Stoom afblazen Inventarisatie van de relatie tussen industrie en amateurkunst 1880 - 1950
Kunstfactor | Stoom afblazen | december 2010 | 1
Inhoud
Voorwoord
3
Inleiding
4
Definitie
5
Sectoren
5
Kunstdisciplines
5
Arbeidersbeweging en sociaal beleid
7
Geografische gebieden
11
Noord-Holland
11
Zaanstreek
13
Amsterdam
16
Zuid-Holland
17
Groningen
17
Friesland
19
Overijssel
20
Gelderland
22
Zeeland
25
Noord-Brabant
26
Limburg
27
Noord- en Midden-Limburg
27
Zuid-Limburg
28
Conclusie
31
Websitelinks en literatuur
32
Colofon
34
Kunstfactor | Stoom afblazen | december 2010 | 2
Voorwoord Het actief deelnemen aan kunst is iets van alle tijden. De onderlinge relaties tussen mensen en de relaties tussen groepen amateurkunstenaars en de maatschappij geven de amateurkunst een bijzondere en belangrijke positie in het leven van alledag. Dat is nu het geval maar ook ruim honderd jaar geleden zagen industriëlen, arbeidersverenigingen, overheden en kerkelijke instanties al de waarde van amateurkunst als een mogelijkheid om grote groepen mensen een zinvolle en plezierige invulling van hun vrije tijd te geven. Onderzoek naar erfgoed van de amateurkunst en haar geschiedenis werpt licht op de context, waarin amateurkunst in Nederland zich heeft ontwikkeld en kon ontwikkelen. De voor u liggende inventarisatie richt zich op de industrialisering sinds de tweede helft van de 19e eeuw, die een belangrijke positie inneemt bij de ontwikkeling van amateurkunst in Nederland. Onder andere de emancipatie van de arbeider, de persoonlijke inzet van industriëlen op maatschappelijk vlak, maar ook de toegenomen productie van bepaalde materialen en goederen, zoals muziekinstrumenten, verf, textiel etc. hebben daarbij een grote rol gespeeld. Voor deze inventarisatie is research gedaan in stadsarchieven, bedrijfsarchieven en andere archieven zoals dat van het IISG in Amsterdam. De personeelsbladen en honderd jaar oude aankondigingen van bedrijfsfeestavonden leveren een indrukwekkend overzicht op. De inventarisatie pretendeert niet volledig te zijn. Uit de inventarisatie wordt duidelijk dat in de periode 1880 – 1950 door ver schillende stakeholders bewust is ingezet op actieve kunstbeoefening. Dit vanuit de overtuiging dat bezig zijn met de verschillende vormen van kunst een belangrijke manier is om de samenleving positief te beïnvloeden. En zo komt er vanaf 1890 steeds meer ruimte voor de beoefenaars van amateurkunst en de faciliteiten die daarbij van belang zijn. Dit leidt tot een bloeiperiode voor de amateurkunst. In het essay ‘Toekomst Kunstbeoefening’ van het SCP uit 2010 wordt aange nomen dat het aantal beoefenaars de komende decennia gelijk zal blijven, maar dat onder andere de ‘verenigingsvorm’ minder vaak zal voorkomen. In een tijd dat individualisering een grotere betekenis krijgt en aan de andere kant bedrijven graag medewerkers aan zich binden kan een revival van bedrijfs- en organisatiegebonden amateurkunst een bijdrage leveren aan binding tussen mensen onderling en binding tussen bedrijf en werknemers. Tom de Rooij directeur-bestuurder
Kunstfactor | Stoom afblazen | december 2010 | 3
Inleiding Kunstfactor heeft een inventarisatie gemaakt van de relatie tussen industriële ont wikkeling en amateurkunst in Nederland in de periode 1880-1950. Ze is uitgevoerd op basis van archiefonderzoek. Als leidraad bij de inventarisatie zijn enkele kernvragen geformuleerd: • Waar vond in de periode 1880-1950 grote industriële ontwikkeling plaats in Nederland? • Wat was daarbij de relatie met betrekking tot (het ontstaan van) de amateurkunst? • Welke sociaal-maatschappelijke betekenis had deze combinatie voor de lokale bevolking? In de historische situatieschets die op basis van de inventarisatie kan worden gemaakt, spelen diverse omstandigheden en krachten een rol, die van belang zijn bij het ontstaan van amateurkunst in relatie tot industriële ontwikkeling. • De industrialisatie zelf • Het ontstaan van vakverenigingen en –organisaties, werkgeversorganisaties, mede zeggenschapsraden, beambten- en personeelsverenigingen • Het ontstaan van sociaal beleid. Pioniers: Van Marken, Stork, Verkade, Ariëns, Hartogs • Het beschavingsoffensief (vanuit politiek, middenklasse en elite) met een breed maatschappelijk draagvlak (socialisten, liberalen, christenen en diverse organisaties). Het stimuleren van zinvolle vrijetijdsbesteding van de arbeider staat daarbij voorop. Al deze omstandigheden en ontwikkelingen dragen ertoe bij dat de amateurkunst eind negentiende eeuw een grote opleving kent. Gestimuleerd door fabrieksdirecties, personeelsverenigingen, de arbeidersbeweging en de kerk ontstaan binnen en buiten de bedrijven blaasorkesten, koren, toneelverenigingen, cabaret- en revuegezelschappen en wordt de actieve kunstbeoefening (fotografie, schrijven en beeldende kunst) én de passieve kunstbeoefening (theater-, museum- en bibliotheekbezoek) bevorderd. Deze publicatie is een bundeling/samenvatting van de diverse regionale/lokale resultaten die de inventarisatie heeft opgeleverd. Ze is niet gebaseerd op wetenschappelijk onderzoek, noch geeft ze een uitputtend beeld van het onderwerp.
Kunstfactor | Stoom afblazen | december 2010 | 4
Definitie Onder amateurkunst wordt verstaan: mensen die in hun vrije tijd binnen een kunst discipline actief zijn. Dat kan individueel zijn of binnen een georganiseerd verband. Onder industrieën wordt verstaan: bedrijfsmatige activiteiten waarbij grondstoffen worden bewerkt om er nieuwe producten van te maken. Daarnaast worden ook be drijfstakken als postbedrijven, politie- en brandweerkorpsen en lucht- en zeehavens in de inventarisatie meegenomen, alsook de ‘bewegingen’ die in het kielzog van de industrialisatie ontstaan.
Sectoren Bij de inventarisatie van de relatie tussen industrialisatie en amateurkunst kunnen de volgende sectoren als belangrijkste actoren worden aangewezen: • De industrieën zelf (industriëlen, bedrijfs-/personeelsverenigingen) • De arbeidersbeweging En wat meer op afstand volgen: • De politiek • De kerk De nadruk bij deze inventarisatie ligt op de amateurkunst binnen de industrieën.
Kunstdisciplines De geïnventariseerde kunstdisciplines zijn: • Beeldende Kunst (voornamelijk te vinden binnen de exposities vrijetijdsbesteding − zie bv Hoogovens en Sphinx) • Fotografie • Schrijven (verhalen, poëzie, liedteksten) • Muziek (voornamelijk blaas- en koormuziek, volkszang) • Toneel • Cabaret • Dans Bij de inventarisatie speelt ook de receptieve kunstbeoefening een rol. Daaronder wordt verstaan: • Lezen (bibliotheek- en leeszaalbezoek) • Theater-, film- en museumbezoek
Kunstfactor | Stoom afblazen | december 2010 | 5
Gewezen dient in dit verband te worden op de bijzondere betekenis van de revue, een fenomeen dat zich in het hele land in de hele onderzochte periode nadrukkelijk manifesteert en bijzonder geliefd is, zowel bij de uitvoerders als bij een groot en divers publiek. De revues verschijnen op het programma als bijzondere activiteiten bij bijzondere gebeurtenissen (bedrijfsfeesten, jubilea), maar ook als reguliere, jaarlijks terugkerende, onderdelen van de culturele bedrijvigheid in de fabrieken. In de revue wordt de creatieve potentie binnen het bedrijf gebundeld: instrumentale muziek, (koor)zang, dans, toneel, cabaret, beeldende kunst (decors, aankleding), kostumering, techniek (licht, geluid) komen onder leiding van een regisseur bij elkaar in een avondvullend programma, dat veelal aan een thema wordt opgehangen. Zelfs schrijfwedstrijden maken soms onderdeel uit van de revue. Vaak gaat een maandenlange voorbereiding aan de revueavond vooraf. Ook het schrijven van (reis)verhalen, beschouwingen en poëzie krijgt een steeds prominentere rol binnen de actieve kunstbeoefening in de bedrijven. Personeelsbladen worden het ‘podium’ voor medewerkers – directies, ambtenbaren, maar ook de ‘gewone’ arbeiders − om er hun schrijfvaardigheid te etaleren, vaak in vaste rubrieken met schrijvers die publiceren onder pseudoniem.
