Stichting Personeelspensioenfonds Cordares
Jaarverslag 2011
Stichting Personeelspensioenfonds Cordares Jaarverslag 2011
Stichting Personeelspensioenfonds Cordares
Jaarverslag 2011
Inhoudsopgave 0.0 0.1 0.2 0.3 0.4 0.5 0.6 0.7 0.8 0.9 0.10 0.11
1.0 1.1 1.2 1.3 1.4 1.5 1.6 1.7 1.8
2.0
Jaarverslag 2011 03 Inleiding 06 Kerncijfers 07 Organisatie 11 Ontwikkelingen en beleid gedurende het verslagjaar 14 Bestuur en risicobeleid 27 Financiële positie van het fonds 39 Beleggingsbeleid en -resultaten 47 Verkort actuarieel verslag 55 Administratiekosten 59 Rapportages van de compliance officer en de visitatiecommissie en het oordeel van het verantwoordingsorgaan 62 Vooruitblik naar 2012 66 Jaarrekening 2011 69 Balans per 31 december 2011 70 Staat van baten en lasten over 2011 71 Kasstroomoverzicht over 2011 72 Toelichting algemeen 73 Toelichting op de balans per 31 december 2011 78 Toelichting op de staat van baten en lasten over 2011 84 Beheersing van de risico’s 88 Ondertekening van de jaarrekening 92
2.3
Overige gegevens 95 Controleverklaring van de onafhankelijke accountant 96 Actuariële verklaring 98 Statutaire bestemming van het saldo van baten en lasten 99
2.4
Colofon 100
2.1 2.2
0 .1
Inleiding Stichting Personeelspensioenfonds Cordares (PPF) is het ondernemingspensioenfonds voor Cordares Holding N.V. en de overige aangesloten entiteiten. Dit zijn: • Stichting Technisch Bureau Bouwnijverheid; • Bouwinvest Real Estate Investment Management B.V.; • Stichting Arbouw; • Stichting Economisch Instituut voor de Bouw (EIB). Het bestuur van PPF legt met dit jaarverslag verantwoording af over het jaar 2011 en kijkt terug naar de in het verslagjaar behaalde resultaten. Aan de orde komen onder meer de kerncijfers over het verslagjaar, de ontwikkelingen en het beleid gedurende het verslagjaar, de financiële positie van het fonds en de behaalde beleggingsresultaten. In dit jaarverslag worden verder de belangrijkste besluiten van het bestuur in 2011 beschreven en wordt uitgelegd hoe het bestuur tot deze besluiten gekomen is. Verder staan in dit verslag de belangrijkste pensioenontwikkelingen en zijn de rapportages van de compliance officer, de visitatiecommissie en het verantwoordingsorgaan opgenomen. Aan het einde van dit jaarverslag blikt het bestuur vooruit naar 2012.
6
jaarv e rs l a g 2 0 1 1 stic h ti n g p e rso n e e l sp e n sio e n fo n d s cor d ar e s
0.2
Kerncijfers In tabel 1 staat de ontwikkeling van het aantal deelnemers en pensioengerechtigden over de afgelopen vijf jaar. Tabel 1 Overzicht kerncijfers ultimo verslagjaar (Bedragen in miljoenen euro’s)
Belanghebbenden • Deelnemers • Gewezen deelnemers • Invalide deelnemers • Pensioengerechtigden
2011
2010
2009
2008
1.328 2.920
2007
1.237
1.125
1.043
1.016
2.962
2.978
2.978
2.938
96
99
111
125
144
1.427
1.351
1.326
1.265
1.224
5.771
5.649
5.540
5.411
5.322
De pensioengerechtigden zijn als volgt onderverdeeld: • ouderdomspensioen
Totaal
909
829
805
746
732
• nabestaandenpensioen • prepensioen • wezenpensioen
442
439
444
439
426
55
59
54
58
48
21
24
23
22
18
Pensioenuitkeringen Premie-inkomsten Premiepercentage 1 Technische voorzieningen 2 Beleggingsresultaat (in procenten) 3 Beschikbaar vermogen Dekkingsgraad (in procenten) Administratiekosten
16,6
18,7
17,9
17,1
16,6
14,1
12,3
10,0
6,6
6,5
24,9
22,9
21,2
15,0
14,4
657,5
571,0
511,1
495,5
397,1
12,3
16,2
0,3
./.
18,8
3,4
675,4
641,4
576,8
519,6
609,7
102,7
112,3
112,8
104,9
152,1
3,6
3,5
2,9
3,4
3,4
7
1.
Uitgedrukt in een percentage van de pensioengrondslag.
2.
De dekkingsgraad en de technische voorzieningen zijn berekend op basis van de rentetermijnstructuur (eind 2011: op basis van het driemaandsgemiddelde).
3.
Het beleggingsresultaat is exclusief het resultaat op derivaten.
0.2
Hieronder worden de belangrijkste kerncijfers toegelicht.
Deelnemers Het aantal deelnemers steeg van 1.237 in 2010 naar 1.328 in 1.237. Dit is een stijging van ruim 7 procent. Deze stijging wordt vooral veroorzaakt door de toename van het aantal werknemers binnen APG waarop de pensioenregeling van het fonds van toepassing is. Alle nieuwe werknemers van APG Groep komen namelijk vanaf 2009 in beginsel in dienst bij Cordares.
Pensioengerechtigden Het aantal pensioengerechtigden steeg van 1.351 in 2010 naar 1.427 in 2011. Dit is een stijging van bijna 6 procent.
Pensioenuitkeringen De pensioenuitkeringen stegen van 17,9 miljoen euro in 2010 naar 18,7 miljoen euro in 2011. Dit is een stijging van ruim 4 procent. Deze stijging wordt vooral veroorzaakt door de stijging van het aantal pensioengerechtigden. Van de pensioenuitkeringen had 1,4 miljoen euro betrekking op de prepensioenuitkeringen.
Premie-inkomsten De premie-inkomsten stegen van 12,3 miljoen euro in 2010 naar 14,1 miljoen euro in 2011. Dit is een stijging met ruim 12 procent. Deze stijging wordt vooral veroorzaakt door de stijging van het aantal deelnemers en de stijging van de pensioenpremie.
Premiepercentage Het premiepercentage steeg op grond van een bestuursbesluit van 22,9 in 2010 naar 24,9 in 2011.
Technische voorzieningen De technische voorzieningen stegen van 571,0 miljoen euro in 2010 naar 657,5 miljoen euro in 2011. Dit is een stijging van ruim 15 procent.
Beleggingsresultaat Het beleggingsresultaat exclusief het resultaat op derivaten daalde van 12,3 procent in 2010 naar 0,3 procent in 2011. Het rendement inclusief het resultaat op derivaten bedroeg in het verslagjaar 5,8 procent. Het rendement inclusief derivaten is in sterke mate beïnvloed door de portefeuille met renteswaps waarmee het renterisico wordt afgedekt. Door de gedaalde rente is de waarde van deze renteswaps toegenomen, waarmee deze waardeontwikkeling een positieve bijdrage heeft geleverd aan het rendement van de portefeuille.
8
jaarv e rs l a g 2 0 1 1 stic h ti n g p e rso n e e l sp e n sio e n fo n d s cor d ar e s
0.2
Beschikbaar vermogen Het beschikbaar vermogen is het totaal aan activa waarop de schulden en de reserve aanvullingsregeling in mindering worden gebracht. Het beschikbare vermogen steeg van 641,4 miljoen euro eind 2010 naar 675,4 miljoen euro eind 2011. Dit is een stijging van ruim 5 procent. In tabel 2 staat de ontwikkeling van de beleggingsportefeuille aan het einde van 2011 vergeleken met eind 2010. Tabel 2 Portefeuilleoverzicht ultimo verslagjaar
(in miljoenen euro’s)
2011 2010 Netto- Beleggingscategorie Bedrag Percentage mutatie Norm Bedrag Percentage Vastrentende waarden Aandelen * Vastgoed ** Overige categorieën
268,5
44,1
19,7
44,0
248,8
40,8
222,3
36,5
./. 36,9
37,0
259,2
42,5
61,7
10,1
11,7
11,0
50,0
8,2
56,4
9,3
4,8
8,0
51,6
8,5
608,9
100,0
./. 0,7
100
609,6
100,0
9 Subtotaal
Derivaten 67,1 – 35,0 – 32,1 –
Totaal
676,0
100,0
34,3
100
641,7
100,0
* Beleggingen en normgewichten van aandelen en private equity tezamen. Het normgewicht voor private equity bedraagt 2 procent. ** Beleggingen en normgewichten van vastgoed en infrastructuur tezamen. Het normgewicht voor infrastructuur bedraagt 1 procent.
De gegevens in tabel 2 zijn op een andere manier gepresenteerd dan de beleggingen in de jaarrekening om de vergelijking met de norm juist weer te geven. Een aantal beleggingen is in deze tabel aan andere beleggingscategorieën toegewezen. Het gaat hierbij om beleggingen in private equity, infrastructuur en liquide middelen en de vorderingen en schulden van de beleggingen. De derivaten zijn geen onderdeel van de norm.
0.2
Dekkingsgraad Om tot de dekkingsgraad te komen, wordt het beschikbaar vermogen gedeeld door de technische voorzieningen. De dekkingsgraad daalde van 112,3 procent eind 2010 naar 102,7 procent eind 2011. Dit is een daling van 9,6 procentpunt. In figuur 1 zijn de ontwikkeling van het vermogen, de ontwikkeling van de verplichtingen en de ontwikkeling van de dekkingsgraad schematisch weergegeven. De linkeras geeft het vermogen en de verplichtingen weer; de rechteras geeft de stand van de dekkingsgraad weer.
Figuur 1 Ontwikkeling van het vermogen, van de verplichtingen (beide in miljoenen euro’s) en van de dekkingsgraad (in procenten) gedurende het verslagjaar 700,0 120%
650,0 115%
600,0 110%
550,0 105%
500,0
100%
450,0
95%
dec 2010
jan 2011
feb 2011
Mrt 2011
vermogen
APR 2011
ME I 2011
JUNI 2011
JULI 2011
verplichtingen
AUG 2011
SEP 2011
OKT 2011
NOV 2011
dekkingsgraad
Administratiekosten De administratiekosten die worden verantwoord in de jaarrekening stegen van 3,5 miljoen euro in 2010 naar 3,6 miljoen euro in 2011. Dit is een stijging van bijna 3 procent. De administratiekosten worden in het volgende hoofdstuk toegelicht.
10
jaarv e rs l a g 2 0 1 1 stic h ti n g p e rso n e e l sp e n sio e n fo n d s cor d ar e s
DEC 2011
0.3
Organisatie Bestuur Het bestuur van Stichting Personeelspensioenfonds Cordares (hierna: PPF) bestaat uit acht leden: vier bestuursleden van werkgeverszijde en vier bestuursleden van werknemerszijde. De pensioengerechtigden zijn in het bestuur rechtstreeks vertegenwoordigd door twee speciale zetels aan werknemerszijde. Zij ontvangen voor hun werkzaamheden vacatiegeld. De overige bestuursleden worden niet voor hun werk betaald. De bestuurssamenstelling was eind 2011 als volgt: Werkgeversbestuursleden Dr. A.W.I.M. (Adri) van der Wurff, fungerend voorzitter Drs. M. (Marco) Brouwer MPLA Mw. R. (Rita) van Ewijk Mw. drs. K. (Karin) Bisschop EMFC RC MSc 4 Werknemersbestuursleden Dr. A.G. (Alwin) Oerlemans CFA FRM, voorzitter J.D. (Jan Dolf) Abraham H. (Harrie) Eerdhuijzen C.P. (Cor) van Zanden 11
Het bestuur van PPF: v.l.n.r. C.P. van Zanden, R. van Ewijk, J.D. Abraham, H. Eerdhuijzen, K. Bischop, A.G. Oerlemans, M. Brouwer en A.W.I.M. van der Wurff.
4.
Mevrouw Bisschop is op 20 september 2011 toegetreden tot het bestuur. Zij vervult de vacature die sinds 1 december 2010 was ontstaan door het aftreden van de heer prof. dr. O.C.H.M Sleijpen.
0.3
Bestuurlijke commissies PPF kent een drietal commissies. Dat zijn achtereenvolgens de commissie Risicobeleid en ALM, de commissie Communicatie en de commissie Houdbaar Pensioen. Commissie Risicobeleid en ALM Deze commissie adviseert het bestuur ten aanzien van de risicomanagementcyclus die later in dit jaarverslag is weergegeven. Deze commissie kwam in het verslagjaar driemaal in vergadering bijeen. Commissie Communicatie Deze commissie adviseert het bestuur over communicatiebesluiten ten aanzien van belanghebbenden. Deze commissie kwam in het verslagjaar viermaal in vergadering bijeen. Commissie Houdbaar Pensioen Deze commissie adviseert en informeert het bestuur over de volgende onderwerpen: • het toeslagbeleid; • de communicatie met sociale partners; • de sturingsmiddelen van PPF; • de risico’s en uitvoeringstechnische knelpunten van de PPF-regeling; • de administratiekosten van PPF; • de aanvullingsregelingen van PPF; • de stand van zaken bij het vormen van een mogelijke nieuwe pensioenregeling. Het resultaat kan voor sociale partners bijdragen aan de totstandkoming van een nieuwe pensioenregeling. Deze commissie kwam in het verslagjaar zesmaal in een vergadering bijeen.
Verantwoordingsorgaan Het verantwoordingsorgaan bestaat uit zes personen die de werkgevers, de werknemers en de pensioengerechtigden vertegenwoordigen.5 Het verantwoordingsorgaan bestaat uit de volgende leden: Namens werkgevers Drs. Th. J.W.M. (Ted) Bosman, voorzitter Drs. P. J. (Prem) Mancham RE RA 6 Namens deelnemers Drs. A. (Arjen) van Nes EMIA RO Ing. J. (Jörgen) Tamis 7 Namens pensioengerechtigden A. P.M. (Arie) van der Eng A. C.Th. (Amédée) Daran Scharten, vice-voorzitter De rapportage van het verantwoordingsorgaan ten aanzien van het verslagjaar en de reactie daarop van het bestuur maken deel uit van dit jaarverslag.
5. Het fonds kent geen deelnemersraad. 6. De heer drs. P.J. Mancham RE RA is per 1 januari 2012 afgetreden als lid van het verantwoordingsorgaan. De vacature die daardoor is ontstaan, is op het moment van schrijven nog niet vervuld. 7. De heer ing. J. Tamis is begin 2012 afgetreden als lid van het verantwoordingsorgaan. Hij is vervangen door de heer drs. G. Singh.
12
jaarv e rs l a g 2 0 1 1 stic h ti n g p e rso n e e l sp e n sio e n fo n d s cor d ar e s
0.3
Visitatiecommissie PPF heeft drie externe deskundigen de opdracht gegeven om jaarlijks een visitatie uit te voeren ten aanzien van het functioneren van het bestuur en daarover te rapporteren. Een samenvatting van de rapportage ten aanzien van het verslagjaar en de reactie daarop van het bestuur maken deel uit van dit jaarverslag. De visitatiecommissie bestaat uit de volgende leden: Mw. N. Altenburg Mw. Mr. H. de Lange Mw. M. Verheul 8
Beleggingsadviescommissie PPF heeft, gezamenlijk met Stichting Bedrijfstakpensioenfonds voor de Bouwnijverheid, een adviescommissie die het bestuur gevraagd en ongevraagd adviseert over beleggingsaangelegenheden. De samenstelling van de beleggingsadviescommissie was eind 2011 als volgt: Prof. dr. R.G.C. van den Brink Dr. F.J. Ballendux Drs. L.K. Dijkstra Drs. R. Buck
Adviseur vermogensbeheer Per 1 januari 2012 is de heer drs. F.A. van Immerzeel RBA door het bestuur aangesteld als adviseur vermogensbeheer van PPF. De heer Van Immerzeel neemt deel aan de vergaderingen van de beleggingsadviescommissie en gaat het bestuur adviseren als het gaat om zaken op het gebied van vermogensbeheer. PPF heeft dit besloten om het fonds beter te kunnen voorzien van fondsspecifieke beleggingsadviezen. De adviseur is aangesteld voor een periode van vier jaar. Na twee jaar zal een evaluatie plaatsvinden over de eventuele verlenging van zijn adviseurschap.
Uitbesteding Het bestuur heeft op basis van een uitbestedingsovereenkomst werkzaamheden uitbesteed aan de volgende organisaties die deel uitmaken van APG Groep: Pensioenbeheer Cordares Pensioenen bv Vermogensbeheer APG Investment Services nv
Accountant Ernst & Young Accountants LLP
Certificerend actuaris AON Hewitt
8.
Mevrouw M. Verheul is de opvolger van de heer drs. F. Verschuren AAG die in november 2011 uit de visitatiecommissie is getreden.
13
0.4
Ontwikkelingen en beleid gedurende het verslagjaar Ongunstige marktomstandigheden Staatsschuldencrisis De pensioenfondsen hebben in het verslagjaar amper de kans gekregen om te herstellen van de financiële crisis van 2008 of een nieuwe crisis diende zich aan: de staatsschuldencrisis. Deze crisis is medio 2010 uitgebroken in Europa en intensiveerde in 2011. De hoge overheidstekorten in Europese landen als Griekenland, Spanje, Portugal, Italië en Ierland zorgden in 2011 voor veel onrust op de financiële markten. Dit had zijn weerslag op de pensioenfondsen, zo ook op PPF. Het gevolg was namelijk een lage rekenrente, omdat de rente in de ‘veilige’ eurolanden daalde, en lagere aandelenkoersen. Schommelende rekenrente De rekenrente daalde over 2011 van 3,45 procent naar 2,74 procent. Deze daling trad vooral op in de laatste maanden van het jaar. Als de rente laag is, moeten pensioenfondsen hun verplichtingen berekenen met minder rendement en meer geld in kas hebben om de toekomstige pensioenen te betalen. In figuur 2 staat de curve van de rekenrente (de rentetermijnstructuur) aan het einde van 2010 en 2011 en mei 2012.
Figuur 2 Curve van de rentetermijnstructuur
4,5%
rente
4,0%
3,5%
3,0%
2,5%
2,0%
1,5%
looptijd in jaren
1,0% 1
4
7
10
13
31-12-2010
14
16
19
22
25
28
31
34
37
40
31-12-2011 (3-maandsgemiddelde)
43
46
49
52
55
58
31-5-2012 (3-maandsgemiddelde)
jaarv e rs l a g 2 0 1 1 stic h ti n g p e rso n e e l sp e n sio e n fo n d s cor d ar e s
0.4
Gevolgen voor PPF Gedurende het verslagjaar zijn de marktomstandigheden verschillende malen besproken met de beleggingsadviescommissie en de uitvoerder van het vermogensbeheer, mede geïnitieerd door het zogeheten Crash Scenario van de uitvoerder. Enerzijds heeft dit geleid tot een verschuiving binnen de portefeuille met staatsobligaties van landen met een relatief lage kredietwaardigheid naar leningen met een hogere kredietwaardigheid. Anderzijds is besloten om aan het beleid van het fonds voor de spreiding over beleggingscategorieën vast te houden. Desondanks hadden deze factoren een negatieve invloed op de financiële positie van PPF. PPF begon het jaar 2011 met een dekkingsgraad van 112,3 procent. Net als in 2010 zorgde de verder dalende rentestand in 2011 voor een flinke toename van de pensioenverplichtingen. Dit zorgde voor een daling van de dekkingsgraad van 14,8 procentpunt. Vanwege voornamelijk het positieve beleggingsresultaat werd deze daling beperkt tot in totaal 9,6 procentpunt. Het fonds sloot het jaar af met een dekkingsgraad van 102,7 procent. De dekkingsgraad was daarmee onder het vereiste minimum van 104,2 procent zodat PPF behalve een reservetekort ook een dekkingskort had. Het fonds liep nog wel voor op het kritisch herstelpad. In figuur 3 staat de ontwikkeling van de dekkingsgraad sinds de start van het herstelplan (1-1-2009). De dekkingsgraad van eind december 2011 tot en met 31 mei 2012 is op basis van de driemaandsgemiddelde rente. 15 Figuur 3 Ontwikkeling van de dekkingsgraad sinds de start van het herstelplan (1-1-2009) dekkingsgra ad 130,0%
120,0%
110,0%
100,0%
90,0%
80,0%
70,0%
60,0%
jaren
50,0% 1-1-2009
1-1-2010
herstelplan
1-1-2011
1-1-2012
ontwikkeling dekkingsgraad
1-1-2013
1-1-2014
0.4
Figuur 4 De ontwikkeling van de dekkingsgraad ten opzichte van de beoogde ontwikkeling in het herstelplan. De dekkingsgraad van eind december 2011 tot en met eind mei 2012 is op basis van de driemaandsgemiddelde rente. 125,0%
120,0% 115,0%
110,0% 105,0% 100,0%
95,0%
90,0%
85,0% jan 2011
feb 2011
Mrt 2011
APR 2011
ME I 2011
JUNI 2011
JULI 2011
ontwikkeling dekkingsgraad
AUG 2011
SEP 2011
OKT 2011
NOV 2011
DEC 2011
JAN 2012
FEB 2012
MRT 2012
APR 2012
ME I 2012
herstelplan
De scherpe rentedaling in de laatste maanden van 2011 was voor de toezichthouder van pensioenfondsen, DNB, aanleiding om in te grijpen op de rekenrente. Gelet op de uitzonderlijke marktomstandigheden en de gebrekkige liquiditeit in het lange eind van de interbancaire swapmarkt (de rentestanden voor langjarige termijnen), bestond er teveel onzekerheid over de vraag of op de interbancaire swapmarkt ultimo 2011 een juiste prijsvorming had plaatsgevonden. DNB heeft daarom besloten de curve voor ultimo 2011 te baseren op een driemaandsgemiddelde. Dit is gedaan door het gemiddelde te berekenen van de rentetermijnstructuur van alle handelsdagen in de periode van 1 oktober tot en met 31 december 2011. Zonder deze correctie zou de dekkingsgraad van PPF 3,4 procentpunt lager zijn geweest, namelijk 99,3 procent in plaats van 102,7 procent. Maatregelen in verband met het dekkingstekort In het herstelplan van PPF staat wat het fonds doet om de financiële situatie te verbeteren. PPF heeft de volgende maatregelen moeten nemen: • Per 1 januari 2012 is er geen toeslag verleend. • Per 1 januari 2012 is de premie opnieuw (net als per 1 januari 2011) verhoogd. • In het eerste kwartaal van 2012 heeft het bestuur partijen bij de CAO Cordares opnieuw verzocht maatregelen te nemen om de houdbaarheid van de pensioenregeling veilig te stellen. Als de dekkingsgraad zo laag is dat deze maatregelen niet genoeg zijn, kunnen als laatste maatregel de pensioenen verlaagd worden. Op grond van de financiële positie van het fonds eind 2011, hoeft PPF vooralsnog niet over te gaan tot het verlagen van de (opgebouwde) pensioenen. In het verslagjaar heeft het bestuur wel een procedure vastgelegd die in werking treedt zodra blijkt dat PPF aan het einde van een kalenderjaar achterligt op het herstelpad.
16
jaarv e rs l a g 2 0 1 1 stic h ti n g p e rso n e e l sp e n sio e n fo n d s cor d ar e s
0.4
Gevolgen van langer leven Inwoners van Nederland leven steeds langer. Dit is op zich positief. Maar het betekent ook dat inwoners van Nederland steeds langer pensioen ontvangen. Pensioenfondsen moeten er daarom rekening mee houden dat zij langer pensioen moeten uitbetalen. Zij moeten meer geld reserveren voor hun pensioenverplichtingen in de toekomst. Om de gemiddelde levensverwachting in Nederland bij te houden, gebruikt PPF de schattingen van het Actuarieel Genootschap (AG). In het verslagjaar heeft het AG zijn verwachtingen niet aangepast.
Ontwikkeling van de pensioenpremie Sinds 2009 mag PPF op de pensioenpremie geen korting toepassen. Vanaf dat jaar is de dekkingsgraad van het fonds namelijk te laag. Vóór 2009 werden op de premie nog wel kortingen toegepast. DNB heeft – om een noodgedwongen abrupte stijging van de premie enigszins tegen te gaan – het fonds nog wel toestemming gegeven om in de jaren 2009 tot en met 2013, in afnemende mate, de buffervrijval in mindering te brengen op de kostendekkende premie. Deze buffervrijval werkt als volgt: elke keer als pensioen wordt uitbetaald aan een pensioengerechtigde, voldoet PPF aan een nominale verplichting. Op deze verplichting zit een reserve. Dat is het bedrag dat betrekking heeft op dat deel van de dekkingsgraad dat boven 100 procent ligt. Bij de uitbetaling valt die reserve vrij. Immers, de uitbetaling heeft plaatsgevonden en de reserve, die hier bovenop aanwezig was, verliest zijn functie. Dit wordt buffervrijval genoemd. De premie is in de afgelopen jaren niettemin telkens toegenomen, mede omdat PPF in steeds mindere mate rekening mag houden met deze buffervrijval. In 2008 lag de pensioenpremie van 15,0 procent ruim onder het gedempte kostendekkende niveau van (destijds) 26,8 procent. In 2009 is de pensioenpremie verhoogd naar 21,2 procent. Tegelijkertijd is in 2009 de financiering van de aanvullingsregelingen met een jaar opgeschort. In 2010 is deze financiering hervat en bedroeg de totale premie 22,9 procent. In 2011 is de premie verder verhoogd naar 24,9 procent. In 2012 is dit zelfs 27,8 procent geworden. Deze aanzienlijke premiestijging wordt mede veroorzaakt door de lage stand van de dekkingsgraad, waardoor nauwelijks nog sprake is van enige buffervrijval. De verdeling van de premie in een werkgevers- en een werknemersdeel is afhankelijk van de (cao-)afspraken die worden gemaakt tussen de werkgevers en de werknemers.
Toeslagverlening Het toeslagbeleid van PPF is erop gericht om de pensioenen mee te laten stijgen met de loonsverhogingen op basis van de CAO Cordares. De toeslagverlening is wel voorwaardelijk. Dit betekent dat er alleen toeslag wordt verleend als het fonds genoeg financiële ruimte heeft. Dit betekent dat er alleen toeslag wordt verleend als het fonds genoeg financiële ruimte heeft. Het toeslagbeleid van het fonds geeft aan dat vanaf een dekkingsgraad van 125 procent een volledige toeslag kan worden verleend. In geval van een toeslagachterstand probeert het fonds, zodra de financiële middelen het toelaten, deze achterstand in te halen. Loonsverhogingen op basis van de CAO Cordares Anders dan in 2010 stegen in 2011 de lonen op basis van de CAO Cordares niet. Er was dan ook geen aanleiding voor het eventueel verlenen van toeslag. Toeslagachterstand In 2010 liep PPF een achterstand op in de toeslagverlening van 0,5 procent omdat de financiële positie van het fonds niet goed genoeg was om toeslag te verlenen. Omdat PPF in 2011 een dekkingstekort had, kon deze achterstand in het verslagjaar niet worden weggewerkt.
17
0.4
Aanpassing toeslagbeleid Loonsverhogingen vonden in de afgelopen jaren meestal plaats in de loop van het kalenderjaar. Het beleid was daarbij als volgt: het bestuur vormde voorafgaand aan ieder jaar een voorziening voor toeslagverlening. Vervolgens besloot het bestuur direct na het bekend worden van een loonsverhoging over de toeslagverlening. Deze toeslag werd onmiddellijk toegekend. Op deze manier werd er soms toeslag verleend terwijl de dekkingsgraad op dat moment te laag was. Het bestuur heeft daarom in het verslagjaar het toeslagbeleid aangepast. Voortaan besluit het bestuur pas aan het eind van ieder kalenderjaar of, en zo ja in hoeverre, PPF in staat is om toeslag te verlenen per 1 januari van het daarop volgende jaar. Daarnaast besloot het bestuur niet langer een deel van de toeslagverlening uit de premie te laten komen. De toeslag wordt nu geheel gefinancierd uit beleggingsrendement. Omdat de toeslagverlening over het jaar achteraf plaatsvindt, per 1 januari van het daaropvolgende jaar, wordt vanaf 2011 ook geen nieuwe voorziening vooraf meer gevormd voor toeslagverlening. De uit 2010 nog overgebleven voorziening voor toeslagverlening (ad 4,0 miljoen euro) blijft beschikbaar voor toekomstige toeslagverlening.
