Stichting Pensioenfonds TNT Express Actuariële en bedrijfstechnische nota
September 2015
Inhoudsopgave 1. Inleiding.............................................................................................................. 3 1.1.
Missie ................................................................................................. 3
1.2.
Visie................................................................................................... 4
1.3
Doelstellingen...................................................................................... 4
1.4.
Risicohouding ...................................................................................... 5
2. Organisatie en interne beheersing .......................................................................... 6 2.1. Organisatie pensioenfonds ......................................................................... 6 2.2. Interne beheersing ................................................................................. 12 2.3. Haalbaarheidstoets ................................................................................. 16 3. Pensioenregeling ................................................................................................ 18 3.1. Gelieerde ondernemingen ........................................................................ 18 3.2. Deelnemerschap ..................................................................................... 18 3.3. De inhoud van de pensioenregeling ........................................................... 18 4. Herverzekering .................................................................................................. 23 5. Voorzieningen .................................................................................................... 24 5.1. Voorziening pensioenverplichtingen ........................................................... 24 5.2. Voorziening voorzienbare verliezen IPS ..................................................... 26 5.3. Voorziening voor ingegane ziektegevallen .................................................. 26 5.4. Weerstandsvermogen .............................................................................. 26 6 Beleggingsbeleid ................................................................................................ 27 6.1. Uitgangspunt beleggingsbeleid ................................................................ 27 6.2. Prudent Person ...................................................................................... 27 6.3. Principes beleggingsbeleid ...................................................................... 28 6.4. Strategisch beleggingsbeleid .................................................................... 30 6.5. Invulling strategische beleggingsbeleid per beleggingscategorie ................... 37 6.6. Uitvoering beleggingen ........................................................................... 41 6.7 Risicomonitoring ..................................................................................... 42 7. Premiebeleid ...................................................................................................... 47
1
7.1. Reguliere premiesystematiek ................................................................... 47 7.2. Vermogenspositie ................................................................................... 48 7.3. Premiebeleid .......................................................................................... 48 7.4. Premie Anw-aanvulling ............................................................................ 50 7.5. WAO-aanvulling ...................................................................................... 50 8. financiële sturingsmiddelen .................................................................................. 51 8.1. Premiebeleid .......................................................................................... 51 8.2. Beleggingsbeleid ..................................................................................... 51 8.3.Toeslagbeleid .......................................................................................... 51 8.4. Korten pensioenuitkeringen en pensioenaanspraken .................................... 54 9. waardebepaling .................................................................................................. 54 9.1 Afkoop en inkoop ..................................................................................... 54 9.2 Omzetting, besteding en flexibilisering ....................................................... 55 Bijlage 1 Bijlage bij Hoofdstuk 6 Beleggingsbeleid ..................................................... 56 Bijlage 2 Vereist eigen vermogen ............................................................................ 68 Bijlage 3 Premiesystematiek ................................................................................... 74 Bijlage 4 Tabel ervaringssterfte ............................................................................... 77 Bijlage 5 Gelieerde Ondernemingen Express ............................................................. 78 Bijlage 6 Beleggingsbeginselen ............................................................................... 79 Bijlage 7 Financieel crisisplan.................................................................................. 96
2
1. INLEIDING De Stichting Pensioenfonds TNT Express (het pensioenfonds) is een op 3 juni 2014 opgericht ondernemingspensioenfonds als bedoeld in artikel 1 van de Pensioenwet. Het pensioenfonds is ontstaan als gevolg van de afsplitsing door de Stichting Pensioenfonds PostNL, waarbij de rechten en aanspraken van deelnemers, gewezen deelnemers en pensioengerechtigden van rechtswege en onder algemene titel zijn overgegaan van de Stichting Pensioenfonds PostNL, naar het pensioenfonds. Hierbij is het afgesplitste vermogen gelijk aan het aandeel van de voorziening pensioenverplichtingen behorend bij de pensioenregeling van het “TNT Express Deelnemersbestand” als beschreven in de betreffende acte van splitsing. Uit het gestelde in artikel 145 van de Pensioenwet vloeit voort dat een pensioenfonds een actuariële en bedrijfstechnische nota dient vast te stellen. In deze nota dient in elk geval een omschrijving te zijn opgenomen van de wijze waarop uitvoering wordt gegeven aan het bepaalde bij of krachtens de artikelen 25, 126 tot en met 137 en 143 bepaalde van de Pensioenwet. Waar in deze actuariële en bedrijfstechnische nota gesproken wordt over de “vennootschap” wordt bedoeld TNT Express N.V. Deze actuariële en bedrijfstechnische nota is vastgesteld op 29 september 2015.
1.1. Missie In de missie is beschreven waarvoor het pensioenfonds staat, wat de bestaansgrond is en welke waarden en identiteit het pensioenfonds kenmerken. De missie van het pensioenfonds is als volgt geformuleerd: “Het pensioenfonds streeft naar een goed pensioen voor haar deelnemers, in overeenstemming met de door werkgever en werknemers afgesproken pensioenovereenkomst. Het pensioenfonds draagt de verantwoordelijkheid voor een goede uitvoering van de in de overeenkomst afgesproken pensioenregelingen (betreft de kerntaken: voeren van de pensioenadministratie, het vermogensbeheer en de communicatie met stakeholders van het pensioenfonds). Hierbij streeft het pensioenfonds naar het in de overeenkomst afgesproken ambitieniveau, rekening houdend met een realistische inschatting van de financiële mogelijkheden en een evenwichtige belangenbehartiging voor alle belanghebbenden.”
3
1.2. Visie In de visie wordt beschreven waarvoor het pensioenfonds gaat, welke zienswijze, welk toekomstbeeld ten grondslag ligt aan het handelen van het pensioenfonds. De visie van het pensioenfonds is als volgt geformuleerd: “Het pensioenfonds wil graag voldoen aan haar maatschappelijke verantwoordelijkheid om blijvend te zorgen voor een goed pensioen. Hierbij beziet het pensioenfonds continu of het zelf een bestaansrecht heeft of dat dit beter bereikt kan worden op een andere wijze. Het pensioenfonds speelt actief in op de veranderingen die zich afspelen in de pensioensector om aan de verwachtingen van alle belanghebbenden te voldoen. Volgens het pensioenfonds is daarvoor het zorgen voor een goed pensioenbewustzijn van de deelnemers en de onzekerheden die met de toekomstige pensioenvoorziening samenhangen een noodzakelijke voorwaarde. Het pensioenfonds vindt het essentieel dat de deelnemers een realistische verwachting hebben over het toekomstige pensioenresultaat.”
1.3
Doelstellingen
Op basis van de missie en de visie heeft het bestuur van het pensioenfonds de doelstellingen voor zowel de korte als lange termijn bepaald. Deze doelstellingen zijn als volgt verwoord:
het verstrekken van de nominale pensioenaanspraken en pensioenrechten;
het streven naar een ontwikkeling van de pensioenrechten conform de door werkgever en werknemers afgesproken toeslagambitie;
het zorgen voor een duidelijke en klantgerichte communicatie met alle belanghebbenden;
het bijdragen aan een goed pensioenbewustzijn van deelnemers.
Het gaat het pensioenfonds om zowel het behoud van de nominale pensioenaanspraak als om de pensioenuitkering in lijn met de afgesproken toeslagambitie van 80% te indexeren. In het nieuwe financieel toetsingskader wordt de mate waarin deze doelstellingen worden 1
gehaald over een langere periode gemeten en uitgedrukt in een pensioenresultaat .
