PROLOOG
STOFFERING VAN DE OPENBARE RUIMTE
… het scheppen van openbare ruimte … Student: ing. Arjan A.G. uit het Broek Studentnummer: 0572817
Afstudeercommissie: ir. R.A. Rutgers dr. ir. C.H. Doevendans drs. J.G.A. van Zoest
- juni 2006 – versie 1.1 -
ing. arjan a.g. uit het broek – juni 2006
Strassen sind die Wohnung des Kollektivs. Das Kollektiv ist ein ewig unruhiges, ewig bewegtes Wesen, das zwischen Häuserwänden soviel erlebt, erfährt, erkennt und ersinnt wie Individuen im Schutze ihrer vier Wände. Diesem Kollektiv sind die glänzenden emaillierten Firmenschilder so gut und besser ein Wandschmuck wie im Salon dem Bürger ein Ölgemälde, Mauern mit der ‘Défense d’afficher’ sind sein Schreibpult, Zeitungskioske seine Bibliotheken, Briefkästen seine Bronzen, Bänke sein Schlafzimmermobiliar und [die] CafeTerrasse der Erker, von dem er auf sein Hauswesen heruntersieht. Wo am Gitter Asphaltarbeiter den Rock hängen haben, da ist das Vestibül und die Torfahrt, die aus der Flucht der Höfe ins Freie leitet, der lange Korridor, der den Bürger schreckt, ihnen der Zugan in die Kammern der Stadt. Von ihnen war die Passage der Salon. Mehr als an jeder andern Stelle gibt die Strasse sich in ihr als möbilierte ausgewohnte Interieur der Massen zu erkennen.1 Walter Benjamin (1892 – 1940)
1
Benjamin, W., (1983), Das Passagen-Werk, hrsg Rolf Tiedeman, 2 dln, Frankfurt a.M.
stoffering van de openbare ruimte
Vertaald: “Straten zijn de woning van het collectief. Het collectief is een altijd
onrustig, altijd bewogen wezen, dat tussen de muren van de huizen net zoveel meemaakt, te weten komt, inziet en verzint als individuen binnen de beschutting van hun vier muren. Voor dit collectief zijn de glanzende geëmailleerde naamborden van bedrijven een even goede, zelfs betere wandversiering als een olieverfschilderij dat is voor de burger in zijn salon, muren met ‘Défense d’afficher’ zijn zijn schrijfbureau, krantenkiosken zijn bibliotheken, brievenbussen zijn bronzen beelden, straatbanken zijn slaapkamermeubilair en het caféterras de erker van waaruit hij zijn oog laat rusten op zijn huishouding. Waar de stratenmakers hun jas aan het hek hebben hangen, daar is de vestibule, en de uitrit van de rij hoven naar buiten is de lange gang die de burger afschrikt, en voor hen tegelijkertijd de toegang tot de kamers van de stad vormt. Hun passage was de salon. Meer dan op enige andere plek laat de straat zich in haar kennen als gemeubileerd, uitgewoond interieur van de massa.”
-2-
ing. arjan a.g. uit het broek – juni 2006
Voorwoord Deze proloog is geschreven in het kader van mijn afstuderen binnen de mastertrack Urban Design and Planning aan de Technische Universiteit te Eindhoven. Door dit werk zal ik proberen u als lezer te tonen welke bevindingen ik de afgelopen periode heb gedaan. Vanaf eind maart tot half juni heb ik mij bezig gehouden met de verdieping van mijn kennis; ik heb diverse vakbladen, wetenschappelijke uitgaven, boeken, internetsites en afstudeerverslagen bestudeert om zo meer te weten te komen over de stoffering van de openbare ruimte.
hebben gelezen en verbeterpunten hebben aangegeven wil ik ook bij deze bedanken, net als iedereen die feedback heeft gegegeven op de door mij ontwikkelde website, www.arjanuithetbroek.tk, waarop mijn voortgang ook te volgen is. Rest mij u veel plezier te wensen bij het lezen van deze proloog.
ing. Arjan A.G. uit het Broek Eindhoven, juni 2006
Deze proloog is, zoals deze bewoording al aangeeft, een voorloper op het afstuderen. Het doel van deze proloog is het laten uitkristalliseren van mijn afstudeeronderwerp, zodat er een goed gefundeerde basis aan het overige proces ten grondslag zal liggen. Ik heb getracht deze proloog zo volledig mogelijk te laten zijn, het kan echter zijn dat er aspecten ontbreken. Mocht dit het geval zijn, of mocht u onjuistheden constateren, dan verneem ik dit uiteraard graag. Op deze wijze kan het mij helpen bij het reflecteren op mijn werk, zodat ik indien nodig bij kan sturen. Ik zou graag de volgende personen willen bedanken voor het advies dat ik gekregen heb voor de totstandkoming van deze proloog. Allereerst mijn afstudeerhoogleraar ir. R.A. Rutgers voor het advies gegeven ten behoeve van het afstudeerproces en de inhoudelijke aanwijzingen. Tevens wil ik de overige leden van mijn afstudeercommissie, dr. ir. C.H. Doevendans en drs. J.G.A. van Zoest, bedanken. Niet alleen voor het plaatsnemen in deze commissie, maar ook voor het getoonde vertrouwen in mij. Ook de diverse personen in mijn vrienden- en familiekring die deze proloog
stoffering van de openbare ruimte
-3-
ing. arjan a.g. uit het broek – juni 2006
3.1. Opvattingen en gedachten ..........................................19 3.1.1. Hippodamus .......................................................19 3.1.2. Griekse en Romeinse Oudheid .............................19 3.1.3. Renaissance .......................................................20 3.1.4. Industriële revolutie ............................................21 3.1.5. Functionele stad..................................................22 3.1.6. Nieuwe stedelijkheid...........................................22
Inhoudsopgave Voorwoord .................................................................................. 3 Inhoudsopgave............................................................................ 4 1.
Inleiding .............................................................................. 6 1.1. Doelstelling en onderzoeksvragen ................................ 6 1.2. Werkwijze en leeswijzer................................................ 6
2.
Begripsbepaling openbare ruimte ......................................... 9 2.1. De essentie van openbare ruimte .................................. 9 2.1.1. Afbakening openbare ruimte................................. 9 2.1.2. Straatcultuur ...................................................... 10 2.1.3. Betekenis en functie openbaar gebied................. 10 2.2. Publiek domein .......................................................... 11 2.2.1. Griekse agora/Romeins forum............................. 11 2.2.2. Periferie ............................................................. 12 2.2.3. Fysieke, sociale en symbolische ruimte ............... 12 2.2.4. Heterotopia........................................................ 13 2.2.5. Raakvlak van landschappen ................................ 14 2.3. Tendens..................................................................... 15 2.3.1. Parochialisering ................................................. 15 2.3.2. Functionalisering................................................ 15 2.3.3. Esthetisering...................................................... 15 2.4. Typologie................................................................... 16 2.5. Opgave ...................................................................... 17 2.6. Instrumenten ............................................................. 17 2.7. Tot slot ...................................................................... 18
3.
Openbare ruimte door de eeuwen heen ............................... 19
stoffering van de openbare ruimte
4.
Inrichting en vormgeving van de openbare ruimte.................23 4.1. Werkveld ....................................................................23 4.2. Systemen van de openbare ruimte...............................23 4.2.1. Groensysteem.....................................................24 4.2.2. Watersysteem .....................................................24 4.2.3. Verkeerssysteem ................................................25 4.2.4. Ondergrondse systemen van kabels en leidingen .25 4.3. Stofferingelementen ...................................................26 4.3.1. Problematiek ......................................................29 4.3.2. Aandachtspunten................................................31
5. Ontwikkelingen binnen de inrichting en vormgeving van de openbare ruimte ........................................................................33 5.1. Verleden en heden......................................................33 5.1.1. Straatmeubilair...................................................33 5.2. Aspecten van stoffering...............................................35 5.2.1. Grondvlak...........................................................35 5.2.2. Verharding..........................................................35 5.2.3. Mobiliteit............................................................37 5.2.4. Verblijf ...............................................................37 5.2.5. Afval...................................................................39 5.2.6. Verlichting ..........................................................40 5.2.7. Groen .................................................................41 5.3. Overige aspecten........................................................43 5.3.1. Vandalisme.........................................................43
-4-
ing. arjan a.g. uit het broek – juni 2006
5.3.2. Reclame ............................................................. 44 5.3.3. Veiligheid........................................................... 44 5.4. Ontwerp..................................................................... 45 5.4.1. Productfamilies .................................................. 45 6.
Rolverdeling ....................................................................... 46 6.1. Factoren .................................................................... 46 6.1.1. Ontwerper.......................................................... 46 6.1.2. Producenten....................................................... 47 6.1.3. Opdrachtgevers.................................................. 47 6.1.4. Omgeving .......................................................... 48
7.
Kunst en de openbare ruimte .............................................. 49 7.1. Kunst......................................................................... 49 7.1.1. Gesamtkunstwerk............................................... 49 7.2. Groene kunst ............................................................. 49 7.3. Trends ....................................................................... 50
8.
Praktijkvoorbeeld ............................................................... 51 8.1. Inleidend ................................................................... 51 8.2. Cultuurpark Westergasfabriek .................................... 51 8.2.1. Wereldwijd voorbeeld ......................................... 51 8.2.2. Concept ............................................................. 52 8.2.3. Geschiedenis ..................................................... 52 8.2.4. Ontwerp............................................................. 54 8.2.5. Voorwaarden...................................................... 55
9.
Epiloog .............................................................................. 56
Index .........................................................................................60
Bronvermelding......................................................................... 58 Boeken .................................................................................. 58 Catalogi................................................................................. 59 Websites ............................................................................... 59
stoffering van de openbare ruimte
-5-
ing. arjan a.g. uit het broek – juni 2006
1. Inleiding De Duitse filosoof en literator Walter Benjamin (1892-1940) verzamelde materiaal voor een groot filosofisch werk over de geschiedenis van Frankrijk in de negentiende eeuw. Hij voltooide zijn werk niet, maar hij liet uiterst interessant materiaal achter. Deze aantekeningen zijn uitgegeven onder de titel “Das PassagenWerk”. Ondanks het fragmentarische karakter, kunnen er duidelijk enkele thema’s in onderscheiden worden; passages, panorama’s, wereldtentoonstellingen, het interieur, de straten van Parijs. Benjamin zegt bijzonder veel over de straat: de beleving van de straat, inrichting en meubilering van de straat, de straat in relatie tot het interieur. De passage op pagina 1 is een belangrijke passage uit zijn werk.
1.1.
Doelstelling en onderzoeksvragen
Het doel van dit onderzoek is het in kaart brengen van de huidige inrichting en vormgeving van de openbare ruimte. De aandacht voor de kwaliteit van de openbare ruimte wordt gevoed door een mix van argumenten. De aanleiding is de door velen ervaren “erosie” van de openbare ruimte met als belangrijkste steen des aanstoots “onveiligheid” in diverse betekenissen van het woord. Verbetering van de openbare ruimte zou bijdragen aan het verbeteren van de sociale functie van de ruimte. Meer indirect zou het een strategisch middel zijn om ook bewoners, woningeigenaren en de eigenaren van andere panden aan te zetten tot het verbeteren van de omgeving. Verbetering van de openbare ruimte wordt ook gezien als een middel in de concurrentieslag tussen steden: een goede openbare ruimte draagt bij aan het imago van de stad, het trekt het “goede” publiek aan en verleidt ondernemingen en ontwikkelaars tot investeringen. Of dit alles waar is of niet, een breed scala aan
stoffering van de openbare ruimte
ontwerpmiddelen wordt gebruikt om stedelijke ruimten in te richten. Er is echter nog weinig gedaan om systematisch de beschikbare middelen in relatie tot hun toepassing in kaart te brengen. Onderwerp van dit project is om dat te doen en om te proberen ze op een innovatieve wijze te gebruiken bij het ontwerpen van de openbare ruimte. Daarbij hoort ook de vraag of alle “design” objecten wel zo bijdragen aan een bruikbare openbare ruimte en wat de rol van kunst is. De vragen die in dit onderzoek beantwoordt moeten worden zijn: 1. Wat wordt verstaan onder openbare ruimte? 2. Welke ontwikkelingen zijn er in de openbare ruimte? 3. Wat wordt verstaan onder inrichting en vormgeving van de openbare ruimte? 4. Welke ontwikkelingen zijn er binnen dit gebied? 5. Welke factoren spelen er bij de inrichting en vormgeving van de openbare ruimte? 6. Welke rol speelt kunst in de openbare ruimte? 7. Hoe gaat men nu om met de inrichting en vormgeving van de openbare ruimte?
1.2.
Werkwijze en leeswijzer
Om inzicht krijgen in de State of the Art met betrekking tot het gekozen afstudeeronderwerp heb ik het afgelopen trimester een literatuurstudie uitgevoerd. Dit om aan te kunnen sluiten bij bestaande kennis, maar ook omdat het simpelweg niet verstandig is om werk dat al gedaan is opnieuw te doen. Belangrijkste middel daarbij is dus literatuurstudie. Hiervoor heb ik gebruik gemaakt van diverse methoden van onderzoek. Allereerst de “sneeuwbalmethode”; door naar de bronvermeldingen en literatuurlijsten van diverse werken (boeken, proefschriften en
-6-
ing. arjan a.g. uit het broek – juni 2006
afstudeerverslagen) te kijken, heb ik vrij snel een aardig overzicht gekregen van de relevante literatuur. Daarnaast heb ik uiteraard met enkele medestudenten gesproken over het onderwerp, waardoor ik ook diverse nuttige tips heb gekregen. Tevens was het mogelijk om met leden van mijn afstudeercommissie te praten, dit contact heeft zich vooral gericht op ir. R.A. Rutgers. Hij wees me op nog een andere essentiële methode: de diverse catalogi met wetenschappelijke stukken die beschikbaar zijn. Ik heb zijn advies ten harte genomen en ben dus via de verschillende catalogi op zoek gegaan naar wetenschappelijke stukken. Met al deze gevonden informatie heb ik getracht de door mij opgestelde onderzoeksvragen zo compleet mogelijk te beantwoorden. Om de eerste onderzoeksvraag, “Wat wordt verstaan onder openbare ruimte?”, te kunnen beantwoorden, zal in hoofdstuk 2 Begripsbepaling openbare ruimte begonnen worden met een uiteenzetting van opvattingen over de openbare ruimte. Op basis van zowel invloedrijke als minder invloedrijke publicaties zal een beeld worden geschetst van de betekenis van de openbare ruimte. De behandelde literatuur is slechts een kleine selectie van publicaties over de openbare ruimte; het is simpelweg niet mogelijk alle publicaties dusdanig te kennen om er een wetenschappelijk verantwoorde selectie uit te maken. Op grond van literatuurverwijzingen is er gezocht naar publicaties met betrekking tot de openbare ruimte. Vervolgens zal de tweede onderzoeksvraag, “Welke ontwikkelingen zijn er in de openbare ruimte?”, bekeken worden. De doelstellingen, normen en waarden uit de afgelopen periode worden nader beschouwd om zo inzicht te krijgen in de huidige opvattingen en het ontstaan van de huidige ontwikkelingen. Hoofdstuk 3 Openbare
stoffering van de openbare ruimte
ruimte door de eeuwen heen behandelt de stedebouwkundige, planologische en sociologische ontwikkelingen in de postmoderne stedebouw. De derde onderzoeksvraag, “Wat wordt verstaan onder inrichting en vormgeving van de openbare ruimte?”, zal beantwoord worden in hoofdstuk 4 Inrichting en vormgeving van de openbare ruimte. Het begrip zal uitgekristalliseerd worden aan de hand van een selectie publicaties over dit item, waardoor een beeld zal worden geschetst van de bestaande typologieën en aspecten. Daarna zal de vierde onderzoeksvraag, “Welke ontwikkelingen zijn er binnen dit gebied?” beantwoordt worden door deels terug te gaan in de tijd. Door het tijdspad met haar bijbehorende ontwikkelingen te bekijken probeer ik een beeld te geven van de inrichting en vormgeving van de openbare ruimte door de jaren heen. Dit alles is te vinden in hoofdstuk 5 Ontwikkelingen binnen de inrichting en vormgeving van de openbare ruimte. Hierbij speelt de rol van kunst uiteraard ook een rol, zoals reeds aangegeven in de doelstelling. Onderzoeksvraag vijf, “Welke factoren spelen er bij de inrichting en vormgeving van de openbare ruimte?”, zal worden behandeld in hoofdstuk 6 Rolverdeling. Hierbij is aandacht voor de verschillende betrokken partijen en de rol die elk van deze partijen speelt. In hoofdstuk 7 Kunst en de openbare ruimte zal worden ingegaan op de zesde onderzoeksvraag, “Welke rol speelt kunst in de openbare ruimte?”. De ontwikkeling en toekomst hiervan zal dan tevens beschouwd worden. Tot slot wordt de zevende onderzoeksvraag, “Hoe gaat men nu om met de inrichting en vormgeving van de openbare ruimte?”
-7-
ing. arjan a.g. uit het broek – juni 2006
beantwoord door de beschouwing van enkele cases in hoofdstuk 8 Praktijkvoorbeeld. Ook hier is weer sprake van slechts een kleine selectie van alle projecten; het is niet reëel om alle projecten te kennen en te kunnen analyseren. In hoofdstuk 9 Epiloog zullen de conclusies en aanbevelingen van het onderzoek worden gepresenteerd. Daarnaast zullen in dit hoofdstuk richtlijnen gegeven worden voor het vervolgonderzoek. Tevens is hier een planning opgenomen voor het volgende studiejaar.
stoffering van de openbare ruimte
-8-
ing. arjan a.g. uit het broek – juni 2006
“Ontwerpen is het uitdenken en in schets brengen van een plan.
2. Begripsbepaling openbare ruimte “Openbare ruimte is de niet-bebouwde ruimte, het complement van
de bebouwde en de geprivatiseerde ruimte. Het totale oppervlak van straten, pleinen, singels, parken, wegen en bermen”2 “De openbare ruimte van de stad. Dat zijn de straten, pleinen, parken en oeverkanten, waar iedereen gebruik van mag maken en die gemeenschappelijk bezit zijn van ons allemaal.”3 “Openbare ruimte is in essentie een ruimte die voor iedereen vrij toegankelijk is: openbaar is wat niet privé is.”4 “Openbare ruimte is van iedereen en tegelijkertijd van niemand; een collectieve rijkdom die armoedig wordt beheerd, een archeologische site van de architectonische geschiedenis en de frontlijn van de architectonische toekomst, product en producent van de gedachte over techniek, functie en beschaving, en over gevoelens van afkeer, onverschilligheid, liefde en ontzag.”5
2
Geuze, A, (1992), artikel uit Stedelijke openbare ruimte, Beukers, H; Pothoff, M, (1992), Stedelijke openbare ruimte, Koninklijk Verbond van Grafische ondernemingen, Amstelveen. 3 Van der Plas, G, (1990), inleiding De openbare ruimte van de stad, diverse auteurs, (1990), De openbare ruimte van de stad, Stadsuitgeverij Amsterdam, Amsterdam, pg. 7. 4 Hajer, M; Reijndorp, A., (2001), Op zoek naar nieuw publiek domein, analyse en strategie, NAi Uitgevers, Rotterdam, pg. 11. 5 Van der Woud, A, (1992), artikel uit Stedelijke openbare ruimte, Beukers, H; Pothoff, M, (1992), Stedelijke openbare ruimte, Koninklijk Verbond van Grafische ondernemingen, Amstelveen.
stoffering van de openbare ruimte
Een plan is een opzet, een voornemen tot iets. Een openbare ruimte is een plek of plaats bestemd én toegankelijk voor iedereen.”6 Wat verstaat men nu eigenlijk onder openbare ruimte? Is het inderdaad zoals Adriaan Geuze stelt “het totale oppervlak van straten, pleinen, singels, parken, wegen en bermen”? Is alle onbebouwde, niet geprivatiseerde ruimte de openbare ruimte van de stad? Of is het een specifieke betekenis van een bepaalde plaats die men er aan geeft? Om duidelijk te krijgen waar dit onderzoek over gaat lijkt het van belang de essentie van de openbare ruimte te behandelen.