Kunstfactor | Stoom afblazen | december 2010 | 6
Arbeidersbeweging en sociaal beleid Vanaf de jaren zeventig van de negentiende eeuw voltrekt zich de industrialisatie van Nederland in hoog tempo. Ondernemers met initiatief en durf en een ontwakende en zich emanciperende arbeidersklasse geven ons land economisch en sociaal-politiek een nieuw aanzien. In 1899 werkt ongeveer een derde van de Nederlandse bevolking in fabrieken en werkplaatsen. De epicentra van deze ontwikkeling zijn te vinden in Noord-Holland (de ijzer- en staalindustrie rondom het Noordzeekanaal; de levensmiddelenindustrie in de Zaanstreek), Overijssel (de textielindustrie in Twente) en Limburg (de mijn- en aardewerkindustrie). De overgang naar het moderne kapitalisme toont twee gezichten: grote bedrijvigheid maar ook grote sociale ellende. Een schrijnende sociale ongelijkheid wordt zichtbaar. Tegenover de rijkdom van de elite staan de armoede en bestaansonzekerheid van de fabrieks- en landarbeiders. Ambachtslieden richten de eerste vakverenigingen op, vaak gestart ter ondersteuning bij ziekte, ongevallen, werkloosheid en de oude dag. Deze vorm van solidariteit wordt allengs verbreed tot de strijd om betere arbeidsvoorwaarden. De per beroep, bedrijf of plaats opgerichte vakverenigingen gaan zich al vrij snel landelijk bundelen. De oudste landelijke vakorganisatie is die van de typografen uit 1866. Ook de werkgevers organiseren zich aan het eind van de eeuw om een tegenwicht te vormen tegen de opkomende vakbeweging en vooral om meer invloed te kunnen uitoefenen op de politieke en (dreigende) sociale wetgeving. Al zijn er enkele sociaal bewogen en liberale ondernemers die oog en oor hebben voor de sociale kwesties waar de nieuwe tijd voor staat. Het Typografisch Mannenkoor ca. 1915. Foto: Collectie Historisch Centrum Leeuwarden.
Kunstfactor | Stoom afblazen | december 2010 | 7
De eerste sociaal voelende ondernemer in Nederland is Jacques van Marken (1845-1906), de grondlegger van de in 1869 gestichte Nederlandsche Gist- & Spiritusfabriek in Delft. Deze domineeszoon en afgestudeerd technisch ingenieur is een pionier op het sociale vlak: hij zorgt voor behoorlijke werkomstandigheden, pensioen, winstde ling, een spaarbank, een arbeidersdorp met wandelpark, coöperatieve winkels, ont spanningslokalen en het eigen fabrieksblad De Fabrieksbode. De inspraak, de medezeggenschap op de werkvloer, begint in 1878 met de Kern van Van Marken, een medezeggenschapsorgaan dat aanvankelijk een soort klankbordfunctie heeft, maar later meer het karakter krijgt van een representatieve personeelsvereniging, van een sociaal gelaagd kiesgroepensysteem. Zo wordt de Kern in 1891 gesplitst in een Raad van Hoofdbeambten, een Kamer van Beambten en Meesters en een Kamer van den Arbeid.
‘Charles Stork, een overtuigd liberaal, stelt pakket sociale voorzieningen samen’ Een tweede belangrijke Kern (1883) is die van machinefabriek Stork in Hengelo. Charles Stork (1822-1895) maakt kennis met Van Marken als deze in 1870 machines bij hem bestelt. In 1885 wordt Charles’ zoon Dirk, die in 1872 in de zaak komt, commissaris van de Gistfabriek in Delft. Charles Theodorus Stork is met zijn dertien jaar de jongste ondernemer van Nederland: in 1835 richt hij de Weefgoederenfabriek C.T. Stork & Co op, de voorloper van de in 1868 opgerichte machinefabriek Gebr. Stork & Co. Als overtuigd liberaal vindt Charles Stork dat de zorg voor de arbeiders geen taak van de overheid is. Met Van Marken als inspirator en zijn protestant-christelijke geloofsovertuiging als drijfveer stelt hij een (uiterst gecompliceerd) pakket sociale voorzieningen samen, compleet met een verzekering tegen bedrijfsongevallen, een coöperatie voor de inkoop van levensmiddelen, een doktersfonds, een weduwenfonds en een pensioenfonds − de voorlopers van de later wettelijk geregelde sociale voorzieningen. De in 1883 opgerichte ondernemingsraad functioneert onder leiding van voorzitter Dirk, de tactvolle zoon van Charles, uitstekend. De jongste zoon van Charles, Coenraad Frederik, voert de hoofdredactie van het in 1892 in het leven geroepen personeelsblad, de Hengelosche Fabrieksbode. Beide broers staan in 1918 aan de wieg van de oprichting van de Kon. Nederlandsche Hoogovens en Staalfabrieken. Ter gelegenheid van het 25-jarig bestaan van de onderneming schenkt Charles Stork het personeel het ‘Vereenigingsgebouw’, waarin naast sport- en culturele verenigingen ook een bibliotheek, een bewaarschool en een gaarkeuken onderdak krijgen, maar dat ook openstaat voor de gehele bevolking van Hengelo. Kroon op het sociale werk van de gebroeders Dirk en Coen Stork is Het Lansink (1914), een model-arbeiderstuindorp in Hengelo waarin iedere werknemer, van ongeschoolde arbeider tot hoofdbeambte, alles van zijn gading kan vinden. Op één uitzondering na: een café. Want het adagium van Coen Stork is: ‘Uw grootste vijand is de geneverflesch’. Waarmee hij de notoire drankbestrijder Alfons Ariëns op zijn hand heeft. Theoloog Alfons Ariëns (1860-1928) is de grondlegger van de Nederlandse Katholieke Arbeidersbeweging. Zijn driejarig verblijf in Rome, waar hij theologie studeert, vormt zijn persoonlijkheid niet alleen in wetenschappelijke, maar vooral ook in sociologische en sociale zin. Hij woont bij voorkeur in arbeiderswijken en bezoekt in Turijn de priester
Kunstfactor | Stoom afblazen | december 2010 | 8
en sociaal activist Don Bosco. In 1886 wordt hij kapelaan in Enschede, waar hij door de ernstige sociale wantoestanden ertoe wordt gebracht een arbeidersorganisatie te stichten, de kiem waaruit de katholieke arbeidersbeweging (KAB, thans NKV) zal ontspruiten. Ter bestrijding van het socialisme roept Ariëns het arbeidersweekblad De Katholieke Werkman in het leven en in 1895 sticht hij de sociale drankbestrijding, uit welke beweging in 1899 de nationale actie Sobriëtas voortkomt ter bevordering van de christelijke matigheid en ter bestrijding van het alcoholisme.
‘Vanuit zijn protestantse overtuiging probeert Anton Verkade de arbeidsomstandigheden te verbeteren’ Als het om sociaal beleid gaat, dan heeft ook de firma Verkade een reputatie hoog te houden. Anton Verkade (1875-1955) legt hiervoor samen met zijn vader Ericus, de oprichter van de brood- en beschuitfabriek, en zijn broers Ericus en Arnold de basis. Van 1919 tot 1922 is Anton Verkade de voorzitter van de Vereeniging van Nederlandsche Werkgevers (VNW), waarvan Dirk Stork en Charles van Marken in 1899 de drijvende krachten zijn geweest. Vanuit zijn protestantse overtuiging probeert Anton Verkade de arbeidsomstandigheden van de arbeiders te verbeteren. Zo werkt hij mee aan de inkrimping van de arbeidstijd, die in de dagen tussen zestig en zeventig uur per week bedraagt. Sinds 1919 wordt er in de Verkade-fabriek 45 uur per week gewerkt. Bovendien zijn bij Verkade de lonen hoger en de arbeidsomstandigheden beter dan het landelijk gemiddelde. Tevreden personeel is volgens hem van wezenlijk belang voor het bedrijf. Na de Gist & Spiritusfabriek Delft, waarvan Antons oudste broer Ericus sinds 1906 directeur is, is Verkade een van de eerste bedrijven in Nederland met een personeelsvereniging (1916). Maar liefst 34 jaar (1916-1950) is Anton Verkade voorzitter van de Kamer van Koophandel Zaanstreek. In die functie spant hij zich bijzonder in voor de promotie van deze streek als industriegebied. Anton Verkade wordt gezien als een van de grondleggers van het Nederlandse poldermodel, een model dat een kader schept voor harmonieuze besluitvorming door werknemers, werkgevers en overheid.
‘Ook Jacques Coenraad Hartogs trekt zich in Arnhem en Ede het lot van de arbeiders aan’ In het rijtje van sociaal bewogen werkgevers hoort ook Jacques Coenraad Hartogs (1879- 1932), de oprichter van de Enka in Arnhem. Hartogs is enige tijd werkzaam in de kunstzijdefabriek Courtaulds in Engeland, voordat hij – na zijn promotie in de chemie in Amsterdam – in 1911 in Arnhem de Enka opricht. De directeur bouwt zijn fabriek helemaal vanaf de grond af aan op. Hij ontpopt zich als een krachtig, autoritair leider met oog en oor voor het welzijn van zijn arbeiders. Zo laat hij in Arnhem een modelinrichting voor kleuterzorg stichten en een dagsanatorium voor lijders aan Engelse ziekte. Samen met zijn vrouw Elisabeth is hij actief op het gebied van charitas. Hun motto: ‘Wat wij van de gemeenschap hebben gekregen, dat dienen we in de één of andere vorm aan de gemeenschap terug te geven.’ Getrouw aan zijn devies om goed te zijn voor zijn medemens en vooral zijn personeel, koopt hij in Ede – in 1922 is daar de grote Enka-fabriek verrezen − het oude grafelijke jachthuis ‘Reehorst’, waar zijn personeel zich kan ontspannen en het in 1925 opgerichte Enka Mannenkoor kan oefenen en uitvoeringen geven.
Kunstfactor | Stoom afblazen | december 2010 | 9
Bij het ontstaan van de arbeidersbeweging in het laatste kwart van de negentiende eeuw − zowel de op het socialistisch gedachtegoed van Domela Nieuwenhuis gebaseerde arbeidersbeweging, als ook de sociaaldemocratische en de door Ariëns opgerichte katholieke beweging − is er grote behoefte om het politieke en maatschappelijke bewustzijn van de arbeiders te bevorderen. Naast scholing en vorming is er ook grote vraag naar cultuur en ontspanning, met als doel verheffing en emancipatie. Die behoefte sluit aan bij de inspanningen van industriëlen, maatschappelijk en kerkelijke instellingen en organisaties om de arbeider onder controle te houden. De arbeider lijkt staatsburger te worden, maar voldoet niet aan het ideaal van de burgerlijke beschaving.