1
Pensioenresultaat geeft de mate van koopkrachtbehoud weer over een gedefinieerde periode. Als het
4
1.4. Risicohouding De risicohouding vormt het kader voor de aanvaarding van de opdracht van sociale partners door het pensioenfonds, het vaststellen van het beleid (bv. het strategisch beleggingsbeleid) en verantwoording achteraf van het bestuur over het gevoerde beleid. De risicohouding is vastgesteld door het bestuur na overleg met het verantwoordingsorgaan en na overleg met sociale partners. De risicohouding is vooralsnog ongewijzigd. De toeslagverlening is voorwaardelijk; er is geen recht op een toeslag en het is ook voor de langere termijn niet zeker of en in hoeverre een toeslag zal worden verleend. Er geldt een ambitieniveau van 80%. Dit betekent dat het pensioenfonds er naar streeft om van het aanpassingspercentage, 80% toe te kennen in de vorm van een voorwaardelijke toeslag. Het ambitieniveau zal niet behaald worden als de financiële positie van het fonds daarvoor niet toereikend is. Gegeven de financiële positie en overige financiële omstandigheden ten tijde van inwerkingtreding van dit reglement, zal toeslagverlening voor de periode tot en met 2020 naar verwachting minimaal zijn. Het bestuur beslist jaarlijks in hoeverre de pensioenaanspraken worden aangepast. Voor deze voorwaardelijke toeslagverlening is geen reserve gevormd, deze wordt gefinancierd uit beleggingsrendement. Het ongewijzigd laten van de risicohouding en de onderkenning dat de huidige ambitie van 80% van de prijsinflatie in de huidige economische omstandigheden alsmede als gevolg van het nFTK op korte termijn niet haalbaar is, zijn belangrijke stappen om te komen tot een gedragen beeld bij de gewenste risicohouding van het pensioenfonds alsmede een haalbare indexatieambitie. Het pensioenfonds onderstreept het belang om helder en open te communiceren richting de (gewezen) deelnemers en pensioengerechtigden van het pensioenfonds. De afspraak om hierover zo spoedig mogelijk vanuit het pensioenfonds, de werkgever en de vakorganisatie gezamenlijk te communiceren is hier een belangrijk onderdeel van. De hoofdpunten van de risicohouding zijn:
pensioenresultaat 85% is na vijftien jaar, dan betekent dit dat de deelnemer een koopkrachtverlies van 15% heeft opgelopen door respectievelijk korting van aanspraken, beperkte pensioenopbouw en/of toeslagverlening.
5
Minimaliseer kans op een dekkingsgraad lager dan de kritische grens;
Maximaliseer het verwachte pensioenresultaat;
Risicohouding op korte termijn wordt uitgedrukt in termen van VEV;
Risicohouding op lange termijn wordt uitgedrukt in pensioenresultaat;
Dynamisch rente afdekkingsbeleid op basis van rentetriggers.
Vastgestelde ondergrenzen Het bestuur heeft naar aanleiding van deze risicohouding de volgende grenzen vastgesteld die in de jaarlijkse haalbaarheidstoets worden getoetst:
Ondergrens verwacht pensioenresultaat op fondsniveau vanuit financiële positie van vereist eigen vermogen:
87%
Ondergrens verwacht pensioenresultaat op fondsniveau vanuit feitelijke financiële positie: 87%
Maximale afwijking van pensioenresultaat op fondsniveau in slecht weerscenario vanuit feitelijke financiële positie:
27%
Het bestuur is van mening dat op deze manier op een evenwichtige manier wordt omgegaan met de belangen van alle belanghebbenden.
2. ORGANISATIE EN INTERNE BEHEERSING Dit hoofdstuk beschrijft het kader waarbinnen het pensioenfonds de risico’s voortvloeiend uit haar bedrijfsprocessen beheerst. Het bestuur van het pensioenfonds is verantwoordelijk voor de beleidsformulering en de uitvoering van het beleid, ook al is een deel van de werkzaamheden uitbesteed. De effectiviteit van uitbesteding en de aanvaardbaarheid van de aan uitbesteding verbonden risico’s worden bepaald door de wijze waarop het pensioenfonds de werkzaamheden uitbesteedt en door haar eigen betrokkenheid daarbij. Vanwege de hoge mate van uitbesteding wordt in de paragrafen 2.3 en 2.4 tevens ingegaan op de beheersmaatregelen en interne controle binnen de uitvoeringsorganisatie.
2.1. Organisatie pensioenfonds Het pensioenfonds wordt bestuurd door een bestuur, bestaande uit zeven bestuursleden (met uitbreidingsmogelijkheid naar acht leden). Het pensioenfonds heeft een paritair bestuur. Drie
6
leden als vertegenwoordigers van de werkgever (met uitbreidingsmogelijkheid naar vier leden) en vier leden, van wie drie als vertegenwoordigers van (gewezen) deelnemers en één als vertegenwoordiger van de pensioengerechtigden. De vertegenwoordigers van de werkgever worden voorgedragen door de vennootschap. Het bestuur beoordeelt de voorgedragen kandidaat op deskundigheid en geschiktheid. Indien de kandidaat geschikt wordt geacht, benoemt het bestuur met inachtneming van het in artikel 106 van de Pensioenwet bepaalde de kandidaat tot bestuurslid. Indien het bestuur een kandidaat niet geschikt bevindt, verzoekt hij de voordragende werkgever een nieuwe kandidaat voor te dragen. De vertegenwoordigers van de (gewezen) deelnemers worden voorgedragen door de Centrale Ondernemingsraad van TNT Express (COR). Eén vertegenwoordiger wordt rechtstreeks voorgedragen door de COR. Twee vertegenwoordigers worden vanuit de vakorganisaties die betrokken zijn bij het CAO-overleg van TNT Express aan de COR voorgedragen. Het bestuur beoordeelt de voorgedragen kandidaat op deskundigheid en geschiktheid. Indien de kandidaat geschikt wordt geacht, benoemt het bestuur met inachtneming van het in artikel 106 van de Pensioenwet bepaalde de kandidaat tot bestuurslid. Indien het bestuur een kandidaat niet geschikt bevindt, verzoekt hij de COR een nieuwe kandidaat voor te dragen. De benoeming van de vertegenwoordiger van de pensioengerechtigden vindt plaats na verkiezing van de vertegenwoordiger door de pensioengerechtigden overeenkomstig het door het bestuur vastgestelde kiesreglement. Na afloop van de kandidaatstellingstermijn worden de kandidaten door het bestuur beoordeeld op deskundigheid en geschiktheid. Alleen kandidaten die geschikt worden beoordeeld, worden opgenomen op de kieslijst, waarna verkiezingen plaatsvinden conform de procedure zoals beschreven in de Statuten en de procedure die is vastgelegd in het Kiesreglement. Indien er binnen één (1) maand na aanvang van de schriftelijke aanmeldperiode voor kandidaatstelling geen personen op de kandidatenlijst zijn geplaatst, benoemt het Bestuur, gehoord hebbende het Verantwoordingsorgaan, de vertegenwoordiger van de Pensioengerechtigden. De vertegenwoordigers namens de (gewezen) deelnemers en pensioengerechtigden beschikken in totaal over een zelfde aantal stemmen als de werkgeversvertegenwoordiging. Vanuit de werknemersleden worden de secretaris en plaatsvervangend voorzitter aangewezen. De vennootschap wijst de voorzitter en plaatsvervangend secretaris aan. De samenstelling van het bestuur dient te voldoen aan de criteria voor de collectieve deskundigheid zoals vastgelegd in het deskundigheidsplan voor bestuursleden van het pensioenfonds. Het bestuur is vertegenwoordigd in de Raad van Participanten.
7
Het bestuur heeft de uitvoerende taken uitbesteed aan de pensioenadministrateur TKP Pensioen BV (hierna te noemen: TKP) en de vermogensbeheerder TKP Investments BV (hierna te noemen: TKPI) te Groningen, die tevens zijn belast met beleidsadvisering aan het bestuur. Het bestuur heeft een Verantwoordingsorgaan als bedoeld in artikel 33 van de Pensioenwet ingesteld, bestaande uit drie leden, waarvan één afkomstig is uit de geleding van de deelnemers, één uit de geleding van de aangesloten ondernemingen en één uit de geleding van de gepensioneerden. De vertegenwoordiger van de geleding namens de deelnemers wordt gekozen door en uit de deelnemers. Het lid namens de aangesloten ondernemingen wordt benoemd door de werkgever. Het lid namens de gepensioneerden wordt gekozen door en uit de gepensioneerden. Het intern toezicht als bedoeld in artikel 33 van de Pensioenwet wordt uitgeoefend door een Visitatiecommissie, die bestaat uit drie onafhankelijke, door het bestuur benoemde deskundigen.