Communicatie PPF wil zijn belanghebbenden actief en duidelijk informeren over de pensioenregeling en andere ontwikkelingen rondom het fonds. Om dat te bewerkstelligen heeft het bestuur een communicatiejaarplan geformuleerd voor de jaren 2010 en 2011. 2011 stond in het teken van de verdere uitwerking van dat plan. Eind 2011 heeft het bestuur op voorstel van de commissie Communicatie het communicatiejaarplan voor 2012 vastgesteld. Pensioenspreekuur Op 6 oktober 2011 hield PPF een pensioenspreekuur. Dit gebeurde in het kader van de landelijke Pensioen3daagse. Tijdens het spreekuur waren enkele bestuursleden aanwezig die antwoord gaven op algemene vragen van deelnemers. Ook was er een medewerker van de pensioenadministratie aanwezig om meer pensioentechnische vragen te beantwoorden. De opkomst was klein maar het spreekuur werd wel gewaardeerd. PPF is van plan in 2012 wederom bijeenkomsten te organiseren. Daarbij zal meer aandacht aan het uitnodigingsproces worden besteed met als doel het aantal belangstellenden te vergroten. Self-assessment PPF voerde in 2011 een self-assessment uit. PPF doet dit elke twee jaar. Het self-assessment is ontwikkeld door toezichthouder Autoriteit Financiële Markten (AFM). Het geeft aan in hoeverre de communicatie van het fonds voldoet aan de wettelijke communicatievereisten. Uit de resultaten bleek dat PPF een verbetering had doorgemaakt. In 2009 had PPF een score van 86 procent. Het landelijk gemiddelde lag toen op 78 procent. In 2011 had PPF een score van 98 procent. Het landelijk gemiddelde was in dat jaar 88 procent. Uit het self-assessment bleek dat de inhoud van de stopbrief een punt van verbetering was. De stopbrief is daarom in 2011 aangepast. Klanttevredenheidsonderzoek PPF hield zich in het verslagjaar bezig met het opzetten van een klanttevredenheidsonderzoek. De uitvoering daarvan vond eind 2011 plaats. Begin 2012 zijn de resultaten verwerkt en is een rapportage opgesteld. Ontwikkelingen in digitale communicatie PPF houdt zijn belanghebbenden regelmatig op de hoogte van de financiële ontwikkelingen. Dat doet het fonds vooral via zijn website, www.ppfcordares.nl. Op de website publiceert het fonds iedere maand zijn actuele dekkingsgraad en is een vraag-en-antwoordlijst beschikbaar gesteld
18
jaarv e rs l a g 2 0 1 1 stic h ti n g p e rso n e e l sp e n sio e n fo n d s cor d ar e s
0.4
met informatie over de financiële positie van het fonds. Daarnaast gebruikt PPF zijn website om de laatste bestuursbesluiten bekend te maken. Verbeteringen aan de website PPF heeft op de website een contactformulier geplaatst waarmee alle belanghebbenden op eenvoudige wijze contact op kunnen nemen met de bestuursleden van het fonds. Daarnaast zijn de belangrijkste onderdelen van de bestuursvisie op de website geplaatst. Het bestuur vindt het namelijk belangrijk om verantwoording af te leggen over het gevoerde beleid. Het beleid hangt samen met de visie van het bestuur. In het verslagjaar is besloten om de vormgeving van de website aan te passen. Het doel hiervan was de website aantrekkelijker te maken voor bezoekers. De aanpassingen zijn doorgevoerd in 2012. Mijnpensioenoverzicht.nl Op 6 januari 2011 is de website www.mijnpensioenoverzicht.nl live gegaan. Op deze site kunnen (gewezen) deelnemers voortaan de hoogte van al hun pensioenaanspraken en AOW-rechten inzien. Dat betreft ook de pensioenaanspraken die zijn opgebouwd bij PPF. Bezoekers loggen in met hun DigiD. De website is een initiatief van Stichting Pensioenregister. Deze stichting is opgericht door de Nederlandse pensioenfondsen, de pensioenverzekeraars en de Sociale Verzekeringsbank.
Uitbesteding In het verslagjaar hebben diverse ontwikkelingen plaatsgevonden ten aanzien van de uitbesteding van de pensioenadministratie en het vermogensbeheer van het fonds. De belangrijkste ontwikkelingen worden hieronder toegelicht. Pensioenbeheer In het verslagjaar kwam een delegatie van het bestuur een paar keer buiten een reguliere bestuursvergadering bij elkaar met een delegatie van de pensioenbeheerder. In deze bijeenkomsten is besproken hoe de pensioenadministratie verder kan worden verbeterd. Het bestuur is tevreden over de resultaten hiervan. In het verslagjaar heeft het bestuur naar aanleiding van een algemeen advies van AFM besloten een extra controle te laten uitvoeren ten aanzien van het Uniform Pensioenoverzicht 2011 van PPF (UPO 2011). De controle heeft betrekking op de rekenkundige juistheid van de UPO 2011 en op de aansluiting van de UPO-gegevens met de pensioenadministratie en met de brongegevens. Deze controle zal worden gedaan door de interne audit-afdeling van APG. Dit betreft medewerkers die niet bij de pensioenuitvoering van PPF betrokken zijn. De resultaten van dit onderzoek waren aan het einde van het verslagjaar nog niet bekend. Vermogensbeheer Het vermogensbeheer is sinds 2010 uitbesteed aan APG Investment Services. De vermogensbeheerder presteerde in het tweede jaar, net als in het eerste jaar, naar tevredenheid. In het verslagjaar werd de manier van rapporteren verder aangescherpt naar aanleiding van de input van het bestuur. Treasury Center APG stelde in 2010 voor om de financiële transacties ten behoeve van het beleggingsbeleid van al haar opdrachtgevers verder te stroomlijnen. Daarom heeft APG een aparte entiteit opgericht: APG Treasury Center bv. De APG-pools maakten al gebruik van het Treasury Center. APG stelde aan het bestuur voor ook gebruik te maken van het Treasury Center voor over the counterderivaten en geldmarkttransacties van PPF. Het Treasury Center treedt dan als tegenpartij van
19
0.4
PPF op bij het verhandelen van derivaten en zet deze derivatentransacties uit in de markt namens het fonds. Derivaten zijn beleggingsinstrumenten die hun waarde ontlenen aan de waarde van een onderliggende positie. Bij verhandeling van derivaten ‘over the counter’ wordt buiten de beurs om direct zaken gedaan door beide betrokken partijen. Een bestuurscommissie bestudeerde het voorstel van APG en won daarover extern juridisch advies in. Naar aanleiding daarvan zorgde APG voor extra zekerheidstelling ten aanzien van interne transacties. PPF kan door gebruik te maken van het Treasury Center zijn transacties efficiënter uitzetten in de markt. De transactiekosten zijn namelijk naar verwachting lager en er kan met meer tegenpartijen zaken gedaan worden. Het bestuur stemde begin 2011 in met het voorstel en het fonds maakt per 1 april 2011 gebruik van het Treasury Center voor haar derivaten- en geldmarkttransacties.
Wijziging statuten, pensioenreglement en ABTN In het verslagjaar besloot het bestuur het pensioenreglement, de statuten en de actuariële en bedrijfstechnische nota (ABTN) op enkele punten te wijzigen. Dit leidde niet tot een vermindering van de pensioenrechten of pensioenaanspraken van belanghebbenden. De documenten zijn te raadplegen op de website van PPF, www.ppfcordares.nl. Wijzigingen statuten De belangrijkste wijziging betrof het opnemen van een uitdrukkelijke toets van kandidaatbestuursleden door het bestuur aan de hand van een vooraf opgesteld functieprofiel. Hiermee wordt voldaan aan de scherper geformuleerde vereisten ten aanzien van deskundigheid. Daarnaast werd in de statuten bevestigd dat werkgevers die deel uitmaken van de groep van Cordares, zich ook kunnen aansluiten bij PPF. Dit volgt ook uit de wettelijke definitie in artikel 1 van de Pensioenwet. Wijzigingen pensioenreglement De wijzigingen in het pensioenreglement waren het gevolg van verschillende bestuursbesluiten. De belangrijkste worden hierna genoemd. Het bestuur besloot dat deelnemerschap altijd begint en eindigt op de reële datum waarop de deelnemer in of uit dienst treedt. Voorheen ving de deelneming altijd aan op de eerste dag van de maand en eindigde op de laatste dag van de maand. Verder werd het reglement aangepast naar aanleiding van de wijziging van het toeslagbeleid. Daarnaast besloot het bestuur het toeslagbeleid aan te passen. Voortaan besluit het bestuur pas aan het eind van ieder kalenderjaar of en in hoeverre toeslag verleend wordt. In geval van toeslagverlening vindt deze plaats per 1 januari van het volgende jaar. De maatstaven voor dit besluit zijn enerzijds de financiële positie van het fonds en anderzijds de loonsverhogingen op basis van de CAO Cordares in het voorbije jaar. De toeslagverlening wordt voortaan geheel gefinancierd op basis van overrendement en er wordt geen opslag hiervoor meer geheven in de premie. Wijzigingen ABTN De ABTN geeft aan hoe het (financiële) beleid van PPF wordt gevoerd. De wijzigingen in de ABTN betroffen met name een aanpassing van fondsgrondslagen, geactualiseerde teksten over het beleggingsbeleid, toevoeging van het nieuwe premie- en toeslagbeleid, het kortingsbeleid, het risicobeleid en de geactualiseerde economische uitgangspunten.
20
jaarv e rs l a g 2 0 1 1 stic h ti n g p e rso n e e l sp e n sio e n fo n d s cor d ar e s
0.4
Mogelijke oprichting vrijwillig bedrijfstakpensioenfonds In het verslagjaar heeft het bestuur kennis genomen van plannen van een aantal werkgevers, tot oprichting van een vrijwillig bedrijfstakpensioenfonds voor de financiële sector. Deze werkgevers beogen hiermee onder meer de uitvoeringskosten te verlagen en het risicodraagvlak te vergroten. Als een dergelijk pensioenfonds daadwerkelijk wordt opgericht, en als Cordares en de overige entiteiten die bij PPF zijn aangesloten zich daarbij aansluiten, dan betekent dit dat PPF ophoudt te bestaan. Het bestuur van PPF zal in 2012 de gevolgen voor PPF van de eventuele oprichting van een vrijwillig bedrijfstakpensioenfonds voor de financiële sector, verder onderzoeken.
Wet- en regelgeving Totstandkoming pensioenakkoord Het jaar 2011 heeft in het teken gestaan van de totstandkoming van het pensioenakkoord. Al vanaf het begin van het verslagjaar werd er onderhandeld tussen werkgeversorganisaties, vakbonden en het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW). Op 10 juni 2011 presenteerden zij de resultaten van de onderhandelingen. Eind september gaven de achterban van de vakbonden en de Tweede Kamer echter pas hun instemming. Vanaf dat moment was er werkelijk sprake van een pensioenakkoord. De inhoud van het pensioenakkoord raakt de AOW, het aanvullend pensioen, de pensioenfondsen (met name het financieel toetsingskader) en de arbeidsparticipatie van oudere werknemers. Een aantal van deze onderwerpen is na de val van het kabinet Rutte opnieuw ter discussie komen te staan. De tijdelijke coalitie van VVD, CDA, D66, GroenLinks en de ChristenUnie heeft namelijk afspraken gemaakt over de rijksbegroting voor het jaar 2013. Die afspraken betreffen onder meer een snellere verhoging van de AOW-leeftijd en een grotere beperking van het fiscale kader voor aanvullende pensioenen. Gevolgen voor de AOW In het pensioenakkoord is afgesproken dat de AOW-leeftijd per 1 januari 2020 naar 66 jaar gaat en naar verwachting per 2025 naar 67 jaar. Bovendien wordt de AOW-leeftijd afhankelijk van de stijging van de levensverwachting. Als compensatie voor de hogere AOW-leeftijd is door sociale partners bepaald dat het niveau van de AOW-uitkering de komende jaren (tot 2028) elk jaar met 0,6 procent extra zal stijgen. In afwijking van het pensioenakkoord is door de tijdelijke coalitie afgesproken dat in het kader van verdere bezuinigingen al in 2013 de AOW-leeftijd met een maand wordt verhoogd. In de jaren daarna wordt de AOW-leeftijd - in stappen - verder verhoogd. Dit leidt ertoe dat uiterlijk in 2019 de pensioengerechtigde leeftijd van 66 jaar wordt bereikt, en uiterlijk in 2024 de leeftijd van 67 jaar. Onderdeel van de afspraken is ook dat er een overgangsregeling komt waarmee de inkomensgevolgen worden beperkt voor mensen die weinig mogelijkheden hebben om het verlies te compenseren.
21
0.4
Gevolgen voor het aanvullend pensioen Aan het nieuwe pensioenstelsel voor aanvullende pensioenen worden hoge eisen gesteld. Het stelsel moet: • een robuust pensioenstelsel worden dat is opgewassen tegen schokken op de financiële markten; • in staat zijn om de stijgende levensverwachting van deelnemers en gepensioneerden op te vangen; • transparant zijn zodat voor iedereen duidelijk is wat zijn rechten zijn; • zowel voor jongeren als voor ouderen acceptabel zijn; en • betaalbaar zijn. Volgens het pensioenakkoord blijven belangrijke kenmerken bestaan, zoals kapitaaldekking, verplichte deelneming aan de pensioenregelingen en onderlinge solidariteit tussen generaties. Wel is het nodig de balans tussen ambitie, zekerheid, solidariteit en kosten opnieuw te bepalen. Over deze aspecten hebben werkgevers en werknemers onderling afspraken gemaakt die zijn vastgelegd in het Uitwerkingsmemorandum van de Stichting van de Arbeid (STAR). Een belangrijk onderdeel van het Uitwerkingsmemorandum is de premiestabilisatie. Premiestabilisatie houdt in dat de premie die beschikbaar is voor de pensioenregelingen in principe wordt vastgezet op het huidige niveau. Een stijging van de levensverwachting leidt niet meer automatisch tot een stijging van de premie en ook de schokken op de financiële markten moeten voortaan worden opgevangen binnen de pensioenregeling zelf. Fiscale regels Volgens het pensioenakkoord wordt ook voor het aanvullend pensioen de pensioenleeftijd gekoppeld aan de stijging van de levensverwachting. Hiervoor moeten de fiscale regels voor pensioenen worden aangepast. De regels voor de fiscale aftrekbaarheid van pensioenpremies zijn vastgelegd in het zogenaamde Witteveenkader. Aanvankelijk zou de fiscale pensioenrichtleeftijd voor aanvullende pensioenen per 1 januari 2013 naar 66 jaar gaan, en per 1 januari 2015 naar 67 jaar. Minister Kamp heeft later, in reactie op het verzoek van pensioenuitvoerders, besloten de wijzigingsdatum van het Witteveenkader uit te stellen tot 1 januari 2014. Dan wordt in één keer de pensioenrichtleeftijd met twee jaar verhoogd van 65 naar 67 jaar. Na de val van het kabinet Rutte is door de tijdelijke coalitie afgesproken het Witteveenkader nog verder te beperken. In het pensioenakkoord was afgesproken de jaarlijks maximaal toegestane opbouwpercentages op het bestaande niveau te houden. De tijdelijke coalitie wil vanaf 1 januari 2014 de toegestane opbouwpercentages verlagen. Financieel toetsingskader In het pensioenakkoord is een nieuw financieel toetsingskader (FTK2) vastgelegd waardoor er voor pensioenfondsen betere mogelijkheden zijn om risicodragend te beleggen. Dat geeft sociale partners de ruimte om een betaalbare pensioenregeling vast te stellen met een reële ambitie: een jaarlijks geïndexeerd pensioen. Essentieel daarbij is dat de deelnemers goed worden geïnformeerd over de risico’s die ze lopen en over de pensioenuitkering die ze kunnen verwachten. In het pensioenakkoord is overigens afgesproken dat naast het nieuwe FTK2 ook het oude FTK, met een aantal bijstellingen, blijft bestaan. Sociale partners mogen kiezen van welk kader ze gebruik maken. Invaren van oude aanspraken Pensioenfondsen kunnen op basis van het pensioenakkoord overstappen naar het nieuw financieel toetsingskader, FTK2. Dit financieel kader biedt minder zekerheid, maar wel een hoger verwacht rendement. De overstap vindt plaats door voor de huidige deelnemers een nieuwe pensioenregeling op te stellen waarin de wijzigingen zijn opgenomen. Maar kan een pensioenfonds ook wat betreft de aanspraken die zijn opgebouwd vóór de wijziging van de 22
jaarv e rs l a g 2 0 1 1 stic h ti n g p e rso n e e l sp e n sio e n fo n d s cor d ar e s
0.4
pensioenregeling overstappen op het nieuwe systeem? In het Uitwerkingsmemorandum geven sociale partners er de voorkeur aan dat ook op de oude aanspraken het FTK2 van toepassing wordt. De oude aanspraken worden als het ware ingevaren in het nieuwe systeem. Het kabinet heeft daarbij nog wel een voorbehoud gemaakt. Als blijkt dat het invaren zonder toestemming van de gerechtigden juridisch niet mogelijk is, dan wordt onderzocht of het op individuele basis kan. Verbetering arbeidsparticipatie van ouderen Een onderdeel van het pensioenakkoord zijn de afspraken over verbetering van de arbeidsparticipatie van ouderen en de duurzame inzetbaarheid van werknemers. De afspraken tussen sociale partners zijn vastgelegd in een beleidsagenda van de STAR. Daarin staan aanbevelingen voor nieuw af te sluiten cao’s. De STAR wil een sterke verbetering bereiken van de arbeidsmarktpositie van mensen boven de 55 jaar. De plannen van het kabinet op dit gebied zijn gebundeld in het zogenaamde ‘vitaliteitspakket’. Het kabinet wil bereiken dat: • oudere werknemers langer blijven doorwerken; • werkgevers sneller oudere werknemers aannemen; • er nieuwe loopbaanfaciliteiten komen voor de ouder wordende werknemer. Een ander element van het vitaliteitspakket is dat de spaarloonregeling per 31 december 2011 is afgeschaft. In plaats daarvan wordt per 1 januari 2013 de mogelijkheid tot vitaliteitssparen ingevoerd. 23 Deel pensioenakkoord al vastgelegd in wetsvoorstel Een gedeelte van de afspraken in het pensioenakkoord is al vastgelegd in een wetsvoorstel. Dit wetsvoorstel is op 7 februari 2012 aangenomen door de Tweede Kamer. Het wetsvoorstel bevat: • de verhoging van de AOW-leeftijd per 1 januari 2020 naar 66 jaar; • de flexibilisering van de ingangsdatum (vervroeging en uitstel wordt mogelijk); en • de jaarlijkse extra stijging van de AOW-uitkering met 0,6 procent tot 1 januari 2028. In het wetsvoorstel wordt ook het mechanisme omschreven waarmee de AOW-leeftijd na 2020 wordt verhoogd, afhankelijk van de stijging van de levensverwachting. Daarnaast is ook de aanpassing van het Witteveenkader opgenomen. Na de val van het kabinet Rutte heeft minister Kamp de Eerste Kamer verzocht de behandeling van het wetsvoorstel voorlopig aan te houden. Als gevolg van de nieuwe afspraken moet de inhoud van het wetsvoorstel op een aantal onderdelen worden aangepast. Uitwerking overige elementen pensioenakkoord Een aantal elementen van het pensioenakkoord moet nog worden uitgewerkt. Dat betreft bijvoorbeeld het nieuwe financieel toetsingskader voor pensioenfondsen en de discussie over het al dan niet invaren van oude aanspraken in het nieuwe pensioencontract, met speciale aandacht voor de intergenerationele effecten daarvan. Deze elementen worden uitgewerkt door werkgroepen van SZW met daarin een brede vertegenwoordiging van werkgevers, vakbonden, overheid, toezichthouders, wetenschappers, pensioenkoepels, pensioenfondsen en uitvoeringsorganisaties. De resultaten van de werkgroepen worden het eerste halfjaar van 2012 verwacht. De uitwerkingen moeten leiden tot een majeure aanpassing van de Pensioenwet die op 1 januari 2014 in werking zal treden. Versterking bestuur pensioenfondsen In 2011 is veel gediscussieerd over wenselijke verbeteringen in het bestuur van pensioenfondsen. Het ministerie van SZW heeft een wetsvoorstel opgesteld onder de naam: ‘wet versterking bestuur pensioenfondsen’. Doel van het wetsvoorstel is een betere deskundigheid van het bestuur, een versteviging van het intern toezicht, een betere vertegenwoordiging van deelnemers en pensioengerechtigden en een stroomlijning van taken en organen binnen een fonds.
0.4
In de zomer van 2011 heeft een internetconsultatie plaatsgevonden over een voorontwerp van het wetsvoorstel. Veel partijen hebben op de consultatie gereageerd waaronder ook de Pensioenfederatie en DNB. Zowel de Pensioenfederatie als DNB onderschrijven de uitgangspunten maar plaatsen beide ook hun kanttekeningen. Zo dringt DNB aan op een verdergaande versterking van het intern toezicht. In reactie op de internetconsultatie heeft SZW het wetsvoorstel op een aantal punten aangepast. Minister Kamp heeft het wetsvoorstel op 24 februari 2012 aangeboden aan de Tweede Kamer. Wetsvoorstel gepensioneerden in bestuur Op grond van het wetsvoorstel Kos¸er Kaya-Blok krijgen gepensioneerden recht op een zetel in de besturen van bedrijfstakpensioenfondsen. Minister Kamp heeft gevraagd de behandeling van het wetsvoorstel stop te zetten, en dit punt mee te nemen in het wetsvoorstel ‘wet versterking bestuur pensioenfondsen’. De initiatiefnemers, Fatma Kos¸er Kaya en Stef Blok, hebben de Eerste Kamer echter gevraagd hun wetsvoorstel wel te behandelen. Ze willen de parlementaire behandeling van het nieuwe wetsvoorstel niet afwachten. De Eerste Kamer heeft op 31 januari 2012 ingestemd met het wetsvoorstel Kos¸er Kaya-Blok. Met minister Kamp is afgesproken dat het wetsvoorstel op 1 januari 2013 in werking treedt, tegelijkertijd met het nieuwe wetsvoorstel ‘versterking bestuur pensioenfondsen’. Dat moet waarschijnlijk per 1 januari 2014 gerealiseerd zijn. Naast het wetsvoorstel heeft de Eerste Kamer ook de motie Thissen aangenomen. Daarin spreekt de Kamer uit dat het wenselijk is dat ook jongere generaties een vertegenwoordiging krijgen in de besturen van pensioenfondsen. Bevordering diversiteit pensioenfondsbesturen Op 13 januari 2011 heeft de STAR het Convenant Bevordering Diversiteit Pensioenfondsen gepubliceerd. Het doel van het convenant is de diversiteit binnen de organen van pensioenfondsen (bestuur, deelnemersraad en verantwoordingsorgaan) te vergroten. Het convenant is ondertekend door verschillende maatschappelijke organisaties, waaronder vakbonden, werkgeversorganisaties, pensioenkoepels en koepels van ouderen. Deze partijen gaan zich inzetten om te bevorderen dat de organen van pensioenfondsen een betere afspiegeling vormen van de populatie van het fonds, naar leeftijd, geslacht en (migranten)achtergrond. Het is de bedoeling dat dit streven deel gaat uitmaken van de Principes voor goed pensioenfondsbestuur. De STAR beveelt onder meer aan om in geval van vacatures een profiel voor het te benoemen bestuurslid op te stellen, waarin naast eisen aan de deskundigheid ook rekening is gehouden met de gewenste verbetering van de diversiteit van het bestuur. Wetsvoorstel bestuur en toezicht De Eerste Kamer heeft op 28 mei 2011 het wetsvoorstel bestuur en toezicht aangenomen. Het wetsvoorstel heeft vooral betrekking op de governance van bv’s en nv’s maar het bevat ook een bepaling die voor pensioenfondsen van belang kan zijn. De betreffende bepaling houdt in dat een nieuw te benoemen bestuurslid van een grote bv, nv of stichting daarnaast nog maar een beperkt aantal commissariaten bij andere grote ondernemingen mag hebben (maximaal twee). De wet heeft alleen betrekking op nieuwe benoemingen die na de invoeringsdatum worden doorgevoerd. PPF is een grote stichting en valt daarom onder het wetsvoorstel. Na inwerkingtreding van de wet zal PPF bij het benoemen van een nieuwe bestuurder moeten nagaan hoeveel commissariaten de kandidaat heeft. Het was de bedoeling het wetsvoorstel per 1 januari 2012 door te voeren. Dat is niet gelukt omdat er nog een reparatiewet in behandeling is in de Tweede Kamer. Bij de behandeling van de reparatiewet is door de Pensioenfederatie gelobbyd voor een uitzonderingspositie voor pensioenfondsen. Naar de mening van de Pensioenfederatie zou het beter zijn als in de nieuw in 24
jaarv e rs l a g 2 0 1 1 stic h ti n g p e rso n e e l sp e n sio e n fo n d s cor d ar e s
0.4
te voeren Wet versterking bestuur pensioenfondsen specifiek wordt geregeld in hoeverre er bij pensioenfondsbestuurders sprake mag zijn van samenlopende functies als bestuurder en toezichthouder. Het is de verwachting dat de wetswijziging halverwege 2012 in werking treedt. Dan zal ook duidelijk worden welke gevolgen er zijn voor pensioenfondsen. Korting AOW-toeslag voor jongere partners De Eerste Kamer heeft op 28 juni 2011 een wetsvoorstel aangenomen waardoor per 1 augustus 2011 de AOW-partnertoeslag voor een jongere partner gekort wordt met 10 procent. Het betreft zowel de nieuwe als de lopende gevallen. De korting wordt niet toegepast als het inkomen van een huishouden minder bedraagt dan circa 30.000 euro per jaar. Door deze relatief hoge ondergrens blijven de gepensioneerden met lagere aanvullende pensioenen buiten schot. Pas wanneer het aanvullend pensioen meer dan ongeveer 12.000 euro bedraagt, zal een korting worden toegepast. Wijziging AOW-ingangsdatum Vanaf 1 april 2012 gaat de AOW niet meer in op de eerste dag van de maand waarin iemand de pensioengerechtigde leeftijd bereikt, maar met ingang van de feitelijke dag waarop die leeftijd wordt bereikt. Het is een bezuinigingsmaatregel die deel uitmaakt van het regeerakkoord van het kabinet Rutte. Omdat door de maatregel de ingangsdatum van de AOW gemiddeld een halve maand wordt uitgesteld, bespaart het kabinet ongeveer 65 miljoen euro in 2012. Gevolgen vroeggepensioneerden De maatregel heeft tot gevolg dat er voor vroeggepensioneerden een inkomensgat ontstaat in de maand dat de AOW ingaat. Dit betreft vooral diegenen die later in de maand jarig zijn. Een vutuitkering, een uitkering uit een overgangsregeling en een vroegpensioen worden doorgaans voor het laatst uitgekeerd in de maand voordat de 65-jarige leeftijd is bereikt. Vrijwillige voortzetting voor zelfstandigen Per 1 januari 2012 krijgen zelfstandigen de fiscale mogelijkheid om na beëindiging van het dienstverband de deelname aan een pensioenregeling nog tien jaar vrijwillig voort te zetten. Dat heeft het kabinet op 4 maart 2011 besloten. De aanleiding was een SER-advies inzake zzp’ers waarin onder meer werd geconcludeerd dat de pensioenopbouw onder zelfstandige ondernemers vaak niet goed geregeld is. Bij PPF wordt hoogst zelden gebruik gemaakt van de mogelijkheid tot vrijwillige voortzetting. Het bestuur heeft daarom besloten geen gebruik te maken van deze mogelijkheid tot verlenging. Beleidsregel crisisplan DNB heeft op 9 december 2011 de Beleidsregel financieel crisisplan pensioenfondsen geïntroduceerd. In deze beleidsregel is bepaald dat pensioenfondsen een crisisplan moeten opstellen. PPF heeft inmiddels een dergelijk plan opgesteld. Daarin zijn de volgende zaken opgenomen: • Een beschrijving van maatregelen die op korte termijn kunnen worden ingezet bij een kritische daling van de dekkingsgraad. • Een indicatie van de kritische dekkingsgraad die aangeeft wanneer het toepassen van een korting noodzakelijk wordt. • Een omschrijving van de manier waarop het pensioenfonds een evenwichtige afweging van belangen realiseert en op welke manier het pensioenfonds de belanghebbenden informeert over het crisisplan.
