Bree aan den Yser: oorlogsblaadje voor de jongens van Bree
Patrick Brebels
Kroniek van de Eerste Wereldoorlog door de ogen van het Angelusklokje
4 augustus 1914. Door de Duitse invasie wordt ons land, nochtans sinds 1839 door de internationale mogendheden als neutraal en onzijdig erkend, in het eerste wereldconflict gewikkeld. ‘Den Grooten Oorlog’ zou de komende vier jaar het leven van alle Breeënaren sterk gaan beïnvloeden…
Mobilisatie
Loopgravenoorlog
Amper een jaar voor het uitbreken van de Eerste Wereldoorlog werd in 1913 de algemene persoonlijke dienstplicht gestemd. Deze had zich bij het uitbreken van de oorlog echter nog onvoldoende laten gevoelen: het Belgische leger bestond in 1914 uit ongeveer 200.000 soldaten.1) De Duitsers vielen ons land binnen in het noordoosten van de provincie Luik, in de streek van Gemmenich. Ondanks het feit dat de Duitsers numeriek en militair superieur waren, was de tegenstand aan Belgische zijde hardnekkig. Zo werd op 5 augustus 1914 in de buurt van Herstal een aanval afgeslagen. Hierbij sneuvelden echter Jan Das uit Gerdingen en Lodewijk Steensels van Tongerlo. Deze Breese soldaten behoorden dus tot de eerste Belgische slachtoffers van de oorlog. Ze maakten deel uit van het 11de Linieregiment. Korte tijd voor hun dood verbleven Das en Steensels nog in de kazerne van Hasselt. Het merendeel van hun collega’s uit Groot-Bree moest toen nog voor de dienst opgeroepen worden. Door klokkengelui werd op 31 juli om 21.30 uur de mobilisatie in Bree afgekondigd. In de daaropvolgende uren zouden tientallen manschappen uit onze stad inderhaast in staat van paraatheid gebracht worden. Met de tram haastten zij zich om de Belgische troepen te gaan vervoegen. Onder een droevig ‘gekerm en geween’ namen ze afscheid van familie en vrienden. Het bange voorgevoel van veel Breese vaders en moeders zou achteraf gegrond blijken, want veel jonge mannen zouden nooit meer naar hun geboortestad weerkeren.2)
Nadat de stad Luik op 7 augustus in handen van de Duitsers gevallen was, trok het Belgische leger zich met zijn hoofdmacht terug op de Gete tussen Tienen en Perwez. Het leger slaagde erin om de pogingen van de 2de en 4de Duitse cavaleriedivisies om de Gete over te steken, te verhinderen. Op 18 augustus zette generaal von Kluck echter de grote middelen in en reeds op 20 augustus moest het Belgische leger zich terugtrekken achter de fortenlinie bij Antwerpen. Vooral bij veldslagen in Tienen en Aarschot sneuvelden veel Belgische soldaten. Op 27 september ondernam het Duits leger, onder leiding van generaal von Beseler, een zorgvuldig voorbereide aanval op de Antwerpse vesting. Er was geen verweer tegen de geweldige bombardementen en koning Albert I besloot zijn troepen terug te trekken in de richting van het Vlaamse kustland. Op 9 oktober viel Antwerpen, dat toen ontruimd was, in handen van de Duitse bezetter. Meer dan 30.000 Belgische soldaten moesten vluchten naar Nederland om niet krijgsgevangen genomen te worden. Het grootste gedeelte van het Belgische leger kon echter tot achter de IJzerlinie gebracht worden, waar het op 15 oktober haar posten innam. Ook de Breese dienstplichtigen maakten vanaf toen deel uit van een onafgebroken verdedigingslijn die reikte van de Noordzee tot aan de Vogezen. Op 18 oktober startte generaal von Kluck een groot offensief tegen de IJzerlinie. Gedurende acht dagen woedden de gevechten in alle hevigheid: 15.000 Belgische soldaten werden buiten gevecht gesteld,
Bree aan den Yser: een oorlogsblaadje voor de jongens van Bree
1 Luyck, T. Politieke geschiedenis van België van 1789 tot 1944, deel I, pp. 262-263. 2 Corstjens, J. (nov. 1998). Themanummer Tweede Wereldoorlog Geschied- en Heemkundige Kring Bree, p. 3.
3
3 Luyck, T. Politieke geschiedenis van België van 1789 tot 1944, deel I, pp. 263-264. 4 Umans, M. (nov. 1998). Themanummer Tweede Wereldoorlog Geschied- en Heemkundige Kring Bree, p. 119. 5 Bulthe, G. (1971). De Vlaamse loopgravenpers tijdens de Eerste Wereldoorlog, pp. 10-11.
maar ook de uitgeputte Duitse troepen moesten hun offensief staken om zich te hergroeperen. Koning Albert I maakte van het zwijgen van de wapens gebruik om de sluizen van Nieuwpoort te laten openen. De IJzervlakte werd in een modderpoel herschapen. Door deze zet werd het nieuwe Duitse offensief aan de IJzer lamgelegd. In de loop van november 1914 probeerden de Duitse troepen hun aanval te verleggen in de richting van Ieper. Dit mislukte echter door de tussenkomst van het Engelse leger onder leiding van maarschalk French. Hiermee kwam een einde aan de bewegingsoorlog van 1914. Langs de twee kanten van de IJzer groeven de legers zich in en gedurende drie en een half jaar zou een loopgraven- en stellingenoorlog gevoerd worden.3) Het leven in de loopgraven was hard. De Belgische voorposten en de Duitse loopgraven lagen soms op slechts een paar honderd meter van elkaar. Het gevaar loerde dus letterlijk om de hoek. Behalve tegen de Duitsers moesten onze soldaten ook strijd leveren tegen de modder en de kou. ‘In de loopgrachten moet men werken of vuurke stoken, ofwel onder de dekens kruipen, anders bevriest men dood’, schreef soldaat Henri Simons uit Solt op 1 december 1916 aan zijn neef Hendrik Simons. Op bepaalde momenten werd ook de stank ondraaglijk. ‘Tussen de Duitse loopgrachten en de onze liggen nog geraamten van mensen en koeien van voor de winter’, luidt het in een brief van Henri Simons aan zijn neef Hendrik Simons in juli 1915.4)
De Legerbode Bovendien werkte het feit dat de Belgische soldaten nooit op vakantie naar huis mochten gaan zeer demoraliserend. In hun schaarse vrije dagen konden ze alleen op uitstap naar Frankrijk en Engeland. Heel België was immers in de greep van de Duitse bezetter. Nieuws uit het thuisfront was dan ook meer dan welkom. De meeste soldaten keken er reikhalzend naar uit. De Duitsers hadden de Belgische pers echter een verschijningsverbod opgelegd. Ze werd vervangen door een collaboratiepers. De soldaten – en de burgers – moesten zich in het begin van de oorlog tevreden stellen met slechts één nieuwsblad: De Kleine Vaderlander. Dit verscheen echter slechts tot 20 december 1914 en werd vanaf 31 december van datzelfde jaar vervangen door Ons Vaderland. Vanaf 10 januari 1915 verscheen ook De Belgische Standaard.
