NIZW
ISBN 90 5050 779 4
DE
STOELENDANS RUIMTEN INRICHTEN VOOR KINDERDAGVERBLIJVEN EN PEUTERSPEELZALEN Ine van Liempd Ed Hoekstra
Ed Hoekstra
Het boek is gebaseerd op onderzoek en uitgebreide praktijkervaring. Het is een geheel herziene versie van de eerdere Stoelendans, aangepast aan nieuwe pedagogische inzichten en ontwikkelingen.
Ine van Liempd
In aparte hoofdstukken wordt ingegaan op de inrichting voor baby´s en voor peuters. Varianten, zoals verticale groepen, en combinaties van verschillende opvangvormen komen eveneens aan bod. In de laatste hoofdstukken vindt de lezer een stappenplan voor de inrichting en tips voor de aanschaf van de inventaris. Het boek is rijk geïllustreerd met foto´s en tekeningen. Een trefwoordenlijst vergemakkelijkt het opzoeken van de informatie.
STOELENDANS
De auteurs geven op al deze vragen en nog vele andere antwoord in dit boek. Ine van Liempd en Ed Hoekstra van AKTA, onderzoeks- en adviesbureau voor ruimtegebruik schreven De stoelendans in opdracht van het NIZW. Het is een hulpmiddel en naslagwerk voor leidsters, leidinggevenden en interieurarchitecten in kinderdagverblijven en peuterspeelzalen, aan te bevelen voor iedereen die een nieuw kindercentrum gaat inrichten of de bestaande inrichting wil veranderen.
DE
H
oe breng je je pedagogische visie op het werken met jonge kinderen tot uitdrukking in de inrichting van een kinderdagverblijf of peuterspeelzaal? Hoe maak je een ruimte zowel veilig als uitdagend? Hoe maak je verschillende speelplekken in één groepsruimte? Welke rol spelen kleuren en materialen? En hoe voorkom je overbelasting van leidsters die vele malen per dag kinderen optillen?
NIZW
De stoelendans
De stoelendans RUIMTEN INRICHTEN VOOR KINDERDAGVERBLIJVEN EN PEUTERSPEELZALEN
I N E VA N L I E M P D ED HOEKSTRA
NIZW
Eerste druk, juli 2000 Tweede, herziene druk, april 2002 © 2000 Nederlands Instituut voor Zorg en Welzijn / NIZW Niets uit deze uitgave mag worden vermenigvuldigd en/of openbaar gemaakt door middel van druk, fotokopie, microfilm of op enige andere wijze zonder voorafgaande schriftelijke toestemming. Deze publicatie is ontwikkeld in opdracht van het Nederlands Instituut voor Zorg en Welzijn / NIZW en werd mede mogelijk gemaakt door het ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS), directie Jeugdbeleid. AUTEURS
H.M.J.A. van Liempd en E.K. Hoekstra, Bureau akta, onderzoeks- en adviesbureau voor ruimtegebruik,Utrecht. PROJECTLEIDER NIZW
E.T. Schreuder EINDREDACTIE
L. Bartels ZETWERK
Perfect Service, Schoonhoven VORMGEVING
Zeno I L L U S T R AT I E S
Marianne Sprengers (tekeningen) (met dank aan Dennis Christmas) Clé Jansen (foto’s pagina 14, 22 boven, 24, 27 37, 44 onder, 47, 49, 53, 55, 63, 72, 75, 80, 85, 99, 118) Hans Zoete (foto’s pagina 22 onder, 26, 28, 41, 44 boven, 46, 52, 100, 104, 105, 114) DRUKWERK
Krips, Meppel ISBN
90 5050 779 4 NIZW-BESTELNUMMER
E 22689 Deze publicatie is te bestellen bij NIZW Uitgeverij Postbus 19152 3501 DD Utrecht Telefoon (030) 230 66 07 Fax (030) 230 64 91 E-mail
[email protected] Website www.nizw.nl
Woord vooraf bij de tweede druk
Met de inrichting van je huis druk je een persoonlijk stempel. Mensen die binnenkomen reageren daar direct op: ‘gezellig hier’, ‘wat mooi en rustig’ of ‘tjonge wat een troep’. De toon is gezet voor het verdere contact. Met de inrichting van het kinderdagverblijf of de peuterspeelzaal is het niet anders. Ouders komen er binnen en reageren op de uitstraling van de ruimte. En de kinderen nemen de ruimte in bezit: voor hen is het belangrijk dat ze rustig kunnen spelen, dat ze kunnen ravotten, dat er afwisseling is, dat ze contacten met andere kinderen kunnen maken en de leidster kunnen vinden als ze haar nodig hebben. Een veilige, warme en uitdagende omgeving. En de leidsters? Een aangename werkomgeving is voor hen van het allergrootste belang. Ze zijn er immers een groot gedeelte van hun werkweek! Het inrichten van een ruimte waarin zo veel moet gebeuren is een van de leukste taken in een kindercentrum, maar lang niet gemakkelijk. U moet rekening houden met behoeften van kinderen, met de verschillende activiteiten die er moeten plaatsvinden, met uw budget en met de pedagogische doelstellingen die u ermee wilt bereiken. Ik wil hier twee pedagogische doelstellingen noemen die in het bijzonder invloed moeten hebben op de inrichting: – Het ondersteunen van sociale relaties tussen kinderen. Peuters spelen graag en prettig in kleine groepjes van twee tot vier kinderen. De ruimte kan daar niet alleen gelegenheid toe geven maar dit gedrag zelfs uitlokken. Bijvoorbeeld door het creëren van afgeschermde hoekjes met behulp van gordijntjes of speelhuisjes waar kinderen in kleine groepjes kunnen spelen. Voor baby’s geldt dat zij graag zien en reageren op waar de andere kinderen mee bezig zijn. – Het bevorderen van zelfstandigheid bij de kinderen. De ruimte kan hierbij op tal van manieren ondersteunen, bijvoorbeeld door het speelgoed bereikbaar neer te zetten, zodat zij het zelf kunnen pakken (en weer opruimen). Er zijn natuurlijk meer zaken die een kindercentrum in de inrichting wil verwerken. Veel van die zaken staan in dit boek. In Nederland moeten we vaak woekeren met de ruimte die we tot onze beschikking krijgen. Toch kan ook een kleine ruimte enorm opknappen van een uitgekiende inrichting. Als voorbeeld wil ik een peuterspeelzaal in Rotterdam aanhalen. De leidsters hebben slechts één ruimte per groep ter beschikking. Vroeger hadden ze alle kasten en materialen zo veel mogelijk aan de kant geschoven zodat de peuters ruimte in
het midden overhielden om lekker op de grond te spelen. En dan kon er tenminste ook eens gefietst worden. Na een grondige herinrichting, met verschillende speelhoeken voor boeken, bouwen, poppen enzovoort, bleven er in het midden slechts gangetjes over waarover de kinderen zich van de ene hoek naar de ander konden bewegen. Maar tot verbazing van de leidsters gaf deze inrichting veel meer rust en gezelligheid in de groep vergeleken met de vroegere situatie! Niemand verlangde meer terug naar de open middenruimte. Een tweede ingreep in deze speelzaal was het openzetten van de deuren tussen de groepsruimten. Alle kinderen konden vrij gebruikmaken van beide ruimten. Dit leidde niet tot onoverzichtelijkheid en chaos, maar wel tot meer ruimte en keuzemogelijkheid voor de peuters. En fietsen deden de peuters voortaan buiten of in de gang. De stoelendans is in 1993 voor het eerst uitgekomen. In 2000 verscheen er een geheel nieuwe versie van De stoelendans, aangepast aan de laatste (pedagogische) ontwikkelingen in de kinderopvang. Van deze versie ligt nu de tweede, herziene druk voor u. In deze nieuwe druk is met name hoofdstuk 8 Inventaris aangepast aan de laatste inzichten. Het boek behandelt alleen de binnenruimten. Buitenruimte – minstens even belangrijk voor het welbevinden van de kinderen en leidsters – is geen onderwerp in dit boek. Voor de inrichting van centra voor buitenschoolse opvang is volgens dezelfde opzet als in De stoelendans een aparte uitgave geschreven – De tafelronde. Het boek is in opdracht van het NIZW geschreven door Ine van Liempd en Ed Hoekstra van bureau AKTA. Het ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport/vws, afdeling Jeugdbeleid heeft hiervoor een subsidie verstrekt. Het boek is in de eerste plaats bestemd voor leidsters en hun leidinggevenden. Echter ook architecten, opleidingen en bijscholingsdocenten kinderopvang kunnen er gebruik van maken. De concepten van het boek werden becommentarieerd door een aantal kindercentra en deskundigen. Dit waren Kinderdagverblijf De Lapjeskat van Stichting Kinderopvang Alphen aan de Rijn, Stichting Kindergein te Nieuwegein, Lucie de Jong van Stichting Kinderdagverblijven Noord, Spectrum, GGD Regio Achterhoek, Lia de Groot van Stichting Kinderopvang Oosterhesselen, Harry van den Heerik van de Centrale Organisatie Kinderopvang Leiden/COKL, Siby Dooyewaard-Dijkstra van de Stichting Peuterspeelzalen Nunspeet, José Rijnen van Kompaan en Ingrid Ligtermoet van het NIZW, waarbij hartelijk dank voor het deskundig commentaar. De eindredactie werd gedaan door Lucienne Bartels. Tot slot: Inrichting is iets persoonlijks. In dit boek vindt u dan ook geen blauwdruk, maar wel een heleboel aandachtspunten en tips. U kunt het boek gebruiken als hulpmiddel bij het maken van inrichtingsplannen, maar ook als naslagwerk en informatiebron bij de aanschaf van nieuwe inventaris. Wij wensen u veel succes bij het inrichten van de leefruimten. En vergeet vooral niet af en toe weer eens met een frisse blik naar uw ruimte te kijken. Want inrichten is na één keer niet af. Liesbeth Schreuder, projectleider
Inhoud
I N L E I D I N G —9 1 K I N D E N O M G E V I N G —13
Ontwikkeling en omgeving—13 Pedagogische uitgangspunten—16 Kinderen, leidsters en ouders betrekken bij de inrichting—17 Ideeën ontwikkelen voor de (her)inrichting—18 2 R U I M T E N V O O R B A B Y ’ S E N D R E U M E S E N ( 0 - 2 J A A R ) —19
Activiteiten—20 Activiteiten combineren—29 De slaapruimte—31 Een (her)inrichtingsplan maken—32 3 R U I M T E N V O O R P E U T E R S ( 2 - 4 J A A R ) —37
Activiteiten—39 Activiteiten combineren—52 De slaapruimte—54 Een (her)inrichtingsplan maken—56 4 VA R I A N T E N E N C O M B I N AT I E V O R M E N —61
Horizontale groepen en stamgroepen—61 Verticale groepen—62 Kwetsbare kinderen in de groep—64 Multifunctionele ruimten inrichten—65 Een (her)inrichtingsplan maken—67 5 P E R S O N E E L S R U I M T E N —71
Het kantoor—71 De pauze- en vergaderruimte—73 De gespreksruimte—75 Overige ruimten—75 Een (her)inrichtingsplan maken—76 6 S F E E R —79
Gebruik van materialen en kleuren—79 Vorm en aankleding van ruimten—84 De juiste sfeer creëren—87
7 S TA P P E N P L A N I N R I C H T I N G —89
Voorbereiding—90 Programma van eisen—92 Ontwerp—92 Uitvoering—95 8 I N V E N TA R I S —97 T O T S L O T —129 L I T E R AT U U R —131 B I J L A G E 1 I N V E N TA R I S O V E R Z I C H T E N —135 B I J L A G E 2 C H E C K L I S T V O O R D E A A N S C H A F VA N I N V E N TA R I S —141 B I J L A G E 3 R A S T E R V E L L E N E N S TA N D A A R D E L E M E N T E N —143 B I J L A G E 4 O E F E N I N G V I S I E O P R U I M T E —147 A D R E S S E N S T E U N F U N C T I E S —153 O V E R I G E A D R E S S E N —156 O V E R D E A U T E U R S —157 R E G I S T E R —159
Inleiding
eerste indruk is belangrijk
drie boeken over bouw en inrichting
9
Wanneer iemand een kinderdagverblijf of peuterspeelzaal bezoekt, zijn twee dingen bepalend voor de eerste indruk: hoe wordt de bezoeker ontvangen en hoe ziet het gebouw eruit? Dat geldt voor een kind, voor een ouder en ook voor een leidster die op sollicitatiegesprek komt. En zeker bij zo’n eerste bezoek kunnen beide aspecten even belangrijk zijn: degene die de bezoeker ontvangt kan nog zo aardig zijn, als het gebouw heel somber, lawaaierig en rommelig is, zal dat het oordeel over het kindercentrum negatief beïnvloeden. Andersom geldt dit natuurlijk ook: als iemand in een prachtige ruimte komt maar niemand is bereid hem te woord te staan of te ontvangen, zal dat geen positief beeld achterlaten. De eerste indruk van hoe een gebouw eruitziet en is ingericht, is dus belangrijk. Het is daarom goed om af en toe met ‘buitenstaandersogen’ het kindercentrum binnen te gaan. Of om u, als het centrum nog gebouwd gaat worden, een voorstelling te maken van hoe het eruit zal zien bij binnenkomst. Belangrijker nog is dat als het gebouw eenmaal in gebruik is, blijkt dat de inrichting ervan ook voldoet. Anders gezegd: een gebouw kan nog zo mooi lijken, als het niet tevens praktisch en functioneel is ingericht, kan dat problemen opleveren voor de kinderen en volwassenen die er verblijven. Een gebouw voor kinderopvang moet dus aan meerdere eisen voldoen: het moet er goed uitzien, maar het moet daarnaast in de praktijk ook een plezierig en bruikbaar gebouw zijn. Plezierig en bruikbaar voor kinderen, voor leidsters en voor ouders. Dit boek is een nieuwe, herziene uitgave van De stoelendans (1993). In deze nieuwe Stoelendans komt naast de inrichting van centra voor hele en halve dagopvang ook de inrichting van peuterspeelzalen aan bod. Het inrichten van ruimten voor kinderen van 4 tot 12 jaar, voor buitenschoolse opvang dus, hebben we ondergebracht in een afzonderlijk boek De tafelronde. Zo kunnen we uitgebreider aandacht besteden aan deze werksoort. De opzet van beide boeken is hetzelfde: allebei bevatten ze veel informatie over groeps- en personeelsruimten inrichten, de sfeer in een gebouw, een inrichtingsproject opzetten en uitvoeren, en inventaris aanschaffen. Beide boeken kunnen beschouwd worden als een vervolg op De zevensprong. Handleiding huisvesting kindercentra (1999). Deze NIZW-publicatie gaat over het bouwen en verbouwen van kindercentra. De zevensprong kunt u raadplegen als het gaat om de ruimten die nodig zijn, oppervlakten van binnen- en buitenruimten, relaties tussen ruimten, de afwerking en vaste inrichting van het gebouw en de aanpak van het gehele bouwproces.
Inleiding
VOOR WIE IS DIT BOEK BEDOELD?
De stoelendans is bedoeld voor leidsters en directie van centra die de inrichting of herinrichting van hun gebouw voorbereiden. Het boek hoeft niet van begin tot einde te worden doorgewerkt, alle hoofdstukken zijn ook afzonderlijk heel bruikbaar. Voor leidsters zullen vooral de hoofdstukken 1 tot en met 4 en 6 interessant zijn. Daarnaast zijn voor leidinggevenden de hoofdstukken 5, 7 en 8 van belang. Het boek bevat ook nuttige informatie voor anderen die betrokken zijn bij de inrichting van kindercentra: besturen of ouderraden, architecten, binnenhuisarchitecten, gemeenten en leveranciers van meubilair. De stoelendans kan al gebruikt worden tijdens de ontwerpfase van een gebouw of verbouwing. U kunt ermee toetsen of de gewenste inrichting in het geplande gebouw zal passen. Dit boek is niet alleen bestemd voor diegenen die een nieuw of verbouwd gebouw gaan inrichten, maar ook voor bestaande centra. Immers, de indeling van een ruimte kan altijd veranderd worden, en ook in bestaande gebouwen zal regelmatig nieuwe inventaris moeten worden aangeschaft. O P B O U W VA N H E T B O E K
De stoelendans gaat over de binnenkant van het gebouw: de inrichting. Die inrichting wordt beschreven in vier onderdelen: de activiteiten die in de ruimte gaan plaatsvinden, de indeling van de ruimte, de sfeer en de inrichtingsmaterialen. De activiteiten in de ruimte zijn de spelactiviteiten, die zijn afgestemd op de leeftijd van de kinderen die de ruimte gaan gebruiken. De indeling van de ruimte heeft betrekking op het plaatsen van het meubilair en andere inventarisonderdelen: op welke plek in de ruimte moet het staan? De sfeer in een gebouw komt tot uitdrukking in de keuze van materialen en kleuren. Onder inrichtingselementen verstaan we de losse elementen waarmee de ruimte is ‘aangekleed’: stoelen, tafels, kasten en dergelijke. De inrichting van de buitenspeelruimte valt buiten het bestek van dit boek. Een uitgave over dit onderwerp zal in opdracht van de VOG in de loop van 2000 verschijnen. ontwikkeling en omgeving
activiteiten en indeling
10
Hoofdstuk 1 van De stoelendans gaat over de samenhang tussen de ontwikkeling van kinderen en de omgeving waarin zij verkeren. Het vormt de inleiding op de hoofdstukken 2, 3 en 4. In het kort geven we weer hoe de fysieke omgeving het gedrag van kinderen beïnvloedt. Ook komt aan bod hoe de pedagogische uitgangspunten van een kindercentrum kunnen worden ‘vertaald’ naar de inrichting van ruimten. En tot slot: waarom is het belangrijk dat verschillende gebruikers van het gebouw meepraten over de (her)inrichting? In hoofdstuk 2, 3 en 4 besteden we aandacht aan de activiteiten in de ruimte en indeling van de ruimte voor kinderen van verschillende leeftijdsgroepen en voor verschillende werksoorten. Steeds koppelen we de ruimtelijke inrichting aan de pedagogische uitgangspunten van het kindercentrum en de ontwikkelingsfase van de leeftijdsgroep. Hoofdstuk 2 gaat over baby’s en dreumesen (kinderen van 0 tot 2 jaar) en hoofdstuk 3 over peuters (de leeftijdsgroep 2 tot 4 jaar). Het onderscheid in deze twee leeftijdsgroepen hebben we vooral gemaakt om het boek niet alleen bruikbaar te maken voor kinderdagverblijven maar ook voor peuterspeelzalen (zij kunnen hoofdstuk 2 overslaan). In hoofdstuk 4 gaat het over kinderdagverblijven die een andere leeftijdsindeling gebruiken. In dit hoofdstuk komt ook de opvang van speciale groepen aan bod en we besteden aandacht aan centra die ruimten delen met anderen. Elk hoofdstuk eindigt met aanwijzingen voor het maken van een inrichtingsplan, met enkele voor-
De stoelendans
sfeer inrichtingselementen
bijlagen
beeldplattegronden van een ruimte-indeling. De inrichting van personeelsruimten is het onderwerp van hoofdstuk 5. In hoofdstuk 6 bespreken we sfeer en kleurgebruik binnen het kindercentrum. In hoofdstuk 7 laten we zien hoe een inrichtingsproject planmatig kan worden aangepakt. In hoofdstuk 8 komen de inrichtingselementen aan de orde, hierin staat informatie over de ‘losse’ inventaris, zoals kasten, stoelen, banken, speelhuizen en boxen. De ‘vaste’ inventaris, zoals sanitair en keukeninrichting, komt niet uitgebreid aan de orde omdat deze meestal tijdens de (ver)bouw wordt ingebouwd. Deze vaste inventaris is daarom opgenomen in De zevensprong. Handleiding huisvesting kindercentra (Van Liempd en Hoekstra 1999). Een uitzondering vormen enkele elementen die vaak voorkomen in een groepsruimte, zoals een aankleedtafel in de babygroep. In hoofdstuk 8 geven we ook aandachtspunten voor de aanschaf: waarop u moet letten bij het kopen van stoeltjes, aan welke eisen moet een kast voldoen en dergelijke. Allemaal zaken die te maken hebben met duurzaamheid, onderhoud en ergonomie (stimuleert het een goede werkhouding?). Ook komt een belangrijk aspect als veiligheid aan de orde. De stoelendans sluit af met enkele bijlagen. Aan de hand van bijlage 1, de inventarisoverzichten, kunt u lijsten opstellen die u kunt gebruiken bij het inrichten van een nieuwe ruimte of gebouw. Bijlage 2 is een checklist voor de aanschaf van inventaris. Bijlage 3 bevat rastervellen met daarbij enkele maten van veelvoorkomend meubilair. Deze zijn te gebruiken voor uw eigen situatie: ga er al schuivend mee aan de slag tot de juiste ruimte-indeling ontstaat. Met behulp van bijlage 4 ten slotte kunnen leidinggevenden met hun team oefenen in het koppelen van pedagogische visie aan de inrichting van ruimten. Het boek is uitgebreid voorzien van tekeningen en foto’s. Deels zijn deze bedoeld als toelichting op de tekst, deels als praktijkvoorbeelden. Als in De stoelendans de term leidster wordt gebruikt, dan wordt eveneens leider bedoeld.
11
Inleiding
1 Kind en omgeving
Elk kind heeft anderen nodig om zich te kunnen ontwikkelen: mensen die veiligheid bieden, voorbeelden geven, stimuleren, helpen, voorwaarden scheppen en verzorgen. Hoe die mensen dat doen zal mede bepalen hoe een kind zich ontwikkelt. De invloed van cultuur, normen en gewoonten is groot. Maar ook de ruimtelijke omgeving speelt een belangrijke rol. De ruimtelijke omgeving kan kinderen ondersteunen in hun ontwikkeling, maar kan ze ook remmen. Als een kind in een drukke wijk woont zonder mogelijkheden om buiten te spelen, kan zijn grofmotorische ontwikkeling achterblijven bij die van een kind dat wél veel buiten kan spelen. In de eerste paragraaf van dit hoofdstuk laten we zien hoe de omgeving, de ruimte in een kindercentrum, invloed heeft op het gedrag van kinderen. En hoe belangrijk het daarom is de inrichting van de ruimte af te stemmen op de ontwikkelingsfase waarin zij verkeren. De inrichting van de ruimte wordt ook bepaald door de pedagogische uitgangspunten die het kindercentrum heeft. Dit is het onderwerp van de tweede paragraaf. In een kindercentrum moeten veel verschillende groepen mensen zich thuis voelen: kinderen, leidsters, en ook ouders. In de derde paragraaf komt aan bod hoe belangrijk het is deze groepen inspraak te geven bij de inrichting van het centrum. Het moet immers ‘hun’ gebouw worden. We sluiten het hoofdstuk af met een methode om ideeën te ontwikkelen voor de inrichting.
ieder mens is anders
We zullen het in dit boek niet hebben over ‘het kind’ omdat ‘het kind’ immers niet bestaat. Ieder mens is anders, er zijn geen vaste regels te geven voor hoe mensen zich ontwikkelen. Wel maakt ieder mens bepaalde stadia in zijn ontwikkeling door, maar niet iedereen doet dat in hetzelfde tempo: sommige kinderen lopen met 10 maanden, anderen met 18 maanden en beiden zijn ze statistisch ‘normaal’ te noemen. En uiteindelijk gaan alle kinderen lopen, tenzij ze een lichamelijke handicap of ontwikkelingsstoornis hebben. Bij de leeftijdsindeling in dit boek schetsen we dan ook de globale ontwikkeling van kinderen, waarbij steeds duidelijk moet zijn dat het niet om wetmatigheden gaat. Wij schetsen deze ontwikkeling in relatie tot de ruimtelijke omgeving, de inrichting van het kindercentrum.
Ontwikkeling en omgeving Uitgangspunt is dat er een wisselwerking bestaat tussen een kind en zijn omgeving. Dat betekent dat een kind beïnvloed wordt door zijn omgeving, door de manier waarop de ruimte is ingericht. Een kind van 8 maanden in een box zal zich anders gedragen dan wanneer het op een speelmatras ligt. Andersom betekent het dat een kind ook zijn omgeving beïnvloedt: een keurig opgeruimde kamer kan in een oogwenk bezaaid liggen met grote blokken.
13
Kind en omgeving
EEN VEILIGE EN VERTROUWDE OMGEVING
Om zich goed te kunnen ontwikkelen is het voor een kind belangrijk zich veilig en vertrouwd te voelen. Als jonge kinderen voor het eerst in een nieuwe, onbekende ruimte komen zullen zij zich altijd richten op de persoon die hun vertrouwd en bekend is en in eerste instantie geen stap van haar zijde wijken. Pas als ze de ruimte en de andere aanwezigen goed hebben kunnen bestuderen en ‘veilig’ hebben bevonden zullen ze, heel voorzichtig, hun terrein vergroten en op onderzoek uitgaan. Als een ruimte groot, druk of onoverzichtelijk is, doen kinderen er veel langer over om die eerste stap te zetten dan wanneer dat niet het geval is. En groot, druk of onoverzichtelijk kan een ruimte door kinderogen al snel zijn. Kinderen zien hun omgeving immers vanuit een heel andere invalshoek dan volwassenen.
Een volwassene kan in één oogopslag een hele ruimte overzien.
Een kind overziet maar een deel van de ruimte.
14
De stoelendans
overzichtelijkheid op kindhoogte
niet gevaarlijk
Vooral voor jonge kinderen is het belangrijk dat een ruimte ook op hun niveau overzichtelijk is. Een duidelijke ruimte is een ruimte waar ze gemakkelijk de weg kunnen vinden, waar duidelijk is: daar kan ik me verstoppen, daar ga ik straks eten, daar kan ik met poppen spelen en daar slaap ik. Zo’n ruimte moet niet te vaak van indeling veranderen, dat schept immers onduidelijkheid en kan ertoe leiden dat een kind zich niet veilig voelt. Grote overgangen in kleur- en verlichtingsniveau maken een ruimte rommelig en vooral baby’s kunnen angstig worden van bijvoorbeeld een te felle verlichting. Dat wil niet zeggen dat ruimten saai en fantasieloos moeten zijn. Het betekent wel dat ze zorgvuldig moeten worden ingericht, zodat kinderen zich er prettig voelen en niet overspoeld worden met informatie en prikkels. Een veilige omgeving betekent ook dat deze niet gevaarlijk mag zijn. In een ruimte voor kinderen kunt u dat op veel verschillende manieren bereiken: scherpe hoeken en randen afschermen, de watertemperatuur begrenzen en dergelijke. Deze vorm van veiligheid moet echter niet zo ver gaan dat kinderen erdoor in hun spel belemmerd worden. UITDAGING
nieuwe ervaringen opdoen
grenzen verleggen
Een vertrouwde en veilige omgeving is belangrijk voor een goede ontwikkeling. Maar er is meer nodig. De omgeving moet ook uitdagend en gevarieerd zijn. Een ruimte met een paar stoelen rond een tafel en een bank kan heel veilig zijn, maar is niet bepaald stimulerend. Een kindercentrum moet een kind de mogelijkheid bieden om nieuwe ervaringen op te doen. Veel activiteiten van en met kinderen worden samengevat in de term spel. Door middel van spel leren kinderen om te gaan met de wereld om hen heen. Via spel oefenen kinderen een aantal functies: zintuigen, motoriek, kennis, sociale vaardigheden. Spel is dus een serieuze aangelegenheid, sommige pedagogen hebben het daarom liever over ‘werken’. Kinderen moeten op verschillende manieren kunnen spelen. In een kindercentrum wordt dit bepaald door zowel de leidsters als de ruimte. Zo speelt de ruimte een belangrijke rol bij het ontwikkelen van motorische vaardigheden: ergens op klimmen, eraf vallen, nog een keer proberen, en nog eens... Dat kan alleen maar als er iets is om op te klimmen. Een kind leert van vallen en opstaan, het gaat bepaalde spieren beter beheersen en daardoor voelt het zich zekerder. En als het zich zeker voelt is het in staat weer nieuwe, moeilijkere dingen uit te proberen. In een ruimte voor kinderen moeten elementen aanwezig zijn die ‘moeilijk’ en dus spannend zijn. In een omgeving die weinig mogelijkheden biedt om vaardigheden te ontwikkelen, of waar een kind te veel belemmerd wordt omdat er steeds van alles verboden wordt, neemt de drang om dingen uit te proberen af. Een uitdagende ruimte is een ruimte waarin kinderen hun grenzen kunnen verleggen, niet steeds afhankelijk zijn van volwassenen, maar zelf dingen kunnen ondernemen. Dat is goed voor hun gevoel van eigenwaarde. S O C I A A L C O N TA C T
De afmeting van de ruimte, maar ook hoe de ruimte is ingericht is belangrijk voor de manier waarop kinderen met elkaar omgaan. Als veel kinderen samen zijn in één kleine ruimte waar ze elkaar letterlijk en figuurlijk steeds tegenkomen, kan dat tot vervelend gedrag leiden. Sommige kinderen worden agressief, terwijl andere juist teruggetrokken en in zichzelf gekeerd raken. Als er verschillende en goede speelplekken zijn,
15
Kind en omgeving
kunnen kiezen
hebben kinderen de mogelijkheid keuzes maken. Er kunnen kleine groepjes ontstaan en kinderen hoeven elkaar niet telkens te storen of in de weg te lopen. Een goed sociaal contact wordt ook gestimuleerd als kinderen niet voortdurend gedwongen zijn deel uit te maken van een groep. Kinderen vinden het prettig om met anderen samen te zijn, ergens bij te horen. Maar ze hebben soms ook de behoefte alleen te zijn, zich terug te trekken. Om nieuwe indrukken en ervaringen te kunnen verwerken hebben kinderen rust nodig. Soms is hun de drukte van andere kinderen even te veel. In een kindercentrum is samen zijn vanzelfsprekend: kinderen maken deel uit van een groep. De mogelijkheid om alleen te zijn zult u bewust moeten creeren. Afhankelijk van de leeftijdsgroep kunt u daarbij rekening houden met de ontwikkelingsfase waarin een kind verkeert. Z E L F S TA N D I G H E I D
wat kunnen ze al zelf?
Een omgeving kan kinderen aanmoedigen zelfstandig te worden of kan hen daarin afremmen. Als de deurknop zo hoog zit dat een kind er niet bij kan, zal het altijd een volwassene om hulp moeten vragen (tot het op het idee komt een stoel als hulpmiddel te gebruiken). Als speelmateriaal hoog staat, is het kind ook hier steeds afhankelijk van de volwassene die het voor hem pakt. Soms brengt u bewust zulke drempels aan om veiligheidsredenen: een hek boven aan een trap, een slot op de deur met schoonmaakmiddelen. Vaak echter kunnen kinderen bepaalde dingen niet zelfstandig doen, omdat er niet genoeg is stilgestaan bij wat ze zelfstandig kunnen, of kunnen leren. Een trapleuning op kindhoogte bijvoorbeeld wordt vaak vergeten, terwijl het kinderen helpt bij het zelf een trap leren beklimmen. In een kindercentrum kan zelfstandigheid van kinderen en daarmee hun gevoel van ‘kijk eens wat ik al zelf kan’, worden aangemoedigd door bij elke activiteit de vraag te stellen: wat kunnen en mogen kinderen zelf en wat niet?
Pedagogische uitgangspunten Elk kindercentrum heeft zijn eigen doelstellingen en pedagogische uitgangspunten. Hierin wordt omschreven wat een kindercentrum kinderen wil bieden, waarom het dit belangrijk vindt en hoe het dat aanbod wil vormgeven. De inrichting van de ruimte is een belangrijk hulpmiddel om bepaalde pedagogische uitgangspunten te realisede ruimte als ‘derde ren: de ruimte kan fungeren als extra ondersteuner, als ‘derde leidster’. leidster’ In de uitwerking van inrichtingsplannen zijn zeker verschillen aan te brengen. Zo zal het ene centrum meer nadruk leggen op het aanmoedigen van zelfstandigheid dan het andere. Dat kan bijvoorbeeld betekenen dat dit ene centrum ervoor kiest in de peutergroep al het speelgoed op kindhoogte neer te zetten. De groepsruimte heeft bijvoorbeeld een open verbinding met de sanitaire ruimte, zodat kinderen zelf kunnen beslissen wanneer ze naar het toilet gaan of met water in de wastrog willen spelen. Een ander centrum zal bijvoorbeeld beslissen een deel van het speelgoed in afsluitbare kasten weg te bergen, de sanitaire ruimte van een hekje te voorzien en de watertoevoer naar de wastrog op bepaalde tijden af te sluiten. Zo zal een centrum dat werkt vanuit de montessorigedachte de ruimte zo veel mogelijk ‘voorbereiden’, zodat kinderen er zelfstandig een activiteit kunnen doen en zal het bijvoorbeeld werken met matrassen of heel lage bedjes, waar kinderen zelf in en uit kunnen stappen. Een centrum dat vanuit de Reggio Emilia ideeën werkt, zal veel ruimte maken voor kinderen om met veel verschillende materialen te kunnen experimenteren, manipuleren en onderzoeken en een opendeurenbeleid voeren, waarbij het
16
De stoelendans
grootste deel van het gebouw door de kinderen gebruikt kan worden. De activiteiten in kinderdagverblijf of peuterspeelzaal zullen zowel binnen als buiten plaatsvinden. De inrichting van de binnenruimte zal dus ook afhangen van hoe er buiten wordt gespeeld. Zo zal een centrum dat een buitenruimte met overdekte zandbak heeft, waar het beleid erop gericht is dat er iedere dag buiten gespeeld wordt, minder behoefte hebben aan een zandbak binnen dan een centrum zonder overdekt gedeelte.
eigen pedagogische uitgangspunten
kijken met kinderogen
Kinderen, leidsters en ouders betrekken bij de inrichting In een kindercentrum moeten verschillende groepen mensen zich thuis voelen: kinderen, leidsters en ouders. De kinderen zijn daarbij veruit in de meerderheid. Toch wordt hun stem, als het gaat om gebouw en inrichting, het minst gehoord. Volwassenen nemen immers de beslissingen over hoeveel geld er te besteden is en waaraan dat dan besteed moet worden. Maar juist omdat jonge kinderen nog niet actief kunnen meedenken over gebouw en inrichting, is het des te belangrijker dat de betrokken volwassenen hun belangen goed behartigen. Nog te vaak gebeurt het dat er voor kinderen wordt bedacht dat veel variatie leuk en gezellig is. Regelmatig leidt dat tot extreem kleurgebruik, een overvloed aan spelmaterialen en versiersels, en tot een beperkt uitzicht naar de spannende buitenwereld, omdat ramen volgeschilderd zijn met kabouters en paddestoelen. Voor een kind kan een ruimte daardoor onoverzichtelijk en te druk worden. Het is belangrijk bij het inrichten van een gebouw te kijken met kinderogen. Dit kan door goed naar kinderen te kijken: hoe gedragen ze zich, waar gaat hun aandacht naar uit, wat vinden ze spannend? Gedurende een aantal dagen een kind 10 minuten per dag observeren kan heel leerzaam zijn. Belangrijk daarnaast is om een ruimte te bekijken zoals deze er door kinderogen uitziet, op hun hoogte. Op de grond zitten of kruipen kan heel verhelderend zijn: u kunt zich beter voorstellen hoe een kind de ruimte ziet.
inspraak van ouders en leidsters
17
Welke keuzes u ook maakt, het is belangrijk om bij het lezen van De stoelendans steeds de eigen pedagogische uitgangspunten te betrekken. Per activiteit beoordeelt u of de voorgestelde aanpak bij deze uitgangspunten past. Leidinggevenden kunnen gebruikmaken van bijlage 4 om leidsters te laten oefenen in het koppelen van pedagogische visie en ruimtegebruik. Bovendien staan in het literatuuroverzicht tips voor boeken over pedagogische stromingen. Ons voornaamste uitgangspunt bij het schrijven van dit boek is geweest ruimten zo in te richten dat ze passen bij degenen voor wie ze bedoeld zijn: dat ze kinderen in hun ontwikkeling stimuleren en ondersteunen en dat ze het werken voor de leidsters prettig maken.
Het spreekt voor zich dat ook teamleden en ouders invloed moeten kunnen uitoefenen op hoe hun gebouw ingericht gaat worden. Daarmee wordt het ook meer hun eigen centrum. Voor medewerkers is het de plek waar ze werken, de ruimtelijke omgeving vormt een onderdeel van hun arbeidsomstandigheden. Ze zijn naast de kinderen medegebruikers van het gebouw. Het is dus belangrijk ook hun belangen en wensen te betrekken bij de inrichting en aankleding van het gebouw. Het terugdringen van de fysieke belasting van leidsters is al geregeld in de normen voor het ergonomisch inrichten van kindercentra. Worden ook hun wensen en voorkeuren bij de inrichting betrokken, dan zullen zij zich prettig voelen in hun ruimtelijke omgeving, waardoor ze beter
Kind en omgeving
functioneren. Dit zal de interactie tussen leidsters en kinderen ten goede komen. Als een bestaand centrum aan de slag gaat met de inrichting is dit een unieke kans om ouders hierbij te laten meepraten. Ouders moeten zich immers ook thuis voelen op het centrum en daarnaast moeten zij zich kunnen vinden in de pedagogische uitgangspunten en de vertaling daarvan in ruimtegebruik. Het is vaak niet eenvoudig om ouders te betrekken bij het kindercentrum. Tijdgebrek speelt daarbij een rol, maar ook het feit dat ouders geen eigen plek in het centrum hebben werpt een drempel op. In hoofdstuk 7 laten we zien hoe de inspraak van teamleden en ouders bij een (her)inrichting vorm kan krijgen.
Ideeën ontwikkelen voor de (her)inrichting H E R I N R I C H T I N G VA N E E N B E S TA A N D C E N T R U M
1. Bekijk op verschillende momenten van de dag: – Welke plekken in de ruimte(n) worden veel gebruikt en hoe? – Welke plekken worden niet gebruikt? – Zijn er plekken in de ruimte die tot veel onrust of agressie leiden? – Hoe komt het dat bepaalde plekken zoveel intensiever gebruikt worden dan andere of waarom zijn bepaalde plekken heel onrustig? 2. Hierna staat een lijstje van uitgangspunten dat u kunt gebruiken bij het inrichten van de ruimte. Bekijk een ruimte en ga voor elk van de onderstaande punten na of er voldoende rekening mee gehouden is. Geef tevens aan waarom dit wel of niet het geval is. – veiligheid en geborgenheid uitstralen – zelfstandigheid van kinderen aanmoedigen – uitdaging creëren – sociaal contact stimuleren I N R I C H T I N G VA N E E N N I E U W C E N T R U M
1. Bezoek een of meerdere centra in de buurt. Probeer bij zo’n bezoek inzicht te krijgen in het gebruik van de ruimten aan de hand van de vragen onder 1 bij ‘Herinrichting van een bestaand centrum’. U kunt dat doen door zelf goed te observeren, maar ook door leidsters in een centrum te vragen naar hun ervaringen. Maak als dit mogelijk is foto’s die als geheugensteun kunnen dienen. 2. Hieronder staat een lijstje van uitgangspunten die u kunt gebruiken bij het inrichten van de ruimte. Bekijk een groepsruimte en ga voor elk van de onderstaande punten na of er voldoende rekening mee gehouden is. Geef tevens aan waarom dit wel of niet het geval is. – veiligheid en geborgenheid uitstralen – zelfstandigheid van kinderen aanmoedigen – uitdaging creëren – sociaal contact stimuleren
18
De stoelendans
2 R u i m t e n v o o r b a b y ’s e n d r e u m e s e n (0-2 jaar)
Op een zacht matras zit een dreumes met kubussen te spelen. Af en toe kijkt ze in de spiegel aan de wand naar het resultaat. Een kind dat blijkbaar sinds heel kort kan lopen, trots straalt van zijn gezichtje af, oefent de route tussen de bank en een box die als stevig houvast dient. De baby in de box maakt pruttelende geluidjes. Een prille kruiper werkt zich moeizaam op het matras om ook een kubusblok te pakken. De leidster, die een fles aan het klaarmaken is, houdt tegelijkertijd de klauteraar in het oog. In een hoekje van de ruimte bij een lage open kast zijn twee dreumesen in de weer met allerlei felgekleurd speelgoed. Hoewel een van de baby’s luidruchtig duidelijk maakt honger te hebben, straalt de ruimte rust uit. Rust, maar zeker geen saaiheid. Eten, slapen en rondkijken, dat is wat een baby voornamelijk doet. Veel bezigheden met baby’s zijn verzorgingsgericht: voeden, verschonen en in bed leggen. Daarnaast is praten, aanraken en knuffelen met vertrouwde mensen belangrijk. Elk kind heeft het nodig zich veilig en vertrouwd te voelen. Pas dan gaan kinderen op ontdekking uit, zullen ze nieuwe dingen gaan uitproberen. Voelen ze zich onveilig, dan worden ze eerder passief en teruggetrokken. Voor een jong kind is het belangrijk dat naast de personen om zich heen ook de ruimtelijke omgeving veilig en vertrouwd is. Zo kunnen onverwachte, sterke prikkels zoals fel licht, lawaai en sterke kleurovergangen een jonge baby uit zijn evenwicht brengen en onrustig maken. Als kinderen zich gaan verplaatsen en meer contact gaan maken met hun omgeving, wordt die omgeving steeds belangrijker. Een goed ingericht kindercentrum zal voor elk kind een stimulerende, maar ook vertrouwde en veilige plek zijn, waar het allerlei nieuwe ervaringen opdoet. Met de informatie in dit hoofdstuk kunt u een verantwoorde inrichting maken, die past bij uw eigen groep, ruimte(n) en werkwijze. Eerst geven we een overzicht van de verschillende activiteiten die in een kindercentrum kunnen plaatsvinden, en hoe u de ruimte daarvoor kunt inrichten. Vervolgens komt aan bod hoe u al deze activiteiten het beste met elkaar kunt combineren in de leefruimte. Omdat slapen in een aparte ruimte gebeurt, behandelen we dit afzonderlijk. Aan het eind van dit hoofdstuk staat hoe u stapsgewijs een inrichtingsplan kunt maken. Enkele bijgevoegde plattegronden kunnen daarbij als voorbeeld dienen. ontwikkeling
19
In de eerste twee jaar maken kinderen een sterke ontwikkeling door op allerlei terreinen. Vooral motorisch en zintuiglijk verandert er veel. Motorisch: van liggen bij de geboorte tot lopen en trappen beklimmen in het tweede jaar. Zintuiglijk: het kind gaat steeds bewuster om met zicht, gehoor, reuk, smaak en tast. Sommige ontwikkelingen gaan ‘vanzelf ’: elk gezond kind gaat op een bepaald moment lopen, of dat nu wel of niet actief wordt gestimuleerd. Voor andere vaardigheden hebben kinderen echter hulp van buitenaf nodig: een trap beklimmen leren ze
Ruimten voor baby’s en dreumesen (0-2 jaar)
pas als er hoogteverschillen zijn om mee te oefenen. Sociale vaardigheden en een taal spreken leren ze alleen maar in contact met anderen. Een stimulerende omgeving speelt hierin een belangrijke rol, zoals we hierna zullen zien.
wat is een leefruimte?
