Herstelplan Stichting Personeelspensioenfonds APG
PPF APG – Herstelplan
versie: juni 2015
Herstelplan PPF APG 2015 juni 2015
1. Inleiding In dit herstelplan 2015 voor PPF APG leest u eerst welke uitgangspunten wij hebben gehanteerd bij het opstellen van dit plan. Daarna ziet u een doorrekening van het herstelplan gepresenteerd aan de hand van de dekkingsgraadsjabloon. 2.
Kernpunten
•
Het herstelplan 2015 laat zien dat –onder de gehanteerde aannames- het mogelijk is binnen 6 jaar (dus binnen de gestelde termijn van 12 jaar) toe te groeien naar de vereiste dekkingsgraad van 127,9% In het plan wordt rekening gehouden met toekomstbestendige indexatie. Naar verwachting kan het fonds eind 2020 tot volledige toeslagverlening besluiten.
• 3.
Uitgangspunten opstellen herstelplan
Nieuwe FTK Met de introductie van het nFTK per 1-1-2015 is ook de systematiek van het herstelplan gewijzigd. Daarnaast zijn met ingang van 1-1-2015 ook de nieuwe parameters van toepassing. De belangrijkste wijzigingen betreffen:
Het onderscheid tussen een korte (3-jaars) en lange termijn (15-jaars) herstelplan is komen te vervallen. Er is nu sprake van een herstelplan met een doorrollende termijn van 10 jaar (met de overgangsbepaling 1,2 dat voor dit jaar binnen 12 jaar naar de vereiste dekkingsgraad toegegroeid moet worden). De keuze van de termijn, dus ook die van 12 jaar, dient te worden beargumenteerd met het oog op evenwichtige belangenafweging. Onder het oude FTK was er nog sprake van het opstellen van een herstelplan en de jaarlijkse evaluatie daarvan. Onder het nFTK zal er, zolang er sprake is van een reservetekort, jaarlijks een nieuw herstelplan opgesteld worden. De vereiste dekkingsgraad is toegenomen door een verzwaring van de buffereisen onder het nFTK. Voor eind 2014 komt het VEV op basis van het Strategische Beleggingsplan eind 2014 uit op 27,9%. 3 Uitgaande van de stand op dat moment bedraagt de vereiste dekkingsgraad 127,9% . Een eventuele verlagingsmaatregel kan volgen uit het herstelplan, indien het fonds niet tijdig uit herstel komt. Dat betreft dan een voorwaardelijke korting die uitgesmeerd kan worden over de gehele duur van het herstelplan. Alleen de korting in het eerste jaar moet daadwerkelijk doorgevoerd worden. Een andere aanleiding voor een verlaging kan zijn dat het fonds zich 5 jaar achter elkaar in een situatie van een dekkingstekort bevindt (en de actuele dekkingsgraad is op dat moment ook lager dan 104,2%).
1
Een sterk vergrijsd fonds kan aanleiding zijn om te komen tot een kortere periode. De overgangsbepaling houdt vervolgens in dat in 2016 een hersteltermijn van 11 jaar gehanteerd kan worden en de jaren opvolgend 10 jaar. 3 In dat geval wordt de vereiste dekkingsgraad die moet worden bereikt binnen 12 jaar bepaald op de situatie bij aanvang van het herstelplan. In voorgaande jaren werd dit bepaald voor het eind van het herstelplan. De wijze waarop de herstelsystematiek in het nFTK is vormgegeven, namelijk dat niet naar een vast niveau toegegroeid moet worden, ondersteunt deze wijziging. 2
1
In dat geval dient een onvoorwaardelijke korting plaats te vinden, die over maximaal 10 jaar mag worden gespreid. De introductie van de beleidsdekkingsgraad, naast de actuele (UFR-)dekkingsgraad leidt tot de volgende aanpassing: o De toetsing of er een herstelplan moet worden opgesteld (dus of sprake is van een reservetekort) respectievelijk of het fonds uit reservetekort is, is afhankelijk van het niveau van de beleidsdekkingsgraad. o De beleidsdekkingsgraad wordt bepaald als een voortschrijdend gemiddelde van de feitelijke dekkingsgraden over 12 maanden. Voor het opstellen van het herstelplan wordt het gemiddelde van 12 maanden benaderd door het gemiddelde van de primo en ultimo stand van de feitelijke dekkingsgraad. DNB geeft aan dat het herstelplan moet zijn gebaseerd op de RTS per ultimo 2014 zonder de 3-maands middeling. De toekomstige rentes die in het plan worden gebruikt worden gebaseerd op de forward curves hiervan. De start-dekkingsgraad moet echter worden gebaseerd op de RTS inclusief de 3maands middeling. Het in het eerste jaar te overbruggen verschil is dan terug te zien in kolom M4 (verandering van rentetermijnstructuur).