2.1. 2.1.1.
De essentie van openbare ruimte Afbakening openbare ruimte
Zoals Maarten Hajer en Arnold Reijndorp weergeven in hun boek “Op zoek naar nieuw publiek domein”, is de openbare ruimte “in essentie een ruimte die voor iedereen vrij toegankelijk is”7. Niet alleen aan deze definitie, maar ook aan de andere die eerder in dit hoofdstuk genoemd zijn, zitten allerlei haken en ogen. Er zit een diepere betekenis achter beide begrippen; zowel “openbaar” als “ruimte”, om nog maar niet te spreken van de combinatie van beiden8. 6
Hosper, A.G., (1990), hoofdstuk Het ontwerpen van openbare ruimten, diverse auteurs, (1990), De openbare ruimte van de stad, Stadsuitgeverij Amsterdam, Amsterdam, pg. 61. 7 Hajer, M; Reijndorp, A., (2001), Op zoek naar nieuw publiek domein, analyse en strategie, NAi Uitgevers, Rotterdam, pg. 11. 8 Van der Plas, G, (1990), inleiding De openbare ruimte van de stad, diverse auteurs, (1990), De openbare ruimte van de stad, Stadsuitgeverij Amsterdam, Amsterdam.
-9-
ing. arjan a.g. uit het broek – juni 2006
In een ander werk van Hajer, “De stad als publiek domein”, splitst hij het begrip openbare ruimte op in drie dimensies waarop het beleid voor de openbare ruimte geënt moet zijn: •
•
•
Er moet gekeken worden naar de doelstellingen van het planologische beleid, en naar de stedebouwkundige en architectonische kwaliteit enerzijds en het maatschappelijk functioneren anderzijds; openbare ruimte. Bij de evaluatie van het publiek leven is er een sociaal, cultureel aspect dat naar voren komt. De kwaliteit, de dynamiek van het openbare leven en de culturele verrijking staan hierbij centraal. Er is ook een politiek aspect; het publiek domein. Hierin wordt gekeken in hoeverre de ontwikkeling van de openbare ruimte het democratische karakter juist versterk of afzwakt. Dit komt naar voren bij de toegankelijkheid voor verschillende groepen, sociale veiligheid ter plekke en/of het een centrum van ontmoeting en uitwisseling is.
Hajer concludeert dat het streven naar allure (citybranding) enkele belangrijke, grote projecten in de hedendaagse stadsontwikkeling in een discutabele richting stuurt. Dit in tegenstelling tot de intenties van de Vierde Nota waarin stedelijke ruimte als publiek domein als ideaalbeeld fungeert. Dit ideaalbeeld van een democratische, openbare ruimte staat aldus Hajer op gespannen voet met andere, economisch georiënteerde doelstellingen van het ruimtelijke ordeningsbeleid.
2.1.2.
Straatcultuur
Nederland kent geen “straatcultuur”, waarin men op straat leeft. De openbare ruimte wordt meer gezien als het verlengstuk van het privédomein en wordt benut als uitvalsbasis voor het veroveren van
stoffering van de openbare ruimte
de buitenruimte. Tevens geldt de redenering dat het eigen bezit het liefst in huis hoort of tenminste zo dicht mogelijk bij de woning; hier is sprake van de in stedebouwkundige termen “spanning tussen openbaar en privé”.
2.1.3.
Betekenis en functie openbaar gebied
Prof. dr. R. Wentholt onderscheidt in “De binnenstadsbeleving van Rotterdam” een drietal betekenissen en functies van het openbaar gebied: • •
•
Utilitaire functies: concrete gebruiksfuncties, van winkels tot verkeersvoorzieningen, van schouwburg tot proeflokaal; Communicatieve functies: “Een stedelijke samenleving is in sterke mate afhankelijk van de frequentie, de intensiteit en de veelzijdigheid van haar informatieve en communicatieve contacten, gedachte-uitwisselingen en beïnvloedingen”. Dit alles speelt zich vooral in de stadscentra af, samenhangend met de gebruiksfuncties; Psychische functies: deze appelleren aan de behoefte aan herbergzaamheid, aan ruimtelijke geborgenheid, aan ruimtelijk-culturele identificatie.
Wentholt geeft tevens aan dat er een “ruimtelijk-culturele vervreemding” optreed wanneer men er niet in slaagt zich te 9 hechten aan zijn ruimtelijke omgeving. Dit verschijnsel is bekend uit talrijke wijkwaarderingsstudie uit de jaren zestig, en is verwant met de “sociaal-ruimtelijke vervreemding” die optreed als een woonwijk in betrekkelijk korte tijd door nieuwe bevolkingsgroepen, immigranten uit verschillende windstreken, wordt bewoond.
9
Wentholt, R, (1968), De binnenstadsbeleving en Rotterdam, Rotterdam.
- 10 -
ing. arjan a.g. uit het broek – juni 2006
2.2. 2.2.1.
Publiek domein
aanzienlijk verschilde van het publieke domein zoals dat in de tijd van de Verlichting of van de 19de eeuwse stad gestalte kreeg.”12
Griekse agora/Romeins forum
“’Publiek domein’ definiëren we als die plaatsen waar een
uitwisseling tussen verschillende maatschappelijke groepen kan plaatsvinden en ook daadwerkelijk plaatsvindt.”10 Niet elke openbare ruimte is publiek domein; publiek domein kent extra eisen. Er bestaat een duidelijke tegenstelling tussen publiek en privaat domein zoals Hajer ons al heeft laten zien. Hannah Arendt geeft in haar boek “The Human Condition” twee betekenissen van het begrip “publiek” Allereerst kan alles wat publiek gebeurt door iedereen gezien of gehoord worden. Dit geldt voor een deel van de communicatie tussen mensen. Daarnaast heeft het begrip “publiek” betekenis als dat deel van de wereld, dat is onderscheiden van het particuliere domein. Met andere woorden; het publieke domein omvat een tastbaar en een niet-tastbaar deel.11 De klassieke agora en het forum zijn uitgangspunt geweest voor het publieke domein als brandpunt van uitwisseling van gedachten, ideeën en boodschappen. “De Griekse agora, die overigens niet toegankelijk was voor vrouwen, slaven en barbaren/vreemdelingen, had een karakter dat zich duidelijk laat onderscheiden van de betrekkelijk besloten middeleeuwse gildestad in Europa, die op zijn beurt weer
10
Hajer, M; Reijndorp, A., (2001), Op zoek naar nieuw publiek domein, analyse en strategie, NAi Uitgevers, Rotterdam, pg. 11. 11 Ahrendt, H, (1958), The Human Condition, a study of the central dilemmas facing modern man, Chicago
stoffering van de openbare ruimte
Met haar vergelijking tussen de oude Griekse en de moderne maatschappij beschrijft Arendt dat het typische van de moderne maatschappij is dat er naast het private en publieke domein, er nog een derde domein van belang is geworden, het sociale domein. Dit is het overgangsgebied tussen de strikte openbaarheid van het publieke domein en de strikte beslotenheid van het private domein, en is gebaseerd op “soort zoekt soort”. Het sociale domein biedt zekerheden die het individu in staat stellen staande te blijven te midden van de massa; het domein omvat familie, de buurt, de culturele vereniging, de particuliere school, enzovoort.13 De essentie is dat het gebaseerd is op de vrije keuze van individuen en er altijd een element van discriminatie bij betrokken is. Het sociale domein is een verantwoordelijkheid van sociale groepen, die op eigen initiatief en op basis van vrijwilligheid dat domein vormgeven, terwijl de staat verantwoordelijk is voor het strikte openbare domein.14 De publieke sfeer is de plaats waar de samenleving wordt gevormd, aldus uit filosofisch oogpunt.
12
Heinemeijer, W.F., (1990), hoofdstuk Problematiek van het publieke domein, diverse auteurs, (1990), De openbare ruimte van de stad, Stadsuitgeverij Amsterdam, Amsterdam, pg. 34. 13 Meyer, H., (1996), De stad en de haven, Stedebouw als culturele opgave in Londen, Barcelona, New York en Rotterdam: veranderende relaties tussen stedelijke openbare ruimte en grootschalige infrastructuur, Uitgeverij Jan van Arkel, Utrecht. 14 Meyer, H., (1996), De stad en de haven, Stedebouw als culturele opgave in Londen, Barcelona, New York en Rotterdam: veranderende relaties tussen stedelijke openbare ruimte en grootschalige infrastructuur, Uitgeverij Jan van Arkel, Utrecht.
- 11 -
ing. arjan a.g. uit het broek – juni 2006
2.2.2.
Periferie
Publiek domein wordt vaak gezocht in de stad; pleinen, boulevards en straten van de binnensteden staan model voor de stedelijke openbaarheid. Buiten de stad vindt men de periferie. Deze periferie is verstedelijkt, maar desondanks niet “stedelijk” of geürbaniseerd, zoals de Duitse criticus Walter Prigge sprak. Er schuilt een enorme kracht in de periferie; allereerst zuigt ze allerlei stedelijke functies uit de stad en daarnaast worden de ontwerp- en beheersprincipes van de periferie steeds vaker in de stad gehanteerd.
“Zij onderscheidt de domeinen van het private, het parochiale en
het publieke. Zij heeft daarbij op het oog in het eerste geval het kader van de woonhuishouding, in het tweede, het kader van de buurt c.q. de wijk waarbinnen onze lokale netwerken zijn gesitueerd en ten derde, op ruimere schaal, het (groot)stedelijke, publieke domein.”17 Hierin herkennen we de drie ruimtelijke niveaus: • • •
“Het is een verontrustend beeld: het publiek domein is buiten de
steden kennelijk niet te vinden en binnen de steden leiden de pogingen om het stadscentrum te redden juist tot bedreiging van de essentie van publiek domein. Homogenisering en thematisering verdragen zich slecht met het idee van ruimten die een grote verscheidenheid van mensen aantrekken en waar een uitwisseling tussen groepen plaatsvindt. Wat overblijft is een enkel geconserveerd specimen van puur publiek domein, beschermd en gemusealiseerd en daarmee ten slotte toch als levend publiek domein uitgestorven.”15 In het boek van Hajer en Reijndorp, “Op zoek naar nieuw publiek domein”, wordt uitgebreid ingegaan op het hedendaagse publieke domein en de eigenschappen en kenmerken hiervan. Tevens worden de verschillende domeinen toegelicht, met de voorwaarden waarbinnen ze ontstaan. Tussen de verschillende domeinen van het maatschappelijke leven bestaan zeer vloeiende overgangen, die 16 door Lyn Lofland voorgesteld wordt als een driedeling .
Macro-niveau; stad Meso-niveau; stadsdeel, wijk, buurt Micro-niveau; specifieke openbare ruimte, zoals straat, plein, park, etc.
Dit onderzoek zal zich hoofdzakelijk richten op het micro-niveau; uiteraard zal er wel door de verschillende schalen heen gewerkt worden, zodat inzicht ontstaat in de samenhang van de openbare ruimte in het openbare netwerk van de stad en de betekenis van het onderdeel in dat netwerk.
2.2.3.
Fysieke, sociale en symbolische ruimte
Naast de drie ruimtelijke niveaus, kunnen we ook verschillende “soorten ruimte” onderscheiden, met als uitgangspunt de wisselwerking van ruimte en sociale processen: • •
Fysieke ruimte (morfologie, functies, etc.) Sociale ruimte (gebruik en gebruikersgroepen)
15
Hajer, M; Reijndorp, A., (2001), Op zoek naar nieuw publiek domein, analyse en strategie, NAi Uitgevers, Rotterdam, pg. 25 & 28. 16 Lofland, L, (1973), A World of Strangers, Order and Action in Urban Public Space, New York.
stoffering van de openbare ruimte
17
Heinemeijer, W.F., (1990), hoofdstuk Problematiek van het publieke domein, diverse auteurs, (1990), De openbare ruimte van de stad, Stadsuitgeverij Amsterdam, Amsterdam, pg. 34.
- 12 -
ing. arjan a.g. uit het broek – juni 2006
•
Symbolische ruimte (mental maps, interpretaties, percepties van bepaalde groepen)
Deze “soorten” ruimten zijn verschillende aspecten van één en dezelfde ruimte, waarbij deze ene ruimte bekeken wordt vanuit drie verschillende perspectieven. Voortvloeiend uit het kijken naar de voorwaarden waaraan ruimten moeten voldoen om openbaarheid te garanderen, doet zich ook de vraag voor hoe men nu een goed plein kan maken. De Weense stedenbouwer Camillo Sitte heeft hierop in “Der Städtebau” antwoord op proberen te geven. Hierin wordt veel toegelicht over de Italiaanse renaissance pleinen, maar ook wordt duidelijk waarom de Dam, het Rembrandtplein en bijvoorbeeld het Leidseplein het beter doen dan het Frederiksplein.18 In het werk “Ruimte voor Openbaarheid” van P.W. Blauw worden enkele sociale voorwaarden gegeven die het openbare karakter van een ruimte juist belemmeren of bevorderen, een openbare ruimte is immers meer dan een toegankelijke ruimte: • • • • •
Zichtbaarheid (zien en gezien worden); Mate van toegankelijkheid, qua bereikbaarheid, per bevolkingscategorie en per deel van de dag; Veiligheid, mogelijk te versterken door sociale controle Ruimtelijke kwaliteit, bijvoorbeeld menselijke schaal, variatie in functie en vulling van lege plekken; Mogelijkheden voor verschillende gedragsvormen, een zekere vrijheid van handelen.
Het werk van P.W. Blauw wordt voortgezet in het onderzoeksprogramma “Stedelijk elan in de jaren negentig” van de Nederlandse Organisatie voor Wetenschappelijk Onderzoek. Jan Oosterman publiceert in dit kader zijn proefschrift “Parade der Passanten”, waarin hij vijf verschillende verschijningsvormen van de openbare ruimte onderscheidt door de jaren heen: • • • • •
Openbare ruimte als heilige ruimte; Openbare ruimte als veilige ruimte; Openbare ruimte als democratische ruimte; Openbare ruimte als handelsruimte; Openbare ruimte als heterogene verkeersruimte.
De nieuwe dimensie van de openbare ruimte is een totaal van al deze verschillende functies. De kwaliteit van openbare ruimte kan toegewezen worden aan verschillende factoren op fysiek- en sociaal-morfologische gebied.
2.2.4.
Heterotopia
“Het nieuwe publieke domein komt niet enkel op de vertrouwde
plaatsen in de stad tot stand, maar ontwikkelt zich veelal in en rond de tussenruimten in de archipel van homogene en gespecialiseerde eilanden, in omgevingen die deel uitmaken van verschillende sociale, economische en culturele landschappen. Dergelijke plaatsen hebben vaak het karakter van ‘liminal spaces’: het zijn grensovergangen, plaatsen waar de verschillende werelden van de bewoners van het stedelijk veld elkaar raken.”19 De organisatie van wezenlijk verschillende autonome, maar toegankelijke plekken, kan ook worden aangeduid met
18
Heinemeijer, W.F., (1990), hoofdstuk Problematiek van het publieke domein, diverse auteurs, (1990), De openbare ruimte van de stad, Stadsuitgeverij Amsterdam, Amsterdam.
stoffering van de openbare ruimte
19
Hajer, M; Reijndorp, A., (2001), Op zoek naar nieuw publiek domein, analyse en strategie, NAi Uitgevers, Rotterdam, pg. 129.
- 13 -
ing. arjan a.g. uit het broek – juni 2006
“heterotopia”. Heterotopia’s hebben enkele specifieke kenmerken20: • • • • • •
Heterotopia’s zijn overal te vinden, maar ze hebben geen universele verschijningsvorm De functie van een heterotopia kan veranderen Een heterotopia is eigenlijk een verzameling ruimten (netwerkstructuur/positionering) Een heterotopia is verbonden met de tijd (gebeurtenis/evenement) Heterotopia’s kennen een systeem van openen en sluiten (toegankelijkheid) Een heterotopia heeft een specifieke functie ten opzichte van andere ruimten
In heterotopia’s verspringt het perspectief door interactie met ander mensen of andere culturele uitingen. Hieruit concluderend kan men zeggen dat de nieuwe ontwerpopgave gericht moet zijn op het ontwerpen van overgangen, de koppelingen en de tussenruimten. De ontwerpgave ligt dus niet zozeer in het door elkaar gooien van ruimten, maar in het opnieuw op elkaar betrekken van de verschillende landschappen, in het vormgeven van de raakvlakken.
verkleinen we wellicht kansen voor ander gebruik of andere groepen.”21 De nieuwe ruimtelijke ordening kan beschreven worden als een set “landschappen”, het domein vormend voor verschillende maatschappelijke sectoren, belangen of groepen. De Nederlandse socioloog Jack Burgers22 onderscheidt zes landschappen: • • • • • •
De geërecteerde openbare ruimte; landschappen van hoogoprijzende economische en bestuurlijke potentie. De geëtaleerde ruimte; landschappen van verlokking en verleiding. De geëxalteerde ruimte; landschappen van opwinding en extase. De geëxposeerde ruimte; landschappen van reflectie en verhevenheid. De gekleurde ruimte; landschappen van migranten en minderheden De gemarginaliseerde ruimte; landschappen van deviatie en ontbering.
Culturele ambities komen vaak naar voren uit de vormgeving en ruimtelijke organisatie van het openbaar gebied.
Deze ruimten samen vormen de postmoderne stad, hoewel er nog wel landschappen aan toe te voegen zijn. Als oriëntatie opgave is er bij het masterproject23 in het voorjaar van 2006 een kaart gemaakt van Eindhoven met hierin de typologieën van Burgers. Aangezien er enkele “witte” plekken op de kaart overbleven, zijn er door diverse
“Door de fysieke vormen van de ruimte te (her)ordenen of door
21
2.2.5.
Raakvlak van landschappen
ingrepen in het ‘programma’ van openbare plekken creëren we nieuwe mogelijkheden voor bepaalde activiteiten of groepen en
20
Foucault, M, (1967), Of other spaces; heterotopia’s,
stoffering van de openbare ruimte
Hajer, M; Reijndorp, A., (2001), Op zoek naar nieuw publiek domein, analyse en strategie, NAi Uitgevers, Rotterdam, pg. 73. 22 Burgers, J., (1999), Stedelijke landschappen – Over de openbare ruimte in de postindustriële stad, van der Wouden, R., (1999), De stad op straat, SCP, Den Haag, pg. 143. 23 7W515 Masterproject 1, Technische Universiteit Eindhoven
- 14 -
ing. arjan a.g. uit het broek – juni 2006
groepen voorstellen gedaan voor extra landschappen. Mijn groep kwam met de volgende extra landschappen24: • • •
Gemoyenneerde ruimte: landschappen van modaliteit en normering. Geënergeerde ruimte: landschappen van dynamiek en opportuniteit. Geconfessioneerde ruimte: landschappen van sacraliteit en profanatie.
De opdracht voor een nieuwe cultuurpolitieke interventie richt zich op het scheppen van raakvlakken tussen de verschillende landschappen, in plaats van op de levendigheid. Een opvallend verschijnsel tegenwoordig is dat de nieuwe inrichtingsopgaven voor openbare ruimte vaak gevangen blijft binnen de verschillende landschappen, en niet zozeer op het raakvlak.
2.3.
Tendens
De landschappen worden gestructureerd door bepaalde tendensen, die we al eerder genoemd zagen worden door de Amerikaanse sociologe Lofland: • • •
2.3.1.
Parochialisering Functionalisering Esthetisering
Parochialisering
vaak ongewenst voelen. De parochialisering van de openbare ruimte wordt ook wel gezien als een van de belangrijkste oorzaken van het verval van de openbare ruimte als ontmoetingsplek.
2.3.2.
Functionalisering
Het principe van functiescheiding (functionalisering) is inmiddels achterhaald. Functiemenging heeft een bewezen meerwaarde; het heeft niet alleen waarde, het genereert ook waarde. We zien de functionalisering bij de vormgeving van de openbare ruimte. Allerlei potentiële publieke domeinen zijn in wezen functioneel geprogrammeerd, terwijl men eigenlijk graag een grote diversiteit aan publiek wil aantrekken om de interactie op gang te brengen. “Veel non-plaatsen zijn niet het resultaat van een gebrek aan
ontwerp, maar juist het expliciete resultaat van een goede uitvoering van een plan van eisen!”25
2.3.3.