4
Patrick Brebels
Voor de soldaten werd er wel een apart dagblad uitgegeven: De Legerbode. Het blad verscheen voor het eerst op 1 september 1914, tijdens de belegering van Antwerpen. Elke legereenheid ontving – gratis – een tiental exemplaren. De Legerbode was echter een officieel blad en bevatte veel opgeschroefde oorlogsberichtgeving en fel patriottische lectuur. Daarom werd de uitgave door de soldaten spottend De Leugenbode genoemd.5) Zowel De Kleine Vaderlander, De Belgische Standaard als De Legerbode brachten hoofdzakelijk algemeen nieuws. De soldaten zaten echter te wachten op lokaal nieuws van het thuisfront. Briefwisseling was moeilijk: de Duitse bezetter moest immers verschalkt worden. De brieven van de Breese soldaten werden, meestal via Nederland, ‘gesmokkeld’ en bleven lang onderweg of kwamen nooit aan. Bovendien vielen de brieven op last van de Belgische legerleiding ten prooi aan censuur. Zo mochten de soldaten bijvoorbeeld, om strategische redenen, geen plaatsnamen gebruiken.
Frontbladen Om aan de verzuchtingen van militairen achter de frontlinies tegemoet te komen, ontstonden de zogenaamde ‘frontbladen’. Via deze periodieken ontvingen de soldaten niet alleen nieuws uit hun geboortestad, maar het stelde ze ook in staat om hun wedervaren aan hun stadsgenoten kenbaar te maken. Het eerste frontblad, die naam waardig, was ’t Gazetje van Tongerloo dat in februari 1915 door de in Engeland verblijvende pater Jaak Leysen aan de soldaten van de Antwerpse gemeente Tongerlo bezorgd werd. Nog in de loop van dat jaar verschenen er twaalf soortgelijke periodieken. 1916 was echter het jaar van de frontbladen. In totaal verschenen er 51: daaronder ook Bree aan den Yser. In de meeste gevallen werd het initiatief om een frontblad uit te geven genomen door één enkele persoon. Vaak was dat een aalmoezenier. In Bree werd daar geen uitzondering op gemaakt. Eerwaarde Heer Louis Clysters, aalmoezenier B123 van het Belgische leger te velde, kroop op 23 april 1916 voor het eerst in zijn pen om via Bree aan den Yser. Oorlogsblaadje voor de jongens van Bree de Breese soldaten een hart onder de riem te steken.
Inhoud van de frontbladen
Bree aan den Yser
Een van de hoofddoelstellingen van de frontbladen was het aanbieden van nieuws uit de gemeente, stad of woonplaats van de militairen. De meest uiteenlopende items werden dan ook opgenomen: beschrijvingen van het leven onder de Duitse bezetter, overlijdensberichten van bekende inwoners, opstellen van de geestelijken ter gelegenheid van kerkelijke feestdagen en tal van kleine en grote wetenswaardigheden uit de thuisbasis.
‘Beste vrienden. Eindelijk zijn we daar met ons bladje: ’t heeft zweet gekost eer het geboren was, maar laat ons hopen dat het ook des te levenslustiger en levenskrachtiger zal zijn. Ge hebt zo van die kindjes die als borelingskes op de wereld komen, maanden lang hangen tussen leven en dood en toch eindelijk opwassen tot kloeke en sterke jongens. Ons bladje zal wezen een kloeke en sterke bengel, die het zijne zal bijdragen door zijn echt vriendenwoord in den heiligen strijd, die we strijdende zijn, voor recht en ere. Het zal u voortaan regelmatig komen bezoeken en troosten in uw groot lijden van het alleen zijn en al die stoffelijke ontberingen.’8) Met dit opstel begon aalmoezenier Clysters de allereerste uitgave van Bree aan den Yser op 23 april 1916.
Aan de andere kant berichtten de frontbladen ook over het wedervaren van de militairen achter de linies. In rubrieken zoals Nieuws uit het lege’ of Mengelmoezen kwamen zowel blije als droevige gebeurtenissen aan bod. Zo werd er bijvoorbeeld melding gemaakt van de bevorderingen of de decoraties. Maar ook de dood op het slagveld kwam aan bod: vaak werden de laatste momenten van een gesneuvelde beschreven door een strijdmakker.
6 Bree aan den Yser, nummer 15, februari 1917. 7 Bulthe, G. (1971). De Vlaamse loopgravenpers tijdens de Eerste Wereldoorlog, p. 51. 8 Bree aan den Yser, nummer 1, 23 april 1916.
Dat het initiatief aansloeg bij de Breese soldaten kunnen we opmaken uit het voorwoord van Clysters in nummer 5 van Bree aan den Yser. De date-
Ook het opstellen van adreslijsten van soldaten en vluchtelingen behoorde tot de taken van de redacteurs van de frontblaadjes. Via deze lijsten konden de lezers in contact komen met streekgenoten in andere linies. Elk adres was in militaire code opgesteld. De legerleiding had aan ieder van de eenheden een door een letter voorafgegaan nummer gegeven. Dit om te vermijden dat de vijandelijke inlichtingendiensten de slagorde van het Belgische leger door een onderzoek van de militaire briefwisseling zouden kunnen bepalen. Aanvankelijk werd als postcode de letter A gebruikt. Toen de vijand in het bezit van het merendeel van de codes van de briefwisseling was gekomen, besloot het opperbevel op 15 maart 1916 een nieuwe reeks nummers vooraf te laten gaan door de letter B. Zo luidde het adres van Breeënaar Jan Tielens, die opgenomen is in de adreslijst Bree aan den Yser van 1 oktober 1916, B.273/I/1. Hieruit komen we te weten dat Tielens deel uitmaakte van de eerste compagnie (1) van het eerste bataljon (I) van het 11de Linieregiment.6) Door de reorganisatie van het leger werd op 26 december 1916 een nieuwe door de letter C voorafgegane reeks nummers bepaald. Op 10 juli 1917 werd om nog steeds dezelfde reden de letter D ingevoerd. Uiteindelijk, op 20 januari 1918, kwam de letter Z in voege.7)
Bree aan den Yser: oorlogsblaadje voor de jongens van Bree
5
6
Patrick Brebels
ring op het pamflet is onleesbaar, maar uit de inhoud kan opgemaakt worden dat dit nummer verscheen in de loop van juni 1916. “Beste Makkers. Ik ben zo blij uw talrijke brieven te ontvangen, met al die schone godsdienstige en vaderlandslievende gevoelens’, aldus Clysters in de aanhef van dit nummer. ‘Dat doet zo goed aan het hart, en ‘t is zo schoon te horen en te voelen met hoeveel moed gij uw plicht volbrengt. Het spijt mij zeer u niet allen te kunnen antwoorden: zelfs degenen die mij een dienst vragen, heb ik dikwijls naar antwoord laten wachten. ’t Is dat men, als aalmoezenier, zich met zoveel zaken, grote en kleine, moet bezighouden, dat de tijd als henenvliegt en dat gij zo talrijk zijt en ik er hier alleen voor sta. We zullen in alle geval doen wat we kunnen. Er zijn er die mij vragen naar boeken: ik zal trachten er te vinden. In alle geval, profiteert reeds van de leeszalen die zijn ingericht door de Belg Standaard. Het is goed U met lezing bezig te houden en met studie: dat doet u al uwen vrije tijd deftig doorbrengen en geeft u wat gezond voedsel aan geest en hart. Lieve jongens van Bree, het hoofd altijd recht omhoog! Leve Bree! Hoe duurder de zegepraal, hoe schoner en hoe vruchtbaarder ze zal wezen!’
