 5, 36, 46C, 50 orde 15.2 orgel 7D, 35, 38 os 7D, 14.1 os en ezel 53 otter 14.1 oud inl., 21, 33, 41, 46C, 47 oude (een) 21, 46C ouder 46C oudste 46C ouderwetsche zeer sterke stof 9.6B ouwerwetsch geweer 37 oven 15.1, 43 over 53 overmoedig 6B
Jozef Dupont, Grammatica van het dialect van Bree
Overpelt 9.6A overste 9.6D overvloedig 13.1 paaien, tevreden stellen, sussen 24 paal 8.2, 15.1 paard, mv. -en 41 paardenvlieg 8.3, 16.2 paars 8.1, 32 paasmaandag 49 pachter 6A pad 4 paden 46C pak en zak 53 pakken (ww.) inl., 46A pakte inl., 12.2 pakten 46A paleis 17, 50-2 paling 15.1 palm 21 pantoffel, -tje 10.5 papa 50 papaver 15.1 papenkul 15.1 papier 11.4, 39 papieren zakje, hoorntje 18 paraplu 6A, 50 parasol 50-2 park 6A part, deel 5, 32 pas, weide 6A Pasen 15.1 passer 6A paste inl., 46B pastei 18 pastinaak 5, 15.1 pastoor, mv. -s 9.4, 16.3 paté 11.2 pater 5 Paterskerk 49 pats 5 Peel 9.6A peer 2, 8.5 pees 11.1 peet 8.3 pegel, houten pin 11.2 pek 8.1, 9.6B pekel, brijn 7B, 11.1 pels 7C
Jozef Dupont, Grammatica van het dialect van Bree
peluw 7D, 39 pen 2 penis 11.1 penis, lummel 12.1A penning 7B pens 6A-2 peper 8.1 peperkoren 8.5 perel 8.1 perkament 6A persen 14.2 persoon 16.3 perzik -je 8.1, 8.5, 38 peter, patrinus 8.3, 9.6A peterselie 11.1 Petrus 9.1 peuteren 9.6D peuzel, klein mannetje 10.5 peuzelen, smullen 9.6D pezerik 11.1 piek 11.3 pier 11.4, 40 pier, aardworm 11.3 pij 19 pijn 19 pilaar 50 pink 10.1 Pinksteren 7B, 40 pint 36 pissen 10.1 pit van steenvruchten 5, 8.3 plaag 15.1 plaats 5 plachten 46A plafond 11.4 plag 4, 10.1 plagen 6A, 8.1 planten 53 plant (hij, gij) 36-2 plant (jij) 53 plavats 5 plavei 17, 18, 38 plegen 8.1 plein 17 pleister 15.1 plek 6A-2 plezier 14.1 plicht 10.1
Jozef Dupont, Grammatica van het dialect van Bree
ploegschaar 11.3 ploegschalm, ploegijzer 21 ploeteren, hard werken 12.1B plooitje 9.4 pluizen, peuteren 11.1 plukken 7D plukte 14.1 pochen 16.3 poedel 23 poel 13.1 pokken 12.1B politieagent 3 politiek 50 pommade 38, 41 pomp, -je 42 pompbak 42 pompoen 42 pook, helleveeg 16.3 poort 14.1, 16.2, 32 poos -je 9.4, 16.3 poot mv. -en 9.4, 16.3 poot van een stoel 10.5, 42 pop 2, 12.1B porselein 17, 53 portemonnaie 11.2 Portincula-feest 36 post -je 36, 46A postuur 11.4 pot 2, 7D, 14.1 pot mv. -ten 54 potje 36 potage 36 poten 16.3 potlepel, pollepel 14.1 potverdorie 13.1 prangen 6A praten 15.1 precies 19, 38 prediken 8.1, 8.5, 30 prei 16.2 prent 7B present 6B, 36 prevelen 11.1 priem 11.3 priester 11.3 prij 42 prijs (ik) 46C proef 13.1
Jozef Dupont, Grammatica van het dialect van Bree
proeven 11.5 profeet 9.1 pronken 42 proper 16.2 pruik 19, 50 prul 10.5 prutsen 10.5 pruttelen 10.5 publiek 19 pudding 14.1, 42 puimsteen 10.5, 42 puistje, knobbel 12.1B pulver 14.1, 43 pummel 10.5, 12.1A punt 36 purpuren 7D put inl., 7D, 46A putter, distelvink 7D puur 11.4 raad 15.1 raadsel 15.1 raadseltje 8.2 raak 8.1 raam mv. -en 5, 46C raap 11.5 rabarber 6A raden 15.1, 24 raad (ik) 24 raadde 13.1 raderen 9.6C radijs 50 radikaal 41 rakelen in een stoof 15.1 rakelings 17 raken 11.2 rakker, deugniet 6A, 14.1 ramboelie 23 rammeldoos 16.3 rammelen 6A rasp 6A ratatata 6A rauw 21, 22 razen 15.1 recht 46A rechtste 46A rechter (comp.) 46A rechter (de) 36
Jozef Dupont, Grammatica van het dialect van Bree