‘Er ontstaat grote behoefte om het politieke en maatschappelijke bewustzijn van de arbeider te bevorderen. Een beschavingsoffensief, dat op brede maatschappelijke steun kan rekenen’ Zo is er het initiatief van een groep hervormers uit de middenklasse en de elite – confessionelen, liberalen en socialisten − om de arbeider te stimuleren om zijn vrije tijd op een deugdzame manier door te brengen. Zij hopen door middel van een beschavingsoffensief de moderne maatschappij harmonieus te houden en de sociale kloof te verkleinen. Als deugdzame initiatieven komen naar voren: de gymnastiek als ‘rationele’ oplossing voor maatschappelijke kwalen; de fiets als fatsoenlijke ontspanning; de propaganda van de natuur en het stimuleren van de kunstbeoefening en –beleving: het museumbezoek van arbeiders wordt bevorderd, de kunst onder het volk gebracht en het lezen van literatuur aangemoedigd.
Kunstfactor | Stoom afblazen | december 2010 | 10
Geografische gebieden Noord-Holland Rondom Noordzeekanaal In de tweede helft van de negentiende eeuw ontwikkelt zich in Nederland de metaal industrie, onder te verdelen in metaalproductie (hoogovens, ijzergieterijen) en metaal verwerking (machinebouw, transportmiddelen, instrumenten). De gunstige ligging (buiten- en achterland goed bereikbaar) maakt het gebied rondom het Noordzeekanaal zeer geschikt. In 1918 wordt in IJmuiden Koninklijke Hoogovens gevestigd, dat een belangrijke rol zal spelen in het bevorderen van de actieve en passieve kunstbeoefening in de regio. Een drijvende kracht binnen het bedrijf op het gebied van sociaal beleid en verenigingswerk is de econoom Adolf Demmers, die in 1928 bij Hoogovens komt. Hij is onder meer oprichter en redactielid van het bedrijfsblad Samen en zet zich in om de tegenstellingen tussen beambten en arbeiders binnen het bedrijf op te heffen. In 1929 is hij de belangrijkste initiatiefnemer van een nieuwe vereniging voor beambten en arbeiders (Sport-StatenHoogovens, later Hoogovenstaten), die aanvankelijk op verzet stuit van de reeds bestaande beambtenvereniging De Gieteling. Onder de vlag van De Gieteling zijn al toneelvereniging Tavido en Hoogovens Kunstkring (een klein muziekensemble met strijkers) actief. Van Hoogovenstaten, dat aanvankelijk alleen sportverenigingen herbergt, maken al snel ook een volksdans- en toneelvereniging en een zangkoor deel uit.
Zangkoor Hoogovenstaten 1937. Foto: Fotoarchief Tata Steel / IJmuiden (voorheen Hoogovens / Corus).
Kunstfactor | Stoom afblazen | december 2010 | 11
De diverse jaargangen van het bedrijfsblad Samen geven een kleurrijk beeld van de culturele bedrijvigheid binnen het bedrijf: recensies van uitvoeringen van toneelvereniging Tavido; agenda’s met film- en toneelavonden en lezingen; artikelen over zinvolle vrijetijdsbesteding; gedichten en (reis)verhalen van werknemers; liederen; advertenties van fotowedstrijden, huisvlijt- en beeldende kunsttentoonstellingen; artikelen over kinderbibliotheek, leeskring en revueavonden, etc. In diverse uitvoerige artikelen over een aantal huisvlijttentoonstellingen in de jaren ‘30 komt een interessant beeld naar voren van de niet-georganiseerde amateurkunst, die het hele gebied bestrijkt tussen echte huisvlijt (handenarbeid) en schilder- en beeldhouwkunst (zondagsschilders) van werknemers en hun gezinsleden.
‘Bedrijfsblad Samen geeft kleurrijk beeld van culturele bedrijvigheid binnen Hoogovens’ Een aparte vermelding verdient de instructieve en beschouwende fotorubriek in Samen, waarin ‘Kiekijker’ algemene foto-informatie en -tips geeft en ingezonden en afgedrukte foto’s van werknemers bespreekt. Zo vormt zich een ‘fotoclub avant la lettre’, die zich – zo blijkt uit de reacties – mag verheugen in een grote schare belangstellenden. De fotoclub bestaat als het ware alleen binnen het bedrijfsblad. De eerste reguliere clubs ontstaan in de jaren ’50 van de vorige eeuw. Regelmatig nodigt Kiekijker zijn lezers uit foto’s in te sturen voor fotowedstrijden, die daarna gedetailleerd worden besproken en waarvan de winnaars uitvoerig in de bloemetjes worden gezet. Zo biedt het verenigingsblad een forum dat disciplinegebonden een vaste lezersgroep aan zich weet te binden (vergelijk internet). Opmerkelijk ook is de melding van de oprichting in 1933 van ‘een leekenspelgroep die via leekendans en bewegingsspel moet komen tot een bewegingskoor’. Het betreft een uit Duitsland overgewaaide dansvorm waaraan ‘een beschavende macht’ wordt toegeschreven en die ‘een symbool is van levensvreugde en gemeenschapszin’. In 1941 wordt bij Van Leer’s Walsbedrijven, een fabriek van walserijproducten op het bedrijfsterrein van Hoogovens, vanuit de personeelsvereniging Van Leer’s Harmonie De Walskoningen opgericht. Als het bedrijf in 1946 door Hoogovens wordt overgenomen, verandert de naam in Hoogoven Harmonie (in 1983 wordt de naam Hoogovens Harmonie en in 1999 Corus Orkest). Als personeelsvereniging Hoogovenstaten in 1951 wordt omgezet in streekvereniging Kennemerstaten, besluit het korps niet tot deze instelling toe te treden en als zelfstandig bedrijfskorps verder te gaan. Bewegingskoor. Foto: Fotoarchief Tata Steel / IJmuiden (voorheen Hoogovens / Corus).
Kunstfactor | Stoom afblazen | december 2010 | 12
Zaanstreek De Zaanstreek is een van de oudste industriegebieden van Europa. Na de scheepsbouw en de houtverwerking wordt in de negentiende eeuw de levensmiddelenindustrie de belangrijkste bedrijfstak. Eind negentiende eeuw loopt een langgerekt lint van levensmiddelenbedrijven langs de Zaan. Daarom wordt de Zaanstreek ook wel de provisiekast van Nederland genoemd. Een van de bekendste firma’s is de vermaarde Koninklijke zoetwarenfabrikant Verkade, het oer-Zaanse bedrijf dat in 1886 is gevestigd.
‘Verkade wil meer zijn dan een werkgever en biedt cursussen aan, doet aan vormingswerk en richt sport- en culturele verenigingen op’ Verkade wil veel meer zijn dan een werkgever. De firma biedt haar arbeiders cursussen aan, doet aan vormingswerk en initieert en ondersteunt de oprichting van een sportclub, een toneelclub en een harmonie. In 1918 zijn bij Verkade al het gemend koor Onder Ons en het dubbel mannenkwartet Kunst na Arbeid actief. Verkade’s Harmonie ziet het levenslicht in 1927. Het bedrijfsblad De Kern volgt de verrichtingen van het korps op de voet. In 1928 wordt aan de harmonie een tamboer- en hoornblazerskorps toegevoegd. Tijdens een declamatiewedstrijd in dat jaar geeft de harmonie haar eerste concert, spoedig gevolgd door de eerste concoursdeelname. Financiële steun krijgt de harmonie niet alleen van de directie, maar ook van de personeelsvereniging, die speciale ‘Bazars’ organiseert en donateurs werft. De Kern volgt ook de verrichtingen van amusementsclub De Ruyter en haar band Con Brio (later The Melodians), die naast toneel- ook revueavonden verzorgt, waaraan soms schrijfwedstrijden zijn verbonden. Tijdens ontspanningsavonden treden ook professionele musici en zangers op (pianist Gerard Hengeveld bijvoortbeeld, tenor Jac van Kempen, zangeres Helene Cals en het Haydn-strijkkwartet). De walskoningen. Foto: Fotoarchief Tata Steel / IJmuiden (voorheen Hoogovens / Corus).
Kunstfactor | Stoom afblazen | december 2010 | 13
Andere culturele onderwerpen in De Kern: fotografie(wedstrijden), gezamenlijke cultu rele avonden van harmonie en toneelvereniging, gedichten en (reis)verhalen, een rubriek over vrije tijd, rijm- en limerickwedstrijden, danscursussen en filmavonden. Ook andere Zaanse bedrijven hebben toneelverenigingen en muziekgezelschappen en in bedrijfsbladen verschijnen verhalen, gedichten en liedjes van arbeiders. Zo bijvoorbeeld de firma Wessanen & Laan (aanvankelijk handelaar in zaden, later in gepelde rijst) met een eigen toneelvereniging, sigarenfabrikant Baars te Krommenie met de in 1896 opgerichte fanfare Onderling Genoegen en margarinefabriek De Kroon (Noordhollandse Margarinefabriek Nomafa) in Zaandijk met haar Kroon Kapel. Verder zijn de jaarlijks terugkerende revues zeer geliefd binnen deze en andere Zaanse bedrijven. In Wormer is tot in de jaren ’80 van de vorige eeuw papierconcern Van Gelder en Zonen de grootste industrie en de grootste maatschappelijke factor. Veel verenigingen kunnen in de loop der jaren een beroep doen op het bedrijf, vooral op het gebied van de facilitering. In 1937 gaat het Van Gelder Mannenkoor (inmiddels het zelfstandige Wormer Mannenkoor De Eendracht) van start.