Zo zagen onze frontsoldaten het dagelijkse leven in hun stadje De Breese soldaten kregen in dit nummer ook een beeld geschetst van de toestand in hun thuishaven. ‘Voor zoverre wij mogen veronderstellen van de nieuwsjes die wij kunnen te weten komen, is de toestand in Bree, in ’t algemeen veel beter dan wij menen. Weliswaar is de vrijheid zeer beperkt en kan men bijvoorbeeld niet meer naar Bocholt, noch over de kanaal gaan, moet men ’s avonds om 9 ure binnen blijven, is men blootgesteld aan allerhande kleine plagerijen en requisities van de Duitsers, doch men maakt zich daaraan stillekens gewoon. Het voornaamste is dat er geen hongerbrood is en onze soldaten mogen omtrent hunne families zeer gerust zijn. De toestand is bijvoorbeeld veel beter dan in Neeroeteren en Maeseyck (in de grenszone) waar men om zo te zeggen bijna gevangen zit. Dat wil niet zeggen dat Bree een paradijs gelijkt, want de onderdrukking van den gehaten Pruis doet zich pijnlijk gevoelen, doch de bevolking heeft geduld, is vol hoop en moed en draagt zijn lot met stille gelatenheid. Zoals in gans België is het leven zeer duur, doch voor de arme mensen die hierdoor het meest zouden kunnen lijden, is dank aan het Amerikaans Bree aan den Yser: oorlogsblaadje voor de jongens van Bree
komiteit, goed gezorgd. Over het werk van dit komiteit hopen wij in een toekomend bladje een uitgebreide beschrijving te geven. Wij kunnen dus zeggen dat de arme mensen goed geholpen worden: ze kunnen het nodige van dit komiteit kopen tegen inkoopprijs en degenen die absoluut niet kunnen betalen, worden kosteloos geholpen. Met de boeren is het beter gesteld. Daar alle voortbrengselen der boerderij, zoals vee, boter, eieren, enz. aan zeer dure prijzen verkocht worden, mogen wij veronderstellen dat de boeren goede zaken maken, bijzonder de grote boeren die veel vee, varkens en boter kunnen verhandelen. Weliswaar is het voeder voor de beesten ook aan hogen prijs, doch voor dit voeder is, dank nogmaals aan Amerika, de stijging in de prijzen niet zo groot als de steeds klimmende prijzen die de boeren bekomen voor hunne landbouwvoortbrengselen. Hieruit mogen wij dan ook wel gissen dat het voor de handelaars, zoals veekooplieden, kieken-, boter- en eierkramers, de handel goed gaat, daar al deze producten door de steden druk gevraagd worden. Laat ons dan maar niet te veel bekommeren over het lot onzer families, het juk onder welk zij gebogen zijn is zeker zwaar, doch zij zijn nog meer bekommerd om ons dan om hun zelven, en zoals wij, verlangen zij op een spoedig wederzien.’ In hetzelfde nummer staat blij en droevig nieuws van aan het front. ‘We vernemen met genoegen dat Henri Vandewal, bureelbediende op het Auditoriaat Generaal in De Panne, tot sergeant bevorderd is’, luidt het. ‘En onze stadsgenoot Robert Beelen is onlangs tot hulpofficier van den genie bevorderd: alle Breeënaars zullen deze onderscheiding met vreugde vernemen en met ons den nieuwen onderluitenant van harte gelukwensen.’
De dood van een makker Leon Savelkoul In de rubriek Droevig nieuws maakt men melding van de heldendood van Breeënaar Leon Savelkoul. ‘Ontvangen volgenden brief van de heer Beckers, telefonist van het 11de Linieregiment. Met veel droefheid moet ik u laten weten het overgroot ongeluk van onzen makker die op het veld van eer is komen te vallen. Het is Leon Savelkoul, caporaal van het 11de linie regiment 1/1 of B 136. Hij is gevallen den 11 juni ’s avonds in Dixmuide, op een kleinen post over den Yser. 7
9 Bree aan den Yser, nummer 5, juni 1916. 10 Brief van luitenant F. Garuir, commandant van de 11de Linie B 15 aan meneer Geuns van 25 juli 1916.
Hij was bezig met het plaatsen zijner schildwachten: een kogel werd hem door het hart geboord. Hij was een zeer moedig caporaal. Aan Leon Savelkoul, onze eregroet. Hij ruste in vrede in den grond waarvoor hij gestreden heeft en dien hij met zijn bloed besproeide. We dragen zijne heilige gedachtenis mede. Een gebedje voor zijne ziel!’9)
Zijn overste over de gesneuvelde Leon Savelkoul In een brief aan de heer Geuns, neef van Leon Savelkoul, brengt luitenant Garuir op 25 juli 1916 verslag uit van de gebeurtenis. ‘Mijnheer Geuns, helaas ik kan niet meer dan bevestigen het verschrikkelijke nieuws over uwen neef Leon Savelkoul. Hij is gevonden 11 juni 1916 dodelijk geslagen door een kogel die hem de borst en het hart heeft doorboord. Hij was overste van een vooruitgezette post en kwam juist zijn schildwacht te plaatsen op enige meters van de vijand wanneer hij zich geraakt voelde en al neer vallend zegt hij aan zijn man ‘ik ben gewond’ en dat was alles. Ik heb hem gezien enkele ogenblikken daarna: geen enkele trek van zijn schoon wezen was
8
Patrick Brebels
teneergeslagen. Hij is gesneuveld in de vervulling van zijn plicht, deze edele plicht die hij zo zeer beminde en die hij vervulde met ene bewonderenswaardige moed en kalmte. Ik heb gene schonere soldaat gekend dan hem. De eenvoud met dewelke hij zijnen stiel van soldaat deed op de letter, de verachting die hij toonde voor het gevaar deden hem ververven de bewondering van al zijne kameraden en zijne oversten. Hij kreeg de verdiende beloning voor zijn schoon en heldhaftig gedrag: de kolonel had hem als korporaal benoemd. Hij was voorgesteld de eerste op de lijst voor de frontstrepen en het oorlogskruis. Hij zal in ons blijven voort leven als het volmaaktste voorbeeld van den plicht en genegenheid voor het vaderland. Ik heb persoonlijk verzameld enige voorwerpen die hem toebehoorden, onder anderen een uurwerk, een geldtas, een soldatenlivret, brieven, portretten en veldgazetten. Ik heb dit alles volgens gebruik gezonden naar het ministerie van oorlog. Meneer Geuns, verschoon mij dat ik wat laat gekomen ben met mijnen brief. In den naam van de compagnie bied ik u mijn innigste deelneming en de verzekering van onze beste gevoelens.’10)
Leon Savelkoul was dus een van de velen die niet meer zouden terugkeren naar hun familie en geboortegrond. Een militaire missie in een zogenaamde voorpost werd hem fataal. In de loopgraven- en stellingenoorlog aan de IJzer bemanden de Belgische soldaten de loopgraven die aan de Franse kant van de IJzer lagen. Op amper een paar honderd meter van hen vandaan, op Belgisch grondgebied, groeven de Duitsers zich in. Om terrein op de vijand te veroveren, opereerden de Belgische soldaten vanuit deze voorposten; verkenBree aan den Yser: oorlogsblaadje voor de jongens van Bree
ningsposten die zich op het grondgebied van de vijand bevonden. Om deze verkenningen uit te voeren, schakelden ze speciaal opgeleide mannen in. Het ging immers om gevaarlijke opdrachten waarbij de vijand zo dicht mogelijk benaderd moest worden. Deze voorposten vormden de eerste linie. Ze waren via kleine loopgraafjes met de hoofdlinie verbonden. De hoofdlinie vormde de eigenlijke loopgraaf. Hierin verbleven de meeste soldaten. Kleine loopgraafjes en spoorwegen leidden vanuit de hoofdlinie naar het achterland. 9
Denken aan thuis Uit een brief van Leon Savelkoul aan zijn broer Jean, gedateerd op 1 november 1915, kunnen we opmaken dat het leven aan het front zowel op mentaal als fysiek vlak zeer zwaar was. ‘Geloof mij, Jean,’ schrijft de Breese soldaat, ‘ik gaf om den oorlog niets als ik wist dat pa en moeder goed en welvarend bleven, en dat broeders en zusters, dat is het eenigste gedacht wat mij dag en nacht in de kop steekt.’ En verder: ‘Jan, laat ene mis doen voor vader en moeder als gij kunt, en bid maar veel. Ik zal er hier ook een laten doen, zoo hoop ik er goed door te zullen komen, want geloof maar en ik verzeker u dat het gebed, of liever Onze Lieve Vrouw er mij tot nu toe door geholpen heeft, want mijn leven heeft al meer dan eens aan een draad gehangen. Men weet maar eerst wat bidden is, als de dood alle dagen rondom zich haar werk verricht. Ge kunt u daar geen gedacht van maken. Ik weet het wel of ge moet het bijgewoond hebben. We moeten hier alle nachten werken en het leven is hard voor ons. Ik ben nu al 5 dagen doorwaternat geweest.’11)
11 Brief van Leon Savelkoul aan zijn neef Jean, geschreven in de loopgrachten van de IJzer op 7 november 1916. 12 Brief van Leon Savelkoul aan zijn ouders, geschreven in Avekapelle op 10 november 1914.