rechter 10.1 rechts 53 rechtsaardig 36 rechtvaardig 6A, 43-2, 50 redelijk 8.5, 41 reden (de) 8.5, 9.6A, 46C ree 9.1 reen, grensweg tusschen twee stukken land 18 reep, hoepel 9.1, 18 reep, visscherstuig 9.1 reesem 9.1 reet (de) 9.6B reeuwen 9.1 regel 7B regen 46C, 54 regenbui 13.3 regenbui, storm 19 regenen 38, 39 reine claude 41 Reinhard, Raginhard 18 rekel 8.3 rekenen 2, 54 reken (ik) 54 remmelaar 6A reuk 9.6D reus 11.1, 11.5 rhubarber 50 richel 7B richten 46A riek 11.3 rieken, ruiken 19 riem 11.3 riem aan een kruiwagen 7D riet 11.3 rijgdraad 15.2 rijgen 19, 30, 40 rijgnastel 4 rijke menschen 36 rijs mv. -er 46C Rikus 10.4 ring, mv. -en 7B, 40 rings om 7B riool 15.2, 16.3, 40, 41 rochelen 14.1 roede 8.5, 24, 32 roede voor het smeren van zagen 11.1 roede, tramriggel 13.1 roemer 9.4
Jozef Dupont, Grammatica van het dialect van Bree
roepen 13.1 roept (jij, hij) 11.5 roer 30 roer, buis 13.1 roeren 11.5 Roermond 10.5, 38 roest 14.1 roestvlek 14.3 roet (uit de schouw) 13.1 roet, vet 13.1 rogge 14.1 roggemeel 49 rok 7D, 14.1 rol om akkers gelijk te maken 6B rollen 14.1 Rome 16.3 rommelen, lawijd maken 39 rommelpot 12.1A rondloopen leegloopen 40 rondom 38 rondt (hij) 36 rondte 36 rood inl., 2, 16.3 roode 20 Rooier Molen 49 Rooren (toponiem) 13.1 roos -je 9.4, 16.3 rooster 9.4 roosteren 14.2 Rose d'Egypte 36 rot (bn.) 14.1 rotter 46A rots 14.1 rotzak 15.2 rouw 22 rug inl., 7D, 12.1B ruggegraat, ruggestreng 6A, 40-2, 53 ruig 6A ruim 9.1, 19, 46C ruimer 46C ruim, aangenaam 10.5 ruimen 19 ruimte achter de toonbank 5 ruin 19 ruineren 8.1, 39, 43
Jozef Dupont, Grammatica van het dialect van Bree
rukken, snokken 12.1B rund 7D, 46C rundvlees 46C rups 12.1B rusch, risch 7D, 9.1 rust 7D rusten 7D ruw, hard 9.1 ruws 41 's avonds inl. 's daags 40, 53 's morgens 54 's zondags 40 sa! 6A safraan 15.1 sakristie 43, 50 salade 3, 50 santekraam, de hele 42 satijn 38, 50 Sinterklaas 50 scandaleux 16.3 schaamte 8.5, 46C schaap 8.2, 36, 47 schaapherder 8.2 schaapsboer 51 slachthuis 51 schaar 9.2, 15.2 schaard, scheur 43 schaatsen 5 schadelijk 8.3 schaduw 5, 8.1, 10.3, 15.2, 43 schalmei 38 schamen 46C schamfoeteren, kijven 23 schamper 4 schandaal 5 schande 6A schans 4 -schap 5, 51 schapenvet 11.5 schapulier 42, 50 scharmoelie 23 scharren 4, 44 schart (jij) 44 scharrend voortschuiven 12.1B schedel 40 scheef 18 scheel 8.1-2
Jozef Dupont, Grammatica van het dialect van Bree
scheen (zn.) inl., 8.5 scheepswerf 6A scheer je weg 8.5 scheet 9.6B, 12.1B schelden 22, 36 schold 36 scholden 22, 46C gescholden 36 schelf, hooizolder 7B schelling 10.1 schemeren 11.1 schenden 7B schond (ik) 36 geschonden 4, 36 schenkel 7B schepel 9.6A schepen (ev.) 9.6A scheper 9.2, 47 scheren 11.1 scherfbank, bank waarop stroo gesneden wordt 6B scherm 7B scherp 6A scherp maken 15.1 scherpen 6A scheur 8.5 scheuren (ww.) 9.6D-2, 46C-2 scheur (ik) 9.6D, 46C scheurde 9.6D scheut, schot 9.6D schieten 10.4-2, 11.3, 29 schiet (jij) 10.4 schiet (gij) 29 schijnen 9.4 schijnt 36 schijten 10.4 schijven, geld 15.1 schil 7B, 10.2 schild 7B-2, 36 schilder 10.1, 36 schilders 41 schilderen 7B schilfer 38 schilferdeeg 7D
Jozef Dupont, Grammatica van het dialect van Bree
schillen, schelen 22 schink, been 7B schip 9.6B schobbejak 10.4 schoen 23, 39 schoentje 11.5 schoenlapper 6A schoenmaker inl., 8.3, 23 schoffel 12.1B, 43 schoft 43 schoften 43 schokkelen 12.1B, 40 schommel 16.2 schommelen 12.1B, 16.2, 36 schoof, bundel stro 14.1 schooien 20 schooien 21 school 13.1 school 15.2 school 16.3 school 36 schoon 2, 16.3, 36, 47, 53 schooner 47 schoonste 47 schoonen, sparen 9.4 schoor, stut 15.2 schoot 16.3 schop, schoepe 13.1 schoppen 12.1B schoren 15.2 schot 13.2, 16.2 schotel, dim. -tje 9.6D, 16.2 schouder 22, 36 schouw (schoorsteen) 22 schouwen 22 schraal 15.1 schrabben 12.1B, 53 schrabsel 53 schram 8.3, 8.5 schrap 8.1 schravelen 5 schrede 15.1 schreeuwen 8.1, 9.1, 43 schreeuwen van de pijn 11.5 schreeuwen, bulken 9.6D schreeuwt (hij) 443
Jozef Dupont, Grammatica van het dialect van Bree