Uitbestedingsovereenkomst De relatie tussen het pensioenfonds en TKP en TKPI is vastgelegd in een uitbestedingsovereenkomst en een jaarlijkse service level agreement (SLA). In de uitbestedingsovereenkomst is onder meer de contractduur en de met financiële en uitvoeringstechnische waarborgen omgeven beëindiging geregeld. Tevens is hierin geregeld dat TKP de persoonsgegevens uitsluitend zal gebruiken ten behoeve van het pensioenfonds in het kader van de uitvoering van de overeenkomst en deze als vertrouwelijk zal behandelen. Ook de verplichting tot naleving van relevante wet- en regelgeving en aanwijzingen van de toezichthouder is hierin opgenomen. In de SLA zijn nadere bepalingen omtrent aard, omvang, kwaliteit en servicegraad van de dienstverlening opgenomen. TKP en TKPI zijn bij de uitvoering van het door het bestuur vastgestelde beleid gehouden de bepalingen van de statuten van het pensioenfonds, het pensioenreglement en de uitvoeringsovereenkomst tussen pensioenfonds en werkgever in acht te nemen. Het bestuur heeft een aantal werknemers die werkzaam zijn bij TKP en TKPI de bevoegdheid gegeven om in tweetallen het pensioenfonds te vertegenwoordigen (procuratie).
8
Uitvoeringsovereenkomst De relatie tussen het pensioenfonds en de vennootschap is vastgelegd in uitvoeringsovereenkomsten als bedoeld in artikel 23 van de Pensioenwet. De hoofdlijnen van deze uitvoeringsovereenkomsten zijn hieronder opgenomen. a.
Verplichtingen De Vennootschap is verplicht alle werknemers waarop de Pensioenovereenkomst van toepassing is, aan te melden als deelnemer.
b.
De Vennootschap is verplicht tot naleving van het bij of krachtens de statuten en/of het Pensioenreglement te zijnen aanzien bepaalde.
c.
Het Fonds verplicht zich de deelnemers en overige rechthebbenden pensioenaanspraken en pensioenrechten toe te kennen overeenkomstig de bepalingen van de geldende statuten en/of het Pensioenreglement.
d.
Het Fonds is verplicht tot naleving van het bij of krachtens de statuten en het Pensioenreglement te zijnen aanzien bepaalde.
e.
Ter dekking van de financiële gevolgen van de door het Fonds aangegane verplichtingen, zoals vastgelegd in statuten en het Pensioenreglement, verplicht de Vennootschap zich jaarlijks premies en koopsommen aan het Fonds te voldoen, met inachtneming van de bepalingen van deze uitvoeringsovereenkomst.
f.
Een onderneming of instelling wordt tot het Fonds als gelieerde onderneming toegelaten en aan de betreffende werknemers worden aanspraken op pensioen toegekend overeenkomstig onderdeel c, indien: a.
de Vennootschap het Bestuur heeft verzocht de betreffende onderneming of instelling als zodanig toe te laten,
b.
het Bestuur met het verzoek instemt, en
c.
de gelieerde onderneming heeft ingestemd dat de Vennootschap mede
namens
haar optreedt in het kader van deze uitvoeringsovereenkomst.
Vermindering werkgeversbijdrage
Een aangesloten werkgever (de Vennootschap dan wel een gelieerde onderneming) heeft het recht tot vermindering van zijn bijdrage aan de pensioenregeling in geval van ingrijpende wijziging van omstandigheden. Zodanige omstandigheden worden in ieder geval aanwezig geacht:
9
a.
indien de financiële positie van de werkgever een vermindering van de bijdrage noodzakelijk maakt;
b.
bij wijzigingen van wettelijke regelingen op het gebied van de pensioenen, sociale zekerheid en sociale verzekeringen alsmede van daarmee samenhangende fiscale wetgeving in de meest ruime zin, die financiële gevolgen hebben voor de werkgever en/of de werknemer.
De verdere opbouw van de pensioenaanspraken die voortvloeien uit een arbeidsovereenkomst met de werkgever die een beroep op dit artikel doet, zullen dan dienovereenkomstig worden verminderd. Een desbetreffend besluit van de werkgever zal onverwijld schriftelijk aan het Fonds, alsmede aan de deelnemers en andere belanghebbenden worden medegedeeld.
Restitutie en aanvullende vermogensdotaties
Indien de vermogenspositie van het fonds daartoe aanleiding geeft, kan het bestuur van het fonds besluiten tot een restitutie aan de vennootschap of tot een premiekorting, met inachtneming van de hierover opgenomen bepalingen in deze ABTN. Restitutie en premiekorting zijn alleen mogelijk indien deze in overeenstemming is met de wettelijke regelingen, met name artikel 129 van de Pensioenwet. Het fonds kan niet eerder tot het verlenen van premiekortingen overgaan, dan nadat eerst een eventuele achterstand in toeslagverlening zonder beperking in de tijd is ingelopen, een eventuele korting in de voorgaande tien jaren is gecompenseerd en vervolgens de dekkingsgraad nog boven de premiekortingsgrens ligt. Deze grens wordt jaarlijks door het bestuur van het fonds vastgesteld. Indien een aanvullende vermogensdotatie door de vennootschap noodzakelijk is, zal deze conform de bepalingen in paragraaf 7.3. van deze ABTN, door het fonds worden vastgesteld.
Gegevens
De vennootschap is gehouden het fonds gevraagd en ongevraagd te informeren over alle ontwikkelingen binnen de vennootschap die van invloed kunnen zijn op de huidige en toekomstige pensioenverplichtingen. Daarnaast verplicht de vennootschap zich de overeengekomen gegevens inzake werknemers tijdig en op de in die overeenkomst vastgelegde wijze, aan het fonds te verstrekken.
10
De vennootschap informeert het fonds schriftelijk over iedere wijziging in de pensioenovereenkomst. Het bestuur stelt vervolgens uiterlijk binnen drie maanden het van kracht worden van de gewijzigde pensioenovereenkomst een gewijzigd pensioenreglement op.
Pensioenreglement
Het bestuur draagt er zorg voor dat het pensioenreglement in overeenstemming is met de (wijziging van de) pensioenovereenkomst.
Toeslagbeleid
Jaarlijks per 1 januari kan het bestuur de tot dat moment opgebouwde pensioenaanspraken en -uitkeringen aanpassen overeenkomstig het percentage waarmee het consumentenprijsindexcijfer voor alle huishoudens afgeleid over de maand november van het jaar voorafgaande aan de verlening van de toeslag afwijkt van dat prijsindexcijfer van de maand november van het daaraan voorafgaande jaar. Het uitgangspunt voor de toeslagverlening is een toekomstbestendige toeslagverlening. Dit houdt in dat er vermogen boven een beleidsdekkingsgraad 2 van 110% moet zijn om een bepaalde toeslag levenslang, samengesteld, te kunnen geven. De levenslange toeslag wordt bepaald op grond van het verwachte gemiddelde toekomstige consumentenprijsindexcijfer voor alle huishoudens afgeleid. De toeslag is voorwaardelijk; er is geen recht op een toeslag en het is ook voor de langere termijn niet zeker of en in hoeverre een toeslag zal worden verleend. Het bestuur beslist jaarlijks in hoeverre de pensioenaanspraken worden aangepast. Voor deze voorwaardelijke toeslagverlening is geen reserve gevormd maar deze wordt gefinancierd uit lange termijn beleggingsrendement. De financiële positie van het pensioenfonds in termen van de Beleidsdekkingsgraad kan ertoe leiden dat toeslagen niet of niet volledig worden toegekend. Bij voldoende herstel kan het bestuur besluiten tot het toekennen van inhaaltoeslag.
2
De beleidsdekkingsgraad is de gemiddelde dekkingsgraad over de afgelopen 12 maanden berekend op de door DNB gepubliceerde actuele rentetermijnstructuur met UFR methode.
11
Een eventueel door het bestuur te nemen besluit tot inhaaltoeslag wordt eenmaal per jaar genomen in de laatste bestuursvergadering van het jaar, en zal ingaan op 1 januari daaropvolgend.
Geschillen
Alle geschillen die over de uitleg of toepassing van de bepalingen van deze overeenkomst tussen partijen mochten ontstaan zullen worden voorgelegd aan een geschillencommissie. Partijen verklaren de uitspraak van die geschillencommissie als bindend te beschouwen en naar de letter van deze uitspraak te handelen.