Activiteiten In deze paragraaf koppelen we de ontwikkeling van kinderen in de eerste twee levensjaren aan de inrichting van de leefruimte. Onder leefruimte verstaan we alle ruimte(n) waar kinderen overdag verblijven: dat kan een groepsruimte zijn maar ook een voor speciale activiteiten ingerichte ruimte die bijvoorbeeld met meerdere groepen gedeeld wordt. Ook (een deel van) een gang die voor kinderactiviteiten gebruikt wordt valt onder het begrip leefruimte. LIGGEN
een hogere en een lage ligplek
Een jonge baby brengt de meeste tijd liggend door. Een groot deel in bed, slapend of rustend. Maar ook een flink aantal uren wakker, in de groepsruimte. Voor de allerjongsten is het prettig als deze omgeving rustig is. In een ruimte waar nog diverse andere kinderen verblijven is het nodig te bedenken hoe aan die voorwaarde voldaan kan worden. Het is aan te raden in een groepsruimte een hogere en een lage ligplek te hebben. Een lage plek (een box of een ligmatras) is prettig zodat de baby naar de andere kinderen kan kijken en op hen kan reageren. Voordeel van een matras is dat een kind wat minder afgesloten ligt dan in een box. Door zo’n matras in een groter formaat te laten maken heeft de baby meer ruimte of kunnen er meerdere baby’s tegelijk op liggen. Het is belangrijk zo’n matras op een tochtvrije plek in de ruimte te leggen waar de leidsters goed toezicht kunnen houden en kinderen niet door anderen onder de voet gelopen worden. Maak zo’n plek dus niet midden in de ruimte maar bij voorkeur op een plek die aan twee zijden is afgeschermd. Een box op hoogte is prettig om een kind wat rustiger te laten liggen, waarbij het wel oogcontact kan hebben met de leidster. De ligplek moet goed uitzicht bieden op interessante zaken: de leidster, kinderen, buiten (dieren, planten). Een wipstoeltje is een goede aanvulling, waardoor een kind in een wat andere houding zijn omgeving kan bekijken. Het is belangrijk het gebruik hiervan beperkt te houden, omdat langdurig gebruik slecht is voor de rug en het ontwikkelen van
De ruimte onder een verhoogde box kan als speelplek gebruikt worden. Een gordijntje kan spannend zijn voor kinderen die zich willen verstoppen.
20
De stoelendans
een zacht vloerkleed of matras
bewegingen. Een hangmatje kan voor jonge baby’s heel rustgevend zijn, hang het wel op een veilige plaats (bijvoorbeeld in of boven de box). Liggen is niet alleen voor baby’s. Ook grotere kinderen vinden het heerlijk om af en toe te kunnen liggen, kijkend naar anderen of uitrustend van alle activiteiten. Een zacht vloerkleed of matras is daarom een belangrijk element in de groepsruimte. Als u een vloerkleed aanschaft, mag dat niet makkelijk verschuiven of omkrullen. Een stevig stuk vloerbedekking dat is ‘omgeboord’ (voorzien van een stevige afwerkrand) en een antisliplaag heeft, is vaak praktischer dan een echt kleed. Bovendien kunt u het op maat laten maken. BEWEGEN
interessante dingen op kruiphoogte
voldoende vrij vloeroppervlak
De ontwikkeling van liggen naar steeds meer beweging gaat snel. Binnen een paar maanden leren kinderen hun bewegingen te sturen, zodat ze zelf een mobile kunnen aanraken of hun knuffelbeest beetpakken. Voelen, pakken, vasthouden gaat steeds gemakkelijker en wordt daarmee ook interessanter. Als een kind gaat kruipen moet het ook elders in de ruimte die nieuwe vaardigheden kunnen uitproberen. Dat betekent dat er op kruiphoogte interessante dingen nodig zijn: een raam, iets om onder te kruipen, een laag kastje met speelgoed, een overgang van een harde vloer naar een zacht kleed of kussen. Voor kinderen die ‘op pad’ gaan, kruipend, schuivend of lopend, moet de ruimte veilig zijn. Ze mogen geen fysiek onveilige dingen tegenkomen, zoals bijvoorbeeld een hete radiator of een scherpe aanrechthoek. Tegelijkertijd moeten ze vertrouwde mensen goed in de gaten kunnen houden, zodat er altijd hulp is als er iets onverwachts gebeurt. In een ruimte voor jonge kinderen is het daarom belangrijk dat zo min mogelijk hoge kasten of scheidingswanden het zicht van het kind belemmeren. Omdat lopen in het begin nog veel ruimte vergt, het evenwicht nog wankel is en de richting vaak onduidelijk, is voldoende vrij vloeroppervlak nodig, zonder onverwachte obstakels. Een hekje of stang aan de muur of vensterbank waaraan een kind zich kan optrekken of langs kan lopen, is een handig hulpmiddel bij het leren lopen.
Een hekje waaraan een kind zich kan optrekken of waar het langs kan lopen is stimulerend.
Dreumesen kunnen vaak eindeloos heen en weer lopen met iets in hun handjes. Een los kleed midden in de ruimte kan dan al een struikelblok vormen. Donkere hoeken zijn voor veel jonge kinderen eng. Het is daarom belangrijk dat een speelplek onder een verhoogde box of in een speelhuis altijd voldoende licht toelaat en zicht biedt op de groepsruimte. Zo’n plek moet ook licht van kleur zijn en voldoende openingen hebben. Als kinderen zo’n 1,5 jaar oud zijn, wordt klimmen interessant. In een groepsruimte
21
Ruimten voor baby’s en dreumesen (0-2 jaar)
een klimelement
of in een gezamenlijke ruimte die door een paar baby-/dreumesgroepen gedeeld wordt, kunt u een klimelement laten maken. Een klein podium met veilige, brede treden en eventueel een laag glijbaantje kan dienst doen als klauterplek.
Veilige brede treden en een laag glijbaantje zijn geschikt voor kruipers én lopers. Met een speelhuisje en uitzicht naar buiten wordt het podium extra aantrekkelijk.
Door de ondergrond te voorzien van zachte vloerbedekking is het veilig en voor leidsters en kinderen een goede plek om te zitten. Een verplaatsbaar klimhuisje heeft als voordeel dat in een groep waar tijdelijk alleen baby’s zijn, het huisje weggeborgen kan worden.
Er zijn kant en klare klimhuisjes met glijbaan in de handel, die makkelijk te verplaatsen zijn.
22
De stoelendans
Een andere mogelijkheid zijn stevige beklede polyether blokken met verschillende hoogtes. Deze zijn op verschillende manieren te gebruiken: om op te klimmen, om op te liggen en om op te zitten. Hoogteverschillen mogen niet groter zijn dan 10 cm. VOELEN, KIJKEN, HOREN
prikkels doseren
In het eerste jaar ontwikkelen kinderen vaardigheden waardoor ze de eigenschappen van bepaalde voorwerpen leren kennen. Een kind kan voorwerpen voelen, oppakken, proeven, bewegen en proberen te gebruiken. Een ideale omgeving stimuleert alle zintuigen: gezicht, gehoor, tastzin, reuk en smaak. Dat wil niet zeggen dat er een overvloed aan prikkels moet zijn: wanneer er te veel indrukken op een kind afkomen, kan het daarvan juist onrustig worden. Het is belangrijk daarmee bij het inrichten van de groepsruimte rekening te houden. De ruimte moet de mogelijkheid bieden prikkels te doseren: – Kleuren op wanden, vloer en plafond zijn bij voorkeur zacht, zodat ze een goede achtergrond vormen voor gekleurd spelmateriaal, of voor een kleurrijke speelhoek. Met spelmateriaal en kleuraccenten op een bepaalde plek kunt u kleur gericht gebruiken. – Gebruik geen te felle lampen: kinderen liggen vaak op hun rug en kunnen verblind raken. Het is beter om zo veel mogelijk van daglicht gebruik te maken. Als dat niet mogelijk is, gebruik dan verlichting die het daglicht benadert. – In een ruimte met kinderen is geluid vaak moeilijk te regelen, daarom kan een goede akoestiek ertoe bijdragen dat geluid geen lawaai wordt. Het is belangrijk erop te letten dat er niet te veel lawaai geproduceerd wordt: een radio die voortdurend aanstaat en activiteiten die dwars door elkaar plaatsvinden kunnen veel onrust veroorzaken. Voor een jong kind is het moeilijk duidelijk onderscheid te maken in zo’n brij van geluiden. Muziek of stemgeluid kan juist een belangrijke prikkel zijn als er geen storend achtergrondgeluid is. De vormen van allerlei objecten leert een kind kennen door ze te betasten en ermee te ‘manipuleren’. Een variatie aan vormen en materialen stimuleert deze ontdekkings-
veel ‘verschillend aanvoelende’
Beplak een prikbord met halve tennisballen, verschillende soorten textiel, kurk enzovoort en het
materialen
wordt een ‘voelmuur’.
23
Ruimten voor baby’s en dreumesen (0-2 jaar)
tocht. De eigenschappen van verschillende materialen als hout, tegels, metaal, textiel en tapijt leert een kind pas kennen door ze te voelen. Het is daarom nuttig om bij de inrichting van een ruimte veel ‘verschillend aanvoelende’ materialen te gebruiken. Dat kan betekenen het kiezen van bepaald meubilair en bepaalde vloer of wandafwerking, maar het is ook mogelijk een stukje ‘voelmuur’ te maken.
raam op kindhoogte
Zet gevarieerd spelmateriaal in een open kast op kindhoogte, met bij die kast voldoende vrije ruimte, zodat een kind spullen in en uit de kast kan halen en ermee kan manipuleren (voelen, stapelen, proeven, gooien). Ook kijken speelt een belangrijke rol in de ontwikkeling. Naarmate een kind zich bewuster wordt van de wereld om zich heen, en dus bewuster gaat kijken, wordt het gebied waarin het geïnteresseerd is groter. Een pasgeborene is nog erg bijziend, en ziet dus alleen dingen die vlakbij zijn; een kind van 7 à 8 maanden ziet net zo scherp als een volwassene. Een raam op kindhoogte is belangrijk om naar buiten te kijken, vader of moeder uit te zwaaien, of om de gang in te kijken.
Als het raam laag zit kunnen kinderen goed naar buiten kijken. Met een verbrede vensterbank wordt het tevens een aparte speelplek.
spiegel
kiekeboe spelen
24
Voor een baby is een spiegel als een soort televisie: er beweegt van alles en dat is boeiend om naar te kijken en om tegen te lachen of brabbelen. Pas vanaf 1,5 jaar herkennen kinderen zichzelf in een spiegel. Het is dan een middel om mee te communiceren en zichzelf bewust te bekijken. Daarom is een (onbreekbare) spiegel een aantrekkelijk object dat op kindhoogte aan de wand bevestigd kan worden, bijvoorbeeld bij het ligmatras. ‘Zien’ en ‘niet zien’ zijn populaire spelletjes bij dreumesen. U kunt daarvoor een gordijntje ophangen voor de onderkant van een verhoogde box, waarachter een kind zich kan verstoppen en kiekeboe kan spelen.
De stoelendans
Interessante spelmaterialen voor kinderen vanaf ongeveer 1 jaar zijn water, zand en verf. Met zand doet een kind veel meer ervaringen op dan met een kant-en-klaar speeltje: de vorm veranderen, gooien, kneden, ruiken. Water is net zo leuk: kinderen kunnen ermee kliederen, het is warm of koud, het kan van kleur veranderen. In veel kindercentra wordt binnen weinig met zand of water gespeeld. Vaak omdat schoonmaken achteraf veel werk is. Toch kunt u met speciale maatregelen wel voorkomen dat een ruimte in een zwembad of woestijn verandert. Voor spel met water moet allereerst het deel van de ruimte waar gespeeld wordt waterbestendig zijn: een stroeve, watervaste vloer, voorzien van een afvoerputje, en een waterbestendige wandafwerking (bijvoorbeeld tegels). Een lage wastrog of kinderaanrecht met de wasbak op de hoek, zodat er meer kinderen tegelijk bij het water kunnen, is het meest geschikt. Met een begrenzer op de watertoevoer kan de waterstraal worden verkleind. Spel met zand vereist wat meer maatregelen, omdat zand zich gemakkelijk door de ruimte kan verspreiden. Het beste is daarom om een aparte ‘zandruimte’ te maken. Bij voorkeur in een speelhal of op een plek waar hij door meerdere groepen gebruikt kan worden. Door de zandbak in de vloer te verzinken, kan het zand eromheen gemakkelijk worden teruggeveegd. Aan drie zijden komt een afwasbare wand. In bestaande gebouwen zal verzinken vaak niet mogelijk zijn, maar ook hier kunnen wanden aan drie zijden en een brede, verhoogde rand aan de open zijde veel zandoverlast voorkomen. Spelen met verf is ook voor dreumesen aantrekkelijk: verf voelen en eraan ruiken, maar ook kijken naar kleuren die veranderen bij het mengen en vormen maken met een kwast of met de handen is spannend en uitdagend. Het is belangrijk om materialen te kiezen die passen bij de nog grove motoriek van de dreumes: een groot stuk papier en grote kwasten die de dreumes goed vast kan houden. Zo’n activiteit zal altijd onder begeleiding van de leidster plaatsvinden, bij voorkeur op de grond of op een schilderbord aan de wand en op een plek waar water onder handbereik is.
water
zand
verf
S O C I A A L C O N TA C T
Sociale contacten zijn noodzakelijk voor een goede ontwikkeling. Al op heel jonge leeftijd maakt een kind contact met de mensen om zich heen: de leidster en ook de andere kinderen. Dat is duidelijk merkbaar aan de wijze waarop kinderen op elkaar reageren: vol enthousiasme volgen zij de bewegingen van de ander, ze hebben oogcontact en ze reageren op elkaars geluiden.
spraak- en taalontwikkeling
25
Naarmate een kind meer kan, verandert ook de communicatie met anderen. Naar de ander kijken verandert in de ander imiteren. Voorzichtig aanraken wordt stoeien, achter elkaar aan lopen en samen dingen ondernemen. Rond 9 maanden beginnen baby’s bepaalde woorden en uitdrukkingen te herkennen. Zo tussen de 14 en 18 maanden gebruiken ze de eerste woorden, bijvoorbeeld als ze een plaatje van een dier zien. Hoe de spraak- en taalontwikkeling verloopt hangt sterk samen met de mogelijkheden van een kind om anderen te imiteren. De ruimte speelt daarbij een belangrijke rol. Lawaai kan een negatief effect hebben op de communicatie. Leidsters zijn in een lawaaierige omgeving minder geneigd met kinderen te praten. Kinderen kunnen anderen moeilijker verstaan en zijn minder geconcentreerd. Zo krijgt een kind minder de kans om te imiteren, waardoor een goede spraak- en taalontwikkeling in gevaar wordt gebracht. Uit onderzoek (Wachs, 1982) blijkt ook dat als er veel lawaai
Ruimten voor baby’s en dreumesen (0-2 jaar)
Zo’n apart hoekje vormt een veilige terugtrekplek, terwijl het kind toch alles in de gaten kan houden.
in een ruimte is, kinderen achterstanden kunnen oplopen in hun taal- en cognitieve ontwikkeling. Voor leidsters is het bovendien erg vermoeiend in zo’n ruimte te moeten werken. Het is daarom belangrijk lawaai te vermijden. Dat kan door de ruimte zo in te delen dat activiteiten niet door elkaar heen lopen. Daarnaast zullen soms bouwkundige maatregelen nodig zijn om geluidsoverlast vanuit andere ruimten tegen te gaan (zie voor tips over akoestiek De zevensprong. Handleiding huisvesting kindercentra (Van Liempd en Hoekstra 1999). VOEDEN EN ETEN
rustige plek om te voeden
26
Voeden is een belangrijke activiteit in elke babygroep. Vooral bij de jongste kinderen is een leidster dan intensief met een kind bezig. Vaak is dit ook het moment waarop lichamelijk en sociaal contact vanzelf plaatsvindt. Een rustige plek in de ruimte stimuleert dit contact. De leidster kan het betreffende kind dan even alle aandacht geven. Er moet dan wel een geschikte stoel met armleuning aanwezig zijn, waarin de leidster in een goede houding kan zitten. Let er bij aanschaf dan ook op dat zo’n stoel of bank geschikt is voor dit specifieke gebruik: niet te diep (zodat ze naar achteren zakt), maar een goede rechte zit. Uit zo’n stoel moet de leidster gemakkelijk op kunnen staan, óók met een baby in de armen. In een kindercentrum zagen we bijvoorbeeld een verstelbare tuinstoel met kussen, die zeer goed beviel. De stoelendans
tafel op volwassenenhoogte
Als kinderen wat ouder worden en meer op hetzelfde tijdstip eten, kunt u van de maaltijd meer een gezamenlijke activiteit maken. Een tafel op volwassenenhoogte met hoge kinderstoelen of ‘meegroeistoelen’ heeft dan een aantal voordelen.
Een tafel met ‘meegroeistoelen’ vlak bij het aanrecht heeft een aantal voordelen.
kleine vierkante tafel eten bereiden in de leefruimte
27
Volwassene en kind zitten op hetzelfde niveau, terwijl bij gebruik van lage stoeltjes de leidster altijd naar het kind toe gebogen zit. In ergonomisch opzicht is het voor de leidsters veel beter om op een normale stoel te zitten dan op een lage stoel. Een hoge tafel maakt het voor ouders gemakkelijk bij het halen en brengen even aan te schuiven. Hier en daar wordt wel eens tegengeworpen dat leidsters op kindniveau horen te zitten, maar dat speelt in deze leeftijdsgroep nauwelijks een rol. Immers, kleine kinderen ‘zitten’ eigenlijk heel weinig echt aan tafel: alleen tijdens het eten. Verder zijn kinderen veel in beweging of zitten en liggen ze op de grond. Voor de oudste kinderen in een groep van 0 tot 2 jaar kunt u een laag tafeltje met een paar stoeltjes aanschaffen, waar zij kunnen zitten spelen. Dat wordt dan tegelijk hun eigen plekje, dat ze zelf op elk moment kunnen gebruiken. In een baby-dreumesgroep is niet per se voor elk kind een hoge kinderstoel en tafelruimte nodig, het zal zelden voorkomen dat alle kinderen tegelijk eten. Het is handiger om te werken met een kleine vierkante tafel, die eventueel uitgeschoven kan worden als het nodig is, en vier tot zes kinderstoelen. Dat werkt niet alleen makkelijker, de leidster kan een kind tijdens het eten makkelijker helpen, maar spaart ook ruimte. Een belangrijk onderdeel van de activiteit eten is het bereiden ervan. In de babygroep, waar dat vaak en op onregelmatige tijden moet gebeuren, is het handig als dat in de leefruimte gebeurt of in een keuken direct daaraan grenzend. Een aanrecht met spoelbak in het midden, koelkast en aansluiting voor flessenwarmer of magnetron is daarvoor nodig. Het is aan te bevelen het aanrecht zo te plaatsen dat de leidsters zicht op de groep kunnen houden en de afwas en dergelijke aan het zicht onttrokken wordt.
Ruimten voor baby’s en dreumesen (0-2 jaar)
W AT N O G M E E R B E L A N G R I J K I S B I J D E I N R I C H T I N G
Tot slot zijn er nog twee andere aspecten die belangrijk zijn bij de inrichting van de leefruimte. Alle materialen die voor de verschillende activiteiten nodig zijn moeten op een goede manier kunnen worden opgeborgen, daarvoor is genoeg bergruimte nodig. Ten tweede moet de inrichting ook zijn afgestemd op het contact tussen leidsters en ouders. Opbergruimte
klein kastje of vakje voor ieder kind
combinatie van
Kleine kinderen zijn vaak sterk gehecht aan een knuffel of een doekje. Het zijn de eerste voorwerpen die kinderen als van zichzelf beschouwen; ze dienen vaak als steun wanneer een kind angstig of verdrietig is. In de leefruimte kan een klein kastje of vakje voor ieder kind op zijn eigen hoogte dienen voor het opbergen van de eigen knuffel. Kleding en verschoning van kinderen moet opgeborgen kunnen worden bij de aankleedtafel, zodat spullen onder handbereik zijn. Ook hier is het praktisch om voor elk kind een eigen vak of kastje te hebben, voorzien van een foto of de naam. In dat kastje kan bijvoorbeeld ook een schrift worden geborgen voor de informatie-uitwisseling tussen ouders en leidsters. Bij de aanschaf van kasten voor spelmateriaal kunt u het beste kiezen voor een combinatie van open en dichte kasten.
open en dichte kasten
Een deel van het spelmateriaal staat in lage open kasten zodat het kind het zelf kan pakken.
afsluitbare kast
28
Een dichte kast heeft het voordeel dat als er veel speelgoed voorradig is, niet alles steeds in het zicht staat. Dat maakt de ruimte minder rommelig en is voor kinderen overzichtelijker. Ook kan speelgoed regelmatig afgewisseld worden. Open kasten zijn belangrijk om kinderen zelf spelmateriaal te kunnen laten kiezen. In elke groep zijn er materialen die leidsters buiten bereik van de kinderen willen opbergen. Zo is er spelmateriaal dat kinderen alleen onder begeleiding gebruiken, zoals verf en bepaalde knutselmaterialen. Er is wellicht informatiemateriaal, voorraden
De stoelendans
en dergelijke. Om te voorkomen dat allerlei dingen op hoge planken aan de muur worden gezet, waardoor een rommelige indruk ontstaat, is het aan te raden in elke ruimte een ruime afsluitbare kast te plaatsen. Hierin kunnen leidsters ook persoonlijke bezittingen opbergen. Bij het sanitair kunnen benodigde schoonmaakmiddelen op een veilige (hoge) plaats worden opgeborgen. Jasjes worden in de garderobe opgehangen, buiten de groepsruimte. Contact met ouders
zithoek
schoolbord
In de babygroep speelt het contact met ouders een belangrijke rol. De eerste kennismaking met het dagverblijf gaat vaak via deze groep. Het is noodzakelijk dat ouders en leidsters elkaar op de hoogte houden van de gang van zaken thuis en op het dagverblijf: slaaptijden, voedingstijden en dingen die opvallen worden dagelijks uitgewisseld. Ouders hebben daarom een duidelijke plaats in het kinderdagverblijf, ze moeten zich er thuis voelen. Een zithoek of een hoge tafel met stoelen nodigt uit om te gaan zitten. Als er ook voor ouders een plek in de leefruimte is, zal er meer contact zijn tussen leidsters en ouders, én tussen ouders onderling. Zo’n plek kan gemaakt worden in de ‘eigen’ groep, of in een gezamenlijke ruimte als het kindercentrum het belangrijk vindt dat groepen (en ouders) onderling meer contact hebben. Een schoolbord in de leefruimte, waarop mededelingen kunnen worden geschreven, bijvoorbeeld over een verjaardagsfeestje, een ouderavond of activiteiten die de kinderen gedaan hebben, is een praktisch hulpmiddel bij de dagelijkse uitwisseling van informatie. Voor moeders die borstvoeding geven, moet een goede stoel met armleuning aanwezig zijn. Deze kan in de groepsruimte, maar bijvoorbeeld ook in de slaapruimte staan.
Activiteiten combineren In de vorige paragraaf zijn veel verschillende activiteiten, met bijbehorende informatie over de inrichting, de revue gepasseerd. Al die losse onderdelen moeten gecombineerd worden in een of meer ruimten, zodanig dat ze elkaar niet storen. Dat kan door speel- of activiteitenplekken te maken, waarbij u gelijksoortige activiteiten zo veel mogelijk bij of naast elkaar indeelt. rustig-druk
29
Allereerst is het van belang rust en drukte van elkaar te scheiden. Drukke activiteiten zijn activiteiten die veel geluid en/of beweging met zich meebrengen. Het begrip drukte is in deze groep nog betrekkelijk: kinderen van 0 tot 2 jaar zijn minder beweeglijk en luidruchtig dan kinderen van 2 tot 4 jaar. Als we toch een onderscheid proberen aan te brengen in activiteiten dan komen we tot de volgende verdeling: RUSTIG
DRUK
praten, zingen voeden verschonen alleen spelen liggen eten en drinken
binnenkomen en weggaan spelen met groot materiaal lopen en kruipen klimmen en glijden eten klaarmaken spelen met zand en water
Ruimten voor baby’s en dreumesen (0-2 jaar)
De leefruimte is globaal in twee delen op te splitsen: een druk en een rustig gedeelte. In het rustige deel kunt u dan activiteiten als voeden, liggen en verschonen bij elkaar plaatsen. Met name bij de ‘drukke’ activiteiten is het belangrijk deze duidelijk van elkaar te scheiden. Immers, als er een dreumes met een duwkar rondloopt, een ander aan het kruipen is en een derde in de weer is met grote Duplo-blokken, is de kans op een botsing groot. Duidelijke speelplekken helpen ook mee om de ruimte voor kinderen overzichtelijk te maken. Een hoekje voor spel met blokken, kubussen en ander materiaal kunt u eenvoudig maken door een lage kast (waarin het betreffende speelgoed opgeborgen is) dwars op de wand te zetten, waardoor een apart speelhoekje ontstaat. Let op hoe u zo’n kast neerzet: zodanig dat een kind nog wel zicht op de ruimte kan houden.
Met een lage open kast ontstaat een aparte speelplek, terwijl de kinderen er wel zicht op de rest van de ruimte kunnen houden.
aparte kruipplek
loopterrein
hoekje voor fantasiespel
zand- en waterspel
klimmen, glijden en rennen
30
Een aparte kruipplek kunt u maken door een stuk vloerbedekking met antislipondergrond op de gladde vloer te leggen. Als er een duidelijk kleurverschil is met de rest van de vloer, en deze plek bijvoorbeeld ook nog begrensd wordt door een bank, is ook op kindhoogte duidelijk dat het hier een apart gebiedje betreft. Bovendien biedt tapijt wat meer houvast voor een beginnende kruiper dan het gladde marmoleum dat vaak wordt gekozen. Voor de lopertjes moet een vrij vloeroppervlak beschikbaar zijn zonder kleden en dergelijke. Op dat ‘loopterrein’ mag best een tafel staan: die is goed zichtbaar en kinderen kunnen eromheen lopen en er zich aan optrekken. Voor de dreumesen is het aan te raden een apart hoekje te maken voor fantasiespel, met poppen en verkleedspullen. Zo’n hoekje kunt u ook afschermen met een lage kast of een losstaand scheidingswandje. Dit moet van een veilig en licht materiaal zijn, zodat het geen ongelukken veroorzaakt als het omvalt. Zand- en waterspel zal op een plek moeten gebeuren waar de minste overlast ontstaat. Zand-/waterspel mag dus nooit vlak bij een zachte hoek of de bank staan, maar bij voorkeur in een aparte ruimte of in een goed afgeschermde hoek in het drukke gedeelte. Drukke activiteiten zoals klimmen, glijden en rennen kunnen ook in een aparte ruimte plaatsvinden, bijvoorbeeld in een deel van een brede gang of speelhal. Dit is vooral aan te raden in groepen waar de leeftijden uiteenlopen van 0 tot 2 jaar.
De stoelendans
looproutes
de slaapruimte indelen
De dreumesen kunnen zich daar onbelemmerd uitleven zonder een gevaar te vormen voor de baby’s. Houd bij de indeling van de ruimte ook rekening met looproutes. U kunt bijvoorbeeld geen rustige activiteit plannen op de route naar de aankleedtafel, omdat die veel gebruikt wordt. In een bestaande ruimte zal het niet altijd mogelijk zijn de meest wenselijke verdeling te maken. Probeer hier dan toch in elk geval die activiteiten te scheiden die elkaar echt overlast geven, zoals blokkenspel voor de 1,5-jarigen en een zachte hoek voor de kleinsten. Aan het eind van dit hoofdstuk vindt u de paragraaf ‘Een (her)inrichtingsplan maken’. Daarin staat stapsgewijs beschreven hoe u een plan maakt voor het (her)inrichten van de leefruimte(n).
De slaapruimte De overheid heeft vastgesteld dat voor kinderen tot 1,5 jaar een aparte slaapruimte nodig is, en voor oudere kinderen een rustgelegenheid. Een slaapruimte voor kinderen moet een prettige, rustige atmosfeer hebben. Een raam met gordijnen en een dimmer op de verlichting maken het mogelijk de overgang van wakker zijn naar slapen te vergemakkelijken. De ruimte moet goed geventileerd kunnen worden, door het openzetten van een raam en/of door een mechanische ventilatie. De slaapruimte moet zo ingedeeld zijn dat elk bedje afzonderlijk goed te bereiken is. De bedjes moeten zo opgesteld staan dat de leidsters bij binnenkomst alle kinderen goed kunnen zien.
Om elk kind een rustig plekje te geven kan ook bij kant-en-klare bedjes een kleine scheidingswand worden gemaakt. Aan een stang kan een mobile hangen.
Zie voor verder informatie over bedjes ook hoofdstuk 8, Inventaris. Houd er ook rekening mee dat er voldoende loopruimte overblijft voor twee personen, zodat in geval van nood baby’s snel uit bed gehaald kunnen worden. Een looppad tussen de bedden moet minimaal 60 cm breed zijn; bij stapelbedden minimaal 80 cm. Een tip voor kindercentra met een mooie rustige buitenruimte: in Denemarken en andere Scandinavische landen is het heel gebruikelijk kinderen zomer en winter buiten te laten slapen, uiteraard bij kou goed ingepakt. Bij sneeuw of regen wordt
31
Ruimten voor baby’s en dreumesen (0-2 jaar)
gebruikgemaakt van een onverwarmde ruimte en als het droog is worden kinderen in de open lucht gezet. Uit onderzoek daar blijkt dat dit heel gezond is: kinderen zijn minder vaak ziek.
Een (her)inrichtingsplan maken Een inrichtingsplan bestaat uit de volgende elementen: – Een activiteitenschema Dit is een overzicht van activiteiten die in de ruimte gaan plaatsvinden, onderverdeeld in activiteitenplekken, met daarbij een schatting van de grootte van elke plek. – Een inventarislijst Dit is een lijst van inrichtingsmaterialen die voor elke activiteit nodig zijn. – Een plattegrond van de ruimte-indeling Bij het maken van het plan is het goed om telkens na te gaan: komt dit overeen met mijn pedagogische visie? Meer informatie hierover vindt u in hoofdstuk 1. Leidinggevenden kunnen samen met het team het onderwerp pedagogische visie en inrichting van de ruimte verder uitdiepen met behulp van de informatie in hoofdstuk 7 en bijlage 4. 1. EEN ACTIVITEITENSCHEMA MAKEN
Stel aan de hand van de informatie uit dit hoofdstuk vast welke activiteiten moeten kunnen plaatsvinden in de ruimte. Maak hierbij een verdeling in rustige en drukke activiteiten. 2. EEN INDELING IN ACTIVITEITENPLEKKEN MAKEN
Welke activiteiten zijn op één plek te combineren en welke bij voorkeur niet? Houd daarbij rekening met de kenmerken van elke activiteit: druk of rustig, schoon of vies (bijvoorbeeld zand- en waterspel) en of dezelfde soort materialen worden gebruikt. 3. HOE GROOT MOET ELKE ACTIVITEITENPLEK WORDEN?
Probeer per activiteit aan te geven met hoeveel kinderen tegelijk die zal plaatsvinden (dat zullen zelden alle kinderen tegelijk zijn, plekken hoeven dus niet geschikt te zijn voor het totaal aantal kinderen in de groep). Maak daarna een schatting van het benodigde aantal vierkante meters per activiteitenplek. Voor een activiteitenplek voor baby’s en dreumesen, zoals een speelhuisje of een lig-kijk-voel-hoek is gemiddeld zo’n 2-3 m² per plek nodig. Houd voor een eetplek ongeveer 5 m² aan, uitgaande van een groep van negen kinderen en twee leidsters. Dit is een grove schatting, u kunt ook in een bestaande ruimte plekken opmeten en door goed te observeren nagaan of deze groot genoeg, te groot of te klein zijn. 4 . W E L K E I N R I C H T I N G S M AT E R I A L E N Z I J N N O D I G V O O R E L K E A C T I V I T E I T ?
Ga vervolgens per activiteit na welke inrichtingsmaterialen nodig zijn in de ruimte. Bijvoorbeeld bij de activiteit eten is nodig: vier kinderstoelen, twee stoelen voor de leidsters, een hoge tafel. Zo ontstaat een inventarislijst. In bijlage 1 staat een voorbeeld van een inventarislijst voor baby- en dreumesgroepen en een lijst van vaste en losse inventariselementen die in elk geval aanwezig horen te zijn in de ruimte. Maten van meubilair en andere aandachtspunten vindt u in hoofdstuk 8.
32
De stoelendans
5 . E E N P L AT T E G R O N D VA N D E R U I M T E - I N D E L I N G M A K E N
Maak daarna met de rastervellen in bijlage 3 een plattegrond van de leefruimte. Teken daarin eerst de vaste, niet verplaatsbare, elementen zoals het aanrecht en de aankleedtafel. Ook de deuren en ramen tekent u in. Ga pas daarna met allerlei losse elementen in de tekening schuiven. Het is raadzaam verschillende varianten te maken, en daarbij steeds de voor- en nadelen af te wegen. Zo komt u uiteindelijk tot de meest gunstige ruimte-indeling. Houd voldoende vrije loop- en kruipruimte over, kleintjes hebben veel ruimte nodig om te bewegen. 6. HET INRICHTINGSPLAN VOOR DE SLAAPRUIMTE
Een (her)inrichtingsplan voor de slaapruimte bestaat uit een inventarislijst en een plattegrond met de ruimte-indeling. Houd daarbij rekening met de informatie uit dit hoofdstuk. Maten van meubilair en andere aandachtspunten vindt u in hoofdstuk 8. 7 . R E G E L M AT I G K R I T I S C H D E R U I M T E B E K I J K E N
Als de ruimten eenmaal zijn (her)ingericht is het nuttig om ze eens per maand kritisch te bekijken: wat staat, ligt of hangt er, wat kan er weg, wat ontbreekt er? Daarbij is het handig om eens op de grond te gaan zitten en te bekijken wat er op kindhoogte allemaal te beleven valt.
33
Ruimten voor baby’s en dreumesen (0-2 jaar)
Plattegronden 11. dubbele aankleedtafel 12. aanrecht 13. tafel 14. kinderstoel 15. leidsterstoel 16. dichte kast (hoog) 17. open kast 18. lage kast met losse bakken 19. vloerkleed 10. tweezitsbank 11. voedstoel 12. dubbele box 13. loop/stahekje 14. radiator
buitenruimte 14 9
8
13
12 10
slaapruimte
9
5
3 4
11
bergkast
slaapruimte
2
1
6
7
0 0,25 0,5 0,75 1m
entree
Voorbeeld 1 toont een groepsruimte voor baby’s van 0 tot 1 jaar. Belangrijke elementen in de ruimte zijn: voldoende vrij vloeroppervlak voor kruipertjes, meerdere speelplekken waar kind en leidster elkaar kunnen blijven zien, een loop/stahekje voor het raam, aanrecht vlak bij de eetplek, zicht op de groep van achter aanrecht en aankleedtafel. Een aparte stoel om een kind te voeden staat op een plek van waaruit de ruimte goed te overzien is. Voorbeeld 2 geeft de ‘zichtlijnen’ van de leidster weer.
34
De stoelendans
11. dubbele aankleedtafel 12. aanrecht 13. tafel 14. hoge stoel 15. leidsterstoel 16. dichte kast (hoog) 17. open kast 18. vakkenkast 19. vloerkleed 10. tweezitsbank 11. speelmatras 12. box 13. loop/stahekje 14. radiator 15. speeltafeltje met kubusstoeltjes 16. klim-/glijelement 17. kinderwastrog
buitenruimte 14
13 6
7
12 11
10
4
Voorbeeld 3 laat een groepsruimte zien voor een groep
3
slaapruimte
15
3
5
4
kinderen van 0 tot 2 jaar. Het aangrenzende deel van
1
In deze groep is meer differentiatie in speelplekken
met een klim-/glijhuis met speelmatras, een
2
sanitair
gewenst. In de gang is ruimte voor ‘drukke’ activiteiten
slaapruimte
een brede gang maakt onderdeel uit van de leefruimte.
8
6
waterspeelplek en ruimte om met duwkarren te entree
sjouwen. In de groepsruimte: een hoge eettafel en een laag speeltafeltje, een box en een ligmatras voor de
17
jongsten met uitzicht naar binnen en buiten, een hoek speelgang
voor spel met blokken die met een lage kast is 9
afgeschermd van het ligmatras. Ook hier is de bank zo
13 14
geplaatst dat leidster en kind elkaar kunnen blijven zien. Het grijze gebied in voorbeeld 4 laat de loopzone zien:
0 0,25 0,5 0,75 1m
de eettafel kan daar middenin staan.
35
16
Ruimten voor baby’s en dreumesen (0-2 jaar)
3 Ruimten voor peuters (2-4 jaar)
Simon en Nicky zitten naast elkaar op de grond. Ze proberen uit wie de hoogste toren kan bouwen. Regelmatig valt een van de torens met veel kabaal omver, tot groot plezier van beiden. Op het kleed bij de bank ligt Nienke languit in een plaatjesboek te kijken. Kleine Tim kijkt vanaf de bank duimend toe. Hij is pas nieuw en vindt het soms prettig vanaf een veilig plekje het geheel te overzien. Murat en Bob zitten aan tafel met de leidster en helpen haar het fruit over veertien bordjes te verdelen. Onder uit het speelhuis klinkt wat gegiechel van een paar peuters die ‘geheime’ dingen doen... Jaap, Auke en Hannah zijn in het naastgelegen kleine atelier aan het schilderen. In de groepsruimte hangen ingelijste kunstwerken van de kinderen op kindhoogte aan de muur, er staan planten en de ruimte heeft een prettige sfeer. Je voelt je er zo thuis. Twee-jarigen zijn vaak al sterk op elkaar gericht, kijken naar elkaar, volgen en imiteren elkaar. Gaandeweg verandert de aard van dit samenspelen en delen ze speelgoed en ervaringen. Peuters hebben echter ook regelmatig de behoefte alleen te zijn, om al hun indrukken te verwerken. De ruimte van een kinderdagverblijf of peuterspeelzaal moet dan ook uitnodigen om contacten te leggen met andere kinderen, op onderzoek uit te gaan en te experimenteren, maar tegelijk de mogelijkheid bieden alleen te spelen. Maar het is geen verzamelplaats van spelactiviteiten alleen. De ruimte moet ook
Als er duidelijke speelplekken zijn geeft dat rust en structuur.
37
Ruimten voor peuters (2-4 jaar)
veilig en vertrouwd zijn, met een duidelijke structuur zodat kinderen zich er goed kunnen oriënteren. Daarnaast is het belangrijk dat leidsters zich er prettig voelen en er goed kunnen werken en dat ouders zich er welkom voelen. De inrichting moet bovendien passen bij de pedagogische uitgangspunten van het centrum. Met de informatie in dit hoofdstuk kunt u een verantwoorde inrichting maken, die past bij de eigen groep, de ruimte en uw werkwijze. We bespreken eerst de verschillende activiteiten die er gedaan kunnen worden en hoe u de ruimte daarvoor kunt inrichten. Vervolgens geven we aan hoe u verschillende activiteiten in de leefruimte kunt combineren. De inrichting en indeling van de slaapruimte (voor het kinderdagverblijf) is opgenomen in een aparte paragraaf. Aan het einde van dit hoofdstuk staat hoe u stapsgewijs een inrichtingsplan kunt maken. Enkele bijgevoegde plattegronden kunnen daarbij als voorbeeld dienen.
verschillen tussen peuterspeelzalen en kinderdagverblijven
meer overeenkomsten dan verschillen
De informatie in dit hoofdstuk is bedoeld voor kinderdagverblijven én peuterspeelzalen. Er zijn veel overeenkomsten tussen de peutergroepen in de peuterspeelzaal en in de dagopvang. De kinderen bevinden zich in eenzelfde ontwikkelingsfase en zijn met dezelfde spelvormen bezig. Uiteraard geldt dat elke organisatie haar eigen werkwijze heeft. Zo zal in het ene centrum de nadruk liggen op samen spelen in de groep, terwijl in het andere het accent ligt op het spelen in kleine groepjes. Op een paar punten zijn er duidelijke verschillen tussen peuterspeelzalen en kinderdagverblijven. We noemen hier de belangrijkste,. De peuterspeelzaal heeft kortere openingstijden, gemiddeld drie uur per dagdeel. Kinderen verblijven er meestal slechts één of enkele dagdelen per week. Kinderdagverblijven zijn minimaal vijf (halve dagopvang) en maximaal negen uur (hele dagopvang) per dag geopend. Kinderen verblijven er meestal ten minste twee en ten hoogste tien dagdelen per week. De belangrijkste doelstelling van de peuterspeelzaal is meestal kinderen samen te leren spelen en ze door het aanbieden van spelmaterialen te helpen zich te ontplooien. Voor kinderdagverblijven is de doelstelling breder: ze nemen een groter deel van de dag de opvoedingstaak van de ouder(s) over, waarbij ook verzorging een belangrijk onderdeel van het dagelijks werk is. Peuterspeelzalen hebben vaak meer kinderen in één groep dan kinderdagverblijven, en in verhouding minder leidsters. Deze verschillen werken ook door in de inrichting van de ruimten. Maar omdat er tussen de activiteiten van de twee werksoorten echter meer overeenkomsten dan verschillen zijn, zullen we alleen waar dat nodig is een onderscheid aanbrengen. Dit geven we in de tekst steeds duidelijk aan. In de leeftijdsfase van het tweede tot vierde jaar verandert er veel: de taalontwikkeling vordert van losse woorden naar korte zinnen, bewegen en lopen wordt stabieler en kinderen worden handiger, ze kunnen bijvoorbeeld kleine dingen pakken. Ook krijgen kinderen een duidelijker besef van zichzelf als individu. Kinderen zijn in deze periode voortdurend bezig om nieuwe kennis op te doen door eigen ervaringen en experimenten: een bal blijkt te kunnen drijven in de waterbak, een lepel zinkt zomaar. Door met veel verschillende dingen in aanraking te komen, leert een kind de eigenschappen daarvan kennen en leert het ook zijn eigen mogelijkheden te verkennen en uit te breiden. Zelf doen is erg belangrijk. Het geeft zelfvertrouwen als kinderen zelf al iets kunnen. Kinderen in deze leeftijd zullen zich ook doelen gaan stellen: spelen met blokken heeft tot doel de hoogste toren te bouwen. Ook het contact met volwassenen verandert in dit stadium: ze worden ingeschakeld om te helpen bij het bereiken van een bepaald doel. Kinderen vanaf zo’n 2 jaar worden gevoelig voor volwassenennormen van hoe iets wel of niet hoort te zijn. Dat is ook merkbaar in hun gedrag, waarbij zij volwassenen imiteren.
zelf doen
38
De stoelendans
Voor kinderen is spel hét middel om allerlei ervaringen op te doen. Dit spel kan vele vormen aannemen zoals imiteren, werken, samen met anderen of alleen iets doen en fantaseren. Hun ‘speluitrusting’ kan dan ook sterk variëren, van speelgoed tot materialen voor dagelijks gebruik als stoelen en afwasborstels. De spelactiviteiten in deze leeftijd zijn globaal onder te verdelen in vijf types en in deze volgorde zullen we ze ook behandelen: – rustig spel zoals lezen, luisteren, zitten en kijken; – grofmotorisch spel zoals rennen en klimmen; – ontdekkingsspel met water, zand, verf en klei; – constructiespel met puzzels en blokken; – fantasiespel met verkleden, poppenspel en imiteren.
typen spelactiviteiten
wat is een leefruimte?
Activiteiten In deze paragraaf behandelen we activiteiten in de leefruimten voor de 2- tot 4-jarigen. Onder leefruimte verstaan we de ruimte(n) waar kinderen overdag verblijven: dat kan een groepsruimte zijn, een speelhal, maar ook een speciale activiteitenruimte zoals een atelier, stoeikamer of zandruimte die bijvoorbeeld met meerdere groepen gedeeld wordt. Ook (een deel van) een gang die voor kinderactiviteiten gebruikt wordt valt onder het begrip leefruimte. RUSTIG SPEL
zitten en toekijken
indrukken verwerken
zachte zit- en leeshoek
39
Onder de verzamelnaam rustig spel verstaan we activiteiten als luisteren naar muziek en verhalen, zitten, in boekjes kijken en toekijken. Zitten en toekijken worden vaak niet als een echte activiteit beschouwd. Toch zijn ze wel als zodanig op te vatten. Voor een kind dat nieuw in de groep komt, is het belangrijk om de ruimte en de andere kinderen vanaf een rustig plekje goed te kunnen bekijken en in zich op te nemen. Het ene kind heeft hieraan uiteraard meer behoefte dan het andere. Ergens rustig zitten is ook een manier om allerlei indrukken te verwerken. Elk kind heeft van tijd tot tijd behoefte aan een plekje waar het zich kan onttrekken aan de groep, even alleen kan zijn en de boel vanaf een afstand kan bekijken. Het onderste deel van een ingebouwde open kast, een afgeschermd hoekje van de ruimte (met kijkgat) of een nisje waar een kind alleen kan zitten, kunnen hiervoor uitstekend dienst doen. Samen naar verhalen luisteren, in boekjes kijken of lekker hangen doen kinderen het liefste in een zachte hoek. In een bank, op zachte kussens of op een zachte mat kunnen ze lekker tegen elkaar of de leidster aan kruipen. Anders dan op gewone stoeltjes hebben kinderen op een zachte ondergrond de mogelijkheid verschillende houdingen aan te nemen. Een zachte zit- en leeshoek is bij voorkeur afgeschermd door een muur, bank of kast zodat de plek wat beschutting biedt. Net als volwassenen hebben kinderen graag ‘rugdekking’: ze zitten liever niet met hun rug naar de open ruimte, omdat ze het niet prettig vinden als er onverwachte dingen achter hen gebeuren. Vooral in het kinderdagverblijf is een zachte hoek heel belangrijk. Immers, kinderen die een groot deel van de dag in een groep verblijven, zullen extra behoefte hebben aan rustpunten in de dag. Een rustige speel- en zitplek kunt u ook maken in de slaapruimte, mits deze direct aan de leefruimte grenst en daarop speciaal is ingericht (zie ‘De slaapruimte’).