schrijven 46C-2 schrijft (jij) 43 schreef (ik) 8.5, 46C schreef (jij, gij) 46C schreven (wij, zij) 8.5, 46C geschreven 8.5 schrikkelijk, kolossaal 6A schrobben 12.1B schroef 23 schroomen 9.4 schudden 7D-2 schuim 46C schuimspaan 15.1 schuinsch 18 schuitje 12.1A schuld 10.5, 22 schuldig 7D, 46C schulp 7D-2 schup 7D schuren 13.3 schurft 7D schurgt, kruit (jij) 40 schurk 7D, 14.1 schutten 7D schutter 7D schutterij 7D schutting 7D schuur 11.4 schuw, bang 9.2, 23, 46C Schweinhund 18 scrupuleus 11.5 sè! 6A, 6E sedert 8.5, 11.1 seffens 6C Segers 11.1 seizoen 50 sekuur 11.4 selderij 6B sergeant 36 sermoon 16.3 servet 43 service 19 sieren 11.3 sijsje 17 sikkel 11.1, 43 Sint 10.2, 36 Sint Servaas 43 Sint(An)tonius 9.6D
Jozef Dupont, Grammatica van het dialect van Bree
Sinterklaas 36, 43 Sinxen 40 siroop 36, 41, 43 sjees 9.1 sjeezen, snel rijden 9.1 sjerp 6A sla- of koolplant 14.1 slaag krijgen 9.1 slaan 11.2, 16.1, 47 sla (ik, jullie) 15.1 sloeg 13.1 slaan met de zweep 17 slaan, afranselen 41 slaan, beuken 9.6D slaan, kappen 40 slaan, kussen 12.1B slaan, meppen 12.1B slachter 6A slachthuis 43 slag met de vuist, stoot 12.1B slager 8.3 slak 6A slang mv. -en 46C slap 5 slapen 9.2, 15.1 slaapt (jij, hij) 11.2 slapste 46A slecht, bot mes 10.4, 40 slechte plekken bij groente en fruit 15.1 slechte woning 9.2, 9.4 slede 18 sleet 9.6B sleeuw 9.1 slempen 6A-2, 8.5 sleutel 9.6D slim 4, 39 slim, sluw 11.5 slimmerd 40 slimmerd, bedrieger 9.1, 15.2 slip in een vrouwenrok 9.4 slobberen 12.1B slodderachtig 12.1B slodderachtige vrouw, sloerie 16.3 slokken, lekkernij eten 12.1B sloot 16.3 slot 16.2 sluier 18
Jozef Dupont, Grammatica van het dialect van Bree
sluiten 10.4, 29 sluit (gij) 29 sluit (hij) 10.4 sluit (jij) 29 sloten (wij) 13.2 slurpen 7D, 10.5, 12.1B smachten 46A smakeloos, walgelijk 9.2 smal 5, 46C smalle gracht tot afvoer van het water langs verkeerswegen 8.5 smart 4 smarten (ww.) 6B, 14.2 smeden (ww.) 8.5 smeer 2, 9.6B, 9.6C smeersel 8.5 smelten 6B-3, 7B, 36, 53 smelt (jij) 53 smeren 9.6B smerten 41 smet 7B smetten 7B smeuren, smeren 9.6D smeur (ik) 9.6D smid 34 smid 8.5, 9.6B, 46C smeden (mv.) 8.5, 46C smidse 10.1, 43 smijten 29 smodderen 12.1B smokkelen 12.1B, 40 smoren 32 smout 21 smullen 10.5, 40 snaak 5 snaar 15.1 snauwen 21, 23 snavel 5, 43, 53 snede 8.5 sneed (ik) 8.5 sneeuw 2, 9.1, 30, 43, 54 sneeuwen 19, 30, 43, 54 snel opkomen, hard loopen 43 snel stappen 39 snep 6B snerken, knetteren bij het braden 10.5
Jozef Dupont, Grammatica van het dialect van Bree
snijden gesneden 8.5 snoek, mv. -en 11.5, 13.1 snoepen 5, 12.2 snoer, mv. -en 11.5, 13.1, 47 snoet, gezicht 12.1B snood, sneu 9.4 snor 12.1B snorren, wegkapen 12.1B snot 15.2, 16.2 snotaap 15.2 snuffelen 10.4 snuit 23, 43 snuitje, neusje 43 snuiten 10.4 snuiven 12.1B snul, geesteszwak mensch 10.5 snurken 7D Sodbrennen 15.2 soep 14.1 soepkom 19 sok 14.1 soldaat -je 8.2-2, 15.1 soms, misschien 43 soms, somtijds 43 somwijlen 50 soort 16.2, 32 soort bijltje 14.1 soort gezwel 15.1 soort mees 7E, soort riviervis 12.1A, 15.2 soort smoutbollen 10.5 soort spel 6B Sophie 50 soppen 14.1 spaan 15.1 spaar (ik) 46C spaarpot 16.3 spade 13.1 Spanje 5, 9.6D, 36, 46C, 51 spannen, op touw zetten 6A spant (jij, hij) 10.2 spartelen 4 specie 11.2 spek 9.6B spekbrade, harst 14.2, 16.1
Jozef Dupont, Grammatica van het dialect van Bree