25
0.4
Melding als bedoeld in artikel 96 van de Pensioenwet PPF is wettelijk verplicht de volgende melding te doen. In het verslagjaar is bij PPF geen sprake geweest van: • het opleggen van dwangsommen en boetes door de toezichthouder; • een aanwijzing van de toezichthouder als bedoeld in artikel 171 van de Pensioenwet; • de aanstelling van een bewindvoerder door de toezichthouder als bedoeld in artikel 173 van de Pensioenwet; • de beëindiging van de situatie, bedoeld in artikel 172 van de Pensioenwet, waarin de bevoegdheidsuitoefening van alle of bepaalde organen van een pensioenfonds is gebonden aan toestemming van de toezichthouder. In het verslagjaar was sprake van: • een kortetermijnherstelplan als bedoeld in artikel 140 van de Pensioenwet; • een langetermijnherstelplan als bedoeld in artikel 138 van de Pensioenwet. PPF is in het laatste kwartaal van 2008 in een situatie van dekkingstekort geraakt. Daarom heeft het bestuur in 2009 een kortetermijnherstelplan en een langetermijnherstelplan opgesteld. Deze zijn op 31 augustus 2009 goedgekeurd door DNB. Na aanvankelijk herstel, raakte PPF in september 2011 opnieuw in dekkingstekort. Het bestuur besloot daarom terug te vallen op het bestaande kortetermijnherstelplan. Het dekkingstekort werd op 24 augustus 2011 per brief gemeld aan de toezichthouder DNB.
26
jaarv e rs l a g 2 0 1 1 stic h ti n g p e rso n e e l sp e n sio e n fo n d s cor d ar e s
0.5
Bestuur en risicobeleid Bestuursagenda en implementatie bestuursagenda vormen de basis Het instrumentarium voor goed bestuur volgt primair uit goede bestuursagendering en een goede implementatie van die agenda. Een goede bestuursagenda wordt door het bestuur zelf vastgesteld. Centraal daarin staan het vaststellen van de strategie en het beleid dat daaruit volgt. De kern van het beleid is het risicobeleid. Dat neemt daarom een belangrijke plaats in op de agenda. Dat wordt gevolgd door onderwerpen die samenhangen met het risicobeheer, het pensioenbeheer, het vermogensbeheer, de communicatie en andere bestuurlijke aangelegenheden. Het opstellen van een duidelijke jaarplanning is belangrijk. Dan ligt immers duidelijk vast dat alle relevante onderwerpen in een jaarlijkse cyclus worden besproken. Deze jaarplanning kan ook worden gebruikt in de communicatie naar de diverse stakeholders en laat zien op welke wijze het bestuur in control wil zijn. De begroting vormt hierbij een belangrijk sturingsmiddel voor het bestuur. Het beheersen van de kosten van de uitvoering (zowel voor de pensioenadministratie als het vermogensbeheer) en het beschikbaar stellen van voldoende middelen voor ondersteuning en controle vormen een directe verantwoordelijkheid voor het bestuur. De jaarlijkse agendaplanning van het bestuur bevat tevens een uitgebreide zelfevaluatie door het bestuur. Aan het einde van het verslagjaar heeft het bestuur besloten om de zelfevaluatie te houden in de eerste bestuursvergadering van 2012. Uiteraard kan de bestuursondersteuning van het pensioenuitvoeringsbedrijf ondersteuning bieden bij het opstellen van de agenda, maar het bestuur kan hier vanuit zijn eigen verantwoordelijkheid niet blind op varen. Gedurende het verslagjaar kwam het bestuur vijfmaal in een bestuursvergadering bijeen. Tijdens bestuursvergaderingen vroegen in 2011 de volgende onderwerpen de aandacht van het bestuur: • het reserve- en dekkingstekort; • het risicobeleid en compliance; • de sterftegrondslagen en andere actuariële aangelegenheden; • de ALM-studie; • de actualisering van de statuten en de reglementen; • het premiebeleid; • het communicatiebeleid; • diverse beleggingsaangelegenheden zoals de crisissituaties op de financiële markten; • het deskundigheidsbeleid; • het uitbestedingsbeleid; • de rapportage van de visitatiecommissie en de adviezen van het verantwoordingsorgaan; • waardering rentederivaten; • waardering alternatieve beleggingen; • de prestaties van de vermogensbeheerder en de pensioenadministratie; • individuele verzoeken van deelnemers en pensioengerechtigden; • de correspondentie met de toezichthouders en andere belanghebbenden. Daarnaast hield het bestuur een studiedag die in het teken stond van risicobeleid. Het bestuur kwam tweemaal bijeen in een gezamenlijke vergadering met het verantwoordingsorgaan.
Bestuurlijke deskundigheid en competenties In het verslagjaar hebben de bestuursleden in overeenstemming met het deskundigheidsplan hun deskundigheid uitgebreid. De bestuursleden hebben cursussen gevolgd en congressen en symposia bijgewoond. Hierdoor hebben zij hun kennis vergroot ten aanzien van onderwerpen als vermogensbeheer, risicobeleid, communicatie en de toekomst van het pensioenstelsel. De bestuursleden rapporteren periodiek over alle opleidingsactiviteiten die zij hebben ondernomen.
27
0.5
De leden van het bestuur evalueren jaarlijks onderling hun eigen functioneren. Bovendien hebben een paar bestuursleden in het verslagjaar hun deskundigheid objectief getest aan de hand van de Kennisreflector van Stichting Pensioenopleidingen (SPO). De resultaten hiervan waren goed. In het verslagjaar heeft het bestuur besloten om begin 2012 deel te nemen aan de Competentiereflector van SPO. Dan kan worden beoordeeld of de uitkomsten bevestigen dat de noodzakelijke competenties binnen het bestuur verder kunnen worden ontwikkeld.
Bestuurlijke commissies Ook de implementatie van de bestuursagenda vereist een actieve houding van het bestuur. Voor diverse beleids- en beheersvraagstukken zal het bestuur een commissie uit zijn leden samenstellen, eventueel aangevuld door externe experts. De keuze om externe experts in de commissies te betrekken hangt af van de deskundigheden en competenties in het bestuur zelf, maar ook van de wensen van de stakeholders om additionele checks & balances in te bouwen. Deze commissies hebben als taak de besluitvorming in het bestuur voor te bereiden. Voorbeelden van dergelijke commissies zijn de hiervoor genoemde commissie Risicobeleid en ALM, de commissie Communicatie en de commissie Houdbaar Pensioen. Commissies kunnen een permanente of tijdelijke status hebben.
Inrichting van bestuur Het bestuur van PPF heeft in het verslagjaar veel aandacht besteed aan zijn invulling van de principes voor goed pensioenfondsbestuur. Het vertrekpunt voor goed pensioenfondsbestuur is het vaststellen van een missie en het uitwerken van een strategie waarmee het bestuur deze kan bereiken. In de missie formuleert het bestuur zijn doelen. Deze zijn ook vastgelegd in de statuten van het fonds. PPF heeft het volgende doel en de volgende grondslagen voor zijn beleid geformuleerd: • het fonds heeft als doel (gewezen) deelnemers en hun gezinnen te beschermen tegen geldelijke gevolgen van ouderdom, overlijden en arbeidsongeschiktheid; • het fonds probeert dat doel te bereiken door gelden te innen, deze te beleggen en te beheren en bij pensionering uitkeringen toe te kennen; • het fonds werkt volgens een actuariële en bedrijfstechnische nota (ABTN). De ABTN bevat onder meer een verklaring inzake beleggingsbeginselen en een beschrijving van de sturingsmiddelen. Figuur 5 geeft weer hoe de missie en de strategie van PPF wordt geïmplementeerd.
Figuur 5 Van missie naar uitvoering MISSIE
STRATEGIE
BELEID
ORGANISATIE & PROCES
CONTROL & RAPPORTAGE
ASSURANCE
In zijn beleid bepaalt het bestuur hoe het zijn strategie implementeert. Hiervoor is een organisatie ingericht en zijn interne processen gedefinieerd. Dat het beleid ook werkelijk wordt uitgevoerd, wordt gemonitord via een controle- en rapportage-infrastructuur. Ook zijn zogeheten checks & 28
jaarv e rs l a g 2 0 1 1 stic h ti n g p e rso n e e l sp e n sio e n fo n d s cor d ar e s
0.5
balances ingericht die de werking van de controles verifiëren en het bestuur zekerheid bieden over de correcte uitvoering van het beleid (assurance). Deze benadering is algemeen gangbaar bij goed bestuur. Risicobeleid vormt het hart van de beleidsvorming Het bestuur geeft in zijn beleid aan hoe het zijn strategie tot uitvoer brengt. Het risicobeleid vormt de kern van dit beleid. Het financiële beleid, de wijze waarop het bestuur omgaat met de sturingsinstrumenten van het fonds (waaronder het premie- en toeslagbeleid en het beleggingsbeleid), en het uitbestedingsbeleid vormen daarvan belangrijke onderdelen. In zijn risicobeleid geeft het bestuur aan hoe het in control wil zijn. Dat raakt niet alleen het financieel beleid maar alle aspecten van het fonds. Het bestuur richt zijn organisatie en processen zodanig in dat het zijn doelstellingen kan bereiken. Het beleid is erop gericht om enerzijds weloverwogen risico’s te nemen (door bijvoorbeeld te kiezen voor een bepaalde beleggingsallocatie) en anderzijds risico’s te beheersen die het behalen van de doelstellingen van het fonds bedreigen. Risicobeleid vormt daarmee het hart van de beleidsvoorbereiding. Met het vaststellen van het risicobeleid stelt het bestuur enerzijds vast welke risico’s aanvaardbaar zijn, gegeven de doelstellingen en de populatie van het fonds. Anderzijds bepaalt het de beheersmaatregelen en -infrastructuur. Hieruit volgen ook duidelijke instructies en afspraken met uitvoeringsbedrijven. De uitvoeringsorganisaties worden ingeschakeld voor de feitelijke uitvoering van de pensioenadministratie, de (pensioen)communicatie en het vermogensbeheer. In de volgende figuur is in meer detail aangegeven hoe het bestuur zijn risicobeleid vormgeeft.
Figuur 6 Vorming van risicobeleid vaststellen van de risico’s, hun k ans en gevolg, en van de eigen risicotoler antie
1 bijstellen a an de hand van prak tijkervaring
2
5
4 monitoren/controleren van de beheersma atregelen
vaststellen van passende beheersma atregelen
3 uit voeren van beheersma atregelen
Op basis van zijn strategie stelt het bestuur – conform de aanbevelingen van de commissie Frijns – zijn risicobeleid vast. Daarin bepaalt het bestuur welke risico’s het wil en kan nemen om zijn doelstellingen te bereiken. Dit is stap 1 in de hiervoor weergegeven figuur. Het is hierbij van belang om de risicotolerantie (risicohouding) vast te stellen: hoeveel risico wil en kan het bestuur nemen? Op basis daarvan bepaalt het bestuur zijn risicobudget (bijvoorbeeld in de vorm van acceptabele range van de dekkingsgraad). Het bestuur zal daarbij kansen willen benutten waardoor het fonds zijn (pensioen)doelstellingen kan halen. Hierbij gaat het om het nemen van risico’s die opbrengsten voortbrengen. Daarnaast zal het bestuur risico’s willen beheersen die negatieve invloed hebben op het resultaat. Goed pensioenfondsbestuur vereist aldus het vaststellen en uitvoeren van passende beheersmaatregelen. Dit is weergegeven in stappen 2 en 3 in de hiervoor weergegeven figuur. Door het inrichten van een goede informatievoorziening vindt vervolgens monitoring plaats van de genomen maatregelen. Dit is stap 4 in de hiervoor
29
0.5
weergegeven figuur. Daarna kunnen eventuele bijstellingen plaatsvinden op basis van gewijzigde omstandigheden of uitkomsten. Dat is stap 5 in de hiervoor weergegeven figuur. Bij uitbesteding van werkzaamheden (zoals de pensioenadministratie of het vermogensbeheer) worden de beheersingsmechanismen binnen de uitvoeringsbedrijven gekoppeld aan de beheersing vanuit PPF zelf: het bestuur van het fonds blijft immers verantwoordelijk. Beheersing van risico’s op basis van FIRM Het bestuur van PPF vindt een integrale beheersing van de risico’s van wezenlijk belang. Om een goede monitoring van de diverse beheerstaken mogelijk te maken, zijn een goede informatievoorziening en AO/IC van belang. In dit kader is essentieel dat niet alleen de infrastructuur zodanig is ingericht dat alle relevante sturingsinformatie het bestuur bereikt, maar ook dat deze adequaat is beschreven en geborgd. In de afgelopen jaren is de informatievoorziening sterk verbeterd. Naast versterking van de informatievoorziening is ook van belang dat het bestuur zijn beleid in geval van extreme omstandigheden (escalatiemomenten) nader uitwerkt. Het bestuur gebruikt voor de inventarisatie van de relevante risico’s de Financiële Instellingen Risicoanalyse Methode (FIRM). Dit is een geïntegreerde methode waarmee financiële instellingen (die onder toezicht staan van De Nederlandsche Bank) hun risico’s kunnen analyseren. FIRM biedt daarnaast houvast ten aanzien van mogelijke beheersmaatregelen. De risicoanalysemethode van FIRM is gebaseerd op vier thema’s: • solvabiliteit; • liquiditeit; • organisatie en beheersing; • integere bedrijfsvoering. Het fonds maakt daarbij onderscheid in een aantal risicocategorieën. In het onderstaande schema is deze verdeling naar categorieën schematisch weergegeven. Financiële risico’s Matching-/renterisico Marktrisico Kredietrisico Verzekeringstechnisch risico
Niet-financiële risico’s Omgevingsrisico Operationeel risico Uitbestedingsrisico IT-risico Integriteitsrisico Juridisch risico Overige risico’s
Begin 2009 heeft het bestuur een integraal risicobeleid vastgesteld. Dat risicobeleid komt tot uiting in de vorm van een set aan beheersmaatregelen voor alle risicocategorieën. Per risicocategorie is in het risicobeleid vastgelegd: • welke definitie PPF daarvoor hanteert; • wat de onderliggende subrisico’s zijn; • wat het daarop van toepassing zijnde beleid is; • welke beheersmaatregelen het bestuur heeft getroffen om de risico’s te kunnen beheersen; en • welke brondocumenten en rapportages worden gehanteerd om het risico en de mate van beheersing te kunnen monitoren. Medio 2009 is de werking van het beleid en de beheersmaatregelen volledig in kaart gebracht. Op basis waarvan in 2010 bij enkele risicogebieden aanvullende beheersmaatregelen zijn vastgesteld en geïmplementeerd. 30
jaarv e rs l a g 2 0 1 1 stic h ti n g p e rso n e e l sp e n sio e n fo n d s cor d ar e s
0.5
In 2010 heeft het bestuur het risicobeleid verder aangescherpt door in het beleid de governancestructuur op te nemen. De governance-structuur geeft een overzicht van alle betrokken partijen bij het risicomanagement van het fonds, inclusief de rollen die zij afzonderlijk vervullen. Ook is de beschrijving van de risicomanagementcyclus toegevoegd. Deze laat het model en de aanpak zien die het fonds hanteert om invulling te geven aan het risicomanagement. Gedurende het verslagjaar heeft het bestuur de periodieke integrale rapportage over de risico’s behandeld. Dit heeft ertoe geleid dat een aantal beheersmaatregelen scherper zijn geformuleerd en verschillende beleidsdocumenten met elkaar in lijn zijn gebracht. Op de studiedag is bij een aantal onderwerpen omtrent risicomanagement stilgestaan. Het bestuur is van mening dat in het verslagjaar het risicomanagement voldoende sterk is ingevuld en de risico’s voldoende zijn afgedekt. Om die reden heeft het bestuur over het jaar 2011 een In control statement afgegeven. Dit vormt het sluitstuk van het stappenplan ter invulling van goed pensioenbestuur. Hieronder worden de tien risicocategorieën afzonderlijk toegelicht en wordt over de werking van de beheersmaatregelen gerapporteerd.
Financiële risico’s Matchingrisico Het matchingrisico vloeit voort uit de verschillen die bestaan tussen de pensioenverplichtingen van het fonds en de beleggingen. Dat betreft onder meer verschillen in inflatie- en rentegevoeligheid, het valutarisico van de beleggingen en de liquide middelen. Periodieke afstemming beleggingen en pensioenverplichtingen De matchingrisico’s worden periodiek geanalyseerd door middel van een Asset Liability Management (ALM)-studie. In een ALM-studie worden de beleggingen en de pensioenverplichtingen op elkaar afgestemd. In 2010 heeft het bestuur een ALM-studie laten uitvoeren. Dat leidde tot een strategische asset allocatie. Aan de hand daarvan heeft het bestuur keuzes gemaakt ten aanzien van de beleggingen en het jaarlijkse beleggingsplan opgesteld. PPF wil de matchingrisico’s zo veel mogelijk afdekken. Het uitgangspunt hierbij is een optimaal premie- en pensioenresultaat en een zo laag mogelijke kans op onderdekking. Voortdurende monitoring beleggingsplan en risicostructuur Gedurende het verslagjaar heeft voortdurend monitoring plaatsgevonden op het beleggingsplan en de risicostructuur van het fonds. Hiervoor is een risicomodel gebruikt waarmee de gevoeligheden naar marktfactoren van de beleggingsportefeuille inzichtelijk zijn gemaakt. Het bestuur is elk kwartaal over de voortgang en resultaten van de beleggingen geïnformeerd door de uitvoerder van het vermogensbeheer. In de continuïteitsanalyse die in 2009 is uitgevoerd, is vastgesteld dat het premiebeleid, het toeslagbeleid en het beleggingsbeleid van het fonds voldoen aan de eisen van de toezichthouder. De continuïteitsanalyse verschaft inzicht in de financiële risico’s op langere termijn en is gebruikt om het premie- en toeslagbeleid te onderbouwen. Op basis van de uitkomsten van deze analyses stelt het bestuur beleid vast ten aanzien van de beheersing van de matchingrisico’s. Renterisico Naar aanleiding van de ALM-studie die in 2010 is uitgevoerd, heeft het bestuur besloten om de strategische renteafdekking voor de lange termijn te handhaven op 75 procent. De renteafdekking zal worden uitgebreid naar het strategische niveau, afhankelijk van het niveau van de dertigjaarsswaprente.
31
0.5
Ultimo 2011 is het renterisico voor circa 46 procent afgedekt (ultimo 2010: 48 procent). Dit betekent dat de afgesloten renteswaps voor 46 procent vrijwel volledige bescherming geven voor de verandering in de waarde van de pensioenverplichtingen bij een veelheid van veranderlijke rentecurven. De daling van het afdekkingspercentage komt doordat de duration uit de bestaande swapportefeuille loopt. Het bestuur heeft daarom besloten vanaf 2012 gebruik te maken van een systematiek waarmee het niveau van de renteafdekking wordt geherbalanceerd naar een niveau binnen de bandbreedte als de feitelijke renteafdekking zich op een maandelijkse evaluatiedatum buiten de vastgestelde bandbreedte begeeft. Daarnaast is de staffel bestaande uit niveaus van de dertigjaarsswaprente om de afdekking van het renterisico gefaseerd te verhogen, aangepast als gevolg van de marktomstandigheden. Valutarisico De valutarisico’s op beleggingen in Amerikaanse dollars, Britse ponden en Japanse yen in de portefeuille van PPF zijn in 2011 door middel van valutatermijncontracten grotendeels afgedekt. Overige valuta’s had het fonds niet afgedekt vanwege de veelal geringe omvang van de posities en omdat (kosten)efficiënte uitvoering van de afdekking slecht mogelijk is. Daarnaast is vanwege diversificatie het valutarisico van meerdere kleine posities gering. Ultimo 2011 resteert een valutarisico op 13 procent van het belegd vermogen (ultimo 2010: 17,1 procent). Het bestuur heeft in januari 2012 besloten om de valutarisico’s voor de Amerikaanse dollars, Britse ponden, Japanse yen en Zwitserse francs met ingang van februari 2012 voor 80 procent af te dekken. Inflatierisico Het bestuur wil de inflatiegevoeligheid van de beleggingen in lijn brengen met die van de pensioenverplichtingen. Het is immers de ambitie van het fonds om de ontwikkeling van de looninflatie te volgen. In de beleggingsportefeuille wordt dit nagestreefd door inflatiegerelateerde beleggingen toe te voegen aan de beleggingsportefeuille. Deze beleggingscategorieën bewegen, als wordt gemeten over een langere periode, in zekere mate mee met de inflatiebeweging en bieden een gedeeltelijke bescherming tegen inflatie. Dit zijn inflatiegerelateerde obligaties, grondstoffen, vastgoed en infrastructuur. Een onderdeel van de ALM-studie die in 2010 is uitgevoerd, was het analyseren van de invloed van inflatie op de beleggingsportefeuille en het nemen van aanvullende maatregelen. Het bestuur heeft naar aanleiding van deze studie besloten om voor de korte termijn geen inflatieafdekking middels derivaten in overlay-vorm in te richten. Liquiditeitsrisico Dit is het risico dat liquiditeitstekorten optreden als gevolg van het onvoldoende op elkaar afgestemd zijn van de timing en omvang van inkomende en uitgaande kasstromen. Uit de ALM-studie volgt de strategische asset allocatie waaruit de weging naar de verschillende beleggingscategorieën in het jaarlijkse beleggingsplan resulteert. Daarbij wordt rekening gehouden met de periodieke kasstromen die door de beleggingen worden gegenereerd. Ook is dit het risico dat bij extreme marktontwikkelingen de contractuele bijstortingsverplichtingen uit hoofde van derivatenposities kunnen leiden tot gedwongen verkoop van beleggingen. Ten behoeve van de liquiditeitsbehoefte van PPF worden liquiditeiten aangehouden. Ook wordt een deel van de beleggingsportefeuille belegd in beleggingscategorieën die op relatief eenvoudige wijze zijn om te zetten in liquiditeiten. Tenslotte wordt het liquiditeitsrisico ten aanzien van pensioenuitkeringen grotendeels beheerst doordat deze momenteel bijna volledig kunnen worden gefinancierd uit premie-inkomsten.
32
jaarv e rs l a g 2 0 1 1 stic h ti n g p e rso n e e l sp e n sio e n fo n d s cor d ar e s
0.5
Marktrisico Het marktrisico ontstaat doordat de waarde van de beleggingen fluctueert met macroeconomische ontwikkelingen en de markt. Evenwichtige verdeling beleggingen Bij het vaststellen van de strategische asset allocatie streeft PPF naar een goede afweging tussen risico en rendement. Dit komt tot uiting in een evenwichtige verdeling over verschillende beleggingscategorieën. Daarbij is gebruikgemaakt van de vastgestelde bandbreedtes voor alle afzonderlijke beleggingscategorieën. Ten aanzien van de beleggingen in aandelen is gezorgd voor een evenwichtige verdeling over regio’s en sectoren. Tevens zijn begrenzingen gesteld ten aanzien van de instrumenten waarin is belegd en de maximale posities die zijn ingenomen. Kredietrisico Het kredietrisico is het risico dat een debiteur niet aan haar rente- en aflossingsverplichtingen kan voldoen. Kredietwaardigheid PPF heeft beleggingen in schuldpapier en verstrekte kredieten die gekenmerkt worden door een verschillende kredietwaardigheid, gespreid over verschillende tegenpartijen. Binnen de portefeuille van vastrentende waarden is bijna uitsluitend belegd in de investment grade-categorie. Dit is de categorie van vastrentende waarden met een hoge kredietwaardigheid. In de categorie non-investment grade is beperkt geïnvesteerd. Een klein gedeelte daarvan betrof Griekse staatsobligaties. De financiële markten werden dit jaar overschaduwd door de problemen in de eurozone. Beleggers raakten er steeds meer van overtuigd dat het gebrek aan fiscale discipline de euro zou kunnen opbreken. In de tweede helft van het jaar verschoof de aandacht van de kleine periferielanden naar Italië en Spanje en begonnen ook daar de rentes flink op te lopen. Eind 2011 stegen ook de rentes van België en Frankrijk. In tabel 3 is de marktwaarde van de beleggingen in staatsobligaties en index-linked obligaties van overheden van deze PIIGS-landen opgenomen. Gedurende het jaar is de exposure naar PIIGS-landen afgebouwd ten gunste van obligaties in de kernlanden van de eurozone. Tabel 3 Marktwaarde beleggingen staatsobligaties en inflatiegerelateerde obligaties in PIIGS-landen ultimo 2011 Classificatie Marktwaarde (in duizenden euro’s) Portugal 0 Italië 20.946 Ierland 1.254 Griekenland 355 Spanje 8.127 Totaal 30.682
Tegenpartijrisico Om het risico ten aanzien van tegenpartijen te beheersen, heeft PPF een overeenkomst met het APG Treasury Center gesloten. Deze treedt op als tegenpartij van het fonds en verzorgt het collateral management. Collateral management is het verzorgen van het beheer van zekerheden die als onderpand dienen voor derivatentransacties. Voor afgesloten derivatentransacties ontvangt het fonds zekerheden (zoals contanten of obligaties), waardoor de schade beperkt blijft als een tegenpartij zijn verplichting niet kan nakomen.
33
0.5
Verzekeringstechnisch risico Het verzekeringstechnisch risico omvat de risico’s van negatieve resultaten op de actuariële grondslagen die worden gebruikt bij de vaststelling van de technische voorzieningen van het fonds. De belangrijkste verzekeringstechnische risico’s zijn veranderingen in levensverwachting en de kans op arbeidsongeschiktheid. Prognoses voor levensverwachting De technische voorzieningen van het fonds zijn vastgesteld op basis van de meest recente prognosetafel van het Actuarieel Genootschap (AG). Dit is de Prognosetafel 2010-2060. Op deze tafel worden voor de hoofdverzekerden correctiefactoren toegepast op basis van de Ervaringssterfte 2010, zoals gepubliceerd door Towers Watson, om aan te sluiten met de sterftekansen binnen het fonds. Daarnaast houdt PPF rekening met een toekomstige sterftetrend die expliciet is opgenomen in de Prognosetafel 2010-2060. Kans op arbeidsongeschiktheid In de premiestelling is de risicopremie voor premievrijstelling bij arbeidsongeschiktheid vastgesteld op 3 procent van de actuariële premie. De risicopremie voor invaliditeitspensioen is vastgesteld op 1 procent van de pensioengrondslag. De overlevingskansen zijn gelijkgesteld met de overlevingskansen voor de overige pensioensoorten. Het fonds houdt voor zowel de premievrije bijboeking bij arbeidsongeschiktheid als voor het invaliditeitspensioen geen rekening met revalidatiekansen. Toetsing grondslagen en solvabiliteit De toetsing van de actuariële grondslagen wordt uitgevoerd en gecertificeerd door een certificerend actuaris. Na afloop van het jaar wordt een technische analyse uitgevoerd om vast te stellen tot welk resultaat de uitgangspunten hebben geleid. Daarnaast wordt elk kwartaal een solvabiliteitstoets uitgevoerd en aan het bestuur gerapporteerd. Daarin wordt vastgesteld of er voldoende reserves aanwezig zijn om de risico’s van een daling van het belegde vermogen, van een rentedaling en van verzekeringtechnische risico’s op te vangen.