Esthetisering
Tot slot heeft de esthetisering van de openbare ruimte betrekking op de inrichting en vormgeving. De rol van het ontwerp is hier van belang, hoewel deze weer op verschillende manieren ervaren kan worden. Zo noemt Peter Jukes dat het ontwerp juist iets wegheeft van ‘de-sign’, oftewel het weghalen van tekens en betekennissen van een bepaalde plaats. ‘Fun’ en ‘looking good’ zijn de nieuwe betekenissen van de vormgeving en inrichting van openbare en publieke ruimten.
Parochiale ruimten zijn ruimten die weliswaar openbaar toegankelijk zijn, maar die duidelijk het domein zijn van een bepaalde groep. Als er een vreemde binnenwandelt zal deze zich 25 24
//Civic_Space_4_all.gr2, (2006), tussenrapportage.
stoffering van de openbare ruimte
Hajer, M; Reijndorp, A., (2001), Op zoek naar nieuw publiek domein, analyse en strategie, NAi Uitgevers, Rotterdam, pg. 96.
- 15 -
ing. arjan a.g. uit het broek – juni 2006
“Inrichting en beheer van openbare ruimten staan in het teken van een impliciete cultuurpolitiek gericht op de creatie van beheersbare zero friction-omgevingen.”26
2.4.
Typologie
Bij het ontwerpen van de openbare ruimte, is het van belang dat de ontwerper de reeds gerealiseerde ontwerpen analyseert. Om een goed inzicht te krijgen in de hoeveelheid bestaande voorbeelden binnen de stedebouw, is het belangrijk om een ordening aan te brengen. Het aanbrengen van een dergelijke ordening en het benoemen van de essentiële eigenschappen van de verschillende typen is van groot belang voor elke ontwerpopgave. In de loop van de tijd is er een groot scala aan verschillende typen openbare ruimte ontstaan, met elk een specifieke betekenis. De relatie tussen naamgeving en typologie ligt hierbij gevoelig; tegenwoordig is een straat met bomen al snel een laan. In nieuwe stadsuitbreidingen worden veel straten “lanen” genoemd om kopers aan te trekken, terwijl in de negentiende eeuw deze benaming juist niet op prijs werd gesteld.
In het onlangs verschenen boek “Het ontwerp van de openbare ruimte” worden de volgende typologieën aangereikt: • • • • • • • • • • • •
Het plein en de plaats (zie foto 1) De straat De laan De boulevard en de avenue De passage De mall De gracht De singel De dijk Het park Het veld De stedelijke autosnelweg
“In de negentiende eeuw, toen de Boomgaardslaan en Tuinderslaan
na een gemeentegrenswijziging binnen de grenzen van Rotterdam kwamen te liggen, wijzigde deze gemeente de namen onmiddellijk in Boomgaardstraat en Tuinderstraat. In het negentiende-eeuwse Den Haag verzochten de bewoners van de Broerhuislaan en Lakensraamlaan om naamswijziging van deze lanen.”27
26
Hajer, M; Reijndorp, A., (2001), Op zoek naar nieuw publiek domein, analyse en strategie, NAi Uitgevers, Rotterdam, pg. 105. 27 Meyer, H., de Josselin de Jong, F, Hoekstra, M, (2006), Het ontwerp van de openbare ruimte, Uitgeverij SUN, Amsterdam, pg. 83.
stoffering van de openbare ruimte
Foto 1 Stationsplein Leiden (foto: Henk Snaterse)
- 16 -
ing. arjan a.g. uit het broek – juni 2006
“Publiek domein draait om de ervaring van culturele mobiliteit: om De auteurs vermelden met klem dat dit geen volledig overzicht is. Het doel van deze lijst typologieën is vooral de grondstalen van de openbare ruimte weer te geven, waarbinnen eindeloos gevarieerd, gecombineerd of structureel vernieuwd kan worden.
2.5.
Opgave
In de stedebouw was er lange tijd een typologische relatie tussen de vorm van de openbare ruimte en het gebruik en de sociaalculturele betekenis van die ruimte. Deze relatie is verloren gegaan, onder andere door de verwatering van de duidelijke typologie van openbare ruimten. “ […]: straten en lanen werden wegen of ‘woonerven’, parken
werden ‘parkstroken’ of ‘gemeenschappelijk groen’ en pleinen kregen de functie van ‘huiskamer’ van de buurt of de stad. Het publieke verdween in een stelsel van collectieve ruimten, de stedelijke ruimte veranderde in ‘woonomgeving’.”28 De lat-relatie die vorm en betekenis zijn aangegaan dient in acht te worden genomen bij het vormgeven van nieuw publiek domein. De essentie van publiek domein gaat niet schuil in formele kenmerken van historische openbare ruimten, maar in de overlapping van en uitwisseling tussen verschillende sociale werelden. Naast deze oriëntatie op sociale uitwisseling en het verspringen van perspectief, moet wellicht het idee van een ‘zuiver’ en plaatsgebonden publiek worden losgelaten. Publiek domein hoeft namelijk niet altijd alleen een plek te zijn, het kan ook een ervaring zijn; een ervaring die plaats vindt op de grens van frictie en vrijheid.
28
Hajer, M; Reijndorp, A., (2001), Op zoek naar nieuw publiek domein, analyse en strategie, NAi Uitgevers, Rotterdam, pg. 109 & 112.
stoffering van de openbare ruimte
de mogelijkheid zaken anders te zien, de presentatie van nieuwe perspectieven, de confrontatie met eigen ingesleten patronen ook. Gedwongen worden tot aanpassing past niet in dit perspectief van een goed functionerend publiek domein. Uitgedaagd worden om jezelf tot anderen te verhouden wel.”29 De kernopgave voor de vormgeving en het ontwerpen van de openbare ruimte richt zich op drie specifieke gebieden: • • •
2.6.
Ontwikkeling van gebieden rond de nieuwe TGV-stations Strategie voor binnensteden Veiligheid op straat
Instrumenten
De vormgeving en inrichting van de openbare ruimte wordt voor een groot deel gedomineerd door veiligheid en beheersbaarheid. Bij de ontwikkeling van publiek domein gaat het dan over het nadenken over de algemene stedenbouwkundige voorwaarden waaronder culturele en sociale uitwisseling kunnen plaatsvinden. De verloren relatie tussen de sociale en fysieke ruimte, tussen vorm en betekenis, zal opnieuw moeten worden ontwikkeld met oog voor verschillen en relaties en rekening houdende met de eisen van een beweeglijke massacultuur. Er zijn drie strategieën denkbaar voor de inrichting en vormgeving van de openbare ruimte: • •
Thematisering Comprimering
29
Hajer, M; Reijndorp, A., (2001), Op zoek naar nieuw publiek domein, analyse en strategie, NAi Uitgevers, Rotterdam, pg. 116.
- 17 -
ing. arjan a.g. uit het broek – juni 2006
•
Koppeling
“Thematisering en comprimering zijn gericht op het scheppen van plekken die voor bepaalde groepen betekenisvol kunnen worden. […] Kern van comprimering is het genereren van publiek domein door een aantal elementen die voor verschillende groepen betekenisvol zijn dicht bij elkaar te plaatsen.”30 De koppeling wijst hierbij op de manier waarop verschillende plekken met elkaar in verbinding worden gebracht. Dit kan op verschillende manieren, bijvoorbeeld door confrontatie als verleiding.
ontstaan van contrast tussen openbaar en privé, treedt openbaarheid slechts zelden integraal op. Er is dan sprake van inbreuk op de toegankelijkheid van openbare plaatsen, waarbij de toegankelijkheid verschilt per tijdstip en situatie. Wat door de Klerk aangeduid werd als publiek domein, wordt door Arendt beschreven als sociaal domein. De essentie van dit sociaal domein is, zoals we al eerder zagen, gebaseerd op de vrije keuze van het individu. Daarnaast heeft het altijd een element van discriminatie in zich. Arendt stelt echter wel dat er naast dit sociaal domein ook een werkelijk publiek domein moet zijn, dat toegankelijk is voor iedereen en kan fungeren als ontmoetingsplaats.
Bij het op elkaar betrekken van verschillende landschappen, zijn er belangrijke vraagstukken die de aandacht van ontwerpers en beleidsmaker vragen. Bijvoorbeeld het opnieuw doordenken en vormgeven van de plaats van de auto in de stad en in samenhang daarmee de ruimte voor marginale groepen in het publieke domein. De opgave ligt hier in het op innovatieve, vernieuwende wijze op elkaar betrekken van verschillende mobiliteiten.
2.7.
Tot slot
Concluderend kan gezegd worden dat er niet een eenduidig antwoord is op de vraag wat “openbare ruimte” nu precies is. De stedebouwkundige, fysieke betekenis is “alle onbebouwde, niet geprivatiseerde ruimten van de stad”. De openbare ruimte kan echter ook beschouwd worden als cultureel sociologisch en politiek verschijnsel, en dan spelen factoren als leeftijd, geslacht, stand, etniciteit en mentaliteit van de verschillende groeperingen in de samenleving een belangrijke rol. Doordat er allerlei vormen 30
Hajer, M; Reijndorp, A., (2001), Op zoek naar nieuw publiek domein, analyse en strategie, NAi Uitgevers, Rotterdam, pg. 117.
stoffering van de openbare ruimte
- 18 -
ing. arjan a.g. uit het broek – juni 2006
3. Openbare ruimte door de eeuwen heen 3.1.
Opvattingen en gedachten
Het plannen van steden gebeurd al honderden jaren. Aan deze plannen liggen vaak (tijdspecifieke) opvattingen en gedachten ten grondslag. In dit hoofdstuk zal ik een globale uiteenzetting hiervan proberen te geven.
3.1.1.
1), de akropolis (burcht of versterkte stad), de necropolis (begraafplaats) en het theater. Het private domein bestond behalve uit het woonhuis ook uit het emporium, de markt respectievelijk 31 beurs . Een belangrijk aspect bij de vormgeving van de openbare ruimte en de openbare gebouwen waren de stoa’s32 tussen plein en vergaderzaal.
Hippodamus
Hippodamus paste in het jaar 480 voor Christus het rechthoekige stadsplan toe voor de wederopbouw van Milete. Dit plan was niet minder dan de verbeelding van maatschappelijke beginselen en idealen. Het gedachtegoed van de ideale maatschappelijke ordening is terug te vinden in de ordening en vormgeving van de stad.
3.1.2.
Griekse en Romeinse Oudheid
Het onderwerp “veiligheid” binnen de openbare ruimte, houdt de gemoederen al eeuwen bezig. Zo bekritiseerde Aristoteles zijn leermeester Plato dat het door Plato bepleite Hippodamische beginsel van de stedebouw wel bruikbaar zou zijn voor de hoofdindeling van de stad, maar niet voor de onderdelen. Het Hippodamische beginsel gaat uit van een rechthoekig stratenpatroon, dat de verdediging van de stad zou bemoeilijken. Buurten met kromme stegen, hoeken en sloppen zijn immers uitstekende verstopplaatsen in oorlogen. In de Griekse en Romeinse stad werd reeds getracht de betekenis van de openbare ruimte tot uitdrukking te brengen door de vormgeving, situering en structuur ervan. De Griekse kernelementen waren de agora (het centrale stadsplein, zie figuur
stoffering van de openbare ruimte
Figuur 1 Agora van Antiphellos (bron: wikipedia.nl)
31
Pelt, R.J. van, Westfall, C.W., (1991), Architectural Principles in the Age of Historicism, Yale University Press, New Haven. 32 Overdekte zuilengalerijen die bescherming boden tegen zon en regen en tegelijk een overgangszone vormden tussen binnen- en buitenruimte
- 19 -
ing. arjan a.g. uit het broek – juni 2006
In de Romeinse steden vormde het forum (zie foto 2) met de basilica de kern van het openbaar domein. Het forum was een variant van de agora, bestaande uit de basilica33 waar het openbaar bestuur, de beurs of de rechtbank gevestigd was. Vitruvius onderworp forum en basilica aan vaste maatverhoudingen: een forum diende een lengte/breedte verhouding van 3:2 te hebben en de basilica tussen 3:1 en 2:1.34
3.1.3.
Renaissance
In de renaissance ontstond er in de stad een scheiding tussen delen waar geproduceerd werd, en delen waar geregeerd werd. Dit in tegenstelling tot de middeleeuwse stad, waar alleen een ordening was naar de productie van goederen (de gildenkwartieren). In de Renaissance ontstaat er aandacht voor de opzet van de stad, in tegenstelling tot de middeleeuwse stad die op te vatten was als een levend organisme binnen de harde schelp van de stadsmuur. “De renaissancestad werd een politiek economisch complex, een
kooppunt in een uitdijend netwerk van economische en politieke belangen; centrum van macht in een maatschappij die de weg naar de moderne staatsvorming is ingeslagen.”35 Het splitsen leverde ook wat op; het ontwerpen van plannen voor ideaalsteden, waarin het openbaar gebied niet het resultaat is van toevallige processen, maar van doelbewust handelen.36
Foto 2 Forum Romanum (privé foto)
De Renaissancestad was het centrum van een autocratisch “staatje”, waarbij het middelpunt van de stad vaak bestond uit een paleis met daaraan vast een groot plein. Ruimte was dan ook een belangrijk element in de stadsplanning wat nogmaals benadrukt werd door trappartijen en speciale bestrating. Deze omgang met de openbare ruimte zien we vooral in Zuid-Europese steden. In Nederland was er geen sprake van autocratische centra buiten het 35
33
Groot openbaar gebouw dat met door zuilen omgeven hallen in open verbinding stond met het forum (variant van de stoa). 34 Vitruvius Pollio, Marcus, (1997), Handboek Bouwkunde, Polak & Van Gennep, Amsterdam.
stoffering van de openbare ruimte
De Klerk, L.A., (1990), hoofdstuk Verscheydentheydt Behaecht, diverse auteurs, (1990), De openbare ruimte van de stad, Stadsuitgeverij Amsterdam, Amsterdam, pg. 17. 36 De Klerk, L.A., (1990), hoofdstuk Verscheydentheydt Behaecht, diverse auteurs, (1990), De openbare ruimte van de stad, Stadsuitgeverij Amsterdam, Amsterdam.
- 20 -
ing. arjan a.g. uit het broek – juni 2006
koningshuis, zodat er niet veel monumentale pleinen of boulevards zijn ontstaan.
onproductieve vrijetijdsbestedingen industrieproletariaat.”38
Een van de eersten die het stadspark bewust als stedebouwkundig element in het stadsplan integreerde was Jacques Perret de Chambéry. In 1601 schreef hij een traktaat met een ideaalstad met vier parken “pour avoir bon air et grande récréation”. Een halve eeuw later wordt in Versailles (zie foto 3) het park een nieuw middel tot uitdrukking van representatie en prestige.37
In de 19 eeuw ondergaan steden fundamentele gedaanteveranderingen als gevolg van fundamentele veranderingen in productieprocessen. Stadsuitbreidingen veranderen het stadsgezicht en steden worden stadskernen. Spoorwegen, trams, fietsen, auto’s, autobussen en vrachtauto’s zijn de nieuwe gebruikers in het openbaar gebied van de stad. Door dit toenemend transport wordt de factor tijd steeds belangrijker; de stadsklok (zie foto 4) maakt zijn intrede.39
van
het
e
Foto 3 Panorama tuinen van Versailles (bron: wikipedia.nl)
3.1.4.
Industriële revolutie e
In Engeland was er al in het begin van de 19 eeuw kritiek op de fantasieloze wijze waarop de groeiende Engelse industriesteden aan elkaar werden geregen. Zodoende ontstond er het idee om recreatiemogelijkheden te creëren voor de arbeidersklasse. “Het eerste stadspark voor het gemene volk was het Derby
Arboretum (1840), mogelijk gemaakt door een gift van Joseph Strutt. In 1864 waren er meer dan twintig van dergelijke parken in Engeland met een gevarieerde inrichting. Openbare cricketgrounds, botanische tuinen, hertenkampen en dierentuinen gingen er deel van uit maken. Het moderne stadspark danken we derhalve aan de burgerlijk-filantropische elite die zich bezorgd maakte om de 37
De Klerk, L.A., (1990), hoofdstuk Verscheydentheydt Behaecht, diverse auteurs, (1990), De openbare ruimte van de stad, Stadsuitgeverij Amsterdam, Amsterdam.
stoffering van de openbare ruimte
Foto 4 Straatklok Drenthe (bron: nednl.nl)
38
De Klerk, L.A., (1990), hoofdstuk Verscheydentheydt Behaecht, diverse auteurs, (1990), De openbare ruimte van de stad, Stadsuitgeverij Amsterdam, Amsterdam, pg. 22. 39 De Klerk, L.A., (1990), hoofdstuk Verscheydentheydt Behaecht, diverse auteurs, (1990), De openbare ruimte van de stad, Stadsuitgeverij Amsterdam, Amsterdam.
- 21 -
ing. arjan a.g. uit het broek – juni 2006
3.1.5.
Functionele stad
Berlage was met zijn uitbreidingsplannen voor Amsterdam-Zuid (1904), gebaseerd op Camillo Sitte’s denkbeelden40, de wegbereider van een grondiger reactie op de treurige 19de eeuwse stad. Deze reactie werd op gang gebracht door de revoluties in de kunst en wetenschap, waarbij “Het Nieuwe Bouwen”, de “functionele stad” en “Bauhaus” enkele aanduidingen zijn voor deze uiterst interessante episode in de ontwikkeling van de stedebouw. De functionele stad van het Nieuwe Bouwen bracht functioneel openbaar gebied, waarbij ruimtekunst plaats maakte voor gebruikseisen of functionele eisen als leidende beginselen voor de inrichting en vormgeving ervan. Deze beginselen zijn wellicht beter bekend als de scheiding van functies; wonen, werken en recreatie met verkeer als verbinding tussen de verschillende stadsdelen. Deze inrichting van de openbare ruimte bepaald door een strenge onderverdeling naar functie is onder andere geïnspireerd op de theorieën van Le Corbusier en van de CIAM.
3.1.6.
Nieuwe stedelijkheid
Sinds het eind van de jaren tachtig staat de openbare ruimte sterk in de belangstelling als kern van stedelijke revitaliseringstrategieën. ste
“De 20
eeuw is er een van openbare politisering. De kwaliteit van de stad, van het openbaar gebied, van woongebieden wordt geproblematiseerd in termen van tegenstellingen tussen
maatschappelijke klassen. Tegenstellingen in kennis, kapitaal, inkomen en macht.”41 De straat krijgt weer een belangrijke rol als instrument tot ontwikkeling van relaties in de nieuwe ideeën over bebouwing en inrichting. Het wordt weer een directe verbinding tussen panden en functies, en een plek van uitwisseling en contact. “Een belangrijke bijdrage daaraan leveren de snelle ontwikkelingen
op het gebied van informatietechnologie en telematica, die het mogelijk maken dat men niet langer gebonden is aan bepaalde werkplekken en ervoor zorgen dat contacten in de vrije tijd op een geheel andere manier worden georganiseerd.”42 Op dit moment zijn er verschillende strategieën voor de hedendaagse ontwerpopgave: de stad als ‘mall’, de stad als themapark of de stad als historische woonenclave. Het is echter nu nog niet bekend hoe succesvol deze strategieën zullen blijken. Daarnaast is het ook belangrijk om de basis van deze ontwerpopgave in het oog te houden; wat is het culturele programma van eisen dat de basis vormt? Tevens spelen de economische en sociaal-culturele aspecten voor de steden mee; ook zal er aandacht zijn voor de onrust over het geweld op straat. Het toenemende gevoel van onveiligheid zal daarbij meespelen. De oplossing voor deze kwesties moet gezien worden in de context van de nieuwe sociale en ruimtelijke patronen van de laatmoderne stedelijke samenleving. 41
40
Sitte, C, (1909), Der Städtebau nach seinen Künstlerischen Grundsätzen, Verlag Von Karl Graeser & Kie, Wenen
stoffering van de openbare ruimte
De Klerk, L.A., (1990), hoofdstuk Verscheydentheydt Behaecht, diverse auteurs, (1990), De openbare ruimte van de stad, Stadsuitgeverij Amsterdam, Amsterdam, pg. 27. 42 Hajer, M; Reijndorp, A., (2001), Op zoek naar nieuw publiek domein, analyse en strategie, NAi Uitgevers, Rotterdam, pg. 14.