spel 9.6B-2, 46C spelletje 8.5 spelen (ww.) 8.5, 46C spenen (ww.) 9.6A sperwer 43 speuren 9.6D-2 speur (ik) 9.6D spichtig 10.1 spiegel 11.1, 11.3, 47 spier 11.4 spin 7B spinazie 5, 50 spinnen 7B spiritus 7B, 51 spits uiteinde 12.1A spleet (de) 9.6B spoeden 11.5 spoel 13.1 spoelen 11.5 spoelplaats in beek 11.5 spoken, kijven 16.3 spook 16.3 spoor 16.2 spoorde 41 sport 16.2 sport van een stoel 12.1A spotgoedkoop 8.1 spraakzaam 9.2 spreeuw 9.1, 43 spreken 6C spreuk 9.6D springen 7B sproet 13.1, 39 spruiten 29 spuiten 7E, 18 spurrie 7D, 40 spuwen 19, 30, 43 St. Antonius kapel 49 St. Jansbessen 39 St. Adelheidsboom 14.3 staak 8.3 staal (van stof) 15.1 staal 15.1, 30 staan 16.1, 47 staans 16.1 sta! 40 staat (jij, hij, gij) 15.1, 16.1, 18
Jozef Dupont, Grammatica van het dialect van Bree
stond 10.3, 12.2, 13.1 staander 8.2 staart 4 stad 5, 8.5, 46A steden 8.5 stadhuis inl., 43, 49 staf voor een keldergat 12.1A stalen (bn.) 8.2 stamper 6A stappen 8.1 stechelen 6C steek 9.6B, 11.1 steel 9.6B-2, 11.1, 34, 46C steenkapper 6A steentje 7E steigeren 6C steil 18 stekel mv. -s 6A, 9.6B, 11.1 steken 6C stelen inl., 11.1 stalen (wij) 13.2, 47 gestolen 16.2 stelt (de) 36 stem 7B stempel 6A ster 4 sterk 4, 6A-2, 35 sterken 6A sterkte 6A, 8.5 sterven 10.1 sterf (ik) 35 sterft (hij) 10.1 stierven 46C gestorven maar nog niet begraven zijn 14.1 stevel, laars 11.1 Stevens 11.1 Stevensweert 11.1 stevig 11.1 stichten 43 stiefmoeder 12.1A stiefvader 11.3, 12.1A, 43 stier 4, 11.3-2 stijf zittend kleed, stijf doek 6A
Jozef Dupont, Grammatica van het dialect van Bree
stijfsel 43, 46C stijgbeugel 40 stil 10.1 stinken 7B, 12.1B, 16.3 Stockheim 12.5 stoel, mv. -en 11.5, 13.1 stoep 12.2 stof (‘poussière’) 12.1B, 22, 37 stof (étoffe) 12.1B stof 53 stof 7D stof, stuiven 12.1B stok 6B, 44 stoken 18 stollen 14.1-2 stom 46C stommer 46C stomp 16.3, 42 stomp, mv. -en 10.5 stoof, dim. stoofke 8.5, 15.2 stoomboot 12.3 stoop 16.3 stooten 9.4, 16.3 stoppelen (mv.) 12.1B stoppen 14.1 stopper 7D storen 16.3 storm (luiden) 7D storm 7D storten 14.1, 14.2 stotteren 14.1 stotteren, aarzelen 12.1B stouwen, stuwen 22 stoven 15.2 straat 49 straffer 46A streek 9.6B streelen 9.2 streelen, lokken 9.2 streen 8.1 streep 8.1, 9.1 stremmen (van melk) 12.1B streng 4, 6A streven 15.1 striem, streep 8.5 strik 10.1 stronkelen 10.5
Jozef Dupont, Grammatica van het dialect van Bree
strontzak 15.2 stroo 20, 43 strooien 20, 22 strook 9.1 stroopen 18 strop 7D, 14.1 strot 16.2 struische flinke tes 43 stug 7D, 40 stuiten 19 stuiver 15.1 stuk 7D stuk gebraden spek 4 stulp 7D-2 sturen 11.4 stut onder fruitbomen 14.1 suffen 10.5 suiker 12.1B, 29 suikerbolletje 49 sukkelen 10.4-2 sulfer 14.1, 43 Swinnen 7B 't is etens(tijd) 43 't is lotens(tijd) 43 't is maar zoveel zeggens 15.1 't is niet gemeend 15.1 't is schoon weer taai 9.1, 17 taais 41 taart 5, 32 tada 6A tafel 15.1, 43 tak 6A talie 51 talmen 9.6A, 10.5 tam 5, 46C tamelijk 5 tanden 46C tapijt 9.1, 18 tarwe 6A, 43 te doen 13.1 te gauw rijp worden 9.2 te geefs = gratis 43 te keer gaan 8.1 te veel goedheid 43 te werk gaan, razen, schreeuwen 18, 46C te zeil gaan 46C teef -je 9.4, 11.1
Jozef Dupont, Grammatica van het dialect van Bree
teeken (het) 54 teeken (ik) inl., 54 teen 9.1, 39 teen, wisse 10.1, 43 teer (zn.) 4 Teeuwen 9.1, 43 tegader 5 tegel 11.1 tegen 9.6A, 54 tegen dat 54 tegen heug en meug 8.5 tegenspreken, krakeelen 6C tegenwoordig 15.2, 46C teil 18 telen 11.1 teljoor, telloor 11.5, 17, 31, 38 ten platten lande 36, 46C teneerste 53 tent 36 tepel 8.5 terdege 8.5 terdood 53 teren, verteren 9.6A, 46C tering 9.6A terrine 50 terug 7D, 50 tetsen 6A teugel 19 Teunissen 9.6D teut, marskramer 9.4 teutsch, dol 9.4 tevergeefs 30 thee 11.2 thee van bremmenhulzen 8.5 Thelen 11.1 Theo 9.1 Theodoor 18 Theodore 13.1 Theresia 11.2 Theunissen 9.6D Thijssen 9.1 thuis 18, 43 tien 9.1, 11.3 tijd 46C op tijd 50 tijding 19 tijk 11.3 tijn, waschkuip 19
Jozef Dupont, Grammatica van het dialect van Bree