Niet-financiële risico’s Omgevingsrisico Het omgevingsrisico is het risico van externe veranderingen op het gebied van onder andere concurrentieverhoudingen, belanghebbenden, reputatie en ondernemingsklimaat. Visitatiecommissie en verantwoordingsorgaan PPF heeft een grote verantwoordelijkheid tegenover de deelnemers aan de pensioenregeling en de pensioengerechtigden. Dit verplicht het fonds tot een transparant en constant toezicht om de belangen van alle betrokken partijen te behartigen. PPF beschikt onder meer over een verantwoordingsorgaan en visitatiecommissie om deze transparantie en dit toezicht te borgen. In 2011 heeft het verantwoordingsorgaan haar oordeel over het handelen van het bestuur gegeven. Dit oordeel en de reactie daarop van het bestuur zijn afzonderlijk in dit jaarverslag opgenomen. De visitatiecommissie van PPF bestaat uit drie externe, onafhankelijke en deskundige leden. De visitatiecommissie heeft in 2011 een visitatie uitgevoerd. De samenvatting van de bevindingen van de visitatiecommissie en de reactie daarop van het bestuur zijn afzonderlijk in dit jaarverslag opgenomen. De wet stelt geen specifieke eisen aan het deskundigheidsniveau van de leden van het verantwoordingsorgaan. Toch vinden de leden van dit orgaan het belangrijk dat zij op collectief niveau op alle deskundigheidsgebieden (blijven) beschikken over deskundigheidsniveau 1. Daarom stelt het bestuur jaarlijks een budget voor opleiding ter beschikking. 34
jaarv e rs l a g 2 0 1 1 stic h ti n g p e rso n e e l sp e n sio e n fo n d s cor d ar e s
0.5
Communicatie PPF streeft naar pensioenbewustzijn en betrokkenheid van deelnemers en gepensioneerden bij het fonds. Door middel van diverse communicatie-uitingen, zoals de website, informeert het bestuur betrokkenen over ontwikkelingen in en rondom het fonds. Ten behoeve daarvan beschikt PPF over een communicatiebeleid en een commissie die concrete voorstellen doet ter uitvoering van dit beleid. Daarnaast beschikt het fonds over een crisisbeleid waarin staat beschreven hoe het bestuur dient te handelen en te communiceren in geval van een crisis. Maatschappelijke ontwikkelingen PPF volgt nadrukkelijk de maatschappelijke ontwikkelingen en stelt zo nodig zijn beleid hierop bij. Tijdens bestuursvergaderingen zijn actuele ontwikkelingen op het gebied van pensioenen, vermogensbeheer en vastgoed besproken en wordt het bestuur door derden geïnformeerd over relevante maatschappelijke ontwikkelingen. De commissie Houdbaar Pensioen richt zich in het bijzonder op de houdbaarheid van het fonds en op de uitvoerbaarheid van de pensioenregeling. Operationeel risico Het operationeel risico is het risico dat samenhangt met ondoelmatige of ondoeltreffende procesinrichting, procesuitvoering of productontwikkeling. Daarbij horen ook aspecten als inzet van personeel, het bestuur en kostenbeheersing. Het fonds heeft de procesinrichting en –uitvoering van de pensioenadministratie en het vermogensbeheer uitbesteed. De wijze waarop deze risico’s worden beheerst, is beschreven bij het uitbestedingsrisico. Kosten Alle kosten van het fonds, waaronder operationele fondskosten, administratiekosten en vermogensbeheerkosten worden vanuit de premie betaald. Bij vaststelling van de kostendekkende premie worden deze zaken meegenomen. Het bestuur streeft ernaar de kosten van het fonds laag te houden. Toetreding nieuw bestuurslid In 2011 is een functieprofiel opgesteld voor de vacature die in het bestuur was ontstaan. Dit was het gevolg van de Beleidsregel Deskundigheid 2011 van DNB. Het nieuwe bestuurslid is aan dit profiel getoetst en na instemming van DNB tot het bestuur toegetreden. Deskundigheid van het bestuur Het bestuur streeft een hoog niveau van deskundigheid na en beschikt in dat kader over een deskundigheidsplan. Het deskundigheidsplan is in 2011 geactualiseerd om de deskundigheid van het bestuur en van ieder individueel bestuurslid op het gewenste niveau te brengen en te houden. Het bestuur laat periodiek de deskundigheid van alle bestuursleden extern toetsen. Tevens vindt door het bestuur jaarlijks een zelfevaluatie plaats van het bestuurlijk functioneren waarin onder andere ook de deskundigheid aan de orde komt. Aan de hand van de uitkomsten van deze toets en evaluatie, bepalen de bestuursleden welke cursussen zij nog zullen volgen om de deskundigheid bij te houden of te vergroten. Deskundigheidsgebieden Het deskundigheidsplan is gebaseerd op zeven door DNB onderscheiden deskundigheidsgebieden. Dit zijn tevens de deskundigheidsgebieden waarop pensioenfondsbesturen zichzelf moeten beoordelen. Voor elk deskundigheidsgebied moeten twee bestuursleden (één van werkgeverszijde en één van werknemerszijde) ervoor zorgen dat hun kennis op dat gebied op het vereiste niveau is en blijft. De verdeling naar deskundigheidsgebied is gemaakt op basis van het al aanwezige deskundigheidsniveau en de persoonlijke voorkeuren van elk individueel bestuurslid.
35
0.5
De zeven deskundigheidsgebieden zijn: • het besturen van een organisatie; • kennis van relevante wet- en regelgeving; • pensioenregelingen en pensioensoorten; • financieel-technische en actuariële aspecten; • administratieve organisatie en interne controle; • uitbesteding van werkzaamheden; • communicatie. DNB gaat uit van twee deskundigheidsniveaus. Wie beschikt over deskundigheidsniveau 1 heeft voldoende kennis van het betreffende deskundigheidsgebied; wie beschikt over deskundigheidsniveau 2 heeft daarnaast ook oordeelkundig vermogen op dat gebied. Voor elk deskundigheidsgebied moeten minimaal twee bestuursleden (één van werkgeverszijde en één van werknemerszijde) ervoor zorgen dat hun deskundigheid op deskundigheidsniveau 2 is en blijft. Om dit te bereiken volgen zij regelmatig opleidingen en cursussen. In onderstaand schema ziet u welke bestuurders op welk gebied beschikken over deskundigheidsniveau 2.
Management
Regelgeving Pensioenen Financiën
AO/IC Uitbesteding Communicatie
J.D. Abraham
•
•
•
•
•
•
K. Bisschop
•
•
•
•
•
•
•
M. Brouwer
•
•
•
H. Eerdhuijzen
•
•
•
•
R. van Ewijk
•
•
•
•
A.G. Oerlemans
•
•
•
•
•
•
•
A.W.I.M. van der Wurff
•
•
•
•
•
•
•
C.P. van Zanden
•
•
•
•
•
Daarnaast dienen binnen het bestuur in voldoende mate competenties aanwezig te zijn voor het besturen van een pensioenfonds. Uitbestedingsrisico Dit is het risico dat de continuïteit, integriteit en kwaliteit van het fonds in gevaar komt door aan derden uitbestede activiteiten. Het kan dan bijvoorbeeld gaan om IT-ondersteuning, operationele processen of ondersteunende diensten. Procesuitvoering en IT-ondersteuning: kwaliteit en in control PPF heeft op basis van een risicoanalyse zijn vermogensbeheer en pensioenbeheer aan professionele partijen uitbesteed. Deze partijen tonen hun continuïteit aan met een ISAE3402rapportage inclusief een assurance rapport.
36
jaarv e rs l a g 2 0 1 1 stic h ti n g p e rso n e e l sp e n sio e n fo n d s cor d ar e s
0.5
Cordares Pensioenen beschikt over een ISAE3402 Type II-verklaring voor de pensioenadministratie over de periode mei tot en met oktober 2011. Ten aanzien van de opmerkingen in de rapportage van 2010 zijn de procedures van het change management proces aangescherpt en de daarbij horende beheersmaatregelen correct uitgevoerd. In 2011 zijn echter de beheersmaatregelen bij de volgende twee subprocessen niet in alle gevallen correct uitgevoerd: • Logische toegangsbeveiliging: een aantal autorisaties was onjuist. De gevolgen hiervan waren beperkt, doordat de operationele procedures en systemen zodanig zijn ingericht dat belangrijke mutaties in de administratie altijd gepaard gaan van een collegiale toets. • Incident management: een aantal nachtelijke incidenten is niet administratief vastgelegd. Hierbij waren voldoende compenserende maatregelen aanwezig om de betrouwbaarheid van de pensioenadministratie vast te stellen. Het IT-bedrijf van de pensioenadministratie beschikt daarnaast over het certificaat van de Code voor informatiebeveiliging welke in 2011 opnieuw voor drie jaar is verlengd. Voor de kernprocessen van de vermogensbeheerorganisatie van APG is voor heel 2011 een ISAE3402 Type II-verklaring zonder opmerkingen verkregen. Door middel van een Service Level Agreement (SLA) zijn met Cordares Pensioenen en APG Investment Services afspraken gemaakt over de kwaliteit van de dienstverlening. Elk kwartaal is aan het bestuur gerapporteerd over de realisatie van de gemaakte prestatieafspraken uit die SLA en over de ontwikkeling van de bijbehorende kosten. HR-beleid en beloning Ter borging van een goede uitvoering van processen en een deskundige advisering aan het fonds, verwacht PPF van haar opdrachtnemers een gedegen HR-beleid en beloning. De opdrachtnemers behoren tot de APG Groep waarin een uitgebreid HR-instrumentarium wordt gebruikt om medewerkers te werven, te beoordelen, op te leiden en te belonen. Op basis van de Principes voor Beheerst Beloningsbeleid heeft de APG Groep in 2009 vastgesteld dat haar beloningsbeleid hiermee in lijn is. Continuïteit De continuïteit van de bedrijfsprocessen is geborgd vanuit de IT-ondersteuning door middel van een actueel calamiteitenplan. Deze is begin 2011 succesvol getest door het simuleren van een calamiteit. Zowel het rekencentrum als de belangrijkste processen werden hiervoor op een uitwijklocatie herstart. Integriteit en compliance De opdrachtnemers van het fonds beschikken over een integriteitsbeleid. Hierin zijn maatregelen opgenomen om de integriteit van de medewerkers, die betrokken zijn bij de uitvoering van het vermogensbeheer en het pensioenbeheer, te waarborgen. Zo hanteren beide opdrachtnemers interne gedragscodes voor het personeel en hebben alle medewerkers van APG Investment Services de AFM-insiderscode ondertekend. Controle op naleving daarvan is (gedeeltelijk) extern belegd. Over de werking van het integriteitsbeleid wordt aan het bestuur door de Compliance Officers van de opdrachtnemers gerapporteerd. Integriteitsrisico Dit is het risico dat de integriteit van het fonds negatief wordt beïnvloed door niet-integere, onethische gedragingen van de organisatie of zijn medewerkers. De norm die hierbij gehanteerd wordt, berust op de bepalingen in wet- en regelgeving en de door het fonds zelf opgestelde normen. Compliancerisico’s worden hier ook onder verstaan.
37
0.5
Naleving wettelijke en fondseigen normen Alle bestuurders van PPF hebben een gedragscode ondertekend over integer handelen en gedrag. Een compliance officer ziet toe op de naleving hiervan en heeft hierover in 2011 gerapporteerd. Nieuwe bestuurders worden daarnaast door PPF getoetst op betrouwbaarheid en integriteit. Over het gevoerde beleid legt het bestuur verantwoording af aan het verantwoordingsorgaan. Daarnaast heeft de visitatiecommissie onderzoek gedaan naar de bestuurlijke processen en structuren, evenals het bestuursbeleid op de lange termijn. Haar bevindingen zijn apart opgenomen in dit jaarverslag. Klachten en geschillen Het fonds beschikt over een klachten- en geschillenregeling waar deelnemers en gepensioneerden gebruik van kunnen maken als zij het niet eens zijn met de dienstverlening of toepassing van het reglement. In 2011 zijn voor het fonds 13 klachten geregistreerd en conform de procedure afgehandeld (10 in 2010). Maatschappelijk verantwoord beleggen PPF heeft als beleid dat zij maatschappelijk verantwoord belegt conform de principes van de VN Global Compact. Daartoe behoren onderwerpen op het gebied van mensenrechten, arbeidsrechten, milieu en corruptie. De vermogensbeheerder past deze richtlijnen toe in de uitvoering van haar beleggingen en doet daarover jaarlijks verslag in een rapport (via de website). Juridisch risico Het juridische risico heeft betrekking op de veranderingen in en de naleving van wet- en regelgeving en de mogelijkheid dat het fonds wordt bedreigd in zijn rechtspositie. Hierbij geldt dat rekening wordt gehouden met de mogelijkheid dat contractuele bepalingen niet afdwingbaar of correct zijn gedocumenteerd. Advisering over wet- en regelgeving PPF heeft de advisering over de wet- en regelgeving uitbesteed aan een professionele partij met aantoonbare deskundigheid en ervaring. Het bestuur van PPF laat zich periodiek informeren over de voorgenomen wijzigingen in wet- en regelgeving en de consequenties daarvan. De opdrachtnemers van het fonds beschikken over medewerkers met langjarige ervaring en expertise op het gebied van de wet- en regelgeving.
38
jaarv e rs l a g 2 0 1 1 stic h ti n g p e rso n e e l sp e n sio e n fo n d s cor d ar e s
0.6
Financiële positie van het fonds Jaarlijks wordt de financiële positie van PPF beoordeeld aan de hand van de dekkingsgraad. Daartoe worden op de balansdatum de bezittingen en verplichtingen beschouwd. De verplichtingen van PPF bestaan met name uit de te betalen pensioenen. Hierbij gaat het om de pensioenen die nu uitbetaald moeten worden en de pensioenen die pas in de toekomst tot uitbetaling zullen komen. Met behulp van actuariële formules wordt van deze (verwachte) uitgaande geldstroom de contante waarde op de balansdatum berekend. Bij deze berekening worden de geldstromen contant gemaakt aan de hand van de rentetermijnstructuur. Vanwege twijfel over een correcte prijsvorming aan het einde van 2011, heeft DNB besloten op de voorgeschreven rentecurve van ultimo 2011 een correctie toe te passen, door deze te baseren op de driemaandsgemiddelde rente over de maanden oktober tot en met december 2011. Zonder deze correctie zou de dekkingsgraad van PPF 3,4 procentpunt lager zijn uitgekomen, namelijk op 99,3 procent in plaats van 102,7 procent.
Tabel 4 Financiële positie van het fonds
(in miljoenen euro’s)
Technische voorzieningen Voor dekking van nominale pensioenrechten beschikbaar bedrag Overdekking Dekkingsgraad (in procenten)
2011
2010
657,5 657,4 17,9 102,7
571,0 641,4 70,4 112,3
Toereikendheid PPF beoordeelt of zijn aanwezige beschikbare vermogen volgens de door DNB vastgestelde criteria voldoende is om de pensioenverplichtingen aan de (gewezen) deelnemers en pensioengerechtigden te kunnen nakomen. Dit betekent dat er bovenop de technische voorzieningen voldoende reserves aanwezig moeten zijn om de risico’s van onder meer waardedaling van beleggingen, renteschokken en langleven volgens de criteria van DNB te dekken. Technische voorzieningen De technische voorzieningen vallen uiteen in voorzieningen voor pensioenverplichtingen en de voorziening voor aanvullingsregelingen. De aard van de regelingen die uit deze voorzieningen gefinancierd worden, luidt als volgt: • ouderdomspensioen: het voorzien in pensioenuitkeringen op grond van ouderdom aan (gewezen) deelnemers; • nabestaandenpensioen: het voorzien in uitkeringen aan nabestaanden bij overlijden van (gewezen) deelnemers; • prepensioen: betreft het voorzien in prepensioenuitkeringen op grond van ouderdom aan (gewezen) deelnemers; • invaliditeitspensioen: betreft het voorzien in uitkeringen op grond van invaliditeit aan deelnemers; • aanvullingsregelingen: betreft het voorzien in aanvullende pensioenuitkeringen op grond van ouderdom aan deelnemers. Het totaal van de technische voorzieningen is ultimo 2011 gelijk aan 657,5 miljoen euro. Dit is de contante waarde van alle pensioenrechten van de (gewezen) deelnemers en pensioengerechtigden op basis van het pensioenreglement. De contante waarde is bepaald op basis van de rentetermijnstructuur ultimo 2011 en de overige grondslagen van het fonds. De grondslagen staan in de jaarrekening vermeld.
39
0.6
Reserves Pensioenfondsen moeten bovenop de voorziening pensioenverplichtingen ook reserves hebben om de risico’s te dekken van bijvoorbeeld waardedaling van beleggingen. PPF hanteert het standaardmodel van DNB bij het vaststellen van het vereist eigen vermogen (VEV). Het standaardmodel gaat uit van een aantal risicocategorieën en past daarop scenario’s met een éénjaarsbetrouwbaarheid van 97,5 procent toe. Dit leidt tot onderstaande reserves: S1 : solvabiliteitsreserve voor het renterisico (het effect van de meest ongunstige wijziging van de rentetermijnstructuur); S2 : solvabiliteitsreserve voor zakelijke waarden (het effect van een daling van de zakelijke waarden aan de hand van een daling van de waarde van aandelen in ontwikkelde markten met 25 procent, aandelen in emerging markets met 35 procent, private equity met 30 procent, direct vastgoed met 15 procent en indirect vastgoed met 25 procent. Er wordt een correlatie van 0,75 verondersteld tussen de verschillende zakelijke waarden); S3 : solvabiliteitsreserve voor het valutarisico (het effect van een daling van alle valutakoersen ten opzichte van de euro met 20 procent); S4 : solvabiliteitsreserve voor commodities (het effect van een daling van de waarde van commodities met 30 procent); S5 : solvabiliteitsreserve voor het kredietrisico (het effect van een toename van de actuele credit spread met 40 procent); S6 : solvabiliteitsreserve voor het verzekeringstechnisch risico (door middel van een verzekeringsrisico-opslag wordt het verzekeringstechnisch risico gefinancierd). De afzonderlijke reserves worden in de volgende formule gecombineerd: Totaal = √(S12 + S22 + 2 * 0,5 * S1 * S2 + S32 + S42 + S52 + S62) De som van deze reserves vormt, na diversificatie tussen de risicotypen, het VEV. Tegen deze toetswaarde wordt de feitelijke reserve afgezet. Er is dan voldoende eigen vermogen als het eigen vermogen van het fonds groter is dan het VEV.
Tabel 5 Berekening van het Vereist eigen vermogen
(in miljoenen euro’s)
Categorie
Buffer in euro’s
Buffer als percentage van de voorziening pensioenverplichtingen
S1 Renterisico S2 Zakelijkewaardenrisico S3 Valutarisico S4 Commodityrisico
30,8
4,7
105,5
16,0
21,8
3,3
9,4
1,4
S5 Kredietrisico
17,5
2,7
S6 Verzekeringstechnisch risico
20,3
3,1
Subtotaal voor diversificatie Diversificatie-effect Vereist eigen vermogen
40
./.
205,3 76,5
./.
128,8
jaarv e rs l a g 2 0 1 1 stic h ti n g p e rso n e e l sp e n sio e n fo n d s cor d ar e s
31,2 11,6 19,6
0.6
In de tabel is het VEV bepaald op basis van de benodigde waarde van de beleggingen ultimo 2011 en niet op de feitelijke waarde. De benodigde waarde van de beleggingen is de waarde waarbij het fonds geen reservetekort meer zou hebben. De benodigde waarde is onderverdeeld op basis van de normportefeuille voor 2012.
FTK-stresstest Figuur 7 geeft aan hoe de dekkingsgraad van het fonds verandert bij verschillende scenario’s. De uitgangssituatie is 31 december 2011. De schokken van de risicofactoren komen overeen met de hiervoor omschreven schokken uit de solvabiliteitstoets, als onderdeel van het FTK. De schokken zijn dusdanig gedefinieerd, dat op een horizon van één jaar de kans van optreden 2,5 procent is. Elke schok is onafhankelijk van andere factoren. De laatste kolom beschrijft de daling van de dekkingsgraad als alle schokken gelijktijdig optreden. De situatie waarbij alle schokken worden meegenomen op basis van de voorgeschreven correlaties volgens de standaardmethode van DNB, is weergegeven in de één na laatste kolom. De rode lijn geeft het huidige niveau van de dekkingsgraad weer, de groene lijn is de vereiste dekkingsgraad berekend met de standaardmethode van DNB.
Figuur 7 Weergave van de FTK-stresstest voor het fonds dekkingsgra ad
41
130%
120%
110% 109,5%
100%
102,1% 100,3%
100,9%
100,5%
100,0%
98,4%
99,9%
101,5%
95,9% 90%
85,9% 80% 79,4%
70% RENTE
RENTE
EQ Dev
EQ Em
PE
HF
Spreads
VAST-
VALUTA
Comm0 -
TOTAAL
TOTAAL
+ 30%
– 25%
– 25%
– 35%
– 30%
– 30%
+ 40%
GOED
– 20%
dities
GECORRe-
(corr.1)
– 30%
leerd
15-25%
huidige dekkingsgraad = 102,7 %
vereiste dekkingsgraad = 119.6 %
0.6
In het hiernavolgende schema wordt het effect van een factor die een risicocategorie beïnvloedt op de daadwerkelijke dekkingsgraad weergegeven. Risico Verandering Rente Rente +30% Rente -25% Zakelijke waarden EQ Dev. -25% EQ Em. -35% PE -30% HF -30% Vastgoed -15%/-25% Valuta Valuta -20% Grondstoffen Commodities -30% Krediet Spreads +40%
Mutatie aanwezig dekkingsgraad 6,8% -4,3% -6,8% -2,4% -0,6% -1,8% -2,7% -2,8% -1,2% -2,2%
Minimaal vereist eigen vermogen Naast het VEV bestaat er een tweede ondergrens: het minimaal vereist eigen vermogen (MVEV). Het MVEV bedraagt over het algemeen tussen de 4 en 5 procent van de voorziening pensioenverplichtingen. Om die reden wordt het MVEV vaak benaderd met 5 procent. Voor PPF is deze grens ultimo 2011 berekend op 104,2 procent. Als een pensioenfonds minder eigen vermogen heeft dan het VEV, is er sprake van een reservetekort. Als het eigen vermogen daarnaast ook lager is dan het MVEV, is er tevens sprake van een dekkingstekort. De feitelijke dekkingsgraad van PPF op basis van de rentetermijnstructuur ultimo 2011 is 102,7 procent. De dekkingsgraad van het fonds per 31 december 2011 is zowel lager dan benodigd voor het MVEV als benodigd voor het VEV.
Herstelplan Het bestuur van het fonds was genoodzaakt in 2009 en de jaren daarna maatregelen te treffen om de financiële positie van het fonds te versterken. Deze maatregelen zijn samengevat in het herstelplan van het fonds. Het herstelplan is in maart 2009 ingediend bij DNB en bestond uit een korte- en langetermijnherstelplan. Met het kortetermijnherstelplan moest het dekkingstekort van het fonds aangepakt worden. Het langetermijnherstelplan is gericht op het reservetekort. Hoewel het herstel aanvankelijk voorspoedig verliep, zorgde de zeer lage rentestand voor een flinke terugval. Ultimo 2011 verkeerde het fonds opnieuw in een dekkingstekort en nog steeds in een reservetekort. Ontwikkeling van de dekkingsgraad De beleggingen zijn in 2011 sterk in waarde gestegen. Daarnaast zijn ook de verplichtingen gestegen. Dat kwam voor het grootste deel door een daling van de rente. Dit resulteerde in een daling van de dekkingsgraad ten opzichte van 2010. In vergelijking met ultimo 2010 is de dekkingsgraad in totaal met 9,6 procentpunt gedaald. De ontwikkeling van de dekkingsgraad door het verslagjaar heen wordt getoond in figuur 8. Hierbij is ook te zien hoe de dekkingsgraad zich volgens de verwachtingen in het herstelplan zou hebben ontwikkeld.
42
jaarv e rs l a g 2 0 1 1 stic h ti n g p e rso n e e l sp e n sio e n fo n d s cor d ar e s
0.6
Figuur 8 Ontwikkeling van de dekkingsgraad in 2011 ten opzichte van beoogde ontwikkeling in herstelplan 125,0% 120,0%
115,0%
110,0% 105,0%
100,0%
95,0%
90,0%
85,0% jan 2011
feb 2011
Mrt 2011
herstelplan
APR 2011
ME I 2011
JUNI 2011
JULI 2011
AUG 2011
SEP 2011
OKT 2011
NOV 2011
DEC 2011
ontwikkeling dekkingsgraad
De hoogte van de dekkingsgraad wordt beïnvloed door diverse factoren. In tabel 6 is schematisch weergegeven welke factoren dat zijn en welke invloed ze hebben gehad in 2011.
Tabel 6 Invloed van factoren op de mutatie van de dekkingsgraad over 2011
(in procenten)
Dekkingsgraad primo 2011 112,3 Premiebijdrage ./. 0,2 Pensioenuitkeringen 0,4 Toeslagverlening 0,0 Verandering rentetermijnstructuur ./. 14,8 Overrendement 5,0 Overig/kruiseffecten 0,0 Dekkingsgraad ultimo 2011 102,7
De premiebijdrage had een negatief effect van 0,2 procentpunt, omdat de ontvangen premie lager was dan de kostendekkende premie. De pensioenuitkeringen hadden een klein positief effect van 0,4 procentpunt. Dit wordt verklaard door het vrijvallen van buffers over lopende pensioenuitkeringen. In 2011 zijn geen toeslagen verleend. Dit had dan ook geen effect op de dekkingsgraad. Het gemiddelde niveau van de rentetermijnstructuur is over 2011 afgenomen. Hierdoor nam de waarde van de pensioenverplichtingen toe. Dit had een negatief effect op de dekkingsgraad van 14,8 procentpunt. Het overrendement verhoogde de dekkingsgraad met 5,0 procentpunt. Hierin is het effect van de gestegen waarde van de beleggingen zichtbaar. In totaal leiden bovenstaande oorzaken tot een afname van de dekkingsgraad ultimo 2011 tot 102,7 procent.
43
0.6
Maatregelen uit het herstelplan nog noodzakelijk Omdat de financiële positie nog onder het minimaal vereist eigen vermogen is, blijven de maatregelen uit het herstelplan van kracht. Dat wil zeggen dat binnen twee jaar het dekkingstekort moet zijn opgeheven en binnen twaalf jaar het reservetekort. Het dekkingstekort is opgeheven als de dekkingsgraad hoger is dan 104,2 procent. Het reservetekort is opgeheven als de dekkingsgraad hoger is dan 120,3 procent. Bij die dekkingsgraad is er weer voldoende vereist eigen vermogen aanwezig. Maatregelen herstelplan richten zich op premie en toeslagverlening De maatregelen uit het herstelplan betreffen een beperking van de toeslagverlening en het verhogen van de pensioenpremie. De totale premie is in 2011 met 2,0 procentpunt verhoogd naar 24,9 procent van de pensioengrondslag. In de totale premie is 2,0 procentpunt opgenomen voor de aanvullingsregelingen. In 2010 was de premie al met 1,7 procentpunt verhoogd vanaf 21,2 procent naar 22,9 procent van de pensioengrondslag. Het herstelplan geeft aan dat toeslagverlening in de komende jaren beperkt is. In 2011 was bijvoorbeeld geen inhaaltoeslagverlening mogelijk. Het beleggingsbeleid voor de lange termijn is niet gewijzigd door de financiële crisis. Door de keuze voor handhaving van het huidige beleggingsbeleid geeft het fonds impliciet wel aan dat herstel vanuit de financiële markten zal moeten komen. Evaluatie van het herstelplan De dekkingsgraad van ultimo 2011 was 10,5 procentpunt lager dan de verwachte dekkingsgraad zoals die is opgenomen in het herstelplan. Het fonds begon 2011 met een dekkingsgraad van 112,3 procent. Dit was boven het niveau dat in het herstelplan is opgenomen, namelijk 111,6 procent. Toch eindigde het fonds het verslagjaar door de sterke rentedaling met een forse achterstand op het herstelplan: 102,7 procent tegenover de verwachte 113,2 procent. Het fonds heeft daarmee opnieuw een dekkingstekort en nog steeds een reservetekort. Het bestuur houdt daarom de ontwikkeling van de financiële positie goed in de gaten.