- 22 -
ing. arjan a.g. uit het broek – juni 2006
4. Inrichting en vormgeving openbare ruimte 4.1.
van
de
Werkveld
“Alle in principe onroerende goederen in de openbare buitenruimte van de bebouwde omgeving, die dienstbaar zijn aan de gebruikers en/of de samenleving, en die tot doel hebben een goed leefklimaat te bevorderen.”43 “Banken, lantaarnpalen, bomen, verkeersborden, bloembakken, leunsteunen, geluidwerende schermen, speelobjecten, bestrating, maar ook wegwijzers, abri’s, plattegronden, informatieborden en kiosken… Allemaal horen ze thuis onder de verzamelnaam ‘straatmeubilair’.”44 “Wij stellen een hopeloze hoeveelheid eisen aan het openbaar
gebied. Het moet herbergzaam zijn; het verkeer moet kunnen doorstromen, het moet functioneel en overzichtelijk ingericht zijn; het moet vanzelfsprekend richting geven aan het eeuwige zoeken naar bestemmingen; het moet goedkoop in onderhoud zijn en beschutting bieden; het moet schoon zijn; het dient esthetische behoeften te bevredigen; het moet de historische ontwikkeling van een stad tonen; en het moet sociaal veilig zijn.”45 43
Verver, A, (1990), inleiding boek Het staat op straat, diverse auteurs, (1990), Het staat op straat, straatmeubilair in Nederland, VNG-Uitgeverij, ’s Gravenhage, pg. 9. 44 Verver, A, (1990), inleiding boek Het staat op straat, diverse auteurs, (1990), Het staat op straat, straatmeubilair in Nederland, VNG-Uitgeverij, ’s Gravenhage, pg. 9. 45 De Klerk, L.A., (1990), hoofdstuk Verscheydentheydt Behaecht, diverse auteurs, (1990), De openbare ruimte van de stad, Stadsuitgeverij Amsterdam, Amsterdam, pg. 13.
stoffering van de openbare ruimte
Het onderwerp straatmeubilair is zeer breed, en bestaat uit immens veel objecten. Het is dan ook vrijwel onmogelijk om echt alle vormen van straatmeubilair te benoemen en te ordenen. Bij straatmeubilair heeft men het over producten in de gebouwde omgeving die het karakter van meubilair hebben, zoals zitbanken, verlichtingsarmaturen, et cetera. Naast straatmeubilair, onderscheiden we ook straatarchitectuur, waarbij het gaat om objecten met, naast een praktische gebruiksfunctie, een bemiddelende taak tussen de architectuur van de omgeving en de openbare ruimte. De diverse websites van straatmeubilairproducenten geven zelf vaak ook een goede onderverdeling van de diverse elementen.
4.2.
Systemen van de openbare ruimte46
De openbare ruimte biedt plaats aan zaken die van algemeen, openbaar belang zijn. Dit zijn in de eerste plaats praktische, materiële zaken (verkeer, waterhuishouding, communicatie, et cetera), maar in de loop der tijd zijn er ook programma’s opgesteld voor ontspanning, recreatie, natuurbeheer en ecologie. Tegenwoordig moet er een combinatie van diverse functies tot stand gebracht worden, waarbij voor elke functie specifieke technieken en systemen ontwikkeld zijn en elk systeem het domein is geworden van gespecialiseerde instituties en deskundigen. Er zijn globaal gezien vier systemen te onderscheiden die ten grondslag liggen aan de structuur en inrichting van de openbare ruimte:
46
Meyer, H., de Josselin de Jong, F, Hoekstra, M, (2006), Het ontwerp van de openbare ruimte, Uitgeverij SUN, Amsterdam.
- 23 -
ing. arjan a.g. uit het broek – juni 2006
• • • •
Groensysteem Watersysteem Verkeerssysteem Ondergrondse systemen van kabels en leidingen
In de volgende subparagrafen zal ik een korte toelichting geven op deze systemen.
4.2.1.
Groensysteem
Het stedelijk groen bestaat uit vele typen ruimten; lanen, beplante straten, landelijke wegen, tuinen, plantsoenen, parken en parkachtige stroken (zie foto 5), sportvelden, volkstuinen, begraafplaatsen, natuur- en bosgebieden en het omliggende landschap. Rob van Leeuwen onderscheidt vier aspecten om de samenhang 47 tussen de verschillende componenten van de stad te herkennen :
Naast verhardingen voor de verschillende verkeerssoorten en water in de vorm van singels, waterpartijen, rivieren en havens, vindt men in de stad ook een aanzienlijk oppervlak aan onverhard terrein. Deze oppervlakten worden vaak “stedelijk groen” genoemd.
• • • •
De landschappelijke structuur van de stad Een samenhangend stelsel van routes Een distributief stelsel van recreatieve voorzieningen De ecologische infrastructuur van de stad
Deze aspecten beschrijven elk afzonderlijk een min of meer samenhangend stelsel waarvan onder andere het groensysteem deel van uitmaakt.
4.2.2.
Watersysteem
Er zijn meerdere aspecten die een rol spelen bij de Nederlandse houding ten opzichte van het water. De ontwikkeling van stedelijke nederzettingen in Nederland is voortgekomen uit een tweeledige houding: enerzijds is het verstedelijkingsproces gebaseerd op het profijt trekken van de aanwezigheid van water; daarnaast heeft men echter ook systemen moeten ontwikkelen die de steden tegen het gevaar en de overlast van het water beschermden. Vanaf de zeventiende eeuw is er nog een derde aspect bijgekomen door de Renaissance. Het ontwerpen van stedelijke watersystemen Foto 5 Nieuwe Plantage Delft
stoffering van de openbare ruimte
47
Leeuwen, R. van, (1989/1990), “De landschapsarchitect in de stadsrand. Deel 1, 2, 3”, in: Groen, 1989, nr. 7/8; 1989, nr. 11; 1990, nr. 1.
- 24 -
ing. arjan a.g. uit het broek – juni 2006
raakte toen verweven met het streven naar verfraaiing van het stadsbeeld (zie foto 6).
In de meeste onderdelen van het verkeerssysteem is ruimte opgenomen voor meerdere verkeerssoorten, welke allen met hun eigen kenmerken en eisen, moeten worden samengebracht in het profiel. Er zijn verschillende manieren waarop de verschillende verkeerssoorten kunnen worden opgenomen in de openbare ruimte: • • •
Foto 6 Trevifontein Rome (bron: wikipedia.nl)
4.2.3.
Verkeerssysteem
Een van de belangrijkste functies van de openbare ruimte is het verbinden van herkomst en bestemming door voetpaden, fietspaden, straten, snelwegen, spoorlijnen et cetera. In de loop der tijd heeft Nederland zeer diverse verkeerssystemen gekend, waarvan enkele sinds hun introductie sterk zijn gegroeid (auto en trein), sommigen zijn vervangen (tram door bus) en anderen zijn zelfs helemaal verdwenen (trekschuit).
Integratie (bijvoorbeeld het woonerf; auto’s, fietsers én voetgangers maken gebruik van dezelfde ruimte) Differentiatie (bijvoorbeeld het trottoir voor voetgangers, vrijliggend fietspad voor fietsers) Totale scheiding (bijvoorbeeld snelwegen, spoor-, sneltramen metrolijnen)
Het verkeerssysteem met haar verschillende profielen en patronen is een van de belangrijkste dragers van het netwerk van de openbare ruimte. Naar verwachting zal dit ook zo blijven vanwege de toenemende mobiliteit. Er worden wel steeds meer nieuwe technieken ontwikkeld om de mobiliteit in goede banen te leiden; hierbij valt te denken aan de individuele snelheidsadaptie om het fileprobleem tegen te gaan of de ontwikkeling van waterstofmotoren om de milieuvervuiling te verminderen. Wat betreft het uiterlijk zal het verkeerssysteem de komende tijd dus wel enige verandering ondergaan, wat betreft de invloed op het stedebouwkundig ontwerp zeker niet.
4.2.4.
Ondergrondse systemen van kabels en leidingen
Er bevindt zich een grote hoeveelheid ondergrondse infrastructuur onder het maaiveld, die van belang is voor het ontwerp van de
stoffering van de openbare ruimte
- 25 -
ing. arjan a.g. uit het broek – juni 2006
openbare ruimte (zie foto 7). Sinds de negentiende eeuw is het aantal kabels, leidingen, buizen en tunnels sterk toegenomen; de riolerings- en drinkwaterleidingen zijn aangevuld met stadsverwarmingleidingen en kabels voor elektriciteit, telefoon, radio, televisie en computer.
ondergrondse netwerken zijn vastgesteld in de NEN-normen48, opgesteld door het Nederlands Normalisatie Instituut (NNI).
4.3.
Stofferingelementen
Zoals reeds vermeld, is er een breed scala aan objecten. Om toch een overzicht te kunnen krijgen, volgt er een opsomming van de hoofdgroepen: •
Verkeer en vervoer: o Verkeersborden o Geluidwerende schermen o Bestrating o Wegwijzers o Abri’s (zie foto 8)
Foto 7 Ondergrondse leidingen (bron: wikipedia.nl)
Al deze ondergrondse leidingen stellen voorwaarden aan de bovengrondse stedebouw; er is een duidelijke relatie tussen de ondergrondse en bovengrondse stedebouw. De bovengrondse stedebouw bepaalt namelijk wat er aan ondergrondse infrastructuur nodig is. De nationale normen voor de positionering van
Foto 8 Bushalte met abri, bankje, prullenbak, reclamepaneel en informatiebord
o
Plattegronden
48
Buiten de bebouwde kom: NEN 1738 Binnen de bebouwde kom: NEN 1739
stoffering van de openbare ruimte
- 26 -
ing. arjan a.g. uit het broek – juni 2006
o o o •
Informatieborden Grenspalen Et cetera
Verblijfsfunctie: o Zitmeubilair o Leunsteunen o Speelobjecten (zie foto 9)
o o o o •
Kunstwerken Landmarks Erfafscheidingen Et cetera
Afvalverzameling: o Glasbakken o Kledingverzamelbak o Papiercontainers o Afvalbakken (zie foto 10)
Foto 9 Speelplaats Diergaarde Blijdorp (foto: ipv Delft) Foto 10 Inwerpzuil Zoetermeer (foto: Henk Snaterse)
o o
Kiosken Fonteinen
stoffering van de openbare ruimte
o
Openbare toiletten
- 27 -
ing. arjan a.g. uit het broek – juni 2006
o •
Et cetera
o
Et cetera
Verlichting: o Elektrakasten o Lantaarnpalen o Straatverlichting (zie foto 11)
Foto 12 Blokhaag (foto: ipv Delft)
Verlichting is hierbij een bijzondere categorie, er bestaat namelijk functionele (verlichting van voetgangersgebieden, woonstraten of hoofdrijwegen) en sierverlichting (pleinverlichting, muurarmaturen, grondspots en schijnwerpers voor het aanlichten van bijzondere bebouwing). Foto 11 Houten verlichtingsmast (foto: Gerhard Nijenhuis)
o •
Et cetera
Groene ruimten: o Bomen o Bloembakken o Struiken (zie foto 12)
stoffering van de openbare ruimte
49
In het boek “Straatmeubilair ” wordt een andere indeling gehanteerd, gebaseerd op de functie van het object (zie figuur 2).
49
Verhoeven, N., Slebos, D.L.H., (?), Straatmeubilair, vormgeving en plaatsbepaling, Technische Uitgeverij H. Stam N.V., Culemborg/Haarlem
- 28 -
ing. arjan a.g. uit het broek – juni 2006
4.3.1.
Problematiek
“Bij de inrichting van de openbare ruimte doet zich de vraag voor
hoe een potentiële omgeving, om met Herbert Gans te spreken50, omgezet kan worden in een effectieve omgeving. Daarbij kun je letten zowel op de condities waaraan voldaan zal moeten worden als op het resultaat van de ingrepen.”51
In haar boek “Death and Life of Great American Cities52” onderscheid Jane Jacobs vier van deze condities: • Functionele menging ter waarborging van voldoende functies in elkaars nabijheid; • Concentratie van mensen en instellingen om voldoende dichtheid te garanderen; • Sociale heterogeniteit om verzekerd te zijn van een diversiteit van publieken; • Met betrekking tot de bouworde, korte blokken om te zorgen voor voldoende aantrekkelijke hoeken en zijstraten. Er is sinds enkele jaren een opleving te bespeuren in de aandacht die er aan de openbare ruimte wordt geschonken. Deze aandacht, ook wel “ruimtelijke kwaliteit” genoemd, vinden we terug bij zowel overheid, ontwerper als gebruiker. De vraag om verbetering van de kwaliteit van de openbare gebieden komt niet alleen voort uit de zorg om bewoners en bezoekers van de stad aangename ruimte te Figuur 2 Indeling straatmeubilair obv dienstverlening en aandacht (bron: "Straatmeubilair ", Verhoeven & Slebos, pg. 13)
Inmiddels zijn er wel veranderingen opgetreden als deze indeling gehanteerd zou worden. Zo is bijvoorbeeld de rol van de telefooncel steeds kleiner geworden met het toenemen van het aantal mobiele telefoons.
stoffering van de openbare ruimte
50
Gans, H.J., (1972), People and Plans, essays on Urban Problems and Solutions, London 51 Heinemeijer, W.F., (1990), hoofdstuk Problematiek van het publieke domein, diverse auteurs, (1990), De openbare ruimte van de stad, Stadsuitgeverij Amsterdam, Amsterdam, pg. 44. 52 Jacobs, J., (1974), The Death and Life of Great American Cities, The Failure of Town Planning, Harmondsworth.
- 29 -
ing. arjan a.g. uit het broek – juni 2006
bieden, maar vaak ook uit de wens van menig stadsbestuur om het imago van de stad te verhogen door stadsverfraaiingen.53
•
Het fenomeen “kwaliteit van de openbare ruimte” krijgt op verschillende manieren aandacht; door politieke beleidsprogramma’s, ambtelijke nota’s, symposia, in min of meer concrete plannen en in tal van ideeën voor de toekomst.54 Deze ideeën voor de toekomst zijn zeer welkom, want het kan namelijk beter qua openbare ruimten, zowel wat betreft het “openbaar” zijn als de kwaliteit van de “ruimte”. Als we kijken naar de huidige openbare ruimten, kunnen de volgende problemen gesignaleerd worden55: •
•
•
Veel openbare ruimten zijn niet van iedereen. Vaak voelt men zich een deel van de dag of nacht onveilig op plekken, straten of zelfs hele stadsdelen; deze ruimten worden dan bewust gemeden. Veel openbare ruimten zijn ingericht voor slechts één functie; het verkeer (zowel rijdend als stilstaand). Hierdoor komen andere functies, zoals ontspanning en recreatie, in het gedrang. Veel openbare ruimten zijn niet verbindend, maar juist scheidend.
•
Veel openbare ruimten zijn amorfe, gefragmenteerde en daardoor zeer verwarrende ruimtelijke structuren omdat ze qua gebruik en inrichting geen recht doen aan hun specifieke betekenis binnen de ruimtelijke structuur van de stad. Veel openbare ruimten zijn bedroevend ingericht, waarbij sprake is van een optelsom van deelbelangen, waardoor echte “ruimte” vaak ver te zoeken is.
Op tal van punten zijn er dus dingen mis met de openbare ruimten; de oorzaken zijn zeer divers. Een deel van deze oorzaken ligt binnen het werkveld van de ontwerpers van de openbare ruimte, en het mag dan ook duidelijk zijn dat er tot actie overgegaan moet worden. “Het besef groeit immers dat openbare ruimten een essentiële,
sociale, culturele én economische betekenis hebben voor de samenleving zoals die zich nu ontwikkelt: pluriform, multicultureel en in hoge mate geïndividualiseerd.”56 Daarnaast groeit het besef hoezeer de openbare ruimten bepalend zijn voor de leefbaarheid van de stad voor haar bewoners, en voor de attractiviteit van de stad voor bezoekers. Uiteraard speelt hierbij het eerder genoemde imago van de stad ook een rol, een uiterst belangrijk aspect voor degenen waarvan verwacht wordt dat zij investeren in de stad (overheden).
53
Van der Plas, G, (1990), inleiding De openbare ruimte van de stad, diverse auteurs, (1990), De openbare ruimte van de stad, Stadsuitgeverij Amsterdam, Amsterdam. 54 Hosper, A.G., (1990), hoofdstuk Het ontwerpen van openbare ruimten, diverse auteurs, (1990), De openbare ruimte van de stad, Stadsuitgeverij Amsterdam, Amsterdam. 55 Hosper, A.G., (1990), hoofdstuk Het ontwerpen van openbare ruimten, diverse auteurs, (1990), De openbare ruimte van de stad, Stadsuitgeverij Amsterdam, Amsterdam.
stoffering van de openbare ruimte
56
Hosper, A.G., (1990), hoofdstuk Het ontwerpen van openbare ruimten, diverse auteurs, (1990), De openbare ruimte van de stad, Stadsuitgeverij Amsterdam, Amsterdam, pg. 63.
- 30 -
ing. arjan a.g. uit het broek – juni 2006
4.3.2.
Aandachtspunten
Bij het ontwerpen van de openbare ruimte, kan men rekening houden met de volgende stellingen57. Het is uiteraard niet gezegd dat deze stellingen voor elke locatie opgaan; het kunnen wel goede richtlijnen zijn bij het ontwerpen:
•
• •
•
•
•
•
•
Bij het ontwerpen van openbare ruimten is het raadzaam vooraf een grondige analyse van de specifieke, functionele én ruimtelijke betekenis van het stelsel als geheel én van de afzonderlijke componenten daarvan uit te voeren; Het is wenselijk een integrale visie op te stellen voor het stelsel van openbare ruimte voordat begonnen wordt met de diverse deelprojecten. Eén van de functies binnen deze visie op de openbare ruimte moet “verkeer” zijn, zodat hier verantwoord mee omgegaan kan worden; De betekenis van een onderdeel (een plek, een plein, een straat, een gracht) binnen de structuur van het grotere geheel moet bepalend zijn voor het ontwerp van dit onderdeel; De vormgeving en het ontwerp van de openbare ruimte moet een bijdrage leveren aan het ontstaan van een duidelijke, herkenbare ruimtelijke structuur; Meervoudige gebruiksmogelijkheden zijn gewenst; het ontwerp van de openbare ruimte moet dan ook in kunnen spelen op de behoefte aan steeds wisselende vormen van stedelijk gebruik; Om te ontkomen aan een inrichting die zichtbaar een optelsom is van alle deelbelangen moet er gekozen worden
•
• •
bij het ontwerpen (er moeten dus niet allerlei opties gehandhaafd blijven worden); De voorkeur gaat uit naar relatief eenvoudige, vanzelfsprekende, maar tegelijkertijd ook geraffineerde, continue oplossingen; Er moet gekozen worden voor eenvoud en eenheid, vooral als er door architectuur, functies van gebouwen, billboards, et cetera onrust ontstaan is; Het is essentieel dat datgene wat uiteindelijk op straat mag staan kwaliteit heeft, en onderdeel is van het ontwerp van de ruimte als geheel. Het herinrichten van de openbare ruimte is namelijk niet het mooi maken, aankleden en stofferen van de ruimte; Goedkoop is duurkoop, althans, dit is een vaak voorkomend verschijnsel; Echte kwaliteit is slechts mogelijk als de gemeentelijke verkokering met betrekking tot het ontwerp, uitvoering en beheer tot een minimum wordt beperkt, plannen niet meer in commissieverband tot stand komen en de ontwerper verantwoordelijk wordt gesteld voor de inhoudelijke coördinatie gedurende de gehele rit.
De inrichting en vormgeving moet niet zozeer enkelvoudig bekeken worden, maar eerder als ingebed in een integraal beleid dat de kwaliteit van de openbare ruimte nastreeft. Een goede methode hiervoor zou het werken op verschillende niveaus zijn; van macronaar micro-niveau. Eerst zouden er bijvoorbeeld “masterplannen” moeten worden opgesteld voor een groter gebied, waarna vervolgens de invulling per deelgebied uitgevoerd wordt.