Ruimten voor peuters (2-4 jaar)
Plaats een boekenkast bij de zithoek . Als boeken overzichtelijk uitgestald staan nodigt dat uit tot ‘lezen’.
GROFMOTORISCH SPEL
veel ruimte nodig
duidelijke plek in de ruimte
Dreumesen en peuters bewegen veel. Op deze manier oefenen ze hun spieren en krijgen ze meer controle over hun bewegingen. Ergens op of overheen klimmen of onder kruipen zijn populaire bezigheden. Ook rennen, fietsen en met een duwkar lopen doen ze graag. Daarvoor is veel ruimte nodig. Ruimte die er in een groepsruimte vaak niet is. Daar moeten immers ook nog andere dingen gebeuren, waarbij een ‘drukke’ bezigheid als fietsen storend werkt. Het is daarom aan te raden om vooral fietsen en rennen zo veel mogelijk buiten de groepsruimte te laten plaatsvinden: buiten of in een speelhal of gang. Als dit niet kan, zult u deze activiteiten moeten reguleren door een duidelijke plek in de ruimte daarvoor geschikt te maken.
Een speelhuisje met ruimte eromheen nodigt uit tot het fietsen van rondjes en regelt zodoende het ‘verkeer’.
40
De stoelendans
speciale ‘uitleefruimte’
een speelhuis
Ergens op, over of onder klimmen kan zowel in een groepsruimte als in een ruimte die met andere groepen gedeeld wordt zoals een speelhal, brede gang of een speciale ‘uitleefruimte’. De keuze zal sterk afhangen van de visie op kinderopvang die een centrum heeft. Als het centrum een ‘opendeuren’-beleid heeft, met ruimte voor kinderen van verschillende groepen om elkaar te ontmoeten, dan is een klimelement een voor de hand liggend object om in zo’n gemeenschappelijke ruimte te plaatsen. Voor de jongsten is klimmen en klauteren op zich al een spannende bezigheid, die ze eindeloos kunnen herhalen. Voor de grotere kinderen is het leuk als dat klimmen naar een doel leidt, bijvoorbeeld dat ze op een andere speelplek kunnen komen, waar ze zich kunnen terugtrekken of verstoppen. Een speelhuis kan die verschillende functies hebben.
Een speelhuis met meerdere functies is heel aantrekkelijk: je kunt naar de verdieping klimmen, je verstoppen en het gebruiken voor fantasiespel.
Zo’n speelhuis moet altijd minstens op twee plaatsen toegankelijk zijn, zodat kinderen aan de ene kant erop en aan de andere eraf kunnen, bijvoorbeeld met een trap aan de ene en een glijbaan aan de andere kant. Dit voorkomt nodeloos gedrang. Het is overigens handig als de glijbaan afsluitbaar gemaakt kan worden, voor tijden dat rust gewenst is. Zeker voor de 2-jarigen moet een speelhuis niet té donker en afgesloten zijn: jonge kinderen willen graag kunnen blijven kijken naar de leidster en andere kinderen. Voor de groteren kan het echter juist heel spannend zijn om zich te verstoppen. Een afgesloten plek om alleen of met een paar kinderen ongestoord te spelen is gewenst, schemerlicht maakt het extra spannend. Een speelhuis voor kinderen van 2 tot 4 jaar kan dus het beste zowel een open als een afgesloten deel hebben. Een speelhuis met trap en glijbaan zal bovenin vaak ‘druk’ zijn. Immers: daar vindt het meeste ‘verkeer’ plaats. Onderin kan een rustige en meer gesloten speelplek gemaakt worden. Het kan dan handig zijn om de bovenverdieping afsluitbaar te maken, bijvoorbeeld op momenten dat onderin rustig gespeeld wordt.
41
Ruimten voor peuters (2-4 jaar)
niveauverschil aanbrengen
matrassen en blokken
Is er geen ruimte voor een speelhuis, dan is het vaak wel mogelijk om een niveauverschil aan te brengen in de ruimte, bijvoorbeeld door in een deel van de ruimte de vloer te verhogen. Als in een ruimte de ramen (te) hoog zitten, maakt u met zo’n niveauverschil tegelijk een uitkijkplek. Voor activiteiten als klimmen, springen, rollen en stoeien zijn matrassen en blokken van zacht materiaal geschikt.
Een hangmat met een matras eronder kan een schommel worden of een heerlijke plek om te rusten.
Meestal bestaan deze uit stevig schuimplastic met een kunststof of stoffen hoes. Ze zijn er in verschillende maten die op elkaar gestapeld of naast elkaar gelegd kunnen worden, en ook als zitelement dienst kunnen doen. Voordeel van dergelijke materialen is dat ze makkelijk verplaatsbaar en stapelbaar zijn, zodat ze niet te veel ruimte in beslag hoeven te nemen. Sommige kindercentra hebben een ballenbad. Zo’n bad is leuk om in te springen of in te rollen, om kleuren te sorteren en in te ‘zwemmen’. Als u kiest voor een voldoende groot formaat ballen, kan dit een veilige en goede spelvorm voor kinderen zijn. De ballen moeten van plastic zijn zodat ze, in een net, gemakkelijk gewassen kunnen worden. Een deksel op het ballenbad of een net rondom het bad voorkomt dat, als het bad niet gebruikt wordt, de ballen zich door de ruimte verspreiden. De afdekking is ook als speelpodium te gebruiken.
ballenbad
ONTDEKKINGSSPEL
spel met water
42
Ontdekkingsspel, ook wel expressiespel genoemd, is de verzamelnaam van activiteiten met materialen als water, verf, zand en klei. Deze spelvorm is belangrijk voor de ontwikkeling van kinderen. Met verf, klei en zand kunnen kinderen uitgebreid experimenteren en manipuleren: het kan van vorm of kleur veranderen, hard of zacht zijn, met water gemengd worden. Dit zijn eigenschappen die kinderen alleen maar kunnen ontdekken door ermee bezig te zijn. Ze hebben één nadeel: kinderen en ruimte worden er vies van. Dit geeft nogal eens de doorslag bij de beslissing om geen spel met zand of water binnen te laten plaatsvinden en werken met verf te beperken. Dat is jammer, omdat juist zulke materialen uit pedagogisch oogpunt zo waardevol zijn. Spel met water kan heel goed binnen plaatsvinden mits de juiste maatregelen getroffen worden. Daarvoor is een hoek met een afwasbare en waterbestendige wand en
De stoelendans
vloer nodig. Een tegelwand of wand met glazen bouwstenen is geschikt. De vloer is voorzien van een stroeve vloerafwerking en heeft bij voorkeur een afvoerputje. Voor spelen met water is belangrijk dat meerdere kinderen tegelijk bij het water kunnen.
Als de waterbak van het kinderaanrecht aan de zijkant zit kunnen er meerdere kinderen tegelijk aan spelen. kinderaanrechtje
spel met zand
speciale zandruimte
zandtafels
verf en klei kleine schildersezels
43
Een lange lage wasbak is daarvoor geschikt, maar ook een kinderaanrechtje. Bij een dergelijk aanrecht is een waterbegrenzer handig, dit is een extra kraantje onder het blad waarmee de straal verkleind kan worden. De leefruimte is een goede plaats voor zo’n waterspeelplek, maar het kan ook in de sanitaire ruimte, waar immers de meeste voorzieningen al aanwezig zijn. Veel standaard watertafels zijn niet zo geschikt voor de jongste kinderen, omdat de hoogte meestal is afgestemd op kinderen in de onderbouw van de basisschool. Maar er zijn ook in hoogte verstelbare watertafels. De keuze om ook binnen spel met zand aan te bieden hangt af van verschillende factoren. Als een centrum ervoor kiest kinderen dagelijks buiten te laten spelen en de buitenzandbak veel kan worden gebruikt, zal er weinig behoefte zijn aan een binnenzandbak. Als een centrum op de verdieping gehuisvest is en er weinig gelegenheid is tot buitenspel, dan ligt het voor de hand om wel een binnenzandbak te kiezen. Een dergelijke keuze hangt ook samen met de pedagogische visie van een kindercentrum. Zand binnen stelt speciale eisen aan de ruimte. Het heeft de voorkeur een speciale zandruimte te maken die is afgescheiden van de rest van de ruimte door (glas-) wanden. Dit voorkomt verspreiding van zand door het gebouw en beschadiging van linoleumvloeren. Een brede rand helpt verspreiding van zand te voorkomen en kan tegelijk als ondergrond voor zandbouwwerken dienen. Als er een aparte speelhal is kunt u daar een zandbak laten plaatsen, zodat meerdere groepen er gebruik van kunnen maken. Zandtafels hebben het nadeel dat zand zich snel door de ruimte verspreidt en zijn meestal standaard in hoogte afgestemd op de leeftijd van 4 jaar en ouder. Ze kunnen het beste gebruikt worden in een deel van het gebouw (bijvoorbeeld een gang) waar geen andere activiteiten plaatsvinden. Werken met creatieve materialen als verf en klei kan het beste in de buurt van een waterpunt gebeuren. Bij het schoonmaken is water dan direct bij de hand en vloer en wand zijn ertegen bestand. Voor verven kunnen kleine schildersezels gebruikt worden
Ruimten voor peuters (2-4 jaar)
of verf-/tekenborden aan de wand: dat werkt makkelijker omdat kinderen dan goed bij het hele vlak kunnen komen én het geeft minder geknoei.
Met een schilderbord aan de wand kunnen kinderen goed bij het werkstuk komen. De wasbak is vlakbij.
Voor klei en andere knutselmaterialen is het handig om een aparte tafel of werkblad te hebben waar enkele kinderen op hun knieën aan kunnen zitten of aan kunnen staan, zodat ze geen stoel nodig hebben. Ze kunnen dan ook makkelijk om de tafel heen lopen (er staan geen stoelen in de weg) en met meer kinderen tegelijk bezig zijn. Voor deze creatieve activiteiten kunt u een speciale hoek of een speciale ruimte (atelier) inrichten.
atelier
In een atelier dat speciaal is ingericht voor creatieve activiteiten mag het vies worden en kunnen kinderen werkstukken laten staan.
44
De stoelendans
Hier kunnen dan alle attributen op kindhoogte staan, zodat kinderen zelf de mogelijkheid hebben om te experimenteren. Hier is ook ruimte nodig om dingen te laten drogen of te laten staan tot de volgende dag. Een kapstok of kist met oude kleding of schorten is erg praktisch. Voordeel van zo’n speciale creatieve hoek of ruimte is dat kinderen naar hartelust kunnen experimenteren en onderzoeken, terwijl het voor leidsters een praktische en overzichtelijke plek is. CONSTRUCTIESPEL
apart gebied in de leefruimte
De jongste kinderen in deze leeftijdsgroep zijn vaak eindeloos aan het herhalen: ze stapelen blokken op elkaar, de blokken vallen om, ze stapelen de blokken opnieuw en zo verder. Langzaam ontstaat het besef dat ze met blokken meer kunnen doen: huizen, torens en auto’s bouwen. Door spel met blokken, maar ook met puzzels en Memory wordt het logisch denken gestimuleerd. Voor spel met blokken is een apart gebied in de leefruimte nodig. Blokkenspel gebeurt vaak op de grond en het is daarom vervelend als andere kinderen er telkens doorheen lopen. Omdat bij spel met blokken en auto’s regelmatig meerdere kinderen betrokken zijn, moet deze speelplek groot genoeg zijn voor vier kinderen: zo’n 4 tot 6 m². U kunt de plek begrenzen met een lage kast waarin het constructiemateriaal opgeborgen is. Een kast met daarin losse verrijdbare bakken is hiervoor het meest geschikt.
Een lage tafel in de bouwhoek waaraan kinderen geknield of staand kunnen werken heeft als voordeel dat het bouwwerk niet omvergelopen wordt of steeds moet worden opgeruimd. Het kan gerust tot de volgende dag blijven staan.
Omdat kinderen hier op de grond spelen, kunt u in deze hoek een stuk vloerbedekking of een speelkleed neerleggen. De vloerbedekking moet dan wel vlak zijn (kortpolig) zodat de blokken niet steeds omvallen. Spel met puzzels, Memory en dergelijke gebeurt meestal aan tafel. Dit kan een tafel zijn waaraan ook gegeten wordt. Een klein tafeltje waar kinderen alleen of met z’n tweeën bezig kunnen zijn is daarbij een goede aanvulling. Een kind kan dan ongestoord alleen spelen als het dat wil. F A N TA S I E S P E L
Vanaf ongeveer 2,5 jaar wordt fantasiespel steeds belangrijker. Voorwerpen krijgen een andere functie: een stoel kan een auto of een boot worden; rollenspel is erg
45
Ruimten voor peuters (2-4 jaar)
verkleedspel en toneelspel
populair: vadertje en moedertje of een televisiefiguur spelen wordt met alle bijbehorende attributen en verkleedkleren net echt. Voor verkleedspel en toneelspel kunt u een gordijn ophangen dat kan worden gesloten als de kinderen oefenen of spelen. Er ontstaat daarmee ook een ideaal plekje waar kinderen zich kunnen verstoppen of terugtrekken. Voordeel van zo’n gordijn is dat de plek als het nodig is ook weer gewoon onderdeel van de ruimte wordt.
Poppenkast of winkeltje spelen: er is van alles mogelijk met een scheidingswandje.
In een poppenhoek spelen kinderen vaak op de grond. Leg daarom, en ook om de plek een eigen sfeer te geven, een kleed neer. Met een wandlampje kan de sfeer nog meer benadrukt worden.
46
De stoelendans
poppenhoek
Een andere mogelijkheid is een toneelhoek of verkleedplek te begrenzen door een (verplaatsbaar) scheidingswandje dat bijvoorbeeld tegelijk als poppenkast kan dienen. In een ruimte met een hoog plafond kan een verlaagd ‘dakje’ gemaakt worden, met behulp van een lap of een houten frame. Losse attributen, zoals gekleurde lappen en doeken, gebruiken kinderen graag om een ‘plek’ te maken voor fantasiespel. Een spiegel en een kist of rek voor verkleedkleren, doeken en andere attributen met daarbij voldoende vrije ruimte maakt een ideale fantasiespeelplek. Een poppenhoek kunt u inrichten met kant-en-klaar spelmateriaal, maar ook heel goed met echte gebruiksvoorwerpen als een afwaskwast, handdoeken, een bezem en emmers. Zo’n poppenhoek kan ook weer een duidelijke eigen plek krijgen; afgescheiden met bijvoorbeeld een lage kast, waarin het spelmateriaal staat opgeborgen, of met een verplaatsbaar scheidingswandje. De hoek moet groot genoeg zijn om vier kinderen tegelijk in te laten spelen. S O C I A A L C O N TA C T
vriendschappen
In de leeftijd van 2 tot 4 vindt een duidelijke ontwikkeling plaats in het sociaal gedrag. Een 2-jarige is vaak sterk op zichzelf gericht. Natuurlijk zijn anderen belangrijk: volwassenen bieden hulp en steun, andere kinderen zijn leuk en interessant om naar te kijken, plezier mee te hebben en – vooral als ze wat groter zijn – te imiteren. Als kinderen groter worden verandert de verhouding tegenover anderen: vanaf ongeveer 3 jaar ontwikkelen zich duidelijke vriendschappen en gaan kinderen meer en langer samen spelen. In relaties met anderen leert een kind een aantal rollen en regels. Zo leert het bijvoorbeeld om zich tegenover een vriendje anders te gedragen dan bijvoorbeeld tegenover oma. Sociale contacten zijn bovendien van groot belang voor de ontwikkeling van de eigen persoonlijkheid: de sociale omgeving reageert op bepaald gedrag, waardoor een kind zijn gedrag verandert of juist zal handhaven.
Voor peuters is het belangrijk dat er een plek is waar het kind zich even kan terugtrekken.
47
Ruimten voor peuters (2-4 jaar)
plaats voor individuele verschillen
genoeg spelmateriaal
lawaai
In een kindercentrum is contact met andere kinderen iets vanzelfsprekends. Kinderen komen elkaar voortdurend tegen. Om ervoor te zorgen dat dit op een positieve manier gebeurt, en kinderen niet letterlijk en figuurlijk tegen elkaar opbotsen, moet aan een aantal basiseisen voldaan worden. Kinderen zijn onderling heel verschillend. Het ene kind wil veel met anderen spelen, het andere heeft meer behoefte aan rust en een eigen plek. De leefruimte moet daarom zo zijn ingedeeld dat aan die individuele verschillen recht wordt gedaan. Er moeten speelplekken zijn waar meerdere kinderen gebruik van kunnen maken, maar ook plekken waar een kind alleen kan spelen of zich even kan terugtrekken. Kinderen spelen veel samen in groepjes van twee tot vier à vijf kinderen. Bij die groepsgrootte hebben zij de meeste aandacht voor elkaar. Uit onderzoek blijkt dat kinderen minder vaak ruzie hebben en beter samen spelen in een ruimte waar genoeg verschillende spelmogelijkheden en spelmateriaal aanwezig zijn. Het ligt voor de hand dat als er weinig blokken zijn, er eerder strijd zal ontstaan over wie daarmee mag spelen, dan wanneer er genoeg zijn voor meerdere kinderen. Het is dus belangrijk om te zorgen voor voldoende afwisseling in speelplekken én genoeg spelmateriaal. Zowel bij het kiezen van spelmaterialen als bij de inrichting van de ruimte is het goed om rekening te houden met de achtergrond van kinderen. Voor kinderen van andere culturen is het prettig als de ruimte herkenbaar is door de aankleding en door spelmateriaal. Als er aan de wand foto’s van familie, van kinderen zelf en hun huisdieren hangen is dat leuk voor het betreffende kind en ook voor de anderen. Het brengt thuis dichterbij en kinderen komen meer over elkaar te weten. Lawaai heeft invloed op het onderlinge contact: als er veel herrie is kunnen kinderen elkaar moeilijk verstaan, dus zullen ze vanzelf minder met elkaar praten. Lawaai kan bovendien bepaald gedrag versterken: drukke kinderen worden nog drukker, stille kinderen zullen zich nog meer terugtrekken. Lawaaioverlast ontstaat als er veel achtergrondgeluiden zijn, zoals een radio die steeds aanstaat en geluid uit aangrenzende ruimten. Kinderen in deze leeftijdsgroep kunnen ook veel lawaai produceren. Als de ruimte een slechte akoestiek heeft, wordt dit nog versterkt. Dit is vermoeiend voor leidsters en kinderen. Lawaai kan worden voorkomen door onnodige achtergrondgeluiden te vermijden (bijvoorbeeld: de radio alleen aan als kinderen naar een bepaald programma of bepaalde muziek luisteren). Een goede ruimte-indeling kan lawaaioverlast verminderen. Als activiteiten niet door elkaar heen lopen en kinderen zich kunnen verspreiden over verschillende plekken, geeft dat meer rust. De ruimte moet natuurlijk ook een goede akoestiek hebben. (Zie voor informatie over maatregelen om de akoestiek te verbeteren: De zevensprong. Handleiding huisvesting kindercentra (Van Liempd en Hoekstra 1999). ETEN EN DRINKEN
eten zonder spelonderbreking
48
In het kinderdagverblijf vormt de maaltijd een vast onderdeel van het dagprogramma. De manier waarop het eten georganiseerd wordt kan veel invloed hebben op de andere activiteiten van kinderen. Vaak wordt gegeten in de groepsruimte. Als de eettafel(s) een centrale plaats in deze ruimte innemen, betekent dat vaak dat kinderen in hun spel onderbroken worden zodra de tafel gedekt wordt en pas weer vrij kunnen gaan spelen als alles opgeruimd en schoongeveegd is. Deze onderbreking neemt veel tijd in beslag. Als u dit wilt voorkomen zijn er verschillende oplossingen mogelijk:
De stoelendans
a. Eten buiten de ruimte waar de meeste spelactiviteiten plaatsvinden, bijvoorbeeld in een eetkeuken of in (een deel van) een speelhal.
Eten in een speciale eetkeuken heeft veel voordelen. Wanneer het aan verschillende tafels gebeurt kan ook het eten met veel kinderen tegelijk in alle rust plaatsvinden.
Dit kan uiteraard alleen als daarvoor ruimte beschikbaar is. Het voordeel is dat kinderen minder lang uit hun spel worden gehaald, en speelmateriaal waarmee ze aan het spelen zijn kunnen laten staan tot na het eten. Een ander voordeel is dat een leidster met een paar kinderen kan tafeldekken, waardoor dit een speciale activiteit wordt, zonder dat die voor andere kinderen storend is. Ook om hygiënische redenen is dit prettig: de speelruimte blijft schoner. b. Eten binnen de ruimte waar de meeste spelactiviteiten plaatsvinden, vaak een groepsruimte. Het is dan belangrijk de tafels zo in de ruimte te plaatsen dat andere speelplekken gemakkelijk gebruikt kunnen worden, ook als de tafels gedekt en afgeruimd moeten worden. Houd er bij de keuze van tafels rekening mee dat ze ook voor andere doeleinden gebruikt worden. Kies daarom liever meerdere kleine tafels dan één grote, of voor twee uitschuiftafels die kunnen worden ingeschoven als er niet gegeten wordt. Daarnaast kunnen er dan twee kleine tafels voor spelactiviteiten in de leefruimte(n) staan. Spelactiviteiten aan tafel werken het beste in kleine groepjes (drie tot vijf kinderen), er is dan meer interactie. Tijdens het eten kunnen de tafels aan elkaar geschoven (of bij uitschuiftafels: uitgeschoven) worden, ook dan is het voor het contact tussen kinderen onderling en tussen kinderen en leidster goed om in kleine groepjes (bijvoorbeeld zeven kinderen en één volwassene) te eten. De vloer onder de eettafels moet gemakkelijk te reinigen zijn, dus kies bij voorkeur geen tapijt.
minder tafels
49
In de peuterspeelzaal wordt meestal ’s ochtends fruit gegeten en wat gedronken; maaltijden vinden er niet plaats. Omdat tafels veel ruimte in beslag nemen, kunt u overwegen om wat minder tafels aan te schaffen dan voor alle kinderen noodzakelijk is.
Ruimten voor peuters (2-4 jaar)
Voordeel is dat er meer vrij speeloppervlak overblijft. Tijdens het fruit eten of het drinken kunnen kinderen in een kring zitten, de jongsten met hun bordje of beker aan tafel, de oudsten met hun beker of bordje in de hand of op schoot.
Voor activiteiten waarbij de kinderen in een kring zitten, kan de kring gemarkeerd worden met een gekleurde strip op de vloer.
Ga voor de verschillende activiteitenhoeken na waar een tafel nodig is, of waar bijvoorbeeld een werkblad aan de wand of een tafel waaraan kinderen geknield kunnen zitten beter geschikt is. Als er in de groepsruimte een aanrecht komt, is het aan te raden dit zo te laten plaatsen dat de leidsters zicht op de groepsruimte kunnen houden. W AT N O G M E E R B E L A N G R I J K I S B I J D E I N R I C H T I N G
Opbergruimte
een eigen plekje
dichte kastruimte voor de leidsters
50
Ook jonge kinderen hebben al behoefte aan een eigen plekje: iets wat alleen van hen is. Een kastje of laatje op kindhoogte waarin een eigen knuffel zit of een mapje met foto’s van familie, een huisdier en dergelijke is daarvoor heel geschikt. Als u aan de buitenkant een foto van het kind of een plaatje van een dier plakt, is de eigen plek meteen herkenbaar. In of bij de groepsruimte moet dichte kastruimte zijn voor spullen die de leidsters buiten het bereik van kinderen willen opbergen. Dit zijn bijvoorbeeld materialen die de kinderen alleen onder begeleiding mogen gebruiken zoals scharen, maar ook persoonlijke bezittingen van de teamleden. Het is soms zinvol een deel van het spelmateriaal tijdelijk weg te bergen. Dit kan samenhangen met de samenstelling van de groep: in een groep met veel jonge kinderen zullen sommige materialen niet of weinig gebruikt worden (moeilijke puzzels). Ook is het voor kinderen leuk om eens in de paar maanden weer wat ‘nieuw’ spelmateriaal te hebben. Dat kan door af en toe wat dingen op te bergen. Een goed alternatief voor grotere kindercentra is een spel-otheek. U kunt bijvoorbeeld een of meer kasten in de teamkamer plaatsen, waarin spelmateriaal staat dat om beurten door groepen gebruikt kan worden. Kleding en verschoning worden opgeborgen bij het sanitair, zodat het meteen onder
De stoelendans
handbereik is. Elk kind heeft daarbij een eigen vak of mandje met naam of foto, zodat ook voor ouders duidelijk is waar ze spullen kunnen neerleggen. In de sanitaire ruimte is een veilige plek (gesloten kast of hoge plank) nodig om schoonmaakmiddelen op te bergen. Contact met ouders
extra stoelen
bank of zithoek
informatie duidelijk presenteren
In de peuterspeelzaal komt het vaak voor dat ouders bij het halen of brengen blijven koffiedrinken. Er is dus veel informeel contact, waarbij informatie over het kind wordt uitgewisseld. Het is prettig om wat extra stoelen te hebben voor dit soort momenten en voor ouderavonden. Eenvoudige klapstoelen kunnen de rest van de tijd worden opgeborgen of opgehangen aan speciaal daarvoor bestemde haken. In het kinderdagverblijf worden kinderen vaker op wisselende tijden gebracht. Het komt daarom minder vaak voor dat veel ouders tegelijkertijd aanwezig zijn. Een bank of zithoek is daarmee voldoende als ontvangstplek: zo’n plek kan in elke groepsruimte of alleen in een centrale ruimte gemaakt worden. Dit zal samenhangen met de visie van het dagverblijf. Extra klapstoelen kunnen ook hier uitkomst bieden op drukke momenten en ouderavonden. Presenteer informatie voor ouders duidelijk: persoonlijke informatie kan in of bij het vak voor kleding en verschoning gelegd worden. Algemene informatie kan op een prikbord in de gang hangen, bijvoorbeeld naast de deur naar de leefruimte of bij de entree.
In een groot kindercentrum werken veel mensen. Voor ouders en kinderen is het leuk om bij de entree foto’s van teamleden op te hangen met hun namen erbij.
51
Ruimten voor peuters (2-4 jaar)
Daaronder kan een lectuurplank hangen met informatiefolders en dergelijke. Een schoolbord in of bij de groepsruimte is handig om actuele informatie op te schrijven (over ziektes of andere bijzonderheden). Zo’n bord kunnen leidsters én ouders gebruiken.
Activiteiten combineren Bij de activiteiten die hiervoor per onderdeel beschreven zijn hebben we aangegeven welke plekken er nodig zijn, en aan welke eisen ze moeten voldoen. Vervolgens moeten deze verschillende activiteiten gecombineerd worden in een ruimte. duidelijke activiteitenplekken
Het is belangrijk dat leefruimten kinderen structuur bieden: ruimten zijn dan duidelijk ingedeeld in meerdere activiteitenplekken die voor kinderen herkenbaar zijn. Structuur in een ruimte ontstaat door activiteitenplekken duidelijk te begrenzen. Daarvoor kunnen kasten, meubels, gordijnen, scheidingswanden of niveauverschillen worden gebruikt.
Met dakjes en een tussenwand wordt de ruimte opgedeeld in verschillende plekken. Ook de hoogte wordt zo doorbroken.
niet te druk of te rommelig
52
Ook kunt u een grens maken door verschil in kleur aan te brengen op kindhoogte: de vloer en de lambrisering van een bepaalde speelplek kunnen zo eigen kleuren krijgen. Als er ook nog ander materiaal op de vloer ligt, is de grens van een speelplek nog duidelijker. In de voorgaande paragraaf staat bij de verschillende activiteiten aangegeven welke inrichtingsmaterialen u kunt gebruiken. Het is de kunst bij de inrichting zo te werk te gaan dat de ruimte niet te druk of te rommelig wordt. Vooral met kleur- en materiaalgebruik moet u voorzichtig zijn. Kinderen en speelgoed brengen immers al zo veel kleur in (voor kleurgebruik zie ook hoofdstuk 6).
De stoelendans
indeling is geen keurslijf
Een duidelijke indeling maken betekent niet dat activiteiten alleen maar op de betreffende plekken zouden kunnen plaatsvinden. Kinderen laten hun fantasie graag de vrije loop en zo kan er soms ineens op een hele andere plek worden gebouwd dan in de bouwhoek, of kan de tafel ineens een hut worden. Die mogelijkheden moeten aanwezig zijn. De indeling in activiteitenplekken is geen keurslijf, maar een hulpmiddel om goed gebruik van de ruimte mogelijk te maken. De verschillende plekken in de ruimte variëren bij voorkeur in grootte: voor een kind alleen, een klein groepje, de hele groep, een kind samen met een leidster. De ruimte moet ook niet al te veel ‘vastliggen’: het moet mogelijk zijn om speelplekken te veranderen als daaraan behoefte is. U kunt dus beter zo veel mogelijk met verplaatsbare materialen werken.
Speelplekken moeten kunnen veranderen als daaraan behoefte is. Met verplaatsbare kasten en losse vloerkleden is dat heel eenvoudig.
druk-rustig
nat-droog
53
Maak bij het samenstellen van activiteitenplekken in de leefruimten onderscheid tussen rustige en drukke activiteiten. Drukke activiteiten brengen veel geluid of beweging met zich mee, rustige activiteiten zijn activiteiten met weinig beweging en geluid. Of een activiteit als druk of rustig wordt ervaren hangt ook samen met het aantal deelnemers: als twee kinderen aan het verven zijn, zal het een rustige activiteit zijn, als dat met acht kinderen tegelijk gebeurt, kan het een heel drukke activiteit zijn. Daarnaast kunt u een onderscheid maken in natte en droge activiteiten. Bij ‘natte’ activiteiten kunnen kinderen en ruimte nat of vies worden, zoals spel met water, verf, zand. Dit leidt bijvoorbeeld tot de volgende verdeling:
Ruimten voor peuters (2-4 jaar)
activiteiten met dezelfde materialen bij elkaar
letten op looproutes
DRUK
RUSTIG
N AT
verven zandspel waterspel eten bereiden
eten drinken kleien
DROOG
rennen fietsen bouwen toneelspel binnenkomen
puzzelen tekenen lezen luisteren zitten
Zo’n indeling kunt u gebruiken om verschillende activiteitenplekken te maken. Maar hierbij spelen ook andere zaken een rol, zoals welke materialen er voor bepaalde activiteiten nodig zijn. Sommige activiteiten kunnen prima bij elkaar plaatsvinden omdat dezelfde materialen worden gebruikt. Zo gebeurt puzzelen en tekenen aan een tafel, dus die activiteiten kunnen wellicht in de ruimte bij elkaar in de buurt plaatsvinden. De leefruimte kan worden opgesplitst in een druk en een rustig gedeelte. Ook bepaalde ‘natte’ activiteiten kunt u bij elkaar in de buurt plannen. Zo hoeft u alleen in een deel van de ruimte waterbestendige wand- en vloerafwerking te gebruiken. Ook zijn daardoor leuke combinaties te maken van een kinderaanrecht in de buurt van het volwassenen aanrecht, zodat kinderen en leidsters bijvoorbeeld samen kunnen afwassen. Rustige speelplekken moeten niet in een looproute liggen, zoals de route naar het sanitair. Ook plekken waar kinderen de grond als speelvlak gebruiken, zoals de bouwhoek, liggen bij voorkeur niet in zo’n route. Eettafels kunnen bijvoorbeeld wel direct aan zo’n looproute grenzen. In deze leeftijdsgroep eten alle kinderen meestal tegelijkertijd, zodat er dan niet gelopen wordt. De ruimte moet niet alleen geschikt zijn voor kinderen maar ook voor de leidsters. Dat betekent dat een ruimte praktisch moet zijn, zodat de leidsters niet onnodig veel heen en weer hoeven te lopen. De eettafels moeten daarom vlak bij het aanrecht of de keuken staan, en de verschoning vlak bij het sanitair. Aan het eind van dit hoofdstuk vindt u de paragraaf ‘Een (her)inrichtingsplan maken’. Daarin staat stapsgewijs beschreven hoe u een plan maakt voor het (her)inrichten van de leefruimte(n).
De slaapruimte aparte Dit onderdeel heeft alleen betrekking op het kinderdagverblijf. Het is aan te raden slaapruimte kinderen van 2 tot 4 in een aparte ruimte te laten slapen. Dit bespaart werk en tijd, omdat de groepsruimte dan niet elke dag ‘verbouwd’ hoeft te worden. Bovendien geeft het de mogelijkheid de slaaptijden op individuele behoeften af te stemmen. De kinderen van bijna 4 jaar zullen vaak niet of nauwelijks meer slapen, kinderen van 2 tot ongeveer 3,5 jaar zullen meestal ’s middags een tijd slapen. Als de kinderen toch in de groepsruimte moeten slapen kunt u het beste kiezen voor losse matrasjes. Deze zijn licht van gewicht en vergen weinig opbergruimte. Wél moeten ze goed gelucht een prettige, rustige kunnen worden (zie hoofdstuk 8). atmosfeer Een slaapruimte voor kinderen moet een prettige, rustige atmosfeer hebben. Een
54
De stoelendans
slaapruimte als extra speelruimte
multifunctionele bedjes
raam met gordijnen en een dimmer op de verlichting maken het mogelijk de overgang van wakker zijn naar slapen te vergemakkelijken. Ook voldoende ruimte tussen de bedjes draagt bij aan een rustige atmosfeer. Een looppad tussen de bedden moet minimaal 60 cm zijn; bij stapelbedden minimaal 80 cm. Voor bedjes is er een grote keuze, waarbij ook meespeelt of de slaapruimte nog op een andere manier wordt gebruikt. Omdat de slaapruimte meestal maar een paar uur per dag voor slapen wordt gebruikt, kan deze ook als extra speelruimte dienst doen. Zeker als de slaapruimte direct aan de groep grenst is dat handig. De ruimte kan dan een groot deel van de dag gebruikt worden om bijvoorbeeld voor te lezen, boekjes te kijken en voor fantasiespel. Ook kan zo’n ruimte een goede terugtrekplek vormen voor kinderen die even willen uitrusten. Bij dit ‘dubbele’ gebruik is een goede keuze van multifunctionele bedjes belangrijk. Er zijn lage bedjes in de handel die ook als zitbank gebruikt kunnen worden (en stapelbaar zijn), maar u kunt ook een bank laten maken waarin matrasjes van 60 x 120 cm passen.
Lage bedjes kunnen ook gebruikt worden als zitbank of leeshoek. Met een speciale hoes erover blijven de matrassen schoon.
55
Ruimten voor peuters (2-4 jaar)
Met hoezen die over de matrassen getrokken kunnen worden als de kinderen niet slapen, voorkomt u dat de matrassen vies worden. Als een ander gebruik van de slaapruimte niet gewenst of mogelijk is, kunt u gewone bedjes gebruiken of, bij weinig ruimte, stapelbedjes. De ruimte moet zo ingedeeld zijn dat elk bedje afzonderlijk goed te bereiken is (zie ook hoofdstuk 8). De slaapruimte moet goed geventileerd kunnen worden door middel van ramen en/of een mechanische ventilatie. Let erop dat de temperatuur in de slaapruimte niet te hoog is, bij voorkeur 180 C. Zeker als er veel kinderen in één ruimte slapen wordt de temperatuur al gauw te hoog. Hierdoor neemt de kans op infecties toe.
Een (her)inrichtingsplan maken Een inrichtingsplan bestaat uit de volgende elementen: – Een activiteitenschema Dit is een overzicht van activiteiten die in de ruimte gaan plaatsvinden, onderverdeeld in activiteitenplekken, met daarbij een schatting van de grootte van elke plek. – Een inventarislijst Dit is een lijst van inrichtingsmaterialen die voor elke activiteit nodig zijn. – Een plattegrond van de ruimte-indeling Bij het maken van het plan is het goed om telkens na te gaan: komt dit overeen met mijn pedagogische visie? Meer informatie hierover vindt u in hoofdstuk 1. Leidinggevenden kunnen samen met het team het onderwerp pedagogische visie en inrichting van de ruimte verder uitdiepen met behulp van de informatie in hoofdstuk 7 en bijlage 4. 1. EEN ACTIVITEITENSCHEMA MAKEN
Stel aan de hand van de informatie uit dit hoofdstuk vast welke activiteiten kunnen plaatsvinden in de ruimte. Maak hierbij een verdeling in rustige en drukke, natte en droge activiteiten. 2. ACTIVITEITENPLEKKEN SAMENSTELLEN
Rekening houdend met de gemaakte onderverdeling: welke activiteiten zijn op één plek te combineren en welke bij voorkeur niet? 3. HOE GROOT MOET ELKE ACTIVITEITENPLEK WORDEN?
Ga dan bij elke activiteitenplek na hoe groot u denkt dat deze moet zijn. Kinderen spelen meestal in groepjes van twee tot vier à vijf kinderen. Voor een activiteitenplek voor peuters kunt u uitgaan van 4 m2 (behalve uiteraard voor grofmotorische activiteiten). Voor een eetplek is 0,5 m2 per kind voldoende. Dit zijn grove schattingen, u kunt in bestaande ruimten het beste eens gaan meten hoe groot de plekken zijn. Door goed te observeren ziet u of ze groot genoeg, te groot of te klein zijn. 4. WELKE PLEK IN WELKE RUIMTE?
Welke plekken moeten in de groepsruimte komen en welke plekken elders in het gebouw? Dit geldt uiteraard alleen als u ook over andere ruimten kunt beschikken, zoals een gang, speelhal, atelier of andere activiteitenruimten. Wees creatief: soms kan een stukje gang dat nooit gebruikt wordt een prima verkleedhoek of poppen-
56
De stoelendans
kastplek worden. Ga ook na welke plekken bij elkaar kunnen liggen en welke bij voorkeur niet. Houd daarbij rekening met de kenmerken van de activiteitenplekken zoals rustig, druk, droog of nat. 5 . W E L K E I N R I C H T I N G S M AT E R I A L E N Z I J N N O D I G V O O R E L K E A C T I V I T E I T ?
Maak vervolgens per activiteit een lijstje van materialen die nodig zijn voor de inrichting. Bijvoorbeeld bij de activiteit poppenhoek is nodig: een lage open kast, een vloerkleed van 200 x 200 cm, een laag tafeltje met twee stoeltjes, spelmateriaal. Zo ontstaat een inventarislijst. In bijlage 1 staat een voorbeeld van een inventarislijst voor peutergroepen en een lijst van vaste en losse inventariselementen die in elk geval aanwezig horen te zijn in de ruimte. Maten van meubilair en andere aandachtspunten vindt u in hoofdstuk 8. 6 . E E N P L AT T E G R O N D VA N D E R U I M T E - I N D E L I N G M A K E N
Maak daarna met de rastervellen in bijlage 3 een plattegrond van de leefruimte(n). Teken daarin eerst de vaste, niet verplaatsbare, elementen zoals het aanrecht en de aankleedtafel. Ook de deuren en ramen tekent u in. Ga pas daarna met allerlei losse elementen in de tekening schuiven. Het is raadzaam verschillende varianten te maken, en daarbij steeds de voor- en nadelen af te wegen. Zorg er ook voor dat u genoeg loopruimte overhoudt. Zo komt u uiteindelijk tot de meest gunstige ruimte-indeling. 7. HET INRICHTINGSPLAN VOOR DE SLAAPRUIMTE
Een (her)inrichtingsplan voor de slaapruimte bestaat uit een inventarislijst en platte grond met ruimte-indeling. Houd daarbij rekening met de aandachtspunten uit dit hoofdstuk. Maten van bedjes en andere meubilair vindt u in hoofdstuk 8. 8 . R E G E L M AT I G K R I T I S C H D E R U I M T E B E K I J K E N
Als de leefruimten eenmaal zijn ingericht is het nuttig deze eens per maand kritisch te bekijken: wat staat, ligt of hangt er, wat kan er weg, wat ontbreekt er? Daarbij is het handig om eens op de grond te gaan zitten en te bekijken wat er op kindhoogte allemaal te beleven valt.
57
Ruimten voor peuters (2-4 jaar)
Plattegronden 11. aanrecht 12. tafel 13. laag stoeltje 14. bureau leidster 15. stoel leidster 16. dichte kast (laag) 17. lage kast met losse bakken 18. krukje 19. vloerkleed 10. tweezitsbank 11. klim-/glijhuis 12. schilderwand 13. speelmatras 14. radiator 15. poppenhoek 16. scheidingswandje 17. wegkruipnisje
Voorbeeld 1 toont een peuterspeelzaal voor 14 kinderen; ook grofmotorisch spel moet in deze ruimte plaatsvinden. De lage kast, scheidingswandjes en bank zijn zo geplaatst dat er verschillende speelplekken ontstaan: een zithoek met speelkleed bij het raam, een fantasiehoek bij de deur, een poppenhoek tussen de kasten en scheidingswandjes. In de buurt van het waterpunt is een knutseltafeltje en verfwand. Naast het aanrecht is een wegkruipnisje met uitzicht op de gang. Voorbeeld 2 toont dezelfde speelzaal. De tafels en stoelen zijn licht en gemakkelijk stapelbaar, waardoor er nu ruimte is voor grofmotorisch spel bij het speelhuisje.
58
De stoelendans
11. tafel 12. hoge stoel 13. speeltafeltje 14. laag stoeltje 15. knutseltafel 16. krukje 17. kinderwastrog 18. dichte kast (hoog) 19. lage kast met losse bakken 10. open kast 11. vakkenkast 12. vloerkleed 13. zachte zitblokken 14. klim-/glijhuis 15. poppenhoek 16. radiator 17. wegkruipnisje
buitenruimte 16
16 13
9
12
15
12
Voorbeeld 3 laat een leefruimte zien voor een 10
kinderdagverblijfgroep van 14 kinderen van 2 tot 4 jaar.
speelhal. Er wordt in de groepsruimte gegeten aan 2
10
slaapruimte
De leefruimte bestaat uit een groepsruimte en een 1
hoge tafels. De kastjes bij de ingang zorgen voor een
2
afscheiding van de knutselhoek. De zithoek bij het raam bestaat uit beklede zachte blokken. Hij is afgeschermd
3
4
17
1
van de poppenhoek door een lage kast, die aan de
constructiehoek. Aan een laag speeltafeltje kunnen 4
6
kinderen spelen; tussen de twee slaapkamerdeuren is
7
sanitair
2
andere kant met een kast gescheiden wordt van de 11
5
8
een nisje als terugtrekplek. Het speelhuis staat in de entree
gang, met voldoende ruimte voor grofmotorisch spel. Men kan er ook voor kiezen de eettafels in de gang te plaatsen, zodat de groepsruimte ‘speelruimte’ wordt. Dit speelgang
vereist een andere indeling, met een zorgvuldige scheiding tussen rustige en drukke activiteiten.