10
Ongeveer een jaar daarvoor, op 10 november 1914, berichtte Leon via een brief vanuit het dorpje Avekapelle, een deelgemeente van De Panne, naar zijn ouders over zijn eerste weken aan het front. ‘Heden kan ik nogmaals schrijven daar ik een adres ontvangen heb door hetwelke ik hoop tot bestemming te komen. Vooreerst moet ik u melden dat ik nog goed gezond ben, hopende van u allen hetzelfde want dag en nacht denk ik aan Bree. Hoe zal het gaan of wat zou er thuis gebeuren? Ik heb gehoord dat er in Bree ook al Duitschen zijn, doch ze laten iedereen met rust zeggen ze ons hier. Ik heb nog over een dag of vier geschreven via Le Havre maar ik denk dat dit niet aangekomen is. Alzo zitten wij hier alle dagen voor den droevigen oorlog. Wij hebben hier de wacht op de rivier Den IJzer maar er is voor ons weinig of geen gevaar. Het zijn de Engelsen en de Franschen die hier het meeste werk verrichten. Ze zijn hier met duizenden en het kanon blaft van ’s morgens tot ’s avonds en zeer veel vertrekken dagelijks naar den Hemel. En nu schijnt het dat de Duitschen trekken terug naar hun land doch het zal nog al een paar daag duren. Het is te hopen van zoo spoedig mogelijk zoo harde tijden zal ik nooit meer beleven. Er is hier niets te krijgen, nog geen glas bier, alles ligt hier gebrand en geschoten. De mensen zijn overal gevlucht en honderden beesten liggen in de weide dood, waar nevens honderden lijken. Over den anderen dag moeten wij in de loopPatrick Brebels
grachten liggen van ’s avonds tot ’s anderendaags ’s avonds, en gij moogt geloven dat het koud is. Wij zijn allen stijf van de rhumatisme. Ik zal dezelfde niet meer zijn als ik terugkom.’12) In dezelfde brief brengt Savelkoul ook nieuws over andere Breeënaren aan het front. ‘Jef Hilkens van over de kanaal is dood, Louis Meyssen van de Nieuwstad is ook achter gebleven. Ze weten niet of hij gekwetst is of wat. En Jef thuis neven is ook gekwetst. Bert is nog goed gezond. Jef Aars, Jan van Driek ook en Nolke van Pot Lien ook.’ Als afsluiter volgt dan een smeekbede naar nieuws uit Bree. ‘Als gij wilt schrijven over Holland, dat kunt gij. Maar de brief op Hollands gebied opsteken, zoo hoop ik een van dees daag veel nieuws van u te ontvangen, want ik verlang niet meer. Als gij schrijft, laat dan een adres weten van Weert of ergens, waar ik naartoe kan schrijven. Zo laat mij eens nieuws weten over u en houd u maar allen goed gezond. Veel complimenten aan al mijn kameraden en bijzonder aan u.’
Alfons Baeten Leon Savelkoul was echter niet de enige Breeënaar die de heldendood stierf voor het vaderland. In Bree aan den Yser van augustus 1917 vermeldt aalmoezenier Clysters de dood van Alfons Baeten. ‘Nogmaals heeft ons Bree een zijner zonen gegeven voor de vrijheid van ons land: Alfons Baeten, vrijwilliger in de 11de Linie.’
‘Hij liet een zachte schreeuw en viel ten gronde’ Hij laat Frans Baeten, broer van het slachtoffer, het relaas doen van de gebeurtenissen. ‘Ziehier hoe zijn broeder Frans ons de bijzonderheden meldt: den 17den juli ’s avonds trekken we vol moed naar de voorposten; den nacht passeerden we nogal kalm, doch bij het aanbreken van den morgen, werden er reeds eenige geweerschoten gewisseld, tusschen Belgen en Duitschers. Ik en twee onzer makkers bleven op wacht tot 6 uren ’s morgens. Daarna werden we afgelost door andere mannen van den post. Nu rond tien uren was het weer de beurt aan mij, mijnen broeder en enen vriend van mij. Het weder was slecht en het regende overvloedig. Doch niettegenstaande dat bleven wij den vijand beloeren, het geweervuur duurde voort, de moffen kwamen zelfs tot boven hunnen posten; mijn broeder beantwoordde hun door het schieten van vier kogels, goed naar den
Duitschen post gericht, want we hoorden ze op den ijzeren beschuttingsplaten klinken. Daarna gaf hij mij nog een vermaning goed op te passen voor de kogels der Duitschers. Ik met den verrekijker zag de moffen reeds voor den tweeden maal verschijnen; nogmaals verwittigde ik hen, doch beiden kwamen, om ook te zien door den verrekijker, doch helaas! Hij was nog nauwelijks een stap van mij, of hij liet een zachten schreeuw en viel ten gronde: een kogel had hem de keel doorboord. Ik nam hem in mijne armen, vermaande hem, riep op hem, doch hij sprak niet meer. Hij bezag mij nogmaals, drukte mij de hand en stierf eenige minuten later in mijne armen. Alfons Baeten werd begraven op 20 juli, en rust op het kerkhof van Adinkerke, graf nummer 2006, aan den rechterkant, wanneer men de middenweg van ’t kerkhof neemt. Voor de versiering van het graf van onzen makker zal gezorgd worden. Dat hij in vrede ruste! Ik heb de heilige mis voor zijne zielenrust opgedragen, en gij, zijne wapenmakkers, gedenkt hem in uwe gebeden. Zijn naam is gevoegd bij die namen, die wij allen met grooten eerbied uitspreken, en die later zullen blijven herhaald worden als die er helden die onze vrijheid bekochten met hun bloed. Aan Bree aan den Yser: oorlogsblaadje voor de jongens van Bree
zijne broeder, en aan de diepbedroefde moeder, zoo verre in ons dierbaar Bree, ons innigst deelneming en rouwbeklag.’13)
Erelijst der Breesche gesneuvelden In het oktobernummer 1917 van Bree aan den Yser werd de naam van Alfons Baeten toegevoegd aan de Erelijst der Breesche gesneuvelden. Eerwaarde heer Clysters schrijft: ‘We hebben deze lijst reeds gegeven in het nummer van november 1916 en we hebben er gelukkig maar één naam bij te voegen, dien van Alfons Baeten. Ziehier nogmaals de lijst omdat sommigen ze kunnen verloren hebben. Jan Willekens, gendarm, Jan Fransen, soldaat 11de Linie, Mathieu Neyens, soldaat Iste jagers te voet. Jaak Cardinaels, soldaat 7de Linie, Leo Savelkoul, koporaal 11de Linie, Henri Hauben, soldaat in een centrum, Alfons Baeten, vrijwilliger. Er zijn er nog enkelen waarover wij geen nieuws weten, doch waarvan men met volkomen zekerheid niet kan zeggen dat ze gesneuveld zijn: Jan Das (te Luik gevallen), Frans Beinsbergen, Martin Engelen, Jan Gijsen, Jozef Leurs en Henri Pareyn. We vragen aan alle Breesche makkers dat ze mij