timmeren 10.1 timp 12.1A tin 11.1, 19 tin, étain 11.1 tinnen 11.1 tobbe 14.1 tobben, het druk hebben 9.6D, 14.1 toch, doch 53 tochtig, bronstig 7D toe 3, 23 toemaat (nagras) 13.1, 39, 51 toen 13, 53 toen eens 50 toen straks = zoo even 50 toetakelen 6A toga 13.1 tong mv. -en 40, 46C Tongerloo 15.2, 38 -tonig 9.6D tonken 12.1B tonnetje 10.5, 36 toog(bank) 13.1 toon 16.3 toonbank 5 toonen 18, 46C toot 18 tooveren 22, 43 top (van boomen) 12.1B top (van vingers) 12.1B toren, -tje 8.5, 16.2 tortelduif 14.1 tot 14.3, 29 tour, beurt 16.3 tour, kunstgreep 16.3 touw 22 traag 9.2, 40 tragelen 15.2 tralie -tje 5, 8.3-2 trammetje 6A trappelen 9.6A, 10.1 tred 8.1, 9.6B-2, 9.6C trede 8.5, 9.6B treden getreden 16.2 treem mv. -en inl., 46C treem, dunne dwarsbalk 8.5 treffen 6B, 46A tref (ik) 46A
Jozef Dupont, Grammatica van het dialect van Bree
trein 17 trek in iets hebben 14.1 trekken 6B-2, 7B trek (ik) 54 trok 14.1 trokken 46A trok, zwoegde (ik) 10.4 getrokken 14.1 treur 8.5, 9.6D treuren 9.6D, 11.5 treurwilg 9.6D troef 23, 39, 43 troep 12.1B trog, mv. troggen 8.5, 16.2 troon -tje 9.4, 16.3 troosten 9.4 tros 14.1 trouw (zn.) 22 trouw (bn.) 22 trouwen, huwen 22 Truitje 18 trut 10.5 truweel 12.1B tuffen, spuwen 10.5 tuin, haag 23 tuischen, ruilen, hoetelen 23 tuit van eene kan 18 tuit, blikken kan 18 turf 7D, 14.1 tusschen 7B, 7D tusschenwerpsel van spijt 36 tuut!, lokroep voor hoenders 9.4 twaalf 6A twee 9.1-2 twee dagen 54 twee eieren tegen elkaar slaan om te zien welke schaal het eerste breekt 10.1 tweede 41 tweeën 9.1 tweeling 9.1 tweernen, twijnen 8.5, 39 twijfelaar 13.1 twintig 10.2 u 12.1B uchteren 10.4 uier 46C uil inl. uit 2, 33
Jozef Dupont, Grammatica van het dialect van Bree
uit de weg 46C uit en 53 uit huis 46C uit mij 50 uit zijn lood geslagen 10.5 uitdrager 8.3 uiteen 50-2 uiteinde der zweepkoord 15.2 uiterste 7D, 10.4, 19, 53 uiteten 53 uitgelaten te werk gaan 8.1 uitgelaten te werk gaan, balkeneren 8.5 uitglijden 4, 17 uithollen 15.2 uitnodigen 34, 33 uitrafelen 8.3 uitvaart 35 uiwas, gezwel op wortels van planten 16.3 uur -tje 11.4, 13.3 uw 13.3 vaal 5-2, 8.1 vale 44 vaardig, klaar 8.3, 8.5, 41, 46C vaart 5, 32 vaas 15.1 vadem (ik) 46C vadem 5, 46C-2 vader 2, 41 vak 5 val (de) 44 vale, bonte koe 8.3 valies 50-2 valk 21 Valkenswaard 9.6A vallei 18 vallen 10.5, 46B, 53 val (ik) 46B valt (jij, hij) 10.2, 36, 53 viel 2, 11.3, 13.1 viel, vielen 47, 48 van 5, 53 van a tot z 15.2 van beide kanten 43 van binnen bekleeden 13.1 van dat 50 van de ratten beneukt 9.6D van den gelde 46C
Jozef Dupont, Grammatica van het dialect van Bree
van den weg 53 van doen 13.1 van verre 4 van weerskanten 43 vandaag inl. 44, 46C, 54 vandaag plukken 53 Vandeursen, -zen 9.6D, 11.5 vandoen 50 vangen ving 40 varen 11.2 vaar (ik) 46C voer (hij) 13.1 voeren 11.5 varken, mv. -s 6A-3, 7D, 16.3, 51 varkenskot 16.2 varkensstaart 43 varkensvet 8.1 vastenavond 5, 53 vatten vatte 36 gevat 36 vazel voeder 5 vazel, vet 53 vechten vochten 46A vechter 46A vechtersbaas 15.2 vedel 11.1, 40, 43 veder 8.1, 30, 46C vee 9.1 veearts 5, 32 veel 7B, 8.5, 11.1 veel en veel te veel 43 veel geloops 43 veel omhaal maken 5 veer (het) 9.6A, 46C veerdel 9.1 veertien 9.1, 11.3 veertiendaagsch loon 39 veertig 9.1-2, 11.3, 43 vegen 8.1, 9.6A veegde 46C geveegd 46C
Jozef Dupont, Grammatica van het dialect van Bree