14 16
Het grijze gebied in voorbeeld 4 laat de loopzone zien: de tafels kunnen daar middenin staan, maar er kunnen
0 0,25 0,5 0,75 1m
geen speciale speelplekken gemaakt worden.
59
Ruimten voor peuters (2-4 jaar)
4 Va r i a n t e n e n c o m b i n a t i e v o r m e n
Vandaag is een belangrijke dag. Eelke’s kleine zusje Pieke is voor het eerst op het dagverblijf. Ze is de allerjongste, bijna 3 maanden, en staat dus volop in de belangstelling bij de andere kinderen en de leidsters. Pieke lacht naar al die nieuwe gezichten tot haar oogjes van vermoeidheid bijna dichtvallen. ‘Eelke, help jij me even haar een schone luier om te doen en in bed te leggen? Jij weet al hoe dat moet, toch?’ vraagt de leidster. Eelke van bijna 4 knikt enthousiast. Zijn vriendinnetje Emine, naast hem, kijkt hem vragend aan. ‘Mag Emine ook meehelpen?’ vraagt Eelke. ‘Ja hoor’, zegt de leidster, ‘als jullie heel stil zijn in de slaapkamer, want Mavis slaapt.’ Vincent van 2 wil ook wel bij deze speciale gelegenheid betrokken worden en begint luid ‘ikke ook helpen’ te roepen. Met de belofte dat hij aan de beurt is als Mavis straks uit bed komt, rent hij naar de andere kant van de ruimte, waar zijn aandacht getrokken wordt door twee peuters die papieren bootjes in de waterbak laten varen. In hoofdstuk 2 en 3 hebben we gekeken naar de inrichting van ruimten voor baby- en dreumesgroepen (0-2 jaar) en voor peutergroepen (2-4 jaar). Er zullen ook kinderdagverblijven en peuterspeelzalen zijn die een andere werkwijze hebben. Zij hebben bijvoorbeeld een andere groepsindeling, of zij hebben kwetsbare kinderen in de groep waardoor speciale eisen worden gesteld aan de inrichting. Steeds vaker ook wordt samengewerkt met andere werksoorten, zoals met de buitenschoolse opvang. Voor deze organisaties is dit hoofdstuk bedoeld. Het bevat aanvullende informatie, maar we zullen ook regelmatig verwijzen naar andere hoofdstukken. De eerste paragraaf van dit hoofdstuk gaat over de inrichting van ruimten voor horizontale groepen en stamgroepen en de tweede paragraaf over verticale groepen. In de derde paragraaf laten we zien welke eisen worden gesteld aan de inrichting als kwetsbare kinderen deel uitmaken van de groep. De volgende paragraaf gaat over de inrichting van multifunctionele ruimten die voor kinderopvang worden gebruikt. Hoe kan de ruimte worden ingericht als twee verschillende werksoorten er gebruik van maken? Aan het einde van dit hoofdstuk staat hoe u stapsgewijs een (her)inrichtingsplan kunt opstellen. De bijgevoegde plattegrond kan daarbij als voorbeeld dienen.
horizontale groepsindeling
61
Horizontale groepen en stamgroepen In hoofdstuk 2 en 3 hebben we het gehad over baby- en dreumesgroepen (0-2 jaar) en peutergroepen (2-4 jaar). Er zijn kindercentra die een meer horizontale groepsindeling gebruiken. Ook dan is de informatie in deze hoofdstukken bruikbaar. Raadpleeg voor een groep van 0 tot 1 jaar hoofdstuk 2. De onderdelen waaraan kinderen tot 1 jaar nog niet toe zijn, zoals klimmen of spelen met zand, kunnen dan vervallen. Bij een groepsindeling van 1,5 tot 2,5 jaar kunt u hoofdstuk 2 en 3 lezen. In deze hoofdstukken maken we regelmatig een onderscheid in leeftijden, zodat hierin ook de voor u bruikbare informatie te vinden is. Met behulp van de laatste paragraaf kunt u dan
Varianten en combinatievormen
stamgroepen
een eigen (her)inrichtingsplan opstellen. Hetzelfde geldt voor centra die met stamgroepen gaan werken. Daarbij wordt uitgegaan van een aparte babygroep, van 0 tot ongeveer 1 jaar, en van een (grotere) groep kinderen van ongeveer 1 tot 4 jaar. Als we bij de 1- tot 4-jarigen uitgaan van een groep met in totaal 24 kinderen en 4 leidsters, is het heel goed denkbaar dat u meerdere kleine leefruimten maakt, die bijvoorbeeld elk een eigen ‘thema’ krijgen. In de ene ruimte ligt dan bijvoorbeeld het accent op creatieve activiteiten, in de andere op fantasiespel, en in een derde op constructiespel. Een andere mogelijkheid is om een aantal activiteiten ‘horizontaal’ te organiseren. Kies dan bijvoorbeeld voor een gezamenlijke basisruimte waar rustige activiteiten en het eten plaatsvinden, met daarnaast kleine ruimten die speciaal voor de 1-jarigen, de 2-jarigen en de 3-jarigen zijn bestemd. Aan de hand van de informatie uit de voorgaande hoofdstukken kunt u dergelijke ideeën verder ontwikkelen, waarbij uiteraard uw eigen visie en pedagogische opvattingen steeds weer de leidraad vormen.
Ve r t i c a l e g r o e p e n Kindercentra met verticale groepen (0 tot 4 jaar) zullen anders te werk moeten gaan. een bewuste keuze Voor een aantal kindercentra is verticaal werken een bewuste keuze die samenhangt met het uitgangspunt dat zij kinderen zo veel mogelijk willen laten opgroeien als in een gezinssituatie, met kinderen van verschillende leeftijden bij elkaar. In dat geval wordt vaak gekozen voor een gezamenlijke groepsruimte met daarbinnen een speciaal gedeelte voor de jongsten en/of daarnaast een aparte ruimte waar de oudste kinderen terecht kunnen voor grofmotorisch spel of andere voor kleintjes nog niet geschikte noodgedwongen activiteiten. Sommige kindercentra werken noodgedwongen verticaal, omdat er bijvoorbeeld maar één groep is. In alle gevallen is belangrijk dat de pedagogische uitgangspunten helder zijn. Keuzes met betrekking tot de inrichting kunt u dan afstemmen op deze uitgangspunten en uw eigen werkwijze. Allereerst raden we aan hoofdstuk 2 en 3 door te lezen, die betrekking hebben op de leeftijdsgroepen die in de verticale groep voorkomen. Inventariseer vervolgens welke activiteiten in de leefruimte(n) moeten plaatsvinden. Deze activiteiten kunnen onderverdeeld worden in rustige en drukke activiteiten. Omdat de leeftijdsverschillen in de verticale groep groter zijn, zal niet alleen het onderscheid rustig-druk een rol spelen, onderscheid tussen maar ook het onderscheid tussen grote en kleine kinderen. Bijvoorbeeld: in de babygrote en kleine groep noemen we kruipen een drukke activiteit. Deze kan echter moeilijk gecombikinderen neerd worden met klimmen en stoeien, de drukke activiteiten van de oudere kinderen. Rustige activiteiten zoals liggen voor de baby’s en lezen voor grotere kinderen kunt u wel bij elkaar in de buurt plaatsen. Maar ook daar is het soms nodig een duidelijke begrenzing aan te brengen. Het grote kind wil bijvoorbeeld op een bank of stoel zitten, zodat de baby zijn boek niet kan stukmaken. Globaal kan de ruimte dus verdeeld worden in vier activiteitengebieden: druk & klein
druk & groot
rustig & klein
rustig & groot
Of u de ruimte(n) ook echt in vier gebieden wilt opdelen is afhankelijk van uw visie en werkwijze. Als ‘samen doen’ een belangrijk uitgangspunt is, zal die onderverdeling minder strikt zijn dan wanneer u dat minder belangrijk vindt. In elk geval is wél aan te raden het gebied met drukke activiteiten voor grote kinderen duidelijk af te scheiden van het ‘rustige’ gebied van de kleintjes.
62
De stoelendans
De babyhoek is hier afgescheiden van de rest van de ruimte; er is een verhoogd podium voor de grotere kinderen.
aparte lighoek voor baby’s
duidelijk begrensde speelhoekjes eigen plekje voor oudere kinderen
meerdere slaapruimten
63
Een aparte lighoek voor de baby’s, waar ze niet gestoord worden door rennende peuters, is wenselijk. Te denken valt aan een zachte hoek van ongeveer 4 m² die u met een hekje zou kunnen scheiden van de rest van de ruimte. Als het hekje openstaat mogen ook andere kinderen er spelen, is het hekje dicht dan is het het babydomein. Er zullen duidelijk begrensde speelhoekjes moeten zijn, met name voor de jongste kinderen, zodat ze veilig kunnen spelen en niet onder de voet gelopen worden. Aan de andere kant moet het spelmateriaal voor de oudere kinderen niet bereikbaar zijn voor kleine kruipers. Ook oudere kinderen moeten daarom de mogelijkheid hebben zich terug te trekken, een eigen plekje te hebben. Een verhoogd podium in de ruimte, waar de kleintjes niet gemakkelijk bij kunnen, kan het domein van de groteren worden. Een meer ingrijpende maatregel is om een stuk van de groepsruimte af te scheiden voor activiteiten die vooral voor kinderen vanaf 2 jaar belangrijk zijn. Zo kunt u bijvoorbeeld een mini-atelier maken om te werken met verf, klei en andere ‘creatieve’ materialen. Hier kunnen de groteren dan ook spelen met ‘klein goed’ zoals ministek. Als de groep over meerdere ruimten kan beschikken, kan ervoor gekozen worden een van deze ruimten als uitwijkplek voor de grootste kinderen te bestemmen: daar kunnen bijvoorbeeld de drukke en lawaaierige activiteiten plaatsvinden. Meestal zijn er bij elke verticale groep meerdere slaapruimten. Als er een aparte slaapruimte is voor de jongste en één voor de oudste kinderen, kunt u overwegen de slaapruimte voor de oudsten een dubbele functie te geven. Omdat deze ruimte meestal maar een paar uur per dag voor slapen wordt gebruikt, kan deze de rest van de dag als rustige speelruimte voor de oudste kinderen worden gebruikt. Zie voor verdere tips over dit ‘dubbelgebruik’ ‘De slaapruimte’, hoofdstuk 3.
Varianten en combinatievormen
Met een aparte ruimte zoals een mini-atelier kunnen zowel baby’s als peuters in een verticale groep veilig verschillende activiteiten doen.
duidelijke structuur
flexibiliteit
letten op looproutes
Bij het indelen van activiteitenplekken is het van belang dat de ruimte een duidelijke structuur krijgt. Voor kinderen moet duidelijk zijn op welke plaats in de ruimte(n) een bepaalde activiteit mogelijk is. Een goede afbakening van speelplekken is daarvoor belangrijk. In hoofdstuk 2 en 3 staan daarvan per activiteit voorbeelden. Met kasten, kleurverschillen, scheidingswandjes en niveauverschillen kunt u de ruimte indelen in speelplekken. Structuur in de ruimte betekent ook dat de ruimte ‘voorspelbaar’ moet zijn. Dat wil zeggen dat de basisindeling niet regelmatig helemaal veranderd moet worden. Wél is aan te raden zo veel mogelijk verplaatsbare elementen te gebruiken, zodat wanneer bijvoorbeeld de groepssamenstelling of de werkwijze verandert, een ruimte gemakkelijk aangepast kan worden. Flexibiliteit is ook belangrijk opdat kinderen zelf makkelijk iets kunnen veranderen. Als in het fantasiespel het scheidingswandje dat normaal bij de poppenhoek staat, ergens anders nodig is om een tent mee te bouwen, is het handig als dat wandje makkelijk te verplaatsen is. Houd bij de indeling ook rekening met ‘looproutes’. Er moet genoeg ruimte zijn om heen en weer te lopen, zowel voor kinderen als voor leidsters. Plan geen rustige activiteiten in drukke looproutes, bijvoorbeeld tussen de groepsruimte en het sanitair. Een tafel is een duidelijk zichtbaar obstakel en mag daarom wel in een looproute geplaatst worden, mits de doorgang maar niet wordt belemmerd. Bedenk bij het maken van een inventarislijst en een ruimte-indeling dat er in een verticale groep per leeftijd minder kinderen zijn dan in een horizontale groep. Van bepaald meubilair hoeft u minder aan te schaffen. Bijvoorbeeld maar één box in plaats van twee. Houd wel rekening met de mogelijkheid dat de samenstelling (tijdelijk) kan veranderen. Extra meubilair moet dan echter niet in de leefruimte staan, maar kan worden opgeslagen in een berging.
Kwetsbare kinderen in de groep De laatste jaren komen er steeds meer voorzieningen met een speciaal aanbod voor kinderen met een lichamelijke of verstandelijk handicap of achterstand. Deze
64
De stoelendans
aanpassing inrichting
duidelijke structuur
genoeg vrije loopruimte
eerst bij de ouders informeren
plusfuncties ziet men vooral bij peuterspeelzalen. In deze voorzieningen worden de basisfuncties van het speelzaalwerk, ontwikkelen, ontmoeten en samen spelen, systematisch en doelgericht vormgegeven. Er zijn hiervoor enkele speciale programma’s ontwikkeld (Kaleidoscoop, Piramide, SPEEL). In deze programma’s staat specifieke informatie over de inrichting van de ruimte en wordt een duidelijke keuze gemaakt voor bepaalde activiteitenplekken. Centra die met deze programma’s werken, verwijzen we daarom naar de speciaal daarvoor opgestelde handleidingen. Veel kindercentra zijn ook toegankelijk voor kinderen met een handicap. Vaak is het uitgangspunt dat een kind met een handicap kan worden opgevangen als de samenstelling van de groep dit toestaat, er niet te veel aanpassingen in het gebouw nodig zijn en er voldoende leidsters zijn. In de meeste gevallen gaat het om één of twee kinderen op een groep. Afhankelijk van de aard van de handicap zal de inrichting moeten worden aangepast. Sommige aanpassingen zijn makkelijk te bedenken: voor een kind in een rolstoel zult u hoge drempels moeten laten verwijderen. Andere aanpassingen vereisen meer kennis van de achtergrond van het kind en de aard van de handicap. Voor kinderen met een emotionele of ontwikkelingsachterstand is een duidelijke structuur erg belangrijk. Meer nog dan voor andere jonge kinderen moeten ruimten voorspelbaar zijn, met duidelijke speelplekken die niet van plaats veranderen. Er moet genoeg vrije loopruimte zijn, omdat deze kinderen vaak iets meer ruimte nodig hebben om te bewegen. Deze extra aandacht voor structuur en bewegingsruimte geldt overigens ook voor blinde of slechtziende kinderen. Voor slechtziende kinderen kan een voelstrook langs de wand of het gebruik van kleur een belangrijk hulpmiddel zijn. Als bijvoorbeeld bij een trap het stootbord een donkere kleur heeft en de tree een lichte kleur, kunt u daarmee voorkomen dat een kind misstapt. Soms is een handicap niet meteen zichtbaar. Er zijn veel kinderen met cara bijvoorbeeld, die extra gevoelig zijn voor stof. Kleden met een hoge pool maar ook wanden van schoonmetselwerk kunnen dan voor veel problemen zorgen, omdat ze veel stof vasthouden. In hoofdstuk 8 vormt dit een van de aandachtspunten voor aanschaf van meubilair en andere inrichtingsmaterialen. Omdat er veel vormen van handicaps zijn, die elk een speciale aanpak vereisen, kunt u het beste eerst bij de ouders informeren of er in de ruimte aanpassingen nodig zijn. Bekijk samen met hen de groepsruimte en vraag of er veranderingen nodig of wenselijk zijn. Met advies van de ouders, gespecialiseerde instellingen, het kruiswerk en/of de fysiotherapeut zijn praktische aanpassingen in de ruimte en het spelmateriaal te bedenken. Daarnaast kunt u informatie krijgen bij de NIZW / Infolijn (zie de adressen achter in dit boek).
Multifunctionele ruimten inrichten Het komt voor dat ruimten een multifunctioneel karakter hebben en voor meerdere kinderopvangdoeleinden gebruikt worden. Soms worden de ruimten ook nog voor andere doeleinden dan kinderopvang gebruikt. Daaraan zullen we in deze paragraaf geen aandacht besteden. Regelmatig deelt een peuterspeelzaal ruimte met de buitenschoolse opvang; ook een combinatie van halve-dagopvang en een middagspeelzaal of buitenschoolse opvang een zorgvuldige komt voor. Zulke combinaties vereisen een zorgvuldige aanpak. Niet alleen omdat er aanpak vaak verschillende teams werkzaam zijn, met elk hun eigen werkwijze en ideeën, maar
65
Varianten en combinatievormen
leeftijdsverschillen niet te groot
samen het inrichtingsplan maken
elke werksoort een eigen plek
inventaris makkelijk verplaatsbaar
bergruimte voor eigen materialen
ook omdat leeftijdsgroepen en uitgangspunten sterk kunnen verschillen. We besteden hier geen aandacht aan mogelijke organisatorische problemen die zich bij gedeeld gebruik kunnen voordoen, maar beperken ons tot de inrichting. Een goede inrichting van een multifunctionele ruimte is aan voorwaarden gebonden. Ten eerste moeten de leeftijdsgroepen van de diverse werksoorten niet té sterk uiteenlopen. Een halve-dagopvang voor negen baby’s is slecht te combineren met een buitenschoolse opvang voor twintig schoolkinderen. Immers, in een babygroep zijn permanent bepaalde speciale meubels nodig, zoals boxen en kinderstoelen. Dat maakt de ruimte voor schoolkinderen al gauw kinderachtig. Bovendien vormen ze voor de buitenschoolse opvang een flinke sta-in-de-weg. Omgekeerd hebben schoolkinderen stoelen en tafels op hun formaat nodig en speciale speelhoeken met voor baby’s soms gevaarlijk spelmateriaal. De sfeer en aankleding van hun ruimte moet kortom totaal anders zijn dan die voor de babygroep. Dagelijks de groepsruimte moeten verbouwen is vermoeiend en vervelend. Bovendien is het onmogelijk voor beide groepen om zich de ruimte ‘eigen’ te maken. Ook een combinatie van een peuterspeelzaal en een buitenschoolse-opvanggroep van oudere schoolkinderen (vanaf ongeveer 8 jaar) is om die reden ongewenst. Dergelijke ‘noodgedwongen’ situaties zijn eigenlijk alleen acceptabel als er naast de gedeelde ruimte ook een ‘eigen’ ruimte is. De tweede voorwaarde voor een goed ingerichte multifunctionele ruimte is dat de verschillende gebruikers op de hoogte zijn van elkaars uitgangspunten, werkwijze en ideeën wat betreft de inrichting van de ruimte(n). Het inrichtingsplan moeten ze gezamenlijk opstellen. Kiest u bijvoorbeeld voor een combinatie van peuterspeelzaal en een buitenschoolse opvang voor 4- tot 8-jarigen, raadpleeg dan hoofdstuk 3 (over peutergroepen) van dit boek en van De tafelronde. Ruimten inrichten voor buitenschoolse opvang hoofdstuk 2 (over jonge schoolkinderen). Daarna kunt u een overzicht maken van de activiteiten die in de ruimte(n) moeten plaatsvinden en bekijkt u welke daarvan te combineren zijn. Het is daarbij van belang om elke werksoort een eigen plek in de ruimte te geven. Een plek die door de werksoort zelf is ingericht en blijvend is. Een zithoek die is ingericht door de buitenschoolse opvang bijvoorbeeld, waar wordt voorgelezen en thee wordt gedronken. Die plek mag door de peuterspeelzaal wel gebruikt worden, maar niet worden gewijzigd. De kinderen leren zo elkaars ruimte te respecteren en om rekening met elkaar te houden. De rest van de inventaris moet gemakkelijk verplaatsbaar zijn: kasten op wieltjes, losse scheidingswanden, geen zware grote tafels maar kleine lichte. Op die manier is het mogelijk een ruimte naar eigen inzicht snel en eenvoudig te veranderen. Stoelen en tafels kunnen voor de peuterspeelzaal en de jongste kinderen van de buitenschoolse opvang dezelfde hoogtematen hebben. Als verschillende groepen van dezelfde ruimte(n) gebruikmaken heeft elke werksoort een bergruimte nodig voor eigen materialen: een berghok of afsluitbare kast. Maak van tevoren per werksoort een overzicht van de benodigde bergruimte door zo uitgebreid mogelijk te inventariseren welke materialen er allemaal opgeborgen moeten kunnen worden. Een goede oplossing is om voor dagelijks te gebruiken spelmateriaal een of meer kasten aan te schaffen met schuifdeuren: aan de ene kant staan de peuterspeelzaalmaterialen, aan de andere kant de materialen voor de buitenschoolse opvang. Afhankelijk van wie er aanwezig zijn, wordt de ene of de andere kant van de kast opengeschoven. Leg een stalen stripje op de schuifrails, zodat peuters het deurtje niet
66
De stoelendans
Een verrijdbare kast met schuifdeuren is heel flexibel en praktisch: ieder heeft zijn eigen kastruimte op de plek waar men dat wenst.
zelf kunnen verschuiven en bekneld raken. Ook kunt u kiezen voor kastjes met deuren in verschillende kleuren: de blauwe zijn bijvoorbeeld voor de speelzaal, de gele voor de buitenschoolse opvang. Kinderen kunnen elk een eigen vakje of kastje hebben in of bij de leefruimte waar ze hun persoonlijke spullen kunnen opbergen. Bij het maken van een inrichtingsplan kunt u gebruikmaken van de volgende paragraaf. Dat betekent dus dat u eerst de activiteiten van beide werksoorten inventariseert, voordat u de ruimte gaat indelen.
Een (her)inrichtingsplan maken Een inrichtingsplan bestaat uit de volgende elementen: – Een activiteitenschema Dit is een overzicht van activiteiten die in de ruimte gaan plaatsvinden, onderverdeeld in activiteitenplekken, met daarbij een schatting van de grootte van elke plek. – Een inventarislijst Dit is een lijst van inrichtingsmaterialen die voor elke activiteit nodig zijn. – Een plattegrond van de ruimte-indeling Bij het maken van het plan is het goed om telkens na te gaan: komt dit overeen met mijn pedagogische visie? Meer informatie hierover vindt u in hoofdstuk 1. Leidinggevenden kunnen samen met het team het onderwerp pedagogische visie en inrichting van de ruimte verder uitdiepen met behulp van de informatie in hoofdstuk 7 en bijlage 4. 1. EEN ACTIVITEITENSCHEMA MAKEN
Stel aan de hand van de informatie uit dit boek vast welke activiteiten moeten kunnen plaatsvinden. Verdeel ze in rustige en drukke, natte en droge activiteiten. Probeer dan per activiteit aan te geven hoeveel kinderen eraan meedoen. Ga vervolgens na welke activiteiten op een plek gecombineerd kunnen worden. 2. HOE GROOT MOET EEN ACTIVITEITENPLEK ZIJN?
Ga voor elke activiteitenplek na hoe groot u denkt dat deze moet zijn. Voor een activiteitenplek van peuters kunt u uitgaan van 4 m2 (behalve uiteraard voor grofmotorische activiteiten), voor schoolkinderen is een oppervlak van 6-7 m² nodig. Voor een eetplek is 0,5 m2 per kind voldoende. Dit zijn grove schattingen, in bestaande ruimten kunt u het beste eens gaan meten hoe groot de plekken zijn. Door goed te observeren ziet u of ze groot genoeg, te groot of te klein zijn.
67
Varianten en combinatievormen
3. WELKE PLEKKEN IN WELKE RUIMTE?
Welke activiteitenplekken moeten in de groepsruimte komen en welke elders in het gebouw? Dit geldt uiteraard alleen als u ook over andere ruimten beschikt, zoals een gang, speelhal, atelier of andere activiteitenruimten. Wees creatief: soms kan een stukje gang dat nooit gebruikt wordt een prima verkleedhoek of poppenkastplek worden. Bedenk daarbij welke plekken bij elkaar kunnen liggen en welke bij voorkeur niet. Houd daarbij rekening met de kenmerken van de activiteitenplekken zoals rustig, druk, droog of nat. 4 . W E L K E I N R I C H T I N G S M AT E R I A L E N Z I J N N O D I G V O O R E L K E A C T I V I T E I T ?
Maak vervolgens per activiteit een lijstje van materialen die nodig zijn voor de inrichting. In een verticale groep van twaalf kinderen is bij de activiteit eten bijvoorbeeld nodig: twee tot drie kinderstoelen voor baby’s, negen stoelen voor dreumesen en peuters, twee voor leidsters, een hoge tafel voor vijf personen (leidsters en baby’s) en twee lage voor elf personen. Zo ontstaat een inventarislijst. In bijlage 1 van dit boek en ook van De tafelronde (voor buitenschoolse opvang) staan voorbeelden van inventarislijsten voor verschillende groepen. Ook bevat de bijlage een lijst van vaste en losse inventariselementen die in elk geval aanwezig horen te zijn in de ruimte. Maten van meubilair en andere aandachtspunten vindt u in hoofdstuk 8. 5 . E E N P L AT T E G R O N D M A K E N VA N D E R U I M T E - I N D E L I N G
Maak daarna met de rastervellen in bijlage 3 een plattegrond van de groepsruimte. Teken daarin eerst de vaste, niet verplaatsbare, elementen zoals het aanrecht en de aankleedtafel. Ook de deuren en ramen tekent u in. Ga pas daarna met allerlei losse elementen in de tekening schuiven. Het is raadzaam verschillende varianten te maken, en daarbij steeds de voor- en nadelen af te wegen. Zo komt u uiteindelijk tot de meest gunstige ruimte-indeling. 6. HET INRICHTINGSPLAN VOOR DE SLAAPRUIMTE (EVENTUEEL)
Een (her)inrichtingsplan voor de slaapruimte bestaat uit een inventarislijst en een plattegrond van de ruimte-indeling. Houd daarbij rekening met de aandachtspunten in de paragrafen ‘De slaapruimte’van hoofdstuk 2 en 3. Maten van bedjes en ander meubilair vindt u in hoofdstuk 8. 7 . R E G E L M AT I G K R I T I S C H D E R U I M T E B E K I J K E N
Als de groepsruimte eenmaal is ingericht is het nuttig om eens per maand de eigen ruimte kritisch te bekijken: wat staat, ligt of hangt er, wat kan er weg, wat ontbreekt er? Het is daarbij handig om eens op de grond te gaan zitten en te bekijken wat er op kindhoogte allemaal te beleven valt.
68
De stoelendans
Plattegronden 11. aanrecht 12. tafel 13. lage stoel 14. ballenbad 15. hoge stoel 16. zitbank 17. krukje 18. schilderwand 19. kinderaanrecht 10. dichte kast (hoog) 11. lage kast met losse bakken 12. open kast 13. leidsterbureau 14. vloerkleed 15. tweezitsbank 16. podium 17. fantasieplek 18. speelmatras 19. radiator
Voorbeeld 1 toont een ruimte die door een peuterspeelzaal en een buitenschoolse opvang (4 tot 8 jaar) gedeeld wordt. De ruimte is met een scheidingswand en schuifdeur opgedeeld in drie ruimten. De kleine ruimte met tafels en banken is speciaal voor de buitenschoolse opvang. De grootste kinderen kunnen hier eten en knutselen, spullen kunnen er blijven staan. De kleinste schoolkinderen gebruiken de tafels en stoelen van de peuterspeelzaal. De andere kleine ruimte is voor alle gebruikers een rustige plek voor fantasiespel. De grote ruimte heeft een kinderaanrecht met schilderswand, een zit-/leeshoek, een inloopzone voor constructiespel bij de deur en een verhoogd speelpodium. Dit podium is multifunctioneel: het dient als opstapplek zodat kinderen aan het aanrecht kunnen meehelpen en als speelplek. Er zit een afsluitbaar ballenbad in.
69
Varianten en combinatievormen
11. aanrecht 12. aankleedtafel met trapje 13. kinderaanrecht 14. tafel 15. hoge stoel 16. lage stoel 17. kinderstoel 18. leidsterstoel 19. tweezitsbank 10. vloerkleed 11. dichte kast (laag) 12. lage kast met losse bakken 13. open kast 14. vakkenkast 15. podium 16. verkleedkist 17. box 18. boekenkastje 19. radiator
buitenruimte 19
19
18 17
13
16
3
10
11 8 4
Voorbeeld 2 laat een groepsruimte zien voor een
6 4
7 15
verticale groep: 12 kinderen van 0 tot 4 jaar. Grofmotorisch spel vindt in een speelhal plaats.
1
baby’s gemaakt: met box, zachte speelmat en een
13
slaapruimte
5
Tussen raam en aanrecht is een aparte hoek voor de 4
tafel met kinderstoelen. De hoek is afgescheiden met een zitbank. De aankleedtafel, voorzien van een
12
trapje, ligt vlak bij de sanitaire ruimte en is
kan met een gordijn worden afgesloten en zo dienst doen als fantasie- of verstophoek. Aanrecht en
sanitair
gekoppeld aan een kinderaanrechtje. Een podium 2
3
14 10
eettafels liggen vlak bij elkaar. Voorbeeld 3 laat zien dat de leidster vanaf de bank op veel plaatsen in de groep zicht kan houden als dat nodig is.
70
De stoelendans
0 0,25 0,5 0,75 1m
entree
5 Personeelsruimten
Linda zit aan de telefoon als er op de deur van haar kantoor wordt geklopt. Door het glas ziet ze een onbekende vrouw staan. Ze wenkt haar naar binnen en gebaart haar aan de ronde tafel te gaan zitten. Als ze de hoorn heeft neergelegd staat ze op, loopt op de bezoekster toe en stelt zich voor. ‘Komt u uw kind inschrijven? Ik geef u even het aanmeldingsformulier en zal u het een en ander over ons kindercentrum vertellen.’ Ze haalt het papier uit haar bureau en gaat bij de vrouw aan tafel zitten. Het kantoor ziet er verzorgd en vriendelijk uit. Er staan planten en op een prikbord hangen foto’s van kinderen: een verjaardag in de groep, in de zandbak buiten, in de dierentuin. Personeelsruimten zijn ruimten waar kantoorwerkzaamheden worden verricht, waar vergaderd wordt en waar het team pauze houdt. In dit hoofdstuk bespreken we de indeling, inrichting en aankleding van drie ruimten: een kantoor, een pauze- en vergaderruimte en een gespreksruimte. Of en hoeveel personeelsruimten er zijn hangt natuurlijk af van de grootte van het centrum.
Sommige kindercentra beschikken over geen enkele personeelsruimte. Dat geldt bijvoorbeeld voor peuterspeelzalen die maar één groep hebben. Voor deze centra is het noodzakelijk om in de leefruimte een tafel of werkblad met stoel op volwassenenhoogte te hebben, met een afsluitbare kast voor informatiemateriaal, administratie, persoonlijke bezittingen en dergelijke. Andere centra hebben één kantoor, waarin alles moet gebeuren: gesprekken voeren, kinderen inschrijven, vergaderen, pauzeren. Steeds meer centra beschikken over ten minste twee ruimten: een kantoor en een pauze- en vergaderruimte. Voor organisaties die een centraal bureau huisvesten, of die tevens een gastouderproject hebben, zullen meerdere kantoorruimten nodig zijn.
Het kantoor Het kantoor is de ruimte waar de leidinggevende en/of de medewerker administratie een aantal werkzaamheden verricht, zoals kinderen inschrijven, informatie geven aan bezoekers, coördinerende activiteiten uitvoeren, stukken voorbereiden en uitwerken, financiële administratie doen en telefoneren. Als we uitgaan van een ruimte die door één persoon gebruikt wordt, moet er een werkplek zijn én moet de mogelijkheid bestaan om een gesprek te voeren of bezoek te ontvangen. normaal bureau Een normaal bureau met voldoende werkruimte en aan één zijde een ladenblok voor schrijfmateriaal en archiefmappen heeft doorgaans een afmeting van 80 x 160 cm. Als er met een computer gewerkt wordt is extra ruimte nodig. U kunt dan kiezen voor aparte een langer bureau (200 cm) of voor een aparte computertafel. Dit laatste is vooral computertafel handig als de computer niet zo vaak gebruikt wordt. De computertafel kunt u dan
71
Personeelsruimten
met printer, fax en eventueel een kopieermachine in een aparte werkhoek neerzetten. Overigens mag een kopieermachine niet in een werkruimte staan als er per maand gemiddeld meer dan 5000 kopieën worden gemaakt. Ook zijn er bureaus met diverse aanbouwmogelijkheden voor een computer, zodat er een L-vormig bureau ontstaat. Let bij het plaatsen van het bureau op ramen en deuren. Als het bureau recht tegenover de deur staat, met het raam achter degene die aan het bureau zit, is dat voor de persoon die binnenkomt erg vervelend.
Als het bureau dwars staat ten opzichte van de deur staat dat vriendelijker en het werkt prettiger.
bureau dwars in de ruimte
hoge tafel met stoelen
twee of meer medewerkers
72
Allereerst om praktische redenen: de bezoeker wordt bij invallend daglicht verblind en kan degene achter het bureau slecht zien. Maar ook om psychologische redenen, het bureau schept letterlijk en figuurlijk afstand. Plaats het bureau dwars in de ruimte, dat oogt vriendelijker en werkt bovendien prettiger. Licht dat van opzij op het bureau valt is beter dan licht dat van achteren invalt (waarbij de medewerker immers zichzelf in het licht zit). Voorkom plaatsing van een bureau tegen een wand, bijna niemand vindt het prettig om uitzicht op een wand te hebben. Als er voldoende ruimte is voor een aparte plek om gesprekken te voeren, kunt u kiezen voor een laag zitje of een hoge tafel met stoelen. Voordeel van een hoge tafel is dat deze ook te gebruiken is voor kleine vergaderingen of om aan te schrijven. Een ronde tafel is vriendelijker en minder formeel dan een rechthoekige. Voor vier personen is een tafel met een doorsnee van 90 tot 100 cm geschikt. Kiest u voor een rechthoekige tafel dan is 140 x 80 cm voldoende. Is er onvoldoende ruimte voor zo’n aparte tafel dan kunt u overwegen het bureau met een hoek of halve cirkel uit te breiden, zodat daaraan gesprekken kunnen plaatsvinden. Als in een ruimte twee of meer mensen tegelijk werken, let dan bij de indeling op de volgende zaken: – Elk bureau moet afzonderlijk bereikbaar zijn, zonder dat de andere persoon in de ruimte gestoord hoeft te worden.
De stoelendans
– Bureaus aan elkaar plaatsen is handig als er veel overlegd moet worden en wordt vaak als gezellig ervaren. Het kan echter ook storend zijn omdat mensen elkaar snel afleiden. – Bureaus ‘met de rug naar elkaar’ plaatsen maakt overleg moeilijker, maar geeft meer rust. verstelbare bureaustoel
afsluitbare stevige kast
grote bureaulade met hangmappen
goede kwaliteit kiezen
goede akoestiek
Plaats bij het bureau een in hoogte verstelbare bureaustoel. Zeker als de medewerker veel tijd aan het bureau doorbrengt moeten hoge eisen worden gesteld aan de ergonomische kwaliteit van het meubilair. Daarom moet niet alleen de zitting van de stoel in hoogte verstelbaar zijn, maar ook de rugleuning en eventuele armleuningen. Koop nooit een bureaustoel zonder deze uitgeprobeerd te hebben. Meer informatie over eisen die aan bureaustoelen moeten worden gesteld kunt u opvragen bij de Arbodienst. De Arbo-dienst kan ook informatie geven over een goede computerwerkplek. Het aantal kasten dat nodig is in de ruimte hangt sterk af van de grootte van het kindercentrum en de hoeveelheid bergruimte voor archief en dergelijke. Er zal in elk geval een afsluitbare stevige kast moeten zijn voor het opbergen van kasgeld, privacygevoelige gegevens en persoonlijke bezittingen. Daarnaast is kastruimte nodig voor informatiemateriaal, archiefmappen, literatuur, verslagen en dergelijke. Het is handig om gegevens die regelmatig geraadpleegd moeten worden onder handbereik te hebben: een grote bureaulade met hangmappen of een kastje met schuifdeuren of jaloeziedeuren direct naast het bureau zijn hiervoor heel bruikbaar. Voordeel van een kast met dezelfde hoogte als het bureau is dat deze ook gebruikt kan worden om dingen op te zetten. Een kastdiepte van 40-45 cm is in het algemeen handig. De keuze van materialen voor vloeren, wanden, bureaus en stoelen hangt samen met persoonlijke voorkeur, budget en de gewenste uitstraling. In het algemeen is stalen meubilair goedkoper dan houten en oogt het wat zakelijker. Met een speels kleurgebruik kunt u een al te zakelijk karakter vermijden. Kies bij aanschaf van kasten, stoelen en bureaus voor een goede kwaliteit. Daarnaast is het belangrijk om rekening te houden met eventuele uitbreiding of aanpassing van kasten in de toekomst. De meeste projectleveranciers leveren bepaald meubilair gedurende een aantal jaren, zodat u altijd bijpassende onderdelen kunt bijbestellen. Vaak wordt in kantoren geen lambrisering aangebracht maar zijn wanden afgewerkt met spuitwerk. Als ook het plafond een ‘harde’ afwerking heeft, zoals gipsplaat of stucwerk, raden we aan een zachte vloerbedekking te kiezen. Zo wordt voorkomen dat de ruimte een slechte akoestiek krijgt en hol gaat klinken. De Arbo-wet stelt eisen aan de akoestiek in kantoorruimten, vraag zo nodig om advies bij uw Arbo-dienst. Kies bij voorkeur geen vloerbedekking met een lichte, effen kleur omdat daarop snel vlekken zichtbaar zijn, maar een gemêleerde of gedessineerde vloerbedekking. Gordijnen en vitrage dragen bij aan een goede akoestiek en kleden de ruimte verder aan. Als in de ruimte een akoestisch systeemplafond is aangebracht, kunt u ook kiezen voor een harde vloerbedekking zoals linoleum. Dit is een duurzamer materiaal, dat bovendien de voorkeur heeft als er in het gebouw mensen met luchtwegproblemen werken.
De pauze- en vergaderruimte Vooral de wat grotere kindercentra beschikken over een aparte pauzeruimte. Vaak is dit ook de ruimte waar teamvergaderingen worden gehouden en waarin leidsters
73
Personeelsruimten
meerdere functies
enkele losse tafels
kleine fauteuils met een laag tafeltje
afsluitbare kast boekenkast
klein aanrecht prettige atmosfeer
meubilair kiezen
74
schrijfwerk verrichten. Daarnaast wordt zo’n ruimte wel gebruikt voor onderling overleg of stagebegeleiding. Kortom, de ruimte heeft vaak meerdere functies. Als voorbeeld nemen we hier een ruimte waar ongeveer twaalf mensen wekelijks vergaderen, waar mensen pauzeren, waar ook kleine vergaderingen worden gehouden en waar mensen verslagen schrijven. Zo’n ruimte heeft eigenlijk twee ‘sferen’ nodig: mensen moeten er kunnen ontspannen en even bij kunnen komen, maar ze moeten er ook kunnen werken. Om te werken (vergaderen en schrijven) zijn hoge tafels met stoelen nodig, om te ontspannen bij voorkeur fauteuiltjes of een bank. Voor het vergaderen zal ongeveer één keer per week een tafel voor twaalf personen nodig zijn. Als u nu kiest voor enkele losse tafels die aan elkaar geschoven kunnen worden, heeft dit als voordeel dat gedurende de rest van de tijd een van de tafels elders in de ruimte kan staan. Deze kan dan dienst doen als schrijftafel. Ga per persoon uit van een minimale tafelbreedte van 60 cm (70 cm is beter). Waar mensen op de hoeken bij elkaar zitten is extra breedte nodig, zodat ze voldoende beenruimte hebben. Voor twaalf mensen is bijvoorbeeld een vergadertafel bestaande uit vier tafels van 140 x 70 cm of drie tafels van 180 x 90 cm geschikt. Een van de tafels kunt u dan apart zetten als werktafel. Daarnaast zijn er drie kleine fauteuils met een laag tafeltje. In dit voorbeeld zijn we ervan uitgegaan dat niet meer dan drie mensen tegelijk pauzeren. Als er meer mensen pauzeren, bijvoorbeeld om te eten tussen de middag, kunnen ze ook de vergadertafel als pauzeplek gebruiken. In de ruimte moet verder een afsluitbare kast aanwezig zijn. Daarin kunnen leidsters persoonlijke spullen opbergen (behalve als zij dat in de eigen leefruimte doen). Een goed alternatief zijn aparte kluisjes. Een boekenkast met lectuurplank is handig om informatie en tijdschriften die voor het team bestemd zijn uit te stallen. Is er geen centrale keuken of ligt deze ver weg, dan kan in of bij de pauze- en vergaderruimte een klein aanrecht worden geplaatst waar koffie en thee gezet kan worden. De ruimte moet een prettige atmosfeer hebben. Dit kunt u bereiken door de ruimte aan te kleden met planten en schilderijen of posters. Als er linoleum ligt kan een vloerkleed in de pauzehoek worden neergelegd. Ook kunt u er naast algemene verlichting sfeerverlichting aanbrengen, zoals een wandlamp of staande lamp. Aan de wandafwerking hoeven voor deze ruimte geen speciale eisen te worden gesteld. De keuze voor kleur en materiaal hangt samen met de gewenste sfeer (zie hoofdstuk 6). Waarop u moet letten als u kiest voor zachte vloerbedekking staat in de voorgaande paragraaf (‘Het kantoor’). Houd bij het kiezen van meubilair rekening met het volgende: – Let goed op de afmeting van de ruimte. In een kleine ruimte kunt u voor vergaderingen bijvoorbeeld met extra klapstoelen werken, die daarna weer opgeborgen kunnen worden. Is de ruimte echt te klein, laat dan de pauzehoek vervallen. Kies dan voor beklede, comfortabele vergaderstoelen die ook bij pauzeren prettig zitten. Het is beter om niet te vergaderen in de leefruimte van kinderen, tenzij daar tafels en stoelen op volwassenenhoogte (kunnen) staan. Regelmatig één of twee uur op een laag stoeltje zitten is vermoeiend en slecht voor de rug. – Let bij de aanschaf van tafels en stoelen goed op de stoelbreedte. Als aan een tafel van 180 cm lengte drie stoelen naast elkaar moeten staan, moeten de stoelen smal genoeg zijn om tussen de tafelpoten te passen. – Losse fauteuils of een bankje voor de pauzehoek moeten in de ruimte passen: meet de breedte en diepte goed op (tips voor het maken van een indelingsschets staan aan het slot van dit hoofdstuk).
De stoelendans
– Kies voor meubilair dat duurzaam en goed is. Het moet vaak minstens tien jaar mee en er goed uit blijven zien.
De gespreksruimte In elk kindercentrum zullen regelmatig gesprekken moeten worden gevoerd. Gesprekken tussen leidsters en ouders, tussen een paar teamleden onderling en begeleidingsgesprekken moeten ongestoord kunnen plaatsvinden. Bijna altijd zal het hierbij gaan om gesprekken tussen maximaal vier mensen. Als er meer mensen bij betrokken zijn kan meestal (uitgezonderd bij grote centra) worden uitgeweken naar ronde tafel de pauze- en vergaderruimte. Ook hier is een ronde tafel met een doorsnee van 90-100 cm geschikt. Vooral voor moeilijke gesprekken werkt dit beter, mensen voelen zich dan eerder op hun gemak dan bij gebruik van een rechthoekige tafel. Omdat in een gespreksruimte meestal nauwelijks andere activiteiten plaatsvinden, ziet zo’n ruimte er al gauw saai uit. Dit is te voorkomen door de ruimte aan te kleden met planten, posters en planten, posters en goede sfeerverlichting. Een lectuurplank met leesmateriaal zorgt sfeerverlichting ervoor dat iemand die zit te wachten iets te doen heeft. In een tamelijk lege ruimte als deze moet u goed letten op de akoestiek. Als hier stucwerk op plafond en wanden is aangebracht, is het wenselijk te kiezen voor een zachte vloerbedekking zodat de ruimte niet hol gaat klinken.