13 Bree aan den Yser, nummer 19 van augustus 1917.
11
14 Bree aan den Yser, nummer 21 van oktober 1917.
alle mogelijke inlichtingen zouden willen geven over die gevallen stadgenooten; ’t zij dat zij ze zelf bezitten of ze kunnen weten van oude kameraden van hen; over hun dood, en verwonding, plaats, dag, getuigen, laatste woorden, hospitaal, aalmoezenier die hen bediende, over hun graf, plaats, toestand, photos, brieven van hen, enz. enz. Dat al zal voor de ouders een groote troost zijn en dierbare gedenkenissen. Ik reken op u allen.’14)
Breesche soldatengraven In januari 1918 geeft aalmoezenier Paul Vandermeulen een overzicht van de hem dan bekende oorlogsgraven van Breese soldaten. ‘Het is eene plicht voor ons, zowel jegens onze gesneuvelde makkers als jegens hunne families in ’t bezette land, de graven der Breesche jongens aan dezen kant van de Yzer, zorgvuldig indachtig te blijven. Volgende graven zijn ons bekend: wij geven al de bijzonderheden zoo nauwkeurig mogelijk opdat ze zouden bewaard blijven voor na den oorlog.
12
Patrick Brebels
1. Willekens, Jan, wachtmeester der gendarmerie, gesneuveld te Rampscapelle den 30 october 1914, begraven op het kerkhof van Veurne in een groot gemeenschappelijk graf: op den hoek van dit graf werd voor hem door zijne wapenmakkers een groot ijzeren kruis geplaatst. 2. Franssen, Jan, soldaat bij ‘t 11de Linie, gekwetst door een kogel aan het hoofd den… december 1914 op den ijzerenweg PervyseDixmuide, terwijl hij op wacht stond, en gestorven in ’t college van Veurne den 11 januari 1915. Moet begraven zijn in Veurne. Ondanks herhaalde opzoekingen was het ons onmogelijk zijn naam te ontdekken noch op een afzonderlijk noch op een gemeenschappelijk graf. 3. Neyens, Mathieu, soldaat bij de Iste jagers te voet, gekwetst aan den arm en 3 mei 1915 bij de petrolketel Noordelijk Dixmuide, en overleden te Cales den 8 mei 1915. Begraven op het kerkhof te Cales, rij nr. 6, graf nr. 16. Op zijn graf werd door ’t Breesch comiteit een schoon houten kruis geplaatst met een houten omheining.
4. Savelkoul, Leo, korporaal bij ‘t 11de Linie, gesneuveld op voorpost bij Dixmuide den 11 juni 1916, begraven te Adinkerke. Door zijne compagnie werd op zijn graf een marmeren steen geplaatst, en door ’t Breesch comiteit een houten hekken. 5. Houben, André, ziek geworden in ’t onderrichtingskamp in… en overleden den 24 juni in Epernay. Begraven in Epernay (Marne). 6. Cardinaels, Jacques, soldaat in ‘t 7de Linie, gesneuveld op voorpost bij… den 5 april 1916, begraven te Reninghe. Zijn graf is versierd met een groot houten kruis en omheining. 7. Baeten, Alfons, soldaat in ‘t… Linie, gesneuveld op voorpost bij Dixmuide, den 18 juli 1917. Begraven in Adinkerke nr. 2006. Op zijn graf werd, vanwege ’t Breesch comiteit, een cimenten grafsteen geplaatst door de zorgen van het werk Heldenhulde. 8. E.H. Crijnen Gustaaf, overleden te Cales, den 4 december 1917 en aldaar begraven.
Het Breesche Paardsoog Behalve het uitwisselen van nieuwtjes van en naar het front, hadden de uitgevers van – een aantal – frontblaadjes nog een ander doel voor ogen. Er werden omhalingen op touw gezet om een aantal liefdadige werken te kunnen financieren. Met de ingezamelde fondsen konden ze dan kronen of zerken aankopen, doodsprentjes laten drukken of de graven laten versieren.
15 Bree aan den Yser, nummer van januari 1918. 16 Bulthe, G. (1971). De Vlaamse loopgravenpers tijdens de Eerste Wereldoorlog, p. 48.
Ook het samenstellen en versturen van zogenaamde eetpakjes werd door de soldaten enorm op prijs gesteld. Ieder pakje kostte gewoonlijk vijf frank en bevatte niet-bederfelijke etenswaren, sigaretten of tabak en onderkleren. Mochten niet verstuurd worden: brood, beschuiten, vet, boter, geld, drank en lucifers.16) Een ander liefdadig werk was het verlenen van financiële steun aan behoeftige soldaten van wie de familie in bezet België was achtergebleven. De
Zoals gij ziet, beste vrienden, ontbreken ons nog vele inlichtingen zoowel over de graven, als over de gesneuvelden zelf. Wie dus een of ander bijzonderheden kent wordt ten zeersten verzocht ze mede te deelen: aard en plaats en datum van verwonding, decoraties, vermelding op de dagorde, bijzondere feiten op den gesneuvelde betrekking hebbende, enz. Dit alles zouden wij nu willen samen brengen omdat het dan na den oorlog voor hunne families een zoo grote troost zal zijn. Heeft er iemand zekere inlichtingen over makkers die in den Yserslag en nog vroeger gesneuveld zijn, over de vermisten? De portretten werden al genomen van al de graven. Zou het niet mogelijk zijn een portretje in soldatenkleederen te bekomen van de gesneuvelden zelf? Het is mogelijk, zelfs waarschijnlijk ongelukkiglijk, dat er nog andere Breesche soldaten zullen sneuvelen voor wij terug thuis zijn. Zou het dan niet goed zijn van nu af de portretten bijeen te brengen van al de Breeënaars in ’t leger? Zoo zijn wij zeker na den oorlog van het album te bezitten van oud-strijders van Bree, zoowel van hen die vielen op ’t veld van eer als van hen die zegevierend naar huis te keeren. Eens den oorlog voorbij, zal het veel moeilijker zijn dat alles bijeen te brengen.’15)
Bree aan den Yser: oorlogsblaadje voor de jongens van Bree
13
17 Bulthe, G. (1971). De Vlaamse loopgravenpers tijdens de Eerste Wereldoorlog, pp. 49-50. 18 Dirkx, L. (mei 1991). Halfjaarlijks tijdschrift van de geschieden heemkundige kring GrootBree, p. 36. 19 Omzendbrief van het comiteit van De Breesche Paardsoog aan de welstellende Breeënaren, Calais, 20 oktober 1916.