‘In de Zaanstreek ontstaan veel verenigingen met een sociaal-politieke of religieuze achtergrond’ In 1925 wordt ook bij Albert Heijn in Oostzaan een harmonieorkest opgericht, waarin de directeur zelf cornet speelt. Verder zijn vele fabrieksarbeiders actief in Zaanse verenigen met welluidende namen als Zangvereniging Door Eendracht Bloeiend (1851-1935), toneel vereniging Hierna Beter (1881-1935) of toneelvereniging Welsprekendheid (1906-1913). Aan het einde van de negentiende en het begin van de twintigste eeuw ontstaan in de Zaanstreek vele blaasorkesten, koren en toneelverenigingen met een maatschappelijke of religieuze achtergrond. Zo vindt harmonie Apollo uit Zaandijk in 1895 haar oorsprong in de op de socialistische richting van Domela Nieuwenhuizen gebaseerde arbeidersbeweging. Het Zaandijks Fanfare Corps is dan al zes jaar actief. De christelijke muziek vereniging Soli Deo Gloria Zaandam is opgericht in 1899 als afdeling van de Christelijke Jongelings Vereeniging ‘Hebt de Waarheid en den Vrede Lief ’. Andere namen: de Oranje Harmonie Kapel uit Wormer (1927), Arbeiders muziekvereniging Voorwaarts-Zaanstreek (1927), Arbeiders Toneel Vereniging Kunst Veredelt Zaandam, muziekvereniging Advendo en harmonie Zaanland’s Kapel. De tamboers (met vaandel) van Verkade’s Harmonie op het terrein van de biscuitfabriek. Foto: Zaans Museum, Zaandam (collectie SBCEV).
Kunstfactor | Stoom afblazen | december 2010 | 14
Uit het in 1906 opgerichte Zaandams Muziekcorps komt in 1953 de PTT Harmonie Zaandam voort. Opmerkelijk is het groot aantal Zaankanters met een (professionele) carrière in de kunstwereld. Onder hen acteur Eduard Verkade (1878-1961), broer van Anton Verkade, en Dirk Witte (1885-1932), tekstschrijver en zanger, die onder meer werkzaam is bij houthandel William Pont en de Nederlandsche Mijnhouthandel en liedjes schrijft voor de bekende cabaretier Pisuisse. Verder ook de kinderboekenschrijvers Johan Kieviet (Dik Trom), Cor Bruijn (Keteltje-boeken), Dick Laan (Pinkeltje-boeken) en Hotze de Roos (Kameleon-reeks), die naast hun schrijverschap werkzaam zijn in de Zaanse industrie. Dick Laan (telg van belangrijke industriëlen in de Zaanstreek) is naast kinderboekenschrijver ook een van de eerste amateurfilmers van Nederland. Van hem is een rijk archief bewaard gebleven bij het Nederlands Instituut voor Beeld en Geluid. Vermeldenswaard is nog Molenaars Muziekcentrale in Wormerveer, jarenlang de grootste uitgever van blaasmuziek in Nederland. Het bedrijf heeft lange tijd een eigen bigband.
Meisjes van Verkade dansen bij harmonie. Foto: Zaans Museum, Zandaam (collectie SBCEV).
Kunstfactor | Stoom afblazen | december 2010 | 15
Amsterdam Enkele belangrijke Amsterdamse culturele initiatieven in de eerste helft van de twintigste eeuw: • De Dienst der Gemeentewaterleidingen heeft een eigen amusementsvereniging, een harmonieorkest (van 1923 tot 1927), een dubbel saxofoonkwartet (van 1927 tot 1939), een zangvereniging en een toneelclub (1940 tot 1961). • De Woningdienst heeft een eigen toneelclub, De Rammelaars (1947). • De Vereniging De Amsterdamsche Haven organiseert onder meer excursies, lezingen en filmavonden. • De Arbeiders Jeugd Centrale heeft een eigen toneelgroep. • Er is een arbeiders mandolineclub Palvu en een arbeiders muziekvereniging Voorwaarts. • De Algemeenen Bond van Handels- en Kantoorbedienden heeft een strijkorkest. • Binnen de Centrale Bond van Transportarbeiders is een eigen toneel- en muziekvereniging actief. • De schippersbond heeft een eigen arbeiders muziekkorps, Crescendo. • Diverse personeelsverenigingen organiseren onder meer dansavonden, toneel- en filmvoorstellingen en revues. • Onder de vlag van het PAS (Plaatselijk Arbeids Secretariaat) figureren onder meer de socialistische liedertafel Ontwaakt (met meisjes- en kinderkoor en mandolinevereniging) en muziekvereniging Forzando. • De NV Hollandse Draad- en Kabelfabriek heeft een eigen fanfarekorps Eendracht. • Binnen de Rijksverzekeringsbank zijn onder meer een Orkest van Ambtenaren en een dubbel mannenkwartet actief. • In Mahoniehout, het orgaan van de personeelsvereniging van Maatschappij de Fijnhouthandel, staan onder meer gedichten en aankondigingen van feestrevues. De Nederlandsche Handel Maatschappij heeft een bioscoopzaal met 750 zitplaatsen. Interessant is ook de in 1897 opgerichte Amsterdamse sociaaldemocratische zangver eniging Steeds Voorwaarts, de voorloper van de Stem des Volks. Volkszang wordt al vanaf het midden van de negentiende eeuw in Nederland gezien als een middel tot volksopvoeding. Vanaf omstreeks 1880 verschijnen talrijke liedjesboeken met ‘pro letariërsliederen’. De in 1902 opgerichte Bond van Arbeiderszang kent aan het begin van de Eerste Wereldoorlog 126 koren met in totaal 655 leden. Het Dubbel Saxofoonkwartet van de Dienst der Gemeentewaterleidingen 1923. Foto: AVGW Amsterdam.
Kunstfactor | Stoom afblazen | december 2010 | 16
Zuid-Holland Jacques van Marken, de sociaal voelende directeur van de Nederlandse Gist- en Spiri tusfabrieken (het huidige DSM Gist BV) is in 1883 de grote initiator van de Harmoniekapel van de Koninklijke Nederlandse Gist- en Spiritusfabrieken, de huidige Koninklijke Har moniekapel Delft. Tijdens de oprichtingsvergadering wordt ook een zangkoor in het leven geroepen. De harmonie zal bijna honderd jaar aan de onderneming verbonden blijven. De Sierkan Harmonie van de Sierkan Melkfabriek in Laakhaven (Den Haag) is in 1937 op gericht. Ze is onderdeel van een breed scala aan culturele activiteiten binnen de onder neming, waartoe ook een toneelclub en dameskoor behoren.
Groningen Groningen is tot midden jaren ’50 van de vorige eeuw hoofdzakelijk een agrarische gemeenschap waarin weinig aandacht is voor cultuur. Ook in het kielzog van de industrialisatie, die in het noorden laat op gang komt – de meeste grote industrieën ontstaan pas na 1950 − is er betrekkelijk weinig activiteit op het gebied van amateurkunst. Wel is er een sterke arbeidersbeweging – de SDAP bijvoorbeeld heeft een eigen koor − met vraag naar ontspanning en streven naar emancipatie van de arbeider (scholing, vorming, cultuur).
De kapel van de Koninklijke Nederlandse Gist- en Spiritusfabrieken rond 1900. Foto: Koninklijke Harmoniekapel Delft.
Kunstfactor | Stoom afblazen | december 2010 | 17
Enkele verenigingen in dit verband: toneelvereniging De Vrijheid; de arbeidersmuziek vereniging (met mannenkoor) Door het volk, voor het volk (1887); Het Vrijheidskoor (1893); arbeiders mandolineclub Kunst en Strijd; toneelvereniging Kunst na Arbeid (1931) in Usquert en De Volksstem (1900), een echt ‘strijdkoor’ (met een eigen kinderkoor) dat met socialistische strijdliederen het sociaaldemocratisch gedachtegoed moet uitdragen. Binnen de sociaaldemocratie en de Vrije Socialisten van Domela Nieuwenhuis is ook een sterke geheelonthoudersbeweging actief, beide met een eigen koor (De Blauwe Vaan en Abstinentia, in 1962 gefuseerd tot De Blauwe Zangers). Interessant zijn ook de rederijkerskamers, waarin de welsprekendheid (retorica) wordt beoefend. De Groningse kamers – er is ook een kamer in Friesland − stammen uit veel latere tijd dan de ‘oude’ kamers uit de zuidelijke Nederlanden (in de vijftiende en zestiende eeuw uit de gilden ontstaan) en zijn opgericht door Groningssprekende notabelen en boeren uit noodzaak om Nederlands te leren. In de rederijkerskamers wordt ook de theater- en poëziekunst beoefend. Verder te noemen zijn het in 1927 opgerichte politiemuziekkorps van Groningen (na de fusie in 2008 met het Drents Politie Orkest omgedoopt in Politie Orkest NoordNederland) en Gruno’s TNT Postharmonie Groningen (1911), waartoe inmiddels ook een tamboerkorps en een steelband behoren. Een belangrijke rol bij de oprichting van deze harmonie heeft de Groningse industrieel J.E. Scholten gespeeld.
Gruno’s Postharmonie Groningen. Foto: Gruno’s TNT Postharmonie Groningen.
Kunstfactor | Stoom afblazen | december 2010 | 18
Friesland Net als in Groningen komt ook in Friesland de industrialisatie pas laat op gang. Toch zijn er diverse Friese bedrijven in het begin van de vorige eeuw waarin de amateurkunst zich ontwikkelt. Zo richt zuivelfabriek Hollandia in Bolsward in 1903 een eigen fanfareorkest op, waarvan de directeur van de fabriek jarenlang de baas is. Het bedrijf heeft ook enkele jaren een zogenoemde ‘dakkapel’, die optreedt bij bedrijfs- en jubileumfeesten. De fanfare bestaat niet meer, drum- en showband Hollandia bleef wel in stand. Ook de Leeuwarder IJs en Melk Producten fabriek Lijempf heeft dankzij directeur Cats een harmonie. Verder zijn er een zangkoor en een toneelploeg actief binnen het bedrijf. Ook Philips Drachten heeft in de jaren ’50 en ’60 van de vorige eeuw een eigen bedrijfs orkest, Philiboem, waaruit later een brassband voortkomt. In de jaren ’60 ontstaat er bij Philips ook een dixielandorkest. Te vermelden zijn verder het orkest van het Leeuwarder Politiekorps en het Typografisch Mannenkoor.