2.2. Interne beheersing Dit hoofdstuk beschrijft het kader waarbinnen het pensioenfonds de risico’s voortvloeiend uit haar bedrijfsprocessen beheerst. Het bestuur van het pensioenfonds is verantwoordelijk voor de beleidsformulering en de uitvoering van het beleid, ook al is een deel van de werkzaamheden uitbesteed. Structuur Het bestuur vergadert zo vaak hij het nodig acht. Bij deze vergaderingen zijn TKP en TKPI met een delegatie vertegenwoordigd. Van de vergadering wordt verslag gemaakt. Jaarlijks wordt op voorstel van TKP een jaarplan en begroting vastgesteld door het bestuur. Deze is onder andere gebaseerd op de aannames en uitkomsten van het financieringssysteem en de aard, omvang, kwaliteit en servicegraad zoals vastgelegd in de SLA, die overigens jaarlijks kan worden aangepast. Risicoanalyse en beheersing (hoofdlijnen) Uitgangspunt bij uitbestedingsrelaties is dat de hieruit voortvloeiende risico's afdoende worden beheerst. Het bestuur van het pensioenfonds laat zich bijstaan door een externe accountant en een externe actuaris. Het bestuur als totaal en elk der bestuursleden afzonderlijk kunnen deskundigen raadplegen en zich ter vergadering door hen laten bijstaan. Het bestuur heeft de bevoegdheid om bovenstaande managementinformatie te laten controleren door auditors, of anderszins een audit bij TKP te (laten) uitvoeren. De externe accountant van het pensioenfonds heeft toegang tot de boeken en bescheiden van TKP en TKPI. Ter voorkoming van (elke schijn van) belangenconflicten en van misbruik en oneigenlijk gebruik van de bij de administrateur en het pensioenfonds aanwezige informatie zijn er gedragscodes die gelden voor bestuursleden, leden van de beleggingscommissie en
12
medewerkers van TKP en TKPI. De aard van de gedragscode verschilt naar gelang de functie. Onderstaand een schematische weergave van de risico management cycle zoals deze binnen het pensioenfonds gehanteerd wordt. Management Informatie
Leren van verleden
Governance
Strategie & Doelstellingen Management Rapportage
Incidenten en opgetreden gebeurtenissen
Risicohouding
Rollen en gedelegeerde taken
Risico Management Cycle Huidig
Toekomst
Risicoprofiel & Kwantitatieve analyse
Beleid
Acties
Risicoanalyse Beheersmaatregelen
Voorspellen van events
Commissies
Systemen en Tools Communicatie, Educatie, Training en Begeleiding
Management informatie Naast de hiervoor beschreven contractuele waarborgen en regelingen beschikt het bestuur voor de uitoefening van haar taak over de volgende managementinformatie:
Jaarlijkse risico analyse ten behoeve van risico monitoring
ALM-analyse ter vaststelling van het strategisch beleggingsbeleid, inclusief een gevoeligheidsanalyse van de kans op onderdekking.
Kwartaalrapportage over de uitvoering van de activiteiten (op basis van uitbestedingsovereenkomst en SLA) en de financiële positie en dekkingsgraad van het fonds. Op basis hiervan kan het bestuur toetsen of de uitvoering nog in overeenstemming is met de gemaakte afspraken.
Maandrapportage over de financiële positie en de dekkingsgraad van het pensioenfonds.
Kwartaalrapportage inzake de beleggingen, met de notulen van de vergadering van de beleggingscommissie waarin deze rapportage besproken is.
13
Informatie over relevante ontwikkelingen op pensioengebied en vermogensbeheer en de mogelijke consequenties hiervan voor het fonds (via updates tijdens vergaderingen, marktupdates, nieuwsbrieven en onder andere middels het blad van de koepelorganisatie).
Jaarverslag van het fonds.
Jaarrapportage van de accountant.
Jaarrapportage van de actuaris.
ISAE3402-rapportage Alle uitvoerende organisaties zullen jaarlijks zo spoedig mogelijk na afloop van een boekjaar het pensioenfonds inzicht verschaffen in haar interne organisatie en de daarin opgenomen beheersmaatregelen. Onderdeel van deze ISAE3402-rapportage is een mededeling van een externe accountant gebaseerd op een risicoanalyse over de toereikendheid van de controledoelstellingen per proces en de daarvoor getroffen beheersmaatregelen.
Voor het bestuur relevante wijzigingen in de organisatie van TKP en TKPI.
Jaarlijkse ICS (In Control Statement) van TKP
(Minimaal) Jaarlijkse herijking van fondsdocumenten, waaronder:
•
Beleggingsplan
•
ABTN
•
Crisisplan
•
Reglementen en/of statuten
Jaarlijkse haalbaarheidstoets.
Integriteitsbeleid van het pensioenfonds Het pensioenfonds draagt zorg voor een systematische analyse van integriteitsrisico’s, stelt aan de hand van die analyse een integriteitsbeleid vast, draagt zorg voor de uitvoering daarvan en heeft daarvoor een compliance officer aangesteld. De hoofdelementen van het integriteitsbeleid hebben betrekking op de uitbesteding en belangenverstrengeling. Het bestuur besteedt alleen uit aan partijen die beschikken over een adequaat integriteitsbeleid. Ter voorkoming van (elke schijn van) belangenconflicten en van misbruik en oneigenlijk gebruik van de bij het pensioenfonds aanwezige informatie is er een gedragscode die geldt voor de bestuursleden. Het pensioenfonds beschikt over een incidentenregeling als bedoeld in artikel 19a van het Besluit financieel toetsingskader pensioenfondsen. In de incidentenregeling zijn de procedures en maatregelen met betrekking tot de omgang met en vastlegging van incidenten beschreven.
14
Integriteitsbeleid TKP en TKPI De integriteit van TKP en TKPI zijn zoveel mogelijk gewaarborgd door de volgende maatregelen: •
TKP en TKPI voeren beleid ten aanzien van pre-employment screenings. Voor functies waarbij mogelijkheden bestaan om de organisatie (in)direct aanzienlijk nadeel te berokkenen, zoals financiële- of imagoschade geldt een verscherpt aannamebeleid en de aanvullende eisen vanuit betrouwbaarheid en deskundigheid van het personeel vanuit de Wet op Financieel Toezicht.
•
TKP en TKPI hanteren diverse gedragscodes voor al hun werknemers. Het doel van de gedragscodes is het waarborgen en het handhaven van de integriteit, van de goede naam en van de reputatie van TKP en TKPI daarmede het bevorderen van het vertrouwen van opdrachtgevers, belanghebbenden en derden.
•
Binnen TKP en TKPI geldt een fraudebeheersingsbeleid gericht op het voorkomen en bestrijden van in- en externe fraude en criminaliteit, het voorkomen en beperken van schade tengevolge van geconstateerde incidenten en het uniformeren van het fraudebeheersingsbeleid voor alle units van Aegon. De functie van contactpersoon fraudebeheersing wordt vervuld door de compliance officer.
•
Binnen TKP en TKPI geldt een incidentenregeling om inzicht te verkrijgen in de aard en omvang van incidenten die een gevaar kunnen vormen voor de integere bedrijfsvoering van TKP en TKPI en AEGON.
•
Binnen TKP en TKPI is een compliance officer benoemd. De compliance taken zijn gericht op de handhaving en naleving van wet- en regelgeving en de interne gedragsregels die zowel van toepassing zijn op de kernactiviteiten van TKP en TKPI als op de taken die TKP en TKPI voor haar klanten uitvoeren.
Interne beheersing TKP en TKPI De interne beheersing binnen TKP en TKPI is zoveel mogelijk gewaarborgd door de volgende maatregelen:
Jaarlijkse opstelling van een jaarplan voor het pensioenfonds welke mede richtinggevend is voor de aansturing en uitvoering van de dagelijkse activiteiten binnen TKP en TKPI.
15
Het aanbrengen van functiescheidingen conform het organisatieschema met daaruit voortvloeiende verantwoordelijkheden en bevoegdheden.
TKP en TKPI voeren een modern personeelsbeleid, blijkend uit een hoog gemiddeld niveau van opleiding en ervaring in relatie tot de functie-eisen, vastlegging van functiebeschrijvingen en procedures, systematische wijze van vaststellen van (persoonlijke) doelstellingen en periodieke beoordeling van de realisatie daarvan en het navragen van referenties bij kritische functies. Het ethisch handelen wordt bevorderd door het hanteren van gedragscodes die afhankelijk zijn van de functie.
TKPI kent een adviesorgaan in de vorm van de beleggingscommissie, bestaande uit drie externe leden. De werking hiervan wordt nader beschreven in het hoofdstuk over vermogensbeheer.
Het toepassen van het vier-ogen-principe bij de externe vertegenwoordiging en bij handmatige invoer van mutaties in de pensioen- en beleggingsadministratie en de output en beoordeling van managementinformatie en advisering. .