soldaten ontvingen vijf frank als ze een paar dagen met vakantie gingen naar Frankrijk of Engeland. Bree aan den Yser stemde heel zijn activiteit op dit soort liefdadigheid af. Dank zij de talrijke giften, onder meer van de heer J. Meyssen, die vanuit Noord-Amerika een bedrag van 206 frank opstuurde, kon de ‘Paardsoogkas’ van de krant maandelijks zowat 60 soldaten geldelijke steun verlenen. Uiteraard kwamen alleen de soldaten die voor het uitbreken van de oorlog in Bree woonden in aanmerking om een gift uit de ‘Paardsoogkas’ te ontvangen.17) In het begin van de 20ste eeuw werd een stuk van vijf frank in Bree een ‘paardsoog’ genoemd; vandaar de naam ‘Paardsoogkas’. In een omzendbrief van het ‘comiteit van de Paardsoogkas’, dat bestond uit aalmoezenier Louis Clysters, Edmond Hermans (Conducteur principal a Saint-Sigismond-par-Albertville) en Jozef Dupont (Secrétaire Belge, Gare Laritime Calais) wordt een oproep gedaan aan bemiddelde Breeënaren om ‘naar vermogen te willen bijdragen’.18) Jozef Dupont (°19.3.1884) was leraar en afkomstig van Bree. Hij was de zoon van huisschilder Hendrik Dupont en Lucia Missotten. Edmond Hermans (°18.5.1875) was afkomstig van Ham.
‘Waarde heer en stadsgenoot, Wij hebben de eer u hieronder een overzicht te geven van hetgeen het werk der Breesche Paardsoog voor zijne noodlijdende stadsgenooten in het leger heeft kunnen doen, sinds zijne stichting in oktober 1915. Van de 100 Breeënaars, ongeveer, die nog als simpele soldaten met gewone solde in werkelijken dienst zijn, worden er 77 bedeeld: daarvan kregen 20 jongens in een jaar tijd slechts één enkele gift van 5 frank. 15 anderen twee dergelijke giften en de overige 42 werden drie keeren met een ‘Paardsoog’ blij gemaakt. (Samen 178 paardsogen, dit is 890 frank) Deze cijfers spreken klaar in twee opzichten: zij brengen nogmaals innige hulde en hartelijksten dank aan de milde gevers… maar doen tevens blijken dat de beschikbare som niet toereikend geweest is om op eenigszins afdoende wijze hulp te verstrekken. Wie den toestand van onze Breesche jongens, die nu twee jaar aan den Yzer vechten en slaven, van nabij kent, kan verzekeren dat een paardsoog voor ieder alle twee maand bijvoorbeeld, een welverdiende troost zou zijn zonder dewelken zij honderd nuttige, aangename en ook noodige klei14
Patrick Brebels
nigheden moeten ontberen, die hun het leven wat draaglijker maken. Een ronde ‘paardsogen’ aan gemiddeld 60 jongens, vergt 300 frank en die som zouden wij wenschen alle twee maanden uit te kunnen deelen. Om dat rechtmatig en bescheiden doel te bereiken, doen wij een nieuwen, dringenden oproep aan al de welhebbende Breeënaars en wij twijfelen er niet aan of onze wensch zal ruimschoots vervuld worden. Op den eersten oktober laatsleden waren er nog 140 frs in de ‘Paardsoogkas’. Wij hebben besloten deze som grotendeels voor te behouden voor het versieren der graven van 5 onzer gesneuvelde makkers tegen Allerzielendag. Versiering waarmee zich hoofdzakelijk de eerwaarde heer Paul Vandermeulen, aalmoezenier, heeft willen gelasten. In werkelijkheid is er dus nu reeds zoo goed als geen geld beschikbaar voor ‘paardsogen’… en de winter begint! Waarde heer en stadsgenoot, gij zult ook naar uw vermogen willen bijdragen aan ons zoo noodig werk en op die manier uwe erkentelijkheid en toegenegenheid betuigen aan de Breesche jongens, die zich blijmoedig de zwaarste opofferingen getroosten en dagelijks hun leven blootstellen voor het Vaderland, voor Bree, voor ieder van ons. Hoogachtend en met vriendelijke groeten, in naam van het comiteit.’19) Vervolgens wordt er een overzicht gegeven van de kastoestand op 1 oktober 1916. Inkomsten Totaal der giften tot op 29 maart 1916 855 frs. Jan Cornelis Nysen, opperwachtmeester gendarmerie 20 frs. Gustaaf Crynen, aalmoezenier 20 frs. Arthur Vandevelde, onderluitenant 10 frs. Robert Beelen, onderluitenenant 25 frs. Albert Hillen junior 50 frs. Paul Vandermeulen, aalmoezenier 50 frs. Totaal 1030 frs. Uitgaven Eerste ronde: oktober 1915 tot maart 1916 5 frs. aan 61 jongens Tweede ronde: maart tot juni 1916 5 frs. aan 61 jongens Derde ronde: juni tot september 1916 5 frs. aan 56 jongens Totaal Blijft in kas: 140 frs.
305 frs. 305 frs. 280 frs. 890 frs.
Ten slotte volgt een bijvoegsel: ‘N.B. De onkosten voor omzendbrieven, adressenlijsten, aangeteekende geldverzendingen en correspondentie, alhoewel grotendeels voor memorie, beliepen 22 frs. en werden gedekt door J. Dupont. Speciaal fonds voor de extra beloningen waarvan spraak in de omzendbrief van 29 maart 1916: 50 frs. van een onbekenden, door bemiddeling van den heer Edmond Hermans (juli 1916). Uitgegeven: 10 frs. (als eerste helft) aan Leonard Nouwkens voor citatie met oorlogskruis: blijft in kas: 40 frs. Afzonderlijke gift van den heer Edouard Janssens 20) , bestemd om aan alle Breesche soldaten een abonnement te verschaffen op het maandblad Ons Limburg: 100 frs. Hiervan is voorlopig nog niets uitgegeven.’ Regelmatig zouden de uitgevers van Bree aan den Yser een overzicht blijven geven van de bedragen die ontvangen en uitgegeven werden. In het nummer van 1 april 1918 meldt Jozef Dupont dat hij in totaal 2352,50 frank ontvangen heeft en daarvan 2009 frank heeft uitgekeerd aan de Breese soldaten. De kas heeft op dat moment een overschot van 343,50 frank. In hetzelfde nummer drukt Dupont ook op het belang van het insturen van de ontvangstbewijzen van de giften van de Paardsoogkas. ‘De zevende ronde is sedert 24 februari begonnen. Er werden tot op 1 maart 39 jongens bediend; de overige krijgen binnenkort hunne beurt. Ik druk nogmaals op de noodzakelijkheid steeds zonder uitstel het streepje van de mandaten af te scheuren en op te sturen als ontvangstbewijs voor de archieven van het werk. Van de zesde ronde zijn verschillende streepjes nog niet ingekomen: de nalatigen worden voortaan niet meer bediend. Daar ik ter oorzake van nieuwe en zeer drukke bezigheden, sedert januari reeds drie maal van verblijfplaats ben veranderd en zulks nog voor de toekomst voorzie, verzoek ik allen – om vertraging en zelfs verlies der correspondentie te vermijden – voortaan de ontvangstbewijzen te versturen aan H. Vandewal, serg. majoor, Hoofdauditoraat, Belgisch Leger (dit adres is voldoende), die de goedheid heeft zich met de verzameling te gelasten. Voor alle andere briefwisseling met mij, verzoek ik ook de Breesche vrienden zich voortaan tot de heer Vandewal te wenden. Mijn adres is voortaan: Ecole Belge, St Vallier (Drôme).’21) Blijkbaar was de financiële steun voor de meeste soldaten zeer welkom. Ook militairen van de dorpen rond Bree kwamen zich aanmelden om ook Bree aan den Yser: oorlogsblaadje voor de jongens van Bree
een ‘paardsoog’ te ontvangen. In nummer 22 van Bree aan den Yser schrijft Dupont: ‘Ik trek de aandacht van allen er op dat het, tot ons aller spijt, niet mogelijk is om jongens van de omliggende dorpen te helpen: de toestand van de kas laat het niet toe. Ik verzoek dus alle Breeënaars zulke jongens niet naar mij te verwijzen om nodeloze geschriften te vermijden.’