57
Hosper, A.G., (1990), hoofdstuk Het ontwerpen van openbare ruimten, diverse auteurs, (1990), De openbare ruimte van de stad, Stadsuitgeverij Amsterdam, Amsterdam.
stoffering van de openbare ruimte
- 31 -
ing. arjan a.g. uit het broek – juni 2006
“Uitgangspunt voor iedereen die bij de plaatsing van straatmeubilair betrokken is, moet zijn: hoe minder straatmeubilair, hoe beter.”58 Er zijn eigenlijk drie ‘ontwerpdiscoursen’ die overal de herinrichting van stedelijke ruimten bepalen. De gemeenschappelijke interesse bij de diverse herinrichtingprojecten is de interesse in het terugdringen van de rommeligheid, een nadruk op esthetiek en een voorkeur voor design. Een ander perspectief richt zich op de beheersbaarheid van de openbare ruimte, met aandacht voor thema’s als onveiligheid en ‘zinloos’ geweld. Tot slot zijn er nog de, door de Franse antropoloog Marc Augé genoemde, ‘non-places’. Hier is de relatie tussen vormgeving en openbaarheid in het geding.
58
Van Maarschalkerwaart, R., (1990), hoofdstuk 6, diverse auteurs, (1990), Het staat op straat, straatmeubilair in Nederland, VNG-Uitgeverij, ’s Gravenhage, pg. 89.
stoffering van de openbare ruimte
- 32 -
ing. arjan a.g. uit het broek – juni 2006
5. Ontwikkelingen binnen de inrichting en vormgeving van de openbare ruimte 5.1.
Verleden en heden
Door de veranderingen in de samenleving, ontstonden er steeds nieuwe eisen aan de objecten op straat. Nevenverschijnsel hiervan is dat andere hun functie verliezen of op een heel andere manier van nut kunnen zijn. Het is bij de inrichting en vormgeving van de openbare ruimte noodzakelijk om stil te staan bij de stedebouwkundige opvattingen, die van belang zijn voor het begrijpen van functie, positie en stijl van de objecten in de ruimte.
5.1.1.
Straatmeubilair
Overal waar mensen in steden of dorpen wonen, is men ook betrokken bij de inrichting van de openbare ruimte door de verschillende vormen van stoffering. De Romeinen hadden verschillende objecten die nu nog in onze openbare ruimten zijn terug te vinden. Ook hadden zij objecten die wij wellicht nu niet meer zozeer tot straatmeubilair rekenen, zoals triomfbogen (zie foto 13) en gedenkzuilen.
Architectonische elementen die hun functie volledig verloren hebben zijn de oude stadsmuren en poorten. De stadspoorten, vaak met een Januskop als symbool van aankomst en vertrek, gaven de Romeinse visie duidelijk weer; het veroveren van de wereld en Rome tot het centrum ervan te maken. Een andere vorm van straatmeubilair die ook nu nog bekend is, is het openbare toilet.59 Na de val van het Romeinse Rijk raken steden in verval. Van de vierde tot de elfde eeuw waren kloosters de belangrijkste culturele en economische centra. Onder meer als gevolg van een aanzienlijke bevolkingsgroei begint in de late Middeleeuwen een urbanisatieproces. De verschillende middeleeuwse steden komen qua grootte misschien niet allemaal overeen, er is wel degelijk een aantal overeenkomsten; een ommuring, een hoge bevolkingsdichtheid en een functionele differentiatie in wijken. Men kende nog niet zozeer wegverhardingen, hoewel stoepen voor huizen vaak wel bestraat waren. Ook kende men een ruime variatie aan uithangborden, gelijkend op de huidige winkelstraten. Toen in de vijftiende eeuw het kanon uit werd gevonden, trad er ook een verandering op in de vorm van de stadsmuren. Deze werden getransformeerd van hoge, steile muren naar uitgebreide vestingwerken met vooruitstekende bastions, grachten en veel groen. “Tot het straatmeubilair hoorden in vroegere tijden ook objecten,
die te maken hadden met rechtspraak. De zogenaamde ban- en
59
Foto 13 Boog van Titus, Rome (privé foto)
stoffering van de openbare ruimte
Reijn, E., (1990), hoofdstuk 2, diverse auteurs, (1990), Het staat op straat, straatmeubilair in Nederland, VNG-Uitgeverij, ’s Gravenhage.
- 33 -
ing. arjan a.g. uit het broek – juni 2006
kaak- of schandpalen zijn hier voorbeelden van. …. Het zal duidelijk zijn dat deze objecten hun functie thans geheel verloren hebben.”60 De Renaissance stadsplanning in Italië levert bijzondere ontwerpen voor verharding van pleinen op, ontworpen volgens het centraal perspectief. In diverse schilderijen van Francesco di Giorgio en Luciano Laurana wordt het beeld geschetst hoe het perfecte Renaissance straatbeeld er uit zou moeten zien; geometrische bestrating, podia, beelden en fonteinen. De Renaissancestad moest een strak geometrisch geordend stratenplan hebben met monumentaal geplaatste bouwwerken, uitermate geschikt om aanzien en prestige uit te stralen. Paus Sixtus V probeerde Rome een dergelijke uitstraling te geven door het verbinden van de belangrijkste religieuze punten in de stad door onder andere brede lanen en obelisken. Om stadsbewoners te voorzien van water, werden waterputten aangelegd. Deze waterputten werden in de zeventiende eeuw vervangen door de waterpomp. Vooral op marktplaatsen werden pompen geplaatst, zodat kooplieden hun waar konden schoonspoelen. Waterpompen vinden we ook nu nog op grote schaal terug in Nederlandse steden en dorpen. Vanaf de tweede helft van de zeventiende eeuw wordt er voor het eerst in de grotere steden straatverlichting aangebracht. De lantaarns werden eerst op houten palen of aan houten gevelarmen bevestigd, terwijl later de rijk geornamenteerde ijzeren exemplaren hun intrede deden. In de achttiende eeuw zijn er ook natuurstenen
palen gemaakt, welke nog terug te vinden zijn in Broek in Waterland. In de negentiende eeuw vinden we in Nederland de wat meer monumentale stedebouw, waarbij het plaatsten van gedenktekens ingeburgerd raakt. Een vroege vorm van straatmeubilair in de Nederlandse steden waren de zogenaamde schampstenen of paaltjes; keien, kanonlopen of stoeppalen geplaatst om huizen te beschermen tegen botsingen met karren en koetsen. De overige inrichtingselementen bestonden hoofdzakelijk uit lantaarns voor openbare verlichting, hekken, grens-, markeer- en schamppalen. Zoals al eerder genoemd is, leidde de groei van steden na de industriële revolutie tot de introductie van vele nieuwe objecten in de steden, zo ook straatmeubilair. De aanleg van nutsvoorzieningen, zoals het leidingnet voor drinkwater en stadsgas, ging gepaard met de introductie van nieuwe objecten op straat. Deze nieuwe objecten waren ook gemaakt van de nieuwe materialen uit die tijd, zoals gietijzer, waardoor objecten in serie gemaakt konden worden. Enkele voorbeelden hiervan zijn brandkranen, drinkbakken en putdeksels. De opkomst van het openbaar vervoer bracht bij haar intrede in de stad ook een uitgebreide collectie straatmeubilair mee; dienstregelingpaaltjes, abri’s, conducteurhuisjes en verkoophokjes voor bus of tramkaartjes. Hierop zal in de volgende paragrafen verder op ingegaan worden.
60
Reijn, E., (1990), hoofdstuk 2, diverse auteurs, (1990), Het staat op straat, straatmeubilair in Nederland, VNG-Uitgeverij, ’s Gravenhage, pg. 33.
stoffering van de openbare ruimte
- 34 -
ing. arjan a.g. uit het broek – juni 2006
5.2. 5.2.1.
Aspecten van stoffering Grondvlak61
Bij de inrichting van de openbare ruimte is de bewerking van het grondvlak een van de eerste ingrepen. Het vormt als het ware de grondverf voor de afwerking met verharding, beplanting, straatmeubilair en architectonische objecten. Er zijn diverse mogelijkheden voor de bewerking van het grondvlak (zie figuur 3): • • •
Ophogen en verlagen (vlak terrein) Terrasseren en overbruggen (hellend terrein) Uitvlakken en aanpassen (golvend terrein)
Naast deze (grote) bewerkingen van het grondvlak, word er ook op het microniveau reliëf aangebracht door kleine hoogteverschillen als functiescheiding of afwatering. Alle kleine hoogteverschillen kunnen overbrugd worden door trappen voor voetgangers of hellingbanen bij inritten voor auto’s, rolstoelen en kinderwagens. Tot 25 centimeter hoogteverschil is te overbruggen met civieltechnische middelen, grotere hoogteverschillen vergen architectonische middelen. In de openbare ruimte ligt vrijwel niets vlak; ogenschijnlijk vlakke delen liggen onder een flauwe helling om regenwater af te voeren (“vals plat”).
61
Meyer, H., de Josselin de Jong, F, Hoekstra, M, (2006), Het ontwerp van de openbare ruimte, Uitgeverij SUN, Amsterdam.
stoffering van de openbare ruimte
Figuur 3 Bewerking van het grondvlak: ophogen, bedijken, ontgraven, begreppelen, terrasseren, afhellen, uitvlakken, profileren. (bron: "Het ontwerp van de openbare ruimte", pg. 183)
5.2.2.
Verharding
Op het grondvlak komen vervolgens verhardingen, die er ook in tal van vormen en maten zijn tegenwoordig. De straat was in de negentiende eeuw één aangesloten vlak, waarvan het grootste gedeelte bestond uit granietkeien. Deze keien waren bestand tegen
- 35 -
ing. arjan a.g. uit het broek – juni 2006
slijtage van de stalen strips op karrenwielen, maar moeilijk beloopbaar vanwege hun forse omvang en onregelmatige vorm. Traditioneel werden in Nederland gebakken klinkers gebruikt, waarvan de maten gebaseerd waren op ouderwetse maten; zevenduimers, vijfduimers en drieduimers. Hier kwam aan het begin van de vorige eeuw verandering in toen de gemeente Amsterdam de stoeptegel ontwikkelde. Het unieke formaat (30 x 30 centimeter) was het juiste evenwicht tussen snel en efficiënt bestraten enerzijds (hoe groter, hoe sneller) en breukvastheid anderzijds (hoe kleiner, hoe minder kans op breuk). De slechte ondergrond van de steden in het westen van Nederland bepaalde hierbij het ideale gemiddelde. Toen na de Tweede Wereldoorlog een snelle fabricage van bestratingselementen nodig was voor de wederopbouw, werden grote woonwijken ingericht met geprefabriceerde bestratingselementen. Uitgangspunt hierbij was de grijze betontegel van 30 bij 30 centimeter. De maatvoering van nieuwe betonstraatstenen was afgeleid van traditionele maten: het keiformaat van 21 bij 10,5 centimeter, het dikformaat van 21 bij 7 centimeter en het waalformaat van 21 bij 5 centimeter. Hoewel betonstenen tot standaard verheven zijn (zie foto 14), zijn recentelijk de traditionele bestratingsproducten, zoals gebakken klinkers en natuursteen, weer geïntroduceerd. In veel steden worden verschillende kwaliteitsniveaus gehanteerd voor de inrichting van de openbare ruimte. Binnen de bestrating kunnen zo vier prijsgroepen worden onderscheiden (oplopend in prijs): • • • •
Eenvoudige grijze betontegels en straatstenen Betonproducten waaraan kleurstof of toeslagmateriaal van fijn natuursteen is toegevoegd (of afwijkende formaten) Traditionele gebakken klinkers Natuursteen (bijvoorbeeld graniet of hardsteen)
stoffering van de openbare ruimte
Foto 14 Betegeling brug Leidschendam
Deze groepen kunnen in verschillende stadsdelen toegepast worden, waardoor er dan ook kwaliteitsverschillen ontstaan tussen bijvoorbeeld de binnenstad (bedoeld voor alle stedelingen) en buitenwijken (uitsluitend aanwonenden). Het stedelijk belang wordt hierdoor uitgedrukt door het inrichtingsniveau.
- 36 -
ing. arjan a.g. uit het broek – juni 2006
5.2.3.
Mobiliteit
We hebben al eerder gezien dat sinds de industriële revolutie, de mobiliteit van de mens een steeds grotere rol en betekenis krijgt. Straatmeubilair met betrekking tot deze mobiliteit kan worden gezien als aankleding van de straat ten behoeve van verkeer en vervoer; hierbij valt te denken aan geluidwallen, verkeerslichten, stadsplattegronden, maar ook aan de bestrating!
De toekomst van deze vormen van inrichtingselementen op straat, waarbij collectief informatie verstrekt wordt, wordt “bedreigd” door de individuele informatie verstrekking door bijvoorbeeld navigatiesystemen en PDA’s. Dat deze middelen het straatmeubilair helemaal zullen vervangen is echter nog toekomstmuziek; de invloed van deze nieuwe technieken op de vormgeving van de toekomst is nog niet helemaal duidelijk.
De voor wegwijzers geldende uitgangspunten zijn nauwkeurig vastgelegd door het Ministerie van Verkeer en Waterstaat62. Omdat deze uitgangspunten in heel Nederland toegepast worden, is het eenvoudig om overal de weg te vinden; gebruikers zijn vertrouwd geraakt aan de borden. Zo (her)kent ook iedereen de blauw-witte borden van de ANWB. De bewegwijzering per vervoersmiddel laat af en toe wel te wensen over; fietsers moeten het bijvoorbeeld vaak doen met de voor automobilisten geldende borden.
Tot nu toe hebben we de meeste inrichtingselementen met betrekking tot de mobiliteit kunnen verdelen in “informatief” en “regulerend”. Er zijn echter nog enkele groepen die nog niet genoemd zijn; dit is onder andere het straatmeubilair dat is afgestemd op gehandicapten en bijvoorbeeld objecten die de geluidsoverlast van het verkeer tegen gaan.
5.2.4.
Verblijf
De reis eindigt vaak met het stallen van het voertuig; ook hier zien we weer vele objecten, variërend van parkeermeters tot fietsklemmen. Tegenwoordig ziet men vaak projecten waarbij het stallen van voertuigen onder de grond geschiedt door middel van garages, en zelfs technisch hoogstaande oplossingen in de vorm van een carrousel onder de grond.
“Beschouwen we de straat als leefruimte voor de samenleving als
Er bestaan ook allerlei geleidende elementen om het verkeersgedrag te regelen. Onder deze regulerende inrichtingselementen, zou men verkeersborden en verkeerslichten kunnen verstaan. Er bestaan echter ook “fysieke maatregelen”, zoals drempels in straten om snelheden te verlagen of vluchtheuvels om het oversteken eenvoudiger te maken.
Opmerkelijk van deze vergelijking is dat hoewel in huiselijke interieurs het bankstel het meest genoemde meubelstuk is, dit niet geldt voor de banken op straat. Dit komt waarschijnlijk omdat Nederlanders niet zo gewend zijn om op straat te gaan zitten, zoals we bijvoorbeeld wel zien in landen als Italië, Frankrijk en Spanje. In
geheel en het straatmeubilair als de meubelstukken ten behoeve van al die mensen, dan is er een treffende analogie waar te nemen. De lantaarnpaal is de schemerlamp van de ‘buiten-huiskamer’, bestrating is vloerbedekking en de banken op straat zijn de leunstoelen voor de openbare ruimte.”63
63 62
Richtlijnen bewegwijzering Deel I & II, Ministerie van Verkeer en Waterstaat 1975, 1984.
stoffering van de openbare ruimte
Magdalijns, H., Verver, A., (1990), hoofdstuk 5, diverse auteurs, (1990), Het staat op straat, straatmeubilair in Nederland, VNG-Uitgeverij, ’s Gravenhage, pg. 76.
- 37 -
ing. arjan a.g. uit het broek – juni 2006
deze landen heerst er wel een “buitencultuur”, dat hoofdzakelijk voortkomt uit het in die oorden heersende klimaat. Daarnaast is het in Nederland vaak niet gebruikelijk om “zomaar” buiten “rond te hangen”. Desalniettemin vinden er op allerlei manieren activiteiten plaats in de openbare ruimte; activiteiten waar attributen een belangrijke rol spelen.
de zon, de schaduw van de bomen e.d., zodat zowel de zonaanbidders als de mensen die liever niet in de felle zon zitten een geschikt plaatsje kunnen vinden.”64 Tevens speelt er een psychologisch element mee; mensen zitten niet prettig als er achter hun rug iets gebeurd. In zo’n dreigende situatie, is “zitten” een houding die men liever niet aanneemt. Objecten die geen rugdekking hebben worden dan ook beduidend minder gebruikt. Tot slot is het belangrijk dat het object ook comfortabel is voor de doelgroep. Wat vorm en locatie betreft, is het dan van belang om naar de doelgroep te kijken. Zo prefereren oudere mensen een hoge zit, terwijl jongeren graag laag en languit willen zitten. Het materiaal speelt daarnaast ook een rol; hout, beton, staal of plastic zijn enkele mogelijkheden. Elk materiaal heeft zo weer haar eigen voor- en nadelen. De vormgeving moet er voor zorgen dat objecten “passen” bij de omgeving; de bemiddelende rol tussen architectuur en omgeving.
Foto 15 Lattenbank, Falco Vriezenveen
Als voorbeeld kijken we naar zitbanken (zie foto 15). Bij het plaatsen van dergelijke attributen in de openbare ruimte, moet er wel op worden gelet welk object geplaatst word; de objecten moeten wel passen bij de omgeving. Daarnaast moet er aandacht geschonken worden aan hoe de objecten geplaatst worden. “Naast de keuze voor een passend type bank voor een bepaalde locatie, is ook de wijze van plaatsing van belang. Dat laatste luistert nogal nauw. Er moet rekening worden gehouden met de stand van
stoffering van de openbare ruimte
Er bestaan ook combinaties met andere objecten. De combinatie van banken met afvalbakken is zo’n combinatie, hoewel deze niet zo geslaagd te noemen is. Aangenaam verpozen gaat niet echt naast een stinkende afvalbak, waar de troep uit puilt, en waar het wemelt van de wespen. De combinatie is echter niet onlogisch; mensen die verpozen nuttigen vaak goederen waar afval bij overblijft. Andere mogelijke combinaties zijn met verlichtingselementen, fonteinen, tafels, etc.
64
Magdalijns, H., Verver, A., (1990), hoofdstuk 5, diverse auteurs, (1990), Het staat op straat, straatmeubilair in Nederland, VNG-Uitgeverij, ’s Gravenhage, pg. 77.
- 38 -
ing. arjan a.g. uit het broek – juni 2006
Andere verpozingobjecten in de openbare ruimte zijn de muziektent of muziekkoepel, welke vooral in parken gevonden wordt. Tevens worden ze gevonden op besloten stadspleinen. Beide mogelijkheden zijn een goed voorbeeld van inrichting ter bevordering van recreatie in de openbare ruimte. Een actievere vorm van recreatie wordt gevonden in speelterreinen. 65 In het boek “Aldo van Eyck, the playgrounds and the city” , wordt uitgebreid verslag gelegd van de talrijke ontwerpen die Aldo van Eyck maakte voor de speelplaatsen in Amsterdam. Bij het ontwerpen van speelterreinen moet uiteraard gelet worden op de doelgroep; waar kleuters toekunnen met de bekende “wipkip”, zullen iets oudere kinderen graag een klimtoestel met touwladders, bewegende bruggen en klimpalen willen hebben. Nog oudere kinderen zoeken vaak ontmoetingspunten, welke ze vinden in voetbalveldjes.
Een belangrijke factor in dit proces is de betrokkenheid van bewoners. Als buurtbewoners worden betrokken bij het inrichtingsplan door inspraakprocedures, kan dit de plaatsingsproblematiek positief beïnvloeden. Door contact te houden met belanghebbenden, ontstaat er een goed overzicht van behoeften, zodat hierop ingespeeld kan worden.
5.2.5.
Afval
Veel objecten in de openbare ruimte ontlenen hun bestaansrecht aan het “verwijderen” van het een of ander. De oudste vormen hiervan zijn de openbare toiletten; de nieuwste containers om afval te recyclen.