Kostendekkende premie Jaarlijks berekent PPF zowel de kostendekkende premie als de feitelijke premie. Deze twee zijn niet noodzakelijkerwijs hetzelfde. Vanwege het geven van premiekorting kan de feitelijke premie lager liggen dan de kostendekkende premie. Vanwege de lage dekkingsgraad was premiekorting in 2011 niet mogelijk. Wel heeft PPF toestemming van DNB om gebruik te maken van een overgangsregeling. Aan PPF is de mogelijkheid geboden van 2009 tot en met 2013 de vrijvallende buffers op pensioenuitkeringen te salderen met de kostendekkende premie. Zie hiervoor ook de uitgebreide toelichting op pagina 17. Dit betekende voor 2011 dat de feitelijke premie kon worden vastgesteld op 24,9 procent van de pensioengrondslag. De kostendekkende premie bestaat uit de volgende onderdelen: • de premie voor de jaarlijkse pensioeninkoop; • een opslag voor de kosten van de uitvoering; • een opslag voor het in stand houden van het vereist eigen vermogen. Middelloonregeling PPF hanteert voor de berekening van de kostendekkende premie voor de middelloonregeling een gedempte rentevoet van 4 procent. Omdat dit een vast rentepercentage is, is de premie op deze manier minder fluctuerend dan wanneer de premie berekend zou worden op basis van de actuele marktrente. Voor de vergelijkbaarheid van jaar tot jaar is deze premie daarom geschikter. 44
jaarv e rs l a g 2 0 1 1 stic h ti n g p e rso n e e l sp e n sio e n fo n d s cor d ar e s
0.6
Daarnaast berekent PPF de premie ook op basis van de marktrente (de rentetermijnstructuur, of RTS), om deze te kunnen vergelijken met de daadwerkelijk ontvangen premie. Dan kan worden vastgesteld of de ontvangen premie voldoende is om de werkelijke lasten voor pensioeninkoop te dekken. In tabel 7 staan de kostendekkende premies voor de basisregeling op basis van beide rentetermijnstructuren.
Tabel 7 Premiepercentages middelloonregeling op basis van de rentetermijnstructuur en gedempte rentevoet van 4 procent Premie op basis van Onderdelen RTS ultimo 2011 Coming service 23,7 Opslag voor toeslagen 0,0 Solvabiliteitsopslag 4,8 Kostenopslagen 0,3 Kostendekkend
Premie op basis van gedempte rentevoet 20,7 0,0 4,3 0,3
28,8
25,3
45 De kostendekkende premie op basis van de rentetermijnstructuur is hoger dan de premie tegen 4 procent. Dit komt door het feit dat het renteniveau van de rentetermijnstructuur per 31 december 2010 lager was dan 4 procent. In de premienota voor 2011 is een gedempte kostendekkende premie voor de middelloonregeling van 24,8 procent gehanteerd. De hierbij toegestane buffervrijval bedroeg naar schatting 1,9 procent. Gesaldeerd met de gedempte kostendekkende premie leidt dit tot een premie van 22,9 procent. Verhoogd met de premie voor de aanvullingsregelingen 2,0 procent, leidde dit tot een totale premie van 24,9 procent. Dit is de premie die over 2011 daadwerkelijk is geheven. De werkelijke gedempte kostendekkende premie voor de middelloonregeling over 2011 bedraagt 25,3 procent. In tabel 8 is dit schematisch weergegeven.
Tabel 8 Gedempte kostendekkende premie en toegestane buffervrijval Feitelijk geheven premie (o.b.v. premienota 2011) Gedempte kostendekkende premie 24,8 Toegestane buffervrijval ./. 1,9 Premie na buffervrijval 22,9
Benodigde premie 2011
./.
25,3 1,9 23,4
Het totaal aan ontvangen feitelijke premie voor de middelloonregeling (op basis van 22,9 procent van de pensioengrondslag) was 13,0 miljoen euro. Het absolute bedrag aan kostendekkende premie op basis van 4 procent bedraagt 13,2 miljoen euro. Het absolute bedrag aan kostendekkende premie op basis van de rentetermijnstructuur bedraagt 15,4 miljoen euro.
0.6
Aanvullingsregeling De premies voor de aanvullingsregelingen worden berekend door de contante waarde van de verwachte lasten voor de aanvullingsregelingen te delen door de contante waarde van de premiegrondslag tot 2021. De lasten worden verminderd met de Reserve aanvullingsregelingen. De financiering vindt dus normaliter gelijkmatig plaats tot 2021, terwijl de jaarlijkse lasten kunnen fluctueren. Over de gehele looptijd wordt een kostendekkende premie gevraagd. In sommige jaren zal de gevraagde premie echter hoger zijn dan voor dat jaar benodigd. In andere jaren zal hij juist lager zijn. In 2011 is ervoor gekozen de premie voor de aanvullingsregelingen op 2,0 procent vast te stellen en daarmee de premiestijging geleidelijker te laten verlopen. De jaarlaag 2012 is ultimo 2011 toegekend.
46
jaarv e rs l a g 2 0 1 1 stic h ti n g p e rso n e e l sp e n sio e n fo n d s cor d ar e s
0.7
Beleggingsbeleid en -resultaten Bij de vaststelling en de uitvoering van het beleggingsbeleid van PPF staan de belangen van de deelnemers en pensioengerechtigden centraal. Daarom belegt PPF de beschikbare middelen van het fonds op een verantwoorde en solide wijze. Om de langetermijndoelstellingen van het fonds te kunnen realiseren, gaat het beleggingsbeleid uit van een optimale afweging tussen risico en rendement. Het bestuur van PPF geeft hierbij de grenzen van het beleggingsbeleid aan.
Asset Liability Management (ALM) Het strategische beleggingsbeleid van PPF wordt elke drie of vier jaar vastgelegd. De uitgangspunten van het beleggingsbeleid zijn gebaseerd op de uitkomsten van een ALM-studie. Heroverweging strategisch beleggingsbeleid In 2010 heeft het bestuur een nieuwe ALM-studie laten uitvoeren waarbij onder meer het strategische beleggingsbeleid is heroverwogen. Naar aanleiding van de ALM-studie heeft het bestuur besloten om de portefeuille met alternatieve beleggingen verder uit te breiden met de beleggingscategorieën infrastructuur en opportunities. Gedurende 2011 hebben de eerste beleggingen binnen de beleggingscategorie infrastructuur plaatsgevonden. Beleggingen in infrastructuur hebben eigenschappen die ook kenmerkend zijn voor verplichtingen van pensioenfondsen. Het doel van beleggingen in infrastructuur is te investeren in: • niet-beursgenoteerde infrastructuureffecten; en • bedrijven met een stabiele omzet (die relatief weinig wordt beïnvloed door de economische conjunctuur), met uitkeringen die veelal een koppeling hebben met inflatie. De beleggingen in de betrokken ondernemingen leveren veelal belangrijke maatschappelijke producten en diensten. Daarbij kan gedacht worden aan windmolenparken, tolwegen, havens, vliegvelden, afvalverwerkingsbedrijven, elektriciteitsbedrijven en olie-, gas- en waterdistributie. Opportunities zijn beleggingen die niet te classificeren zijn binnen één van de traditionele beleggingscategorieën. Bestaande beleggingen binnen deze categorie omvatten onder meer investeringen in intellectueel eigendom zoals muziekrechten en in verzekeringsgerelateerde obligaties zoals catastrophe bonds. Het bestuur heeft beleggingen in opportunities opgenomen in de strategische beleggingsmix maar heeft naar aanleiding van nadere analyses in 2011 besloten om deze beleggingscategorie in 2012 niet op te nemen in portefeuille van het fonds. Beleggingsmix voor 2012 en lange termijn Het strategische beleid dat volgt uit de ALM-studie is het vertrekpunt voor het jaarlijkse beleggingsplan. Eind 2011 heeft het bestuur de beleggingsresultaten over 2011 in relatie tot het beleggingsplan 2011 geëvalueerd. Daarna heeft het bestuur het beleggingsplan 2012 opgesteld. Het vastgestelde beleggingsbeleid voor 2012 voorziet in de voortzetting van de invulling van de strategische allocatie naar alternatieve beleggingscategorieën. In tabel 9 zijn de beleggingsmix voor de lange termijn en de beleggingsmix voor 2012 schematisch weergegeven.
47
0.7
Tabel 9 Strategische beleggingsmix voor de lange termijn en voor 2012 (in procenten)
Beleggingscategorie
Beleggingsmix op de lange termijn
Beleggingsmix voor 2011
Beleggingsmix voor 2012
Staatsobligaties Index leningen Credits
15,5
15,5
18,0
7,5
5,0
5,0
21,0
23,5
20,0
Vastrentende waarden
44,0
44,0
43,0
Aandelen ontwikkeld Aandelen opkomend
26,0
30,0
27,0
5,0
5,0
7,0
Aandelen
31,0
35,0
34,0
Vastgoed Alternatieve categorieën
10,0
10,0
10,0
15,0
11,0
13,0
100,0
100,0
100,0
Totaal
Afdekking van het renterisico PPF heeft in zijn beleid ten aanzien van het afdekken van het renterisico als doelstelling opgenomen dat het renterisico voor 75 procent wordt afgedekt. Ook dit beleid is in de ALM-studie getoetst. De renteafdekking zal worden uitgebreid naar het strategische niveau, afhankelijk van het niveau van de dertigjaarsswaprente. Het werkelijke afdekkingspercentage blijft achter bij de strategische doelstelling. Het percentage waarmee de netto pensioenverplichtingen zijn afgedekt, is het afgelopen jaar teruggelopen van circa 48 procent eind 2010 naar circa 46 procent eind 2011. Ondanks dat het bestuur gedurende het jaar heeft besloten om de renteafdekking uit te breiden, is het afdekkingspercentage van het renterisico gedaald ten opzichte van ultimo 2010. Het bestuur heeft daarom besloten vanaf 2012 gebruik te maken van een systematiek waarmee het niveau van de renteafdekking wordt geherbalanceerd naar een niveau binnen de bandbreedte als de feitelijke renteafdekking zich op een maandelijkse evaluatiedatum buiten de vastgestelde bandbreedte begeeft. Daarnaast is de staffel bestaande uit niveaus van de dertigjaarsswaprente om de afdekking van het renterisico gefaseerd te verhogen, aangepast als gevolg van de marktomstandigheden. De waarde van de swapportefeuille om het renterisico af te dekken, bedroeg aan het einde van 2011 75,8 miljoen euro. Het positieve resultaat op de renteafdekking bedroeg 43,3 miljoen euro. Het positieve resultaat was het gevolg van de daling van de lange rente gedurende 2011.
Afdekking van het valutarisico De beleggingsresultaten van PPF worden beïnvloed door koersschommelingen van vreemde valuta. Deze schommelingen veroorzaken valutarisico’s die het bestuur ongewenst vindt. De valutarisico’s op beleggingen in Amerikaanse dollars, Britse ponden en Japanse yen worden daarom met valutatermijncontracten afgedekt. Overige valuta’s worden niet afgedekt, omdat de omvang daarvan veelal gering is en daardoor een (kosten)efficiënte uitvoering van de afdekking
48
jaarv e rs l a g 2 0 1 1 stic h ti n g p e rso n e e l sp e n sio e n fo n d s cor d ar e s
0.7
slecht mogelijk is. Het valutarisico is bovendien toch al gering vanwege de diversificatie naar meerdere kleine posities. De omvang van de valutatermijncontracten wordt minimaal op maandelijkse basis bijgesteld. Het resultaat op de valutatermijncontracten in 2011 bedroeg 7,2 miljoen euro negatief.
Maatschappelijk verantwoord beleggen PPF vindt verantwoord beleggen uitermate belangrijk. Het is dan ook een essentieel onderdeel van de beleggingsfilosofie van het fonds en vormt een integraal onderdeel van zijn beleggingsbeginselen. PPF betrekt daarom zogeheten ESG-factoren bij zijn beleggingsprocessen. ESG staat voor Environmental, Social en Governance (maatschappelijk verantwoord beleggen). De ESGfactoren geven PPF een beeld bij de wijze waarop een betreffende onderneming omgaat met het milieu, haar sociale leefomgeving en of zij goed wordt bestuurd. Het fonds onderzoekt daarom hoe ondernemingen mogelijkheden benutten en milieu en sociale risico’s beheersen. Uiteraard verliest PPF het financiële belang van de deelnemer niet uit het oog. Het fonds is ervan overtuigd dat verantwoord beleggen bijdraagt aan betere investeringsbeslissingen. Beleid Het fonds heeft een beleid ten aanzien van verantwoord beleggen. Dat beleid heeft drie doelstellingen: • het verbeteren van het financiële rendement, met inachtneming van de risico’s; • blijk te geven van maatschappelijke verantwoordelijkheid; • bijdragen aan de waarborging van de integriteit van de financiële markten. Om de doelstellingen te realiseren, steekt PPF veel energie in het analyseren van de relaties tussen duurzaamheidsaspecten enerzijds en rendement en de langetermijnrisico’s anderzijds. De vermogensbeheerder pakt verantwoord beleggen op geïntegreerde wijze aan. Dat betekent dat de factoren milieu, maatschappij en goed ondernemingsbestuur bij alle beleggingscategorieën een grote rol spelen. APG heeft daarvoor een deskundig team met duurzaamheids- en governance-specialisten die een uitgebreid netwerk hebben bij internationale organisaties en intensief samenwerken met andere institutionele beleggers. Corporate governance Corporate governance is een integraal onderdeel van het beleid betreffende maatschappelijk verantwoord beleggen. Het begrip corporate governance wordt veelal gebruikt om aan te duiden hoe een onderneming goed, efficiënt en verantwoord geleid moet worden. Het beleid van PPF schrijft dan ook voor dat directies van ondernemingen waarin het fonds belegt, aangesproken kunnen worden op de manier waarop zij hun ondernemingen besturen. Als zij tekort schieten in de ogen van het fonds, zal PPF zijn invloed uitoefenen om verbeteringen aan te brengen. Dit kan door middel van een directe dialoog, maar ook door te stemmen tijdens aandeelhoudersvergaderingen. Stembeleid PPF beschouwt de uitoefening van zijn stemrecht op de aandeelhoudersvergaderingen van ondernemingen waarin het belegt als essentieel onderdeel van zijn taak als verantwoord belegger. Op deze manier oefent PPF invloed uit op het ondernemingsbeleid van een onderneming. Ook participeert PPF in samenwerkingsverbanden met een aantal institutionele beleggers om op deze manier zijn positie te versterken in de dialogen met ondernemingen. Uitsluitingen PPF verwacht van ondernemingen dat zij handelen met respect voor de uitgangspunten van de VN Global Compact. PPF belegt daarom niet in producten die verboden zijn volgens de Nederlandse wet of internationale regelgeving. Het fonds investeert niet in bedrijven die direct betrokken zijn bij de productie van landmijnen, clustermunitie, de afvuursystemen hiervoor noch in chemische of biologische wapens. Ook sluit PPF beleggingen uit in ondernemingen die betrokken zijn bij de
49
0.7
vervaardiging van producten of diensten die in Nederland in brede kring als verwerpelijk worden beschouwd. Met ingang van 2012 sluit PPF ook beleggingen uit in overheidsobligaties van landen waar een wapenembargo van kracht is, opgelegd door de VN-Veiligheidsraad. Deze embargo’s worden opgelegd als handhavingmaatregel met als doel schendingen van het internationaal recht of mensenrechten te veroordelen.
Beleggingsresultaten in het verslagjaar PPF heeft over het verslagjaar 2011 een licht positief beleggingsresultaat behaald. De beleggingsportefeuille behaalde een rendement van 0,3 procent (exclusief het resultaat op derivaten). Het rendement inclusief het resultaat op derivaten bedroeg in het verslagjaar 5,8 procent. Het rendement inclusief derivaten is in sterke mate beïnvloed door de portefeuille met renteswaps waarmee het renterisico wordt afgedekt. Door de gedaalde rente is de waarde van deze renteswaps toegenomen, waarmee deze waardeontwikkeling een positieve bijdrage heeft geleverd aan het rendement van de portefeuille. In onderstaande tabel zijn de rendementen van de beleggingscategorieën en bijbehorende benchmarks gedurende het verslagjaar weergegeven. De getoonde rendementen per beleggingscategorie zijn na aftrek van kosten en inclusief valuta-effecten.
Tabel 10 Rendementen beleggingscategorieën en benchmarks gedurende 2011 Beleggingscategorie Rendement portefeuille Vastrentende waarden Bedrijfsobligaties 7,0% Staatsobligaties 3,1% Inflatiegerelateerde obligaties -0,6% Aandelen Ontwikkelde markten Opkomende markten
Rendement benchmark
7,0% 3,4% -0,9%
-4,0% -16,9%
-3,9% -15,7%
Vastgoed
1,3%
1,5%
Alternatieve beleggingen Commodities Hedge fondsen Global tactical asset allocation Private equity Infrastructuur
3,5% 6,9% -7,6% 5,5% -9,3%
2,1% 3,8% 0,9% 5,5% 7,6%
Rendement exclusief derivaten
0,3%
0,9%
Rendement inclusief derivaten
5,8%
6,7%
50
jaarv e rs l a g 2 0 1 1 stic h ti n g p e rso n e e l sp e n sio e n fo n d s cor d ar e s
0,7
Vastrentende waarden Het rendement van PPF op de totale portefeuille met vastrentende waarden bedroeg in 2011 4,5 procent. Ultimo 2011 bedroeg de waarde van de beleggingen in vastrentende waarden 268,5 miljoen euro. De portefeuille met vastrentende waarden bestaat voornamelijk uit Europese staatsobligaties en inflatiegerelateerde obligaties, alsmede uit bedrijfsobligaties van ondernemingen uit Europa en de Verenigde Staten. De bedrijfsobligaties lieten in 2011 een rendement zien van 7,0 procent. De referentie-index realiseerde in dezelfde periode eveneens een rendement van 7,0 procent. Staatsobligaties vertoonden een rendement van 3,1 procent tegenover een rendement van de referentie-index van 3,4 procent. Het rendement van de inflatiegerelateerde obligaties was 0,6 procent negatief. Het rendement van de referentie-index voor deze beleggingscategorie was 0,9 procent negatief. Aandelen De aandelenmarkten maakten in 2011 een moeilijk jaar door als gevolg van de perikelen in de eurozone. Vooral in de zomerperiode sloeg de stemming om en daalden de aandelenkoersen scherp. De aandelen uit ontwikkelde markten realiseerden een rendement van 4,0 procent negatief. Het fonds presteerde daarmee iets slechter dan de benchmark met een rendement van 3,9 procent negatief. De aandelen uit de opkomende markten presteerden slechter dan de ontwikkelde markten in het afgelopen jaar. De portefeuille met aandelen uit de opkomende markten liet een rendement zien van 16,9 procent negatief in 2011 tegenover een rendement van de benchmark van 15,7 procent negatief. De waarde van de gehele aandelenportefeuille bedroeg ultimo 2011 circa 224,3 miljoen euro. Vastgoed De beleggingen in vastgoed zijn grotendeels ondergebracht in vastgoedbeleggingspools en in mindere mate in direct vastgoed. In 2011 behaalde de vastgoedportefeuille een rendement van 1,3 procent tegenover een rendement van de benchmark van 1,5 procent. Binnen de vastgoedportefeuille realiseerden de beursgenoteerde vastgoedbelangen een rendement van 3,6 procent negatief. Het merendeel van de niet-beursgenoteerde vastgoedfondsen waarin PPF belegt, lieten in het verslagjaar daarentegen een positief rendement zien. Alternatieve beleggingen De alternatieve beleggingscategorieën waarin PPF belegt, realiseerden in 2011 samen een rendement van 2,4 procent. In het verslagjaar is de allocatie naar alternatieve beleggingscategorieën verder uitgebreid met beleggingen in infrastructuur. Door de lastige marktomstandigheden verloopt de opbouw van de portefeuille met beleggingen in infrastructuur en private equity langzamer dan verwacht. Commodities De S&P GSCI Total Return Index, de referentie-index voor beleggingen in commodities, behaalde in 2010 een rendement van 2,1 procent. Gedurende 2011 bedroeg het rendement op de beleggingen van PPF in commodities 3,5 procent. Ultimo 2011 bedroeg het belegd vermogen van PPF in deze beleggingscategorie 26,5 miljoen euro. Hedgefondsen Binnen de portefeuille met hedgefondsen maakt PPF onderscheid tussen twee categorieën. Allereerst belegt PPF in traditionele hedgefondsen. Dat zijn beleggingsfondsen met ruime mogelijkheden om rendement te genereren. Het rendement op de beleggingen in deze hedgefondsen was in 2011 6,9 procent. Hiermee presteerden deze fondsen 3,0 procent beter dan de referentie-index. Daarnaast bezit PPF een portefeuille die beheerd wordt volgens een beleggingsstrategie die Global Tactical Asset Allocation, of kortweg GTAA, wordt genoemd. Dit is een strategie die zowel binnen als tussen beleggingscategorieën beleggingsmogelijkheden benut. De portefeuille-
51
0.7
beheerders van GTAA streven naar het genereren van absoluut rendement, onafhankelijk van de marktomstandigheden. Binnen deze strategie worden posities ingenomen in diverse beleggingscategorieën zoals aandelen, vastrentende waarden, valuta en grondstoffen, maar ook binnen deze categorieën, zoals bijvoorbeeld in landen of sectoren. Gedurende 2011 presteerde de GTAA-strategie met een rendement van 7,6 procent negatief beduidend slechter dan de referentie-index. Private equity Private equity is een verzamelnaam voor diverse strategieën die gemeen hebben dat er wordt belegd in aandelen van niet-beursgenoteerde ondernemingen. De portefeuille met beleggingen in private equity is nog in een opbouwfase en ultimo 2011 bedroeg de waarde van deze portefeuille 2,1 miljoen euro. Gedurende de verslagperiode realiseerde de portefeuille een rendement van 5,5 procent. In de komende jaren zal PPF de portefeuille verder uitbreiden. Ultimo 2011 bedroegen de opvraagbare commitments met betrekking tot beleggingen in private equity nog 23 miljoen euro. Infrastructuur Gedurende het verslagjaar zijn de eerste beleggingen binnen deze beleggingscategorie gerealiseerd. Het doel van beleggingen in infrastructuur is te investeren in niet-beursgenoteerde infrastructuureffecten en bedrijven met een stabiele omzet (die relatief weinig wordt beïnvloed door de economische conjunctuur), met uitkeringen die veelal een koppeling hebben met inflatie. Ultimo 2011 bedroeg het belegd vermogen in deze beleggingscategorie nog maar 0,5 miljoen euro. De opvraagbare commitments voor de beleggingen in infrastructuur bedroegen ultimo 2011 3,4 miljoen euro.
Benchmarks beleggingscategorieën In onderstaand overzicht zijn de benchmarks weergegeven die het fonds hanteert om het rendement van de verschillende beleggingscategorieën te beoordelen. Beleggingscategorie Aandelen Ontwikkeld Aandelen Opkomend Vastgoed Infrastructuur Private Equity Hedge Funds Global Tactical Asset Allocation Commodities Staatsobligaties Inflation Linked Bonds Credits
52
Benchmark 2011 MSCI World Index met een aangepaste landenweging MSCI Emerging Markets Index Samengesteld uit: - Regio NAV gewogen EPRA-indices - CPI + 500 bps - GPR 250 Europe (met aangepast UK-gewicht) - Feitelijk rendement portefeuille CPI + 500 bps Thomson Venture Economics Pooled Average 1-maands USD-LIBOR 1-maands EONIA S&P GSCI Total Return Index Barclays Euro Aggregate Treasury Barclays Euro Government ILB Samengesteld uit: - Barclays Euro Aggregate ex Treasuries - Barclays US Aggregate ex-Treasuries - ML Master II HY Constrained US non Financials & ML HY Constrained EU non Financials - JPMorgan EMBI Global Diversified
jaarv e rs l a g 2 0 1 1 stic h ti n g p e rso n e e l sp e n sio e n fo n d s cor d ar e s
0.7
Vooruitzichten Het beleggingsbeleid voor 2012 voorziet onder andere in de voortzetting van de invulling van de strategische allocatie naar alternatieve beleggingscategorieën. Het fonds is bij de invulling van deze beleggingscategorieën kritisch in relatie tot de verwachte risico- en rendementskarakteristieken. Daarnaast spelen aspecten zoals liquiditeit, risicomanagement en transparantie, bijvoorbeeld met betrekking tot de kosten en positionering, een belangrijke rol om deze beleggingscategorieën verder uit te breiden. Daarnaast zijn de ontwikkelingen in de eurozone voor het fonds aanleiding geweest om enkele wijzigingen in de portefeuille door te voeren. Staatsobligaties Door de recente ontwikkelingen in de periferie van Europa is de bestaande portefeuille met staatsobligaties risicovoller en minder liquide geworden. Het is echter van groot belang dat er binnen de totale beleggingsportefeuille een aanmerkelijke beschikbaarheid is van risicoarme en liquide staatsobligaties. De liquiditeit is van belang om aan de leveringsplicht van onderpand te kunnen voldoen die (mogelijk) voortvloeit uit de derivatentransacties die het fonds is aangegaan. Tegenpartijen van deze derivatentransacties eisen een minimale kredietwaardigheid van het te leveren onderpand, waaraan delen van de bestaande portefeuille met staatsobligaties niet langer voldoen. Met ingang van 2012 heeft PPF een deel van haar portefeuille met staatsobligaties ondergebracht in een beleggingsfonds met enkel zeer kredietwaardige staatsobligaties van de kernlanden van de eurozone die gekenmerkt worden door een betere liquiditeit. Bedrijfsobligaties De liquiditeit van bedrijfsobligaties neemt sterk af in situaties van stress, juist op het moment dat liquiditeit waarschijnlijk het meest nodig is. De liquiditeitsbehoefte in stressscenario’s kan fors oplopen doordat de waarde van derivaten ter afdekking van het rente- en valutarisico sterk fluctueert onder invloed van schommelingen in rentes en valutakoersen. Als gevolg hiervan dienen voldoende liquide beleggingen aanwezig te zijn die als onderpand worden geaccepteerd door tegenpartijen van PPF. Bedrijfsobligaties worden over het algemeen niet geaccepteerd als onderpand. Ook is het van belang dat beleggingen tegen acceptabele kosten verkocht kunnen worden om aan de betalingsverplichtingen van derivatentransacties te voldoen. Omwille van de liquiditeit van de beleggingsportefeuille worden bedrijfsobligaties gedeeltelijk afgebouwd ten gunste van meer liquide vastrentende waarden. Aandelen Binnen de portefeuille met aandelen ontwikkelde markten zal gedurende 2012 een begin worden gemaakt met het beleggen in een strategie (Minimum Volatility) die gericht is op het minimaliseren van het portefeuillerisico. Bij de samenstelling van deze portefeuille wordt geen rekening gehouden met rendementsverwachtingen voor individuele aandelen. De verhoudingen tussen de aandelen in de portefeuille worden bepaald aan de hand van de beweeglijkheid (volatiliteit) van de individuele aandelen en de onderlinge relatie tussen de aandelen (diversificatie). Het lagere risico is voornamelijk het gevolg van het vermijden van de meer risicovolle aandelen en het opzoeken van beleggingen in meer stabiele aandelen. Minimum Volatility heeft een gelijk verwacht rendement als een standaard (marktkapitalisatie gewogen) portefeuille, maar tegen een lager risico. Alternative Inflation De ambitie van PPF is om de pensioenen van zijn verzekerden te laten meegroeien met de inflatie. Om deze ambitie waar te kunnen maken is het zinvol om de inflatiegevoeligheid van de beleggingsportefeuille meer in lijn te brengen met die van de (reële) verplichtingen. Dit kan door middel van beleggingen met een directe link met inflatie; inflation linked bonds en -swaps of via beleggingen waarvan wordt aangenomen dat deze (op lange termijn) een materiële samenhang met inflatie hebben, zoals grondstoffen, infrastructuur en vastgoed.