De uitgangspunten met betrekking tot het fondsbeleid zijn als volgt: Fondsbeleid Voor de toekomstige jaren wordt uitgegaan van het voorgenomen premie-, indexatie-, kortings- en beleggingsbeleid. In de onderstaande berekening is uitgegaan van de volgende voorlopige invulling van het premie-, indexatie- en beleggingsbeleid. Premiebeleid o De premie wordt bepaald o.b.v. een (prudente) inschatting van het verwacht reëel rendement. o In tekortsituaties mag de premie niet leiden tot een verslechtering van de dekkingsgraad; de premie wordt indien nodig verhoogd tot een maximumniveau van 28%. o Premiekortingen zijn mogelijk als er geen sprake meer is van indexatie-achterstanden of van nog niet herstelde nominale kortingen, in combinatie met een voldoende hoge dekkingsgraad. Indexatiebeleid o.b.v. indexatiestaffel, getoetst op toekomstbestendigheid o Het fonds hanteert voor communicatie doeleinden een lineaire staffel voor het vaststellen van de jaarlijkse indexatie. De ondergrens voor deze staffel bedraagt 110%. De bovengrens is voorlopig vastgesteld op 130%. De voorgenomen toeslag wordt getoetst, en indien nodig verlaagd, op basis van toekomstbestendigheid. o De indexatie en de inhaalindexatie zijn gebaseerd op een beleidsdekkingsgraad (ultimo jaar). De toekenning van de indexaties vindt plaats op basis van toekomstig bestendig indexeren (TBI). De inhaalindexatie wordt gefinancierd uit 20% van het eigen vermogen boven de TBI grens. o Het huidige niveau van prijs- en looninflatie wijken af van de evenwichtswaarde van 2,5% per jaar. Daarom wordt in de parameters gesproken van een ingroeipad van 5 jaar om van de actuele inflaties naar de evenwichtswaarde toe te groeien. Voor het ingroeipad is rekening gehouden met de meest actuele CPB prognoses voor 2015 (0,4% prijsinflatie en 1,1% looninflatie (marktsector)). Beleggingsbeleid conform het strategisch beleggingsplan 2015-2017, inclusief voorgenomen aanpassing rente-afdekkingsbeleid en benoeming TAA beleid als strategisch beleid o Het fonds is voornemens het rente-afdekkingsbeleid aan te passen door de rentestaffel neerwaarts uit te breiden met nieuwe treden. Daarnaast is het voornemen om het TAA beleid te bestempelen als strategisch beleid. Deze aanpassingen komen in het herstelplan tot uitdrukking door een hoger Vereist Eigen Vermogen (27,9%).