Fanfare Hollandia Bolsward. Foto: Archief Hollandia Bolsward.
Kunstfactor | Stoom afblazen | december 2010 | 19
Overijssel Twente is vanouds het centrum van de Nederlandse katoenspinnerij. De sector verkeert echter in een crisis als de dertienjarige Charles Theodorus Stork in 1835 in Enschede een weefgoederenfabriek sticht. Ondanks een succesvolle doorgroei ziet de jonge ondernemer toch vooral toekomst in de machine-industrie. In 1868 richt hij in Hengelo een machinefabriek op, waarin hij na een aarzelende start zijn sociale idealen vorm kan geven. In 1883 krijgt de fabriek een ondernemingsraad (de Kern), in 1892 gevolgd door een personeelsblad, de Hengelosche Fabrieksbode, met zijn jongste zoon Charles als hoofdredacteur.
‘Directies van Stork, KSW en Gelderman bevorderen cultuur binnen hun bedrijf’ Om de arbeiders nog meer aan de fabriek te binden, zet de firma Stork ook de cultuur in; een goed gebruik in het Twentse industrielandschap van het tweede deel van de negentiende eeuw. Zo ontstaan er – mede op initiatief van de directie − muziekvereniging Armonia, toneelvereniging Thalia en Storks Mannenkoor. Samen met onder meer een bibliotheek krijgen zij onderdak in het ‘Vereenigingsgebouw’, dat Stork ter gelegenheid van het 25-jarig bestaan van de onderneming aan het personeel schenkt. Ook textielbaron Gotfried Salomonson is zich bewust van de positieve werking van een culturele vereniging binnen een bedrijf. Als directeur van de Koninklijke Stoom Weverij (KSW) in Nijverdal staat hij in 1882 aan de wieg van muziekvereniging KSW Nijverdal, een korps dat nog steeds – zij het in ‘geprivatiseerde’ vorm – bestaat. Ook de oprichting van een bibliotheek is zijn initiatief. Salomonson zet zijn blaasorkest ook in als promotiemiddel: op vele dienstreizen laat hij zich door de vereniging vergezellen. En vanaf het begin is het korps nauw betrokken bij sociale activiteiten in het dorp. Muziekvereniging KSW Nijverdal in 1892. Foto: Muziekvereniging KSW Nijverdal.
Kunstfactor | Stoom afblazen | december 2010 | 20
In textielfabriek Gelderman in Oldenzaal wordt in 1892 muziekkorps Ons Genoegen opgericht (tegenwoordig Semper Crescendo), met directeur D. Gelderman als be schermheer. Aan het einde van de negentiende eeuw beginnen bij de eerste bedrijven belangrijke jubileadata te naderen. Er komen opdrachten voor kunstwerken, oorkondes en later ook fotoreportages. Hierdoor ontwikkelt zich een zekere ‘kunstindustrie’ waarbij meestal amateurs worden betrokken. Het onderwijs in Twente is door de fabrikanten via fabrieksscholen ingevoerd. Hier leert men lezen en schrijven maar ook voor de fabriek nodige vakken zoals tekenen en ontwerpen. In latere jaren wordt er ook een Volksuniversiteit opgericht met verschillende cursussen. Dit zorgt ervoor dat er een potentieel aan kennis en kunde is van kunst en cultuur.
‘Groeiende behoefte aan verenigingsgebouwen en zalen door toegenomen vrije tijd’ Door de toegenomen vrije tijd groeit ook de behoefte aan verenigingsgebouwen en andere zalen waar men bijeen kan komen. Dit is ook de tijd waarin de eerste muziek verenigingen en koren ontstaan. Tegen het einde van de negentiende eeuw doen zich ook in Twente de eerste arbeids strubbelingen voor. Het socialisme komt op waardoor verhoudingen met de fabrikanten verslechteren. De eerste vakverenigingen en –bonden zien het levenslicht. Hierbij speelt ook de verzuiling van Nederland mee: er ontstaan verschillende op geloof en politiek gebaseerde groepen waaronder die geleid door de priester Ariëns en de socialist Bennink. Ook deze groepen richten eigen gebouwen en culturele verenigingen op. Enkele namen: amateurtoneel Victoria Enschede (ca. 1880, ‘voor en door lieden uit de arbeidende stand’); muziekvereniging Excelsior (1890); muziek- en toneelvereniging Tivoli Enschede (1891, vanuit de katholieke arbeidersvereniging); Enschede’s Mannenkoor Excelsior (1891); muziekvereniging Leo Harmonie Enschede (in 1893 door Ariëns opge richt); zangvereniging Toonkunst Enschede (1896); Frysk Selskip Fier Fan Hus (1901); muziekvereniging Kunst aan het Volk Enschede (1901). Rond 1900 komt er een Kunstgenootschap (door de vrouwelijke leden van fabrikanten families opgericht) dat voorstellingen van internationale allure tracht te organiseren in ondermeer de schouwburgzaal van Enschede. De inmiddels ontstane maatschappelijke middenlaag van fabrieksbazen, ambtenaren en middenstanders zijn de aangewezen personen met de middelen om de voorstellingen te bezoeken. In 1907 maakt de bevolking kennis met de film, in 1909 de eerste poging tot een bioscoop. In 1912 wordt definitief de Alhambra-bioscoop opgericht vanuit het Joodse fabrikantenmilieu. Dit is het moment waarop ook de Joodse fabrieken een rol gaan spelen bij de ontwikkeling van kunst en cultuur in Enschede. Het sociale gedachtegoed uit het Joodse geloof zal in grote mate de deelname van arbeiders aan culturele evenementen stimuleren. Van latere datum zijn de vele bedrijfsrevues in Twente, die zeer populair worden. Met name de Wierdense Revue, de Buurser Revue en ’t Stork ’n Nus vinden grote weerklank.
Kunstfactor | Stoom afblazen | december 2010 | 21
Gelderland ENKA (Eerste Nederlandse Kunstzijdefabriek Arnhem), in 1910 opgericht door Jacques Coenraad Hartogs, is tot 1960 verreweg de grootste werkgever in Arnhem en omstreken (Ede). Al snel na de oprichting fungeert dr. Hartogs als drijvende kracht achter de ENKAfabrieksverenigingen in Arnhem en Ede: het ENKA-muziekkorps Ede (1924-1932), het ENKA-mannenkoor Ede (1925), het ENKA-muziekkorps Arnhem (1927) (met drumband), het ENKA-mannenkoor Arnhem (1927) en de mandolineclub Crescendo (1925). In de jaren daarna zien ook een toneelclub met cabaret (1929-1931), een kamerorkest en – na de Tweede Wereldoorlog – een film- (later video)club het levenslicht. In de jaren ’20 worden de filmavonden in het ENKA-verenigingsgebouw de Reehorst in Ede begeleid door een strijkje, bestaande uit werknemers van de ENKA, dat optreedt onder de naam De Mexicaanse Hond of Reehorst Orkest. Vanaf 1928 is ook een jazzband actief op feestavonden.
‘Hartogs stimuleert culturele ontwikkeling van ENKA-werknemers’ Hartogs vindt het nodig dat de arbeiders zich ook cultureel ontwikkelen. Onderdeel van het personeelsbeleid is het stimuleren, organiseren en faciliteren van de vrije tijds beleving van de medewerkers. Het mannenkoor en de harmonie worden vanuit het hoofdkantoor in Arnhem ook in gezet als visitekaartje en marketinginstrument (avant la lettre), waarmee het bedrijf een gezicht naar buiten heeft. Hoewel alleen werknemers van de kunstzijdefabriek lid mogen worden van de verenigingen, zijn introducees welkom op feestavonden en mogen particulieren lid worden van de in 1930 opgerichte dansclub Ons Genoegen. Overigens stuit de aanwezigheid van de harmonie en de jazzband in Ede uit oogpunt van jaloezie op verzet van (armlastige) plaatselijke verengingen (het Edesch Fanfarekorps bijvoorbeeld). De toneelclub, die slechts twee jaar heeft bestaan (1929-1931) krijgt na de Tweede Wereldoorlog een vervolg met de ENKA-toneelclub, Rayon Comedianten, die tot 1956 zal bestaan. De ENKA-harmonie (tegenwoordig Philharmonie Gelre) en het ENKAMannenkoor bestaan nog steeds, zij het als zelfstandige verenigingen.
ENKA toneelclub Rayon Comedianten in actie. Foto: Enka-archief Gemeente Archief Ede.
Kunstfactor | Stoom afblazen | december 2010 | 22
In Nijmegen is het de tijdens de Eerste Wereldoorlog opkomende schoenindustrie die voor culturele bedrijvigheid zorgt. Na 1930 maakt deze nieuwe industrie een grote bloei door: in 1945 hebben de vier grote schoenfabrieken (Robinson, Swift, Nimco en Wellen en Co) 920 mensen in dienst, een verdubbeling ten opzichte van 1930. In 1948 bedraagt het aantal 1223. De schoenfabrieken van Swift en Robinson hebben in de jaren ’40 en ’50 van de vorige eeuw een eigen bedrijfsorkest (harmonie). Ook papierfabriek Ibis in Nijmegen is cultureel actief. Het bedrijf heeft een eigen zang- en muziekvereniging Ibis (opgericht in 1925) en de fanfare Ibis (1933, in 1941 omgevormd tot harmonie en in 1958 opgeheven).