Overige ruimten We besteden hier kort aandacht aan de losse inrichting van de entree, de centrale keuken en de was- en droogruimte. Veel onderdelen in deze ruimten zijn immers als vaste inrichting in de bouw opgenomen, zoals de inrichting van de centrale keuken en
Als foto’s op kindhoogte hangen herkennen kinderen zichzelf en anderen: dat voelt veilig en vertrouwd.
75
Personeelsruimten
de plaats van was- en droogapparaten. Voor goed gebruik van deze ruimten is het volgende van belang. DE ENTREE
In de entree is een ‘loop-schoon-zone’ als vloerafwerking zeer handig. Deze tapijtvorm neemt veel vocht en vuil op. De zone moet minimaal 160 cm lang zijn, wil het tapijt zijn werk kunnen doen. Om kinderen en ouders zich thuis te laten voelen kan de entree aangekleed worden met bijvoorbeeld foto’s met namen van degenen die in het centrum werken. Ook op kindhoogte kunnen foto’s of tekeningen worden opgehangen. CENTRALE KEUKEN
De inrichting van de centrale keuken is uiteraard afhankelijk van de wijze waarop deze gebruikt wordt. Is er een huishoudelijk medewerker, dan is een werktafel met stoel nodig. Als de keuken gebruikt wordt als een informele ontmoetingsplek, waar ouders en/of leidsters elkaar tegenkomen, dan is een uitgebreidere tafel- en stoelopstelling gewenst. Wordt er gewerkt met losse trolleys om serviesgoed en eten naar de groepen te brengen, let er bij aanschaf dan op dat de afmetingen zo zijn dat ze makkelijk in de keuken passen en dat ze stabiel en stevig zijn. WAS- EN DROOGRUIMTE
Als er een vouwtafel in de was- en droogruimte wordt geplaatst, waaraan de medewerker staand de was vouwt, kies dan voor een tafel met een goede werkhoogte. Een gewone tafel is meestal ongeveer 75 cm hoog, een tafel om staand aan te werken is bij voorkeur 90-95 cm hoog.
Een (her)inrichtingsplan maken Een inrichtingsplan voor personeelsruimten bestaat uit de volgende elementen: – Een overzicht van activiteiten en gebruikers – Een inventarislijst – Een plattegrond van de ruimte-indeling 1 . W I E G E B R U I K E N D E R U I M T E E N W AT W O R D T E R G E D A A N ?
Inventariseer voor kantoor, pauze- en vergaderruimte en gespreksruimte de volgende zaken: – Hoeveel personen zullen van de ruimte gebruikmaken? – Welke activiteiten zullen er plaatsvinden? Probeer dit zo gedetailleerd mogelijk in kaart te brengen. Vergeet daarbij ook niet zaken als het opbergen van archief en tijdschriften, kopiëren en printen. 2 . W E L K E I N R I C H T I N G S M AT E R I A L E N Z I J N N O D I G ?
Ga vervolgens na welk meubilair of welke apparatuur voor elke activiteit nodig is. Als u zo nauwkeurig mogelijk uitrekent hoeveel meter kastplank nodig is, hebt u straks niet te veel maar ook niet te weinig kasten.
76
De stoelendans
3 . E E N P L AT T E G R O N D VA N D E R U I M T E - I N D E L I N G M A K E N
Maak daarna met de rastervellen in bijlage 3 een indelingsschets van elke ruimte. Bedenk daarbij dat er voldoende loopruimte over moet blijven (richtlijn: tussen tafel en muur ten minste 90 cm). Maak meerdere schetsen, waarbij u steeds de voor- en nadelen afweegt. Is het mogelijk om met het beoogde meubilair ook een andere indeling te maken? Kies ten slotte voor de beste indeling.1
1
Leveranciers van kantoormeubilair maken vaak gratis indelingstekeningen. Maak gebruik van hun deskundigheid, maar wees kritisch en schaf niet te veel aan. Bijbestellen later is altijd mogelijk, terugbrengen meestal niet.
77
Personeelsruimten
Plattegronden 1. dichte kast (hoog) 2. vergadertafel 3. stoel 4. werktafel 5. fauteuil 6. tweezitsbank 7. laag tafeltje 8. radiator
Voorbeeld 1 toont een pauze-vergaderruimte voor tien personen. Er is een apart zitje voor het pauzeren, er kunnen kleine vergaderingen gehouden worden en er is een aparte tafel waaraan een teamlid kan werken. Voor vergaderingen met het hele team kan de losse tafel, die dezelfde breedte heeft, aangeschoven worden. Dit is te zien in voorbeeld 2.
1. dichte kast (hoog) 2. bureau 3. bureaustoel 4. computertafel 5. stoel 6. tafel 7. radiator
Voorbeeld 3 laat een kantoorruimte zien met bureau en ronde tafel. Er is een aparte computertafel: deze kan ook door anderen gebruikt worden en op het grote bureau blijft zodoende voldoende werkruimte over.
78
De stoelendans
6 Sfeer
De ruimte is licht en zonnig. Gordijnen wapperen voor de open deur. In de lage vensterbanken staan veel planten. De zachtgele vloer kleurt mooi bij de houten tafel met stoelen. De bijpassende kast heeft aan de ene kant deurtjes met perspex raampjes, waarachter puzzels en blokken liggen. Op de open planken aan de andere kant staan een paar boeken uitgestald en zitten twee knuffelberen. Op een mooi vloerkleed met kasjmierpatroon spelen kinderen met houten blokken. De blokken zijn in verschillende kleuren gebeitst en trekken meteen de aandacht van een rondkruipende baby. Foto’s en tekeningen van kinderen hangen aan de wand, zo’n 60 cm boven de vloer zodat kinderen ze zelf kunnen zien. In de donkerste hoek van de ruimte hangen twee wandlampjes: één straalt naar boven, de ander naar beneden en verlicht daar een ingelijste kindertekening. Een kindercentrum heeft een duidelijke functie: het is in eerste instantie bedoeld voor kinderen. Zij moeten er kunnen spelen, eten, uitrusten, elkaar ontmoeten. Het centrum moet tegelijk een prettige werkplek zijn voor het team en een vertrouwd en aantrekkelijk gebouw voor ouders. Een kindercentrum is dus niet alleen maar functioneel, het moet ook een prettig gebouw zijn. Kinderen moeten zich er thuis voelen. Uit onderzoek blijkt dat zij heel gevoelig zijn voor ‘sfeertjes’. De sfeer in een gebouw wordt door veel zaken bepaald: het gebruik van materialen en kleuren, de verlichting en ook de vorm en aankleding. De eerste paragraaf in dit hoofdstuk gaat over kleuren en materialen en vooral over kleurgebruik: waarop moet u letten en wat kunt u doen met kleur? De vorm en aankleding van ruimten zijn het onderwerp van de tweede paragraaf. Verlichting valt buiten het bestek van dit boek en behandelen we in De Zevensprong. Handleiding huisvesting kindercentra (Van Liempd en Hoekstra, 1999). zorg en aandacht voor de inrichting
Sfeer is moeilijk objectief te beoordelen. De een vindt eikenhouten meubilair gezellig, de ander vindt het afschuwelijk. De een houdt van roze, de ander van groen. Het is niet eenvoudig te omschrijven wat de sfeer in een ruimte bepaalt: soms voelen mensen zich ergens meteen op hun gemak terwijl ze niet precies kunnen aangeven waarom dat zo is. Dat kan samenhangen met de mensen die aanwezig zijn, maar vaak zal het ook te maken hebben met de inrichting van de ruimte. Sfeer hoeft zeker niet samen te hangen met het budget. Een ruimte die is ingericht met dure spullen hoeft niet aangenamer te zijn dan een ruimte met goedkopere materialen. Belangrijker is dat er zorg en aandacht aan de inrichting en aankleding is besteed.
Gebruik van materialen en kleuren Kleuren zijn essentieel bij het inrichten van ruimten. Ze bepalen in hoge mate de sfeer. Datzelfde geldt overigens voor materialen: een ruimte met veel metaal en plexiglas geeft een heel andere sfeer dan een ruimte met houten kasten en stoelen. Een
79
Sfeer
afwisseling
gang met een tegelvloer en bakstenen muren ‘voelt’ anders aan dan een gang met een vloer van marmoleum of vloerbedekking en behang op de wanden. Een houten stoel straalt een andere sfeer uit dan een kunststof stoel of een stoel van staal. In een kindercentrum hebben ruimten sterk verschillende functies: de leefruimten van de groepen, het kantoor en het sanitair. Elke functie stelt eisen aan het materiaal dat gebruikt wordt: in de sanitaire ruimte kan geen tapijt worden gelegd, in een kantoor wel. Soms wordt om eenheid in het gebouw te krijgen overal dezelfde wand- en vloerafwerking gebruikt: bijvoorbeeld één kleur marmoleum en één kleur stucwerk. Dit kan tot praktische problemen leiden, want marmoleum wordt glad in natte ruimten en de akoestiek in het kantoor wordt slecht. Een ander nadeel is dat kinderen problemen kunnen hebben om zich te oriënteren: op kindhoogte lijkt alles op elkaar. Het gebruik van verschillende materialen en/of kleuren voor verschillende ruimten zorgt voor afwisseling en heeft als voordeel dat elke ruimte herkenbaar is. En ook met een heel verschillende inrichting per ruimte kan een gebouw een eenheid zijn. Door kleuren op elkaar af te stemmen of door sommige elementen in elke ruimte te laten terugkomen, zoals een bepaald wandlampje, ontstaat ‘eenheid in verscheidenheid’. M AT E R I A L E N
variatie en sfeer aanbrengen
Bij de aanschaf van de inventaris voor de kinderruimten spelen zaken zoals budget, duurzaamheid, veiligheid en hygiëne een rol. Maar de inventaris moet niet alleen functioneel zijn, het moet ook sfeer hebben. Een ruimte met stalen stoelen en kasten, een marmoleum vloer, banken met kunststof bekleding en zonder zachte materialen is heel veilig en hygiënisch maar weinig comfortabel en gevarieerd. Een combinatie van verschillende materialen: hard en zacht, hout én kunststof of staal brengt variatie en sfeer in een ruimte. In hoofdstuk 2, 3 en 4 zijn veel inrichtingsmaterialen genoemd die variatie aanbrengen in een ruimte, zoals vloerkleden, niveauverschillen, bankjes, speelhuizen.
Meerdere materialen: hout, glas, plastic, tapijt en gladde stof brengen afwisseling en sfeer in de ruimte. Ook het uitzicht op gevarieerd groen speelt hierin een belangrijke rol.
80
De stoelendans
Ze moeten niet als ‘luxe’ beschouwd worden, maar vormen een noodzakelijk onderdeel van een ruimte waar kinderen regelmatig verblijven, waar ze zich op hun gemak voelen. Bovendien biedt een variatie aan kleuren en materialen kinderen uitdaging. Een jong kind ontdekt en verkent zijn omgeving immers door te kijken, te proeven, te ruiken en te voelen.
representativiteit
Vaak is de belangrijkste overweging bij de aanschaf van inventaris voor de personeelsruimten dat het praktisch en doelmatig moet zijn. Ook representativiteit speelt tegenwoordig vaak een rol: een kantoor waar ouders en functionarissen van bedrijven ontvangen worden moet er goed uitzien. Het is belangrijk bij de inrichting van het kantoor goed na te denken over het beeld dat u wilt overbrengen en de functie van de ruimte. Als de ruimte ook bedoeld is voor gesprekken met ouders of met leidsters moet u daarmee rekening houden. Een te gladde en strakke inrichting kan, soms onbedoeld, afstand scheppen. Uiteraard is ook de verdere aankleding van de ruimte van invloed: kunst of foto’s aan de wand, planten, gordijnen en verlichting kunnen allemaal bijdragen aan het creëren van de gewenste sfeer. Daarbij moet u ook de het gebouw als geheel niet vergeten. Alles moet er goed onderhouden uitzien: wanneer het schilderwerk goed bijgehouden wordt en beschadigingen op tijd worden gerepareerd is duidelijk dat er zorg aan het centrum wordt besteed. Ook dat heeft invloed op de sfeer in een gebouw. KLEUREN
een vak apart
richtlijnen voor kleurgebruik
81
Kleurgebruik roept vaak de meeste discussie op bij het inrichten van een gebouw. Iedereen heeft eigen voorkeuren en steekt deze vaak niet onder stoelen of banken. Ook modetrends spelen daarin een belangrijke rol. Kleurtoepassing is echter een vak apart. Een kleur die prachtig staat op een stoel kan heel verkeerd uitpakken op een wand. Het is daarom verstandig om als u overweegt om veel kleur te gebruiken in een gebouw daarover deskundig advies in te winnen bij een ‘kleurendeskundige’ of interieurarchitect. Besluit u om zonder hulp van buitenaf de kleuren te bepalen, dan adviseren we om dat niet met het hele team te doen, maar een klein groepje te vormen dat voorstellen ontwikkelt. Dit voorkomt dat allerlei persoonlijke voorkeuren door elkaar gaan lopen. Voor kleurgebruik bestaan enkele algemene richtlijnen, die vervolgens ieder team voldoende keuzevrijheid laten. – Te veel prikkels in een ruimte kan kinderen onrustig maken. Kleur is een van die prikkels. Het is goed om hiermee rekening te houden bij de keuze van kleuren in een leefruimte. In een kindercentrum zijn in de leefruimten vanzelf al veel kleuren aanwezig: spelmateriaal is vaak opvallend van kleur, maar ook kinderen zelf brengen veel kleur met zich mee door hun kleding. De ruimten zelf moeten daarom niet te veel en te uitgesproken kleuren bevatten. Een uitzondering vormen ruimten waarin kinderen over het algemeen maar kort verblijven, zoals gangen en sanitaire ruimten, die mogen daarom best kleurrijk zijn. – Er is een onderscheid tussen koele en warme kleuren. Koele kleuren zijn groen, blauw en violet; het zijn afstandelijke, rustgevende kleuren. Warme kleuren zijn geel, oranje en rood; kleuren die activeren. In de praktijk zijn natuurlijk veel variaties op deze hoofdkleuren mogelijk, waardoor ook de eigenschap van de kleur kan afwijken: hardblauw is immers net zo min rustgevend als knalgeel. Deze ‘temperatuureigenschap’ van kleuren kan goed gebruikt worden in een gebouw. Een ruimte die op het noorden ligt en weinig zon krijgt, kan ‘warmer’
Sfeer
worden door een tint op de wanden en vloeren te gebruiken die is afgeleid van een van de warme kleuren. – Een andere prettige eigenschap van kleuren is dat ze een ruimte groter of kleiner, licht of donker kunnen laten lijken. Een kleine ruimte lijkt groter als u kiest voor een rustige, lichte wand-, plafond- en vloerafwerking. Ook het materiaal van het meubilair is dan belangrijk. Meubilair dat niet te zwaar en massief is, en in kleur niet te sterk afwijkt van de wand, laat de ruimte groter lijken. Kleurgebruik op wanden, vloeren en plafonds
rekening houden met daglicht
We bespreken eerst het kleurgebruik op de grote vlakken: wanden, vloeren en plafonds. Houd bij de keuze van kleuren rekening met het daglicht. In een ruimte met weinig daglicht kiest u waarschijnlijk eerder voor lichte kleuren. Als dan ook nog warme kleuren worden gebruikt, zal de ruimte lichter, ruimer en zonniger lijken. In een ruimte met veel ramen kunnen kleuren juist wat donkerder zijn, omdat er voldoende daglicht binnenkomt. In een ruimte met veel daglicht die op het zuiden ligt, kan het soms erg warm worden. Om dit gevoel niet te versterken kunt u in zo’n ruimte voor koelere kleuren kiezen. In een ruimte met veel daglicht die op het noorden ligt, kan het gauw koud lijken. Zo’n ruimte lijkt zonniger door voor warme kleuren te kiezen. Gebruik ook hier lichte kleuren, omdat een ruimte op het noorden op sombere dagen snel donker is. Samenvattend: weinig daglicht: lichte, warme kleuren veel daglicht zuid: koele kleuren veel daglicht noord: lichte, warme kleuren
zachte kleuren op wanden, vloeren en plafonds
Wanden, vloeren en plafonds vormen de achtergrond van de ruimte. Zeker in ruimten waar kinderen een groot deel van de dag verblijven moeten kleuren niet te veel op de voorgrond treden. Een hardpaarse of groene wand trekt de aandacht naar zich toe en kan de ruimte als totaal van een blauwe of groene waas voorzien. De aandacht van kinderen moet niet op een wand gericht worden, maar op andere elementen: een bepaalde speelplek, speelgoed, of een ander kind. Dat betekent niet dat wanden wit moeten zijn. Afgezien van het feit dat wit snel vuil wordt, is een witte wand ook vermoeiend voor de ogen. Zachte kleuren of wit met een tintje hebben de voorkeur. Voor de algemene vloerafwerking in de groep is een zachte of niet te opvallende kleur het beste. Nadeel van de primaire kleuren geel, rood en blauw is dat ze heel dominant zijn en de ruimte onrustig maken als deze ingericht is. Met losse vloerkleden kunt u kleuraccenten aanbrengen die bovendien makkelijker te vervangen zijn dan een hele vloer. In de slaapruimten is eveneens aan te raden zachte kleuren te kiezen voor wanden, plafonds en gordijnen. Met name koele kleuren werken rustgevend, dus deze kunnen hier goed worden toegepast. Aan de kleur van de vloerafwerking in slaapruimten hoeven geen speciale eisen te worden gesteld. Kleuraccenten op deuren en kleine inventarisonderdelen
Als u met opvallende kleuren wilt werken kan dat beter op de deuren, want die vormen een veel kleiner vlak dan wand of vloer. Bovendien kan een gekleurde deur een functie hebben: kinderen kunnen zich makkelijker oriënteren, zeker in een groot gebouw. Als u in elke leefruimte ‘eigen’ kleuraccenten gebruikt, die bijvoorbeeld terugkomen in de deuren, is het voor kinderen gemakkelijker hun eigen ruimte te her-
82
De stoelendans
kennen. (‘Ik zit in de groep met de gele deur.’) Laat de deuren die er voor kinderen niet toe doen (bergingen, werkkasten) bijvoorbeeld in dezelfde kleur schilderen als de wand, en geef de deuren naar kinderruimten juist een afwijkende kleur. Behalve op deuren kunt u ook kleuraccenten in een ruimte aanbrengen met kleine inventarisonderdelen zoals een prullenbak, serviesgoed en aankleedkussen. Dat is praktischer dan met vaste inrichting die meestal jaren mee moet. Bij het kiezen van deze kleuraccenten kan aandacht worden besteed aan voorkeuren van kinderen uit verschillende culturen. Overleg bijvoorbeeld met ouders welke kleuren zij veel toepassen in hun interieur. Kleurgebruik op meubilair
banken met een dessin
houten of gekleurde keukenblokken vuistregels
Bij de aanschaf van meubilair voor de leefruimte(n) speelt allereerst de materiaalkeuze een rol. Kiest u voor stoeltjes met een stalen frame, dan kiest u automatisch voor kleur. Het frame zal immers altijd in een bepaalde kleur gespoten moeten worden. Meestal gaat het daarbij alleen om het frame, en kunt u kiezen voor een blankhouten zitting. Bij geheel houten meubilair is niet alleen blank hout, maar in een aantal gevallen ook gebeitst hout een optie. Een geheel gekleurde houten stoel is opvallender dan een gekleurd frame. Het is belangrijk daarbij stil te staan als u kiest voor een bepaalde kleur. Bedenk daarbij ook dat stoelen zeker vijf tot tien jaar mee moeten, en dat de kleur dus ook zo lang mee moet gaan. Bij de aanschaf van banken kunt u, als u voor een stoffen bekleding gekozen hebt, het beste een dessin nemen. Zo’n dessin mag best kleurrijk zijn. Bij een bank met kunstleer is er meestal alleen keuze uit effen kleuren. Bedenk bij aanschaf dat een donkere of felle kleur de bank zwaarder en groter doet lijken dan een lichte kleur. Een warme kleur is uitnodigender dan een koele kleur. Voor vaste elementen als keukenblokken en aanrechten geldt dat hout of gekleurd materiaal in het algemeen sfeervoller en vriendelijker is dan witte kastjes met een roestvrijstalen blad. Voor het kiezen van meubilair voor personeelsruimten zijn een aantal vuistregels. In een kleine ruimte zijn lichte kleuren het beste. Kies in een kleine vergaderruimte bijvoorbeeld voor tafels van licht hout of voor lichtgekleurd staal en zandkleurige tafelbladen. Neem nooit glanzende of witte tafelbladen, omdat dit erg vermoeiend voor de ogen is. Voor bekleding van stoelen daarentegen zijn al te lichte, besmettelijke kleuren minder geschikt. Ze moeten een aantal jaren mee en er goed blijven uitzien. Kleuraccenten in de verdere aankleding
speciaal hoekje om te spelen
voelbord in de dreumesgroep
te veel kleur werkt niet
83
Bij de verdere aankleding van de leefruimten kan kleur ook een belangrijke rol spelen. Een kleed om op te spelen heeft bijvoorbeeld een kleur of patroon afwijkend van de rest van de vloerbedekking. Of een speciaal hoekje om te spelen kan een opvallende kleur krijgen: de vloerafwerking is er anders en de muur kan tot bijvoorbeeld 75 cm hoogte een andere kleur krijgen. Omdat de kleuren zich op kindhoogte bevinden, maakt het voor hen duidelijk: hier is de bouwhoek en daar houdt hij op. Kleur kan ook worden gebruikt om aandacht te trekken: een voelbord in de dreumesgroep en een mobile boven de lighoek kunnen extra opvallen door kleurgebruik. We zeiden het al eerder: voordeel van werken met kleur op kleinere vlakken is dat van kleur veranderen gemakkelijker is, een klein stukje wand is immers sneller overgeschilderd dan een grote muur. Maar ook bij de verdere aankleding van de ruimte geldt: te veel kleur werkt niet. Aandacht trekken met kleur werkt niet meer als dat door de hele ruimte heen gebeurt. Als
Sfeer
er overal opvallende dingen hangen of staan, zal een kind door de bomen het bos niet meer zien. De kans is groot dat sommige kinderen hiervan erg druk of juist alleen maar passief en teruggetrokken zullen worden. Het is dus belangrijk naar een evenwicht te zoeken en bepaalde delen van de ruimte bewust heel rustig van kleur te houden. In de personeelsruimten kunt u kleur inbrengen met prullenbakken, brievenbakjes en posters. Dit zijn in het algemeen geen kostbare zaken, die om de paar jaar vervangen worden, en dan weer een nieuw eigentijds kleurtje kunnen krijgen.
Vo r m e n a a n k l e d i n g v a n r u i m t e n VORM
Voor kinderen ogen gebouwen een stuk groter dan voor volwassenen. U herinnert zich het lokaal in de kleuterschool misschien nog wel als heel groot en hoog. Als u het opnieuw zou bezoeken blijkt het waarschijnlijk veel kleiner te zijn dan in uw geheugen. In een grote ruimte zoals een kerk of een gerechtsgebouw voelen mensen zich niet snel op hun gemak: de grote ruimte schept afstand. Voor kinderen kan ook een kindercentrum of een school zo’n groot en wat beangstigend gebouw zijn.
In een grote ruimte met hoge ramen kan een kind zich heel verloren voelen.
ruimte moet niet te groot ogen
84
Belangrijk is dus ervoor te zorgen dat de ruimte niet te groot oogt. Hoe een gebouw eruitziet wordt vooral bepaald tijdens de bouw. Maar ook de inrichting kan een grote ruimte kleiner doen lijken. Zo kan een hoge lange gang optisch kleiner worden door het plafond te verlagen, maar ook door voorwerpen neer te zetten die de lengte doorbreken: een grote kast, een klimhuis of een ander speelobject. De stoelendans
Ook in de leefruimte kan een hoog plafond deels verlaagd worden. Door speelhoekjes te maken wordt de ruimte in kleine ruimten verdeeld. Door de ruimte ook op kindhoogte interessant te maken, leidt u de aandacht af van de hoogte. Spelmateriaal dat op ooghoogte staat, foto’s en tekeningen op kindhoogte, verschillen in soorten vloerbedekking en niveauverschillen maken de ruimte op kindhoogte aantrekkelijk en afwisselend.
Met een verplaatsbaar speelhuisje dat open en dicht kan en voor verschillende activiteiten gebruikt kan worden, blijft een ruimte op kindhoogte steeds interessant.
Zoals in de vorige paragraaf is beschreven kunt u ook door de keuze van kleuren en materialen de vorm van ruimten beïnvloeden. AANKLEDING
aankleding op kindhoogte
85
De sfeer en uitstraling van de ruimten wordt bepaald door nog een vierde element: de aankleding van de ruimten. Door de aankleding wordt een ruimte méér dan ‘een ruimte waar activiteiten plaatsvinden’. Door een zorgvuldige aankleding met planten, platen aan de muur en gordijnen wordt het een ruimte waarin het prettig is om te zijn. Vooral in de ruimten waar kinderen verblijven is het daarbij belangrijk om door kinderogen te kijken. Regelmatig worden leefruimten aangekleed door te kijken door de ogen van een volwassene. Dat betekent bijvoorbeeld dat dingen te hoog hangen, zodat ze voor kinderen niet of nauwelijks te zien zijn. Schilderijen of tekeningen van kinderen kunt u ophangen in wissellijsten, dat geeft meer status en het staat mooier. Maar hang ze vooral op ooghoogte van kinderen. Met een aankleding op kindhoogte krijgt de ruimte een speciaal karakter: het is zichtbaar dat de ruimte voor kinderen is ingericht.
Sfeer
De ruimte kan op kindhoogte nog verder worden aangekleed: met een spiegel, een verjaarskalender en een meetlat bijvoorbeeld.
een beetje zoals thuis
‘mooiedingentafel’
gordijnen of vitrage
86
Het is heel leerzaam de ruimte als volwassene zittend op de grond te bekijken. Dan kan bijvoorbeeld blijken dat die hoge box, die u als u staat er maar ‘kooiachtig’ uit vindt zien, op kindniveau juist een prachtige terugtrek- en uitkijkplek is. En als u op de grond zit blijkt dat de slingers en tekeningen die aan het plafond hangen, voor kinderen niet te zien zijn en een rommelig beeld geven. Bij de aankleding van het gebouw kan ook rekening worden gehouden met de achtergrond van de kinderen. Een kindercentrum zal nooit lijken op thuis, het heeft een andere functie die andere eisen stelt aan de inrichting. Maar om kinderen en ouders zich er thuis te laten voelen kunt u er wel voor zorgen dat het centrum, en met name de leefruimte, niet al te sterk afwijkt van hun eigen omgeving. Op een kindercentrum met veel Marokkaanse kinderen kunt u bijvoorbeeld Marokkaans spelmateriaal of Marokkaanse inrichtingsmaterialen gebruiken. Denk daarbij aan posters of foto’s van Marokko of van Marokkaanse mensen, aan een wandkleed of een Marokkaans vloerkleed. Vraag ouders om advies. Elementen die een belangrijke rol spelen in het leven van kinderen kunt u opnemen in de aankleding van de ruimte. Zo kan er bij de peuters een ‘mooiedingentafel’ of -plank komen waarop in de zomer dingen staan die kinderen in de vakantie hebben verzameld, zoals schelpjes, gekleurde stenen en dennenappels en op een ander moment zelfgemaakte kunst van klei, papier en karton. De leefruimte krijgt daardoor meer het karakter van een ‘eigen’ ruimte, waarin kinderen ook kunnen bijdragen aan de inrichting. Kinderen zijn zeer geïnteresseerd in de natuur. Die natuur kan binnen worden gehaald door een vaas met bloemen op een kast of tafel te zetten en planten voor de ramen. Per seizoen kunt u variaties aanbrengen: bladertakken en noten in de herfst, kikkerdril in een vissenkom in het voorjaar, zonnebloemen of in een berm geplukte bloemen in de zomer. Uiteraard mogen planten niet giftig zijn. Een leefruimte wordt ook aangekleed met gordijnen of vitrage: dat staat vriendelijker dan lamellen of jaloezieën. Verlichting kan eveneens een sterke sfeermaker zijn. Door met licht te variëren, dan eens een spotje extra aan, dan weer de lamp in de poppenhoek erbij, brengt u afwisseling aan. Het staat bovendien heel wat vriendelijker dan alleen maar tl-verlichting (zie voor verlichting De zevensprong. Handleiding huisvesting kindercentra (Van Liempd en Hoekstra 1999). De stoelendans
aandacht houden voor de aankleding
De aankleding van een ruimte verandert voortdurend, bijvoorbeeld doordat er telkens nieuwe tekeningen, posters of verjaardagsslingers bij komen. Maar ook worden in de loop van de tijd vaak allerlei gebruiksvoorwerpen waar kinderen niet aan mogen komen, zoals telefoonboeken, schoonmaakspullen en schrijfmateriaal, boven op kasten of planken gezet. Meestal komen er nieuwe dingen bij terwijl de oude blijven liggen of hangen, waardoor de kans groot is dat de ruimte ‘dichtslibt’. Dit leidt dan tot volle en drukke ruimten, die niet alleen rommelig ogen maar ook, onbedoeld, voor een onrustig beeld zorgen. Het is daarom belangrijk permanent aandacht te hebben voor de aankleding van de ruimten en deze zo nodig op orde te brengen.
De juiste sfeer creëren Met onderstaande tips kunt u vaststellen wat voor uw centrum de juiste sfeer (of sferen) is (zijn) en welke uitstraling het gebouw moet hebben. Verwerk een lijst van uw eigen voorkeuren en die van de kinderen in de inrichtingsplannen (zie hoofdstuk 7). 1. ANDERE CENTRA BEZOEKEN
Bezoek eens een paar andere kindercentra en bespreek met uw collega’s de sfeer, de kleuren en het materiaalgebruik. Als u uw bevindingen vergelijkt met uw eigen centrum, wat zijn dan uw conclusies? 2. DE KINDEREN FOTO’S VOORLEGGEN
Maak een aantal foto’s van opvallende dingen die te maken hebben met sfeer, kleur en materialen. Deze foto’s kunt u gebruiken om met kinderen hun voorkeuren te bespreken. Leg bijvoorbeeld twaalf foto’s neer en vraag een groepje kinderen om er drie uit te kiezen die ze het leukst vinden. Bespreek vervolgens met de kinderen wat ze leuk vinden aan deze foto’s. Op deze manier kunt u proberen informatie te krijgen over hun voorkeuren. 3 . L I J S T VA N V O O R K E U R E N M A K E N
Maak vervolgens een lijst met aandachtspunten voor de aankleding en inrichting. De inrichtingscommissie kan deze lijst gebruiken bij het opstellen van een programma van eisen en bij het maken van inventarislijsten (zie hoofdstuk 7). 4. DE RUIMTE KRITISCH BLIJVEN BEKIJKEN
Als een ruimte een tijdje in gebruik is, is het goed om de ruimte eens kritisch te bekijken. Ga eens na of er overbodige dingen hangen of staan en verwijder die. Berg gebruiksvoorwerpen voor de leidsters zo veel mogelijk weg in dichte kasten.
87
Sfeer
7 Stappenplan inrichting
In dit hoofdstuk laten we zien welke stappen worden gezet bij het (her)inrichten van een kindercentrum. De leidinggevende is over het algemeen verantwoordelijk voor het opzetten van het inrichtingsproject. In de voorbereidingsfase stelt hij of zij een inrichtingscommissie in (en maakt er zelf vaak ook deel van uit) die de uitvoering van het project ter hand neemt. De informatie in dit hoofdstuk is dus vooral bedoeld voor de leidinggevende, en ook voor de (andere) leden van de inrichtingscommissie. Het is verstandig om een inrichtingsproject planmatig aan te pakken en de kwaliteit, het budget en de planning nauwkeurig in de gaten te houden. Ook als er weinig geld beschikbaar is en de leidinggevende bijvoorbeeld maar een gedeelte van de inrichting kan aanpakken, is een totaalplan maken een goed idee. De uitvoering van het plan kan dan in fasen gebeuren, maar zo blijft er wel lijn en eenheid in de inrichting zitten. Zelfs als een leidster een onderdeel van de groepsruimte wil aanpassen omdat ze niet tevreden is over het functioneren van die plek, ook dan is het raadzaam om in elk geval een beperkt programma van eisen (zie verderop in dit hoofdstuk) op te stellen. Daardoor wordt men gedwongen het knelpunt in een breder verband te plaatsen, waardoor ad hoc oplossingen worden voorkomen. inrichting of herinrichting?
Bij het opzetten van een inrichtingsproject onderscheiden we twee situaties: inrichting als gevolg van bouw (nieuwbouw, verbouw), en herinrichting omdat inventaris aan vervanging toe is of omdat de inrichting niet meer voldoet. In principe worden in beide situaties dezelfde stappen doorlopen, maar kunnen de te verrichten handelingen per fase verschillen. We geven dit, waar nodig, in de tekst aan. Een inrichtingsproject bestaat uit de volgende onderdelen: 1. Voorbereiding Randvoorwaarden vaststellen Een inrichtingscommissie instellen Inspraak van team en ouders vormgeven Een planning maken 2. Programma van eisen 3. Ontwerp Een adviseur kiezen Aanbod en informatie inventariseren De benodigde inrichtingsmaterialen, het ontwerp en de begroting vaststellen
89
Stappenplan inrichting
4. Uitvoering Showrooms en meubelmakerijen bezoeken Offertes aanvragen Het definitieve totaalplan vaststellen De inventaris bestellen De inventaris plaatsen
Vo o r b e r e i d i n g R A N D V O O R W A A R D E N VA S T S T E L L E N
wat hoort bij de bouw, wat bij de inrichting?
Bepaal allereerst de randvoorwaarden. Stel vast wat in dit project onder inrichting wordt verstaan, voor welke onderdelen een plan wordt gemaakt en welke aanpak wordt gevolgd in het project. Inventariseer ook aan welke eisen de inrichting van het centrum moet voldoen (gemeentelijke verordening, GGD of inspectie kinderopvang, Arbo-wet, ergonomienormen, brandweer). Bij nieuwbouw of verbouw moet duidelijk worden afgebakend wat onder de bouw en wat onder de inrichting valt, zodat er geen zaken tussen wal en schip terechtkomen. Daarnaast moet er duidelijkheid komen over het te besteden budget en de tijd waarbinnen een en ander geregeld moet zijn. Bij herinrichting moet duidelijk worden gedefinieerd wat van de inrichting vervangen moet worden. Het is daarbij van groot belang duidelijk te inventariseren wat er van de oorspronkelijke inrichting gehandhaafd moet blijven. Hierdoor wordt helder waarmee rekening moet worden gehouden bij het uitwerken van de plannen. EEN INRICHTINGSCOMMISSIE INSTELLEN
duidelijke opdracht en bevoegdheden
Als tweede stap in de voorbereidingsfase stelt de leidinggevende van het kindercentrum een inrichtingscommissie in. Deze commissie gaat de inrichtingsplannen ontwikkelen en draagt zorg voor de uitvoering. Bij voorkeur maakt de leidinggevende zelf met enkele teamleden deel uit van de commissie. Als er verschillende soorten groepen binnen het centrum aanwezig zijn neemt uit elke soort groep één vertegenwoordiger deel aan de commissie. Om efficiënt en slagvaardig te kunnen werken moet de commissie niet groter zijn dan vier à vijf personen. De commissie moet een duidelijke opdracht en bevoegdheden krijgen. Dit voorkomt valse verwachtingen en onduidelijkheden in de procedure. Als het gaat om de inrichting van ruimten die door meerdere organisaties worden gebruikt, is het noodzakelijk om ook vertegenwoordigers van deze organisaties op te nemen in de inrichtingscommissie. Aan de hand van de bijeenkomsten van de commissie worden verslagen of besluitenlijstjes gemaakt, zodat de besluitvorming voor alle belanghebbenden te volgen is. Als bij een herinrichtingproject maar een beperkt aantal onderdelen vervangen moet worden, kan de inrichtingscommissie klein van omvang blijven (bijvoorbeeld uzelf als leidinggevende plus de betrokken leidsters). I N S P R A A K VA N T E A M L E D E N
gemeenschappelijke verantwoordelijkheid
90
U stelt ook vast wanneer en hoe de overige teamleden bij het project betrokken wor den. Veel leidsters beschouwen ten onrechte de inrichting van hun groepsruimte als een persoonlijke aangelegenheid. Maar de inrichting moet gebaseerd zijn op de werkwijze van het centrum als geheel en het is een gemeenschappelijke verantwoordelijkheid van het team. De resultaten van het project zullen ook door het hele team
De stoelendans
moeten worden gedragen. Teamleden betrekken bij het project is daarom van groot belang. Hier volgen enkele tips voor de manier waarop de leidinggevende te werk kan gaan. Laat bijvoorbeeld alle teamleden hoofdstuk 1 van dit boek lezen en het hoofdstuk dat betrekking heeft op de eigen groep. Organiseer vervolgens een bijeenkomst met het hele team. Bespreek daarin eerst de tekst die iedereen gelezen heeft. Doe dan een oefening over het koppelen van pedagogische visie en ruimtegebruik. Deze oefening staat in bijlage 4. Huur of koop bijvoorbeeld bij het NIZW de video Spelen met ruimte (NIZW, 1997). Toon deze in de bijeenkomst en praat met elkaar over wat iedereen heeft gezien en gehoord. Een andere mogelijkheid is om een studiedag over dit onderwerp te beleggen, waarbij de leidinggevende deskundigen uitnodigt om voordrachten te houden en allerlei oefeningen met de deelnemers doet. Daarnaast is het belangrijk om het inrichtingsproject op de agenda van de teambesprekingen te zetten. Bespreek de vorderingen en stel zaken ter discussie. I N S P R A A K VA N O U D E R S
zich thuis voelen op het centrum
Ook ouders moeten zich thuis voelen op het centrum en daarnaast moeten zij zich kunnen vinden in de pedagogische uitgangspunten en de manier waarop die in het ruimtegebruik tot uitdrukking komen. Ouders hebben zeker opvattingen over de inrichting en aankleding van het centrum. Het is dus zinvol ouders te betrekken bij de inrichting. Zo kan bijvoorbeeld een ouder worden opgenomen in de inrichtingscommissie. Een andere mogelijkheid is om voorlichtings- en werkbijeenkomsten te houden met ouders. Bij deze bijeenkomst kunt u de informatie uit dit boek en de video Spelen met Ruimte (NIZW, 1997) gebruiken. Een andere mogelijkheid is een soort klankbordgroep van ouders samenstellen, waaraan de inrichtingscommissie haar ideeën en plannen kan voorleggen. Overweeg ook om ouders in een kleine enquête naar de sterke en zwakke punten van de huidige inrichting en aankleding te vragen. Als de inrichtingsplannen in een voorlopige fase verkeren is het verstandig een informatiebijeenkomst met ouders te beleggen om reacties te peilen en instemming te verwerven. EEN PLANNING MAKEN
U maakt een planning voor het inrichtingsproject. Neem er voldoende tijd voor. Probeer te voorkomen dat op het laatst onder tijdsdruk overhaaste beslissingen genomen moeten worden. Zo is het goed om bijvoorbeeld rekening te houden met levertijden van zes tot tien weken, afhankelijk van of er vakanties in de bestelperiode vallen. Een voorbeeld van de tijdsduur van een herinrichtingsproject: 1. 2. 3. 4.
Voorbereiding Programma van eisen Ontwerp Uitvoering
2-4 weken 4-6 weken 4-8 weken 10-14 weken
Een groot inrichtingsproject kan dus 20 tot 32 weken duren.
91
Stappenplan inrichting
Programma van eisen De inrichtingscommissie stelt het programma van eisen op. Hierin worden alle wensen en randvoorwaarden voor de inrichting opgenomen. Op basis van dit programma kan de commissie een inrichtingsvoorstel maken of kan een adviseur de opdracht krijgen inrichtingsplannen te ontwikkelen. Ook bij een herinrichtingproject van beperkte omvang is het verstandig om een programma van eisen op te stellen, omdat men zichzelf daarmee dwingt alles op een rij te zetten. Dit kan soms tot andere inzichten en dus ook tot een andere inrichting leiden. In het programma van eisen komen de volgende onderdelen aan de orde: 1. DOELGROEP
Een omschrijving per groep van de groepsgrootte, de leeftijdsopbouw en eventuele specifieke kenmerken zoals sociaal-culturele en etnische achtergrond en handicaps. 2. (PEDAGOGISCHE) UITGANGSPUNTEN EN HUN INVLOED OP DE INRICHTING
Wat wil het kindercentrum kinderen bieden? Welke visie heeft de commissie op ruimte en het gebruik van de ruimte? Hoe komt haar pedagogische visie tot uitdrukking in ruimte en ruimtegebruik? 3. ACTIVITEITENSCHEMA EN EEN INDELING IN ACTIVITEITENPLEKKEN
Een beschrijving per ruimte welke activiteiten zullen plaatsvinden, hoe vaak die voorkomen en hoeveel kinderen en/of teamleden daarbij betrokken zijn. De activiteiten zijn geordend in rustig en druk en vervolgens geclusterd tot verschillende activiteitenplekken (zie de paragrafen ‘Een (her)inrichtingsplan maken’ aan het einde van hoofdstuk 2, 3 en 4). 4 . I N V E N TA R I S L I J S T
Per ruimte een overzicht van benodigd meubilair en andere inrichtingsmaterialen die bij de verschillende activiteitenplekken en activiteiten nodig zijn (zie ook hier de paragrafen ‘Een (her)inrichtingsplan maken’ van hoofdstuk 2, 3 en 4). 5. SPECIFIEKE EISEN
Alle eisen die aan de inrichting worden gesteld, zoals afmetingen, ergonomie, onderhoud, gebruikskwaliteit en veiligheid (zie voor meer informatie hoofdstuk 8). Het is goed daarbij ook aandacht te besteden aan eisen die de brandweer stelt ten aanzien van het vrijhouden van vluchtwegen en dergelijke. Het ontruimingsplan bevat hierover meer informatie. 6 . W E N S E N W AT B E T R E F T S F E E R E N K L E U R
Een omschrijving van wensen en ideeën die de commissie heeft waar het gaat om de gewenste sfeer in het gebouw of de gewenste sferen in de verschillende ruimten en uw voorkeuren voor het gebruik van kleuren (zie hoofdstuk 6).