Vergaande automatisering, zowel binnen de pensioenadministratie (inclusief workflow) als binnen de beleggingsadministratie. Regelmatige afstemming van bestanden met opgaven van derden.
Het beschermen van systemen en eigendommen door middel van logische en fysieke toegangsbeveiliging.
Jaarlijkse managementletter van externe accountant aan de directie van TKP en TKPI.
Het functioneren en de kwaliteit van de interne beheersing wordt periodiek getoetst door Operational Risk Management gebaseerd op een risicoanalyse. In ieder geval vinden toetsende werkzaamheden plaats op processen met een hoog (afbreuk)risico, zoals het afsluiten van contracten met externe vermogensbeheerders en –bewaarders en pensioenopgaven.
Verder voert Internal Audit, onafhankelijk van TKP en TKPI, jaarlijks risicoanalyses uit op de kernactiviteiten van TKP en TKPI. Deze risicoanalyses worden besproken met TKP en TKPI en zijn input voor het auditplan van Internal Audit.
De directies van TKP en TKPI zijn verantwoordelijk voor het (doen) uitvoeren van deze toetsende werkzaamheden.
2.3. Haalbaarheidstoets Doelen van de haalbaarheidstoets (HBT) zijn het verschaffen van inzicht in de effecten van de (financiële) opzet en de zelf gekozen normeringen (ondergrenzen). Daarbij wordt expliciet aandacht besteed aan verwachtingen en risico’s. Tevens heeft de HBT tot doel een
16
onderbouwing te geven in hoeverre het beleid evenwichtig is en of het premiebeleid realistisch en haalbaar is. De HBT biedt tot slot de grondslagen voor communicatie op individuele basis naar deelnemers. In de jaarlijkse haalbaarheidstoets wordt enerzijds aangetoond dat het verwachte pensioenresultaat op pensioenfondsniveau in voldoende mate aansluit bij de door het pensioenfonds gekozen ondergrens. Anderzijds wordt aangetoond dat het pensioenresultaat op pensioenfondsniveau in het slechtweerscenario niet te veel afwijkt van het verwachte pensioenresultaat op pensioenfondsniveau. In 2015 wordt de zogeheten aanvangshaalbaarheidstoets uitgevoerd welke naast de onderdelen van de jaarlijkse haalbaarheidstoets aanvullend aantoont dat het premiebeleid over de gehele berekeningshorizon voldoende realistisch en haalbaar is. Ook wordt in deze aanvangshaalbaarheidstoets aangetoond dat het pensioenfonds voldoende herstelcapaciteit heeft om naar verwachting vanuit de situatie dat aan de vereisten voor het minimaal vereist eigen vermogen wordt voldaan, binnen de looptijd van het herstelplan aan de vereisten voor het vereist eigen vermogen wordt voldaan. Grenzen haalbaarheidstoets: − Vanuit de financiële positie waarbij aan het vereist eigen vermogen (VEV) wordt voldaan stelt het pensioenfonds een ondergrens van het verwacht pensioenresultaat vast (mediaan); − Vanuit de actuele financiële positie stelt het pensioenfonds een ondergrens van het verwacht pensioenresultaat vast (mediaan); − Vanuit de actuele financiële positie stelt het pensioenfonds een maximale afwijking ten opzichte van de mediaan van het verwacht pensioenresultaat vast (slecht weer situatie, 5% percentiel); Naast deze ondergrenzen, wordt in de jaarlijkse haalbaarheidstoets tevens onderzocht of het fonds vanuit de financiële positie van het minimaal vereist eigen vermogen in staat is om binnen de wettelijke herstelperiode van 10 jaar te herstellen tot het niveau van het vereist eigen vermogen. Tot slot wordt in de haalbaarheidstoets onderbouwd of het premiebeleid over de gehele periode realistisch en haalbaar is.
17
3. PENSIOENREGELING 3.1. Gelieerde ondernemingen Het pensioenfonds voert de pensioenregeling uit voor het personeel dat onder de CAO van de vennootschap valt en het personeel in dienst van de met de vennootschap in een groep verbonden ondernemingen en instellingen, welke in bijlage 5 zijn genoemd. Tevens voert het pensioenfonds de pensioenregeling uit voor personeel met wie een persoonlijke arbeidsovereenkomst is gesloten. De wederzijdse verantwoordelijkheden, bevoegdheden, rechten en (financiële) verplichtingen zijn vastgelegd in uitvoeringsovereenkomsten. Het beleid van het Pensioenfonds TNT Express inzake het toelaten van aan de vennootschap gelieerde ondernemingen is dat vennootschappen kunnen toetreden die vallen onder de CAO van de vennootschap (en als zodanig in de CAO worden genoemd als partij). Met deze vennootschappen wordt geen afzonderlijke uitvoeringsovereenkomst gesloten, omdat zij vallen onder de uitvoeringsovereenkomst van de vennootschap met het fonds. De vennootschap treedt hierbij als contractpartij op ten behoeve van alle gelieerde ondernemingen. Collectieve overdrachten en - overnames geschieden overeenkomstig hoofdstuk 9 van de ABTN.
3.2. Deelnemerschap Deelnemer aan de pensioenregeling zijn alle werknemers die vallen onder de werkingssfeer van de CAO’s van de vennootschap en met wie een arbeidsovereenkomst is gesloten voor onbepaalde tijd danwel specifieke groepen van werknemers met een contract voor bepaalde tijd, nader aan te wijzen door de werkgever. Deelnemer aan de pensioenregeling voor PAOpersoneel is de werknemer met wie een persoonlijke arbeidsovereenkomst is gesloten.
3.3. De inhoud van de pensioenregeling CAO-personeel De inhoud van de pensioenregeling en de bijbehorende reglementen zijn voor het laatst gewijzigd per 1 januari 2015. De belangrijkste kenmerken van de pensioenregeling zijn:
Middelloonregeling met een pensioenleeftijd van 67 jaar. Mogelijkheid van flexibele pensionering tussen 60 en 67 jaar.
18
Jaarlijkse opbouw van ouderdomspensioen met 1,875% van desbetreffende pensioengrondslag. Er geldt een maximum voor het pensioengevend salaris van € 100.000,-.
De franchise wordt jaarlijks op 1 januari aangepast aan de consumentenprijsindex alle huishoudens afgeleid (november-november), met een maximering van 4%. Per 1 januari 2015 is de franchise € 12.642,-.
Arbeidsongeschiktheidspensioen bestaande uit een excedent-pensioen voor deelnemers met een salaris hoger dan de WIA-loongrens. Bij volledige arbeidsongeschiktheid een excedentpensioen van 70% van het vaste jaarsalaris, voor zover gelegen boven de WIA-loongrens.
Partnerpensioen ter grootte van 70% van het te bereiken ouderdomspensioen over de periode na 1 januari 2006. Bij uitdiensttreding of pensionering kan de deelnemer met instemming van de partner ervoor kiezen om het partnerpensioen om te zetten in een aanspraak op ouderdomspensioen.
Mogelijkheid van vrijwillige deelname aan een collectieve Anw-verzekering.
Een aanspraak op voorwaardelijk ouderdomspensioen voor daarvoor in aanmerking komende deelnemers, waarbij de toekenning en financiering plaatsvindt op de dag voorafgaand aan de ingangsdatum van het ouderdomspensioen, doch uiterlijk op 31 december 2020.
Het bestuur van het pensioenfonds kan besluiten op alle premievrije pensioenaanspraken en ingegane pensioenen van gewezen deelnemers, respectievelijk gepensioneerden, met inbegrip van de per 1 januari 2001, 1 januari 2006 en 1 januari 2014 ontstane premievrije aanspraken alsmede op de reeds opgebouwde pensioenaanspraken van actieve deelnemers, toeslag te verlenen. Als maatstaf geldt de consumentenprijsindex alle huishoudens afgeleid (november-november), waarbij de jaarlijkse toeslagverlening is gemaximeerd op 4%. Indien het bestuur hiertoe besluit worden ook alle nog niet ingegane partner- en wezenpensioenen op dezelfde wijze verhoogd. Het bestuur kan een besluit tot toeslagverlening slechts nemen indien en voor zover de middelen van het pensioenfonds dit toelaten. Deze toeslag is voorwaardelijk; er is geen recht op toeslag en het is ook voor de langere termijn niet zeker of en in hoeverre in de toekomst een toeslagverlening zal plaatsvinden. Het bestuur beslist jaarlijks in hoeverre de pensioenrechten en pensioenaanspraken worden aangepast.