‘Het katholieke pastoraat staat in De Liemers aan de wieg van diverse verenigingen’ Ten tijde van de opkomende industrialisatie in Nederland is De Liemers – de streek tussen de IJssel, Oude IJssel, Rijn en Duitse grens – behalve katholiek ook agrarisch en arm. Arbeiders leiden er nog lang een semi-agrarisch bestaan. Voor hun emancipatie is Alphons Ariëns van groot belang, al is zijn toenemende bekendheid en invloed als sociaal voorman een doorn in het oog van de aartsbisschop. Een overplaatsing naar Steenderen is daarvan het gevolg. Dat neemt niet weg dat rond de eeuwwisseling in de streek katholieke vakverenigingen ontstaan, die op hun beurt een belangrijke impuls geven aan het verenigingsleven in de streek.
De Ibis Zangvereniging. Foto: Fotoarchief Henk Hendriks Nijmegen.
Kunstfactor | Stoom afblazen | december 2010 | 23
Zo bijvoorbeeld in Ulft, waar eind negentiende eeuw twee ijzergieterijen in bedrijf komen. Het pastoraat in het katholieke dorp roept een Sint Jozef-vereniging in het leven die zorgt voor nuttige en verantwoorde ontspanning voor de arbeiders. Uit deze vereniging komt in 1901 harmonie Sint Cecilia voort (sinds 1978 Harmonie Ulft geheten), die door de beide fabrieken tot op de dag van vandaag wordt ondersteund (instrumenten, uniformen, jeugdopleiding). Zij verder nog vermeld de Arnhemse Postfanfare uit 1909, het huidige (zelfstandige) Arnhems Fanfare Orkest, en de Vredestein Harmonie van rubberfabriek Vredestein in Doetinchem, die in de persoon van G.J. Oorlog in de eerste helft van de vorige eeuw een sociaal bewogen en cultureel geïnteresseerde directeur heeft.
De harmonie van Ulft rond 1905. Foto: Collectie Harmonie Ulft.
Kunstfactor | Stoom afblazen | december 2010 | 24
Zeeland De Koninklijke Maatschappij De Schelde, een scheepswerf en machinefabriek, is in 1875 in Vlissingen opgericht. Het Schelde-archief tot 1946 is niet gedigitaliseerd. De jaar gangen 1946-1950 van het bedrijfsblad De Schelde zijn wel beschikbaar. Daarin een bont ‘aanbod’ van culturele evenementen, waarbij personeelsvereniging Smeulend vuur en de Vereeniging van Ambtenaren nauw zijn betrokken: toneelavonden, tekenlessen, film voorstellingen, komedieavonden (revues), het Amateurtoneel der Ambtenaren, een tentoonstelling beeldende kunst (met huisvlijt), muziekvereniging Door oefening Uit spanning, het Orkest der Vereeniging der Ambtenbaren, een toneelclub, een dansgroep en een cabaretgezelschap. Voor de oprichting van een amusementsorkestje worden instrumentalisten gevraagd. Verder is er een dansband en een ‘Hawai-band’. Op toneel avonden werken diverse ensemble (amusementsorkest, toneelgroep en dansband) samen.
‘Arbeidersbeweging drukt belangrijk stempel op culturele bedrijvigheid in Zeeland’ De arbeidersbeweging drukt in het begin van de negentiende eeuw een belangrijk stempel op de culturele bedrijvigheid in Zeeland. De vrij-socialistische beweging heeft een eigen toneelvereniging, zangvereniging en muziekkorps. Zij bedrijven hun propaganda door cultuur. In 1899 ziet toneelvereniging Uit het volk – Voor het volk in Vlissingen het levenslicht. De groep stelt tegenover de (nauwelijks ontwikkelde) burgerlijke cultuur een eigen socialistische arbeiderscultuur door stukken te spelen die het socialistisch bewustzijn van de toehoorders aanscherpt. Wat soms op verzet stuit van de katholieken. In 1900 wordt mannenkoor Zingen en Strijden (met veel De Schelde-arbeiders) opgericht met als doel: naast de zang, de strijd, naast het aangename, het nuttige. Vanaf 1904 trekt vrouwenkoor Apollo mee ‘ten strijde’. Ook De Vrije Zangers en Kunst aan het Volk zetten zich in voor de goede (anarchistische) zaak. Op de 1 mei-viering van 1899 treedt voor het eerst Oefening na den Arbeid op, het eerste socialistische muziekgezelschap in Vlissingen, dat in 1902 samen met Zingen en Strijden een gezamenlijk concert geeft voor de stakende arbeiders in Enschede (!) In Vlissingen is vanaf 1907 ook het vrij-socialistisch muziekkorps De Proletaar actief. Optreden van een dansgroep tijdens feestavond De Schelde in 1931. Foto: Fotocollectie Gemeentearchief Vlissingen.
Kunstfactor | Stoom afblazen | december 2010 | 25
De vrijdenkers hebben een eigen vereniging in Vlissingen, die een bibliotheekje opzet en lezingen organiseert. De sociaaldemocraten richten in 1906 een gemengd koor op, De Volksstem, een veel voorkomende naam in de kringen van de SDAP. Muziekkorpsen en toneelverenigingen komen in deze kringen weinig voor. De Middelburgse vrouwenvereniging Samen Sterk en een onbekend gezelschap Kunst naar Krachten geven soms toneelvoorstellingen. In 1912 richten de sociaaldemocraten een leeszaal en bibliotheek op in Vlissingen. De katholieken hebben hun eigen muziekvereniging, St. Caecilia, en vanaf 1904 hun eigen zangkoor: Leo-vereeniging. Toneelvereniging Vriendenkring probeert tegenwicht te bieden tegen de boodschap van Uit het Volk – Door het Volk. In het sobere protestantse cultuurleven komen vooral zangverenigingen tot bloei: Hosanna en Looft den Heer. Vanaf 1912 hebben ook het Vlissingsch Spoorwegmannenkoor en de Post-Fanfare hun betekenis voor het culturele leven van Vlissingen.
Kunstfactor | Stoom afblazen | december 2010 | 26
Noord-Brabant In Eindhoven speelt Philips in de eerste helft van de vorige eeuw een belangrijke rol op cultureel gebied. In het bedrijf ontstaan respectievelijk een harmonieorkest (1911), een symfonieorkest (1930), een toneelgezelschap (1936) en een gemengd koor. Philips-medewerkers met muzikale ambitie staan aan de wieg van het eigen bedrijfsorkest, dat na bijna honderd jaar is uitgegroeid tot een vereniging van professionele allure. De Philips Harmonie bestaat tegenwoordig uit het symfonisch blaasorkest en de Brass and Percussion Band (BPB). Ook het Philips Symfonie Orkest is door medewerkers van het Philips-concern opgericht (onder de naam Fideelio). Het orkest, waarin tegenwoordig zo’n honderd amateurs en (semi)professionele muzikanten meespelen, heeft sinds zijn oprichting vele opnamen voor radio, lp en cd gemaakt. Het Philip’s Philharmonisch Koor is al sinds 1948 vaste partner van Het Brabants Orkest bij de jaarlijkse uitvoeringen van de Matthäus Passion van Bach. Amateurtoneel op basis van de katholieke arbeidersbeweging van Ariëns bestaat er in Eindhoven sinds 1940. In dat jaar richt aalmoezenier J. Martin van de Katholieke Arbeiders Jeugd de Dr. Ariënsgroep op, die vanaf 1941 jarenlang toneelvoorstellingen zal geven in het (inmiddels afgebrande) St. Jorishuis. In Valkenswaard wordt in 1877 harmonie Uitspanning na Arbeid (UNA) opgericht. De muzikanten zijn in het begin allemaal werknemer bij sigarenfabriek Van Best. Rond de eeuwwisseling kunnen ook niet-werknemers van de sigarenfabriek lid worden. Ook de muziekkiosk op de Markt is door toedoen van het bedrijf gebouwd. Muziekvereniging Hartog uit Oss is in 1928 opgericht als personeelsvereniging van H. Hartogs Vleeschwarenfabrieken (later UNOX). De muziekvereniging is tegenwoordig zelfstandig. De Hollandse Kunstzijde Industrie (HKI), een concurrent van de ENKA, wordt in 1921 in Breda gevestigd. Kort daarna ontstaat binnen het bedrijf een harmonieorkest.
‘Kessels in Tilburg met eigen harmonie- en symfonieorkest’ In Tilburg ziet in 1941 drumfanfare Volt het levenslicht als bedrijfsharmonie van de toenmalige Philips-vestiging Volt in Tilburg. Een interessant hoofdstuk schrijft de muziekinstrumentenfabriek en uitgeverij/drukkerij Kessels, die in 1898 in Tilburg wordt geopend. De oprichter, Mathieu Kessels, is naast direc teur ook componist, dirigent, instrumentenmaker, restaurateur en initiatiefnemer van de Tilburgse muziekschool. In 1886 verhuist hij zijn handelshuis in muziekinstrumenten van Heerlen naar Tilburg. In 1900 wordt binnen het bedrijf een harmonieorkest opgericht en niet veel later een symfonieorkest. Kessels richt zich vooral op de blaasmuziek (‘muziek die op oprijst uit de boezem van het volk’) en de harmonie wordt onder zijn muzikale leiding het PR-instrument van het bedrijf. Na een ruzie met een vennoot richt Kessels in 1915 een nieuwe fabriek op – de Nederlandse Fabriek van Muziekinstrumenten – waarmee hij de concurrentie aangaat met de NV Konefa, zijn vorige fabriek. In het Tilburgse Muzima Mu ziekinstrumentenmuseum is een unieke collectie Kessels muziekinstrumenten te vinden.
Kunstfactor | Stoom afblazen | december 2010 | 27
Limburg Noord- en Midden-Limburg Vanaf de Romeinse tijd speelt de kleiwarennijverheid een belangrijke rol in NoordLimburg, met Tegelen als centrum. De ontwikkeling van zowel de grof-keramische als de fijn-keramische industrie sinds de Romeinen, die er hun ‘tegula’ (platte dakpannen) produceerden, wordt mooi in beeld gebracht in het Keramiek Centrum Tegelen (De Tiendschuur). Maar ook keramiekcollecties uit de ateliers die vanuit de industrie eind negentiende, begin twintigste eeuw ontstaan, zijn er te zien.