Ontwerp EEN ADVISEUR KIEZEN
In deze fase van het project beslist de inrichtingscommissie (in overleg met de leidinggevende als die er geen deel van uitmaakt) of zij een adviseur (binnenhuis92
De stoelendans
architect, architect, deskundige op het gebied van inrichting van kindercentra) wil inschakelen voor het project. Zeker bij nieuwbouw of verbouw is het verzorgen van de inrichting een ingewikkelde en tijdrovende zaak. De commissie moet bijvoorbeeld verstand hebben van kleuren, materialen, indeling van ruimten en van wat er op de markt is. Een deskundige kan adviseren over de inrichting als geheel of op onderdelen. Bij de keuze van een adviseur kan de commissie als volgt te werk gaan: – Bepaal op welke onderdelen ondersteuning nodig is en welke onderdelen zelf verzorgd kunnen worden. De vraag aan de adviseur moet dus helder worden geformuleerd. – Inventariseer dan welke adviseurs in aanmerking komen voor de opdracht. Hiervoor kunt u bijvoorbeeld contact opnemen met de regionale steunfunctie of met collega-instellingen, of een vakbeurs bezoeken. Het is van belang informatie aan te vragen bij deze adviseurs, zodat een indruk ontstaat van de werkwijze, het werk en de ervaring van die persoon. Voer zo nodig een oriënterend gesprek met de adviseur. – Het is verstandig bij andere opdrachtgevers naar ervaringen met de adviseur te vragen. – Laat de adviseur een offerte opstellen waarin precies beschreven wordt wat deze onder de opdracht verstaat, wat gedaan zal worden, binnen welke tijd en welke kosten daaraan verbonden zijn. A A N B O D E N I N F O R M AT I E I N V E N TA R I S E R E N
Verzamel een ruime hoeveelheid informatie over wat er allemaal te koop is op het gebied van inrichting van kindercentra. Daarbij horen uiteraard ook hoofdstuk 8 en bijlage 1 en 2 uit dit boek. Vraag een catalogus bij diverse leveranciers aan. Ga daarnaast bij collega-organisaties op bezoek om ideeën op te doen en ervaringen uit te wisselen. Als van deze bezoeken verslagen worden gemaakt en er foto’s worden genomen, kan de informatie zo nodig in volgende fasen van het project weer worden gebruikt. D E B E N O D I G D E I N R I C H T I N G S M AT E R I A L E N , H E T O N T W E R P E N D E B E G R O T I N G VA S T S T E L L E N
Zorg voor een recente plattegrond van de ruimte of ruimten die ingericht moeten worden. Deze kan worden gekopieerd van de bouwtekening, of zelf worden getekend met behulp van de rastervellen in bijlage 3. Maak een aantal kopieën van die plattegrond. Teken de vaste, niet verplaatsbare elementen in zoals de aankleedtafel, een vaste kast, het aanrecht en verwarmingsradiatoren. Teken ook de ramen en deuren in. Let goed op de schaal van de tekening. Bij het maken van inrichtingsplannen kan de commissie deze stappen volgen: 1. Soort, aantal, grootte en plaats van activiteitenplekken bepalen
In het programma van eisen heeft de commissie onder andere aan de hand van hoofdstuk 2, 3, 4 en 5 en de gesprekken met kinderen en ouders de soort, het aantal en de scheiding van activiteitenplekken bepaald. De plaats en de grootte van activiteitenplekken zijn ook belangrijk. De plaats van een plek is afhankelijk van:
93
Stappenplan inrichting
– de ruimte zelf: wat voor vorm heeft de ruimte, waar zitten de deuren en de ramen? Zet een rustige activiteitenplek (bijvoorbeeld lezen, knuffelen) bij voorkeur nooit op een ‘drukke’ plek, dus niet bij een deur die veel gebruikt wordt. Plaats een activiteit die veel daglicht nodig heeft (bijvoorbeeld schilderen) zo mogelijk vlak bij een raam, terwijl bijvoorbeeld een verkleedplek of een poppenhoek met sfeerlampje best in een donker deel van de ruimte kan. – de aanwezige inrichting van de ruimte: op zachte vloerbedekking zal eerder een zachte hoek of blokkenhoek worden gemaakt dan de kleitafel. Hoe groot een activiteitenplek moet zijn hangt af van het soort activiteit en hoeveel kinderen er tegelijk gebruik van maken. Ga ervan uit dat vanaf de peuterleeftijd veel ‘vrij-spel’-activiteiten meestal door twee tot vier kinderen tegelijk worden gedaan. Gemiddeld is per activiteitenplek zo’n 4 m² nodig (de ene plek – bijvoorbeeld bouwen – vereist meer ruimte dan de andere – bijvoorbeeld een tekenbord); baby’s kunnen met minder toe: 2 à 3 m² per plek. Zie voor meer informatie ook de hoofdstukken over baby’s en peuters. Een goed hulpmiddel is om bestaande activiteiten op te meten. Op basis van observaties kan worden nagegaan of die plekken groot genoeg, te klein of te groot zijn. Knip de activiteitenplekken op schaal uit en geef ze een plaats op de plattegrond. Probeer verschillende oplossingen, waarbij telkens de voor- en nadelen van de oplossing worden afgewogen. Kies uiteindelijk voor de beste. 2. Leefruimte(n) en activiteitenplekken inrichten
Verzamel eerst de benodigde informatie per activiteitenplek, bijvoorbeeld: voor welke activiteiten is de plek bedoeld? Welke spelmaterialen zijn ervoor nodig? Welke pedagogische uitgangspunten gelden bij deze activiteit? Ga dus pas een plan tekenen of plakken op de plattegrond als alle vragen zijn beantwoord. Met andere woorden: denk vooraf eerst goed na! Naast de verschillende activiteitenplekken bestaat de inrichting van de leefruimte ook nog uit andere elementen zoals een werkplek voor de leidsters en opbergkasten. Maak een inrichtingsplan voor de hele leefruimte van een groep en niet alleen voor de activiteitenplekken. Houd daarbij rekening met voldoende loop- en bewegingsruimte voor de kinderen en de volwassenen. 3. Hoe moeten de verschillende ruimten en activiteitenplekken worden aangekleed?
Geef op de plattegrond aan hoe de verschillende ruimten aangekleed zouden moeten worden en hoe de gewenste sfeer gerealiseerd zou moeten worden. Denk daarbij aan de volgende onderdelen: – kleurgebruik op vloeren, wanden, deuren en meubilair. Het is belangrijk om een plan op te stellen voor het hele centrum. Zie verder hoofdstuk 6 ‘Kleurgebruik en materialen’; – aankleding van de verschillende ruimten met gordijnen, vloerkleden, planten, decoraties aan de wand, accessoires zoals een parasol, mobiles, lappen stof aan plafond en dergelijke; – verlichting van de ruimten zoals basisverlichting, sfeerverlichting en werkplekverlichting (bureau, aankleedtafel, aanrechtblad en dergelijke), zie hiervoor De zevensprong. Handleiding huisvesting kindercentra (Van Liempd en Hoekstra 1999).
94
De stoelendans
4. Een lijst van benodigdheden maken
Maak vervolgens als inrichtingscommissie een lijst van materialen die nodig zijn op basis van de opgestelde inrichtingsplannen. Vermeld daarbij ook hoe men aan de verschillende materialen kan komen. Moeten ze gekocht worden? Kunnen ze zelf gemaakt worden en zo ja, door wie (leidsters zelf, klusjesman/vrouw)? Is het mogelijk om spullen in te zamelen zoals bijvoorbeeld verkleedkleren, kosteloos materiaal, een vloerkleed en dergelijke? 5. De begroting vaststellen
Stel een begroting op met een raming van alle kosten die met het project zijn gemoeid. Neem voor de inventaris gemiddelde prijzen uit de catalogi. Voor de overige elementen van de inrichting (vloerbedekking, raambekleding, schilderwerk en dergelijke) kan een voorlopige prijsopgave worden aangevraagd. Bepaal ook uw keuze voor meubilair, materialen en kleuren. Past de begroting binnen het budget? Zo niet, dan zal moeten worden bezuinigd of het budget moet aangepast worden.
Uitvoering SHOWROOMS EN MEUBELMAKERIJEN BEZOEKEN
Enkele leden van de commissie kunnen vervolgens de showrooms bezoeken van een aantal geselecteerde leveranciers of de werkplaatsen van meubelmakerijen. Meubilair kan er op een plaatje in een catalogus immers heel anders uitzien dan in werkelijkheid. In de showroom of de werkplaats kan meubilair ook op degelijkheid worden onderzocht. Een andere mogelijkheid is om stoelen of tafels op zicht te vragen. OFFERTES AANVRAGEN
De commissie vraagt bij verschillende leveranciers en bedrijven offertes aan voor het realiseren van de inrichtingsplannen. Vraag altijd meer dan een offerte aan zodat prijzen kunnen worden vergeleken. Zorg ervoor dat men een volledige catalogus toestuurt, waarin typen, maten, kleuren en materialen duidelijk omschreven staan. Vraag ook naar garantiebepalingen en kortingsregelingen. Het is altijd de moeite waard om te onderhandelen over de prijzen en de laagst mogelijke prijzen te bedingen. Daarom is het altijd zinvol bij verschillende leveranciers offertes aan te vragen. Soms is het mogelijk om via leer-werkprojecten van bijvoorbeeld technische scholen voor relatief weinig geld elementen van de inrichting te laten maken. H E T D E F I N I T I E V E T O TA A L P L A N VA S T S T E L L E N
Op basis van de ontvangen offertes kan de commissie nagaan of het opgestelde plan past binnen de oorspronkelijke randvoorwaarden. Zo ja, dan worden de definitieve keuzes gemaakt en kan men overgaan naar de volgende fase. Als de offertes het budget overstijgen, moet worden onderzocht of de inrichting in fasen aangeschaft kan worden. Pas als dat niet mogelijk is kan weloverwogen op het plan worden bezuinigd. D E I N V E N TA R I S B E S T E L L E N
Zodra het totaalplan rond is kan de inventaris bij de leveranciers worden besteld. Controleer de opdrachtbevestigingen of definitieve offertes van leveranciers zeer nauwkeurig. Het komt vaak voor dat er foutjes ingeslopen zijn (bijvoorbeeld afwijkingen in maat, kleur, uitvoering en dergelijke).
95
Stappenplan inrichting
Bij het bestellen van de inventaris is een levertijd van zes tot acht weken normaal. Spreek ook duidelijk af op welk adres en wanneer alles wordt afgeleverd. D E I N V E N TA R I S P L A AT S E N
Bereid de levering en plaatsing ruim van tevoren voor. Zorg er daarbij voor dat de ruimten tijdig leeg en schoon zijn. Het is handig om op de toegangsdeur tot de ruimten die (her)ingericht worden het betreffende gedeelte van de ingetekende plattegrond op te hangen. Zo is voor iedereen duidelijk wat op welke plek moet komen. Wijs iemand aan die de leverancier kan wijzen waar hij de materialen moet neerzetten.
96
De stoelendans
8 Inventaris
Dit hoofdstuk bevat informatie over de aanschaf van inventaris voor een kindercentrum. Onder inventaris verstaan we hier de losse inventaris zoals stoelen, tafels, kasten en dergelijke. De vaste inventaris, zoals keukenblokken, sanitair, vloerafwerking, verlichting en dergelijke, wordt in de (ver)bouw van een centrum geregeld en behandelen we in het boek De zevensprong. Handleiding huisvesting kindercentra (Van Liempd en Hoekstra 1999). Voor deze onderdelen verwijzen we naar dat boek. Een uitzondering vormen de aankleedtafels. Hoewel deze vaak al tijdens de bouw worden geplaatst, besteden we er in dit boek toch aandacht aan omdat ze zo’n belangrijke rol spelen in het werk van leidsters. In alfabetische volgorde geven we voor een aantal belangrijke inrichtingsmaterialen richtlijnen voor maten en aandachtspunten voor gebruikskwaliteit en verantwoorde pasvorm (ergonomie), materiaalkeuze en veiligheid. Een opsomming van alle inventarisonderdelen voor kindercentra vindt u in bijlage 1. In bijlage 2 staan alle tips die we in dit hoofdstuk geven nog eens samengevat in een checklist: waarop moet u letten voordat u inventaris gaat bestellen? Niet alleen kwaliteit, ergonomie en veiligheid spelen een rol spelen bij de aanschaf van inventaris. Ook van belang zijn bijvoorbeeld de sfeer die een kindercentrum wil uitstralen en het beschikbare budget. In hoofdstuk 6 gaan we in op het onderwerp sfeer in het kindercentrum. Het vaststellen van een budget komt aan bod in hoofdstuk 7.
Er is rekening gehouden met de normen en richtlijnen voor ergonomie in de kinderdagverblijven en peuterspeelzalen. Deze normen en richtlijnen zijn vastgelegd in een arbo-convenant tussen de sociale partners en de ministeries van Volksgezondheid, Welzijn en Sport en van Sociale Zaken en Werkgelegenheid. Centra die nieuw in gebruik worden genomen moeten voldoen aan deze normen en richtlijnen. Bestaande kinderdagverblijven moeten hieraan per 1 januari 2004 voldoen, bestaande peuterspeelzalen per 1 januari 2005. Alhoewel een beleidsregel een dwingend voorschrift is, zijn afwijkingen mogelijk mits die aantoonbaar niet leiden tot grotere gezondheidsrisico’s. Dat betekent dat elke andere maatregel waarvan de werkgever aannemelijk kan maken dat die ten minste dezelfde bescherming biedt tegen de gevaren voor veiligheid en gezondheid, hiervoor in de plaats kan treden. Voor nadere informatie verwijzen we naar de publicatie Ergonomie in de kinderopvang en in peuterspeelzalen (Sectorfondsen Zorg en Welzijn 2002). Ook hebben de Sectorfondsen de Koopwijzer voor meubilair in de kinderopvang uitgebracht met informatie over de aanschaf van ergonomisch meubilair. Dit is meubilair dat een goede (werk)houding stimuleert. In de koopwijzer, en op de website van de Sectorfondsen – zie adressenbijlage – kunt u over dit onderwerp meer uitgebreide informatie vinden. Wij zullen hier kort een aantal zaken aanstippen. Voordat u tot aanschaf overgaat is het ook verstandig informatie in te winnen bij de plaatselijke Inspectie op de Kinderopvang, omdat deze soms aanvullende of andere eisen stelt aan onderdelen van de inventaris.
97
Inventaris
De juiste maat kiezen In de volgende tabel staan gegevens over lichaamslengte en lichaamsverhoudingen van kinderen van verschillende leeftijden. Die zijn belangrijk om bijvoorbeeld hoogtes van kasten en stoelen te berekenen om zo de juiste maat te bepalen. Bij de diverse inventarisonderdelen vindt u een verwijzing naar deze tabel. We benadrukken met klem dat het hier om gemiddelden gaat. Het lengteverschil tussen het grootste en kleinste kind kan oplopen tot 15 cm. Als u twijfelt aan de juiste maat is het aan te raden een paar kinderen mee te nemen naar de showroom van de leverancier. Ook is het goed mogelijk een stoel en tafel op zicht te vragen om uit te proberen.
Gemiddelde lengten en lichaamsverhoudingen van kinderen LEEFTIJD
1
2
3
4
Lichaamslengte Ooghoogte Schouderhoogte Zithoogte Reikhoogte Reikwijdte
76 64 59 16 90 33
93 77 72 22 105 39
101 85 78 25 116 42
108 94 84 28 125 46
(Gegevens gebaseerd op Van der Voordt, Mirrer, Steenbekkers, Childdata)
Inventaris A A N K L E E D TA F E L S
gebruikskwaliteit
98
Een aankleedtafel wordt vooral in de jongste groepen veel gebruikt en moet daarom aan veel eisen voldoen. De tafel moet voor kinderen veilig en groot genoeg zijn, en voor leidsters moet hij aan een aantal ergonomische eisen voldoen. Volgens de ergonomische normen moet de werkhoogte van de aankleedtafel – inclusief aankleedkussen – minimaal kunnen variëren tussen de 90 en 105 cm in stappen van maximaal 5 cm. Elke aankleedtafel moet dus eenvoudig in hoogte verstelbaar zijn. Dat betekent dat bij voorkeur met één druk op een knop de tafel hoger of lager gesteld kan worden, zodat elke leidster op de voor haar geschikte werkhoogte kan werken. Zodra kinderen kunnen lopen moeten ze, onder begeleiding van een leidster, zelf op en van de tafel kunnen komen, bijvoorbeeld via een trapje. Zo hoeven leidsters kinderen niet meer te tillen.
De stoelendans
Bij een in hoogte verstelbare aankleedtafel kan de leidster de hoogte op haar werkhoogte afstemmen.
Als deze aankleedtafel in de laagste stand staat, kunnen de grotere kinderen er zelf op- en af klimmen.
Grotere kinderen worden ook wel staand verschoond. Als het kind op de grond staat moet de leidster diep bukken. Om rugklachten te voorkomen zijn er twee oplossingen. Allereerst kan het kind op een verhoging klimmen; een goede werkhoogte ligt tussen 56 en 83 cm. Zo’n verhoging neemt echter extra ruimte in beslag. De tweede
99
Inventaris
Als de kinderen zelf op de aankleedtafel kunnen klimmen, bespaart dat de leidsters veel tilwerk.
mogelijkheid is dat de leidster het kind verschoont terwijl ze zit. Daarvoor kan een stabiel laag krukje gebruikt worden. Zo’n krukje moet 27 à 28 cm hoog zijn met vier poten die wat naar buiten staan vanwege de gewenste stabiliteit. Bij een aankleedtafel moet alles zo veel mogelijk binnen handbereik zijn, omdat de leidster het kind niet alleen op de tafel mag laten liggen tijdens het verschonen. Dit zijn in elk geval de volgende zaken: warm en koud water, een afvalemmer voor gebruikte luiers, verschoning voor kinderen, toiletspullen en handdoekjes. Als een aankleedtafel in een groepsruimte staat, plaatst u deze dan zo dat de leidster tijdens het verschonen toch zicht kan houden op de groepsruimte. Dit kan bijvoorbeeld door plaatsing dwars op de wand of los in de ruimte. Dit laatste neemt veel plaats in beslag en kan dus alleen in een grote ruimte. Als een aankleedtafel vrij in de ruimte staat opgesteld, moet er een opstaande rand aan de achterzijde gemaakt worden, zodat het kind er niet af kan vallen. De achterwand mag niet hoger zijn dan 110 cm vanaf de vloer gemeten, zodat de leidster eroverheen kan kijken. Als onder het aankleedblad een lade of uitschuifbare draadmand wordt bevestigd, kunnen daarin luiers of handdoeken worden opgeborgen. Meer vakken of laden onder het blad is niet handig: ze zijn moeilijk te openen omdat de leidster ervoor staat. Vakken of mandjes voor verschoningsspullen van kinderen staan bij voorkeur boven of in een kast vlak bij de aankleedtafel. Als een aankleedtafel wordt voorzien van een ingebouwde luieremmer, moet de
100
De stoelendans
Water, verschoning, toiletspullen en afvalbak moeten direct onder handbereik zijn, zodat een leidster een kind tijdens het verschonen geen moment alleen hoeft te laten.
vuilniszak op eenvoudige wijze verwisseld kunnen worden en moet de bak goed afsluitbaar zijn in verband met stankoverlast. In de babygroep is aan te raden een babybad in te bouwen, in de dreumesgroep kan dat een wastafel zijn. Het babybadje moet in de lengterichting van de tafel staan. Het bad moet niet te ver van de voorrand van de tafel staan, zodat de leidster zo min mogelijk voorover hoeft te bukken bij het baden van een kind. Een losse handdouche is praktisch bij het wassen van kinderen en het schoonspoelen van badje of wastafel.
Als een aankleedtafel (of aanrecht) haaks op de wand staat mag de hoogte van de achterwand niet meer dan 110 cm zijn, zodat de leidster goed zicht op de ruimte kan houden.
101
Inventaris
In een babygroep moet het mogelijk zijn een kind dwars of met de voetjes naar u toe te leggen. Uit ergonomisch oogpunt is het beter baby’s met de voetjes naar u toe te verschonen. afmetingen
– Om flexibel te kunnen zijn in de groepssamenstelling raden we aan uit te gaan van één standaardmaat: oppervlak per verschoonplek is minimaal 90 x 70 cm (b x d), een afmeting van 100 x 75 cm is comfortabeler. – De afmetingen van een babybad of wastafel zijn variabel. – De werkhoogte van een verstelbare aankleedtafel varieert – inclusief aankleedkussen – in elk geval tussen 90 en 105 cm in stappen van maximaal 5 cm. – Aan de onderkant van de aankleedtafel moet een voetuitsparing zijn die minimaal 10 cm diep is (bij voorkeur 15 cm), zoals dat ook bij keukens gebruikelijk is. Hierdoor kan de leidster beter voor de aankleedtafel staan. – Het blad van de aankleedtafel steekt aan de voorzijde minimaal 2 cm uit boven onder gelegen vakken of kastjes. Let erop dat handgrepen van laden of deurtjes niet uitsteken, omdat ze anders in de weg kunnen zitten. – De afmeting van het vak voor verschoning per kind is 25 x 25 x 30 cm (h x b x d), de onderzijde van het bovenste vak is maximaal 165 cm hoog. De maximale reikwijdte naar kleding of toiletartikelen gemeten vanaf de voorzijde van de aankleedtafel is 60 cm. – De maten van het trapje voor dreumesen en peuters: maximale hoogte per tree 15 cm, het trapje is voorzien van een leuning die aan de bovenzijde doorloopt tot boven de aankleedtafel.
materiaalkeuze
– De aankleedtafel moet zo ontworpen worden dat hij eenvoudig schoon te maken is. Hygiëne is hier immers erg belangrijk. Dit betekent dat hoekjes, gaten en nissen vermeden moeten worden. Kies ook voor duurzaam materiaal zoals roestvrij staal of waterbestendig plaatmateriaal. – De bovenlaag van de tafel is van waterbestendig materiaal.
102
De stoelendans
Afmetingen van de aankleedtafel. Als er vakken boven de aankleedtafel komen, moet u erop letten dat de reikhoogte is afgestemd op volwassenen én dat de onderkant niet zo laag is dat de kinderen hun hoofd kunnen bezeren.
– Bij een elektrisch verstelbare aankleedtafel is een veiligheidscontact aan de onderzijde van de tafel noodzakelijk, zodat de tafel stopt als bij het naar beneden gaan aan de onderzijde iets wordt geraakt. Om beknelling te voorkomen moet de afstand tussen twee bewegende delen kleiner zijn dan 0,5 cm of groter dan 1,8 cm. – Laat de temperatuur van de warmwaterkraan begrenzen op 38 oC. – Er mogen geen uitstekende delen of hoeken aan de aankleedtafel zitten. – Kastjes of planken hangen op een hoogte of plaats waar kinderen er hun hoofd niet aan kunnen stoten. Dit kan wel betekenen dat de leidsters er moeilijker bij kunnen.
veiligheid
BANKEN EN ZITELEMENTEN
gebruikskwaliteit en ergonomie
103
Lage comfortabele banken nodigen uit tot onderuit zitten en hangen. Uit hoge banken met een actieve zit (rechtop) kan een leidster snel opspringen om een kind te helpen of ergens in te grijpen. Bij de aanschaf van een bank is het belangrijk goed te letten op de afmetingen. Het is een groot element dat behoorlijk wat oppervlak nodig heeft. Daarnaast is het gewicht een factor die meespeelt bij de keuze. Zware banken zijn moeilijk te verplaatsen. Dit is lastig bij het schoonmaken van de ruimte. Een bank moet stabiel zijn, zeker als deze niet met de achterkant tegen de muur staat. Als kinderen over de rugleuning klimmen mag de bank niet achterover kantelen.
Inventaris
In een bank met gesloten zijleuningen kan een kind in een hoekje kruipen. Bij open zijleuningen bestaat de kans dat kleine kinderen tussen de zijleuning doorglijden.
Banken en andere ‘zachte’ zitelementen worden vaak intensief en weinig zachtzinnig gebruikt. Ze worden vuil en slijten. Dit kunt u tegengaan door een bekleding te kiezen die met een natte doek afgenomen kan worden, of door bekleding te nemen die gewassen kan worden. Neem dan bij aanschaf twee hoezen, zodat regelmatig gewisseld kan worden. Hierdoor treedt minder slijtage op en is altijd een schone hoes beschikbaar. Ook kunt u kiezen voor bekleding met een zodanig dessin en kleuren dat vlekken niet snel opvallen. De losse blokken van polyether, die gebruikt worden als spelelement maar ook om op te zitten, moeten bekleed zijn met een zeer stevig materiaal. Omdat kinderen ermee gooien en stoeien slijten ze vooral op de hoeken snel. Kies dus voor stoffen bekleding die afritsbaar en dus te vervangen is of voor kunststof. materiaalkeuze – Afneembaar met een natte doek is leer of kunstleer (stamskin). – Stoffen bekleding moet gemaakt zijn van een kunstvezel in verband met allergieën (dus niet van wol of katoen). – Vaste bekleding moet behandeld zijn met een vuil- en waterafstotend middel.
Een bank vormt vaak een knusse speelplek.
104
De stoelendans
Kies bij voorkeur banken met een dichte zijleuning zodat kinderen er niet tussendoor kunnen vallen.
veiligheid
BEDDEN
Alle kinderbedjes die u bij een leverancier bestelt moeten voldoen aan de Warenwet. Dat betekent dat de leverancier verplicht is bedjes te leveren die aan deze wet voldoen. De Warenwet stelt specifieke eisen aan bedjes voor kinderen die nieuw gekocht worden. Bij bedjes maken we een onderscheid tussen bedjes voor baby’s tot ongeveer 1,5 jaar en bedjes voor dreumesen en peuters vanaf ongeveer 1,5 jaar. gebruikskwaliteit
De meest voorkomende babybedjes zijn ledikantjes met hoge zijwanden. Om verschillende redenen (betere ventilatie, kinderen kunnen liggend uit bed kijken) geven de meeste kindercentra de voorkeur aan bedjes met zijwanden bestaande uit spijlen. De ergonomienormen adviseren dat kinderen die in en uit bed getild moeten worden in een bedje slapen waarvan de bovenkant van de matras tussen de 85 en 100 cm boven de vloer ligt, zodat kinderen makkelijk in en uit het bed kunnen worden getild.
Met een bedje op goede hoogte is bukken niet meer nodig. De zijkant kan volledig naar beneden geschoven worden.
Voor de leeftijdsgroep 1,5 tot 4 jaar worden drie verschillende soorten bedjes toegepast: losse bedden/stretchers, stapelbedjes of matrasjes. Voor kinderen die zelfstandig in en uit bed kunnen klimmen is het bedje zo geconstrueerd dat kinderen er zelf zonder (of met weinig hulp) in en uit kunnen klimmen of stappen.
105
Inventaris
Als losse matrasjes worden gebruikt, moeten deze na gebruik zo opgeborgen worden dat ze goed kunnen ventileren. Leg ze dus niet op elkaar, maar zet ze op hun zijkant in een kast met tussenschotten met ventilatieopeningen.
Als u losse bedden aanschaft zijn er ruwweg twee mogelijkheden. Ten eerste kunt u bedden kiezen die op elkaar gestapeld kunnen worden. Zo kan de slaapruimte ook nog voor andere doeleinden gebruikt worden. Stapelbare bedjes moeten licht van gewicht te zijn, maar wel een stevige constructie hebben. Stel bij stretchers hoge eisen aan het doek dat als bodem wordt gebruikt. Het moet stevig zijn zodat het niet gaat doorhangen. Ook mag het niet snel inscheuren of aan de zijkanten loslaten. Als de bedjes in een kast worden opgeborgen, zorg dan voor een losse kastbodem op wieltjes waarop de bedjes geplaatst kunnen worden. Ze hoeven dan niet op een onhandige wijze in of uit de kast getild te worden. De keuze kan ook vallen op stevige lage bedjes die als bank gebruikt kunnen worden als de kinderen niet slapen. Leidsters trekken dan een hoes over de matrasjes heen, zodat matras en beddengoed niet vies worden. Stapelbedjes zijn bedjes waarin kinderen boven elkaar slapen. Ze zijn standaard te koop maar worden vaak ook op maat ontworpen. Let er daarbij op dat onder het onderste bedje zo veel ruimte is dat de vloer eronder schoongemaakt kan worden en het bed goed kan ventileren. Een kind met astmatische aanleg kan het beste in het bovenste bed slapen in verband met naar beneden dwarrelend stof. afmetingen
Voor het berekenen van de maten van de bedjes kunt u gebruikmaken van de gegevens over lichaamslengte in de tabel onder ‘De juiste maat kiezen’. Voor de leeftijdsgroep 0-1,5 jaar: – Ledikantjes hebben meestal een matras van 60 x 120 cm (b x l). Dat betekent dat de buitenmaten van het bedje wat groter zijn en variëren: 64-66 x 124-130 cm. Als stelregel voor het bepalen van de juiste lengte voor een bedje kunt u minimaal 20 cm bij de lichaamslengte van een kind optellen. Bedjes met een lengte van 120 cm (bin-
106
De stoelendans
nenmaat) zijn geschikt voor kinderen tot 3 à 3,5 jaar. – De afstand tussen de spijlen bedraagt maximaal 6,5 cm en minimaal 4,5 cm (Europese norm). Kies zo mogelijk voor de maximale spijlafstand (6,5 cm) omdat de afstand tussen de spijlen anders te smal wordt om een kind te kunnen aanraken. De spijlen moeten tot aan de bodem lopen. – De bovenkant van de bedmatras ligt tussen de 85 en 110 cm boven de vloer. – De dikte van de matras is bij voorkeur 8 cm. Het matrasje moet korter en smaller zijn dan de binnenmaat van het bedje maar niet meer dan 2 cm. Anders wordt de spleet tussen het matrasje en de binnenkant van het bed te groot.
Een bed voor baby’s heeft een matras op zodanige hoogte dat bukken niet meer nodig is.
Voor de leeftijdsgroep 2-4 jaar: – Bedjes hebben aan de binnenzijde een afmeting van minimaal 60 x 120 cm (b x l). – De opstap van vloer naar bed is bij lage bedjes maximaal 30 cm, zodat kinderen zelf in en uit bed kunnen stappen. – Bij stapelbedjes moet tussen het onderste en bovenste bed een vrije ruimte zijn van 65 cm. – De bovenkant van de matras van het bovenste stapelbed bevindt zich op een hoogte van maximaal 110 cm boven de vloer (bij voorkeur tussen 85 en 100 cm). – Het bovenste bed moet voorzien zijn van een ladder of trapje, zodat een kind zonder (of met weinig) hulp in en uit bed kan stappen. materiaalkeuze
107
– Ledikantjes moeten van een houtsoort zijn die splintervrij is en glad afgewerkt. – Veel kinderen sabbelen aan de rand van hun bedje. Het is daarom van belang dat de verf krasvast is en gifvrij, zodat kinderen geen schadelijke stoffen binnen krijgen. – Een lattenbodem heeft de voorkeur boven een geperforeerde plaat, omdat die beter ventileert. – Matrassen moeten voorzien zijn van afritsbare hoezen van een waterwerend en makkelijk wasbaar materiaal.
Inventaris
– Bij bedjes waarvan de zijwanden weggeklapt of naar beneden geschoven kunnen worden is het noodzakelijk dat de vergrendelingen niet door kinderen bediend kunnen worden en dat ze niet opengaan als kinderen aan de spijlen trekken. – Bij sommige bedjes kunnen enkele spijlen uit de zijwand gehaald worden, zodat kinderen zelf in en uit bed kunnen stappen. Het is belangrijk dat alleen leidsters in staat zijn die spijlen te verwijderen. – Bedden voor kinderen die in en uit bed getild moeten worden hebben altijd een opstaande rand waarvan de hoogte minimaal 60 cm is gemeten vanaf de bedbodem. – Bij stapelbedjes moeten de bovenste bedjes aan alle zijden voorzien zijn van een opstaande rand. Als het bed korter is dan 140 cm is de hoogte van de uitvalbescherming minimaal 60 cm gemeten vanaf de bedbodem, deze eis komt voort uit de Warenwet. Is het bed langer dan is deze hoogte minimaal 26 cm, deze eis komt voort uit de Europese norm voor stapelbedjes. Dit laatste type bedden wordt door Consument en Veiligheid ontraden voor kinderen onder de zes jaar. U kunt zich afvragen of het wenselijk is stapelbedjes met een hoge uitvalbescherming te gebruiken voor 2- tot 4-jarigen. Als kinderen over het hekje van 60 cm klimmen, vallen ze van een grotere hoogte dan zonder hekje. Kinderen kunnen niet meer zelfstandig uit bed klimmen en moeten in geval van calamiteiten uit bed gehaald worden door de leidsters. – Bij lage peuterbedjes en bij het onderste bed van een stapelbed (opstap van vloer naar bed maximaal 30 cm) zijn er twee mogelijkheden: bedjes korter dan 140 cm hebben ofwel een opstaande rand – die dan aan dezelfde eisen moet voldoen als bij het bovenbed – ofwel ze hebben geen opstaande rand. Dit geldt bijvoorbeeld voor stretchers of lage bedbankjes.
veiligheid
Er mag geen ruimte ontstaan tussen de bodem en de zijkanten van het bedje. Kinderen kunnen anders klem komen te zitten.
108
De stoelendans
BOXEN
De normale babybox is voldoende bekend en hoeft niet beschreven te worden. Er worden ook veel hoge één- of tweepersoonsboxen gebruikt. Deze zijn te koop of worden op bestelling gemaakt door timmerbedrijven of meubelwerkplaatsen. Een duobox moet niet te klein zijn: baby’s moeten naast elkaar kunnen liggen en ieder voldoende ruimte om zich heen hebben. gebruikskwaliteit
Bij een gewone box moet de bodem eenvoudig in hoogte verstelbaar zijn: een jonge baby kan dan op hoogte liggen en gemakkelijk in de box gelegd worden. Volgens de ergonomienormen mag een baby tot 8 kg in een dergelijke standaardbox liggen. Zwaardere baby’s moeten in een hoge box liggen om de tilbelasting van leidsters te beperken. Een verhoogde box, bijvoorbeeld een box op poten of met een huisje eronder, moet aan één zijde geopend kunnen worden om kinderen erin te leggen en eruit te halen. Deze opening kan bestaan uit deurtjes of uit een (deel van de) zijkant die naar beneden of opzij geschoven kan worden. Het gedeelte onder de verhoogde box kan benut worden voor verschillende doeleinden: een zachte hoek waar kinderen kunnen rusten, een plek waar kinderen in kunnen kruipen (met verschillende openingen), een plaats waar een loopstang kan worden bevestigd of een plek voor het ophangen van voelborden of activiteitenborden.
afmetingen
– Een tweepersoonsbox voor kleine baby’s is 160 x 80 cm (l x b); voor grotere baby’s zou deze minimaal 180 x 90 cm moeten zijn. – De maximale diepte van een hoge box bedraagt 90 cm wanneer de box aan één zijde te openen is; de maximale diepte is 160 cm als de box aan twee tegenovergestelde zijden te openen is. – Bij een verhoogde box ligt de hoogte van de bodem tussen 85 en 100 cm boven vloerniveau, zodat leidsters een kind gemakkelijk in en uit de box kunnen tillen. – Een mogelijke constructiebalk boven de toegangszijde heeft een minimale hoogte van 180 cm. – De afstand tussen de spijlen bedraagt maximaal 6,5 cm en minimaal 4,5 cm (Europese norm). Kies zo mogelijk voor de maximale spijlafstand (6,5 cm) omdat de afstand tussen de spijlen anders te smal wordt om een kind te kunnen aanraken. – De afstand tussen de bovenkant van de box en de boxbodem – inclusief boxdek – moet minimaal 60 cm zijn.
materiaalkeuze
– Boxen moeten gemaakt zijn van een splintervrije houtsoort die glad afgewerkt is. – Veel kinderen sabbelen aan de rand van de box. Het is daarom van belang dat de verf krasvast is en gifvrij, zodat kinderen geen schadelijke stoffen binnen krijgen. – Gebruik geen boxen waarvan de zijkanten bestaan uit een grofmazig net: kinderen kunnen erin blijven haken.
veiligheid
Kinderen mogen de sluiting van het te openen deel in de box niet kunnen bedienen of er niet bij kunnen. Het hekje moet stevig zijn, want kinderen kunnen flink aan de randen van de box trekken. Dit kan een kwetsbaar en onveilig punt van verhoogde boxen zijn. GARDEROBES
gebruikskwaliteit
109
Voor alle kinderen moet ten minste één garderobehaak aanwezig zijn, naast elkaar en niet boven elkaar geplaatst, zodat kleding voldoende kan ventileren. Bij voorkeur
Inventaris
loopt er een afgeschermde verwarmingsbuis onder de garderobe door, zodat natte kleding kan drogen. Een lage bank onder of bij de garderobe is handig voor de kinderen als ze hun schoenen aan- en uittrekken en voor leidsters die hun daarbij helpen. Ze hoeven dan niet te hurken, knielen of te bukken. Hoe beter de garderobe is uitgerust en georganiseerd, des te lager wordt de drempel voor leidsters om kinderen ook bij minder goed weer buiten te laten spelen. Voor baby’s is een tafel of plank waarop een kind neergezet kan worden bij het aanen uittrekken van jassen, schoentjes en dergelijke praktisch. Er zijn voor hen geen kastjes in de gang nodig omdat verschoning enzovoort beter in de groepsruimte kan liggen. afmetingen
110
– De minimale afstand tussen kapstokhaken bedraagt 15 cm. – De hoogte van de haken bedraagt voor babygroep, dreumes- en peutergroep 90 cm. – De haakjes zijn naar de muur gekeerd of aan de voorzijde afgeschermd, zodat kinderen zich niet aan uitstekende haakjes kunnen bezeren. – Een zitbankje voor kinderen is 25 x 25 cm (h x d), de lengte is afhankelijk van het aantal kinderen. – Een aan- en uitkleedplank of tafel voor de babygroep heeft bij voorkeur de volgende afmetingen: 90 x 80 x 75 cm (h x b x d) en minimaal 90 x 70 x 50 cm (h x b x d). – Kastjes bij de garderobe voor dreumes- en peutergroepen zijn 20 x 20 x 30 cm (h x b x d).
De stoelendans
GORDIJNEN
gebruikskwaliteit
Gordijnen moeten regelmatig gewassen worden, dus ze mogen niet krimpen of sterk verkleuren na een wasbeurt. Houd daarnaast rekening met allergieën van kinderen, dus kies niet voor katoen of wol, maar neem bij voorkeur kunstvezels. Rolgordijnen met een veermechanisme hebben als nadeel dat ze onbedoeld een leuk speelelement voor kinderen kunnen zijn, zodra kinderen in de gaten krijgen dat het gordijn omhoogschiet als ze aan het touwtje trekken.
veiligheid
In verband met de brandveiligheid is het verstandig te kiezen voor brandvertragende gordijnen of bestaande gordijnen te impregneren met een brandvertragend middel. Dit is vaak ook een eis van de brandweer en/of de inspectie. Kinderen kunnen aan gordijnen gaan hangen of zichzelf erin draaien. Het is dus zaak de gordijnen stevig te bevestigen. Een andere mogelijkheid is om de gordijnen aan haakjes of ringen met een knijpertje op te hangen. Het knijpertje houdt het gordijn vast. Komt er te veel kracht op het gordijn dan schiet het uit het knijpertje. KASTEN
gebruikskwaliteit
Het kastenprogramma van de verschillende leveranciers is zeer uitgebreid. Zorg dus dat u goed voor ogen hebt waarvoor verschillende kasten bedoeld zijn en aan welke eisen ze moeten voldoen. Moet de kast open of dicht zijn? Wilt u een hoge of een lage kast? Een kast met uitrijdbare materiaalkisten is heel bruikbaar in de constructiehoek. Voor het opbergen van persoonlijke bezittingen van kinderen zoals knuffels zou bijvoorbeeld een kast met veel laden voorzien van een doorzichtig front handig zijn. Een kastje voor boeken moet weer aan andere eisen voldoen. Bij de aanschaf van kasten voor de leefruimten moeten hoge eisen worden gesteld aan de kwaliteit. Met name bij goedkopere kasten blijken veel klachten te bestaan over stabiliteit, slijtage en hang- en sluitwerk. De kasten van de leveranciers die aan kindercentra leveren zijn weliswaar duur maar over het algemeen goed. Bij de aanschaf moet u op een aantal aspecten te letten. Het hang- en sluitwerk van deuren moet van zeer goede kwaliteit zijn. De deuren moeten minimaal 180o kunnen openen. Laden lopen op zogenaamde telescoopgeleiders en zijn voorzien van een stop. Deuren en laden moeten goede handgrepen hebben, zodat kinderen niet proberen ze te openen langs de randen van het front en kans lopen beklemd te raken. Lage kasten moeten ook dwars op de wand geplaatst kunnen worden. De achterzijde van de kast moet er dan toonbaar uitzien. Kies voor een kastenprogramma dat gedurende een lange tijd leverbaar zal zijn, zodat u één lijn in de kasten kunt houden. Dit geeft een rustige aanblik in de leefruimten en groepen en centra kunnen de kasten onderling makkelijker uitwisselen. Soms worden in plaats van kasten planken gebruikt die aan de wand worden bevestigd. Dit is weliswaar goedkoop maar heeft een aantal nadelen: planken zijn moeilijk te verplaatsen, ze vereisen meer schoonmaakonderhoud dan een dichte kast, ze geven de ruimte een rommelig aanzien omdat alles in het zicht staat en mensen kunnen zich er gemakkelijk aan bezeren. Beperk het gebruik van dergelijke planken zo veel mogelijk.
afmetingen
– U kunt de afmeting en indeling van een kast bepalen door u allereerst een goed beeld te vormen van de materialen die in de kast opgeborgen moeten kunnen worden. Dit is een goed hulpmiddel bij het berekenen van de totale hoeveelheid benodigde kastruimte. Bekijk daarbij ook de diepte van de kast en de hoogte tussen de planken.
111
Inventaris
Uitgaande van een situatie waarin voor de verschillende groepen geen aparte berging is, is per groepsruimte minimaal nodig: – een afsluitbare kast met twee deuren: 160-190 x 120 x 50 cm (h x b x d); – twee kasten voor speelgoed op kindhoogte: 120-150 x 40 cm (b x d). Daarbij is niet meegerekend eventuele kastruimte voor een keukenhoek en kastruimte voor verschoningen of persoonlijke bezittingen van kinderen. – U kunt gebruikmaken van de tabel onder ‘De juiste maat kiezen’ als u de hoogte gaat berekenen van kasten die door kinderen gebruikt gaan worden. De schouderhoogte en de reikhoogte zijn hierbij van belang. – Het is raadzaam om de bovenste legplank in een kast voor kinderen op hun schouderhoogte te plaatsen. Ze kunnen dan nog op de plank kijken en gemakkelijk het speelgoed pakken dat op die plank ligt. We gaan ervan uit dat een kast is verdeeld in minimaal drie vakken. Rekening houdend met de meest voorkomende maten van kasten die in de handel verkrijgbaar zijn, levert dit de volgende maximale hoogten op van kasten die door de kinderen gebruikt kunnen worden: – Groep 0-2 jaar: 90 cm – Groep 2-4 jaar: 120 cm
Een dreumes en een peuter pakken iets uit een kast. De bovenste plank ligt op schouderhoogte.
– Bij ladenkasten geldt dat de bovenste lade op schouderhoogte van de kinderen is. – Een kast moet voldoende diepte hebben zodat ook het grotere speelgoed in de kast past en niet uitsteekt. De gangbare maat van 30 à 40 cm voldoet. – Een laden- of vakkenkast voor de persoonlijke spullen van kinderen heeft per lade of vak de volgende afmetingen: 30 x 15 à 20 x 30 cm (b x h x d). – Kasten die door leidsters worden gebruikt en meestal voorzien zijn van deuren mogen wat dieper zijn: maximaal 50 cm. Nog diepere kasten hebben het nadeel dat ze onoverzichtelijk worden omdat dingen dan vaak achter elkaar staan. – Bij het openen van deuren moet de kier tussen kast en deur minder dan 0,5 cm zijn, zodat er geen vingers tussen kunnen komen. – In een kast met losse bakken op wieltjes moet er voldoende ruimte (minstens 1,5 cm) zijn tussen de bovenkant van de bak en de onderkant van de plank, zodat vingers niet bekneld kunnen raken. – Omdat kinderen soms op de planken klimmen moet een kast zeer stabiel zijn. Driehoekige kasten die in een hoek staan, kunnen naar voren kantelen als kinderen op een plank gaan staan of aan een plank trekken. – Breng geen planken aan op een hoogte waar kinderen nog maar net bij kunnen. Dan vallen bij het pakken van spullen onbedoeld dingen uit de kast.
veiligheid
112
De stoelendans
– Losse bakken moeten niet te hoog in de kast staan, omdat dan de kans bestaat dat kinderen de macht over de bak of lade verliezen als ze deze uit de kast pakken. – Leg planken niet los in de kast maar laat ze degelijk vastmaken aan het frame van de kast. PRIKBORDEN EN WHITEBOARDS
Prikborden of andere soorten borden worden in kindercentra gebruikt voor velerlei doeleinden: het ophangen van mededelingen, roosters, schema’s voor verzorging en werkstukken van kinderen. afmetingen
De afmeting van een prikbord is afhankelijk van de beschikbare ruimte. Kies in elk geval voor een royaal bord, zodat het niet binnen de kortste keren volhangt. Prikborden voor het ophangen van werk van kinderen moeten breed en niet te hoog zijn. De werkstukken kunnen dan naast elkaar op een voor kinderen goed zichtbare hoogte hangen. Bij borden die buiten bereik van kinderen van 0 tot 4 jaar moeten blijven, bedraagt de afstand vanaf de onderkant van het bord tot aan de vloer minimaal 130 cm.
materiaalkeuze
– Prikborden van zachtboard of kurk worden binnen korte tijd lelijk. Verstandiger is het om bulletinboard, een soort kurklinoleum, te kiezen. Dit is weliswaar duurder maar veel duurzamer. – Als prikborden binnen handbereik van kinderen hangen moeten de randen zijn afgewerkt met een latje, zodat kinderen de rand niet los kunnen peuteren. – Borden waarop dingen met plakband moeten kunnen worden vastgemaakt, moeten een vlakke gladde ondergrond hebben. Gebruik hiervoor bijvoorbeeld whiteboards, platen van gehard glas of van metaal.
veiligheid
Punaises op prikborden in ruimten waar jonge kinderen verkeren kunnen gevaarlijk zijn. In sommige gemeenten is gebruik hiervan dan ook verboden. Veiliger is het te kiezen voor strips die aan beide zijden kleven of voor de bovengenoemde mogelijkheden met plakband. Er zijn meerdere systemen in de handel, dus laat u informeren. R A D I AT O R E N A F S C H E R M I N G
gebruikskwaliteit
Houd er bij het afschermen van radiatoren in elk geval rekening mee dat onder de radiatoren van tijd tot tijd schoongemaakt moet worden. Dit betekent dat de onderzijde van de afscherming open is of dat de afscherming weggehaald kan worden. Op de tweede plaats moeten radiatorknoppen te bedienen en dus te bereiken blijven voor leidsters. Een derde belangrijk aspect is dat de radiatoren niet zo afgeschermd worden dat ze hun warmte niet meer kwijt kunnen. Vraag bij het afschermen van radiatoren altijd advies aan een deskundige (bouwkundige, (binnenhuis)architect, installatieadviseur). Als de radiatoren op een verkeerde manier worden afgeschermd kan rendementsverlies optreden en daarmee een verstoring van het verwarmingssysteem.
materiaalkeuze
– Roosters van staaldraad of stevig gaas laten wel de warmte door en zorgen voor een goede afscherming. Omdat er dingen doorheen kunnen vallen moet aan de onderzijde een opening van ten minste 10 cm blijven. – U kunt ook een hekje op enige afstand voor de radiator plaatsen zodat kinderen de radiator niet kunnen aanraken. Dit hekje kan tegelijk als looprekje gebruikt worden. – Er zijn ook verwarmingselementen op de markt die niet meer afgeschermd hoeven te worden, omdat de buitenkant niet warmer dan 40° C wordt.