19
Voor de voorwaardelijke toeslagverlening is geen reserve gevormd en wordt geen premie betaald. De toeslagverlening wordt uit beleggingsrendement gefinancierd.
PAO-personeel Voor medewerkers met wie op of na 1 januari 2007 een persoonlijke arbeidsovereenkomst is gesloten geldt een middelloonregeling overeenkomstig de pensioenregeling geldend voor het cao-personeel.
Vanaf 1 juli 2015 voert het pensioenfonds ook de pensioenregeling uit voor medewerkers met wie vóór 1 januari 2007 een persoonlijke arbeidsovereenkomst is gesloten en die tot die datum deelnamen in de pensioenregeling van de Stichting Ondernemingspensioenfonds TNT. Het betreft een middelloonregeling overeenkomstig de pensioenregeling geldend voor het cao-personeel, met dien verstande dat het voorwaardelijk pensioen uiterlijk op 31 december 2021 gefinancierd dient te zijn en dat tot 1 januari 2001 opgebouwde pensioenaanspraken voor actieve deelnemers onvoorwaardelijk worden geïndexeerd. In een Overgangsreglement is geregeld dat de overgekomen groep “premievrije aanspraken” krijgt overeenkomstig de tot 1 juli 2015 bij Ondernemingspensioenfonds TNT opgebouwde pensioenaanspraken.
Hieronder worden op hoofdlijnen de afwijkende onderdelen van de pensioenregelingen beschreven zoals deze voorheen hebben gegolden. Pensioenregeling geldend vanaf 1 januari 2014 tot 1 januari 2015
Middelloonregeling met een pensioenleeftijd van 67 jaar. Mogelijkheid van individueel pensioensparen.
Jaarlijkse opbouw van ouderdomspensioen met 2,15% van de desbetreffende pensioengrondslag.
De franchise bedraagt per 1 januari 2014 € 15.599,99.
Een aanspraak op voorwaardelijk ouderdomspensioen voor daarvoor in aanmerking komende deelnemers, waarbij de toekenning en financiering plaatsvindt op de dag voorafgaand aan de ingangsdatum van het ouderdomspensioen, doch uiterlijk op 31 december 2020.
20
Pensioenregeling geldend vanaf 1 januari 2006 tot 1 januari 2014
Middelloonregeling met een pensioenleeftijd van 62 jaar en zes maanden. Mogelijkheid van individueel pensioensparen.
Jaarlijkse opbouw van ouderdomspensioen met 1,923% van de desbetreffende pensioengrondslag.
Een aanspraak op voorwaardelijk ouderdomspensioen voor daarvoor in aanmerking komende deelnemers, waarbij de toekenning en financiering plaatsvindt op de dag voorafgaand aan de ingangsdatum van het ouderdomspensioen, doch uiterlijk op 31 december 2020.
Vanaf 1 januari 2011 geldt voor (gewezen) deelnemers van de vennootschap als maatstaf voor toeslagverlening de consumentenprijsindex alle huishoudens afgeleid (novembernovember), waarbij de jaarlijkse toeslagverlening is gemaximeerd op 4%. Indien het bestuur hiertoe besluit worden ook alle nog niet ingegane partner- en wezenpensioenen op dezelfde wijze verhoogd. Het bestuur kan een besluit tot toeslagverlening slechts nemen indien en voor zover de middelen van het pensioenfonds dit toelaten. Deze toeslag is voorwaardelijk; er is geen recht op toeslag en het is ook voor de langere termijn niet zeker of en in hoeverre in de toekomst een toeslagverlening zal plaatsvinden. Het bestuur beslist jaarlijks in hoeverre de pensioenrechten en pensioenaanspraken worden aangepast.
Pensioenregeling geldend vanaf 1 januari 2001 tot 1 januari 2006
Middelloonregeling met een pensioenleeftijd van 62 jaar. Mogelijkheid van individueel pensioensparen.
Jaarlijkse opbouw van ouderdomspensioen met 2,25% van de desbetreffende pensioengrondslag.
Partnerpensioen gebaseerd op 1,25% van de pensioengrondslag per jaar, verzekerd op risicobasis. Bij uitdiensttreding of pensionering worden standaard de opgebouwde ouderdomspensioenaanspraken omgezet in een ouderdomspensioen en een levenslang partnerpensioen. Het levenslang partnerpensioen kan op verzoek van beide partners worden omgezet in ouderdomspensioen.
Tijdelijk ouderdomspensioen voor periode tussen 62 en 65 jaar, met opbouwpercentage van 2% van de franchise per jaar.
21
Toeslagverlening op basis van en gelijktijdig met de algemene loonontwikkeling bij TNT. Het bestuur beslist jaarlijks in hoeverre de pensioenrechten en pensioenaanspraken worden aangepast. Voor deze voorwaardelijke toeslagverlening is geen reserve gevormd, maar deze wordt gefinancierd uit beleggingsrendement en een opslag op de premie (D6 toeslagenmatrix).
Pensioenregeling geldend tot 1 januari 2001
Eindloonregeling met pensioenleeftijd 65 jaar met opbouwpercentage van ouderdomspensioen van 1,75% van pensioengrondslag per deelnemingsjaar tot een bovengrens.
Voor nabestaanden verzekering van partner- en wezenpensioen, gelijk aan 5/7 respectievelijk 14% van het te bereiken verzekerde ouderdomspensioen.
Ongehuwdenpensioen met opbouw van 2,5% per deelnemersjaar van het verschil tussen de gehuwden en de ongehuwden AOW.
22
4. HERVERZEKERING Gezien de omvang en het draagvlak van het pensioenfonds worden alle risico’s voortvloeiende uit de aangegane pensioenverplichtingen herverzekerd. Dit op basis van: Een eenjarige risicoherverzekering zonder eigen behoud voor het jaarlijkse overlijdensrisico, waaronder dekking van de vrijwillige verzekering van de Anw aanvulling, arbeidsongeschiktheidspensioen en premievrijstelling bij arbeidsongeschiktheid. Het contract voor risicoherverzekering van overlijdens- en arbeidsongeschiktheidspensioen is aangegaan met Zwitserleven en loopt tot en met 31 december 2017. Voor deelnemers aan de voormalige Stichting Ondernemingspensioenfonds TNT (OPF TNT) geldt dat gezien de omvang en het draagvlak van het OPF TNT het individuele overlijdens- en arbeidsongeschiktheidsrisico voortvloeiende uit de aangegane pensioenverplichtingen wordt herverzekerd. Dit op basis van: Een eenjarige risicoherverzekering zonder eigen behoud voor het jaarlijkse overlijdensrisico, arbeidsongeschiktheidspensioen en premievrijstelling bij arbeidsongeschiktheid. Een eenjarige risicoherverzekering zonder eigen behoud ter dekking van de vrijwillige verzekering van de Anw aanvulling. Voor de pensioenaanspraken ten behoeve van de leden van de Raad van Bestuur is een herverzekering afgesloten. De bepalingen omtrent deze herverzekering zijn opgenomen in een Addendum bij de Uitvoeringsovereenkomst. Het contract voor risicoherverzekering van overlijdens- en arbeidsongeschiktheidspensioen voor voormalige deelnemers van Ondernemingspensioenfonds TNT is aangegaan met Zwitserleven en loopt tot en met 31 december 2015. Het contract voor risicoherverzekering van Anw aanvulling is aangegaan met Elips Life en loopt tot en met 31 december 2016. Het contract voor herverzekering van de leden van de Raad van Bestuur is aangegaan met Zwitserleven en heeft een einddatum van 31 december 2017.
23
5. VOORZIENINGEN Voor de in eigen beheer gehouden verplichtingen houdt het pensioenfonds de volgende voorzieningen aan:
5.1. Voorziening pensioenverplichtingen De voorziening pensioenverplichtingen (VPV) wordt post voor post vastgesteld met inachtneming van de actuariële grondslagen en veronderstellingen zoals hierna omschreven. De VPV wordt gebaseerd op de tot de balansdatum verkregen aanspraken op pensioen, met inbegrip van de toeslagen zoals die op grond van het toeslagbeleid aan de deelnemers, slapers en gepensioneerden zijn toegekend per 1 januari volgend op de balansdatum. De VPV wordt op marktconforme wijze gewaardeerd en zodanig vastgesteld dat zij ten minste voldoende is ter dekking van de bij het fonds opgebouwde aanspraken. De toereikendheid van de VPV wordt jaarlijks door de externe actuaris getoetst. Aan de berekening van de pensioenverplichtingen liggen de volgende actuariële grondslagen en onderstellingen ten grondslag:
De nominale rentetermijnstructuur per balansdatum zoals die door de DNB is vastgesteld en gepubliceerd.