2
Economische uitgangspunten Bij bepaling van het portefeuillerendement wordt uitgegaan van de Commissie Parameters, waarbij voor de zakelijk waarden de (maximale) parameters worden gehanteerd en voor de vastrentende waarden het rendement jaarlijks gelijkgesteld wordt aan de 1 jaars rente, volgend uit de forward methodiek. Deze laatste aanname betekent ook dat aanpassing van het renteafdekkingsbeleid in het sjabloon niet tot uitdrukking komt in een hoger overrendement. Het fonds heeft ook de mogelijkheid om eigen parameters te hanteren, mits deze de wettelijke voorgeschreven parameters niet overschrijden. Om de volgende redenen is hiervan afgezien: o In de ALM studie voor PPF APG die in 2014 heeft plaatsgevonden is gebruik gemaakt van een vijftal economische scenario’s (Vallen & Opstaan, Deflatie, Inflatie, Optimistisch en Neutraal), waarbij er geen expliciet basisscenario is gekozen. o Op basis van de wettelijke voorschriften ligt de ontwikkeling van de rentetermijnstructuur, waartegen de verplichtingen verdisconteerd moeten worden, vast. Deze renteontwikkeling wijkt af van de verwachte renteontwikkeling in eerder genoemde scenario’s. Het combineren van de voorgeschreven renteontwikkeling met de verwachte rendementen op zakelijke waarden uit één van de economische scenario’s uit de ALM studie leidt tot inconsistentie. Zo kent het ‘Vallen & Opstaan’ scenario de eerste jaren bijvoorbeeld relatief lage rendementen op zakelijke waarden, samenhangend met de aanname van een sterk stijgende rente. o De genoemde scenario’s kennen een ingroeipad met betrekking tot het rendement op zakelijke waarden. Dit impliceert dat bij het opstellen van een nieuw herstelplan in 2016 met andere rendementsveronderstellingen gewerkt wordt. Door uit te gaan van de Commissie Parameters kan jaarlijks met dezelfde (zakelijke) rendementen gerekend worden. 4. Resultaten dekkingsgraadsjabloon De opbouw van de verschillende bijdragen aan de dekkingsgraad is ten opzichte van de voorgaande jaren ongewijzigd gebleven: M1: Premie M2: Uitkeringen M3: Toeslagverlening ten laste van fonds dan wel korting M4: Verandering rentetermijnstructuur M5: Rendement M6: Overige oorzaken De (feitelijke) dekkingsgraad aan het eind van het jaar (DG ultimo) is daarmee gelijk aan de dekkingsgraad begin van het jaar (DG primo) en de som van de verschillende factoren (M1 t/m M6). Nieuw is de kolom DG Beleid, de beleidsdekkingsgraad ultimo jaar die wordt berekend als het gemiddelde van de dekkingsgraad 4 begin en de dekkingsgraad eind van het jaar. Deze beleidsdekkingsgraad speelt een centrale rol in het premie- en indexatiebeleid.
3
De herstelsjabloon ziet er als volgt uit:
Tijd 2014 2015 2016 2017 2018 2019 2020 2021 2022 2023 2024 2025 2026
OverPremie Uitkering Indexatie M1 M2 M3
DG primo
Rente M4
rendement M5
Overig M6
DG ultimo 113.8%
BeleidsDG ultimo
113.8%
-0.6%
0.2%
-0.2%
-5.0%
5.0%
0.0%
113.2%
113.5%
113.2%
-0.7%
0.4%
-0.4%
0.0%
5.2%
-0.1%
117.6%
115.4%
117.6%
-0.7%
0.5%
-1.0%
0.0%
5.3%
-0.1%