113
Inventaris
Een hekje voor de radiator kan tevens als looprek dienen.
Er zijn verschillende typen radiatoren zoals plaat- en ledenradiatoren. Er zijn plaatradiatoren in de handel met afgeronde hoeken en zonder scherpe randen. Als deze radiatoren te heet kunnen worden, moeten ook deze aan de voorzijde afgeschermd worden.
veiligheid
SCHEIDINGSELEMENTEN (FLEXIBELE)
Onder flexibele scheidingselementen verstaan we hier verplaatsbare wandjes of speelwanden die dienst kunnen doen als afscheiding van speelplekken. Vaak gaat het om wandjes van hout of kunststof die aan elkaar te schakelen zijn. Sommige daarvan kunnen ook als speelelement gebruikt worden: om winkeltje of poppenkast mee te spelen, of als tekenbord. gebruikskwaliteit
Op de eerste plaats moeten scheidingselementen stabiel zijn. Dit bereikt u door ze aan één zijde aan de wand te bevestigen. Daarnaast moeten ze licht van gewicht zijn zodat ze gemakkelijk te verplaatsen zijn.
Dit scheidingswandje krijgt stabiliteit door de toepassing van staanders aan de onderzijde.
114
De stoelendans
U kunt ook zwaardere scheidingselementen laten maken met meerdere functies, bijvoorbeeld aan de ene kant een tekenbord en aan de andere kant literatuurplanken. Als zo’n element op wieltjes staat kan het toch eenvoudig verplaatst worden. Scheidingselementen kunt u makkelijk zelf maken. Laat een aantal houten frames timmeren die aan elkaar gekoppeld kunnen worden, daarin kunt u zelf te maken lappen van canvas of een andere stevige stof bevestigen. Omdat de doeken in de frames verwisseld kunnen worden, is variëren mogelijk. Zo kunt u een element maken met een raam, deur, muur, winkel, kruipgat of poppenkast. afmetingen
– De hoogte is afhankelijk van het doel. Als u twee speelplekken wilt scheiden zodat kinderen niet van de ene plek naar de andere kunnen kijken, is een hoogte van ten minste 100 cm gewenst. Gaat het om een afscheiding waarbij kinderen wel van de ene naar de andere plek kunnen kijken, dan is een hoogte van 60 à 70 cm voldoende. – De lengte van het element hangt af van de grootte van een speelplek en zal variëren van 100 tot 200 cm.
veiligheid
– – – –
Een element mag geen scherpe of uitstekende onderdelen hebben. Hoeken moeten afgerond zijn. Het element mag niet gemakkelijk om kunnen vallen. Bij elementen met deurtjes moeten de vingers niet bekneld kunnen raken.
SCHILDERBORDEN OF SCHILDERSEZELS
Voor schilderen, tekenen en krijten kunt u aparte plekken maken met behulp van schilderborden of -ezels. Kinderen kunnen dan staand werken. gebruikskwaliteit
Een schilderbord hangt aan de wand, staat een beetje schuin en heeft aan de onderkant een plankje waarop verfspullen, potloden of krijt kunnen staan. Kiest u voor een schilderbord, zorg er dan voor dat de wand rondom het bord goed afwasbaar is. Een gat in het plankje aan de onderzijde is handig om het potje of de beker water in vast te zetten. Een schildersezel staat vrij in de ruimte. Schildersezels kunt u opklappen zodat ze minder ruimte in beslag nemen als ze niet worden gebruikt. Daarnaast kunnen ze in verschillende ruimten, en dus ook buiten, worden gebruikt. Daarvoor moeten ze niet te zwaar zijn en makkelijk in- en uitgeklapt kunnen worden. De voordelen van werken met deze elementen zijn: – Kinderen hoeven niet aan tafel te werken en kunnen dus bijvoorbeeld dingen laten hangen. – Een eigen plek voor deze creatieve activiteiten is uitnodigend en vergroot de keuzevrijheid van kinderen. – Als kinderen staand werken hebben ze meer bewegingsvrijheid dan als ze zitten.
afmetingen
– Reken op minimaal 60 cm breedte per kind. Dus een bord of ezel waaraan twee kinderen naast elkaar kunnen werken is minimaal 120 cm breed. – De hoogte is maximaal 110 cm. – De onderrand van het verfbord of de ezel heeft een hoogte van 40 à 50 cm.
materiaalkeuze
– Kies voor een schildersplaat van afwasbaar materiaal zoals kunststof. – Let op de aanwezigheid van klemmen om papier vast te zetten.
115
Inventaris
SPEELHUIZEN
Er zijn verschillende speelhuizen in gebruik bij kindercentra. Speelgoed- of kindermeubelleveranciers en timmerwerkplaatsen bieden verschillende typen aan, maar er wordt ook veel ontworpen door architecten. gebruikskwaliteit
In principe geldt dat hoe meer mogelijkheden een speelhuis kinderen biedt, hoe interessanter het is. De verschillende spelvormen die u in een speelhuis wilt combineren kunnen soms echter strijdig zijn. Zo wilt u er bijvoorbeeld een plek maken waar kinderen rustig kunnen spelen, maar u wilt ook een element waarop ze kunnen klimmen en glijden. Of een plek waar kinderen zich kunnen terugtrekken maar waar de leidsters ook bij moeten kunnen. Het is verstandig om, voorafgaand aan de aanschaf van een speelhuis alle eisen en wensen op een rij te zetten en daarbij een volgorde van belangrijkheid aan te brengen. U kunt bijvoorbeeld een duidelijke scheiding maken tussen het klim- en glijgedeelte en het rustige spelgedeelte (poppenhoek). Als een speelhuis in de groepsruimte voorzien is van een glijbaan, is het handig als deze losgekoppeld kan worden als meer rust in de groep gewenst is. Een speelhuis moet uitdagen tot steeds nieuwe spelvormen. Het is daarom bijzonder prettig als leidsters of kinderen makkelijk elementen aan het speelhuis kunnen wijzigen. Trappen en doorkruipjes op kinderformaat zijn zeer aantrekkelijk. Wel moet het voor leidsters mogelijk zijn op de verdieping te komen in geval van nood. Zachte vloerbedekking op zo’n verdieping zorgt voor geluiddemping en maakt het voor kinderen prettiger om daar te spelen. Bij het ontwerp van het speelhuis moet ook rekening gehouden worden met het schoonmaken. Er mogen geen onbereikbare hoekjes ontstaan. Vaak wordt als eis gesteld dat het speelhuis verplaatsbaar moet zijn, hetgeen kostenverhogend kan werken. In de praktijk komt het overigens weinig voor dat speelhuizen worden verplaatst, zeker als ze wat groter zijn. Voor de groep 0-2 jaar zijn plastic speelelementen in de handel, bestaande uit een laag glijbaantje met een trapje (twee treden). Deze elementen zijn zo licht en klein dat ze gemakkelijk te verplaatsen of op te bergen zijn. Vooral in een kleine groepsruimte is dit een aantrekkelijk alternatief.
afmetingen
– Afmetingen van speelhuizen hangen samen met vorm, oppervlak en hoogte van de ruimte waarin het huis geplaatst gaat worden en met de functie die het huis heeft. – Als een speelhuis als speelplek moet fungeren, is een speloppervlak van minimaal 150 x 150 cm wenselijk. Hoe groter de kinderen, des te groter het oppervlak. – Als een speelhuis een verdieping heeft dan bedraagt de hoogte tussen de vloer en de onderzijde van de verdieping voor 2-jarigen minimaal 95 cm en voor 4-jarigen 115 cm, zodat ze niet hun hoofd stoten. – Een glijbaan is ongeveer 40 cm breed en heeft een opstaande rand van minimaal 10 cm. Bij deze maten kunnen kinderen zich nog aan de zijkant vasthouden. – Borstweringen of balustrades op een verdieping hebben bij voorkeur een hoogte van 110 cm. Bij een lagere hoogte bestaat het risico dat kinderen met behulp van speelgoed of kussens eroverheen gaan klimmen. Balustrades langs trappen zijn minimaal 85 cm hoog.
116
De stoelendans
De hoek tussen glijbaan en vloer bedraagt voor dreumesen
Traptreden bij een speelhuis hebben bij voorkeur een
maximaal 25° en voor peuters maximaal 35°. Als de hoek
hoogte van 15 en een diepte van 20 cm. De achterkant van
groter wordt glijden kinderen te hard naar beneden.
elke tree is gesloten, zodat kinderen niet bekneld kunnen raken.
Kinderen moeten niet in het hek kunnen klimmen via dwarsbalkjes of opstaande randen.
117
Inventaris
Een speelverdieping geeft extra mogelijkheden voor het maken van speelplekken.
– Ook op speelhuizen binnen is het Besluit Veiligheid Attractie- en Speeltoestellen (Attractiebesluit) van toepassing, wanneer het toestel duidelijk elementen bevat die fungeren als speelaanleiding, zoals een klim- of speelhuis met een (touw)ladder of een glijbaan. Het gaat dus om toestellen waarbij kinderen hun lichaamskracht of de zwaartekracht gebruiken. Een speelverdieping die via een gewoon, veilig trapje bereikt kan worden, wordt niet aangemerkt als speeltoestel. Wanneer het bovengenoemde besluit van toepassing is op een speelhuis, moet het toestel goedgekeurd worden door een speciaal door de overheid daartoe aangewezen instantie. Let er bij aanschaf van een kant-en-klaar toestel dus op dat dit voorzien is van een certificaat van goedkeuring. – Als het Attractiebesluit van toepassing is op het speelhuis moet de ondergrond valdempend zijn, dit kan bijvoorbeeld door valdempende matten onder en rondom het speelhuis te leggen. – Bij toepassing van spijlen is de afstand tussen de spijlen 9 cm (volgens de Europese Norm Speeltoestellen, NEN 1176-1). – Het is aan te raden om bovenaan een glijbaan een dwarsbalk op borsthoogte aan te brengen zodat kinderen gedwongen worden om zittend de glijbaan af te gaan. – De glijbaan moet zo uitgevoerd zijn dat deze niet kan splinteren op het glijvlak.
veiligheid
STOELEN VOOR KINDEREN
gebruikskwaliteit van stoelen voor de leeftijdsgroep 0-2 jaar
118
De laatste jaren zien we steeds meer dat met name in de babygroep leidsters aan tafels op volwassenenhoogte zitten. De ergonomienormen vereisen dit inmiddels. In de praktijk betekent dat meestal een standaardtafel met hoge kinderstoelen. De stoelen moeten zo uitgevoerd zijn dat kinderen, zodra ze daartoe in staat zijn, in en uit de stoel kunnen klimmen met begeleiding van de leidster.
De stoelendans
Bij stoelen voor de allerkleinsten is het van belang dat de stoel het kind aan alle zijden voldoende steun biedt. Allereerst zijn er de bekende hoge kinderstoelen, die in veel varianten op de markt worden gebracht. Zo’n stoel moet een voetensteun hebben die in hoogte verstelbaar is. Een schuimrubber opvulzitje is nodig voor de allerkleinsten. Het zwaartepunt van de stoel moet laag liggen om te voorkomen dat de stoel gemakkelijk omvalt. Naast de kinderstoelen die hierboven staan beschreven wordt vaak gekozen voor lage (speel)stoeltjes met een zijleuning. Er zijn stoeltjes die aan de voorzijde een spijl hebben met een band tussen spijl en zitting om onderuitglijden te voorkomen. Wipstoeltjes of Maxicosy’s worden bijvoorbeeld gebruikt om baby’s eten te geven of om ze even bij de groep te zetten. Laat baby’s niet te lang in zo’n stoeltje zitten, dit is slecht voor de rug en het ontwikkelen van bewegingen. Het is geen vervanger van de box. Als kinderen te groot worden voor een wipstoeltje bestaat de kans dat ze eruit kruipen of dat ze met stoeltje en al omvallen. gebruikskwaliteit van stoelen voor de leeftijdsgroep 2-4 jaar
afmetingen
119
Ook hier geldt weer dat de ergonomienormen stellen dat als leidsters kinderen langdurig moeten begeleiden, zoals bij het eten, zij op volwassenenhoogte moeten kunnen zitten en werken. Als dit plaatsvindt aan een standaardtafel zullen kinderen op een hoge stoel of bank moeten zitten. Volgens de ergonomienormen moeten kinderen boven de 15 kg zelfstandig of met begeleiding – zonder dat de medewerker hoeft te tillen – in en uit zo’n stoel kunnen klimmen. Hoge kinderstoelen moeten uiteraard stabiel zijn zodat kinderen dit zonder risico kunnen doen. Ook moeten ze niet te zwaar zijn, zodat leidsters makkelijk stoelen kunnen verplaatsen of verschuiven. Er zijn ook stoelen in de handel waarvan de zitting en de voetenplank afzonderlijk in hoogte verstelbaar zijn. De stoel kan dus aangepast worden aan de grootte van het kind. Dit neemt niet weg dat daarnaast nog tafels en stoelen op kindhoogte in de leefruimte kunnen worden gebruikt voor diverse soorten activiteiten zoals puzzelen, tekenen en dergelijke. Stoelen met een naar het lichaam gevormde zitting en een in de juiste stand gebogen en gemonteerde rugleuning hebben de voorkeur boven stoelen met een rechte plaat als zitting en leuning. De eerstgenoemde stoelen zijn goed voor de zithouding. Bovendien glijden de kinderen er minder makkelijk van af. Het is daarnaast belangrijk dat stoelen een goede stabiliteit bezitten. Een stoel is stabiel als de achterpoten wat naar achteren hellen en iets uit elkaar staan. Stapelbare stoelen zijn handig, als kinderen er geen gebruik van maken kunt u ze stapelen zodat er meer vrij vloeroppervlak ontstaat. Let erop dat stoelen dan niet van elkaar kunnen glijden. De stoelen van de gebruikelijke leveranciers van meubilair aan kindercentra worden over het algemeen als goed beoordeeld door gebruikers. Merkloze stoelen worden vaak minder goed beoordeeld op zitcomfort en kwaliteit van het schilderwerk. – Bij het berekenen van maten van stoelen kunt u gebruikmaken van de gegevens over zithoogte in de tabel onder ‘De juiste maat kiezen’. – De zithoogtes van de lage standaardstoelen van de meeste leveranciers zijn: 26, 30 en 34 cm. Deze zijn oorspronkelijk bedoeld voor de onderbouw van de basisschool. Er zijn ook leveranciers die stoelen leveren met hoogten die vergelijkbaar zijn met bovengenoemde zithoogten. Kubusstoeltjes hebben een zithoogte van ongeveer 17 cm. Dit zou kunnen leiden tot de conclusie dat behalve de kubusstoeltjes er weinig stoeltjes zijn die geschikt zijn voor de allerkleinsten. Ondanks deze vaststelling
Inventaris
blijken er in de praktijk weinig klachten te bestaan over te hoge stoelen of tafels. De jongste kinderen brengen nog weinig tijd op een stoel door. Voor de groep vanaf 2,5 jaar is het van belang dat er stoeltjes op hun maat zijn. Een hoogte van 22 cm is het meest wenselijk. Sommige leveranciers in Nederland bieden stoeltjes aan met deze hoogte. – Bij hoge kinderstoelen moet de afstand tussen de zitting en de voetensteun voldoen aan de zithoogten die in de tabel worden genoemd. – In groepen waar de leeftijden niet te ver uit elkaar liggen kunt u de gemiddelde leeftijd nemen. Een stoel heeft een goede zithoogte als een kind bij het zitten zijn voeten op de grond kan zetten: dit is belangrijk voor een goede doorbloeding van de benen. – Een kinderstoel voor baby’s moet een rugleuning hebben van minimaal 16 cm hoog, gemeten vanaf het zitblad. De zitdiepte en zitbreedte zijn ongeveer 25 cm. Er moet een in hoogte instelbare voetsteun zijn. materiaalkeuze
– Stoelen worden in verschillende materialen uitgevoerd zoals hout, staal en polypropyleen (plastic). Over het algemeen zijn stoelen met een stalen frame goedkoper dan houten stoelen. De keuze voor een bepaald materiaal hangt sterk samen met de gewenste sfeer en het budget. – Bij zowel houten stoelen als stoelen van multiplex moeten hoge eisen worden gesteld aan de kras- en stootvastheid van de lak. Vraag aan de leverancier adressen van centra waar stoelen al een aantal jaren in gebruik zijn en informeer bij deze centra naar hun ervaringen. – De constructie van een stoel moet zo zijn dat bevestigingen aan de binnen- of onderzijde van de stoel zitten. Onderdelen moeten verbonden zijn met verzonken schroeven en bij voorkeur met inbusschroeven.
Bij hoge kinderstoelen moet de afstand tussen zitting en voetsteun zijn afgestemd op de kindermaten (zie tabel).
– Alle onderdelen van stoeltjes moeten aan de randen en hoeken zijn afgerond. – De laklaag van kinderstoelen moet krasvast zijn en gifvrij, zodat kinderen geen giftige stoffen binnenkrijgen. – Babystoelen hebben een uitvalbeveiliging aan de voorzijde.
veiligheid
120
De stoelendans
S T O E L E N V O O R V O LWA S S E N E N
leidsterstoel
In veel kindercentra zitten de leidsters op dezelfde stoeltjes als de kinderen of op een zogenaamde leidsterstoel die dan een breder zitvlak en rugleuning heeft. De zithouding van volwassenen op kleine en lage stoeltjes is vanuit ergonomisch oogpunt volledig fout. Zithoogte, zitbreedte en zitdiepte kloppen niet en steun in de rug ontbreekt. Het is dan ook niet verbazingwekkend dat er veel klachten bestaan over het zitten.
De leidsterstoel is bij voorkeur makkelijk in hoogte verstelbaar en verrijdbaar.
Om die reden wordt in de ergonomienormen gesteld dat leidsters op volwassenenhoogte moeten kunnen zitten bij activiteiten waar ze langere tijd achtereen moeten zitten, zoals helpen bij het eten of schriftjes schrijven. De leidsterstoel is bij voorkeur makkelijk in hoogte verstelbaar (tussen de 35 en 45 cm) en verrijdbaar als deze belast wordt door een volwassene. Bij activiteiten op kinderhoogte kan de leidster de stoel laten zakken. Zitten op een stoel op volwassenenhoogte is in zulke situaties te vermoeiend. Kindervingers mogen niet bekneld kunnen raken tussen de wieltjes en de vloer. Het gebruik van meegroeistoelen is uit ergonomisch oogpunt goed: de hoogte en de diepte van de zitting zijn op volwassenen af te stemmen. Als een stoel bestemd is voor bureauwerkzaamheden moet deze voldoen aan de Arbo-eisen. De fles geven gaat gemakkelijk op een stoel of bank met armleuningen. In veel kindercentra geven leidsters de voorkeur aan een losse stoel. Test bij aankoop van een ‘voedstoel’ eerst de stoel uit. Om ergonomische redenen moet de stoel of bank een adequate rugsteun hebben en armleuningen die voldoende steun geven bij het geven van de fles. Dat betekent dat de stoelzitting niet te diep moet zijn en je beide voeten geheel op de grond moet kunnen houden. Let ook op de hoogte van armleuningen, een goede zithouding en de mogelijkheid om ook met een kind in de arm goed op te kunnen staan. De armleuning moet niet te smal en te hard zijn, omdat dit bij het leunen pijnlijk kan zijn.
voedstoel
121
Inventaris
TA F E L S
gebruikskwaliteit
In de eerste plaats is het verstandig om niet te kiezen voor grote tafels uit één stuk, bijvoorbeeld van 100 x 200 cm. Deze zijn zwaar en daarom moeilijk verplaatsbaar. Met meerdere kleine tafels kunt u variëren (tafels bij elkaar voor het eten in één groep, tafels gesplitst voor het spelen in kleine subgroepen). In babygroepen hoeft het totale oppervlak van de tafels niet zo groot te zijn. Een deel van de kinderen zit immers nog niet aan tafel.
Een uitschuiftafel kan erg praktisch zijn, zeker voor ‘kleinbehuisden’. Let wel op stevigheid en stabiliteit.
In kleine groepsruimten nemen tafels een relatief groot oppervlak in. Om ruimte te besparen kunt u naast een of meer losse tafels kiezen voor een tafel die tegen de wand weggeklapt kan worden. De tafel wordt alleen naar beneden geklapt tijdens het gezamenlijk eten en drinken. Een nadeel is wel dat op de plaats waar de tafel neergeklapt moet worden niets anders kan staan. Zo’n tafel kunt u laten ontwerpen en door een werkplaats laten uitvoeren. Let erop dat de tafel niet te zwaar wordt (één persoon moet de tafel eenvoudig kunnen hanteren) en voldoende stabiliteit bezit. Over het algemeen vergt ‘hoog zitten’ meer ruimte dan ‘laag zitten’, onder andere omdat de breedte van de hoge kinderstoelen groter is dan die bij lage peuterstoeltjes. Om die reden kan het handig zijn een tafel te kopen die u eenvoudig kunt vergroten bij het eten. Na het eten verkleint u de tafel weer en zet u een aantal stoelen aan de kant zodat er weer voldoende vrije speelruimte ontstaat.
122
De stoelendans
afmetingen
– In de babygroep is voor de eetfunctie een hoge tafel (standaardhoogte tussen 70 en 75 cm) met een afmeting van 160 x 80 cm groot genoeg voor zes kinderstoelen en twee leidsterstoelen. Daarbij is er rekening mee gehouden dat nooit alle kinderen tegelijkertijd aan tafel zullen zitten. – In een peutergroep of verticale groep is bij hoog zitten per kind een tafellengte van ongeveer 50 cm nodig (afhankelijk van de breedte van de stoelen). Om te voorkomen dat de tafels een te groot oppervlak van de groepsruimte in beslag nemen is het handig om met uitschuif- of uitklaptafels te werken. – In een groep van 0 tot 4 of 2 tot 4 jaar is voor de verschillende activiteiten (puzzelen, tekenen) waarbij kinderen laag kunnen zitten per kind een tafellengte nodig van 40 cm, mits de poten van de tafel niet in de weg zitten. Het totaal aantal tafels plus hun oppervlak wordt bepaald door de hoeveelheid kinderen die tegelijkertijd aan tafel moeten kunnen zitten, de activiteiten die aan tafel moeten plaatsvinden, en of activiteiten in één groep of in meerdere groepjes worden gedaan. In principe voldoen twee eettafels van 100 x 80 cm (l x b) in de standaardopstelling. In uitgeschoven toestand moeten ze een afmeting van ongeveer 150 x 80 cm (l x b) krijgen. Aan elke tafel kunnen zeven kinderen en één volwassene zitten. – De hoogte van tafels hangt samen met de lengte van de kinderen. Onder tafelhoogte verstaan we de afstand tussen de bovenkant van het blad en de vloer. Onderstaand overzicht geeft de tafelhoogte bij verschillende leeftijden weer: LEEFTIJD
1
2
3
4
V O LWA S S E N E
Tafelhoogte
40
45
45
50
75 cm
Veel leveranciers leveren tafels in de hoogten 46, 52, 58 cm en hoger. Uit bovenstaande tabel blijkt dat veel van de aangeboden tafels eigenlijk niet geschikt zijn voor de babygroep. De maatvoering is net als bij stoelen afgestemd op de onderbouw van het basisonderwijs. Enkele leveranciers bieden tafeltjes van 40 cm hoog aan. – Speeltafels waaraan kinderen (2-4 jaar) geknield zitten hebben een hoogte van ongeveer 30 cm. Als een speeltafel tegen de wand staat moet de diepte niet meer dan 60 cm bedragen, omdat kinderen anders niet meer tot aan de achterkant van de tafel kunnen reiken. materiaalkeuze
123
– Er is een aantal keuzemogelijkheden voor het materiaal van het tafelblad. In de meeste gevallen wordt gekozen voor een plaatmateriaal met een toplaag van hard plastic of fineer. Het blad moet kras- en stootvast zijn. Uiteraard is bij de keuze ook van belang hoe de tafel eruitziet. Een mooi houten blad oogt prettig, maar laat dat niet doorslaggevend zijn. Iets wat er mooi uitziet hoeft niet altijd van goede kwaliteit te zijn. Zo zijn bijvoorbeeld sommige houten bladen minder krasbestendig. – De randen en hoeken van de tafels moeten afgerond en gladgeschuurd zijn zodat kinderen zich niet kunnen bezeren.
Inventaris
– Als er een rand aan de tafel is gemonteerd, moet die niet los kunnen raken. Bij een kunststof rand gaat de voorkeur daarom uit naar een gegoten in plaats van een geplakte rand. – Bij het onderstel bestaat de keuze uit staal of hout. In de praktijk zijn er met beide materialen goede ervaringen. Keuze voor het een of het ander hangt samen met budget (een stalen onderstel is over het algemeen goedkoper dan een houten frame), met de gewenste sfeer en met persoonlijke voorkeur. – Regelmatig blijkt dat de laklaag op poten en houten bladen afbladdert. Stel daarom hoge eisen aan de kras- en stootvastheid van de laklaag. TELEFOON
gebruikskwaliteit
Afhankelijk van de grootte van het kindercentrum zal de telefooninstallatie eenvoudig of uitgebreid zijn. Kleine centra met één of twee groepen kunnen over het algemeen volstaan met één lijn met één of twee toestellen. Grotere centra zullen meer eisen aan de telefooninstallatie stellen. Elke groep en werkruimte kan een aansluiting krijgen. Zorg ervoor dat niet alle telefoons gaan rinkelen als er gebeld wordt, maar dat u zelf kunt bepalen welke telefoons overgaan. De telefoon kan ook voor interne communicatie worden gebruikt. Binnenkomende gesprekken worden naar de betreffende persoon doorverbonden. Een goede telefooninstallatie voorkomt veel heen en weer geloop en geluidsoverlast. In de leefruimte van kinderen is het beter om te kiezen voor een draadloos toestel. Hiermee kunt u even buiten de groep gaan staan als het te druk is. U kunt zo’n toestel ook mee naar buiten nemen of naar uw werkplek voor het noteren van gegevens. Het is bijvoorbeeld ook mogelijk een elektrische voordeuropener en intercom te bedienen door middel van de telefoon. Als er veel gebeld wordt kan het voor de bereikbaarheid van het centrum verstandig zijn om meerdere buitenlijnen te nemen.
materiaalkeuze Er zijn veel toestellen en installaties te koop of te huur. Het is van belang dat u eerst zelf op een rij zet aan welke gebruikseisen de installatie moet voldoen. Vraag dan aan de hand van deze eisen een offerte aan bij verschillende leveranciers. Zo voorkomt u dat u onnodig een (te) ingewikkelde en dure installatie aanschaft. Zorg er bij de plaatsing van afzonderlijke toestellen voor dat de hoorn niet aan het snoer naar beneden te trekken is.
veiligheid
V L O E R K L E D E N E N S P E E L M AT T E N
gebruikskwaliteit
124
Bij de aanschaf van een vloerkleed hebt u de keuze uit een kant-en-klaar karpet of een stuk vloerbedekking dat u laat omboorden (festonneren). Dit laatste voorkomt opkrullen en slijtage. Bij de aankoop is een aantal zaken van belang. Net als vast tapijt moet ook een los kleed vuil verhullen. Het is daarnaast verstandig een kleed van goede kwaliteit te kopen, dat bestand is tegen intensief gebruik. Leg onder het kleed een antislipmat om schuiven tegen te gaan. Deze zijn te koop bij de woninginrichter. Speelmatten zijn te koop bij leveranciers van meubilair voor kindercentra. Kleden moeten regelmatig gereinigd worden. U kunt overwegen een contract met een tapijtreinigingsbedrijf af te sluiten, dat bijvoorbeeld elke drie maanden de tapijten ophaalt en reinigt.
De stoelendans
afmetingen
De maten van een kleed of mat zijn sterk afhankelijk van de ruimte en het doel waarvoor het product wordt gebruikt. U kunt globaal de volgende afmetingen hanteren: – een losse speelmat om op verschillende plekken (tijdelijk) in de ruimte te kunnen leggen: 100 x 200 cm; – een kleed in poppenhoek of constructiehoek: 200 x 200 cm; – een kleed in een zachte hoek of bij de bank: 200 x 200 à 300 cm.
materiaalkeuze
– In verband met mogelijke aandoeningen aan de luchtwegen is het raadzaam om vloerkleden te kopen met een kortharige pool, die niet van wol of katoen zijn. – Koop geen kleed met een foam rug. Dit kleeft vast aan natte vloeren en het foam verpulvert na verloop van tijd. – Bij leveranciers voor kindercentra zijn kunststof speelmatten te koop. Deze zijn bijzonder praktisch omdat ze licht in gewicht, eenvoudig op te rollen en goed schoon te houden zijn. Deze matten zijn vooral prettig om op te spelen omdat ze vlak zijn. Ze voelen echter minder zacht aan dan een kleed. Er is in deze matten slechts een beperkte keuze in kleuren.
veiligheid
Schaf een kleed aan dat niet opkrult bij de hoeken. Dit kan leiden tot struikelpartijen. W AT E R P U N T E N E N W AT E R TA F E L S
gebruikskwaliteit
125
Spelen met water kan veel overlast geven. Waterspel moet daarom op de eerste plaats praktisch geregeld zijn. Sommige kindercentra gebruiken losse watertafels. In de praktijk blijkt dat deze door hun hoogte (ongeveer 60 cm) vaak niet voldoen. Ze zijn geschikt voor kinderen vanaf 4 jaar. Voor jongere kinderen zouden ze eigenlijk lager moeten zijn: 45-50 cm. Ze hebben bovendien het nadeel dat de leidsters met emmers water moeten sjouwen. Bestaat hiertoe de mogelijkheid, dan is het beter een kinderaanrecht of wastrog in de groepsruimte te hebben. Daarbij is een aantal zaken van belang: – Een leidster moet de watertoevoer naar de kraan kunnen regelen of afsluiten. Daarvoor moet een stopkraantje of afsluiter in de aanvoerleiding worden geïnstalleerd dat alleen voor de leidsters bereikbaar is. – Hoe groter de afstand tussen de kraanuitloop en de wasbak, hoe meer kans er bestaat op spatwater. De kraan moet dus zo dicht mogelijk boven de wasbak zitten. – De kraanuitloop moet niet draaibaar zijn, zodat kinderen de kraan niet naar de rand van of buiten de bak kunnen draaien. – Als meerdere kinderen tegelijk met water moeten kunnen spelen is een kinderaanrechtje met het waterpunt in het midden niet aan te bevelen. In die situatie zullen kinderen elkaar verdringen voor het waterpunt. Het waterpunt is bij voorkeur vanaf drie zijden te gebruiken. – Een schrobputje vlak bij het waterpunt is bijzonder praktisch. Bij veel geknoei loopt het water vanzelf weg. Na het spel kan de leidster met een trekker het water eenvoudig wegwerken. Veel loodgieters maken zo’n putje liever niet, omdat ze bang zijn dat gebruikers gaan klagen dat het putje stinkt. Gebruikers moeten namelijk dagelijks een beker water in het putje gooien. Als het water uit het putje verdampt werkt de stankafsluiter niet meer. – Het is raadzaam onder en rondom het waterpunt te kiezen voor vloerbedekking (kunststof, bijvoorbeeld vinyl) die stroef en watervast is. Marmoleum wordt glad
Inventaris
Afmetingen van waterpunten voor spel met water.
als er water op komt en het wordt op termijn lelijk als er vaak water op ligt. De randen moeten goed dichtgekit zijn zodat er geen water onder de vloerbedekking of onder de plint kan komen. – Wanden in de buurt van waterpunten moeten waterbestendig zijn. afmetingen
– De maximale hoogte van de kraan ten opzichte van de vloer is 55 cm voor de leeftijdsgroep 1-2 jaar en 65 cm voor die van 2-4 jaar. Als deze afstanden groter worden bestaat de kans dat kinderen niet meer bij de kraan kunnen. – De afstand van de bovenzijde van de rand van aanrecht of wastrog tot de vloer is maximaal 45 cm bij de groep 1-2 jaar en 55 cm bij de groep 2-4 jaar. Z A N D B A K K E N E N Z A N D TA F E L S
gebruikskwaliteit
Bij zandbakken binnen speelt zandoverlast altijd een grote rol. Dit weerhoudt velen ervan om spel met zand binnen toe te laten. Er zijn meerdere manieren om het verspreiden van zand in de ruimte tegen te gaan. De meest doeltreffende methode is om de zandbak goed af te schermen van de rest van de ruimte of zelfs in een aparte ruimte neer te zetten, zodat het zand zich niet door het hele centrum kan verspreiden. Als in de zandbak een verhoogde plek aanwezig is waarop kinderen taartjes kunnen bakken, voorkomt dit dat kinderen daarvoor de vloer gaan gebruiken. Zo’n zandbak kan met een deksel worden afgesloten. Zorg ervoor dat er voldoende ventilatie is en dat de deksels door een leidster te tillen zijn. Houd er bij het ontwerpen van de zandbak rekening mee dat de leidsters ook ergens moeten kunnen zitten. Sommige kindercentra gebruiken zandtafels. Ze hebben een paar nadelen. Net als watertafels zijn ze meestal te hoog voor kinderen jonger dan 4 jaar. Met zand erin zijn ze bovendien loodzwaar. Ze moeten dus altijd voorzien zijn van wieltjes om ze opzij te kunnen zetten als ze niet gebruikt worden. Knoeien met zand aan een zandtafel is bovendien niet te voorkomen. Een aardig alternatief is een soort lage bolderkar waarop aan één kant een ‘taartbakplank’ gemonteerd is, die licht schuin afloopt naar de bak. Een dergelijke zandkar kan op verschillende plekken gebruikt worden (zowel binnen als buiten) en opgeborgen worden wanneer hij niet gewenst is. Gebruik de kar bij voorkeur in een ruimte waar het makkelijk is gemorst zand op te vegen, bijvoorbeeld in een speelhal of gang.
126
De stoelendans
Een zandbak met halfhoge zijwanden. Aan de voorzijde ligt een ‘inloopmat’ die veel zand opneemt. De zijwanden kunnen van veiligheidsglas of spiegeldraadglas gemaakt worden. Hoe hoger, hoe beter (want minder zandverspreiding). afmetingen
– De afmetingen voor een zandbak binnen zijn sterk afhankelijk van de beschikbare ruimte. Ook het aantal kinderen dat tegelijkertijd in de bak moet kunnen spelen is van belang. Gemiddeld is 0,5 m² per kind nodig. – De diepte van de bak varieert van 6 cm (zandtafel en zandkar) tot 20 cm (zandbak). ZONWERING
Vaak blijft bij nieuwbouw of verbouw zonwering achterwege omdat het budget niet toereikend is. Vooral voor groepsruimten is het belangrijk dat er voldoende daglicht binnenkomt en daarom worden vaak grote ramen toegepast. Zonder zonwering kan de temperatuur in sommige ruimten daarom onaangenaam hoog oplopen. De leidsters doen overdag vaak de gordijnen dicht om de zon buiten te houden. Niet alleen werkt dat maar gedeeltelijk (de warmte is dan al binnen), het is ook jammer van het uitzicht en er komt minder daglicht binnen. Daglichtkoepels of lichtstraten zijn prachtig als het erom gaat daglicht diep in een gebouw te brengen, maar ze kunnen soms leiden tot hinderlijke zoninval (verblinding) of tot tropische temperaturen. Vergeet ook deze elementen van een gebouw niet als u nadenkt over de zonwering. gebruikskwaliteit
127
Goede zonwering is in de meeste kindercentra noodzakelijk. De zon wordt bij voorkeur aan de buitenzijde van het glas geweerd zodat de warmte buiten blijft. Zonwering aan de binnenzijde heeft als nadeel dat de warmte zich gaat ophopen tussen de zonwering en het glas en zich van daaruit verspreidt over de ruimte.
Inventaris
Twee systemen worden veel toegepast: uitvalschermen en verticale schermen (de zogenaamde screens). De voorkeur gaat uit naar uitvalschermen. Er zijn dan nooit problemen met ramen die naar buiten of binnen opengaan en zicht naar buiten blijft goed mogelijk (met screens is dat minder). Uitvalschermen zijn over het algemeen wel duurder dan verticale schermen. Grote uitvalschermen op de begane grond kunnen tegelijkertijd als parasol dienst doen. Zo is het mogelijk om buiten uit de zon te zitten. Elektrisch te bedienen schermen worden waarschijnlijk vaker gebruikt dan handmatige, ze zijn echter wel storingsgevoeliger. Als het gebouw te lijden heeft van vandalisme moet de zonwering in opgerolde toestand vandalismebestendig zijn. Bij gebrek aan budget wordt vaak gekozen voor luxaflex of lamellen. Hieraan zijn echter nadelen verbonden: – de warmte blijft niet buiten; – ramen die naar binnen openen of deuren in de glaspui vormen een obstakel; – bij wind kan luxaflex gaan ‘klepperen’ en kunnen lamellen gaan wapperen; – vooral horizontale lamellen zijn moeilijk stofvrij te houden; – ze belemmeren het uitzicht en nemen veel daglicht weg in neergelaten en gesloten toestand; – ze zijn kwetsbaar in het gebruik. Witte en dichtgeweven vitrage houdt ook een deel van de zonnestraling tegen. Dat is zeker niet afdoende voor ruimten die in de volle zon liggen en veel glasoppervlak hebben. Maar voor ruimten op het oosten of westen of voor ruimten met kleinere ramen kan het een goedkope oplossing zijn. Bij daglichtkoepels worden verschillende vormen van zonwering toegepast: luxaflex die horizontaal wordt opgehangen, rolgordijnen van witte stof of een paneel dat voor de koepel geschoven kan worden. Er zijn overigens ook koepels die opengezet kunnen worden in een ventilatiestand, zonder dat er gevaar is voor inregenen. Zonwering bij lichtstraten (bijvoorbeeld een gang met een gedeeltelijk glazen dak) is over het algemeen een stuk ingewikkelder. Een goede ventilatie door bijvoorbeeld ramen of panelen in de lichtstraat te openen, zodat de warmte afgevoerd kan worden, voorkomt tropische temperaturen in dergelijke gebouwen.
128
De stoelendans
To t s l o t
bouwstenen voor de inrichting
de inrichting is nooit klaar
onderhoud belangrijk
129
We hebben in de voorgaande acht hoofdstukken veel aspecten van de inrichting van kindercentra belicht. Veel, maar niet alle. Dat zou onmogelijk zijn, om meerdere redenen. Het boek zou veel te dik en daarmee onleesbaar geworden zijn. Het is bovendien bedoeld om te inspireren en op ideeën te brengen, niet om precies voor te schrijven hoe het moet. Dat zou niet eens kunnen: ieder kindercentrum heeft immers een eigen visie en werkwijze. Het aantal kinderen, hun leeftijden en achtergronden, de inbreng van leidsters en van ouders, het gebouw; al deze factoren zijn van invloed op de uiteindelijke inrichting. De stoelendans draagt daarom de bouwstenen aan om de inrichting op uw eigen wensen en mogelijkheden af te stemmen. Hoe die inrichting er vervolgens uit gaat zien zal per centrum anders zijn. Want elk centrum zal, op onderdelen, een eigen invulling geven aan de inrichting. Het gebouw wordt daarmee een eigen gebouw, het onderscheidt zich van andere. Als u bij het inrichten goed naar kinderen hebt gekeken, rekening hebt gehouden met hun mogelijkheden en behoeften, en als het tevens een gebouw is waar ouders zich prettig voelen en het team graag werkt, dan is aan enkele belangrijke voorwaarden voor een goed kindercentrum voldaan. Voor elk kindercentrum geldt overigens dat de inrichting nooit klaar is. Regelmatig zullen er veranderingen plaatsvinden, al is het maar doordat u ander spelmateriaal of nieuwe posters aanschaft. Het kan ook zijn dat er meer ingrijpende veranderingen plaatsvinden, omdat bijvoorbeeld de leeftijdsopbouw in een groep of de werkwijze veranderd is. En daarbij slibt een ruimte soms ongemerkt dicht: kapot speelgoed wordt boven op een plank gezet, slingers zijn blijven hangen, er zijn nieuwe duwkarren bijgekomen maar de oude staan er ook nog. Omdat zoiets geleidelijk gaat, valt het leidsters vaak niet op. Op deze manier kan de ruimte binnen een paar maanden ongemerkt veranderen van een prettige verblijfsruimte in een vol en rommelig vertrek. Daarom raden we aan om regelmatig met een kritisch oog het kindercentrum te bekijken. Het kan daarbij nuttig zijn om elk halfjaar foto’s te maken van de verschillende ruimten. Daarmee krijgt u goed zicht op wat er veranderd of bijgekomen is. Op basis hiervan kunt u dan beoordelen of er iets in de inrichting aangepast moet worden. Foto’s of dia’s zijn overigens ook een goed middel om in teambesprekingen het onderwerp inrichting aan de orde te blijven stellen. Zeker als er meerdere groepen zijn kan het leerzaam zijn om elkaars ruimte(n) eens te bespreken. Inrichten is eigenlijk een continu proces. Dit geldt ook voor het instandhouden van de inrichting. Als de vloerbedekking vies is en het verfwerk op muren en meubilair beschadigd, maakt dat niet alleen een negatieve indruk maar het werkt ook
Tot slot
demotiverend: ook de zorg voor de rest van de omgeving neemt af. Immers, het is weinig aantrekkelijk om planten te verzorgen of een nieuwe hoes voor de bank aan te schaffen, als de rest er toch verwaarloosd blijft uitzien. Het is dus belangrijk om ervoor te zorgen dat er voldoende budget beschikbaar is om noodzakelijk onderhoud te verrichten als een gebouw (her)ingericht is. Als u daarnaast kapotte of versleten elementen tijdig vervangt, kan een gebouw er jarenlang ‘als nieuw’ blijven uitzien.