Herinneringen van Bree. Nonk en Tant! Zoals reeds eerder gesteld was het de initiële bedoeling van de frontbladen om een aanvulling te zijn op het algemene nieuws uit de gewone pers. De frontsoldaten smachtten immers naar lokaal nieuws van onder de kerktoren. In alle nummers van Bree aan den Yser werden dan ook kleine en grote nieuwtjes uit Bree opgenomen. Dat gebeurde enerzijds in diverse rubrieken zoals Personen overleden sinds den oorlog, Gehuwd, Personen naar Duitschland vervoerd of Nieuws uit Bree en omstreken. Anderzijds werden er soms langere opstellen opgenomen die een beeld ophangen van het dagelijkse leven onder de bezetter in Bree.
Nieuwtjes uit Bree Onder meer in nummer 5 van Bree aan den Yser passeren een aantal nieuwsfeiten de revue. ‘Personen overleden sinds den oorlog: Jean Voets, gemeenteraadslid, Notaris Leroy, A. Hillen, Hollanders, Madame Hollanders, Madame PelzerSnoek, Madame Vandewal-Gors, Madame Van de Kerkhof, Mad. Peeters-Vinken, bakker. De dochter van Therus Vander Hoydonks. Huwelyken: Mr. Josept Verbeten met eene onderwyzeres van het klooster. De juffrouwen Gertrude en Jeanne Lamberts (Hotel Du Moulin). Personen naar Duitschland vervoerd: De gansche familie Jenet (steenkapper) behalve de moeder. Personen door den Duitschen aangehouden en later losgelaten: De kantonnier Poels en de gebroeders Hulsbosch uit Panhoven.’22) ‘Nieuws uit Bree en omstreken: In juni zijn 40 huisgezinnen uit Vlaanderen zich in Bree komen vestigen op order der Duitschers. Daarenboven zijn in Bree en omstreken verscheidene kinderen uit Luik geplaatst. Overleden: de oude heer Nol Boonen, schoonvader van Mr Van Thuyl; de vader van Mathieu Smolders; M. Hegemans, onderwijzer te Beeck; Mej. Louise Gors, vroedvrouw; Henri Meyssen, dakwerker; de tweede zoon van facteur Michels.
20 Geboren in Bree op 11 april 1879 en echtgenoot van Eveline Van Schoenbeek. Hij zou later als senator verkozen worden. 21 Bree aan den Yser, 1 april 1918. 22 Bree aan den Yser, nummer 5, juni 1916.
15
23 Bree aan den Yser, nummer 19, augustus 1917. 24 Bree aan den Yser, nummer 21, oktober 1917. 25 Bree aan den Yser, nummer 23, januari-februari 1918. 26 Bree aan den Yser, nummer 25, mei-juni 1918. 27 Bree aan den Yser, nummer 26, augustus-september 1918. 28 Bulthe, G. (1971). De Vlaamse loopgravenpers tijdens de Eerste Wereldoorlog, p. 99.
Gehuwd: Guillaume Lenders met mej. Meulemans uit Lancklaer. Henri Gijsen met eene juffrouw uit Tongeren die vroeger in Bree een Delhaize had.’23) ‘Nieuws: Dokter Jos Van Der Meulen (C.I. n°3 Coutances-Manche) meldt aan zijn Breesche makkers, de gelukkige geboorte, den 9den October, van zijne dochter Monique. Van harte proficiat. Aankondiging: Men vraagt mij in te laschen: “De jongens van Bree zullen wel de goedheid hebben hun kameraden van Gent, de Stropkens, te verwittigen dat er voor hen ook een frontblad gesticht is, en dat zij, die verlangen het te ontvangen, hun militair adres en hun vroeger adres te Gent, moeten sturen aan Mr. Georges Goetgebuer, Caporal Belge, 8 Avenue des Urselines, Le Havre.”’24) Ook nummer 23, de eerste uitgave van het jaar 1918, opent – na een welgemeende nieuwjaarswens – met kleine nieuwtjes uit Bree en omstreken: ‘Een zalig en gelukkig nieuwjaar aan alle de lezers in naam van de redactie! Vrijgelaten: werden onlangs vrijgelaten: de vrouw van Willem Raumen en de vrouw van Corstjens aan het kanaal; de vrouw van Cornelis Van de Hoydonck; mejuff. Mathilde Janssen en Mme Vaes, beide dochters van Mathieu Janssen. Allen zijn terug vrij in Bree. Al de bomen rond den wal zijn op orde des Pruisen afgezaagd. Mijnheer de Borman schijnt erg ziek te zijn. Professor Put werd onlangs vervangen door Mr. Van Ormeligen van Houpertingen, als kapelaan te Bree. Cober woont in zijn eigen huis en heeft een winkel geopend van borstels en tapisseer artikelen, evenals schoenen. Overleden: Aug. Jenet overleden te Parijs den 18 december 1917 na vier maanden zwaar lijden, gedurende dewelke hij geen voedsel kon innemen dan door een buis in den maag.’25) ‘De slachterij in Bree betekent niets meer maar de veehandel gaat nog goed. Dree van Fielke geit alle weke nao Brussel mèt beiste en verkes. Alles wordt verschrikkelijk duur, zoowel klederen als eetwaren. Het rundsvleesch kost 12,50 frs. de kilo met beenderen, kalfs 10 frs. de K°, varkens 15 frs de K°, spek 22 frs., boter 25 frs., eieren 1 fr. stuk. Gedurende drie weken was het comiteit in de onmogelijkheid boter uit de deelen. Bloem krijgt
16
Patrick Brebels
men 1 K° 750 per persoon en per week, spek 100 gr, boter 90. Schoenen zijn zo goed als niet meer te krijgen; meest alle menschen lopen nu op de klompen. Schoenen voor vrouwen kosten 165 frs. en voor kinderen 125 frs.’26) Enkele passages uit nummer 26 verwijzen naar de gevolgen van de Duitse bezetting in Bree. ‘Om 9 uren ’s avonds moet iedereen binnen zijn, zooniet 5 mark boet. Op ’t pannenfabriek kan ’t werk hernomen worden, althans voor handpannen; want machienen kunnen niet draaien bij gemis aan vet en olie. De eetwaren zijn zeer duur. Toch moet het thuis nog niet al te slecht zijn, of in alle geval beter, voor wat het eten betreft, dan in Holland; want een persoon die laatst in Holland aanlandde, zeide: “Hier heb ik het slechter dan te Bree.”’ M. Jos. Cornelissen, de brouwer van Op-Itter, werd over eenigen tijd met nog verschillende andere landgenooten, voor ons nog onbekend feit, door de Moffen met eene zware en lange gevangenis gestraft. Uit goede bron vernemen we groote voldoening dat onze brouwer, met Henri Van den Broeck en nog twee anderen die hetzelfde lot ondergingen, zonder aan den Moffen verlof gevraagd te hebben, er stillekens zouden uitgemuisd zijn, en nu op hun gemak in Holland zitten. Onze vriend Felix Paredis werd onlangs uit het Duitsch kamp te Limburg naar het Duitsch burgergevang van Vilvoorde overgebracht.’27) In nummer 26 van augustus-september 1918 doet de redactie een oproep om Bree aan den Yser met nieuws te voeden. Het feit dat er minder nieuws toekwam heeft zeker en vast te maken met het feit dat er de laatste drie maanden van de oorlog hevig gevochten werd en de strijd alle beschikbare manschappen opeiste. In het jaar 1918 verdwenen er trouwens 70 frontblaadjes uit de omloop. Een chronisch geldgebrek, de censuur die op de loer lag om Vlaamsgezinde frontbladen te fnuiken, de dood van krantenverantwoordelijken en de aanhoudende bombardementen waren allemaal redenen waarom in de periode die het bevrijdingsoffensief voorafging, een massa frontbladen voortijdig moest ophouden te bestaan.28) ‘Het nieuws begint stilaan schaarser te worden. Dat alle Breesche jongens zich de moeite eens doen, het nieuws dat ze ontvangen of hooren, ons op te zenden, en niet alleen van Bree of omstreken, maar ook over Breeënaren in het leger of in den vreemde verblijvend. Alle nieuws is welkom: het blijde bijzonder, maar het droeve willen we
ook geven. Verbonden willen we zijn in blijdschap en in lijden, en voor ieder van ons zal het een troost zijn, blijken van genegenheid en vriendschap te ontvangen, bijzonder wanneer de eene of andere droefheid ons komt te treffen. Dat de Breesche jongens ook voortgaan met zoo getrouw hun vaderlandschen en kristelijken plicht te doen. Overal hoort men over hen ‘stoefen’ dat het zo’n goei soldaten zijn, zoo moedig en plichtsbeseffend, en ook zoo’n brave, eerlijke, christelijke jongens. Gaat zoo voort. Zoo staat u, in nakende toekomst, lijk onze zegepralen het voorspellen, een groote blijschap te wachten, het blijde schoone wederkeeren bij uw dierbaren, met het hoofd fier omhoog en van harte blij en onbezoedeld.’29)
den cigarenmaker den hoek van ’t Meinestraatje omgekeerd, weldra gevolgd door een menigte anderen, mannen, jongens, vrouwen.30) Ze spoeden de markt om, naar huis. Daar fluit de tram een tweede maal, en weldra, na den draai op den Nieuwstad bij ‘Vliegen magazijn’, begint de toethoorn te toeten: tout, teut, teutteut, teut… Een aantal cigarenmakers staan op de markt te wachten, om te kijken. Ook een of andere persoon komt er familie of gasten afhalen. Nu stormen eenige studentjes bij Fritz den hoek om, al spelend en lopend achter malkander, huis-
29 Bree aan den Yser, nummer 26, augustus-september 1918. 30 De Breese sigarenfabriek lag in die tijd in de Meinestraat.
Nonk en Tant In de volksmond werd Bree aan den Yser vaak het angelusklokje genoemd. De titelbladen van de frontblaadjes werden vaak opgefleurd met tekeningen die op de een of andere manier verwezen naar het soldatenleven of naar de geliefde thuisstad. Bree aan den Yser maakte hierop geen uitzondering. Op de titelpagina van het eerste nummer van 23 april 1916 zien we hoe het angelusklokje geluid werd. Het drietonig geluid van de klok werd door de Breeënaren nagebootst als ‘noenk en tant’, vandaar dat deze woorden op de tekening in het klokje aangebracht werden. In een tijd waarin de meeste mensen geen notie van het uur hadden, werd het klokje drie keer per dag geluid. Dat gebeurde onder meer om 12 uur ’s middags om aan te geven dat het etenstijd was. In nummer 23 van januari-februari 1918 gebruikt eerwaarde heer Paul Vandermeulen deze invalshoek om de Breese soldaten achter de frontlinie in gedachten weer even naar hun geliefde thuisstad te brengen.
Ons stadje tijdens het middaguur ‘Nonk en Tant… Nonk en Tant… Nonk en Tant… ’t is twaalf uren. Over het werkzame stadje klinken de drie kerkklokken hun drie maal daags herhaald drietonig liedje. Alle werk houdt op; ’t is middag, ’t is rust en etenstijd. ’t Klokske van ’t college doet ook al zijn best om ’t angelus te kleppen, en van het klooster evenzoo. In den verte hoort men den tram reeds fluiten; hij moet nu juist den Gerdinger barrier voorbij zijn. Sommige burgers trekken naar den café om ’t drupken van den appeteit. Op den Vrijthof komt Bree aan den Yser: oorlogsblaadje voor de jongens van Bree
17
31 Bree aan den Yser, nummer 23, januari-februari 1918. 32 Bulthe, G. (1971). De Vlaamse loopgravenpers tijdens de Eerste Wereldoorlog, pp. 98-99.
waarts; grooteren volgen, voor en na, alleen of in groepjes. De tram komt bij Jacquet de nieuwstadterstraat uit en staat nu stil voor ’t stadhuis. Vele nieuwsgierige Eva’s komen zien op den drempel: kijk, die is meêgekomen; kijk, daar krijgen ze vreemden; en weer is er stof genoeg om tot ’s anderendaags ’s middags de tongen te doen gaan. Weldra is iedereen uitgestapt; de tram fluit en verwijdert in de Hoogstraat; de cigarenmakers gaan eten; de nieuwsgierigers trekken zich terug binnen. ’n Groepje studenten gaat nog al klappend, naar huis, den nieuwstad op; eenige meiskens die straks terug naar school moeten, slenteren rond op straat. Nonk en Tant is intusschen uitgeluid. De markt is ledig. De menschen zijn aan ’t eten. Alleen zitten nog eenige heeren bij Frans Martens voor de deur hun druppel te drinken.’31) Toen Paul Vandermeulen dit sprekende tijdsdocumentje op papier zette, was het einde van de
18
Patrick Brebels
oorlog echter nabij. Enkele maanden later, in de zomer van 1918, zetten de Duitsers onder leiding van Hindenburg en Ludendorff nog één keer alles op alles. Ze startten drie offensieven: een eerste aan de Marne tegen het Franse leger, een tweede aan de Somme om de Fransen en de Britten te scheiden en een derde offensief tegen de Britse en Belgische troepen in Ieper. Deze offensieven mislukten echter en in de herfst van 1918 werden de Duitsers teruggedreven. Weldra zou er een wapenstilstand volgen. Dit betekende ook het definitieve einde van de frontpers. Reeds in de loop van 1917 verdwenen 31 periodieken uit de omloop. Van een groot aantal frontbladen ontbreken bovendien de gegevens om vast te stellen of het laatste bewaard gebleven nummer ook het laatst gepubliceerd is. Vast staat dat na de wapenstilstand veel redacteurs oordeelden dat hun taak volbracht was en bijgevolg staakten zij voorgoed de uitgave van hun blad.32)