‘Culturele leven in Tegelen heeft nauwe banden met de industrie’ Het rijke culturele leven van Tegelen heeft nauwe banden met de industrie. Zoals bijvoorbeeld de Stoomfabriek van kleiwaren (later Russell-Tiglia en Tegula), die in 1949 een ‘Kapelkesdag’ organiseert, compleet met bidweg naar het Theresiakapelke, een revue ‘voor en door de Werkgemeenschap’ en een optreden van de Van Rhee’s Band. In het Tegelse culturele leven met zijn toneel-, muziek- en zangverenigingen speelt ook de horeca een belangrijke rol. Aan het begin van de twintigste eeuw telt Tegelen liefst 130 (huiskamer)cafés, die alle zo hun belang hebben bij een bloeiend verenigingsleven. Iets vergelijkbaars zien we in Baarlo, waar de brouwers uit het dorp eind negentiende eeuw speciale belangstelling hebben voor het in 1852 door brouwer Adolf Verhaegh opgerichte Fanfare Gezelschap Baarlo. Niet (alleen) vanwege hun liefde voor de muziek, maar ook uit commercieel belang. Dit tot ongenoegen van de katholieke kerk, die een offensief tegen drankmisbruik inzet (vergelijk later Ariëns) en bovendien in de sociëteit waar de fanfare repeteert een haard van nieuwlichterij ziet, omdat ‘politiek en muziek elkaar daar steevast ontmoeten tot in de kleine uurtjes’. De distantie tussen kerk en fanfare ontstaat in Baarlo ook omdat de liberale notabelen, de hoeders van de fanfare, zich willen meten met de eerste en tweede stand, wat tot wrijvingen leidt met geestelijkheid en adel.
‘Ook de katholieke kerk is in Noord-Limburg actief op het gebied van het verenigingsleven’ Overigens laat de katholieke kerk zich ook in Noord-Limburg niet onbetuigd door het verenigingsleven te stimuleren, veelal om de werklieden buiten de invloedssfeer van het socialisme te houden. Een voorbeeld hiervan is de in 1907 door kapelaan Van Soest opgerichte toneelvereniging voor Tegelse arbeiders (later RK Toneelclub van de katholieke arbeiders). Ook ontstaan er katholieke vakorganisaties, zoals bij pannenfabriek Jacobs en Jansen Dings in Belfeld (1909, later onderdeel van de landelijke RK arbeidersbond St. Stephanus), die weer aan de wieg staan van culturele verenigingen. Ook sociale tegenstellingen kunnen aanleiding zijn om een vereniging op te richten. Omdat arbeiders in Belfeld niet toe kunnen treden tot zangvereniging Concordia (van de gegoede stand), richten ze een eigen koor op, Kunst na Arbeid. Uit de fusie van beide koren in 1909 zal in 1925 harmonie Kunst na Arbeid ontstaan. De eerste Belfeldse revue heeft in 1935 plaats, met Toneelvereniging Hierna Beter als drijvende kracht.
Kunstfactor | Stoom afblazen | december 2010 | 28
Zuid-Limburg In de laatste decennia van de negentiende eeuw groeit de Limburgse blaasmuziek explosief. Dit staat mede in verband met de hang naar organisatie die de hele Neder landse samenleving in deze dagen kenmerkt. Op politiek en religieus gebied is er sprake van verzuiling die zich manifesteert in het onderwijs, de pers en het verenigingsleven. In Limburg speelt in dit proces vooral de katholieke kerk een leidende rol. De geestelijkheid in de parochies is nauw betrokken bij de oprichting van de blaasorkesten, al is het maar om de leden op het rechte pad te kunnen houden. Ook de arbeiders krijgen in deze periode steeds meer behoefte om zich aaneen te sluiten. In Limburg gebeurt dit onder invloed van de mijnindustrie, die in het laatste decennium van de negentiende eeuw een grote ontwikkeling doormaakt. Onder de mijnwerkers wordt de vrijetijdsbesteding in collectief verband bevorderd. Blaasmuziek blijkt een favoriete bezigheid. De invloed van de mijndirecties op het ontstaan van de orkesten is groot. De opkomende industrialisatie heeft ook in Limburg tot gevolg dat er verenigingen ontstaan die hun oorsprong vinden in de vakbeweging. Een voorbeeld van zo’n socialistisch korps is de Arbeiders-muziekvereniging Voorwaarts, het korps van de socialistische Algemene Mijnwerkersbond.
‘De mijnindustrie heeft grote invloed op de ontwikkeling van de amateurkunsten in Zuid-Limburg’ De Dominiale mijn in Kerkrade, een particuliere mijn, richt in 1892 als eerste een eigen muziekkorps op met als voornaamste oogmerk de ontspanning en de ontwikkeling van het saamhorigheidsgevoel van de mijnwerkers. De achterliggende gedachte: zinvolle vrijetijdsbesteding is een goede voorzorg tegen sociale onrust en alcoholisme. Bovendien geldt het orkest als prestigeobject van de mijn en heeft het zodoende een propagandistische functie. Dat geldt ook voor de andere mijnkorpsen die in de eerste helft van de vorige eeuw het levenslicht zien: de blaasorkesten van de particuliere mijnen Willem-Sophia en Oranje-Nassau en de Staatsmijnen Wilhelmina (1908), Emma (1914) en Maurits (1927). Het korps van de Dominiale mijn is een van de eerste geüniformeerde blaasorkesten in Limburg - instrumenten en uniformen zijn gesponsord door de directeur van de mijn, baron Von Pelzer-Berensberg. De muzikanten van deze Bergkapel – en later ook van de navolgers in de oostelijke en westelijke mijnstreek – zijn in de regel ook lid van de blaasorkesten in hun eigen dorp. Zo ontstaat er wisselwerking, die veelal een wederzijdse positieve invloed heeft op het niveau. Maar er is ook kritiek, die zich vooral richt op de dirigenten van de mijnorkesten, die de beste muzikanten bij de amateurverenigingen weg snoepen. Om de bezetting compleet te maken moeten de dirigenten namelijk veelvuldig gebruik maken van muzi kanten die niet in de mijnen werken. Natuurlijk rekruteren zij dan de beste muzikanten die ze kunnen krijgen. De mijnkorpsen zijn in die dagen graag geziene gasten bij bijzondere (feestelijke) gebeurtenissen van de Limburgse blaasorkesten. Hun galaconcerten, die door de mijn directies worden beschouwd als goodwillactiviteiten en derhalve gratis worden aange boden, zorgen niet alleen voor heel wat geld in de kas van de organiserende vereniging, maar hebben ook een muzikale voorbeeldfunctie. De doorsnee kwaliteit van de mijn
Kunstfactor | Stoom afblazen | december 2010 | 29
orkesten ligt een stuk hoger dan die van het gemiddelde Limburgse blaasorkest. De vraag naar deze bijzondere optredens is dan ook groot. In de twintigste eeuw gaat de groei van de Limburgse blaasmuziek in ferm tempo verder. Met name in Noord-Limburg worden diverse nieuwe verenigingen opgericht, wat ver band houdt met de economische vooruitgang van deze regio. Maar Zuid-Limburg blijft onverminderd het epicentrum van het ontstaan van nieuwe verenigingen. De opmars van de blaasmuziek duurt voort tot het uitbreken van de Eerste Wereldoorlog, die verlam mend werkt op het sociale en culturele leven. Maar nog voor het einde van de oorlog gaat de opmars verder, de voorbode van nieuwe hoogtijdagen. Tussen de beide wereldoorlogen ontstaan in Limburg meer dan tachtig nieuwe harmonieën en fanfares. Opnieuw speelt de mijnindustrie, die zich verder over Limburg uitbreidt, een doorslaggevende rol. Maar ook de katholieke kerk laat weer van zich horen. Om haar leden te beschermen tegen de gevaren van de industrialisatie dringt zij aan op organisatie in verenigingsverband. Met de oprichting van muziekgezelschappen snijdt het mes bovendien aan twee kanten: ze kunnen ook worden ingezet ter opluistering van kerkelijke festiviteiten in de nieuwe parochies. Onder de nieuwe bewoners van de mijnstreek, gerekruteerd in de noordelijke provincies van ons land om in de mijnen te werken, bevinden zich veel protestanten. Ook zij laten zich niet ongemoeid en richten christelijke muziekkorpsen op. Affiche van een uitvoering van Muziek- en Toneelvereeniging De Sphinx in 1921. Foto: Historisch Centrum Limburg.
Kunstfactor | Stoom afblazen | december 2010 | 30
In Maastricht is het pionier Petrus Regout (1801-1878), die in 1834 start met een eigen productie in een stoomglasfabriek. Deze floreert zo goed dat hij er snel een glasblazerij aan kan toevoegen. Daarna voltrekt de ontwikkeling zich in een snel tempo. In 1836: oprichting aardewerkfabriek; in 1842: oprichting geweerfabriek; in 1844: oprichting glasfabriek. Er zijn dan vierhonderd werknemers in dienst. In 1850 is dat aantal opgelopen tot zeshonderd werknemers, in 1860 tot 1.500 en in 1878 tot 2.500 werknemers.