Dit alles leidt tot een gevoelig punt met betrekking tot de inrichting en vormgeving van de openbare ruimte; het is moeilijk te voorspellen waar men het leuk vind om te gaan zitten of spelen (recreëren). “Het komt regelmatig voor dat het keurig in het bestemmingsplan
verwerkte speeltuintje niet wordt gebruikt, terwijl de kinderen wel in het overdekte winkelcentrum willen spelen.”66
65
Diverse auteurs, (2002), Aldo van Eyck the playgrounds and the city, NAi Publishers, Rotterdam. 66 Magdalijns, H., Verver, A., (1990), hoofdstuk 5, diverse auteurs, (1990), Het staat op straat, straatmeubilair in Nederland, VNG-Uitgeverij, ’s Gravenhage, pg. 85.
stoffering van de openbare ruimte
Foto 16 "de Krul" op de Keizersgracht bij Nieuwe Spiegelstraat (bron: wikipedia.nl)
Het urinoir vinden we al sinds eeuwen in de openbare ruimte, zij het in een andere vorm dan zoals we die nu kennen. In de tweede helft van de negentiende eeuw kregen deze objecten hun definitieve vorm pas echt; in eerste instantie waren het holle plakzuilen voor reclameaffiches. De architectuur heeft een belangrijke rol gespeeld bij de ontwikkeling van het urinoir; dit leidt aan het eind van de 19e eeuw tot “de krul” (zie foto 16), het bekendste vrijstaand openbaar toilet.
- 39 -
ing. arjan a.g. uit het broek – juni 2006
De afvalbak kent een bijzondere ontwikkeling door de jaren heen. In de jaren dertig van de twintigste eeuw werd dit object voor het eerst geïntroduceerd als nieuw zelfstandig element. Dit object werd destijds uitgevoerd in het toen voor de hand liggende materiaal, de toen geldende stijl en de toen geldende inhoudsnorm. Inmiddels heeft de afvalbak diverse ontwikkelingen doorgemaakt; zo is de afvalbak groter geworden vanwege de toename aan spullen met een tijdelijke waarde, zoals verpakkingsmateriaal. Tegenwoordig is de familie van containers voor glas, papier, batterijen, blik, kleding, olie, chemisch en organisch afval et cetera het probleemkind onder de straatinrichting. Er bestaat een breed scala aan dit soort objecten, variërend in schaal, vorm en kleur. Hierbij speelt echter wel de vraag naar het spanningsveld tussen de openbare ruimte en de privé-ruimte; in hoeverre hebben private belangen het recht een claim te leggen op de open ruimte van ieder ander. Concreet: in hoeverre kan iemand verplicht worden mee te werken aan het scheiden van afval om dit op milieubewuste en economische wijze te kunnen verwerken.
5.2.6.
Verlichting
Eén van de meest voorkomende soorten straatmeubilair is verlichting; overal vindt men lantarenpalen, lichtmasten en gevelverlichting. De primaire functie is uiteraard het verlichten van de openbare ruimte, maar daarnaast zijn er nog meer functies. Zo worden de palen gebruikt voor het bevestigen van verkeersborden, reclameaffiches, prullenbakken en andere zaken. Het aanbrengen van verlichting in de openbare ruimte is niet wettelijk verplicht; het is echter wel wenselijk met betrekking tot de veiligheid.
stoffering van de openbare ruimte
Foto 17 Almere Haven (ipv Delft)
Deze veiligheid kunnen we onderverdelen in diverse functies van verlichting. Allereerst het bevorderen van de verkeersveiligheid, daarnaast het bevorderen van de sociale veiligheid, welke binnen de bebouwde kom wellicht nog belangrijker is dan eerstgenoemde. Dit leidt ertoe dat de verlichting een bijdrage levert aan de leefbaarheid van de openbare ruimte, waarbij deze ruimte onder te verdelen is in een ruimte met een verkeersfunctie en een ruimte met een verblijfsfunctie. Tot slot levert de verlichting ook een esthetische bijdrage aan de vormgeving van de openbare ruimte (zie foto 18). Op basis van een aantal kenmerken van de ruimte waarin de verlichting geplaatst wordt, kan worden vastgesteld welke
- 40 -
ing. arjan a.g. uit het broek – juni 2006
verlichtingsclassificatie hier bij hoort. Hier wordt dan ook rekening gehouden met het verlichtingsniveau van verlichtingsinstallatie.
de
Verlichtingsinstallaties bestaan doorgaans uit lampen, armaturen en armatuurdragers (lantaarnpalen, wandarmen, overspanningdraden en speciale constructies). In het kader van dit onderzoek is vooral de laatste categorie interessant, de palen zijn er namelijk in vele varianten. Dit neemt uiteraard niet weg dat er geen breed scala aan lampen en armaturen bestaan. Bij de keuze voor een bepaald model moet hierbij gelet worden op onder andere de lichtverdeling die bij het type weg past, het lichtrendement, onderhoudsvriendelijkheid, vandalismebestendigheid, prijs, et cetera. Door de verandering van verlichtingsbron (van gasverlichting naar elektriciteit), zijn er ook veel verschillende modellen in omloop. Om de productie economisch aantrekkelijker te maken, zijn er in Europees verband richtlijnen opgesteld voor normalisatie van lichtmasten. “Verlichting speelt een grote rol in het gebeuren op straat. Zowel
met het licht zelf als de voorwerpen die het verspreiden kan eindeloos gevarieerd worden.”67 Zoals we al eerder zagen, worden er tal van objecten aan de paal van verlichtingsinstallaties gemonteerd; verkeersborden of – lichten, straatnaamborden, feestverlichting en zelfs bewakingscamera’s. Omdat dit tot een rommelig geheel leidt, zijn er in het verleden al zoektochten geweest naar een “multifunctionele” paal; hierdoor zou de hoeveelheid 67
Prins, K., (1990), hoofdstuk 7, diverse auteurs, (1990), Het staat op straat, straatmeubilair in Nederland, VNG-Uitgeverij, ’s Gravenhage, pg. 112.
stoffering van de openbare ruimte
straatmeubilair ook beperkt kunnen worden. Tegenstelling van deze “multifunctionele” paal is het verlichtingsobject als kunstwerk, waarbij uiteraard de primaire functie van de verlichting niet uit het oog moet worden verloren.
5.2.7.
Groen
“Zoals kamerplanten deel uitmaken van de meubilering van een
kamer, zo maken planten, struiken, bomen deel uit van het straatmeubilair in bredere zin. Groen wordt in beide gevallen gebruikt om voor zuurstof te zorgen, vervuiling en vieze lucht te neutraliseren, te verhullen, te verfrissen, schaduw te geven, te markeren, structuur aan te brengen, en te verfraaien.”68 Een belangrijk element in de openbare ruimte is groen, en hiermee bedoelen we dan niet alleen bomen, maar ook groenstroken, bosjes en parken. “In de technische literatuur worden de diverse functies van het
stedelijk groen vakkundig onderscheiden: woongroen, buurtgroen, buurtpark, wijkpark, stadsdeelpark (of stadspark), stadsgewestpark, verkeersgroen, milieugroen, etc. Er wordt daarbij verschil gemaakt tussen het stedelijk groen en het ‘recreatiegroen’ buiten de bebouwde kom.”69
68
Ouwerkerk, A., (1990), hoofdstuk 8, diverse auteurs, (1990), Het staat op straat, straatmeubilair in Nederland, VNG-Uitgeverij, ’s Gravenhage, pg. 115. 69 Ouwerkerk, A., (1990), hoofdstuk 8, diverse auteurs, (1990), Het staat op straat, straatmeubilair in Nederland, VNG-Uitgeverij, ’s Gravenhage, pg. 115.
- 41 -
ing. arjan a.g. uit het broek – juni 2006
De rol van groen is divers, en er zijn eigenlijk twee stromingen binnen de literatuur met betrekking tot het stedelijke groen; sociologen versus de technici. Mensen hebben een bepaald gevoel van welbehagen bij groen, het heeft in steden dan ook vooral een esthetisch-symbolische functie. Het is goed te zien dat bijvoorbeeld bomen door de jaren heen een belangrijke rol hebben gespeeld in het leven van volken. Enkele voorbeelden hiervan zijn bijvoorbeeld de meibomen voor de socialistische 1 mei-vieringen en de eik als Germaans symbool in het derde rijk. De technici zien het groen puur uit technisch oogpunt; bomen kunnen dienen als windscherm, markering of meubelstuk.
individualisme, krijgt het groen een hele ander positie. In de jaren zeventig heerst de erfvorming, waarbij huizen niet meer zozeer aan straten worden gebouwd, maar vaker volgens een grillige plattegrond. Door deze erven gaan bewoners zich ook meer betrokken voelen bij het groen; ze hebben ook inspraak gekregen op de inrichting.
Naast de eerder genoemde esthetische functie, heeft groen in de stad ook een economische functie gehad. Ruimte was een teken van weelde; bomenrijen gaven prestige en stadsgroen verwees naar vorstelijke parken (zie foto 19). “Sociaal geëngageerde architecten in de eerste decennia van de twintigste eeuw hebben als uitgangspunt dat er licht, lucht, ruimte en groen moeten zijn in de (sociale) woningbouw (het tuinstadidee).”70 De rol en positie van het groen door de jaren heen is sterk gekoppeld aan de destijds heersende stijlinvloeden. In de jaren na de oorlog, bouwt men vooral in de hoogte, zodat er ruimte overblijft voor brede groenstroken. Als men in de jaren zeventig en tachtig echter van dit idee afstapt, en men kiest voor kleinschaligheid en 70
Ouwerkerk, A., (1990), hoofdstuk 8, diverse auteurs, (1990), Het staat op straat, straatmeubilair in Nederland, VNG-Uitgeverij, ’s Gravenhage, pg. 117.
stoffering van de openbare ruimte
Foto 18 Oude Gracht, Utrecht (foto: Martijn Lammerts)
Sinds de negentiende eeuw is het openbaar groen eigenlijk de collectieve vervanging van individueel groen. Tegenwoordig is er een omgekeerde reactie te herkennen, het groen wordt voor privé gebruikt en vormgegeven. Hier zijn diverse beweegredenen voor; het verhogen van de leefbaarheid, bestrijding van vandalisme en bijvoorbeeld bezuinigingen van overheden. Zoals de sfeer van de verlichting bepaald kan worden door het type lamp in een straatlantaarn, zo kan ook een boomsoort de straat of
- 42 -
ing. arjan a.g. uit het broek – juni 2006
laan waar deze in staat bepalen. Een uitstekende uiteenzetting hiervan is te vinden in het boek “Kleur Groen”. Groen kan ook een belemmerende factor zijn. Bij diverse uitbreidingsplannen dient er vaak eerst een groen gebied opgeofferd te worden. Auto’s banen hun weg naar de steden ten koste van het groen; bezuinigingen beginnen ook regelmatig bij het groenbeleid. Nederland wordt steeds meer bebouwd, en er komen steeds meer auto’s; deze twee aspecten zijn de oorzaak van de afnemende groenfaciliteiten in Nederland. Dit zal niet alleen ten koste gaan van de leefbaarheid, maar ook van het milieu. Deze gevolgen dient men te allen tijde in het achterhoofd te houden bij het verwijderen van groen in de openbare ruimte.
5.3. 5.3.1.
Overige aspecten Vandalisme
Er bestaat een samenhang tussen de inrichting en gebruik enerzijds en ongewenst/ordeverstorend gedrag anderzijds. Dit gedrag kan soms rechtstreeks worden beïnvloed door de inrichting. Hierbij valt te denken aan locaties die wel of niet aantrekkelijk zijn om graffiti te spuiten, om in een hoek of portiek te urineren of te spuiten, gelegenheid voor beroving of andere vormen van ongewenste intimiteit, zoals aanranding. De inrichting kan er voor zorgen dat sociale controle bemoeilijkt wordt, maar het kan de controle ook bevorderen.71
“Vandalisme is alles wat de overheid extra onderhoud kost na de
realisering van een project, indien veroorzaakt door direct menselijk handelen.”72 Hier hoort ook het bekladden van objecten door graffiti bij, net zoals het oneigenlijke gebruik van straatmeubilair en het negeren van bijvoorbeeld de stoeptegel met “hond in de goot”. Naast het direct herstellen van schade in de hoop dat vernielers de lol erin verliezen, is betrokkenheid van bewoners een preventieve werkwijze in deze kwestie. Als mensen zich verantwoordelijk voelen voor hun “eigen” inrichtingsobjecten, zullen ze deze goed in de gaten houden, en zonodig “beschermen”. “Het gevoel van ‘samen verantwoordelijk zijn’ voor de inrichting van de eigen ruimte, geldt met name voor objecten waaraan men plezier beleeft.”73 Er zijn ook andere manieren om vandalisme te voorkomen. Zo is door de Dienst voor Esthetische Vormgeving van de PTT de paradox van de “schijnbare kwetsbaarheid” geformuleerd. De grondslag van deze gedachtegang is dezelfde filosofie die bij geprivatiseerde abri’s in Nederland wordt gehanteerd. “Dit houdt in dat bij het ontwerp van de cel de redenering ‘als dit
prototype weer stuk gaat, maken we het volgende model nog zwaarder’, is omgekeerd: ‘als dit model wordt stuk gemaakt maken 72
71
Konijnenbelt, W., (1990), hoofdstuk Van wie is de openbare ruimte?, diverse auteurs, (1990), De openbare ruimte van de stad, Stadsuitgeverij Amsterdam, Amsterdam.
stoffering van de openbare ruimte
“Vandalisme, beter voorkomen dan genezen”, (1983), Beleid en recreatie, I, pagina 3 – 9. 73 Magdalijns, H., Verver, A., (1990), hoofdstuk 5, diverse auteurs, (1990), Het staat op straat, straatmeubilair in Nederland, VNG-Uitgeverij, ’s Gravenhage, pg. 86.
- 43 -
ing. arjan a.g. uit het broek – juni 2006
we het volgende model nog ijler’; net zolang tot de lol voor de vandalen eraf is. Want wie vindt het nu ‘stoer’ om iets wat zo makkelijk kapot gaat, te vernielen?”74
5.3.2.
men bijvoorbeeld enkele tips om “ongewenste gebruikers” uit de openbare ruimte te houden. • “Camerabewaking
Reclame
In de tegenwoordige samenleving zijn reclame uitingen een niet weg te denken verschijnsel. Mupi’s (zelfstandige reclameborden met op de achterzijde stadsinformatie), billboards, elektronisch gestuurde borden, maar ook glasbakken zijn vindplaatsen van reclame uitingen. De stad krijgt iets dynamisch door reclame, het geeft een afwisselend en veelkleurig beeld in de omgeving.
•
Viacom Outdoor is de marktleider in Nederland met 27.000 vlakken, 10.000 bushokjes en reclame op 4.000 bussen en 400 trams. Doordat zij samenwerken met lokale designbureaus sluit hun stijl 75 wel goed aan bij de bestaande stijl van een stad.
5.3.3.
•
Veiligheid
Met betrekking tot veiligheid vervult de inrichting en vormgeving van de openbare ruimte een belangrijke rol. Door een goed gekozen inrichting kan een plek veiligheid uitstralen. Groen vervult hier ook een rol in. Bosjes kunnen onder andere “sociale onveiligheid” oproepen bij bepaalde groepen uit de samenleving. In het blad “Stedelijk Interieur” is regelmatig aandacht voor soortgelijke problematiek. In het oktober nummer uit 2005 geeft
•
Tegen alles wat op voorhand crimineel gedrag is, zoals diefstal en drugsgebruik. Ook andere ongewenste gebruikers van de openbare ruimte (zwervers, hangjongeren, prostituees) zijn ermee te weren, mits aanvullende wetgeving hun gedrentel aldaar verbiedt. Verbod via een Algemene Plaatselijke Verordening (APV) Richt zich op junks, zwervers, hangjongeren, prostituees en hoerenlopers. De arrestant moet zich uiteraard wel wat van de bon aantrekken: een hoerenloper is beter te beboeten dan een tippelaar. Hek eromheen, deur op slot Vooral gericht tegen zwervers, junks en overvallers. Ook doeltreffend tegen hoerenloperij. Het ongewenst gedrag hoeft niet per definitie crimineel te zijn, het hek houdt iedereen buiten. Snoei, verwijder en laat zien Vooral geschikt voor gedrag dat het daglicht eigenlijk niet kan verdragen.” 76
Elk van deze praktische tips heeft uiteraard weer haar nadelen; wie kijkt naar de camerabeelden, hoe in je een boete van een zwerver, ergens niet in betekent er ook niet uit kunnen en juridisch gezien zitten er af en toe ook haken en ogen aan het snoeien.
74
Van Maarschalkerwaart, R., (1990), hoofdstuk 6, diverse auteurs, (1990), Het staat op straat, straatmeubilair in Nederland, VNG-Uitgeverij, ’s Gravenhage, pg. 92. 75 advertorial, (2005); Wesselink, J-W, (2005), Stedelijk Interieur, Elba Media, Amersfoort.
stoffering van de openbare ruimte
76
Van Vilsteren, R, (2005), Persona non grata; Wesselink, J-W, (2005), Stedelijk Interieur, Elba Media, Amersfoort.
- 44 -
ing. arjan a.g. uit het broek – juni 2006
5.4. 5.4.1.
Ontwerp Productfamilies
Er zijn al initiatieven geweest om bijvoorbeeld al het bestaande straatmeubilair te inventariseren, waardoor nieuw te ontwerpen objecten beter aan konden sluiten bij het bestaande.
Op dit moment bestaat er een groot aanbod aan producten voor de inrichting en vormgeving van de openbare ruimte. De samenvoeging van diverse producten leidt echter tot een kakofonie aan objecten; er ontbreekt een gelijkenis, waardoor er een betere samenhang zou zijn. Deze samenhang heeft betrekking tot onder andere de volgende aspecten: • • • •
Maat Vorm Materiaal Kleur
Als er een “tool” zou zijn waardoor bijvoorbeeld bovenstaande aspecten gekoppeld zouden worden, wordt het voor de betrokken partijen een stuk eenvoudiger tot een samenhangend ontwerp te komen. Dat wil overigens nog niet zeggen dat deze “tool” bij elke situatie toegepast zou moeten worden. Een goede ontwerpvisie op een gebied kan uiteraard ook leiden tot een bruikbare familie van producten. “Straatmeubilair kan vorm geven aan een bepaalde plaats, wijk,
straat, park; ordenen, bepalen. Het is dan ook voor de hand liggend om verschillende typen straatmeubilair in verschillende omgevingen of contexten toe te passen en rekening te houden met de aard van de locaties.”77
77
Van der Markt, H., (1990), hoofdstuk 3, diverse auteurs, (1990), Het staat op straat, straatmeubilair in Nederland, VNG-Uitgeverij, ’s Gravenhage.
stoffering van de openbare ruimte
- 45 -
ing. arjan a.g. uit het broek – juni 2006
6. Rolverdeling 6.1.
Factoren
Er zijn eigenlijk vier duidelijke factoren te onderscheiden welke van invloed zijn op de inrichting en vormgeving van de openbare ruimte, en wel de volgende: • • • •
De rol van de ontwerper. De ontwikkelingen bij de producenten van straatmeubilair. De positie van de opdrachtgever. De relatie van het straatmeubilair met de omgeving waarin het geplaatst wordt.
Deze factoren zal ik in de volgende paragrafen toelichten.
6.1.1.