vel, mv. -len 41, 46C veld mv. -en 36-2, 41 veldwachter 15.2 velours 16.3 velourskatoen 16.3 ven 7B venkel 7C, 10.2 venster 7C, 10.2 vensterblinde 11.4 vent 6A-2. 36 ver 4, 15.1 verder 15.2 verantwoordelijk zijn voor de onkosten op het gerechtshof 15.2 verbergt (jij) 40 verbonden met messing en groef 10.5 verborgen (wij) 46C verbrand blauw doek 5 verbrand uiteinde eener wiek 12.1B verdedigen 8.3, 40 verdelgen 7B, 40 verdoemen 12.2, 13.1 verdorren 14.1, 14.2 verdrieten 11.3 verduiveld! 7D verdullen 7D verdwaald 15.2 verdwenen 8.5 vereffenen 7C verf 6A, 43 verfommelen 17 vergadering 8.3 vergadering van twee stukken hout 8.3 vergankelijk 6A vergeetachtig zijn 15.2 vergeten 6C vergiettest 19 verhandelen 41 verheven 9.6A verkartelen 4 verkeerd 8.1 verklaren 9.2 verklikken 5 verklikker 15.2 verkolen, glimmen 8.5 verkouden 7B, 7D verkwisten 10.1 verlagen 9.2 verlegen 9.6D
Jozef Dupont, Grammatica van het dialect van Bree
verlegen, kniezerig 9.6D verlept 6A verlies (het) 19 verliezen 2, 11.3 verliest 19 verloochenen 16.3 vermaard 5 vermicelli 43 vermijden 19 vermolmen 14.1, 39 vermoorden 15.2, 32, 41 vermoord (ik) 46C vernederen 11.1 verneuken 9.6D verneuteld, ineengedrongen 9.6D vernielen 8.1 vernis 43 vernuftig 4, 6A, 43 verorberen 8.1 vers (zn.) 4 versje 4 versch 14.2, 38 verschansen 4 verschot, lumbago 16.2 verschrompelde vrucht 14.1 verschrompelen 12.1B verslagen, beteuterd 9.6A verslappen 8.1 versmoren 15.2 verspillen 10.1 verstandig 6A, 36 verteren 8.1 vertinsel, verlaksel 9.4 vervaard 9.2 vervallen na een ziekte 16.2 vervalschen 7B verven 6A verft (hij) 43 verwaand 5 verworden 16.2 verzenen 4, 32, 43, 46A verzinnen 7B verzwaren 9.2 vesper 6B vest 11.2
Jozef Dupont, Grammatica van het dialect van Bree
vet 7E, 29, 46A veter 8.1 veulen 9.6D Victor 43 vier 9.1 vieren 11.4 vies 16.3 vijftig 43 vijl 10.4 vijlen (ww.) 10.4 vijsten, schijten 12.1B vijver 19, 46C vilder 41 villen 10.1 vilt 7B, 10.1, 36 vin 7B-2 vinden 7B, 36, 46B, 48 vindt (jij) 36 vonden 46C vinger 10.1 vinnig 7B violier 43 vledermuis 43 viool; viooltje 16.3, 43 visch 7B, 43 visch en vleesch 53 vischtraan 15.1 vlaag 15.1 vlaaitje 8.3 vlade 8.3, 24 vlak 5 vlas rooten 16.3 vlasschen, van vlas 6A vlecht 7C vleermuis 8.1 vlegel 9.6A vleien 6A, 11.2, 16.3 vlerk 6A, 7C vleug 8.5 vleugel 2, 8.5 vliegen 11.3 vliegt 19 vlogen 13.2 gevlogen 46C vliem 11.3 vlier 30, 43 vlierboom 11.3
Jozef Dupont, Grammatica van het dialect van Bree
vlierhout 9.6B, 9.6D, 38 vliesje 11.3 vlim 7B vloeken 13.1 vloer 16.3 vlok, sneeuwvlok 14.1 vloo 20, 43 vlooitje 9.4 vlot, stromend 16.2 vlucht 7D, 10.5 vlucht vogelen, troep, schaar 10.5 vluchten (ww.) 10.5 vlug (van jonge vogeltjes) 40 vlug, levendig 14.1, 40 vlugge jongen, rakker 7D vlugge persoon 12.1B vocht 14.3 vochtig 7D, 14.3, 29 vodde 14.1 voeden 13.1, 24 voedt (gij) 36 voeder 30, 47 voederen 13.1 voegen 11.5 voelen 11.5, 47 gevoeld 47 voet, mv. -en 11.5 vogel, mv. vogels 2, 9.6D, 46C vol 14.1, 46C-2, 47 voller 46C volgen 14.1, 22 volk, -je 18, 22 voogd, momboor 12.1A voor (bw.) 8.5 voor (vz.) 8.3, 8.5, 9.6D voor den dag komen 14.2 voor mij 50 voor niet 8.1 voor zoo ver als 4 voorder 12.1B voormaag 14.1 voornaam 9.2 voorover 50 voorschoot 7D, 14.1, 51 voorschot 51
Jozef Dupont, Grammatica van het dialect van Bree
voorste 8.5 voort 12.1B, 15.2 vooruitstreven in de handel 15.1 voorwaar 16.1 voorzaten 9.2 voos 16.3 vorderen 12.1B, 15.2 vore (de) 14.1, 15.2 vork 7D, 14.1 vormen 7D vorst, nok 14.2 vorst, vriezen 8.5, 9.6D, 32 vos 14.1 Vosheide 49 vouw 21 vragen vraagt (jij) 40 vroeg (hij) 13.1 vroeg, vroegen 47 vrede 7B, 8.5, 11.1, 30 vreemd 46C vreemde (zn.) 8.5 vreemd aandoen 9.2, 15.1 vrek 6B, 8.1 vrekkig 8.1 vreugd 8.5 vriendelijk 41 vriezen 11.3, 47 vrijage 43 Vrijthof 16.2, 19, 43, 51 vroeg 11.5 vroeg 40 Vroenhoven 16.3 vrouw mv. -en 3, 19, 22, 46C vrouwenborst, moeder 6A vrouwmensch 51 vrucht 7D, 10.5 vrucht van den eglantier 15.1 vrucht van den spilboom 43 vuil 46C-2 vuile (een) 46C vuiler (comp.) 41, 46C vuilste 46C vuil, lui 14.1 vuilblik, blik 9.6B Vuldersbeek 14.1 vullen 7D