53
0.7
Naast bovengenoemde beleggingen met een (in)directe link met inflatie, belegt PPF met ingang van 2012 in de beleggingscategorie Alternative Inflation. Deze beleggingscategorie bestaat uit schuldpapier en verwante instrumenten die bescherming bieden tegen onverwachte (Nederlandse) inflatie. Alternative Inflation beoogt daarnaast een substantieel deel van de portefeuille te beleggen in instrumenten die gekoppeld zijn aan de Nederlandse prijsinflatie. De beleggingen van Alternative Inflation zijn voornamelijk leningen uitgegeven door marktpartijen waarvan de inkomsten van nature zijn gekoppeld aan inflatie. Bijvoorbeeld, de tarieven van gereguleerde nutsbedrijven of huurcontracten worden jaarlijks herzien op basis van de inflatie. De houder van de lening ontvangt eveneens kasstromen die gekoppeld zijn aan inflatie. Beleid valuta-afdekking Begin 2012 heeft PPF het beleid van valuta-afdekking geanalyseerd. Op basis van deze analyse heeft het bestuur besloten om de afdekking van het valutarisico op beleggingen in Amerikaanse dollars, Britse ponden en Japanse yen te verlagen van 100 procent naar 80 procent. Daarnaast is besloten om het valutarisico op beleggingen in Zwitserse frank voor 80 procent af te dekken.
54
jaarv e rs l a g 2 0 1 1 stic h ti n g p e rso n e e l sp e n sio e n fo n d s cor d ar e s
0.8
Verkort actuarieel verslag Voorziening pensioenverplichtingen In tabel 11 wordt de voorziening pensioenverplichtingen weergegeven. In de voorziening pensioenverplichtingen zijn alle tijdsevenredige pensioenaanspraken opgenomen.
Tabel 11 Voorziening pensioenverplichtingen verdeeld naar soorten deelnemers (in duizenden euro’s) Deelnemers Gewezen deelnemers Pensioentrekkend
Totaal
Uitsplitsing naar soort pensioentrekkend: • pensioentrekkend ouderdoms- en prepensioen • pensioentrekkend invaliditeitspensioen • pensioentrekkend nabestaandenpensioen • pensioentrekkend wezenpensioen
2011
2010
183.480
146.695
221.963
202.065
250.295
219.409
655.738
568.169
198.677
172.533
4.847
5.482
46.590
41.177
181
217
Voorziening aanvullingsregelingen Naast de voorziening pensioenverplichtingen beschikt PPF over een voorziening voor de aanvullingsregelingen. In de voorziening voor aanvullingsregelingen zijn de verwachte lasten voor de aanvullingen bij (pre)pensioneren opgenomen. Ultimo 2011 is de voorziening aanvullingsregelingen met 1.070 duizend euro afgenomen tot 1.809 duizend euro. De afname is enerzijds ontstaan door een afname van de voorziening voor de pensioenopbouw tijdens prepensioen. Deze is veroorzaakt door een sterke afname van de groep deelnemers die van deze voorziening gebruik kan maken. Anderzijds is de afname het gevolg van een afname van de voorziening jaarlaag, welke eind 2011 kleiner was dan die van de groep eind 2010.
Analyse van het technisch resultaat Volgens de staat van baten en lasten van het fonds bedraagt het verlies over 2011 52,1 miljoen euro. Dit verlies is op zijn samenstelling onderzocht door de afzonderlijke veronderstellingen die ten grondslag liggen aan de technische voorzieningen, te vergelijken met de werkelijke uitkomsten daarvan in het verslagjaar. De analyse in tabel 12 is uitgevoerd op basis van de rentetermijnstructuur van ultimo 2010. De verandering van de rentetermijnstructuur ultimo 2010 naar ultimo 2011 is afzonderlijk verantwoord.
55
0.8
Tabel 12 Technisch resultaat van het fonds
(in duizenden euro’s)
2011
Resultaat (winst of verlies) op: Interest Premie VPL Sterfte en langleven Arbeidsongeschiktheid Kosten Uitkeringen Toekenningen Waardeoverdracht Rentetermijnstructuur Bijzondere oorzaken Diversen
Totaal
2010
30.070
./.
./.
692
./.
1.404
474
933
1.510
1.831
694
320
328
208
76 293
./.
62.514 ./.
50 ./.
50
306
./.
221
85.055
./.
45.185
-
./.
13.948
60
./.
42
52.088
4.506
Toelichting op het technisch resultaat Hieronder worden de onderdelen van het technisch resultaat afzonderlijk toegelicht. Interest Het resultaat op interest wordt bepaald door het saldo van beschikbare beleggingsopbrengsten en de benodigde interest en toegekende toeslagverlening. Voor de bepaling van de benodigde interest wordt uitgegaan van de éénjaarsrente uit de rentetermijnstructuur van ultimo 2010. Die éénjaarsrente bedroeg 1,296 procent. Het resultaat is per saldo positief, namelijk 30.070 duizend euro. Dit wordt geheel verklaard door het positieve resultaat op de rentederivaten, als gevolg van de gedaalde rente. De dalende rente leidde daarentegen ook tot een toename van de voorziening pensioenverplichtingen. Dit effect wordt verantwoord onder het resultaat ‘rentetermijnstructuur’. Voor het totaalbeeld is het echter wel goed deze beide resultaten in hun samenhang te zien. Afgezien van de waardestijging van de rentederivaten was het rendement op de beleggingsportefeuille vrijwel nihil. Premie Het resultaat op premie wordt bepaald door het saldo van de premiebijdragen en de benodigde middelen voor de opbouw van nieuwe pensioenaanspraken. In 2011 werd een premie voor de middelloonregeling geheven die onder het kostendekkende niveau lag. Over 2011 is een verlies gerealiseerd van 692 duizend euro.
56
jaarv e rs l a g 2 0 1 1 stic h ti n g p e rso n e e l sp e n sio e n fo n d s cor d ar e s
0.8
Het resultaat op premie kan ook anders worden geanalyseerd. De feitelijk in rekening gebrachte premie voor de middelloonregeling bedraagt 12.960 duizend euro. Dit is op basis van een premie van 22,9 procent van de pensioengrondslag. Als in plaats daarvan de kostendekkende premie op basis van de rentetermijnstructuur in rekening gebracht zou zijn, had deze premie 16.435 duizend euro bedragen. Per saldo is dit dus een verlies van 3.475 duizend euro. De kostendekkende premie zou echter wel een opslag voor solvabiliteit bevatten ter grootte van 2.783 duizend euro. Deze opslag zou in het resultaat opgenomen worden. Per saldo bedraagt het verlies dan 692 duizend euro. Tabel 13 geeft het resultaat op premie schematisch weer.
Tabel 13 Resultaat op premie
(in duizenden euro’s)
Onderdelen
Bedrag
Feitelijke premie Kostendekkende premie Vrijval solvabiliteitsmarge
./.
Resultaat
./.
12.960 16.435 2.783
57 692
VPL Het resultaat op VPL wordt bepaald door het saldo van de premie voor de aanvullingsregeling 55en de benodigde middelen voor de inkoop van de jaarlaag 2012. Over 2012 is een winst gerealiseerd van 474 duizend euro. Sterfte en langleven PPF kent een sterfterisico en een langlevenrisico. Het sterfterisico is van belang bij overlevingspensioenen en uitkeringen bij overlijden. Het langlevenrisico is van belang bij ouderdomspensioenen. De hoogte van de voorziening pensioenverplichtingen is zodanig bepaald dat voor deze risico’s jaarlijks bedragen beschikbaar komen waaruit PPF de lasten kan dekken die uit de risico’s voortvloeien. Het verloop van de risico’s was in het boekjaar gunstiger dan verwacht. Er resulteerde een overschot van 1.510 duizend euro. Arbeidsongeschiktheid Bij arbeidsongeschiktheid van een deelnemer ontstaan er lasten voor PPF. Er wordt premievrijstelling verleend voor de opbouw van het ouderdoms- en nabestaandenpensioen en er wordt een arbeidsongeschiktheidspensioen uitgekeerd. De toekomstige uitgaven worden in één keer als last genomen. Bij een eventuele revalidatie valt (een deel van) deze last vrij. Daarnaast is een deel van de premie bestemd om de lasten te dekken. Het saldo van deze baten en lasten vormt het resultaat op arbeidsongeschiktheid. Over 2011 bedraagt de winst op arbeidsongeschiktheid 694 duizend euro. Kosten Het resultaat op kosten wordt bepaald door het saldo van de beschikbare middelen voor kostendekking enerzijds en de werkelijke kosten anderzijds. Het resultaat is per saldo positief, namelijk 328 duizend euro.
0.8
Uitkeringen Het resultaat op uitkeringen wordt bepaald door het saldo van de verwachte uitkeringen en de werkelijke uitkeringen. Het resultaat is per saldo 76 duizend euro negatief. Toekenningen Het resultaat op toekenningen wordt enerzijds bepaald door het saldo van vrijval uit de voorziening voor deelnemers en gewezen deelnemers en anderzijds de benodigde middelen voor de inkoop van pensioen voor de pensioengerechtigden. Het resultaat is 293 duizend euro positief. Waardeoverdracht Het resultaat op waardeoverdracht wordt bepaald door het vrijvallen of inkopen van bedragen uit de voorziening pensioenverplichtingen ten gevolge van uitgaande of inkomende waardeoverdrachten ten opzichte van de hiermee gemoeide inkomende en uitgaande geldstromen. Het resultaat op waardeoverdracht is per saldo positief: 306 duizend euro. Het positieve resultaat wordt voornamelijk veroorzaakt door het verschil tussen de wettelijke factoren (voor de financiële stromen) en de fondsfactoren (voor de mutaties in de voorziening). Rentetermijnstructuur Het verlies in verband met de rentetermijnstructuur wordt veroorzaakt doordat het renteniveau uit de rentetermijnstructuur van 31 december 2011 (zoals gepubliceerd door DNB) lager is dan het niveau van 31 december 2010. De daling van de rentetermijnstructuur brengt een last van 85.055 duizend euro met zich mee. Bijzondere oorzaken In 2010 werd onder deze categorie de overgang naar de nieuwe, zwaardere Prognosetafel 2010-2060 verantwoord. Voor 2011 zijn de sterftegrondslagen niet aangepast. Diversen Het resultaat op diversen wordt bepaald door het saldo van overige lasten en baten. Daarnaast worden mutaties van diverse aard op rechten doorgevoerd. Het resultaat is per saldo positief: 60 duizend euro.
58
jaarv e rs l a g 2 0 1 1 stic h ti n g p e rso n e e l sp e n sio e n fo n d s cor d ar e s
0 .9
Administratiekosten Rapportage overeenkomstig aanbevelingen Pensioenfederatie PPF rapporteert de administratiekosten overeenkomstig de aanbevelingen die de Pensioenfederatie in november 2011 heeft gedaan in de brochure ‘Aanbevelingen Uitvoeringskosten’. Deze aanbevelingen vormen een antwoord op een rapport van AFM van april 2011. Daarin gaf AFM aan dat veel pensioenfondsen niet alle gemaakte kosten (met name de kosten van het vermogensbeheer) voldoende inzichtelijk maken en dat deze kosten van grote invloed kunnen zijn op de hoogte van het ouderdomspensioen. In de aanbevelingen beschrijft de Pensioenfederatie hoe de kosten van het vermogensbeheer kunnen worden gerapporteerd. De Pensioenfederatie onderscheidt de volgende kostensoorten: • vaste beheerkosten van beleggingen; • bewaarloon; • overige kosten (kosten van toezicht, administratiekosten, accountantskosten, taxatiekosten etc.); • prestatieafhankelijke vergoedingen; en • transactiekosten. Deze kosten bestaan uit in- en uitstapkosten bij beleggingsfondsen, aan en verkoopkosten bij directe belegging in beleggingstitels en acquisitiekosten. Deze categorie is complex van aard. Gegevens zijn niet altijd beschikbaar waardoor schattingen noodzakelijk zijn en benchmarks ontbreken. Voor de nieuw te presenteren kostensoorten, waaronder de nog niet geïdentificeerde transactiekosten, geeft de Pensioenfederatie in 2012 een nadere invulling van de berekening. 59 Bij de evaluatie van de kosten van vermogensbeheer moet niet alleen de absolute hoogte van de gerapporteerde kosten in beschouwing worden genomen. De kosten hangen onder meer samen met: • de beleggingscategorieën waarin wordt geïnvesteerd; • de verhouding tussen liquide dan wel illiquide beleggingen; • het gekozen risicoprofiel van het fonds; • de wijze waarop wordt geïnvesteerd; • de tijdshorizon die gekozen wordt; en • de behaalde performance. Uitsluitend een integrale afweging van al deze zaken samen, maken een evaluatie van de kosten van het vermogensbeheer mogelijk.
Administratiekosten Door de instanties waaraan PPF werkzaamheden heeft uitbesteed is in het verslagjaar een bedrag van 3,6 miljoen euro aan administratiekosten in rekening gebracht (2010: 3,5). Dit bedrag is als volgt onderverdeeld: • kosten voor het pensioenbeheer: 1,0 miljoen euro; • de fee voor het vermogensbeheer door de uitvoeringsorganisatie APG: 2,5 miljoen euro; en • kosten voor de exploitatie van het direct vastgoed: 154 duizend euro.
Kosten pensioenbeheer Deze kosten bestaan uit kosten van de pensioenadministratie, communicatie, risicobeheersing, financiële administratie, juridische en actuariële advisering, bestuurskosten en kosten die in rekening worden gebracht door derden zoals de accountant, de certificerende actuaris en de visitatiecommissie. De kosten van het pensioenbeheer bedroegen per deelnemer 9 (volgens de richtlijnen van de Pensioenfederatie van november 2011) in het verslagjaar 341 euro (2010: 393). Indien geen rekening wordt gehouden met de kosten in rekening gebracht door derden, bedroegen de kosten van het pensioenbeheer per deelnemer in het verslagjaar 276 euro (2010: 303).
0 .9
Kosten vermogensbeheer In de jaarrekening en in de kerncijfers worden vooralsnog, conform de aanbeveling van de Pensioenfederatie, net als in voorgaande jaren uitsluitend de directe kosten van APG opgenomen (de beheerfee van APG). Deze worden in de jaarrekening in de Staat van baten en lasten verantwoord onder de administratiekosten als ‘kosten ten lasten gebracht inzake resultaat uit overige beleggingen’. In het totale kostenvolume zijn onder andere ook de prestatievergoedingen van private equity opgenomen. Deze zijn op basis van de betaalde prestatievergoedingen verwerkt. De overige kosten van het vermogensbeheer uit de hierna volgende tabel zijn in de jaarrekening verwerkt in de beleggingsopbrengsten. Omdat PPF de kosten van het vermogensbeheer vanaf 2011 rapporteert volgens het voorstel van de Pensioenfederatie worden hieronder, ten opzichte van voorgaande jaren, meer kosten gerapporteerd. Dat hangt voornamelijk samen met onderliggende vergoedingen voor derde vermogensbeheerders, anders dan vergoedingen aan APG. Tot voorgaand jaar werden uitsluitend de door APG in rekening gebrachte kosten opgenomen. Het gevolg hiervan is dat de cijfers van 2011 moeilijk te vergelijken zijn met die van voorgaande jaren en met die van pensioenfondsen die deze standaard (nog) niet hanteren. In de weergave van de kosten van het vermogensbeheer is een aantal aannames gedaan voor de omvang van kostensoorten die pas gaandeweg 2012 definitief opgenomen worden. Het gevolg hiervan kan zijn dat de opbouw en/of de hoogte van de kosten in volgende jaren afwijkt van wat hier is opgenomen. De totale integrale kosten van het vermogensbeheer van PPF over 2011 waren 3,8 miljoen euro. Ten opzichte van het gemiddeld belegd vermogen in 2011 bedroegen de kosten circa 58 basispunten (0,58 procent van het gemiddeld belegd vermogen). Conform de definities van de Pensioenfederatie worden de exploitatiekosten van het direct vastgoed niet aangemerkt als kosten van het vermogensbeheer. In tabel 14 staat een overzicht van de integrale kosten van het vermogensbeheer van PPF over 2011.
Tabel 14 Ontwikkeling integrale kosten van het vermogensbeheer (in miljoenen euro’s) 2011
Basispunten ten opzichte van het gemiddelde belegd vermogen
Beheerfee APG Beheerfee externe managers Bewaarloon Overige kosten
2,5 0,7 0,1 0,1
Totaal
3,4
52
Prestatievergoedingen Totale integrale vermogensbeheerkosten
0,4
6
3,8
58
9. Dit is het aantal deelnemers (inclusief invalide deelnemers) en gepensioneerden volgens de CEM-richtlijnen. In het Jaarverslag 2010 is als maatstaf voor kostenvergelijking gerekend met het aantal normverzekerden. Dit is het aantal deelnemers (inclusief invalide deelnemers) vermeerderd met 20 procent van het aantal slapers en 120 procent van het aantal pensioengerechtigden.
60
jaarv e rs l a g 2 0 1 1 stic h ti n g p e rso n e e l sp e n sio e n fo n d s cor d ar e s
0 .9
De integrale kosten van het vermogensbeheer zijn in de tabel opgedeeld in de volgende categorieën: 1. De beheerfee van APG. 2. De beheerfee van externe vermogensbeheerders (APG uitgesloten). Een groot deel van de kosten voor externe managers zijn al opgenomen in de beheerfee aan APG en worden door APG voldaan aan de externe manager. De kosten opgenomen onder ‘beheerfee externe managers’ betreffen kosten die naast de fee aan APG nog ten laste worden gebracht van het belegd vermogen. 3. Het bewaarloon betreft de vergoeding voor het in bewaring geven van beleggingstitels bij een bewaarbedrijf. 4. De overige kosten betreffen onder andere de aan de beleggingen gerelateerde bank- en accountantskosten. 5. De prestatievergoedingen zijn vergoedingen aan externe managers voor (meerjarige) performance boven een bepaalde drempelwaarde. In de gerapporteerde kosten van 58 basispunten (0,58 procent van het gemiddeld belegd vermogen) zijn eveneens 6 basispunten (0,06 procent van het gemiddeld belegd vermogen) begrepen voor prestatiegerelateerde vergoedingen. Over 2011 is een negatief relatief rendement gerealiseerd van 77 basispunten (0,77 procent). Dit negatieve relatieve resultaat is deels veroorzaakt door de beleggingscategorieën private equity en infrastructuur. Deze portefeuilles bevinden zich nog in de opbouwfase waardoor het rendement negatief beïnvloed wordt door kosten en initiële afschrijvingen die eerst gecompenseerd moeten worden door het waarde creatieproces van de beheerder alvorens sprake is van excess rendement. Daarnaast realiseerde de GTAA-strategie binnen de portefeuille met hedgefondsen een teleurstellend (relatief) resultaat. Sinds de overgang naar uitvoeringsorganisatie APG bedraagt het cumulatieve relatieve rendement 29 basispunten (0,29 procent), na aftrek van kosten. Dit komt overeen met een geannualiseerd relatief rendement van 14 basispunten (0,14 procent) over een periode van één jaar. De geïdentificeerde transactiekosten over 2011 bedragen 769 duizend euro (0,12 procent van het gemiddeld belegd vermogen). PPF zet in het voorliggende jaarverslag 2011 een belangrijke stap naar het diepgaander presenteren van de kosten van het vermogensbeheer.
61
0 .1 0
Rapportages van de compliance officer en de visitatiecommissie en het oordeel van het verantwoordingsorgaan
Rapportage van de compliance officer De compliance officer van PPF heeft over het verslagjaar gerapporteerd over de naleving van de gedragscode door de bestuurders van PPF. De compliance officer rapporteerde dat in het afgelopen jaar geen onregelmatigheden cq bijzonderheden zijn gemeld met betrekking tot de naleving van de voor hen geldende gedragscode.
Rapportage van de visitatiecommissie In april 2012 heeft de Visitatiecommissie, bestaande uit Nelly Altenburg, Henriëtte de Lange en Marion Verheul, haar visitatierapport uitgebracht. Het bestuur van het personeelspensioenfonds Cordares laat zich sinds 2008 visiteren, waarbij de eerste keer is gekozen voor een algehele visitatie, gevolgd door twee visitaties op deelonderwerpen. Voor de visitatie over het boekjaar 2011 heeft het bestuur van het PPF besloten te kiezen voor een nieuwe algemene visitatie. Frank Verschuren verliet de visitatiecommissie. Hij werd vervangen door Marion Verheul. De visitatiecommissie heeft de Visitatie uitgevoerd op basis van de PFG-principes van de STAR. Zij heeft een plan van aanpak opgesteld en na goedkeuring hiervan, is de visitatie gestart met de bestudering van de opgevraagde documentatie. Vervolgens zijn er, veelal met meerdere personen tegelijk, zeven interviews gehouden. De bevindingen, conclusies en aanbevelingen van de visitatiecommissie zijn neergelegd in een conceptrapport, dat met het bestuur is besproken. De opmerkingen uit deze terugkoppeling zijn, zonder afbreuk te doen aan de onafhankelijkheid van de visitatiecommissie, verwerkt in een eindrapport. De visitatiecommissie heeft in een plezierige sfeer kunnen werken en met iedereen plezierige en open gesprekken gevoerd. Bevindingen, conclusies en aanbevelingen De visitatiecommissie is van oordeel dat het bestuur goed functioneert en steeds kritisch kijkt naar mogelijkheden om het nog beter te doen. Het bestuur is deskundig, functioneert als een team en is adequaat en divers samengesteld. Er wordt zakelijk vergaderd en gestuurd op de kwaliteit van de vergaderstukken. Het bestuur kent een aantal vaste en tijdelijke commissies en werkgroepen. De ondersteuning van het bestuur is in zijn algemeenheid adequaat. Het bestuur is ambitieus en maakt dit veelal ook waar. De visitatiecommissie omschrijft het bestuurlijk proces als een goed doordacht proces met voldoende waarborgen voor adequate, evenwichtige en zorgvuldige besluitvorming. Er zijn nog wel verbeteringen mogelijk voor wat de vastlegging van besluiten en achterliggende argumenten betreft. Ook de terugkoppeling van zaken die gemandateerd zijn kan beter. Het fonds voldoet aan de eisen die aan communicatie worden gesteld en de verbeterde website bevat alle relevante informatie. De visitatiecommissie maakt zich zorgen over de uitvoering van het jaarplan Communicatie. De planning werd in 2011 niet gehaald. Wellicht moet het fonds zich minder door de financiële middelen laten leiden als het om communicatie gaat. Ook meent de visitatiecommissie dat het opstellen van een communicatieplan rond de toekomstige ontwikkelingen bij het fonds nu al ter hand moet worden genomen. 62
jaarv e rs l a g 2 0 1 1 stic h ti n g p e rso n e e l sp e n sio e n fo n d s cor d ar e s
0 .1 0
De samenwerking met het verantwoordingsorgaan kan, als beide partijen daarvan de meerwaarde zien, optimaler. Het bestuur zou meer aan het VO kunnen hebben als de strikte verantwoordingsrelatie verruimd wordt, bijvoorbeeld bij het communicatiebeleid. Het bestuur van het PPF heeft in de ogen van de visitatiecommissie een aantal goede maatregelen genomen in haar onafhankelijke positionering naar de vermogens-beheerder. Hierbij hoort de aanstelling van een beleggingsadviseur (tevens onafhankelijk adviseur van het bestuur en lid van de beleggingsadviescommissie) en het, als actief en kritisch lid participeren in de adviesraad. Het bestuur laat zien in de besluitvorming daadwerkelijk onafhankelijkheid na te streven door steeds kritisch en alleen met gedegen argumenten voor APG te kiezen. Het bestuur heeft de risico’s goed in beeld gebracht, zijn risicohouding bepaald en maatregelen genomen om de risico’s te beheersen. Het bestuur bespreekt het risicobeleid en - management regelmatig. De ALM-RISK commissie van het bestuur bewaakt het beleid en volgt de rapportages en de uitvoering van het beleid regelmatig. Een belangrijk urgent risico betreft de toekomst van het fonds. Het bestuur heeft dit risico goed in beeld en heeft maatregelen in overweging die de uitvoering van de regeling op langere termijn houdbaar maken. Echter, de besluitvorming, die zich grotendeels buiten het bestuur afspeelt, verloopt niet goed. De visitatiecommissie adviseert het bestuur na te gaan of er meer manieren zijn om met de cao-partijen in gesprek te raken en wellicht vanuit meer gezamenlijke belangen tot een oplossing te komen. De situatie zou vereenvoudigd kunnen worden als er snel aansluiting gerealiseerd kan worden bij een vrijwillig bedrijfstakpensioenfonds. Het is onduidelijk of dit fonds per 1 januari 2013 van start kan gaan. De visitatiecommissie meent dat het bestuur moet vermijden dat er zich problemen gaan voordoen in de uitvoering van de regeling, door zich tijdig voor te bereiden op zowel een overdracht naar een nieuwe regeling/pensioenfonds als het behouden van de huidige regeling. De visitatiecommissie ondersteunt het bestuur in haar streven om het pensioenbeheer verder te verbeteren. Vernieuwingen van belangrijke zaken als de ICT-systemen vragen om een goede betrokkenheid van het bestuur. De visitatiecommissie concludeert dat het bestuur de rol die zij heeft naar de pensioenuitvoerder adequaat uitvoert. Dat geldt ook voor de aansturing van het vermogensbeheer. Dit is bijzonder belangrijk omdat dit volledig uitbesteed is aan APG-IM. In combinatie met de positie van het PPF binnen de APG groep vraagt dit om een kritische en onafhankelijke houding van het PPF-bestuur, welke zeker aanwezig is.