Sterftekansen: Voor mannen en vrouwen worden de sterftekansen ontleend aan de AG-tafel 2014 zoals deze is gepubliceerd door het Koninklijk Actuarieel Genootschap. Bij het gebruik van de AGtafel wordt rekening gehouden met leeftijdsafhankelijke ervaringssterfte (zie Bijlage 4). Voor het bepalen van de sterftekansen wordt de AG-tafel 2014 diagonaal doorlopen. Voor kinderen worden de sterftekansen verwaarloosd.
Invalideringskansen: Voor de berekening van de voorziening pensioenverplichtingen worden geen invalideringskansen gehanteerd. Met revalidatie wordt geen rekening gehouden.
Partnerfrequentie: Zolang nog geen pensioenuitkering is ingegaan, wordt voor de berekening van de voorziening voor partnerpensioen elke (gewezen) deelnemer verondersteld een partner te hebben van het andere geslacht.
24
Voor gepensioneerden wordt alleen met een voorziening voor partnerpensioen rekening gehouden, indien en zolang zij gehuwd zijn of een partner hebben (bepaalde partner systeem).
Leeftijdsverschil: Voor wat betreft het partnerpensioen wordt verondersteld dat de man drie jaar ouder is dan de vrouw.
Wezenpensioen: Alleen voor ingegane wezenpensioenuitkeringen wordt een voorziening aangehouden. Bij een ingegaan wezenpensioen wordt voor wezen jonger dan 12 jaar aangenomen dat het wezenpensioen voortduurt tot de 18-jarige leeftijd; voor wezen van 12 jaar of ouder wordt aangenomen dat het wezenpensioen voortduurt tot een eindleeftijd oplopend van 18 tot 27 jaar.
Arbeidsongeschiktheid: Voor arbeidsongeschikte deelnemers voor wie de pensioenopbouw zonder verdere betaling van bijdragen wordt voortgezet, wordt de voorziening pensioenverplichtingen gelijk gesteld aan de contante waarde van de in totaal bereikbare aanspraken.
Administratiekosten: Ter dekking van administratiekosten van ingegane pensioenen en van excassokosten is een opslag van 2% respectievelijk 1% opgenomen.
Anw: Ter dekking van latente Anw claims is een opslag van 0,1% opgenomen.
Uitbetalingswijze: Voor de berekening van de voorziening pensioenverplichtingen wordt ervan uitgegaan dat de pensioenen op continue wijze worden uitbetaald.
Toetredingen en uittredingen: Er wordt geen rekening gehouden met toekomstige toetredingen en uittredingen.
Hertrouwkansen: Er wordt geen rekening gehouden met hertrouwkansen.
Leeftijd: De leeftijd per de berekeningsdatum wordt vastgesteld in jaren en maanden nauwkeurig
25
door de pensioenleeftijd te verminderen met de toekomstige duur tot aan de pensioenleeftijd. Voor de deelnemer met een ingegaan pensioen wordt de leeftijd op de berekeningsdatum vastgesteld in maanden nauwkeurig door het verschil te nemen tussen de berekeningsdatum en de geboortedatum.
5.2. Voorziening voorzienbare verliezen IPS Als tariefrente voor de inkoopfactoren van de IPS saldi wordt een vaste rekenrente van 4% gehanteerd. Indien de marktrente (rentetermijnstructuur inclusief UFR) lager is dan 4%, wordt een voorziening voor voorzienbare verliezen aangehouden. Deze voorziening wordt vastgesteld op de RTS per balansdatum, met een inschatting van de toekomstige ontwikkeling van de RTS middels forwards, en een solvabiliteitsopslag. De solvabiliteitsopslag die daarbij gehanteerd wordt is gelijk aan de beleidsdekkingsgraad van het pensioenfonds, per de balansdatum, maar minimaal het MVEV% en maximaal het VEV%.
5.3. Voorziening voor ingegane ziektegevallen Deze voorziening wordt opgenomen voor deelnemers die korter dan 24 maanden ziek zijn en die derhalve nog niet arbeidsongeschikt zijn. Bij het fonds is de voorziening gelijk gesteld aan twee keer de jaarpremie ter dekking van arbeidsongeschiktheidsschade.
5.4. Weerstandsvermogen Het weerstandsvermogen is per de balansdatum gelijk aan het verschil tussen de totale activa enerzijds en de schulden en de hiervoor genoemde voorzieningen anderzijds. Dekkingsgraad De verhouding uitgedrukt in een percentage, tussen enerzijds de totale activa van het pensioenfonds en anderzijds de schulden en de voorziening pensioenverplichtingen als bedoeld in artikel 1 van de Pensioenwet. Beleidsdekkingsgraad De beleidsdekkingsgraad van het pensioenfonds is de gemiddelde dekkingsgraad van de 12 maanden voorafgaand aan het moment van vaststelling, als bedoeld in artikel 133a van de Pensioenwet.
26
6 BELEGGINGSBELEID 6.1. Uitgangspunt beleggingsbeleid Het beleggingsbeleid is gebaseerd op de doelstelling van het pensioenfonds. De doelstelling van het pensioenfonds is het streven naar het op lange termijn garanderen van de nominale pensioenaanspraken en pensioenrechten. Ook streeft het pensioenfonds naar het voortdurend realiseren van de toeslagambitie. De toeslagverlening is voorwaardelijk. Er is geen recht op toeslagverlening. Ook is het voor de langere termijn niet zeker of en in hoeverre toeslagen zullen worden verleend. Om de doelstelling van het pensioenfonds te bereiken, wordt op zo’n manier belegd dat een optimaal rendement wordt behaald tegen aanvaardbare risico’s.
6.2. Prudent Person Het pensioenfonds belegt vanuit de ‘prudent person’ gedachte. Het vermogen wordt belegd in het belang van de deelnemers. Hierbij moeten de beleggingen voldoen aan kwalitatieve beginselen van veiligheid, kwaliteit en spreiding van risico’s. Dit houdt onder andere in dat het beleggingsbeleid wordt afgestemd op de verplichtingenstructuur van het pensioenfonds tegen marktwaarde. Hierbij wordt rekening gehouden met de wettelijke eisen die onder het nieuwe Financieel Toetsingskader (FTK 2015) aan het beleggingsbeleid en risicomanagement worden gesteld. DNB houdt hier toezicht op. Op basis van de missie en doelstellingen wordt het beleidskader vast gesteld. Onderdeel hiervan is dat er op basis van een ALM studie wordt bepaald welke strategische beleggingsportefeuille het best aansluit bij de doelstellingen van het pensioenfonds. Deze doelstellingen vormen een balans tussen de belangen van actieven, slapers en gepensioneerden. In deze afweging spelen onder andere het premie-, pensioen- en indexatieresultaat een rol. Uit de ALM studie blijkt dat er een bepaalde mate van risico noodzakelijk is om de doelstellingen van het pensioenfonds te kunnen bereiken. Daarnaast worden er op basis van ALM-analyses kaders gesteld ten behoeve van de afdekking van risico’s. Dit impliceert dat het pensioenfonds enerzijds voldoende risicovolle posities inneemt om de doelstellingen te kunnen realiseren, maar anderzijds niet te veel risico’s wil lopen. In paragraaf 1.4 wordt deze risicohouding nader beschreven en kwantitatief onderbouwd. Dit resulteert in een gewenst rendement-/risicoprofiel van de beleggingsportefeuille die in de operationele uitvoering
27
ingericht en bewaakt wordt. In het beleggingsplan wordt een vertaling gemaakt van de weging over de diverse beleggingscategorieën naar concrete en gedetailleerde richtniveaus en bandbreedtes per categorie. In het mandaat wordt vervolgens in detail vastgelegd binnen welke grenzen het beleggingsbeleid dient te worden uitgevoerd. De volgende grafiek geeft de beleggingscyclus grafisch weer.