121.6%
119.6%
121.6%
-0.7%
0.6%
-1.7%
0.0%
5.3%
-0.1%
124.9%
123.2%
124.9%
-0.8%
0.7%
-2.6%
0.0%
5.3%
-0.1%
127.5%
127.5%
-0.7%
0.8%
-3.1%
0.0%
5.3%
-0.2%
129.6%
126.2% 128.5%
129.6%
-0.8%
0.9%
-3.6%
0.0%
5.2%
-0.2%
131.0%
130.3%
131.0%
-0.8%
1.0%
-4.0%
0.0%
5.0%
-0.2%
132.0%
131.5%
132.0%
-0.8%
1.1%
-4.3%
0.0%
4.9%
-0.2%
132.7%
132.4%
132.7%
-0.7%
1.2%
-3.6%
0.0%
4.8%
-0.2%
134.2%
133.5%
134.2%
-0.7%
1.3%
-2.8%
0.0%
4.7%
-0.2%
136.5%
135.4%
136.5%
-0.8%
1.4%
-2.9%
0.0%
4.8%
-0.2%
138.9%
137.7%
Het verloop van de onderliggende premies, indexaties, inflaties en rendementen staan in onderstaande tabel:
Indexatie Actieven Niet-actieven Rendement Prijsinflatie
Tijd
Premie
Looninflatie
2015
22,7%
0,3%
0,1%
4,7%
0,40%
1,10%
2016
22,7%
0,5%
0,3%
4,8%
0,80%
1,45%
2017
23,0%
1,1%
0,8%
4,8%
1,20%
1,80%
2018
23,3%
1,8%
1,3%
4,9%
1,60%
2,15%
2019
23,5%
2,4%
1,9%
4,9%
2,00%
2,50%
2020
23,8%
3,1%
2,5%
5,0%
2,00%
2,50%
2021
22,9%
3,7%
2,9%
5,1%
2,00%
2,50%
2022
23,1%
4,2%
3,3%
5,2%
2,00%
2,50%
2023
23,3%
4,6%
3,6%
5,3%
2,00%
2,50%
2024
23,4%
3,6%
2,9%
5,3%
2,00%
2,50%
2025
23,5%
2,5%
2,0%
5,4%
2,00%
2,50%
2026
22,9%
2,5%
2,0%
5,4%
2,00%
2,50%
Bevindingen 1. De beleidsdekkingsgraad bereikt in 2020 (dus ruim binnen de gestelde termijn van 12 jaar) de vereiste dekkingsgraad onder de toepassing van het reguliere (indexatie)beleid. Belangrijkste reden is het lage niveau van de rente in combinatie met een verondersteld vast rendement op zakelijke waarden wat leidt tot een hoge herstelkracht. 2. DNB geeft aan dat de startdekkingsgraad moet worden gebaseerd op de RTS inclusief de 3-maands middeling, zijnde 113,8% per eind 2014. Dat feitelijk met 108,8% gerekend wordt, wordt zichtbaar in de kolom M4 (verandering van rentetermijnstructuur) die het verschil verklaart.
4
3. De kolom M1 is over de gehele looptijd negatief wat een negatieve bijdrage van de premie aan de dekkingsgraad impliceert. In de eerste jaren is dit vooral het gevolg van de lage rente waarop de nieuwe pensioenrechten in de voorziening pensioenverplichtingen worden gewaardeerd. In latere jaren speelt de stijging van de dekkingsgraad een rol waarbij de buffer niet (geheel) wordt gefinancierd in de premie. 4. M2 is, bij een dekkingsgraad groter dan 100%, positief omdat de uitkering 100% bedraagt waardoor er bij iedere uitkering het bijbehorende deel van het Eigen Vermogen vrijvalt (“solvabiliteitsvrijval”). 5. Het rendement neemt jaarlijks toe door de stijgende forwards. Het overrendement daalt echter doordat de stijgende forwards volledig worden meegenomen in het “rendement” op de verplichtingen maar slechts gedeeltelijk (namelijk het gewicht van de vastrentende portefeuille) in het portefeuillerendement. 6. De premie is voor 2015 vastgesteld op 22,7%. De premie voor 2016 is gebaseerd op het verwacht reëel rendement rekening houdend met de rentecurve ultimo 2015, volgend uit de forwards. Het verwacht reëel rendement wordt ultimo 2020 en 2025 opnieuw vastgesteld o.b.v. van rentecurves van dat moment.
5