Ontwerper
Met betrekking tot de inrichting en vormgeving van de openbare ruimte heeft zich de afgelopen decennia een duidelijke scheiding van disciplines afgespeeld. Zo werd de inrichting en vormgeving van de openbare ruimte in de jaren twintig veelal door architecten ontworpen. De objecten hebben daardoor veel overeenkomsten met de architectuur, en fungeren dus uitstekend als bemiddeling tussen architectuur en openbare ruimte. “De rationalisering van het bouwproces, de schaalvergroting van bouwopdrachten en de daarmee samenhangende toenemende
omvang van architectenbureaus is voor een belangrijk deel de oorzaak van een disciplinescheiding.”78 De verantwoordelijkheid van architecten richtte zich steeds meer op het vormgeven en realiseren van gebouwen, waardoor er een lege plek achterbleef voor de inrichting en vormgeving van openbare ruimten. Industriële vormgevers werden indirect de nieuwe ontwerpers van de openbare ruimte, omdat zij de ontwerpers waren van het materiaal dat geplaatst werd. In de jaren zestig en zeventig heerst het idee dat kunst een bijdrage zou moeten leveren aan een aangename, veilige woon- en werkomgeving. Hierdoor worden het de beeldend kunstenaars die de breuk tussen architectuur en omgeving, die eerder is genoemd, probeerden te repareren. Omgevingsvormgeving is een aparte tak in de beeldende kunst geworden, hoewel dit tegenwoordig niet meer zo het geval is. Kunstenaars hebben nog enkel een rol als producent van autonome beelden; het “Gesamtkunstwerk” is niet meer. Met het verdwijnen van de “omgevingskunst”, is de inrichting en vormgeving van de openbare ruimte weer braak komen te liggen. Op dit moment zijn er verschillende disciplines die met initiatieven komen voor een vernieuwde aanpak. Een voorbeeld hiervan is de in 1987 opgerichte afstudeerrichting “mens en omgeving” aan de Academie voor Industriële Vormgeving te Eindhoven, de huidige Design Academy. Zij richten zich hoofdzakelijk op het microniveau, waar stedenbouwers zich ook op meso- en macroniveau richten.
78
Van der Markt, H., (1990), hoofdstuk 3, diverse auteurs, (1990), Het staat op straat, straatmeubilair in Nederland, VNG-Uitgeverij, ’s Gravenhage, pg. 49.
stoffering van de openbare ruimte
- 46 -
ing. arjan a.g. uit het broek – juni 2006
“Hoewel straatmeubilair is op te vatten als een gebruiksvoorwerp, ontworpen met het vooropgezette doel het te gebruiken of zelfs te exploiteren voor een algemeen nut, is er geen reden om het niet goed vorm te geven. Net zo min als dit bij gebouwen en industrieprodukten het geval is. Daarmee wordt immers een kans gemist om de leefomgeving te veraangenamen.”79
6.1.2.
Producenten
De industrie is steeds actiever betrokken bij de inrichting en vormgeving van de openbare ruimte. Neem bijvoorbeeld het Franse Decaux, dat zo’n vijfentwintig jaar geleden begon met het plaatsen van 40 abri’s in Lyon. Nu heeft het bedrijf een straatmeubilairconcept dat in 700 Europese steden wordt toegepast. In Nederland is het bedrijf werkzaam onder de naam Publex; in Amsterdam alleen al staan zo’n 500 verlichte Mupi’s en 1300 abri’s onder beheer van Publex. Voor Rotterdam heeft het bureau OMA in samenwerking met Decaux plannen gemaakt voor enkele straatinrichtingselementen. Het nadeel van de producten van Decaux is dat ze vrij somber overkomen; de uit staal en hardglas vervaardigde abri’s mogen niet opvallen, dat moet de reclame doen die er op is aangebracht. Commerciële bedrijven zoals Decaux zijn dan vaak ook vooral financieel interessant voor bijvoorbeeld gemeenten, omdat zij ook voorzien in onderhoud van de objecten.
“Het zijn industriële massa-producten die los van de beperkte
‘eigen’-aardigheid veelal geen rekening houden met de omgeving waarin zij worden geplaatst.”80
6.1.3.
Het steeds intensiever gebruik van de openbare ruimte en de combinatie van verschillende functies op een klein oppervlak, zijn de oorzaak van het groeiende aantal gebruiksobjecten in de stad. Omdat het in veel gemeenten niet vereist is een bouwvergunning aan te vragen voor het plaatsen van straatmeubilair, onttrekt het zich aan de esthetische begeleiding van de Welstandcommissie. Dit resulteert in een chaos, waarin gemeenten naar eigen inzicht producten plaatsen, die ze geselecteerd hebben uit de enorme hoeveelheid productcatalogi. “Het aanbod is overweldigend, maar van enige samenhang tussen
de verschillende soorten is vooralsnog geen sprake. Bovendien is bij de aanschaf van producten door gemeenten de beoordeling nog vaak eenzijdig en utilitair; argumenten met betrekking tot vandalisme-bestendigheid, kostprijs en onderhoud spelen een doorslaggevende rol. Vaak gaat het om de aanschaf van grote aantallen en bij een slechte keuze is de ‘schade’ omvangrijk.”81 Sommige gemeenten proberen dit te ondervangen door het oprichten van speciale commissie, maar dit is echter nog geen garantie voor een goed eindresultaat. De basisuitgangspunten 80
79
Van Maarschalkerwaart, R., (1990), hoofdstuk 6, diverse auteurs, (1990), Het staat op straat, straatmeubilair in Nederland, VNG-Uitgeverij, ’s Gravenhage, pg. 98.
stoffering van de openbare ruimte
Opdrachtgevers
Van der Markt, H., (1990), hoofdstuk staat op straat, straatmeubilair in Gravenhage, pg. 50. 81 Van der Markt, H., (1990), hoofdstuk staat op straat, straatmeubilair in Gravenhage, pg. 50.
3, diverse auteurs, (1990), Het Nederland, VNG-Uitgeverij, ’s 3, diverse auteurs, (1990), Het Nederland, VNG-Uitgeverij, ’s
- 47 -
ing. arjan a.g. uit het broek – juni 2006
moeten een breed perspectief hebben, waarbij de basis van een dergelijk plan een grondige inventarisatie van de bestaande situatie moet zijn. Het mag dan ook duidelijk zijn dat er geen standaard oplossing voor de inrichting en vormgeving van de openbare ruimte gevonden kan worden, er kunnen slechts handvatten gegeven worden.
6.1.4.
Omgeving
De plaatsen waar de stad zich toont aan het grote publiek zijn de plaatsen waar de identiteit van de stad is af te lezen. Stadsbesturen gebruiken de inrichting en vormgeving van de openbare ruimte als een vorm van public relations en citypromoting; de stad wordt een product met een eigen identiteit. Hierbij neemt men enkele aspecten over van het bedrijfsleven; de huisstijl wordt als het ware de stadsstijl. Hierdoor wordt de stad herkenbaar, haar kwaliteit wordt geaccentueerd, de beelddragende elementen worden geordend, informatie overdracht geschiedt efficiënt, er kan op kosten worden bespaard en uiteraard wordt ze aantrekkelijker (esthetische kwaliteit). Om nu te zeggen dat een integrale vormgeving nu ideaal zou zijn, gaat wellicht te ver. Het is echter wel essentieel dat verschillende objecten een onderling herkenbare samenhang (productfamilies) krijgen, zodat het beeld van de stad zal verbeteren.
stoffering van de openbare ruimte
- 48 -
ing. arjan a.g. uit het broek – juni 2006
7. Kunst en de openbare ruimte 7.1.
Kunst
Vandaag de dag kan men zich met recht afvragen of de rol die de beeldende kunst bij het maken en het beleven van de openbare ruimte speelt, nog wel zo belangrijk is als ze vroeger was. Dit komt deels voort uit de huidige beleving van wat als kunst gepresenteerd wordt, deels uit de onzekerheid die bij het maken van de kunst voor de openbare ruimte is opgetreden. Beiden zijn het resultaat van de musealisering van onze (westerse) cultuur. Het museum is namelijk een specifieke plek waar men zich op kunst kan concentreren. In de openbare ruimte, waar de kunst omringd is door allerlei andere ervaring, komt kunst dan ook al snel minder geconcentreerd over. Vanaf de late 18de eeuw ontstond er een geconcentreerde en gespecialiseerde kunstbelevenis, “l’art pour l’art”, waardoor kunstenaars hun productie veelal puur en alleen op het museum richtten. Het maken van kunst voor de openbare ruimte dreigt bijzaak te worden, dit in tegenstelling tot bijvoorbeeld de Renaissance.
negentiende eeuw. De integratie van de verschillende kunstvormen (architectuur, vormgeving, stedebouw, beeldende kunst, et cetera) met de omgeving stond hierbij centraal. Bij onder andere De Stijl, de Amsterdamse School en Bauhaus kwam dit expliciet naar voren.83
7.2.
Groene kunst
Een bijzondere vorm van kunst in de openbare ruimte, is kunst door middel van groen. Hoewel men zou kunnen denken dat groen als onderwerp van kunst kunstmatig wordt, is het tegendeel waar. Soms zijn juist deze groenprojecten van kunstenaars heel bruikbaar.
“Scherp gesteld kan gezegd worden, dat in het museum voor het
kunstwerk een passende plek gezocht wordt, terwijl in de openbare ruimte voor de plek een passend kunstwerk gezocht wordt.”82
7.1.1.
Gesamtkunstwerk
Een ander verschijnsel dat we tegenkomen bij kunst in de openbare ruimte, is het fenomeen “Gesamtkunstwerk”, voortkomend uit de
Foto 19 "Wilgenpalissade", Sjoerd Buisman (bron: "Het staat op straat", pg.123)
82
Leering, J., (1990), hoofdstuk Openbare ruimte en kunst, diverse auteurs, (1990), De openbare ruimte van de stad, Stadsuitgeverij Amsterdam, Amsterdam, pg. 87.
stoffering van de openbare ruimte
83
Magdelijns, H., (1990), hoofdstuk 1, diverse auteurs, (1990), Het staat op straat, straatmeubilair in Nederland, VNG-Uitgeverij, ’s Gravenhage.
- 49 -
ing. arjan a.g. uit het broek – juni 2006
De “Wilgenpalissade” (1981) en “Rustende wilgenstammen” (1981) zijn enkele werken van Sjoerd Buisman (zie foto 19), die vele projecten met bomen ontworpen en uitgevoerd heeft. De genoemde werken kunnen als voorloper gezien worden van de fraaiste geluidswallen langs de snelwegen; de wilgenschermen.84 “In het algemeen is een kunstwerk met groen een veranderlijk
kunstwerk, groeiend: pas na jaren af, en soms zichzelf vernietigend. De vereniging van kunst en natuur, maakt dergelijke scheppingen op een mooie manier wisselvallig en kwetsbaar.”85
7.3.
Trends86
Kunst in de openbare ruimte staat tegenwoordig ter discussie. Binnen de huidige visie op kunst zijn drie trends te onderscheiden, waarbij de invloed van het publiek niet gering is: • • •
Voordeel van deze trends is dat het bijdraagt tot een bloeiend en divers kunstklimaat. De trends kennen echter ook hun nadelen: controversiële kunstwerken worden soms niet op de oorspronkelijke locatie geplaatst, kunstenaars worden in hun artistieke vrijheid beperkt of de daadwerkelijke uitvoering van het kunstwerk gaat niet door. Het is van belang een juiste balans te vinden in de betrokkenheid van de beschouwer bij de realisatie van kunst in de (semi)- openbare ruimte. De aansluiting met het publiek is nog niet vlekkeloos; dit komt deels door de opdrachtformulering voor de kunstenaars aan de ene kant en de informatievoorziening van het publiek aan de andere kant. Dit zijn duidelijk aandachtspunten voor de toekomst. Kunstenaars moeten de ruimte krijgen én het publiek moet in een vroeg stadium al worden betrokken bij het kunstwerk dat aangekocht zal worden.
Het plaatsen van prestigieuze, controversiële beelden. Het organiseren van tijdelijke projecten waarbij participatie van het publiek centraal staat. Kunstenaars die niet het object voorop stellen maar actief met het publiek aan de slag gaan.
84
Buisman, S., Nash, D., (1985), Hoge Veluwe, cat. tent. Rijksmuseum Kröller-Müller, Otterlo. 85 Ouwerkerk, A., (1990), hoofdstuk 8, diverse auteurs, (1990), Het staat op straat, straatmeubilair in Nederland, VNG-Uitgeverij, ’s Gravenhage, pg. 124. 86 Oldenkotte-Vrolijk, Sharon, (augustus 2005), “Kunst in de openbare ruimte: houd rekening met de burgers”, in Stedelijk Interieur, Wesselink, Jan-Willem, (2005), Elba Media, Amersfoort
stoffering van de openbare ruimte
- 50 -
ing. arjan a.g. uit het broek – juni 2006
8. Praktijkvoorbeeld
8.2.
8.1.
8.2.1.
Inleidend
Er is geen standaardoplossing voor de aanleg of inrichting van onze stedelijke openbare ruimte. Elke afzonderlijke ruimte vraagt om 87 haar eigen benadering ; doel van dit onderzoek is dan ook zeker niet om een “standaard receptuur” te geven voor de inrichting en vormgeving. “Den Haag liep voorop met een integrale aanpak van de openbare
ruimte in de binnenstad via de nota De Kern Gezond. Hierin vormt het verkeer een geïntegreerd onderdeel van het ruimtelijk beleid voor het openbaar gebied. Zo hoort het ook: niet eerst een verkeerscirculatieplan en dan daarna ook de openbare ruimte nog een beetje aardig inrichten.”88 Om een goed beeld te krijgen van hoe men nu te werk gaat bij het ontwerpen van de openbare ruimte, en waar het resultaat toch vrij succesvol is te noemen, zal ik in dit hoofdstuk cases analyseren van (deel)projecten waarbij de openbare ruimte een belangrijke positie inneemt. Tevens zal ik proberen in kaart te brengen waar nu de succesfactor van deze (deel)projecten vandaan komt.
Cultuurpark Westergasfabriek89 Wereldwijd voorbeeld
Een bijzonder voorbeeld is wel cultuurpark Westergasfabriek in Amsterdam. Zoals de naam al zegt, is hier sprake van een oude gasfabriek. In veel steden, dorpen en gemeenschappen ziet men tegenwoordig dat zij bezig zijn met het herbestemmen en hergebruiken van braakliggende of niet meer in gebruik zijnde industrieterreinen. Deze terreinen worden ook wel “Brown-fields” genoemd. Stedenbouwkundigen staan wereldwijd voor de uitdaging om deze gebieden om te vormen tot levensvatbare creatieve centra. De herinrichting van het Westerpark wordt ook gezien als voorbeeld project voor de hele wereld, omdat er lering uit te trekken is. Er zijn eigenlijk drie aspecten waarin dit project zich namelijk onderscheidt van andere projecten. “Ten
eerste was er de onderkenning door verschillende belanghebbenden, bewoners en gemeenteambtenaren van de enorme culturele en maatschappelijke waarde van het terrein van de Westergasfabriek, zelfs in de toestand waarin het verkeerde. […] Ten tweede is er voor de locatie een consistente en creatieve visie ontwikkeld; een visie die staat, maar ook van tijd tot tijd kan worden bijgesteld en alle belanghebbenden en plaatselijke gemeenschappen omvat. […] Tenslotte krijgen in het
87
Van der Plas, G, (1990), inleiding De openbare ruimte van de stad, diverse auteurs, (1990), De openbare ruimte van de stad, Stadsuitgeverij Amsterdam, Amsterdam. 88 Hosper, A.G., (1990), hoofdstuk Het ontwerpen van openbare ruimten, diverse auteurs, (1990), De openbare ruimte van de stad, Stadsuitgeverij Amsterdam, Amsterdam, pg. 63.
stoffering van de openbare ruimte
89
Koekebakker, O., (2003), Cultuurpark Westergasfabriek, NAi Uitgevers, Rotterdam.
- 51 -
ing. arjan a.g. uit het broek – juni 2006
Westergasfabriek-project de fysieke, maatschappelijke en materiële aspecten van de locatie onverminderd aandacht.”90
nogal is gedecentraliseerd, waardoor waardevolle inzichten en ervaringen verloren dreigen te raken.”91
8.2.2.
De nieuwe Westergasfabriek is een enorm veelzijdig geheel, met meer en minder in het oog springende elementen. Tevens speelden bij de ontwikkeling van de Westergasfabriek diverse processen, die nauw met elkaar samenhingen. De bijzondere combinatie van plannen en processen maakt het project uniek, hoewel het toch zeker overeenkomsten heeft met andere projecten in en buiten Nederland.
Een andere inspiratiebron voor de nieuwe Westergasfabriek was de herstructurering van het oude haven- en industriegebied van de Spaanse stad Bilbao. Wederom is niet de schaal de overeenkomende factor, maar de gestelde doelen. Vooral de culturele initiatieven, met als hoogtepunt het Guggenheim Museum, hebben ertoe geleid dat dit project succesvol te noemen is. Het bijzondere bij de ontwikkelingen in Bilbao was de uitstekende samenwerking van het team, dat bestond uit zeer gedreven medewerkers.
De ‘Internationale Bauausstellung (IBA) Emscher Park’ was een van de belangrijkste inspiratiebronnen. Het projectbureau is diverse keren op excursie geweest naar dit project. Wat betreft omvang lijken de projecten wellicht niet zozeer op elkaar, kijkend naar werkwijze en doelstellingen wel. Beide projecten richtten zich erop om het industrieel erfgoed een nieuwe betekenis te geven. Daarnaast was men bij de IBA-organisatie sterk gefocust op het proces en de daarmee verbonden strategie, net als de projectorganisatie van de Westergasfabriek. Uiteraard is er ook veel geleerd van de dingen die niet zo goed gingen bij de IBA.
Cultuur is vaak een van de belangrijkste nieuwe bestemmingen bij het inrichten van een aantrekkelijke nieuwe openbare ruimte. De transformatie van de stad wordt dan vaak ook bijna letterlijk zichtbaar gemaakt als deze cultuur een omgeving gegeven wordt waarin de stad van weleer, van zware industriële, fysieke arbeid nog overal voelbaar is. De culturele aspecten zijn de ‘software’ van de Westergasfabriek, waarbij de ‘hardware’ bestaat uit het park, de gebouwen en de gesaneerde bodem.
Concept
“De aandacht ging vooral uit naar de hardware, naar het inrichten
8.2.3.
Geschiedenis
van de openbare ruimte en het opknappen van de gebouwen. Er werd soms over het hoofd gezien dat er ook software nodig is om een plek tot leven te brengen – dat de openbare ruimte en de gebouwen met activiteiten moet worden gemaakt. Een ander knelpunt is dat het beheer over de erfenis van de IBA Emscherpark
“Al voordat in het begin van de jaren zestig in het noorden van Nederland een enorme hoeveelheid aardgas was aangetroffen, was de productie van ‘steenkoolgas’ overgenomen door de Hoogovens in IJmuiden en werd op de Westergasfabriek alleen nog maar ‘watergas’ gemaakt. Op 28 maart 1967 werd de gasproductie voorgoed gestaakt. Daarna gebruikte het Gemeentelijk Energiebedrijf (GEB) het terrein en de gebouwen voor andere
90
91
Koekebakker, O., (2003), Cultuurpark Westergasfabriek, NAi Uitgevers, Rotterdam, pp. 6.
stoffering van de openbare ruimte
Koekebakker, O., (2003), Cultuurpark Westergasfabriek, NAi Uitgevers, Rotterdam, pp. 14.
- 52 -
ing. arjan a.g. uit het broek – juni 2006
doeleinden, zoals werkplaatsen en opslag van materieel. Met de kolenbergen verdween ook de karakteristieke geur die bij de gasproductie hoorde. De bijzondere architectuur van de oude fabrieksgebouwen werd pas onderkend nadat een deel ervan (waaronder de prachtige stokerij) was gesloopt. Wat was overgebleven kwam pas jaren later op de lijst van beschermde monumenten te staan.”92 De gebouwen op het terrein zijn ontworpen door Isaac Gosschalk, een van de belangrijkste vertegenwoordigers van de Hollandse neorenaissance. Hierdoor heeft de fabriek een ongekende architectonische schoonheid, en zodoende kwam het op de lijst van beschermde gebouwen. Toen er een eind kwam aan de gasproductie in 1967 kwamen er verschillende nieuwe bestemmingen in beeld. Eén van deze plannen was het Westerpark, een groene bestemming voor de Westergasfabriek. Op een kaart uit 1875 had de gemeente het gebied reeds aangewezen als onderdeel van een groter park.