Reactie van het bestuur op de rapportage van de visitatiecommissie Het bestuur hecht zeer aan het oordeel van de visitatiecommissie. Het externe karakter van de visitatiecommissie draagt bij aan goede checks-and-balances in het pensioenfonds. Het bestuur verwelkomt de suggestie van de visitatiecommissie om de vastlegging van de argumenten die tijdens bestuursvergaderingen een rol hebben gespeeld bij de besluitvorming verder te verbeteren. Hierdoor kan de wijze van besluitvorming ook door derden beter worden beoordeeld. Ook de suggestie om het voorbereidende werk in bestuurscommissies uitgebreider te documenteren neemt het bestuur ter harte. Deze nieuwe werkwijze is inmiddels praktijk. Voor het bestuur is communicatie een van de kerntaken van een pensioenfonds. De visitatiecommissie spreekt zijn zorg met betrekking tot het communicatieplan van PPF en over de bestuurlijke inrichting van communicatie binnen het fonds. Het bestuur heeft begrepen dat deze zorg niet betrekking heeft op de wettelijk verplichte communicatie. Het bestuur heeft aandacht voor de zorg van de visitatiecommissie maar deelt deze zorg slechts ten dele. De uitvoering van het communicatieplan ligt op schema, wordt door een bestuurlijke commissie namens het bestuur bewaakt en waar nodig bijgestuurd. Zodra de plannen van de werkgever ten aanzien van de
63
0 .1 0
uitvoering van de pensioenregeling worden geconcretiseerd, zal het bestuur ook daarvoor een plan maken. Recent heeft het bestuur besloten om het verantwoordingsorgaan inderdaad meer te gaan betrekken bij de beleidsvorming over communicatie. Het bestuur is blij met de positieve terugkoppeling van de visitatiecommissie ten aanzien van het risicobeleid en beleggingsbeheer van het fonds. Echter, anders dan de visitatiecommissie meent, werkt het bestuur aan het verder expliciteren van zijn risicohouding. Het bestuur heeft, mede op aanraden van de visitatiecommissie, per 1 januari 2012 een eigen externe beleggingsadviseur aangesteld. De samenwerking met deze adviseur ervaart het bestuur als positief. Het risicobeleid heeft de volle aandacht van het bestuur. Dit komt tot uitdrukking in de invulling van de studiedagen en voorbereiding van het beleggingsplan. De toekomst van het pensioenfonds krijgt veel aandacht binnen het bestuur, zoals ook blijkt uit de activiteiten van de commissie Houdbaar Pensioen en de actieve dialoog met de sociale partners daarover. Het bestuur heeft kennis genomen van de plannen van de grootste werkgever die bij het pensioenfonds is aangesloten om een vrijwillig bedrijfstakpensioenfonds op te richten. Om de uitvoerbaarheid van de pensioenregeling te kunnen blijven borgen, heeft het bestuur de caopartijen gevraagd noodzakelijke maatregelen te nemen. In verband hiermee heeft het bestuur in het verslagjaar, en ook in 2012, nadrukkelijk deze zorg onder de aandacht van cao-partijen gebracht. Indien dit niet zal leiden tot een naar het oordeel van het bestuur adequate oplossing dan zal het bestuur niet nalaten zijn eigen verantwoordelijkheid te nemen. Het bestuur vindt het waardevol dat het periodiek een spiegel wordt voorgehouden over de wijze waarop het pensioenfonds wordt aangestuurd. De visitatiecommissie vormt hierin een waardevolle factor. De wijze waarop de commissie zijn visitatie heeft uitgevoerd, heeft het bestuur opnieuw als constructief ervaren. Het bestuur is vooral te spreken over de aanpak van de commissie en de openhartige wijze waarop de commissie met het bestuur de bevindingen, conclusies en aanbevelingen heeft besproken. Dit leidt tot een nog beter begrip van hoe het bestuur en de commissie, elk vanuit hun eigen positie, aankijken tegen de onderwerpen waarop de visitatie betrekking heeft.
Oordeel van het verantwoordingsorgaan Algemeen Het verantwoordingsorgaan heeft op basis van artikel 5 van het Reglement Verantwoordingsorgaan onder meer tot taak een algemeen oordeel te geven over: • het handelen van het bestuur aan de hand van het jaarverslag, de jaarrekening en andere informatie, waaronder de bevindingen van de visitatiecommissie; • het door het bestuur gevoerde beleid in het afgelopen kalenderjaar; • het beleid voor de toekomst; • de wijze waarop het bestuur invulling geeft aan goed pensioenfondsbestuur als bedoeld in artikel 33 van de Pensioenwet. Bovendien kan het verantwoordingsorgaan advies geven over onder meer het beleid ten aanzien van intern toezicht, de klachtenprocedure en het communicatiebeleid. Verklaring bij de jaarstukken Om tot een oordeel te kunnen komen heeft het verantwoordingsorgaan onder meer kennis genomen van: • de jaarstukken 2011 en de rapportages van de certificerende actuaris en accountant; • het beleggingsplan 2011; • de bevindingen van de visitatiecommissie.
64
jaarv e rs l a g 2 0 1 1 stic h ti n g p e rso n e e l sp e n sio e n fo n d s cor d ar e s
0 .1 0
In de gezamenlijke bijeenkomst van het bestuur en het verantwoordingsorgaan van 7 juni 2012 heeft het bestuur op afdoende wijze antwoorden en toelichtingen gegeven op vragen van het verantwoordingsorgaan ten aanzien van de jaarstukken. Oordeel Het verantwoordingsorgaan heeft te maken met een deskundig pensioenfondsbestuur dat de belangen van alle belanghebbenden in 2011 op een evenwichtige wijze heeft behartigd. Het verantwoordingsorgaan stelt vast dat het bestuur op een verantwoorde wijze is omgegaan met de ontwikkelingen die zich in het turbulente verslagjaar hebben voorgedaan en daarop op adequate wijze heeft ingespeeld. Goede voortgang is geboekt op de onderstaande terreinen: • beheersing van de operationele risico’s bij de uitvoering van de administratieve en beleggingsprocessen; • kostentransparantie, zowel op het gebied van rechten- als vermogensbeheer; • vergroting van de bestuurlijke deskundigheid ten aanzien van beleggingsaangelegenheden door het inhuren van een externe deskundige; • communicatie richting belanghebbenden. Het belang van dit laatste onderwerp wordt steeds groter, gezien de ontwikkelingen die rond het fonds spelen. Het Verantwoordingsorgaan wil daaraan graag een bijdrage leveren en verheugt zich over de bereidheid van het bestuur daaraan invulling te geven. Advies Het Verantwoordingsorgaan adviseert het bestuur zeer kritisch te blijven op de volgende punten: • De uitvoeringskosten per deelnemer zijn hoog, dat is inherent aan de geringe omvang van het fonds. Wij raden het bestuur aan zich te blijven inspannen voor maatregelen tot beheersing van de uitvoeringskosten. • Een zeer belangrijk middel voor het gezond maken van de financiële situatie van het fonds op lange termijn, namelijk de inhoud van de regeling, ligt niet in de handen van het bestuur. Ook hier zal het bestuur zoveel mogelijk druk richting sociale partners dienen uit te oefenen om te komen tot een houdbare regeling in het licht van de ontwikkelingen op de financiële markten en rond de levensverwachting.
Reactie van het bestuur op het oordeel van het verantwoordingsorgaan Het bestuur heeft op 20 juni 2012 kennis genomen van het oordeel van het verantwoordingsorgaan ten aanzien van het gevoerde beleid over het afgelopen jaar. Een aantal punten dat het verantwoordingsorgaan aan de orde stelt, maakt tevens deel uit van de bevindingen van de visitatiecommissie dan wel van de reactie daarop van het bestuur. Het bestuur zal deze punten betrekken bij zijn verdere beleidontwikkeling en bij de aansturing van het pensioenfonds. Het bestuur stelt de betrokkenheid van het verantwoordingsorgaan in het verbeteren van de communicatie naar alle belanghebbenden op prijs. Het beheersen van de uitvoeringskosten vormt voor het bestuur een belangrijk punt van aandacht. Aan het transparanter maken van de uitvoeringskosten, vooral de kosten van het vermogensbeheer, heeft het bestuur een eerste aanzet gegeven in dit verslag. Het bestuur verwacht dat dit in de toekomst in steeds uitgebreidere vorm zal kunnen geschieden. Het bestuur ziet de vruchten van verdere verdieping van de samenwerking met het verantwoordingsorgaan met het vertrouwen tegemoet.
65
0.11
Vooruitblik naar 2012 De vaststelling van de jaarstukken is een moment om terug te kijken naar in het verslagjaar behaalde resultaten. Maar daarbij hoort ook vooruitkijken naar de toekomst. Het bestuur wil zo goed mogelijk voorbereid zijn op de onzekerheden die daar per definitie een rol bij spelen. Belangrijke punten die in dit kader in 2012 de aandacht van het bestuur zullen vragen, zijn: • de gevolgen voor PPF van de eventuele oprichting van een bedrijfstakpensioenfonds voor de financiële sector; • de mogelijke gevolgen voor PPF van een eventuele wijziging van de pensioenregeling naar aanleiding van het pensioenakkoord, en als gevolg van besluitvorming door partijen betrokken bij de CAO; • de eventuele mogelijkheid om de gedeeltelijk niet verleende toeslag in te halen; • de mogelijkheden tot verdere diversificatie van de beleggingsportefeuille van PPF rekening houdend met risico’s van alternatieve beleggingsmogelijkheden; • de mogelijkheden van verdere beperking van de administratiekosten van PPF; • verdere verbetering van het risicobeleid van het fonds; • verdere verbetering van de communicatie richting belanghebbenden; • de wijze waarop een korting van pensioenrechten kan worden gerealiseerd als dat, tegen de huidige verwachtingen in, onvermijdelijk mocht zijn. Tot slot willen wij alle medewerkers van de pensioenuitvoerder en van de vermogensbeheerder die het bestuur in het afgelopen verslagjaar hebben bijgestaan, in welke functie dan ook, bedanken. Het bestuur is ook het verantwoordingsorgaan en de visitatiecommissie dankbaar voor hun waardevolle bijdragen die het bestuur in staat stelt het pensioenfonds goed te besturen. Als voorzitters willen wij ook nog de bestuursleden danken voor hun inzet en inbreng in de afgelopen periode.
Amsterdam, 20 juni 2012 Namens het bestuur, Dr. A.G. Oerlemans CFA FRM Dr. A.W.I.M. van der Wurff
66
jaarv e rs l a g 2 0 1 1 stic h ti n g p e rso n e e l sp e n sio e n fo n d s cor d ar e s
0 .11
67
1.0
Jaarrekening 2011
1.1
Balans per 31 december 2011
1.2
Staat van baten en lasten over 2011
1.3
Kasstroomoverzicht over 2011
1.4
Toelichting algemeen
1.5
Toelichting op de balans per 31 december 2011
1.6
Toelichting op de staat van baten en lasten over 2011
1.7
Beheersing van de risico’s
1.8
Ondertekening van de jaarrekening
Jaarrekening 2011
1.1
Balans per 31 december 2011 (Na verwerking resultaatbestemming, bedragen in duizenden euro’s)
Activa
Beleggingen ( 1 ) Vorderingen en overlopende activa ( 2 ) Liquide middelen ( 3 )
Totaal van de activa
Passiva
2011
2010
684.525
644.459
1.346
2.052
163
1.177
686.034
647.688
2011
2010
Stichtingskapitaal en reserves ( 4 ) Technische voorzieningen ( 5 ) Kortlopende schulden en overlopende passiva ( 6 )
657.547
571.048
9.675
5.740
Totaal van de passiva
686.034
70
18.812
70.900
647.688
jaarr e k e n i n g 2 0 1 1 stic h ti n g p e rso n e e l sp e n sio e n fo n d s cor d ar e s
1. 2
Staat van baten en lasten over 2011 (Bedragen in duizenden euro’s)
Baten
Beleggingsopbrengsten ( 7 ) Bijdragen van werkgevers en werknemers ( 8 ) Saldo overdracht van rechten ( 9 ) Overige baten ( 10 ) Totaal van de baten
2011
2010
37.349
70.350
14.092
12.273
2.329
643
377
124
54.147
Lasten
2011 Toevoeging technische voorzieningen ( 11 ) 86.499 Uitkeringen ( 12 ) 18.737 Administratiekosten ( 13 ) 975 Overige lasten ( 14 ) 24 Totaal van de lasten
Saldo staat van baten en lasten
./.
83.390
2010 71
59.926 17.852 1.058 48
106.235
78.884
52.088
4.506
1. 3
Kasstroomoverzicht over 2011 (Bedragen in duizenden euro’s)
2011
Bijdragen van werkgevers en werknemers 13.951 Saldo overdracht van rechten 2.153 Uitgekeerde pensioenen ./. 18.708 ./. Administratiekosten ./. 1.209 ./. Diversen 361 /. Kasstroom uit pensioenuitvoeringsactiviteiten
2010
12.183 861 17.943 897 486
./. 3.452
./. 5.310
Aankoop beleggingen ./. 203.532 ./. 65.277 Verkopen en aflossingen van beleggingen 196.789 81.024 Directe beleggingsopbrengsten 12.020 7.550 Gerealiseerde waardeverschillen op verkochte/afgeloste beleggingen ./. 2.839 ./. 17.081 Kasstroom uit beleggingsactiviteiten
2.438
Mutaties liquide middelen
./. 1.014
Liquide middelen primo periode Mutatie liquide middelen
./.
Liquide middelen ultimo periode
72
6.216
906
1.177
271
1.014
906
163
1.177
jaarr e k e n i n g 2 0 1 1 stic h ti n g p e rso n e e l sp e n sio e n fo n d s cor d ar e s
1. 4
Toelichting algemeen (Bedragen in duizenden euro’s, tenzij anders vermeld)
Grondslagen voor waardering en resultaatbepaling Algemeen Bij de samenstelling van de jaarrekening zijn onderstaande grondslagen in acht genomen: • Voor zover hierna of in de toelichting bij deze jaarrekening niet anders is aangegeven, wordt gewaardeerd tegen nominale waarde in euro’s; • Vreemde valuta zijn omgerekend tegen de koersen op balansdatum. De hierbij ontstane koersverschillen zijn in het resultaat verwerkt.
Waardering van activa en passiva Beleggingen voor risico pensioenfonds Vastgoed (direct) Deze categorie wordt gewaardeerd tegen de rendementswaarde, conform de ROZ/IPD-methodiek. Zowel de ongerealiseerde als gerealiseerde resultaten worden direct in het resultaat verantwoord. Vastgoed (indirect) De beleggingen in indirect vastgoed hebben betrekking op de beleggingspools. De participaties in beleggingspools worden gewaardeerd tegen de nettovermogenswaarde per participatie. Zowel de ongerealiseerde als gerealiseerde waardeverschillen worden rechtstreeks in de staat van baten en lasten verantwoord. Aandelen De beleggingen in aandelen hebben betrekking op de beleggingspools. De participaties in beleggingspools worden gewaardeerd tegen de nettovermogenswaarde per participatie. Zowel de ongerealiseerde als gerealiseerde waardeverschillen worden rechtstreeks in de staat van baten en lasten verantwoord. Obligaties De beleggingen in obligaties hebben betrekking op de beleggingspools. De participaties in beleggingspools worden gewaardeerd tegen de nettovermogenswaarde per participatie. Zowel ongerealiseerde als gerealiseerde waardeverschillen worden rechtstreeks in de staat van baten en lasten verantwoord. Deposito’s en kasgeldleningen Deposito’s en kasgeldleningen worden gewaardeerd op actuele waarde, dit is de contante waarde van de toekomstige kasstromen, contant gemaakt op basis van de geldende marktrente. Zowel ongerealiseerde als gerealiseerde waardeverschillen worden rechtstreeks in de staat van baten en lasten verantwoord.
73
1. 4
Alternatieve beleggingen De beleggingen in commodities, hedgefondsen, GTAA en private equity hebben betrekking op de beleggingspools van APG. De participaties in de pools worden gewaardeerd tegen de netto vermogenswaarde per participatie. Zowel de ongerealiseerde als gerealiseerde waardeverschillen worden rechtstreeks in de staat van baten en lasten verantwoord. Derivaten Derivaten worden gewaardeerd op actuele waarde. PPF maakt voor het afdekken van valutarisico’s gebruik van valutatermijncontracten. De valutatermijncontracten worden gewaardeerd op marktwaarde. Deze wordt bepaald door de waarde van de vreemde valuta tegen de termijnkoersen op afsluitmoment af te zetten tegen de waarde van de vreemde valuta tegen de termijnkoersen op balansdatum. Het verschil tussen deze twee waarden is de marktwaarde van de valutatermijncontracten. De termijnkoers op de balansdatum wordt berekend op basis van de 16:00 (GMT) WM Fixing ultimo boekjaar. Het fonds gebruikt renteswapcontracten voor het afdekken van het renterisico. De renteswapcontracten worden gewaardeerd op marktwaarde. De marktwaarde is de resultante van de contante waarde van de toekomstige kasstromen, contant gemaakt op basis van de geldende swapcurve. Zowel ongerealiseerde als gerealiseerde waardeverschillen worden rechtstreeks in de staat van baten en lasten verantwoord. Derivaten met een negatieve waarde ultimo boekjaar worden opgenomen onder ‘Overige schulden en overlopende passiva’. Technische voorzieningen De post ‘Technische voorzieningen’ bestaat uit de volgende onderdelen: de voorziening pensioenverplichtingen en de voorziening aanvullingsregelingen. Voorziening pensioenverplichtingen De voorziening pensioenverplichtingen is het bedrag dat nodig is om dekking te bieden voor door verzekerden verworven pensioenrechten. De voorziening is door PPF vastgesteld met gebruikmaking van de navolgende actuariële grondslagen en veronderstellingen. Rekenrente Als rentevoet wordt de rentetermijnstructuur ultimo boekjaar gehanteerd zoals deze door DNB is gepubliceerd. DNB is voor de rentetermijnstructuur per 31 december 2011 uitgegaan van een driemaandsgemiddelde rente. De gepubliceerde rentetermijnstructuur is derhalve het gemiddelde van de zuivere rentetermijnstructuren van de handelsdagen tussen 31 oktober en 31 december 2011.
74
jaarr e k e n i n g 2 0 1 1 stic h ti n g p e rso n e e l sp e n sio e n fo n d s cor d ar e s
1. 4
Grafiek Rentetermijnstructuur rente 4,5%
4,0%
3,5%
3,0%
2,5%
2,0%
1,5%
1,0%
0,5% looptijd in jaren
0,0% 1
4
7
10
13
16
19
31-12-2010
22
25
28
31
34
37
40
43
46
49
52
55
58
31-12-2011
Overlevingstafels • Voor mannen: Prognosetafel 2010-2060, waarbij de sterftekansen voor de hoofdverzekerde worden gecorrigeerd met de ervaringsterfte 2010 van Towers Watson. • Voor vrouwen: Prognosetafel 2010-2060, waarbij de sterftekansen voor de hoofdverzekerde worden gecorrigeerd met de ervaringsterfte 2010 van Towers Watson. Leeftijdsverschil Het leeftijdsverschil tussen mannen en vrouwen wordt verondersteld drie jaar te zijn. Administratiekosten Voor de dekking van administratiekosten zijn de volgende voorzieningen getroffen. De netto contante waardefactor voor de berekening van de voorziening pensioenverplichtingen en de voorziening aanvullingsregelingen is verhoogd met 3 procent, ter dekking van de uitbetalingkosten. Voor de arbeidsongeschikte deelnemers en verzekerden met premievrije rechten is een voorziening getroffen van 3 procent van het verzekerde ouderdomspensioen per toekomstig jaar tot de pensioendatum. Arbeidsongeschiktheid Bij het optreden van arbeidsongeschiktheid worden de in de toekomst te verwerven pensioenrechten volledig afgefinancierd.
75
1. 4
Wezenpensioen In de voorziening pensioenverplichtingen en de voorziening aanvullingsregelingen is een opslag van 0,5 procent op de voorziening voor het niet-ingegaan ouderdomspensioen opgenomen ter financiering van opgebouwd wezenpensioen. Gehuwdheidsfrequentie Ten behoeve van het nabestaandenpensioen bij niet ingegane ouderdomspensioenen voor mannen en vrouwen wordt gereserveerd op basis van het onbepaalde-partner-systeem. De gehuwdheidsfrequenties (inclusief geregistreerd partnerschap) zijn hierbij tot 65 op 1 gesteld en nemen daarna af met de sterftekans van de medeverzekerde. Ten behoeve van het nabestaandenpensioen bij ingegane ouderdomspensioenen voor mannen en vrouwen wordt gereserveerd op basis van het bepaalde-partner-systeem. Voorziening aanvullingsregelingen In de voorziening aanvullingsregelingen zijn de verwachte lasten in verband met aanvullingen opgenomen. Deze voorziening bestaat uit twee delen, een voorziening voor de zogenoemde jaarlaag en een voorziening voor voortzetting van pensioenopbouw tijdens prepensioen. Ter toelichting op de voorziening voor de jaarlaag het volgende: Jaarlijks besluit het bestuur of er voldoende middelen beschikbaar zijn om het volgende jaar de verwachte aanvullingen op pensioen toe te kunnen kennen. Dit is de zogenoemde jaarlaag. De jaarlaag is vastgesteld op dezelfde grondslagen als de voorziening pensioenverplichtingen. Het bestuur heeft besloten ultimo 2011 de jaarlaag voor 2012 toe te kennen aan de deelnemers die in 2012 de 62-jarige leeftijd bereiken, mits deze deelnemers bij het bereiken van deze leeftijd aan de voorwaarden voor de aanvulling voldoen. Naast de jaarlaag bestaat de voorziening aanvullingsregelingen zoals gezegd uit de verwachte lasten voor de voortzetting van opbouw van ouderdomspensioen tijdens prepensioen. De voorziening aanvullingsregelingen is vastgesteld op dezelfde grondslagen als de voorziening pensioenverplichtingen. Kasstroomoverzicht Het kasstroomoverzicht is opgesteld volgens de directe methode.
76
jaarr e k e n i n g 2 0 1 1 stic h ti n g p e rso n e e l sp e n sio e n fo n d s cor d ar e s
1. 4
Resultaatbepaling Algemeen Baten en lasten worden toegerekend aan de periode waarop zij betrekking hebben. Beleggingsopbrengsten risico pensioenfondsen Het resultaat uit beleggingen bestaat uit ‘directe beleggingsopbrengsten’ en ‘indirecte beleggingsopbrengsten’. Onder de directe beleggingsopbrengsten worden verantwoord: • de netto exploitatieopbrengsten uit onroerende zaken; • de interest van de respectievelijke beleggingen; • de ontvangen dividenden alsmede de door indexfondsen in units herbelegde dividenden. De indirecte beleggingsopbrengsten betreffen zowel de ongerealiseerde als de gerealiseerde waardeverschillen.
77
1. 5
Toelichting op de balans per 31 december 2011 (Bedragen in duizenden euro’s, tenzij anders vermeld)
Activa 1. Beleggingen De beleggingen zijn als volgt onderverdeeld:
2011
2010
Aandelen Obligaties Vastgoed (direct) Vastgoed (indirect) Commodities Hedgefondsen Deposito’s en kasgeldleningen Derivaten
224.348
259.411
268.458
248.799
Totaal beleggingen
10.915
11.600
50.757
38.467
26.468
22.843
21.012
21.462
6.484
4.900
76.083
39.977
684.525
644.459
Het vastgoed (direct) is extern getaxeerd.
Verloopoverzicht beleggingen Het verloop van de beleggingen is als volgt te specificeren:
Aandelen Obligaties Vastgoed (direct) Vastgoed (indirect) Commodities Hedgefondsen Deposito’s en kasgeldleningen Derivaten Totaal beleggingen
78
Aankopen en
Verkopen en
Waarde- Boekwaarde
begin v/h jaar verstrekkingen
Boekwaarde
aflossingen
verschillen eind v/h jaar ./. 12.313
224.348
5.716
268.458
259.411
66.523
./. 89.273
248.799
51.443
./.
11.600
–
38.467
40.343
./.
22.843
37.141
21.462
1.598
4.900
6.484
36.977 644.459
37.500 –
./.
685
10.915
28.507
454
50.757
./.
34.342
826
26.468
./.
2.264
216
21.012
./.
4.900
–
6.484
–
–
39.106
76.083
203.532
./. 196.786
33.320
684.525
jaarr e k e n i n g 2 0 1 1 stic h ti n g p e rso n e e l sp e n sio e n fo n d s cor d ar e s
1. 5
In onderstaande tabel zijn de derivaten opgenomen die ultimo 2011 een negatieve waarde hebben. Derhalve zijn deze opgenomen onder de ‘Overige schulden en overlopende passiva’.
Derivaten met een negatieve waarde
Valutatermijncontracten Totaal
2011
2010
./.
9.018 ./.
4.858
./.
9.018 ./.
4.858
Per balansdatum zijn er geen onderpanden ontvangen ter mitigering van het kredietrisico op de derivaten. Alle derivaatposities lopen via Treasury Center.
2. Vorderingen en overlopende activa Deze post wordt als volgt gespecificeerd:
Nog te ontvangen opbrengst beleggingen Te ontvangen overdrachtswaarde Te ontvangen uitkeringen Nog te ontvangen premies Te ontvangen rente Totaal
2011
2010
138
1.136
203 117
27
145
791
650
97
94
1.346
2.052
3. Liquide middelen Liquide middelen betreffen de saldi van de bankrekeningen van het fonds. De middelen staan ter vrije beschikking.
79
1. 5
Passiva 4. Stichtingskapitaal en reserves Deze post is als volgt samengesteld:
2011
2010
Stand per 1 januari Toevoeging saldo van baten en lasten
70.900 ./. 52.088
66.394
Stand per 31 december ./. 18.812
70.900
4.506
Algemene Reserve Het saldo van de staat van baten en lasten wordt toegevoegd of onttrokken aan de algemene reserve. De algemene reserve ad 18.812 is onderverdeeld in een reserve pensioenen (17.887) en een reserve aanvullingsregelingen (925).
Reserve pensioenen Deze post is als volgt samengesteld:
Stand per 1 januari Toevoeging saldo van baten en lasten Stand per 31 december
./.
2011
2010
70.361
65.675
52.474
4.686
17.887
70.361
De reserve pensioenen is bestemd voor dekking van toekomstige pensioenverbeteringen en het opvangen van tegenvallers zoals negatieve waardeontwikkelingen inzake beleggingen en de eventuele nadelige gevolgen die voortvloeien uit wijzigingen in de samenstelling van het deelnemersbestand. De reserve pensioenen bedraagt ultimo 2011 17.887.
Reserve aanvullingsregelingen Deze post is als volgt samengesteld:
2011
Stand per 1 januari Toevoeging saldo van baten en lasten
386
Stand per 31 december
925
2010
539
719 ./.
180 539
De reserve aanvullingsregelingen is een reserve van waaruit de voorwaardelijke aanvullingen gefinancierd worden. De reserve dient daarnaast ter egalisering van de premies die voor de aanvullingsregelingen geheven wordt. De reserve aanvullingsregelingen ontwikkelt zich door de toe te rekenen beleggingsopbrengsten en de premie-inkomsten voor de aanvullingsregelingen en wordt verminderd door de jaarlaag (inclusief saldo buffervereisten) in enig jaar. Om de wettelijk vereiste premiestijging gefaseerd door te kunnen voeren, heeft het bestuur in 2009 besloten de premieheffing voor de aanvullingsregelingen voor één jaar op te schorten. Vanaf 2010 is de premieheffing hiervoor hervat. De reserve bedraagt ultimo 2011 925.
80
jaarr e k e n i n g 2 0 1 1 stic h ti n g p e rso n e e l sp e n sio e n fo n d s cor d ar e s
1. 5
Solvabiliteit
2011
Vereist eigen vermogen (o.b.v. feitelijke mix) Vereist eigen vermogen (o.b.v. strategische mix) Minimaal vereist eigen vermogen Aanwezige solvabiliteit
120.727 128.873 27.476 17. 8 87
De vermogenspositie van PPF kan ultimo 2011 worden gekarakteriseerd als slecht vanwege een dekkingstekort. PPF verkeerde eind augustus 2010 door een lage rentestand niet alleen in een reservetekort maar ook kortstondig in een dekkingstekort. Per september 2010 was de dekkingsgraad weer boven het minimum vereist eigen vermogen. Het kortetermijnherstelplan van 2009 is als gevolg van het dekkingstekort van augustus 2010 weer van kracht geworden. Het fonds moet zich gedurende drie achtereenvolgende kwartaaleinden niet meer in een dekkingstekort bevinden voordat het kortetermijnherstelplan weer wordt beëindigd. Aangezien de dekkingsgraad zich zowel per eind september en december 2010 als per eind maart 2011 boven het niveau van het minimaal vereist eigen vermogen bevond, is het kortetermijnherstelplan per eind maart 2011 weer opgeheven. Het langetermijnherstelplan is op overeenkomstige wijze pas beëindigd als het fonds drie achtereenvolgende kwartaaleinden geen reservetekort meer kent. Per december 2011 is de dekkingsgraad lager dan de minimaal vereiste dekkingsgraad. Het kortetermijnherstelplan van 2009 is daardoor weer van kracht geworden.
5. Technische voorzieningen Het verloop van de technische voorzieningen is als volgt:
2011
2010
Stand per 1 januari
571.048
511.122
Mutatie Technische voorzieningen voor risico pensioenfonds uit hoofde van: • pensioenopbouw • indexering en overige toeslagen • rentetoevoeging • onttrekking voor pensioenuitkeringen en pensioenuitvoeringskosten • wijziging marktrente • overdracht van rechten • overige mutaties
–
11.476 1.199
7.279
6.636
19.725
./.