Jozef Dupont, Grammatica van het dialect van Bree
vuur 11.4, 46C (vuur)stoken 16.2 waaien 17 Waal 5 Waals 5, 6A waar (bn.) 15.1 waar (bw.) 16.1, 38, 47, 53, 54 waar (zn.) 46C waar is het 54 waarachtig 37, 43, 49, 50-2 waard 8.1 waarde 8.5 waarheid 51 waarom 47 waarom... 19 wafel 15.1, 43 wagen -tje 8.3-2 wagen, rijtuig of om het even welk voorwerp dat in slechten toestand is 40 wagenmaker 6A wakker 46A walgelijk 39 walmend rooken, slecht branden 15.1 walmende rook 15.1 wambuis, vest -je 17, 21 wand mv. -en 6A, 36 wandel 46C wandelen 41, 46C wandelstok 16.1 wanneer 9.1, 23, 38 wapen 15.1 warm 6A, 35 warme 35 warmer 35 warmen 6A, 46C warmte 6A warren 4, 44 wart (jij) 44 was (zn.) 6A was het 5 waschvrouw 6A, 51, 54 wasem 15.1, 15.2, 43, 46C waste (‘reinigde’) 12.2 waste (‘groeide’) 12.2 wat 5, 6A, 8.1, 19, 34, 53, 54 wat? 6A, 53 wat belieft? 41, 42, 53 wat gij 53
Jozef Dupont, Grammatica van het dialect van Bree
wat ik 5 wat is 41, 53 wat liefs 43 wat mag dat betekenen 19 wat u 5 wat voor 37 wat voor een 41, 53 water troebel maken 11.5 water zonder bijmengsel 9.2 water, beek 15.1 waterhagedis 40 waterhagedis met zwarten rug en rooden buik 43 waterjuffertje 9.4 wauwelen 5 we 54 weder (‘tegen’) 8.5, 46C weder 41 weder (‘opnieuw’) 8.1, 11.1, 46C wederpijn 8.5 weduwe 11.1, 43 weduwman 11.1, 43 weduwnaar 11.1 weduwvrouw 11.1 wee 9.1 weefgetouw 22 weeghaak met veer, ponder 10.5 weegschaal 15.1 week (zn.) 8.1 week 2 weekgeld, prêt 11.2 weelde 8.5, 36, 46C weelderig, pralend 6B weer 30 weer niet 50 weer, knook in het hout 9.6A weerd, weideland op de oevers van de Maas 9.6A Weert 9.6A weerwolf 8.1 wees(kind) 9.1, 11.1 weet (de) 9.6B weg inl., 8.1, 15.2, 34 wegen (mv.) inl. weg! 8.1 weg, vort 12.1B wegen 15.1 wegge, witbrood 7B wegmoffelen 12.1B wegvliegen 12.1B
Jozef Dupont, Grammatica van het dialect van Bree
wei, hui 18 weide 3, 18 weiden (ww.) 46C weidsch 17 weinig 9.1 weitasch 6A welk 7B, 37 welkom 10.1, 12.1A, 13.1, 15.2 wellen, koken 6B-2 wellen, rollen 6B wemelen 11.1 wenkbrauw 21, 22 wenken 7B wenschen 7B wereld 8.1 weren (ww.) 8.5, 9.6A, 46C-2 weer (ik) 46C weert (jij, hij, gij) 46C weerde, geweerd 9.6A, 46C geweerd 32 werf 41 werk 6B werken 7B, 35 werkhuis 43 werktuig bij beugelspel 8.3 werkzaam 53 wervel 7B werven 6B-2 wesp 39, 43 westen 7C wet 7B-2 weten 7E, 9.6B, 29 weet (gij) 7B, 29 wist 41 weven 11.1 wever 9.6A, 46C wezel 11.1 wezen 8.1 wicht inl., 7B-2 wicht, meisje 9.6C wie 54 wie ook 52 wieden 8.1, 9.6C, 40 wieg 11.1 wiek 11.3 wiens 8.1 wij 8.1, 43, 54
Jozef Dupont, Grammatica van het dialect van Bree
wij hem 54 wijd, ver 41, 46C, 47 wijde 19 wijder 46C wijden 9.1, 19 wijfje van dieren 41 wijfje van kleinere vogels 12.1B wijnbessen 42 wijngaard 10.4, 39 wijselijk 35 Wijshagen 16.3, 36 wijsneus 16.2 wijze (de) 46B wijzen 46C wijzer van klok (de) 46C wijzer, die wijst (de) 46C wild 10.1 Wilhelm(us) 38, 43-2 Wilhelmine 43 Willem 39 willen 10.1 windel 7B, 36 winden (ww.) 7B-2, 36 wingerd 51 winnen 7B, 46B-2, 48 wint (hij, gij) 36 wint laat 36 wonnen (wij) 46B, 48 gewonnen 46B winter 7B wip 10.1 wippen 12.1B wisch, bundel stroo 7B-2 wisschen 7B, 10.1 wissel 10.1 wit (bn., zn.) 10.4 witte 54 wit paard, witkop 7B woelig 13.1 woensdag 13.1, 30, 40 woest, ruim 11.5 wol 7D, 14.1 wolf 22 wolk, -je 18, 22 wolken 35
Jozef Dupont, Grammatica van het dialect van Bree