Na een langdurig traject door de ambtelijke molen, werd in 1991 een ‘ideeënoproep’ gedaan waardoor het stadsdeel Westerpark een aanzet deed voor de nieuwe bestemming van de gebouwen. Uit de 334 inzendingen koos men drie inzendingen en een combinatie van inzendingen; er werden dus vier haalbaarheidsstudies uitgevoerd. Het plan dat gekozen werd was dat van een muziekcentrum, waarvan de financiële haalbaarheid het hoogst was. Toen de Westergasfabriek in de loop van 1993 dan ook echt leeg kwam te staan, begon men met de “Tijdelijke Invulling”. De ruimten werden niet zomaar aan iemand verhuurd, er golden strenge criteria, waarbij het belangrijkste was dat er niet teveel van hetzelfde kwam, en dat de huurders zelf de ingrediënten mee moesten nemen voor een verrassend cultureel leven. Een belangrijke sleutelrol was er voor een café of restaurant dat zou moeten dienen als ontmoetingsplaats voor gebruikers en bezoekers; dit restaurant kwam er onder de naam Kantine West, gevestigd in de oude bedrijfskantine op de kop van het Zuiveringsgebouw. Naast “vaste cultuur” was er ook volop plaats voor festivals op het Westergasfabriek-terrein. Hierbij werden zowel de gebouwen als de terreinen gebruikt. “In 1994 vond voor het eerst het avant-gardische kunstfestival
Foto 20 Gashouder (foto: Siebe Swart) 92
Koekebakker, O., (2003), Cultuurpark Westergasfabriek, NAi Uitgevers, Rotterdam, pp. 22 & 23.
stoffering van de openbare ruimte
Triple X plaats. Het jaar daarop volgde het Drum Rhythm Festival met zijn swingende muzieksoorten, van hiphop en dance tot ‘wereldmuziek’. Een recensie in de Volkskrant beschreef Drum Rhythm als ‘het leukste festival van Nederland’, en ‘nu eens niet een tweedaags bad in bier en blubber’. Terts Brinkhof hield in de Gashouder (zie foto 20) enkele keren een ‘Winterparade’. Een ander opvallend festival, dat vanaf 1997 vier keer heeft plaatsgevonden
- 53 -
ing. arjan a.g. uit het broek – juni 2006
en dat als geen ander paste bij de atmosfeer van de Westergasfabriek, was de Kunstvlaai.”93
Het plan van Gustafson was actueel en boezemde tegelijkertijd veel vertrouwen in voor de verdere uitwerking en uitvoering.
Hoewel het nooit de intentie was om diverse festivals te houden, kan achteraf gezegd worden dat het een succesvolle afsluiting van de Tijdelijke Invulling was. Deze begon in eerste instantie voor één seizoen, maar heeft uiteindelijk zeven jaar geduurd. In 1996 werd een Ontwikkelingsplan opgesteld, dat diende als leidraad voor het project. In dit plan waren alle relevante aspecten samengebracht: het park, de sanering en de gebouwen, de toekomstige bestemming, de financiering en de positie van de marktpartij. Uiteraard is er in de jaren hierna nog regelmatig bijgestuurd, maar de toon was gezet door dit document. Eind 1999 werden MAB en het stadsdeel het eens over de voorwaarden voor het overdragen van de gebouwen. Dit gebeurde na een uitgebreide voorselectie en diverse onderhandelingen met meerdere marktpartijen. De voorwaarden werden vastgelegd in een samenwerkingsovereenkomst, een erfpachtcontract en een nieuw bestemmingsplan.
8.2.4.
Ontwerp
Na de goedkeuring van het Ontwikkelingsplan, kon de planontwikkeling beginnen. Na uitvoerig overleg en een selectie werden de namen van Michael van Gessel, Adriaan Geuze, Kathryn Gustafson, Edwin Santhagens en Lodewijk Wiegersma genoemd om een visie te maken voor het project. Na de kritische beoordeling van de diverse plannen, is het plan van Kathryn Gustafson uitgekozen.
93
Koekebakker, O., (2003), Cultuurpark Westergasfabriek, NAi Uitgevers, Rotterdam, pp. 43.
stoffering van de openbare ruimte
Figuur 4 Ontwerp Westergasfabriek (bron: Westergasfabriek.com)
“Het plan van Kathryn Gustafson (in samenwerking met Francine
Houben van Mecanoo architecten) heet Changement: ze stelt een park voor dat zowel in ruimte als in tijd (met de seizoenen) wisselende ervaringen biedt. Van oost naar west verandert het park van karakter: van een meer formeel, stedelijk park naar een vrijere opzet met meer ruimte voor de natuur. Hoewel eigentijds is het ook een klassiek parkconcept met traditionele ingrediënten als een grasweide, waterpartijen, bos, een bloementuin, een boomgaard en een centrale as.”94 De titel Changement (zie figuur 4) moet allereerst opgevat worden als verwijzing naar de verandering die het park van oost naar west ondergaat. Deze verandering loopt deels parallel aan veranderingen in de stedebouw. Vinden we in het oosten de formele, historische stadstuin, zo herkennen we in het midden de parken uit de jaren 94
Koekebakker, O., (2003), Cultuurpark Westergasfabriek, NAi Uitgevers, Rotterdam, pp. 73.
- 54 -
ing. arjan a.g. uit het broek – juni 2006
vijftig en zestig, terwijl het concept uit de jaren zeventig en tachtig ten noordwesten te zien is. De huidige opvatting vinden we terug op de Westergasfabriek zelf; landschap moet worden gezien als confrontatie tussen mens en natuur. De centrale as is de grens van de bebouwing (zuid) en het groen (noord).
kenmerkend voor het hele ontwikkelingsproces en heeft sterk bijgedragen aan het succes ervan.”95
In de hoofdstructuur zit een grote verscheidenheid aan ruimten die als tegenstellingen fungeren; open en besloten, groen en stenig, natuurlijk en zichtbaar artificieel. Een bijzonder aspect is de beplanting; elke plek heeft haar eigen, unieke planten en bomen. Dit leidt ertoe dat er tientallen soorten bomen, heesters, planten en bloemen te vinden zijn in het plangebied.
8.2.5.
Voorwaarden
Om een dergelijk project als de Westergasfabriek te laten slagen, is er voldaan aan twee soorten voorwaarden; inhoudelijke en procesmatige. Het proces moet open en flexibel zijn, zodat ingespeeld kan worden op ontwikkelingen gedurende het proces. Hierop volgend is het van belang dat men het proces belangrijker vindt dan de inhoud, vooral bij een project als de Westergasfabriek waar de inhoud voortdurend aan veranderingen onderhevig was. Daarnaast is communicatie erg belangrijk. Door goede communicatie kan er een draagvlak gecreëerd worden, doordat men nauw betrokken is bij de planvorming. “Toen de bewoners meer groen wilden en Gustafson het beeldenveld daarop van een grasvlakte voorzag, in plaats van de verharding die ze eerst voorstelde, deed zij dat niet om van het gezeur af te zijn, maar omdat zij vond dat haar park daar ook beter door werd. Die tot op zekere hoogte compromisloze houding was 95
Koekebakker, O., (2003), Cultuurpark Westergasfabriek, NAi Uitgevers, Rotterdam, pp. 143.
stoffering van de openbare ruimte
- 55 -
ing. arjan a.g. uit het broek – juni 2006
•
9. Epiloog Dit werkstuk heeft vragen verhelderd, maar heeft tevens andere vragen doen rijzen. De brede kennisbasis die gevormd is door deze proloog zal echter uitstekend dienst kunnen doen in het vervolgtraject. De informatie over openbare ruimte en de vormgeving en inrichting ervan zal van belang zijn bij het volgend deel van mijn afstuderen. De onderzochte boeken, proefschriften, rapportages en andere wetenschappelijke uitgaven zijn hierbij erg leerzaam geweest. Deze proloog dient daarnaast niet alleen als naslagwerk voor mij, maar als naslagwerk voor iedereen wiens interesse ligt bij het vormgeven en inrichten van de openbare ruimte. Een belangrijke vraag voor de voortgang van dit afstudeerproject kwam van mijn begeleider, ir. R.A. Rutgers. Tijdens een van onze gesprekken vroeg hij zich af vanaf wanneer men eigenlijk begonnen was met het plaatsen van straatbanken, en waarom men dat dan deed.
•
Een onderzoek naar de voorkeur van de gebruikers voor specifieke straatbanken in de openbare ruimte Opzetten “catalogus” straatbanken gecombineerd met onderzoeksresultaat
In de planning op de volgende pagina is aangegeven hoe ik deze aspecten zou willen beantwoorden gedurende de rest van mijn afstudeerjaar. Zoals hierin te zien is, is mijn begincolloquium gepland in week 35, uiteraard met goedkeuring van ir. R.A. Rutgers. De overige colloquia zijn gepland in week 50 - 2006 (tussencolloquium) en week 12 – 2007 (eindcolloquium). U als lezer bent uiteraard van harte uitgenodigd voor deze colloquia. Op mijn site, www.arjanuithetbroek.tk, zult u te zijner tijd de exacte tijden en locaties vinden.
Naar aanleiding van het proefschrift “Zitten en blijven zitten, waarneming en gebruik van straatmeubilair” van C. Maurer, heb ik besloten om mij specifiek te gaan richten op straatbanken in de openbare ruimte. De aspecten die ik hierbij voor het afstuderen wil gaan behandelen zijn: • •
Een historische uiteenzetting over straatbanken Een ordening van de bestaande straatbanken Eindhoven?)
stoffering van de openbare ruimte
(in
- 56 -
ing. arjan a.g. uit het broek – juni 2006
stoffering van de openbare ruimte
- 57 -
ing. arjan a.g. uit het broek – juni 2006
Bronvermelding Boeken Aalbers, Carmen; Jonkhof, Jos, (2004), “Plannen met principes: S2N, de Strategie van de Twee Netwerken revisited”, Aeneas Technical Publishers, Boxtel. Baarda, dr. D.B.; Goede, dr. M.P.M. de, (2001), “Basisboek Methoden en Technieken: handleiding voor het opzetten en uitvoeren van onderzoek”, Wolters-Noordoff bv, Groningen/Houten. Bacon, Edmund. N., (1976), “Design of cities”, Penguin Books Ltd, Harmondsworth, Middlesex, England. Borries, Friedrich von, (2004), “Who’s afraid of Niketown: Nikeurbanism, branding and the city of tomorrow”, Episode Publishers, Rotterdam. Dixon, John Morris, (2004), “Urban Spaces No. 3, the design of public places”, Visual Reference Publications, New York. Doevendans, K.; Stolzenburg, R., (2000), “Stad en samenleving”, Martinus Nijhoff uitgevers, Groningen. Fuchs, Rudi; Karsten, Lia; Lefaivre, Liane; Novak, Anja; Wilken, Debbie; Roode, Ingeborg de; Schmitz, Erik; Strauven, Francis, (2002), “Aldo van Eyck, the playgrounds and the city”, NAi Publishers Rotterdam. Hajer, Maarten; Reijndorp, Arnold, (2001), “Op zoek naar nieuw publiek domein, analyse en strategie”, NAi Uitgevers Rotterdam.
stoffering van de openbare ruimte
Jacobs, Allan B., (1995), “Great Streets”, The MIT Press, Cambridge, Massachusetts. Jacobs, Jane, (1993), “The death and life of great American cities”, The Modern Library, New York. Koekebakker, Olof, (2003), “Cultuurpark Westergasfabriek, transformatie van een industrieterrein”, NAi Uitgevers Rotterdam. Lynch, Kevin, (1960), “The image of the city”, The MIT Press, Cambridge, Massachusetts. Koolhaas, Rem; Harvard Project on the City; Boeri, Stefano; Kwinter, Sanford; Tazi, Nadia; Obrist, Hans Ulrich, (2000), “Mutations”, Actar, Barcelona. Maarschalkerwaart, ir. R.A. van; Magdelijns, drs. J.R.M; Markt, J.M. van der; Ouwerkerk, mw. drs. A.; Prins, ing. C.; Reijn, mw. drs. M.E.; Sliepen, ing. C.M.; Verver, mw. drs. J.W., (1990), “Het staat op straat, straatmeubilair in Nederland”, VNG Uitgeverij ’s Gravenhage. Malt, Harold Lewis, (1970), “Furnishing the city”, McGraw-Hill, USA. [SHV – 70 – MAL] Maurer, C., (1994), “Zitten en blijven zitten, waarneming en gebruik van straatmeubilair”. [APS – 94 – MAU] Metz, Tracy, (2002), “Pret! Leisure en landschap”, NAi Uitgevers Rotterdam.
- 58 -
ing. arjan a.g. uit het broek – juni 2006
Meyer, Han; Josseling de Jong, Frank de; Hoekstra, MaartenJan, (2006), “De kern van de stedebouw in het perspectief van de eenentwintigste eeuw deel 2: Het ontwerp van de openbare ruimte”, Uitgeverij SUN, Amsterdam.
[http://www.library.tudelft.nl/ws/index.htm]
Moughtin, Cliff, (2003), “Urban design: street and square”, third edition, Architectural Press.
Catalogus RUG Groningen [http://www.rug.nl/bibliotheek/index]
Müller, Thaddeus, (2002), “De warme stad, betrokkenheid bij het publieke domein”, Uitgeverij Jan van Arkel, Utrecht.
Design Academy Eindhoven [http://library.tue.nl/TDA/Vubis.csp]
Plas, drs. G. van der, (1990), “De openbare ruimte van de stad”, Stadsuitgeverij Amsterdam.
OnLine Contents [http://picarta.pica.nl/login/LNG=NE/COOKIE/REQUEST?DB=2.3&R EDIRECT=http%3A%2F%2Fpicarta.pica.nl%2FDB%3D2.3%2FLNG% 3DNE%2F]
Sitte, Camillo, (1909), “Der Städtebau nach seinen Künstlerischen Grundsätzen”, Verlag von Karl Graeser & Kie, Wenen. Venturi, Robert; Scott Brown, Denise, (2004), “Architecture as Signs and Systems, for a mannerist time”, The Belknap Press of Harvard University Press, Cambridge, Massachusetts. Verhoeven, Nico; Slebos, ir. D.L.H., (19??), “Straatmeubilair”, De Technische Uitgeverij H.Stam N.V., Culemborg/Haarlem. [SHV – 66 – VER] Wesselink, Jan-Willem, (2005-2006), “Stedelijk Interieur”, diverse nummers, Elba Media bv, Amersfoort.
De codering [XXX – 00 – XXX] verwijst naar de vindplaats in de bibliotheek van de Technische Universiteit te Eindhoven.
Catalogi
Catalogus TU/e Eindhoven [http://library.tue.nl/catalog/Vubis.csp]
Openbare Bibliotheek Eindhoven [http://www.obeindhoven.nl/www/Catalogus/obe_catalogus.htm] PiCarta [http://picarta.pica.nl/login/LNG=NE/COOKIE/REQUEST?DB=2.41& REDIRECT=http%3A%2F%2Fpicarta.pica.nl%2FDB%3D2.41%2F] The European Library [http://libraries.theeuropeanlibrary.org/libraries_en.xml]
Websites http://www.doelbeelden.nl/ http://www.google.nl/ http://www.stedelijkinterieur.com/ http://www.westergasfabriek.com/ http://www.wikimedia.org/nl-portal/
Bibliotheek TU Delft
stoffering van de openbare ruimte
- 59 -
ing. arjan a.g. uit het broek – juni 2006
Index afval, 38 afvalverzameling, 26 agora, 10, 18, 19 akropolis, 18 Arendt Hannah, 10, 17 Aristoteles, 18 Augé Marc, 31 autosnelweg, 15 avenue, 15 basilica, 19 Bauhaus, 21, 48 Benjamin Walter, 1, 5 Berlage, 21 binnensteden, 11, 16 Blauw P.W., 12 boulevard, 15 Buisman Sjoerd, 49 buitenruimte, 9, 18, 22 bureau OMA, 46 Burgers Jack, 13 CIAM, 21 city-branding, 9
stoffering van de openbare ruimte
comprimering, 16 cultuurpark Westergasfabriek, 50 Das Passagen-Werk, 5 Design Academy, 45 dijk, 15 discriminatie, 10, 17 esthetisering, 14 forum, 10, 19 functionalisering, 14 functionele stad, 21 fysieke ruimte, 11 Gesamtkunstwerk, 45, 48 Geuze Adriaan, 8 gracht, 15, 30 groen, 23, 40, 41, 42, 43 groene ruimten, 27 groensysteem, 23 grondvlak, 34 Hajer Maarten, 8, 9, 10, 11, 12, 13, 14, 15, 16, 17, 21 heterotopia, 13 Hippodamus, 18 industriële revolutie, 20, 33, 35
- 60 -
ing. arjan a.g. uit het broek – juni 2006
inrichting, 5, 6, 14, 16, 20, 21, 22, 28, 29, 30, 32, 34, 35, 38, 41, 42, 43, 45, 46, 47, 50 Jacobs Jane, 28 Januskop, 32 Jukes Peter, 14 koppeling, 16 kunst, 6, 48, 49 laan, 15, 41 landschappen, 12, 13, 14, 17 Le Corbusier, 21 Lofland Lyn, 11, 14 macro-niveau, 11 mall, 15, 21 meso-niveau, 11 micro-niveau, 11 mobiliteit, 16, 35, 36
opdrachtgever, 45 openbaar, 8, 9, 13, 14, 17, 19, 20, 21, 22, 29, 33, 38, 41, 50 openbare ruimte, 2, 5, 6, 8, 9, 10, 11, 12, 13, 14, 15, 16, 17, 18, 19, 20, 21, 22, 24, 28, 29, 30, 31, 32, 34, 35, 36, 37, 38, 39, 40, 42, 43, 45, 46, 47, 48, 49, 50, 51 openbare toilet. See Urinoir parochialisering, 14 passage, 1, 5, 15 periferie, 11 Perret de Chambéry Jacques, 20 Plato, 18 plein, 11, 12, 15, 18, 19, 30 Prigge Walter, 11 private, 10, 11, 18, 39 privé, 8, 9, 17, 39, 41 privédomein, 9 producenten, 45 publiek domein, 8, 9, 10, 11, 12, 13, 14, 15, 16, 17, 21 publieke, 10, 11, 12, 14, 16, 17, 28
necropolis, 18 NEN-normen, 25 Nieuwe Bouwen, 21 non-places, 31
reclame, 43 Reijndorp Arnold, 8, 10, 11, 12, 13, 14, 15, 16, 17, 21 Renaissance, 19, 23, 33 ruimtelijke kwaliteit, 12
omgevingskunst, 45 ontwerper, 15, 28, 30, 45 Oosterman Jan, 12
samenleving, 9, 10, 17, 21, 22, 29, 32, 36, 43 singel, 15 Sitte Camillo, 12, 21
stoffering van de openbare ruimte
- 61 -
ing. arjan a.g. uit het broek – juni 2006
sociale ruimte, 11 stad, 1, 5, 8, 9, 10, 11, 12, 13, 16, 17, 18, 19, 20, 21, 22, 23, 28, 29, 30, 33, 41, 42, 43, 46, 47, 48, 50, 51 stadsontwikkeling, 9 State of the Art, 5 Stedelijk Interieur, 43 stoa, 18, 19 stofferingelementen, 25 straat, 1, 5, 9, 11, 13, 15, 16, 21, 22, 30, 31, 32, 33, 34, 36, 37, 38, 40, 41, 42, 44, 45, 46, 48, 49 straatarchitectuur, 22 straatcultuur, 9 straatmeubilair, 22, 31, 32, 33, 34, 36, 37, 38, 39, 40, 41, 42, 44, 45, 46, 48, 49 symbolische ruimte, 12
Aldo, 38 van Leeuwen Rob, 23 vandalisme, 42 veiligheid, 12, 16, 43 veld, 12, 15 verblijfsfunctie, 26 verkeer en vervoer, 25 verkeerssysteem, 23, 24 Verlichting, 10, 26, 27, 39, 40 Versailles, 20 Vierde Nota, 9 Vitruvius, 19 vormgeving, 5, 6, 13, 14, 16, 18, 21, 22, 27, 30, 31, 32, 36, 37, 38, 39, 43, 45, 46, 47, 48, 50
TGV-stations, 16 thematisering, 16, 17 toegankelijkheid, 9, 12, 13, 17
watersysteem, 23 Wentholt prof. dr. R., 9
urinoir, 38
zichtbaarheid, 12
van Eyck
stoffering van de openbare ruimte
- 62 -