19.426
85.053
45.185
1.691
865
671
13.991
657.547
571.048
2011
2010
Voorziening pensioenverplichtingen Voorziening aanvullingsregelingen
655.738
568.169
1.809
2.879
657.547
571.048
Stand per 31 december
./.
11.530
81
1. 5
Voorziening pensioenverplichtingen
2011
2010
Contante waarde van door verzekerden verworven pensioenrechten: • Deelnemers • Gewezen deelnemers • Pensioentrekkend
188.327
146.694
221.964
202.065
245.447
219.410
Stand voorziening aan het einde van het jaar
655.738
568.169
Het verloop van de voorziening is als volgt: Stand aan het begin van het jaar
568.169
508.545
Mutatie ten laste van de staat van baten en lasten inzake de verhoging van de opgebouwde pensioenrechten
87.569
59.624
Stand aan het einde van het jaar
655.738
568.169
Voorziening aanvullingsregelingen In de voorziening aanvullingsregelingen zijn de verwachte lasten in verband met aanvullingen opgenomen. Jaarlijks besluit het bestuur of er voldoende middelen beschikbaar zijn om het volgende jaar de verwachte aanvullingen op prepensioen toe te kunnen kennen. Dit is de zogenoemde jaarlaag. Naast de jaarlaag bestaat de voorziening aanvullingsregelingen uit de verwachte pensioenopbouw tijdens prepensioen. In 2011 is de voorziening aanvullingsregelingen enerzijds toegenomen vanwege de toekenning van jaarlaag 2012. Anderzijds neemt de voorziening pensioenopbouw tijdens prepensioen af omdat de groep deelnemers die gebruik kan maken van de prepensioenregeling sterk afneemt.
Het verloop van de voorziening is als volgt:
2011
2010
Stand aan het begin van het jaar Mutatie ten laste van de staat van baten en lasten inzake de verhoging van de opgebouwde pensioenrechten Stand aan het einde van het jaar
2.879
2.577
./.
1.070
302
1.809
2.879
2011
2010
Derivaten Te betalen uitkeringen Te betalen belastingen Overige crediteuren Overlopende passiva
9.018
4.858
6. Kortlopende schulden en overlopende passiva De kortlopende schulden en overlopende passiva zijn als volgt te specificeren:
82
1
–
384
376
265
420
7
86
9.675
jaarr e k e n i n g 2 0 1 1 stic h ti n g p e rso n e e l sp e n sio e n fo n d s cor d ar e s
5.740
1. 5
Het verloop van de post ‘Derivaten’ is als volgt:
2011
Stand per 1 januari Herrubricering Waardeverschillen Stand per 31 december
4.858 – 4.160 9.018
2010 4.187 ./.
125 796 4.858
De valutatermijncontracten met een negatieve waarde ultimo 2011 in Amerikaanse dollars, Britse ponden en Japanse yens (8,9 miljoen euro negatief) en de renteswaps met een negatieve waarde (0,1 miljoen euro negatief) zijn opgenomen onder de rubriek ‘Kortlopende schulden en overlopende passiva’.
Overlopende passiva De overlopende passiva bestaan uit nog te betalen kosten (7) (2010: 86).
Niet in de balans opgenomen verplichtingen Verplichtingen
Aangegane verplichtingen vastgoed Aangegane verplichtingen infrastructuur Aangegane verplichtingen private equity Aangegane verplichtingen hedge funds Totaal
2011
2010
19.667
–
3.426
–
23.025
12.231
418
–
46.536
12.231
Voor de beleggingscategorie vastgoed is in 2011 een commitment afgegeven van 10 miljoen euro, waarvan 4,4 miljoen euro is opgevraagd waardoor er een verplichting aan de APG Strategic Real Estate Pool resteert van 5,6 miljoen euro. Daarnaast is een commitment afgegeven van 49,9 miljoen euro, waarvan in totaal 35,8 miljoen euro is opgevraagd waardoor een verplichting aan Cordares Asian Property Fund resteert van 14,1 miljoen euro. Gedurende 2011 is een commitment afgegeven van 4 miljoen euro aan de APG Infrastructure Pool 2011. Van dit bedrag is in 2011 0,6 miljoen euro bij het fonds opgevraagd. In totaal is er in 2010 en 2011 voor 25 miljoen euro aan toekomstige investeringen gecommitteerd aan de APG Private Equity Pool 2010. Ultimo 2011 resteert nog een openstaand commitment van 23 miljoen euro. Primo 2011 is een commitment van 2 miljoen euro afgegeven aan de APG Hedge Funds Pool. Van dit bedrag is 1,6 miljoen euro gedurende het jaar opgevraagd.
Langlopende contractuele verplichtingen Inzake de uitvoering van pensioen- en vermogensbeheeractiviteiten is PPF meerjarige verplichtingen aangegaan met derden tot uiterlijk 1 januari 2015. De hieraan verbonden kosten zijn afhankelijk van diverse variabelen, zoals omvang van het belegd vermogen, behaalde rendementen en aantal deelnemers. Voor 2012 bedragen de verwachte kosten uit deze overeenkomsten tezamen circa 3,7 miljoen.
83
1. 6
Toelichting op de staat van baten en lasten over 2011 (Bedragen in duizenden euro’s, tenzij anders vermeld)
Baten 7. Beleggingsopbrengsten De beleggingsopbrengsten zijn als volgt te specificeren:
Directe beleggingsopbrengsten Indirecte beleggingsopbrengsten
2011
2010
13.674
10.667
26.327
62.114
Af: – kosten vastgoed in exploitatie – kosten vermogensbeheer
40.001
37.349
72.781
154
87
2.498
2.344 70.350
De kosten vermogensbeheer betreffen de door APG in rekening gebrachte kosten van 2.498 (2010: 2.344). De nettobeleggingsopbrengsten zijn per beleggingscategorie als volgt te specificeren:
Aandelen Obligaties Vastgoed (direct) Vastgoed (indirect) Commodities Hedgefondsen Leningen op schuldbekentenis Deposito’s en kasgeldleningen Derivaten
./.
2011
2010
12.225
40.028
12.199
18.310
494 321
./.
545 .
3.278
832
2.685
231
2.343
–
2
457
232
35.954 37.349
2.927 70.350
8. Bijdragen van werkgevers en werknemers Deze post bestaat voornamelijk uit premieontvangsten van werkgevers 11.532 (2010: 10.385) en werknemers 2.560 (2010: 1.888). Het premiepercentage wordt jaarlijks door het bestuur van PPF vastgesteld in de vorm van een percentage van de pensioengrondslag. Hierbij wordt gestreefd naar een stabiele premielast. Het premiepercentage voor de middelloonregeling en aanvullingsregeling uitgedrukt in een percentage van de pensioengrondslag bedroeg in 2011 24,9 procent (2010: 22,9 procent).
84
jaarr e k e n i n g 2 0 1 1 stic h ti n g p e rso n e e l sp e n sio e n fo n d s cor d ar e s
1. 6
2011
Feitelijke premie middelloonregeling, inclusief individuele bijstortingen Gedempte premie middelloonregeling Kostendekkende premie middelloonregeling op rentetermijnstructuur Feitelijke premie aanvullingsregelingen
12.960 14.321 16.435 1.132
De in bovenstaande tabel vermelde gedempte en kostendekkende premie betreffen de premies voor afrek van de toegestane vrijval van solvabiliteit over de uitkeringen.
9. Saldo overdrachten van rechten Deze post wordt als volgt gespecificeerd:
Overgenomen pensioenverplichtingen Overgedragenpensioenverplichtingen
./.
2011
2010
3.226
1.444
897
./.
801
2.329
643
2011
2010
87.569
59.624
1.070
302
86.499
59.926
10. Overige baten Deze post heeft betrekking op rente (377) (2010: 124).
Lasten 11. Toevoeging technische voorzieningen De toevoeging aan de technische voorzieningen is als volgt te specificeren:
Mutatie voorziening pensioenverplichtingen Mutatie voorziening aanvullingsregelingen
./.
85
1.6
Mutatie technische voorzieningen De toevoeging aan de technische voorzieningen is als volgt te specificeren:
Toevoeging pensioenopbouw Toeslagverlening en overige toeslagen Rentetoevoeging Onttrekkingen voor pensioenuitkeringen en pensioenuitvoeringskosten Wijziging marktrente Mutatie overdracht van rechten Overige mutaties
2011
2010
11.530
11.476
– 7.279
./.
Totaal
1.199
6.636
19.725
./.
19.426
85.053
45.185
1.691
865
671
13.991
86.499
59.926
2011
2010
12.400
11.693
4.237
4.102
12. Uitkeringen De uitkeringen kunnen als volgt worden gespecificeerd:
Ouderdomspensioenen Nabestaandenpensioen Invaliditeitspensioenen Prepensioenen
678
693
1.422
1.364
18.737
17.852
13. Administratiekosten De administratiekosten in verband met exploitatie van het vastgoed en de andere beleggingsactiviteiten komen direct ten laste van de opbrengst van de betreffende beleggingscategorieën. In 2011 werd de administratie van PPF gevoerd door APG die de uitgevoerde activiteiten in rekening brengt bij PPF. Onderstaand volgt een overzicht van de in rekening gebrachte administratiekosten en fondskosten alsmede de verwerking hiervan:
2011
2010
Door APG in rekening gebrachte kosten
3.627
3.489
Hiervan direct ten laste van de opbrengsten inzake: Resultaat vastgoed in exploitatie Resultaat uit overige beleggingen Kosten vermogensbeheer
154
87
2.498
2.344
2.652
2.431
Resteert:
975
1.058
86
jaarr e k e n i n g 2 0 1 1 stic h ti n g p e rso n e e l sp e n sio e n fo n d s cor d ar e s
1. 6
2011
2010
788
813
187
245
De accountantskosten, onderdeel van de hiervoor vermelde fondskosten, zijn als volgt verdeeld: 2011
2010
Waarvan: • administratiekosten (pensioenbeheer) ten laste van de rekening van baten en lasten • fondskosten (waaronder kosten in rekening gebracht door derden en door toezichthouders) ten laste van de rekening van baten en lasten
Onderzoek jaarrekening Kosten voorgaand jaar
33
42
–
3
33
45
14. Overige lasten Deze post heeft betrekking op bankkosten (1) (2010: 36) en lasten van uitkeringen (23) (2010: 12).
87
1.7
Beheersing van de risico’s In het bestuursverslag is ingegaan op de beleidsmatige aspecten van risicobeleid- en beheer. In deze paragraaf worden de kwantitatieve en kwalitatieve toelichtingen op de posten in de balans opgenomen.
Solvabiliteitsrisico De (hoofdzakelijk financiële) risico’s hebben invloed op het solvabiliteitsrisico van het fonds, ofwel het risico dat PPF niet beschikt over voldoende vermogen om te kunnen voldoen aan haar (toekomstige) pensioen-verplichtingen. De solvabiliteit wordt gemeten conform de richtlijnen die bepaald zijn door de toezichthouder. De solvabiliteit wordt gemeten aan de hand van de dekkingsgraad en het vereist eigen vermogen. Bij deze methodiek wordt rekening gehouden met de beschikbaarheid van buffers ter dekking van de diverse risico’s die een impact hebben op de mate waarin het fonds in staat wordt geacht te kunnen voldoen aan haar toekomstige verplichtingen. De methodiek toont hoe gevoelig het fonds is voor negatieve scenario’s, zoals een daling van de rente of een daling van de aandelenkoersen. Onderstaand is de solvabiliteit van het fonds weergegeven waarbij de door de toezichthouder voorgeschreven methodiek is toegepast. Hierbij wordt het aanwezige vermogen afgezet tegen zowel het Vereist Eigen Vermogen (VEV) als het Minimaal Vereist Eigen Vermogen (MVEV). Indien het aanwezige vermogen van het fonds minder is dan het VEV, is er sprake van een reserve-tekort. Indien daarnaast het aanwezige vermogen ook lager is dan het MVEV, is er sprake van een dekkingstekort. Bij de berekening van het VEV is uitgegaan van de feitelijke beleggingsportefeuille ultimo 2011. Bij de toepassing van het standaardmodel worden de volgende solvabiliteitsreserves onderkend: S1: de solvabiliteitsreserve voor het renterisico (het effect van de meest ongunstige wijziging van de rentetermijnstructuur); S2: de solvabiliteitsreserve voor het marktrisico op zakelijke waarden (het effect van een daling van de zakelijke waarden aan de hand van een daling van de waarde van aandelen in ontwikkelde markten met 25 procent, aandelen in opkomende markten met 35 procent, private equity met 30 procent, direct vastgoed met 15 procent en indirect vastgoed met 25 procent); S3: de solvabiliteitsreserve voor het valutarisico (het effect van een daling van alle valutakoersen ten opzichte van de euro met 20 procent); S4: solvabiliteitsreserve voor het risico op grondstoffen (het effect van een daling van de waarde van grondstoffen met 30 procent); S5: solvabiliteitsreserve voor het kredietrisico (het effect van een toename van de actuele credit spread met 40 procent); S6: solvabiliteitsreserve voor het verzekeringstechnisch risico (door middel van een verzekerings risico-opslag wordt het verzekeringstechnisch risico gefinancierd).
88
jaarr e k e n i n g 2 0 1 1 stic h ti n g p e rso n e e l sp e n sio e n fo n d s cor d ar e s
1.7
Surplus op FTK-grondslagen (in miljoenen euro): Technische voorziening volgens jaarrekening Technische voorziening pensioenverplichtingen (a)
2011
2010
657,6
571,0
657,6
571,0
Buffers S1 Renterisico S2 Risico zakelijke waarden S3 Valutarisico S4 Grondstoffenrisico S5 Kredietrisico S6 Verzekeringstechnisch risico Diversificatie-effect ./.
30,8
34,5
97,1
93,4
21,6
23,6
10,4
7,8
15,2
8,8
20,3
16,8
74,6
66,1
./.
Totaal S (vereiste buffers) (b)
120,8
118,8
Vereist eigen vermogen (a+b) Beschikbaar vermogen (totaal activa – schulden – reserve aanvullingsregeling = pensioenvermogen)
778,4
689,8
675,4
641,4
89 Surplus ./. 103,0
./.
48,4
De som van de solvabiliteitsreserves vormt, na diversificatie tussen de risicotypen, het vereist eigen vermogen. Het vereist eigen vermogen is dan de toetswaarde waartegen het feitelijke eigen vermogen van het fonds wordt afgezet. PPF heeft voldoende eigen vermogen als het eigen vermogen van het fonds groter is dan het vereist eigen vermogen. De financiële positie is in dat geval toereikend. Zoals hiervoor is toegelicht blijkt over 2011 het aanwezige eigen vermogen lager te zijn dan het vereist eigen vermogen, zodat er sprake is van een reservetekort. Daarnaast geldt dat het aanwezige eigen vermogen ook lager is dan het minimaal vereist eigen vermogen, zodat er tevens sprake is van een dekkingstekort.
Renterisico De rentegevoeligheid kan worden gemeten door middel van de duration. De effectieve duration van de beleggingen exclusief derivaten bedraagt 5,1 en inclusief derivaten 23,13. De duration inclusief derivaten is gerelateerd aan de omvang van de vastrentende waarden exclusief derivaten. De modified duration van de verplichtingen bedraagt 17,1. Het renteafdekkingsbeleid wordt uitgedrukt als percentage van het renterisico van de nettoverplichtingen. Het renterisico van de nettoverplichtingen wordt gedefinieerd als het renterisico van de verplichtingen minus het renterisico van de vastrentende waarden portefeuilles. De bovenstaande durations leiden tot een netto renteafdekkingspercentage van 45,8 procent.
1.7
Valutarisico De valutarisico’s op beleggingen in Amerikaanse dollars, Britse ponden en Japanse yen van de beleggingsportefeuille van PPF is door middel van valutatermijncontracten grotendeels afgedekt. Ultimo 2011 resteert een valutarisico op 13 procent van het belegd vermogen. De valutapositie voor en na afdekking kan als volgt worden weergegeven: Valuta Beleggingen in vreemde valuta Valuta-afdekking (in procenten)
Amerikaanse Dollar Britse pond Japanse yen Overige valuta
2011
2010
Netto-positie Netto-positie (in procenten) (in procenten)
33,0
33,3
5,9
5,6
./.
0,3
1,6
0,3
0,4
1,8
1,8
–
0,1
13,0
–
13,0
15,0
Marktrisico Het marktrisico ontstaat doordat de waarde van de beleggingen fluctueert met macroeconomische ontwikkelingen en de markt. Bij de strategische asset-allocatie streeft PPF naar een goede afweging tussen risico en rendement. Er is een evenwichtige verdeling over beleggingscategorieën. Daarbij is gebruikgemaakt van de vastgestelde bandbreedtes voor alle afzonderlijke beleggingscategorieën. Ten aanzien van de beleggingen in aandelen is gezorgd voor een evenwichtige verdeling over regio’s en sectoren. Tevens zijn begrenzingen gesteld ten aanzien van de instrumenten waarin is belegd en de maximale posities die zijn ingenomen. De regioverdeling van de aandelenportefeuille ultimo 2011 is als volgt: Regio
Percentage 2011
Percentage 2010
Europa Verenigde Staten Japan Pacific (exclusief Japan) Opkomende markten
3,3
5,6
13,0
13,5
Totaal
100,0
100,0
90
40,1
39,3
39,7
38,8
3,9
2,8
jaarr e k e n i n g 2 0 1 1 stic h ti n g p e rso n e e l sp e n sio e n fo n d s cor d ar e s
1.7
De spreiding van de aandelenportefeuille over de verschillende sectoren ultimo 2011 is als volgt:
Sector
Percentage 2011
Percentage 2010
Consumptiegoederen Financiële instellingen Energie Farmacie Industrie en transport ICT Telecom Basisindustrie Overig
19,3
18,1
17,7
18,1
14,9
12,9
Totaal
9,4
7,2
9,2
9,8
9,1
9,4
5,3
4,7
8,1
9,0
7,0
10,8
100,0
100,0
Kredietrisico Het kredietrisico is het risico dat een debiteur niet aan haar rente- en aflossingsverplichtingen kan voldoen. In onderstaande tabel is te zien hoe de portefeuille met vastrentende waarden ultimo 2011 is opgebouwd. De classificaties AAA tot en met BBB behoren tot de investment grade categorie. Dit is de categorie van vastrentende waarden met een hoge kredietwaardigheid. In de categorie non-investment grade is beperkt geïnvesteerd. Classificatie
Percentage 2011
Percentage 2010
AAA AA A BBB Lager dan BBB Geen rating
51,3 17,2 14,6 11,5 5,4 –
47,5 17,8 10,0 14,8 9,9 –
Totaal
100,0
100,0
Ultimo 2011 werd over een bedrag van 268 miljoen euro kredietrisico gelopen. De vereiste buffer die moet worden aangehouden voor het kredietrisico dat hiermee gemoeid is, bedroeg aan het einde van 2011 13,7 miljoen euro.
91
1. 8
Ondertekening van de jaarrekening Amsterdam, 20 juni 2012
Namens het bestuur, Dr. A.G. Oerlemans CFA FRM Dr. A.W.I.M. van der Wurff
92
jaarv e rs l a g 2 0 1 1 stic h ti n g p e rso n e e l sp e n sio e n fo n d s cor d ar e s
1. 8
93
2.0
Overige gegevens
2.1
Controleverklaring van de onafhankelijke accountant
2.2
Actuariële verklaring
2.3
Statutaire bestemming van het saldo van baten en lasten
Overige gegevens
2 .1
Controleverklaring van de onafhankelijke accountant Aan: het bestuur van Stichting Personeelspensioenfonds Cordares
Verklaring betreffende de jaarrekening Wij hebben de jaarrekening 2011 van de Stichting Personeelspensioenfonds Cordares te Amsterdam gecontroleerd. Deze jaarrekening bestaat uit de balans per 31 december 2011 en de staat van baten en lasten over 2011 met de toelichting, waarin een overzicht van de gehan¬teerde grondslagen voor financiële verslaggeving is opgenomen.
Verantwoordelijkheid van het bestuur Het bestuur van de Stichting Personeelspensioenfonds Cordares is verantwoordelijk voor het opmaken van de jaarrekening die het vermogen en het resultaat getrouw dient weer te geven, alsmede voor het opstellen van het jaarverslag, beide in overeenstemming met Titel 9 Boek 2 BW van het in Nederland geldende Burgerlijk Wetboek (BW), met inachtneming van het bepaalde in artikel 146 Pensioenwet. Het bestuur is tevens verantwoordelijk voor een zodanige interne beheersing als het noodzakelijk acht om het opmaken van de jaarrekening mogelijk te maken zonder afwijkingen van materieel belang als gevolg van fraude of fouten.
Verantwoordelijkheid van de accountant Onze verantwoordelijkheid is het geven van een oordeel over de jaarrekening op basis van onze controle. Wij hebben onze controle verricht in overeenstemming met Nederlands recht, waaronder de Nederlandse controlestandaarden. Dit vereist dat wij voldoen aan de voor ons geldende ethische voorschriften en dat wij onze controle zodanig plannen en uitvoeren dat een redelijke mate van zekerheid wordt verkregen dat de jaarrekening geen afwijkingen van materieel belang bevat. Een controle omvat het uitvoeren van werkzaamheden ter verkrijging van controle-informatie over de bedragen en de toelichtingen in de jaarrekening. De geselecteerde werkzaamheden zijn afhankelijk van de door de accountant toegepaste oordeelsvorming, met inbegrip van het inschatten van de risico’s dat de jaarrekening een afwijking van materieel belang bevat als gevolg van fraude of fouten. Bij het maken van deze risico-inschattingen neemt de accountant de interne beheersing in aanmerking die relevant is voor het opmaken van de jaarrekening en voor het getrouwe beeld daarvan, gericht op het opzetten van controlewerkzaamheden die passend zijn in de omstandigheden. Deze risico-inschattingen hebben echter niet tot doel een oordeel tot uitdrukking te brengen over de effectiviteit van de interne beheersing van de entiteit. Een controle omvat tevens het evalueren van de geschiktheid van de gebruikte grondslagen voor financiële verslaggeving en van de redelijkheid van de door het bestuur van de stichting gemaakte schattingen, alsmede een evaluatie van het algehele beeld van de jaarrekening Wij zijn van mening dat de door ons verkregen controle-informatie voldoende en geschikt is om een onderbouwing voor ons oordeel te bieden.
96
ov e ri g e g e g e v e n s
2 .1
Oordeel Naar ons oordeel geeft de jaarrekening een getrouw beeld van de grootte en de samenstelling van het vermogen van de Stichting Personeelspensioenfonds Cordares per 31 december 2011 en van het saldo van baten en lasten over 2011 in overeenstemming met Titel 9 Boek 2 BW, met inachtneming van het bepaalde in artikel 146 Pensioenwet.
Verklaring betreffende overige bij of krachtens de wet gestelde eisen Ingevolge artikel 2:393 lid 5 onder e en f BW vermelden wij dat ons geen tekortkomingen zijn gebleken naar aanleiding van het onderzoek of het jaarverslag, voor zover wij dat kunnen beoordelen, overeenkomstig Titel 9 Boek 2 BW is opgesteld, en dat de in artikel 2:392 lid 1 onder b tot en met h BW vereiste gegevens zijn toegevoegd. Tevens vermelden wij dat het jaarverslag, voor zover wij dat kunnen beoordelen, verenigbaar is met de jaarrekening zoals vereist in artikel 2:391 lid 4 BW
Amsterdam, 20 juni 2012 97 Ernst & Young Accountants LLP w.g. mr. drs. G.H.C. de Méris RA
2.2
Actuariële verklaring Opdracht Door Stichting Personeelspensioenfonds Cordares te Amsterdam is aan Aon Hewitt de opdracht verleend tot het afgeven van een actuariële verklaring als bedoeld in de Pensioenwet over het boekjaar 2011.
Gegevens De gegevens waarop mijn onderzoek is gebaseerd, zijn verstrekt door en tot stand gekomen onder de verantwoordelijkheid van het bestuur van het pensioenfonds. Voor de toetsing van de fondsmiddelen en voor de beoordeling van de vermogenspositie heb ik mij gebaseerd op de financiële gegevens die ten grondslag liggen aan de jaarrekening. In overeenstemming met de richtlijn “Samenwerking tussen accountant en actuaris terzake van de controle van verantwoordingen van verzekeringsinstellingen” heeft de accountant van het pensioenfonds mij geïnformeerd over zijn bevindingen ten aanzien van de betrouwbaarheid en de volledigheid van de administratieve basisgegevens en de overige uitgangspunten die voor mijn oordeelsvorming van belang zijn.
Werkzaamheden Ter uitvoering van de opdracht heb ik onderzocht of is voldaan aan de artikelen 126 tot en met 140 van de Pensioenwet. De door het pensioenfonds verstrekte administratieve basisgegevens zijn zodanig dat ik die gegevens als uitgangspunt van de door mij beoordeelde berekeningen heb aanvaard. Als onderdeel van de werkzaamheden voor de opdracht: • heb ik onder meer onderzocht of de technische voorzieningen, het minimaal vereist eigen vermogen en het vereist eigen vermogen toereikend zijn vastgesteld, en • heb ik mij een oordeel gevormd over de vermogenspositie van het pensioenfonds. Mijn onderzoek heb ik zodanig uitgevoerd, dat een redelijke mate van zekerheid wordt verkregen dat de resultaten geen onjuistheden van materieel belang bevatten. Ik heb mij een oordeel gevormd over de waarschijnlijkheid waarmee het pensioenfonds de tot balansdatum aangegane verplichtingen kan nakomen, mede in aanmerking nemend het financieel beleid van het pensioenfonds. De beschreven werkzaamheden en de uitvoering daarvan zijn in overeenstemming met de binnen het Actuarieel Genootschap geldende normen en gebruiken, en vormen naar mijn mening een deugdelijke grondslag voor mijn oordeel.
98
ov e ri g e g e g e v e n s
2.2
Oordeel De technische voorzieningen zijn, overeenkomstig de beschreven berekeningsregels en uitgangspunten, als geheel bezien, toereikend vastgesteld. Het eigen vermogen van het pensioenfonds is op de balansdatum lager dan het wettelijk minimaal vereist eigen vermogen. Gemeten naar de wettelijke maatstaf is ten aanzien van de verplichtingen, aangegaan tot balansdatum, sprake van een dekkingstekort. Met inachtneming van het voorafgaande heb ik mij ervan overtuigd dat is voldaan aan de artikelen 126 tot en met 140 van de Pensioenwet, met uitzondering van artikel 129 (premiekorting), artikel 131 (minimaal vereist eigen vermogen), artikel 132 (vereist eigen vermogen) en artikel 137 (financiering voorwaardelijke toeslagverlening). De vermogenspositie van Stichting Personeelspensioenfonds Cordares is naar mijn mening slecht, vanwege een dekkingstekort. Rotterdam, 20 juni 2012 Drs. A.G.M. den Hartogh AAG verbonden aan Aon Consulting Nederland cv 99
2.3
Statutaire bestemming van het saldo van baten en lasten De statuten bevatten geen regeling omtrent de bestemming van het saldo van baten en lasten.
Bestemming van het saldo van baten en lasten Krachtens het besluit van het bestuur van PPF in de bestuursvergadering, genomen op 20 juni 2012, is het saldo van baten en lasten over 2011 verwerkt in de algemene reserve.
2.4
Colofon Uitgave Cordares Basisweg 10 1043 AP Amsterdam Postbus 637 1000 EE Amsterdam Vormgeving en opmaak DeLeeuwOntwerper(s), Den Haag Druk TenL, Amsterdam Copyright Cordares, augustus 2012
100
ov e ri g e g e g e v e n s
Stichting Personeelspensioenfonds Cordares Basisweg 10 1043 AP Amsterdam Postbus 637 1000 EE Amsterdam Telefoon 020 583 59 15 Telefax
020 583 87 09
E-mail
[email protected]
www.ppfcordares.nl