wollen (bn.) 7D, 8.5 wollevlokken 14.1 wonder 41 wonen 16.2, 46C woord, dim. -je 8.5, 14.2, 16.2 worden 8.1, 41 wordt (jij, hij) 8.5, 11.1, 32 werd, werden 2, 13.2, 32, 41-2 geworden 8.1, 16.2 worm 7D, 8.1, 14.1 worst 14.1 worstebroodje 7B worstelen 14.2 wortel 14.1 wortel, peen 16.3 wraak 5 wrak 40 wrange d.i. konijnenpijp 43 wreed 9.1 wreef 19, 40 wreken 8.1 wrijven 43 wringen 7B, 43 wroeten 11.5 wrong 40 wtering 9.6A wurgen 7D Wychmael 14.3 zaad 15.1 zaad laten vallen 10.5 zaag 8.1 zaaien 17 zaak 5 -zaam 5, 51, 53 zacht 14.3, 15.1 zacht gekookt 14.3 zachtjes, zoetjes 19 zachtjes rollen 10.5 zadel 5, 30, 41, 46C zak 6A zak, tasch 5 zakdoek 10.1 zal hij komen 53 zalig 9.2 -zalig 9.6A zaliger 9.2 zalm 21 zanger 46C
Jozef Dupont, Grammatica van het dialect van Bree
zaniken 5 zat 5, 16.2 zatte 41 zaterdag 15.1 ze 54 zedig 11.1 zee 9.1 zee in 52 zee over 52 zeef, zift 8.5, 9.6B zeemeermin 10.2 zeemleder 9.2 zeep 9.1 zeepsop 9.4 zeer (bw.) inl., 9.1 zeer goed 16.2 zeer snel, fluks 8.5 zeg eens! 43 zegel 9.6B, 11.1 zegen (de) 54 zegenen 8.1, 38, 39 zeggen 40, 43 zegt (hij) 8.5, 40-2 zegt het 40 zei 53, 41 zeiden 46A zeiken 15.1 zeil 18 zeis 10.1, 18, 39 zeker 9.6B zelden 6B zelden bevredigd, lastig 9.6B zelf 6B zelfde 54 zemelen 9.6B zemelknooper 9.6A zenden 36, 46C zengen (een hoen e.d.) 10.5 zenuw 8.5, 9.6B, 43 zenuwen 43 zenuwachtig worden 10.1 zes 7C zestien 7C zestig 7C, 9.6A zetten 5 zetten (v.t.) 46A
Jozef Dupont, Grammatica van het dialect van Bree
zeug mv. -en 8.5, 13.2, 16.2, 46C-3 zeven 9.6B, 11.1 zeven, ziften 8.5 zich 37 zich afbeulen 16.2 zich beknoeien, vuil maken 24 zich bukken 14.1 zich getroosten 9.4 zich het vel verschrompelen door ergens langs te wrijven 22 zich moeite geven, zich afmatten 17 zich niets aantrekken van 9.2 zich te buiten gaan bij om het even welke handeling 24 zie! 43 ziedaar 9.1, 38 ziek 47 ziekelijk 6A ziekelijk zijn, verwelken 9.6D ziel 9.1, 11.3 zien 9.1, 11.3, 42, 47 zien (te) 16.1 zag (jij, hij) 15.1 zag, zagen 16.1 zagen (wij) 47 gezien 9.1, 11.3, 47 zienu 9.1 zijde 19 zijgen 40 zijn (vnw.) 50, 53 zijn (ww.) 11.3 ben (ik) 46C ben je 7B bent (jij) 7B wees! 43 zij (sb.) 18 ware 9.2 waren (wij) 13.2, 47 was (jij, hij) 9.2, 15.1 was, waren 16.1 zijn profijt zoeken waar het niet te vinden is 16.2 zilver 10.1 zilversmid 35 zingen 7B, 40, 46C zong 40, 46C zingen van kokend water 12.1A zinger 46C
Jozef Dupont, Grammatica van het dialect van Bree
zink 7B zinken 7B-2 zitten 5, 10.1, 46A zit (hij) 2 zat (jij, hij) 15.1 zat, zaten 16.1, 47 zoeken 11.5, 47 zocht 12.2, 41, 53 zochten 46A zoet 11.5, 13.1, 47 zolder 7D, 14.1-2, 15.2 zomp 12.1A zon 2, 6A zondag 7B, 51 zonde 10.5 zonder 46C zoo 16.3 zoo 54 zoo eruit 53 zoo flauw als water 9.2 zoo hem 54 zoo iets 52 zóó na 50 zoo ooit 52 zool 15.2 zoon 13.2 zoon 16.2 zoon 46C zoon, mv. zoons 8.5 zonen 46C zoona 50 zorg 7D, 32 zot 16.2 zou ooit 52 zout 17 zoute oprisping 15.2 zoveel zeggens 43 -zucht 10.5 zuchten 10.4, 43 zuiden 41 zuigen 12.1B-2, 40 gezogen 16.2 zuinig 19 zuipen inl. zoop (v.t.) 16.2
Jozef Dupont, Grammatica van het dialect van Bree
zuiver 19 zuiver water 15.2 zulk 7B zullen 10.5, 46B zal 46C zure kers, morel 6B zuring, zurkel 10.4, 38 zuster 7C, 10.5 zuur 8.5, 13.3 zuurachtig 9.4 zwaar 15.1 zwaarder 41 zwaard (Schwarte) 43 zwaard 5, 8.1 zwaarte 9.2 zwagerse, vrouw van den zwager 9.2 zwak, tenger 9.2 zwaluw 5, 41, 43-2, 46C zwart 4 zwarte waterhagedis 8.5 zwartsel 53 zwavel 40 zwavelstokje 9.6B, 40 zweep (met de ~ slaan) 2 zweep 9.1, 10.1, 15.2 zweeten 29 zweet (ik) 46C zwelgen 6B-3, 7B zwellen 6B-2, 16.2 zwemmen 7B, 46B zwommen 46B gezwommen 46B zweren 9.6A, 11.1, 11.2 zwoer 13.1 gezworen 16.2 zwerm 6A-2 zwermen 6A zwerven 6B-2 zweten 7E zwetsen 6A zweven 8.1 zwijn 18 zwingel 7B
Jozef Dupont, Grammatica van het dialect van Bree
zwoegen 13.1 zwoord 16.2
Jozef Dupont, Grammatica van het dialect van Bree