‘Bij de Sphinx komt rond de eeuwwisseling het verenigingsleven tot bloei’ Rond de eeuwwisseling is ook binnen de Sphinx-gemeenschap het verenigingsleven tot bloei gekomen, zo blijkt onder meer uit een artikel in het socialistisch dagblad Het Volk uit 1907. Daarin komt directeur Pierre Regout III aan het woord: ‘De Sphinx heeft een goed harmonieorkest en een toneelvereniging, die heel wat kan presteren. Bij de uitvoering komen niet zelden ook de fabrikanten en hunne familie. We hebben onze declamators, onze komieken en goede solozangers. Deze uitvoeringen geven aan het werkvolk gepast genot en vallen zeer in de smaak.’ Overigens is er al in het midden van de negentiende eeuw bij Sphinx een harmonie actief, de Société des Ouvriers Réunis, die in 1870 is ontbonden. Deze verenigingen treden met regelmaat op in de grote feestzaal die in 1898 in gebruik is genomen, waarvan de exploitatie een halve eeuw later bij de Stichting voor ontspanning van Sphinx-personeel komt te liggen. Die vrijetijdsbesteding van de arbeider heeft voortdurend aandacht binnen Sphinx, zo blijkt ook uit artikelen in het eigen Personeelsorgaan, met opmerkingen als: ‘Moge deze tentoonstelling … er toe bijgedragen hebben dat nog meer Sphinx-medewerkers komen tot een verantwoorde vrijetijdsbesteding’ en ‘De Directie ziet gaarne, dat onze werknemers door hun lidmaatschap mede werken tot het in stand houden en tot bloei brengen van plaatselijke verenigingen’. De diverse edities van het Personeelsblad geven een boeiende inkijk in de culturele bedrijvigheid binnen de firma: verslagen en aankondigingen van tentoonstellingen, toneel- en concertavonden door toneel- en muziekvereniging De Sphinx (waarvan een directielid van Sphinx steevast beschermheer is), variétéavonden en de zeer populaire Sphinx-revue (met liedjes, sketches, imitaties, decorbouw, orkestje en dameskoor), maar ook rubrieken met gedichten en verhalen van personeelsleden (Briefjes van Bennie). Ook het vraagstuk van de vrijetijdsbesteding komt in het Personeelsblad van Sphinx regelmatig aan bod. Woorden wekken, maar voorbeelden trekken, vindt de redactie en nodigt de lezers uit om mee te doen aan een expositie, die de naam ‘Tentoonstelling vrijetijdsbesteding van het Sphinx-personeel’ zal gaan heten. Een evenement, dat in drie dagen bijna 9000 bezoekers trekt en een prachtig overzicht geeft van wat de Sphinxmedewerkers in de jaren ’20 en ’30 zoal bezighoudt in hun vrije tijd: van foto’s (van directeur Joseph Regout zelf) tot boetseer-, smeed- en houtsnijwerk, van zelf gekweekte kanaries tot vaandels en muziekinstrumenten van muziekgezelschappen, van tapijtwerk tot een zelf gemaakte bandrecorder, van zelf gebouwde scheepjes tot kruisbeelden, tekeningen en schilderijen. Ook de arbeidersbeweging die er rondom de Maastrichtse industrie ontstaat, geeft impulsen aan het verenigingsleven. De in 1907 opgerichte fanfare Ster der Toekomst is daar een voorbeeld van. Kunstfactor | Stoom afblazen | december 2010 | 31
Conclusie In de periode 1880-1950 staan economische, politieke en maatschappelijke ontwik kelingen in ons land aan de basis van een culturele lente. De industrialisatie, de zich emanciperende arbeidersklasse en de verzuiling op politiek en religieus gebied zorgen voor een economisch en sociaal-politiek klimaat, waarin de amateurkunst kan gedijen. Maatregelen vanuit diverse geledingen van de samenleving (industriëlen, beleidsmakers, kerkleiders, sociaal-politieke activisten) stimuleren de arbeider tot actieve en passieve cultuurparticipatie. Het oogmerk, waarmee deze maatregelen worden genomen, ver schilt afhankelijk van de aard en positie van de organisatie/instelling/beweging. De belangrijkste motieven: • De verheffing (het vermaak) van de arbeiders • Het vergroten van de saamhorigheid/gemeenschapszin binnen bedrijf en samenleving • Het verhogen van het arbeidsethos en de arbeidsmotivatie • Als politiek e/o kerkelijk instrument: propaganda voor c.q. verzet tegen opkomend socialisme • Als sociaal-cultureel instrument: sociale controle, zinvolle vrijetijdsbesteding (tegengaan criminaliteit/ drankmisbruik) • Als pr-/marketing instrument: promotie van bedrijf Opvallend is het enthousiasme waarmee de arbeidersklasse zich binnen het culturele veld gaat manifesteren. Er spreekt een grote bereidheid uit om zich op een terrein te begeven dat tot dan toe was voorbehouden aan adel, clerus en burgerij. Daardoor wordt in de onderzochte periode de basis gelegd voor de grote en diverse culturele bedrijvigheid, die de Nederlandse maatschappij anno 2010 kenmerkt.
Kunstfactor | Stoom afblazen | december 2010 | 32
Websitelinks en literatuur Algemeen Internationaal Instituut voor Sociale Geschiedenis: http://www.iisg.nl/index-nl.php Over de geschiedenis van het socialisme en de arbeidersbeweging in Nederland: www.iisg.nl/bwsa IJzermuseum: www.ijzermuseum.nl
Noord-Holland Stadsarchief Amsterdam: http://stadsarchief.amsterdam.nl/ IJmuiden, Hoogovenmuseum: http://www.sieho.nl/start.html Gemeente archief Zaanstad: http://www.zaanstad.nl/bpo/publ_diensten/gemeentearchief/ Zaans museum en Verkade paviljoen: http://www.zaanseschansmuseum.nl/nl/verkade-1.php Site ter ere van bestaan van 90 jaar Hoogovens: http://www.staal90.nl/Historie%20staalbedrijf
Zuid-Holland Het leven begint met melk - drs. J.J.Havelaar, drs. A.G. van der Horst-Voorn, uitgave Stichting Haags Industrieel Erfgoed www.shie.nl NSG - Kon. Harmoniekapel Delft: www.harmoniekapel.nl
Groningen PTT – Groningen: www.gph.nl
Friesland De kracht van vernieuwing – 50 jaar Philips Drachten – Sergio Derks, uitgave Philips Drachten (2000)
Overijssel Stad en land van Twente – L.A. Stroink, uitgave Drukkerij Smit N.V. Hengelo (1962) Twentse Welle: www.twentsewelle.nl Over de geschiedenis van Stork: http://www.stork.nl/Stork/79/Geschiedenis.html Werkspoormuseum: http://www.stork.nl/Stork/316/Werkspoormuseum.html Muziekvereniging Armonia: http://www.armonia.nl/index.php?option=content&task=view&id=8&Itemid=27
Kunstfactor | Stoom afblazen | december 2010 | 33
Gelderland Niet bij brood alleen – Sporen van de Enka in de Edese samenleving - Riet Beuker, uitgave Gemeente Ede (2010) 125 jaar K.S.W. 1882 – 2007, uitgave KSW Nijverdal (2007) www.kwsmuziek.nl Geschiedenis over Nijmegen: www.noviomagus.nl/home1.html Arnhem – PTT Postfanfare: www.arnhemsfanfareorkest.nl DRU – Ulft: www.drufabriek.nl, www.harmonieulft.nl Vredestein – Doetinchem: www.berghapedia.nl
Zeeland Altena, B., ‘Een broeinest der anarchie’. Arbeiders, arbeidersbeweging en maatschappelijke ontwikkeling. Vlissingen 1875-1929 (1940). Thesis, Amsterdam 1989; Hoofdstuk 9: ‘Socialistische cultuur en burgerlijke beschaving’, pagina 326-351 (1899-1914). Gemeentearchief Vlissingen: http://www.vlissingen.nl/Gemeentearchief/Gemeentearchief.htm
Noord-Brabant Philips - Eindhoven: www.philipsharmonie.nl, www.philipssymfonieorkest.nl, www.philipskoor.nl H. Hartogs Fabrieken – Oss: www.mvhartog.nl Philipsvestiging Volt – Tilburg: www.drumfanfare-volt.nl
Limburg Gemeente archief Venlo: http://archief.venlo.nl/ HCL Historisch Centrum Limburg: http://www.rhcl.nl/ Blaasmuziek in Limburg – Monique Nijsten, Jos Meuwissen, Jos Frusch; uitgave in het kader van het vijftigjarig bestaan van de RK Limburgse Bond van Muziekgezelschappen, 1989.
Kunstfactor | Stoom afblazen | december 2010 | 34
Colofon Archiefonderzoek: Werkgroep inventarisatie Amateurkunst en Industrie 1880-1950: Gert Bomhof, Sanne Fokkens-van der Maas, Alex Schillings, ArijJan Verboom en Co Vleeshouwer Tekst: Jos Frusch Fotografie omslag: Katrin Binner Ontwerp: Taluut, Utrecht © Kunstfactor Utrecht, november 2010 Stoom afblazen, Inventarisatie van de relatie tussen industrie en amateurkunst 1880-1950 is een uitgave van Kunstfactor, sectorinstituut amateurkunst. Tenzij anders overeengekomen, geeft Kunstfactor u als lezer toestemming deze uitgave voor eigen gebruik te down loaden en af te drukken. Het is niet toegestaan om inhoudelijk, tekstueel of anderszins wijzigingen aan te brengen. Bij citeren is bronvermelding verplicht. Overdracht aan derden van het gebruiksrecht is uitgesloten. Het gebruiksrecht geldt niet voor commer ciële doeleinden. De overdracht van de rechten van intellectueel eigendom, waaronder het auteursrecht, rustend op de door Kunstfactor opgestelde of ontworpen werken zijn bij het gebruiksrecht niet inbegrepen. Kunstfactor, sectorinstituut amateurkunst, zet zich in voor een sterke amateurkunst sector. Dit doen we vanuit de overtuiging dat actieve kunstbeoefening een bijdrage levert aan de persoonlijke ontwikkeling van mensen en aan een creatieve, harmonieuze samenleving.
KUNSTFACTOR SECTORINSTITUUT AMATEURKUNST
Kromme Nieuwegracht 66 Postbus 452 3500 AL Utrecht T +31 (0)30 711 51 00 www.kunstfactor.nl
[email protected] Kunstfactor | Stoom afblazen | december 2010 | 35