130
De stoelendans
Literatuur
Alle kinderen spelen. Een werkboek over spelen en opvoeding. Den Haag: Stichting Spelen Opvoedingsvoorlichting, 1990 Aken D. van, e.a. Handboek veiligheid van speelgelegenheden. Den Haag: VUGA Uitgeverij, 1997 Altman, I. and J.F. Wohlwill Children and the environment. Human behavior and the Environment vol. 3. New York, 1978 AWO-fonds De meest gestelde vragen over hoogzitten. Ergonomie in de kinderopvang, Utrecht: Sectorfondsen Zorg en Welzijn, 2000 Cam Wilson, L. Infants and Toddlers. Curriculum and Teaching. Delmar Publishers, 1990 Catalogi van Meubilair en Spelmaterialen, diverse leveranciers uit Nederland, Duitsland en Denemarken. Ceppi, G. et al. (eds.) Children, spaces, relations. Metaproject for an environment for young children. Milaan: Reggio Children Domus Academy Research Center, 1998 Children’s Environmental Quarterly vol. 6, no. 4, 1989 Cohen U., T. McGinty and G. Moore Case Studies of Child Play Areas and Child Support Facilities. Milwaukee, 1978 Cole, M. and S.R. Cole The Development of Children. New York: W.H.Freeman and Cie, 1989 DTI Childdata. The handbook of child measurements and capabilities – data for design safety. Nottingham: Department of trade and industry DTI, 1995 Edwards, C., L. Gandini and G. Forman (eds.) The hundred languages of children. The reggio emilia approach to early childhood education. Norwood, New Jersey: Ablex publishing corporation, 1994 Evergroen, R. e.a (red.) Kaleidoscoop. Amsterdam: Averroès Stichting, 1995 Gemeenten en kinderopvang. Inclusief modelverordening. Derde herziene uitgave. Den Haag: VNG, 1996 Gifford, R. Environmental psychology. Principles and practice. Newton, Massachusetts: Allyn and Bacon, 1987 Hoe ongezond is geluid? Leiden: TNO Preventie en gezondheid, 1997 Hoekstra, E. De nieuwe ergonomische normen voor de inrichting. Kinderopvang nr. 12, december, p. 16-21, 1998 131
Literatuur
Hoekstra, E.K. en Y. Lievens Koopwijzer voor meubilair in de kinderopvang, tweede herziene druk, Utrecht: Sectorfondsen Zorg en Welzijn, 2002 Hol, A. en A. Rusch (red.) Kinderopvang als beroep. Handboek voor opleiding en praktijk. Geheel herziene herdruk. Utrecht: Elsevier / De Tijdstroom, 1999 Hopman, M. (red.) Opvoeden in Kindercentra. Visies, wetenschappelijke ontwikkelingen en praktijk. Utrecht: De Tijdstroom, 1996 Jongepier, N. Kwetsbare kinderen in de kinderopvang. Een handleiding voor beleid en praktijk. Utrecht: NIZW, 1998 Lamb, M.E. et al. Child Care in Context. Hillsdale: L. Erlbaum Ass., 1992 Le Jeune Enfant et l’Architecture: les Lieux de la Petite Enfance. Paris: Institut de l’enfance et de la famille, 1991 Kuyk, J.J. van Piramideproject. Conceptversie. Cito, 1998 Kwaliteitsnormen voor accommodaties in de kinderopvang. Handleiding Kwaliteitsstelsel Kinderopvang. Deel: Hulpmiddelen. ’s-Gravenhage: Elsevier Bedrijfsinformatie, 1999 Liempd, I. van Voorstudie ten behoeve van een checklist voor de gebruikskwaliteit van kindercentra. Utrecht, 1988 Liempd, I. van Tips voor het inrichten van de buitenschoolse-opvangruimte. Kinderopvang nr. 1, p. 10-13, 1994 Liempd, I. van Veiligheidsbesluit speeltoestellen. Management Kinderopvang nr. 5, p. 7-8, 1997 Liempd, I. van, en E. Hoekstra Spelen met de ruimte. Kinderopvang nr. 11, p. 34-37, 1997 Liempd, I. van, en E. Hoekstra Spelen met ruimte. Een cursus over het inrichten van leefruimten van kindercentra. Utrecht: NIZW, 1997 Liempd, I. van, en E. Hoekstra De zevensprong. Handleiding huisvesting kindercentra. (Volledig herziene uitgave). Utrecht: NIZW, 1999 Matterson, E.M. Play With a Purpose for Under-sevens. Harmondsworth, 1984 Ministerie van VWS Algemene Maatregel van Bestuur Tijdelijk besluit kwaliteitsregels kinderopvang, 1995 Mirrer, S.B. Using Anthropometric Data in the Design of Children’s Health Care Environments. Children’s Environments Quarterly vol. 4, no. 3, p. 6-11, 1987 Moore, G.T. et al. Recommendations for child care centers. Milwaukee: School of architecture and urban planning, University of Wisconsin, 1989 Neufert E. Bau-entwurfslehre. 32e durchges. und ergänzte Auflage. Braunschweig/Wiesbaden: Vieweg & Sohn, 1984 132
De stoelendans
Porter, T. and B. Mikelides (eds.) Colour for architecture. London: Studio Vista, 1976 Productinformatie Kinderen. Amsterdam: Stichting Consument en Veiligheid, 1996 Reijntjens, J. Deze vuist op deze vuist. Bouwen aan een pedagogiek in de kinderopvang. ’s-Hertogenbosch: BSJ, 1995 Sanoff, H., and J. Sanoff Learning Environments for Children. A Developmental Approach to Shaping Activity Areas. 2nd. printing. Humanics Limited, 1988 Sanoff, H. Creating environments for young children. Mansfield Ohio: Bookmasters, 1995 Sectorfondsen Zorg en Welzijn Ergonomie in de kinderopvang en in peuterspeelzalen, Utrecht: Sectorfondsen Zorg en Welzijn, 2002 Spencer, C., M. Blades, and K. Morsley The Child in the Physical Environment. John Wiley and Sons, 1989 Steenbekkers, L.P.A. Child development, design implications and accident prevention. Delft: Delftse Universitaire Pers, 1993 Travers, J. et al. National Day Care Study: Preliminary findings and their implications. Cambridge MA, 1978 Veilig groot worden. Amsterdam: Consument en Veiligheid, 1997 Veiligheid en hygiëne in het kindercentrum. Amsterdam: Consument en Veiligheid, 1998 Voordt, T. van der, D. Vrielink, H. van Wegen Kinderdagverblijven. Richtlijnen voor de bouw. Delft: Delftse Universitaire Pers, 1984 Voskamp, P. (red.) Handboek gezondheid en veiligheid in kantoren. Den Haag: Sdu, 1994 Wachs, T.D. and G. Gruen Early experience and human development. New York: Plenum Press, 1982 Weinstein, C.S. and T.C. David (eds.) Spaces for Children. The built environment and child development. New York: Plenum Press, 1987
133
Literatuur
Bijlage 1 Inventarisoverzichten
Onderstaande inventarisoverzichten zijn gemaakt volgens dezelfde verdeling in leeftijdsgroepen als in hoofdstuk 2 en 3. We maken een onderscheid in losse inventaris (alle verplaatsbare onderdelen) en vaste inventaris (onderdelen die vast aan de vloer of wand zitten). De vaste inventaris, zoals aankleedtafels en aanrechten, wordt meestal in de (ver)bouw meegenomen en behandelen we dus niet in dit boek. Zie voor verdere informatie over vaste inventaris De zevensprong. Handleiding huisvesting kindercentra (Van Liempd en Hoekstra 1999). De losse inventaris betreft alleen de inrichting en aankleding. Speelgoed is buiten beschouwing gelaten, evenals de inrichting van het buitenterrein. De keukeninventaris betreft alleen de grote apparaten. We gaan ervan uit dat u zelf een lijst van keukenspullen opstelt die past bij uw werksoort en werkwijze.
Inventaris voor baby- en dreumesgroepen (0-2 jaar) We nemen als uitgangspunt een groep van 12 kinderen met 2-3 leidsters. We gaan ervan uit dat per week 24 kinderen gebruikmaken van de beschikbare kindplaatsen. Als er meer of minder kinderen zijn veranderen de genoemde aantallen. VA S T E I N V E N TA R I S
– – – – – – – – – – – –
135
dubbele aankleedtafel met babybad en toebehoren vakken voor verschoning (24 stuks) aanrecht speelpodium/klimhuis zand- of waterspeelplek garderobehaken (12 stuks) aankleedplank bij de garderobe vloerafwerking wandafwerking gordijnen zonwering verlichting
L O S S E I N V E N TA R I S
A A N TA L
– – – – –
6-8 2-3 4 1 1-2
meegroeistoelen stoelen voor volwassenen lage dreumesstoeltjes hoge tafel voor 10 personen lage speeltafeltjes bij dreumesstoeltjes
Bijlage 1
– – – – – – –
kinderstoelkussens wipstoeltjes boxen boxkleden ligmatras hoezen voor ligmatras onbreekbare spiegel
– voedingsstoelen en/of – tweepersoonsbank
2
– – – – – – – – – – – – – – – – – – – – – – – – –
1 2-3 1 1 1 1-2 1 1-2 1-2 2 1 1 1
kast hoog afsluitbaar kasten laag kastje met 12 kleine vakjes voor knuffels kastruimte voor linnengoed kastruimte voor luiers vloerkleden los speel-/klimhuisje tweelingbuggy’s kinderwagens afvalemmers voor luiers (goed sluitend) afvalemmer/-mand voor wasgoed afvalemmer EHBO-doos decoraties aankleedkussens bedjes matrasjes dekentjes kruiken en kruikzakken/warmwaterzakken magnetron koelkast prikbord diverse keukenspullen planten klok
Per ingeschreven kind is nodig: – handdoeken + washandjes – bovenlakentjes – onderlakentjes – moltons – slabbetjes – serviesgoed/bestek (ook voor leidsters) – tandenborstel en beker
136
3 2 1-2 2-4 1 2-3 1
De stoelendans
1
2 12 12 12 2 1 1 1
1
3 2 3 2 2 1
Inventaris voor peutergroepen (2-4 jaar) We nemen als uitgangspunt een groep van 14 kinderen met 2 leidsters. We gaan ervan uit dat per week 28 kinderen gebruikmaken van de beschikbare kindplaatsen. Als er meer of minder kinderen in een groep zijn veranderen uiteraard de aantallen. VA S T E I N V E N TA R I S
– – – – – – – – – – – – –
137
dubbele aankleedtafel met wastafel (enkele voor peuterspeelzaal) 2 toiletjes wastrog met spiegel aanrecht (eventueel) zandbak kinderaanrechtje garderobe-elementen vloerafwerking wandafwerking gordijnen zonwering verlichting speel-/klimhuis
L O S S E I N V E N TA R I S
A A N TA L
– – – – – – – – – – – – – – – – – – – – – – – – – – – –
14 2-3 2 1-2 4-8 1 2-3 1 1 1 1 1 1-2 1-2 3-4 1-2 set 2-3 1 1-2 1 1 1 1 1 1-2
hoge stoelen kinderen hoge tafels voor in totaal 16 personen hoge stoelen voor leidsters lage speeltafels peuterstoeltjes afsluitbare hoge kast lage kasten open lage kast met lectuurplank kast met vakken of laatjes voor knuffels kinderen en dergelijke kast voor linnengoed kast voor luiers zithoek (peuterspeelzaal: eventueel) vloerkleden speelkleden/matrassen hoezen voor speelmatrassen prikborden zachte kubusblokken/kussens schildersezels tekenbord aankleedkussens afvalemmer voor luiers afvalemmer algemeen emmer voor vuile was onbreekbare spiegel klok scheidingswandjes voor speelplekken diverse keukenspullen EHBO-doos Bijlage 1
1
– bedjes met matras ofwel – stretchers + opbergkast en verrijdbaar onderstel ofwel – matrassen + opbergkast met 15 vakken
14*
– dekbedden ofwel – slaapzak per ingeschreven kind
14*
– kast voor beddegoed (lakens, dekbedden)
1*
Per ingeschreven kind is nodig: – handdoeken + washandjes – dekbedhoezen – onderlakentjes – molton – slabbetjes – serviesgoed/bestek (ook voor leidsters) – tandenborstel en beker
14* 1* 14* 1*
1*
2 2* 2* 1* 2 1
* geldt niet voor peuterspeelzaal
Basisinventaris In elk centrum moeten in elk geval de volgende zaken aanwezig zijn (aantallen hangen af van de grootte van het centrum): VA S T E I N V E N TA R I S
– – – – – – – – – – –
volwassenentoilet wastafel met spiegel aanrecht garderobe voor personeel garderobe voor bezoekers vloerafwerking wandafwerking gordijnen zonwering verlichting telefoon-/beveiligingsinstallatie
L O S S E I N V E N TA R I S
– – – –
138
koelkast met vriesvak (eventueel aparte vrieskast) kookvoorziening: fornuis, kookplaat of magnetron vaatwasser (peuterspeelzaal: eventueel) wasmachine
De stoelendans
– – – – – – – – – – – – – – – – – – – – – – –
139
wasdroger (peuterspeelzaal: eventueel) pannenset + keukengerei dweilwagen + toebehoren stofzuiger koffie-/theezetapparaat thermoskannen citruspers dienbladen/serveerwagen vergaderstoelen vergadertafel(s) bank/stoelen voor pauzeruimte bureau(s) bureaustoel(en) typemachine of computer met printer fax (eventueel) kopieermachine (eventueel) archiefkast afsluitbare kast of kluis kast voor kantoorspullen zitje voor ouders/bezoek prikbord voor mededelingen planten decoraties
Bijlage 1
Bijlage 2 Checklist voor de aanschaf van inventaris
Hieronder staan in het kort de aandachtspunten voor de aanschaf van inventaris: 1 . I S H E T P R O D U C T S T E V I G E N S TA B I E L G E N O E G ?
Waarvoor wilt u het product gebruiken en is het daarvoor stevig en stabiel genoeg? Dit geldt met name voor kasten, tafels, stoelen, boxen, speelhuizen en bedden. 2. IS HET PRODUCT DUURZAAM?
Komt de verwachte levensduur van het product overeen met de gestelde afschrijvingstermijn? Duurzaamheid hangt samen met: constructie, materiaalgebruik en afwerking van het product. 3 . W AT Z I J N D E P R E C I E Z E A F M E T I N G E N ?
Kloppen de afmetingen van het product met de eisen die u eraan stelt en met het ontwerp? 4 . I S H E T P R O D U C T Z O O N T W O R P E N D AT H E T E E N G O E D E ( W E R K ) H O U D I N G STIMULEERT?
Voldoet het product aan ergonomische eisen? 5. IS HET PRODUCT VEILIG GENOEG?
Voldoet het aan de gestelde veiligheidseisen? 6. HOE IS HET PRODUCT AFGEWERKT?
Heeft het product scherpe randen, hoeken of uitsteeksels? Is de verf-, lak- of andere afwerkingslaag zodanig dat deze niet binnen vijf jaar afbladdert? Stel hoge eisen aan de afwerkingslaag omdat het product er anders na een paar jaar afgeleefd uitziet. 7. IS HET PRODUCT MAKKELIJK SCHOON TE HOUDEN?
Is het product makkelijk en effectief schoon te houden? Schaf niet te veel zaken aan die extra onderhoud met speciale middelen vereisen. Dit bemoeilijkt het onderhoud. 8 . I S H E T P R O D U C T M A K K E L I J K T E R E PA R E R E N ?
Is het product eenvoudig te repareren wanneer het kapot gaat? Bestaat het product uit onderdelen die vervangen en bijgeleverd kunnen worden, wanneer het kapot gaat?
141
Bijlage 2
9. HOE LANG BLIJFT HET PRODUCT NOG LEVERBAAR?
Blijven de producten nog lange tijd leverbaar (vijf à tien jaar) zodat u tussentijds producten of onderdelen kunt bijbestellen? Dit geldt met name voor zaken die in een periode van vijf à tien jaar worden afgeschreven. 10. HOE ZIT HET MET DE GARANTIE?
Zorg voor een duidelijke garantieregeling waarin vermeld staat waarvoor, binnen welke termijn, onder welke omstandigheden en op welke wijze u garantie krijgt. 11. WELKE UITSTRALING HEEFT HET PRODUCT?
Passen de producten bij de gewenste sfeer en uitstraling? Passen kleuren en materialen in het totaalplan?
142
De stoelendans
Bijlage 3 Rastervellen en standaardelementen
Teken een plattegrond van de ruimte die u wilt inrichten in op het rastervel. Doe dit met potlood zodat eventuele foutjes gemakkelijk te verbeteren zijn. 1 cm is gelijk aan 50 cm (2 cm = 100 cm). Teken dan eerst de ramen en deuren in. Als het om een bestaande ruimte gaat, doet u vervolgens hetzelfde voor de niet-verplaatsbare elementen: vaste kast, aanrecht en verwarmingsradiatoren. Meet ze eerst op en teken ze op dezelfde schaal (1 cm = 50 cm). Als het om een nog geheel lege ruimte gaat, kunt u met deze vaste elementen nog schuiven. Ze staan op schaal op de pagina hiernaast, u kunt ze kopiëren of uitknippen. Breng daarna de losse inrichtingsmaterialen op de tekening aan. Op de pagina hiernaast staan een aantal basiselementen. Kopieer de benodigde elementen of knip ze uit. Met deze elementen kunt u vervolgens in de plattegrond gaan schuiven (zie hoofdstuk 2 tot en met 5, ‘Een (her)inrichtingsplan maken’). Houd er bij het schuiven met de elementen rekening mee dat er voldoende loop- en zitruimte overblijft. Tussen een tafel en een muur bijvoorbeeld moet altijd meer ruimte zijn dan de ruimte die een stoel in beslag neemt. Leidsters en kinderen moeten ook nog achter de stoel langs kunnen lopen. Houd ook rekening met looproutes.
143
Bijlage 3
144
De stoelendans
11. radiator 12. dubbele aankleedtafel 13. enkele aankleedtafel 14. aanrecht 15. kinderaanrecht 16. kinderwastrog 17. dichte kast (hoog of laag) 18. open kast (hoog of laag) 19. lage kast met losse bakken 10. vakkenkast 11. box 12. dubbele box 13. kinderstoel 14. laag stoeltje 15. krukje 16. hoge stoel 17. leidsterstoel 18. bureaustoel 19. fauteuil 20. tweezitsbank 21. driezitsbank 22. tafel 80 x 80 cm
145
Bijlage 3
23. tafel 80 x 120 cm 24. tafel 80 x 140 cm 25. tafel 80 x 160 cm 26. tafel halfrond 160 cm 27. tafel 100 x 200 cm 28. werkbank 29. poppenfornuis 30. verkleedkist 31. kubusstoel 32. loop/stahekje 33. scheidingswandje 34. speelmatras 35. speelvlonder 36. klim-/glijhuisje 37. speelhuis 200 x 200 cm 38. klim-/glijelement
146
De stoelendans
Bijlage 4 Oefening visie op ruimte
Met deze oefening kunt u als leidinggevende de teamleden betrekken bij het inrichtingsproject. Deze tekst komt in zijn oorspronkelijke vorm uit de cursus Spelen met ruimte die door Bureau AKTA is ontwikkeld en door het NIZW is uitgegeven. Dit stuk is overgenomen met toestemming van Bureau AKTA en mag uitsluitend gekopieerd worden ten behoeve van inrichtingsprojecten van de gebruikers van dit boek.
To e l i c h t i n g v o o r d e l e i d i n g g e v e n d e D O E L VA N D E Z E O E F E N I N G
Teamleden leren een verbinding te leggen tussen pedagogische uitgangspunten en ruimtelijke aspecten. Aan de hand van een vragenlijst over ruimtelijke aspecten formuleren de teamleden pedagogische uitgangspunten. INSTRUCTIE
U legt elk teamlid een lijst voor met uitspraken over de ruimte. Teamleden kiezen hieruit zeven uitspraken die zij belangrijk vinden. Bij elke uitspraak worden steeds de volgende vragen gesteld: – Vindt u dit belangrijk? – Voor wie vindt u dit belangrijk? Voor het kind, de leidster, of de ouders? – Waarom vindt u dit belangrijk? Tip: Schrijf op een bord of flip-over onder elkaar de nummers 1 tot en met 21, zodat u tijdens de nabespreking gemakkelijk een ‘score’ bij kunt houden. De uitspraken zijn: 11. 12. 13. 14. 15.
147
Spelmaterialen staan op kindhoogte, zodat kinderen zelf kunnen kiezen waarmee ze willen spelen. Kinderen moeten kunnen meehelpen met dagelijkse huishoudelijke werkzaamheden (zoals tafeldekken, brood smeren, en afwassen). Kinderen moeten zich in het hele gebouw en buiten vrij kunnen bewegen. Een kind dat bijvoorbeeld wil verven moet de mogelijkheid hebben dat op elk moment van de dag te doen. Ruimten waar kinderen verblijven moeten zo zijn ingericht dat er op hun hoogte het meest te beleven valt.
Bijlage 4
16. 17. 18.
Elke groep moet over ten minste vijf verschillende speelplekken beschikken. Speelruimten voor kinderen moeten drukke en rustige gedeelten hebben. In een ruimte voor kinderen moet er veel vrij vloeroppervlak zijn dat kinderen zelf kunnen invullen. 19. De inrichting van de ruimte moet de zintuigen van kinderen stimuleren. 10. Ruimten moeten overzichtelijk zijn, zodat de leidster en het kind elkaar altijd kunnen zien. 11. Elk kind moet een eigen plekje hebben in de ruimte, in de vorm van een eigen vak of laatje of een eigen stoel met een foto van het kind erop. 12. Een ruimte heeft duidelijke, vaste speelplekken zodat kinderen zich er vertrouwd voelen. 13. Het is voldoende als kinderen alleen hun eigen groepsruimte als speelruimte gebruiken. 14. De ruimte moet zo ingericht zijn dat kinderen niet gestoord worden als ze spelen. 15. De ruimte is zo ingericht dat activiteiten als voorlezen en eten met de hele groep samen aan tafel kunnen plaatsvinden. 16. In elke ruimte is een rustige hoek nodig waar een kind zich kan terugtrekken. 17. Er moeten niet te veel speelplekken zijn, zodat kinderen leren delen. 18. Kinderen zijn de voornaamste gebruikers van de ruimte: alles wat in de ruimte hangt of staat is voor hen bestemd en bereikbaar (tenzij het onveilig is). 19. Kinderen kunnen zelf aangeven wat ze willen doen en de ruimte moet daarop gemakkelijk aangepast kunnen worden. 20. Kinderen moeten actief betrokken worden bij de inrichting van hun ruimte. 21. Als kinderen langdurig (bijvoorbeeld enkele dagen) met dezelfde activiteit bezig willen zijn, moet dit mogelijk zijn. De teamleden krijgen 20 minuten om de vragenlijst in te vullen. Vervolgens wordt de lijst gezamenlijk nabesproken. Inventariseer als discussieleidster eerst op de flip-over of op de overheadsheet welke zeven uitspraken het meest genoemd zijn. Vraag de teamleden om de beurt de door hen aangekruiste uitspraken te noemen. Let op: welke uitspraken het meest genoemd worden zal onder andere afhangen van de samenstelling van de groep. Als de groep bijvoorbeeld vooral bestaat uit teamleden die in een babygroep werken, ligt het voor de hand dat uitspraken 1, 5, 9, 10 en 12 genoemd gaan worden. Als de groep redelijk uniform is, zoals in het hierna volgende voorbeeld, kunt u besluiten vooral op de voor deze doelgroep belangrijke uitspraken in te gaan. Als het om een gemengde groep gaat, zult u als discussieleidster aan de verschillende doelgroepen aandacht moeten besteden. Ga bij een uniforme groep na de ‘score’ van de uitspraken verder met de vijf belangrijkste (meestgenoemde). Bij een gemengde groep gaat u verder met ongeveer drie uitspraken die door de verschillende groepen steeds als belangrijkste zijn genoemd. Vraag per uitspraak aan een teamlid die deze ook had uitgekozen waarom ze die uitspraak belangrijk vond, en voor wie deze belangrijk is. Vraag vervolgens aan andere teamleden die deze uitspraak gekozen hadden of zij het eens zijn met de antwoorden van het eerste teamlid. Zo niet, waarom vonden zij de uitspraak dan belangrijk? Probeer met de gegeven antwoorden te komen tot een samenvattende conclusie per uitspraak. Deze conclusie kan gaan in de richting van een pedagogisch uitgangspunt.
148
De stoelendans
VOORBEELD
Uitspraak 1: Spelmaterialen staan op kindhoogte, zodat kinderen zelf kunnen kiezen waarmee ze willen spelen. Waarschijnlijk zullen teamleden dit belangrijk vinden omdat dit kinderen de mogelijkheid geeft zelfstandig keuzes te maken. Als discussieleidster kunt u doorvragen: is zelfstandig keuzes maken iets wat past in de pedagogische visie van het teamlid? Zijn er meer dingen in de ruimte die daaraan zouden kunnen bijdragen? Zou je als belangrijk uitgangspunt van de werkwijze van het teamlid (of als onderdeel van haar pedagogische visie) kunnen zeggen dat ‘het kindercentrum het belangrijk vindt dat kinderen zich kunnen ontwikkelen tot zelfstandige mensen’? Door op bovenstaande manier teamleden te bevragen en te laten discussiëren stelt u hen in staat om te onderzoeken in hoeverre hun ruimte een afspiegeling is van de pedagogische visie van het kindercentrum of van een gezamenlijk gedeelde werkwijze.
We r k b l a d v o o r l e i d s t e r s D O E L VA N D E Z E O P D R A C H T
Met deze opdracht oefent u hoe u de inrichting van ruimten en pedagogische uitgangspunten met elkaar in verband kunt brengen. B E N O D I G D E M AT E R I A L E N
Potlood of pen Werkblad INSTRUCTIE
Deze opdracht voert u alleen uit. – Op het werkblad staan 21 uitspraken over de ruimte. Lees ze eerst zorgvuldig door. – Zet vervolgens een kruis voor zeven uitspraken die u belangrijk vindt. – Met deze zeven uitspraken gaat u verder aan de slag: omcirkel eerst bij elk van deze zeven uitspraken voor wie u die belangrijk vindt (derde kolom). – Schrijf daarna in de vierde kolom achter elk van de zeven uitspraken op waarom u deze uitspraak belangrijk vindt. U hebt 20 minuten de tijd voor deze opdracht.
149
Bijlage 4
Kruis aan
Uitspraak over ruimte
Belangrijk voor:
1. Spelmaterialen staan op kindhoogte, zodat kin- kind deren zelf kunnen kiezen waarmee ze willen ouder spelen. leidster 2. Kinderen moeten kunnen meehelpen met dagelijkse huishoudelijke werkzaamheden (zoals tafeldekken, brood smeren en afwassen).
kind ouder leidster
3. Kinderen moeten zich in het hele gebouw en buiten vrij kunnen bewegen.
kind ouder leidster
4. Een kind dat bijvoorbeeld wil verven moet de mogelijkheid hebben dat op elk moment van de dag te doen.
kind ouder leidster
5. Ruimten waar kinderen verblijven moeten zo zijn ingericht dat er op hun hoogte het meest te beleven valt.
kind ouder leidster
6. Elke groep moet over ten minste vijf verschillende speelplekken beschikken.
kind ouder leidster
7. Speelruimten voor kinderen moeten drukke en kind rustige gedeelten hebben. ouder leidster 8. In een ruimte voor kinderen moet er veel vrij vloeroppervlak zijn dat kinderen zelf kunnen invullen.
kind ouder leidster
9. De inrichting van de ruimte moet de zintuigen van kinderen stimuleren.
kind ouder leidster
10. Ruimten moeten overzichtelijk zijn, zodat de leidster en het kind elkaar altijd kunnen zien.
kind ouder leidster
11. Elk kind moet een eigen plekje hebben in de ruimte: een eigen vak of laatje of een eigen stoel met een foto van het kind erop.
kind ouder leidster
12. Een ruimte heeft duidelijke, vaste speelplekken zodat kinderen zich er vertrouwd voelen.
kind ouder leidster
150
De stoelendans
Waarom is de uitspraak belangrijk?
13. Het is voldoende als kinderen alleen hun eigen groepsruimte als speelruimte gebruiken.
kind ouder leidster
14. Ruimte moet zo ingericht zijn dat kinderen niet gestoord worden als ze spelen.
kind ouder leidster
15. De ruimte is zo ingericht dat activiteiten als kind voorlezen en eten met de hele groep samen aan ouder tafel kunnen plaatsvinden. leidster 16. In elke ruimte is een rustige hoek nodig waar een kind zich kan terugtrekken.
kind ouder leidster
17. Er moeten niet te veel speelplekken zijn, zodat kinderen leren delen.
kind ouder leidster
18. Kinderen zijn de voornaamste gebruikers van de ruimte: alles wat in de ruimte hangt of staat is voor hen bestemd en bereikbaar (tenzij het ononveilig is).
kind ouder leidster
19. Kinderen kunnen zelf aangeven wat ze willen doen en de ruimte moet daarop gemakkelijk aangepast kunnen worden.
kind ouder leidster
20. Kinderen moeten actief betrokken worden bij de inrichting van hun ruimte.
kind ouder leidster
21. Als kinderen langdurig (bijvoorbeeld enkele dagen) met dezelfde activiteit bezig willen zijn, moet dit mogelijk zijn.
kind ouder leidster
151
Bijlage 4
Adressen steunfuncties
Provinciale steunfuncties GRONINGEN
SPRONG Wegalaan 3-5 Postbus 2266 9704 CG Groningen Telefoon (050) 577 01 01 Fax (050) 577 64 93 E-mail info@sprongnl FRIESLAND
Partoer Natalstraat 7 Postbus 298 8901 BB Leeuwarden Telefoon (058) 234 85 00 Fax (058) 234 85 01 E-mail
[email protected] DRENTHE
StaMM Eemland 5b Postbus 954 9400 AZ Assen Telefoon (0592) 39 44 00 Fax (0592) 35 12 01 E-mail
[email protected] OVERIJSSEL
SPIL Stationsweg 5 Postbus 625 8000 AP Zwolle Telefoon (038) 421 67 46 Fax (038) 421 66 64 E-mail
[email protected]
153
Adressen steunfuncties
FLEVOLAND
Axion Neringpassage 107 Postbus 194 8200 AD Lelystad Telefoon (0320) 24 42 59 Fax (0320) 28 63 09 E-mail info@axion-flevoland.nl GELDERLAND
Spectrum Arnhemsestraatweg 19 Postbus 8007 6880 CA Velp Telefoon (026) 384 62 00 Fax (026) 384 63 00 E-mail
[email protected] UTRECHT
Link, advies en training Kaap Hoorndreef 72 Postbus 9402 3506 GK Utrecht Telefoon(030) 265 28 52 Fax (030) 265 28 53 E-mail
[email protected] NOORD-HOLLAND
IMCO Emmakade 4 Postbus 106 1440 AC Purmerend Telefoon (0299) 41 87 00 Fax (0299) 41 87 99 E-mail
[email protected] ZUID-HOLLAND
Zuidhollandse Ondersteuningsorganisatie Kindercentra / ZOK Schiekade 830 Postbus 299 3000 AG Rotterdam Telefoon (010) 436 60 88 Fax (010) 436 53 16 E-mail
[email protected]
154
De stoelendans
PJ Partners Thurledeweg 95 Postbus 11117 3004 EC Rotterdam Telefoon (010) 436 21 66 Fax (010) 436 63 57 E-mail
[email protected] ZEELAND
SCOOP Achter de Houttuinen 8 Postbus 407 4330 AK Middelburg Telefoon (0118) 68 25 00 Fax (0118) 63 53 11 E-mail
[email protected] NOORD-BRABANT
Brabants Steunpunt Jeugdwelzijn / BSJ Koningsweg 2 Postbus 2347 5202 CH ’s-Hertogenbosch Telefoon (073) 614 17 74 Fax (073) 613 99 21 E-mail
[email protected] Prisma-Brabant Spoorlaan 460 Postbus 10346 5000 JH Tilburg Telefoon (013) 544 14 40 Fax (013) 544 06 05 E-mail
[email protected] LIMBURG
SYMBIOSE Mercator 1 Postbus 5086 6130 PB Sittard Telefoon (046) 420 80 00 Fax (046) 420 80 80 E-mail
[email protected]
155
Adressen steunfuncties
Overige adressen
Mogroep Admiraal Helfrichlaan 1 Postbus 3332 3502 GH Utrecht Telefoon (030) 298 34 34 Fax (030) 298 34 37 E-mail
[email protected] VNG Sophialaan 10 Postbus 30435 2500 GK ’s Gravenhage Telefoon (070) 374 83 93 Fax (070) 363 93 45 E-mail
[email protected] BOink Maliebaan 80 Postbus 19056 3501 DB Utrecht Telefoon (030) 23179 14 Fax (030) 240 08 27 E-mail
[email protected] Sectorfondsen Zorg en Welzijn Postbus 9696 3506 GR Utrecht Telefoon (030) 273 94 44 Fax (030) 273 92 53 Website www.arbo-kinderopvang.nl Nederlands Instituut voor Zorg en Welzijn / NIZW Catharijnesingel 47 Postbus 19152 3501 DD Utrecht Telefoon (030) 230 63 11 Fax (030) 231 96 41 E-mail
[email protected] Website www.nizw.nl 156
De stoelendans
Over de auteurs
Ine van Liempd studeerde geschiedenis en heeft zich daarna gespecialiseerd in de omgevingspsychologie. Ed Hoekstra studeerde omgevingspsychologie. Beiden houden zich bezig met het adviseren en begeleiden van kindercentra, centra voor jeugdhulpverlening en instellingen in de verstandelijk-gehandicaptensector bij het opstellen van programma’s van eisen voor nieuwbouw of verbouw en het beoordelen van bouwplannen. Daarnaast verrichten zij onderzoek op het gebied van huisvesting voor onder andere kindercentra. In 1993 publiceerden zij in opdracht van het NIZW de eerste versie van De stoelendans. Daarnaast schreven zij in opdracht van het NIZW De zevensprong, over het bouwen van kindercentra en de cursus Spelen met ruimte. Tegelijk met de eerste druk van De stoelendans verscheen De tafelronde, over het inrichten van ruimten in de buitenschoolse opvang. Beide auteurs zijn werkzaam bij AKTA, onderzoeks- en adviesbureau voor ruimtegebruik. AKTA levert door middel van onderzoek en adviezen een bijdrage aan het totstandbrengen van leef- en werkomgevingen die zijn afgestemd op behoeften en activiteiten van gebruikers.
157
Over de auteurs
Register
aankleding 48, 66, 71, 79, 83, 84, 87, 91, 135 aankleedkussen 102 aankleedtafel 28, 31, 33, 57, 68, 93, 98, 100, 102, 103 aanrecht 27, 33, 43, 50, 54, 57, 68, 74, 83, 93, 135 activiteitenplek 52-54, 57, 65, 68, 92-94 adviseur 89, 92 akoestiek 23, 26, 48, 73, 75, 80 allergie 111 antislipmat 124 Arbo 73, 90, 121 atelier 37, 39, 44, 56, 63, 68 Attractiebesluit 118 baby 19, 22, 24, 26, 31, 62-63, 68, 94, 105, 109, 110, 119 babybad 101 ballenbad 42 balustrade 116 bank 103 bed 105 begroting 95 bergruimte 54, 66, 73 Besluit Veiligheid Attractie- en Speeltoestellen 118 bewegen 21, 38, 40, 65, 147, 150 box 20, 21, 64, 86, 108, 109 brandveiligheid 111 brandweer 90 budget 89 buitenschoolse opvang 65, 67 bureau 71, 72, 121 cara 65 catalogus 93 combinatievormen 61 combineren 19, 66 constructiespel 39, 45, 62
159
Register
daglicht 23, 72, 82, 94, 127 daglichtkoepel 128 deur 82 dreumes 19, 21, 27, 30, 31, 68, 100, 102, 105, 110 duobox 109 entree 76 ergonomie 90, 97-98, 105, 109, 118, 119, 121 eten 19, 26, 27, 32, 48, 49, 54, 68, 74, 119, 122, 148 fantasiespel 30, 39, 45, 47, 55, 62, 64 gang 20, 30, 39, 40, 43, 51, 56, 68, 84, 126, 128 garderobe 109 geborgenheid 18 gespreksruimte 75, 76 GGD 90 glijbaan 116 gordijn 24, 31, 46, 52, 55, 73, 81, 86, 94, 110, 127 groepsruimte 100 hang- en sluitwerk 111 hygiëne 80, 102, 133 inrichtingscommissie 89, 90-91 inrichtingsproject 89 inspectie kinderopvang 90 intercom 124 kapstokhaken 110 kast 16, 21, 28, 50, 52, 64, 66, 73, 79, 80, 111 keuken 27, 49, 54, 74-76 kijken 19, 20, 23-25, 39, 41, 47, 81, 85, 112, 115 kinderaanrecht 25, 43, 54, 125 kinderbedje 105 kinderstoel 27, 32, 68, 118, 120
kindhoogte 16, 24, 30, 33, 45, 50, 52, 57, 68, 76, 80, 83, 85, 112, 119, 139, 147, 149 klei 42, 43, 63, 86, 94 kleur 15, 17, 19, 21, 23, 30, 52, 64, 65, 73, 79, 81-83, 87, 92, 94, 104 kleurgebruik op wanden 82 klimhuis 22, 84, 135-136 koopwijzer 97 kraan 125 kwetsbare kinderen 64 lattenbodem 107 lawaai 19, 23, 25, 48 ledikantje 105 leefruimte 20, 27, 30, 39, 53, 43, 48, 62, 71, 74, 82, 83, 85, 94, 111, 124 legplank 112 leidster 17, 18, 26, 38, 65, 75, 97, 108, 110, 112, 113, 116, 119, 121, 125, 129 leidsterstoel 121 levertijd 91, 96 liggen 20, 23, 27, 29, 62, 105, 108 looproute 31, 54, 64 luieremmer 100 luier 100 materiaalkist 111 matras 19-21, 24, 42, 54, 105-106 meegroeistoel 27, 121 meubelmakerij 95 muziek 23, 39, 48 normen 97 observeren 17, 18, 32, 56, 67 offerte 90, 95 ontdekkingsspel 39, 42 ontwerp 89, 92 opbergen 67, 74 opbergruimte 28, 50 opendeurenbeleid 16, 41 ouders 17, 27, 29, 38, 51, 52, 65, 75, 76, 81, 86, 129 pauzeruimte 73, 139 pedagogische uitgangspunten 16, 17, 38, 62, 91, 94, 147 personeelsruimte 71, 81, 83 peuter 100, 102 peuterspeelzaal 17, 38, 49, 51, 65, 66, 139 plafond 82 planning 89, 91 plattegrond 93 poppenhoek 47, 57, 64, 86, 94, 116, 125
160
De stoelendans
prikbord en whiteboard 113 programma van eisen 89, 92 radiatorenafscherming 113 ramen 82 ruimtelijke omgeving 13, 19 rust 16, 20, 26, 29, 39, 41, 48, 53, 56, 67 scheidingselement 114 scheidingswand 21, 30, 47, 52, 64, 66 schilderbord 115 schildersezel 43, 115 showroom 90, 95 slaapruimte 29, 31, 33, 38, 39, 54, 55, 57, 63, 68, 82, 106 sociaal contact 18, 25, 47 speelhal 25, 30, 39, 40, 49, 56, 43, 68, 126 speelhuis 21, 32, 41, 42, 116 speelmat 124 speeltafel 123 speelverdieping 118 speelwand 114 spel-o-teek 50 spiegel 24, 47, 136, 138 stamgroepen 61 stapelbedje 105, 106, 108 stoel 79, 118 stretcher 106, 108 structuur 38, 52, 64, 65 tafelhoogte 123 tafel 121 tekenbord 115 telefoon 124 tilbelasting 109 trapje 102 uitdaging 18 uitvalscherm 128 vaste inrichting 83 veilig 38 veiligheid 15, 18, 80, 92, 97 verf 25, 28, 39, 42, 43, 53, 63, 115 vergaderen 71, 74 verkleedspel 46 verlichting 15, 23, 31, 55, 74, 81, 86, 94, 97, 135, 137, 139 verschoonplek 102 verticale groepen 62 visie 92 vitrage 128 vloer 25, 30, 42, 43, 49, 52, 82, 105, 106, 116
vloerkleed 21, 57, 74, 86, 124 voedstoel 121 voelbord 109 voelen 21, 24, 81, 125 voelmuur 24 voetenplank 119 wand 82 Warenwet 105, 108 was- en droogruimte 76 water 25, 29, 39, 42, 43, 53, 100, 125 waterbestendig 102
161
Register
waterspel 125 watertafel 125 wipstoeltje 20, 119 zand 25, 29, 39, 42, 43, 53, 126 zandbak 126 zandtafel 126 zelfstandig 16, 18, 106, 149 zitelement 103 zithoogte 119 zonnestraling 128 zonwering 127
Nederlands Instituut voor Zorg en W e l z i j n / NIZW
Het Nederlands Instituut voor Zorg en Welzijn / NIZW is een onafhankelijke organisatie die zich door middel van informatie, innovatie en ondersteuning richt op vernieuwing en verbetering van de sector zorg en welzijn. In deze sector werken ruim 400.000 beroepskrachten en vele vrijwilligers op terreinen als kinderopvang, maatschappelijke dienstverlening, sociaal-cultureel werk, ouderendienstverlening, jeugdzorg, maatschappelijke opvang, verzorgings- en verpleeghuizen, thuiszorg en hulpverlening aan mensen met een handicap. Ook instellingen buiten de sector die zorg- en welzijnsactiviteiten ondernemen, zoals opleidingen, provincies, gemeenten en woningbouwcorporaties, doen regelmatig een beroep op het NIZW. De werkzaamheden van het NIZW zijn geclusterd rond de thema’s informatie en infrastructuur, jeugdzorg en -welzijn, zorgen en verplegen, organisatie van zorg en lokaal sociaal beleid. Binnen deze kaders houden de medewerkers van het NIZW zich bezig met de ontwikkeling en implementatie van nieuwe methodieken en informatieproducten, met afstemmingsvraagstukken en expertiseontwikkeling. Dat resulteert onder meer in congressen, trainingen, boeken, brochures, almanakken, databestanden, websites, cd-rom’s, video’s en een informatielijn.
NIZW
ISBN 90 5050 779 4
DE
STOELENDANS RUIMTEN INRICHTEN VOOR KINDERDAGVERBLIJVEN EN PEUTERSPEELZALEN Ine van Liempd Ed Hoekstra
Ed Hoekstra
Het boek is gebaseerd op onderzoek en uitgebreide praktijkervaring. Het is een geheel herziene versie van de eerdere Stoelendans, aangepast aan nieuwe pedagogische inzichten en ontwikkelingen.
Ine van Liempd
In aparte hoofdstukken wordt ingegaan op de inrichting voor baby´s en voor peuters. Varianten, zoals verticale groepen, en combinaties van verschillende opvangvormen komen eveneens aan bod. In de laatste hoofdstukken vindt de lezer een stappenplan voor de inrichting en tips voor de aanschaf van de inventaris. Het boek is rijk geïllustreerd met foto´s en tekeningen. Een trefwoordenlijst vergemakkelijkt het opzoeken van de informatie.
STOELENDANS
De auteurs geven op al deze vragen en nog vele andere antwoord in dit boek. Ine van Liempd en Ed Hoekstra van AKTA, onderzoeks- en adviesbureau voor ruimtegebruik schreven De stoelendans in opdracht van het NIZW. Het is een hulpmiddel en naslagwerk voor leidsters, leidinggevenden en interieurarchitecten in kinderdagverblijven en peuterspeelzalen, aan te bevelen voor iedereen die een nieuw kindercentrum gaat inrichten of de bestaande inrichting wil veranderen.
DE
H
oe breng je je pedagogische visie op het werken met jonge kinderen tot uitdrukking in de inrichting van een kinderdagverblijf of peuterspeelzaal? Hoe maak je een ruimte zowel veilig als uitdagend? Hoe maak je verschillende speelplekken in één groepsruimte? Welke rol spelen kleuren en materialen? En hoe voorkom je overbelasting van leidsters die vele malen per dag kinderen optillen?
NIZW