6.3. Principes beleggingsbeleid Het beleggingsbeleid van het pensioenfonds is gebaseerd op een aantal principes: Beleg alleen in transparante categorieën en strategieën. Alle beleggingen in vermogenscategorieën hebben een duidelijk doel. Dat kan zijn het behalen van rendement, het afdekken van risico’s of het spreiden van risico’s. De doelstelling is om een maximaal rendement te realiseren binnen een vastgesteld risicokader. Daarvoor is het van belang niet geconfronteerd te worden met risico’s die bij aanvang niet onderkend zijn. Een belegging moet transparant zijn om de mogelijke risico’s van de investering in te kunnen schatten, anders heeft de samenstelling van de portefeuille mogelijk een ander rendements- en risicoprofiel dan beoogd. Daarom beoordeelt het pensioenfonds iedere belegging in de context van de andere beleggingen, als onderdeel van een uitgebalanceerde en gespreide portefeuille. Beleggen in risicovolle beleggingscategorieën Het bestuur van het pensioenfonds is van mening dat een belegging in beleggingscategorieën als aandelen en onroerend goed op termijn tot een hoger rendement leidt dan een belegging in
28
meer veilig geachte staatsobligaties: er is sprake van een “risicopremie”. De te verwachten beleggingsrisico’s van dergelijke beleggingscategorieën zijn naar de mening van het bestuur acceptabel. Een beleggingsportefeuille die risico’s grotendeels mijdt, heeft op de lange termijn, naar verwachting, lagere beleggingsopbrengsten. Diversificatie is belangrijk Diversificatie zorgt voor spreiding van het risico. Hierdoor is het mogelijk een deel van de portefeuille met meer risico te beleggen, zonder dat het totale risico recht evenredig toeneemt. Daarom belegt het pensioenfonds het vermogen in meerdere beleggingscategorieën. Er wordt uitgebreid onderzoek uitgevoerd naar de toegevoegde waarde, alvorens een beleggingscategorie wordt toegevoegd. Hierbij worden meegewogen de complexiteit en kosten ten aanzien van een beleggingscategorie of specifieke beheerder. Mengvorm actief en passief beleid Het beleggingsbeleid van het pensioenfonds is een mengvorm van passief en actief beheer. In eerste instantie kiest het pensioenfonds hierbij voor een kostenefficiënte passieve strategie. Het pensioenfonds voert alleen een actieve strategie voor beleggingscategorieën waarvoor de verwachting bestaat dat, rekening houdend met de extra kosten en risico’s van een actieve strategie, een extra rendement ten opzichte van de benchmark kan worden behaald. De belangrijkste criteria op basis waarvan wordt beoordeeld in hoeverre er in een bepaalde regio of in een bepaald thema toegevoegde waarde te behalen is met actief beheer zijn: -
mate van efficiëntie van de markt (informatie-asymmetrie en de aanwezigheid van non-profit participanten);
-
de breedte van de markt (de opportunity set);
-
beschikbaarheid van en capaciteit bij kwalitatief goede externe vermogensbeheerders;
Bij de afweging tussen actief en passief beheer wordt meegewogen dat de mogelijkheid op outperformance bij actief beheer tevens betekent dat sprake is van het risico op underperformance. De voordelen van multi-management Het pensioenfonds onderkent de voordelen van multi-management. Dit betekent dat de door het pensioenfonds geselecteerde uitvoerder het beheer in principe aan meerdere externe vermogensbeheerders kan uitbesteden in plaats van aan één enkele externe vermogensbeheerder, tenzij sprake is van passief beheer. Door voor niet slechts één, maar voor meerdere externe vermogensbeheerders te kiezen kan worden geprofiteerd van
29
diversificatievoordelen. Externe vermogensbeheerders hebben elk een eigen stijl, die het in bepaalde perioden beter doet dan in andere. Daarnaast zijn er externe vermogensbeheerders met een modelmatige aanpak in plaats van een meer fundamentele. Zie verder in bijlage 1.1. Verantwoord beleggen Het pensioenfonds heeft specifiek beleid ten aanzien maatschappelijk verantwoord beleggen. In 6.4.2 wordt hier verder op ingegaan.
6.4. Strategisch beleggingsbeleid De basis voor het te voeren beleggingsbeleid is een jaarlijks uit te voeren ALM-studie (Asset Liability Management). De bezittingen worden zodanig belegd dat de doelstelling wordt bereikt en de veiligheid, kwaliteit en liquiditeit van de totale portefeuille wordt gewaarborgd. Met behulp van de ALM-studie wordt geprobeerd de bezittingen (assets) van het pensioenfonds zo goed mogelijk te laten aansluiten bij de verplichtingen (liabilities) tegen aanvaardbare kosten en risico’s. Het ALM-proces geeft daarnaast inzicht in de verwachte toekomstige ontwikkeling van de premie, de toeslagverlening, de dekkingsgraad en de risico’s die zijn verbonden aan een bepaald beleid. De risicomanagement strategie binnen het strategische beleggingsbeleid, waarbij het aandelen- en renterisico deels wordt afgedekt, verkleint de kans dat de dekkingsgraad tot zeer lage niveaus daalt. Tegelijk geldt hierbij als randvoorwaarde dat er voldoende opwaarts potentieel behouden blijft ten behoeve van de indexatieambitie. Mede met behulp van deze inzichten bepaalt het bestuur de mix over verschillende beleggingscategorieën voor de beleggingsportefeuille. Naast de ALM studie wordt ieder jaar een beleggingsplan opgesteld. Hierin staat beschreven welke normportefeuille momenteel wordt aangehouden en welke overwegingen daaraan ten grondslag liggen. Onderstaand schema geeft de verschillen in de te maken keuzes tussen een ALM studie en het beleggingsplan weer. De keuzes behorend bij niveau 1 worden behandeld in de ALM-studie. De niveaus daaronder komen aan bod in het beleggingsplan.
Niveau 1 A B C D E 2
Onderdelen ALM studie en beleggingsplan Beschrijving Strategisch beleid op hoofdlijnen Verdeling over hoofdcategorieën Mate afdekking renterisico Mate afdekking valutarisico Mate afdekking aandelenrisico Mate afdekking inflatierisico Beleggingskeuzes per categorie
30
Rapport ALM studie
Beleggingsplan
A B C D E 3 A 4 A B
Regio-allocatie Benchmark Actief versus passief beleggen Keuze derivaten Bandbreedtes Tactisch beleid Afwijking van strategische gewichten Operationeel beleid Keuze Fonds Gemene Rekening die past bij beleggingsstrategie Procedures in geval rentewijzigingen of volatiliteitsniveaus
Beleggingsplan Beleggingsplan
De volgende tabel geeft het strategisch beleggingsbeleid weer. De tabel geeft tevens de triggers aan die dienen voor het initiëren van een discussie met het bestuur. Deze worden niet als harde grenzen beschouwd waarbij een overschrijding wordt bijgestuurd naar een gewicht binnen de triggers. Na discussie zal, met inachtneming van de actuele marktomstandigheden, besloten worden om de portefeuille al dan niet bij te sturen.
Overzicht strategische gewichten (%) met triggers Triggers Categorie/fonds Aandelen1 Passief - Wereldwijd - Europa VRW passief2 EMU staatsobligaties + asset swaps VRW actief3 Bedrijfsobligaties Bedrijfsobl. ex Financials Emerging markets Debt High yield Inflatiegerelateerde obl. Onroerend goed
Strategisch gewicht (%) 20,75 100,0 75 25 47,05 – A – 38% S 100,0 19,2 – 62% S 49,0 14,6 29,1 7,3 10,0 3,0
31
Minimum 17,25 100,0
Maximum 24,25 100,0
40,0 – A – 38% S 100,0 16,2 – 62% S 41,5 12,2 23,1 5,7 9,0 2,3
54,0 – A – 38% S 100,0 22,2 – 62% S 56,5 17,0 35,1 8,9 11,0 3,7
Beursgenoteerd 100,0 100,0 100,0 Aandelenopties A Swaptions S 1 Niet-beursgenoteerd Aziatisch onroerend goed (TAREF) wordt verkocht. De verkoop zal naar verwachting meerdere jaren duren. Opbrengsten worden belegd in wereldwijd en Europese aandelen. 2 Werkelijke gewicht VRW passief bestaat uit twee delen: 35,25% minus waarde aandelenopties en 11,8% minus 38% waarde swaptions. 3 Werkelijk gewicht VRW actief bestaat uit 19,2% minus 62% waarde swaptions.
Herbalanceren De in de tabel genoemde gewichten zijn dynamisch, d.w.z. dat marktontwikkelingen kunnen zorgen voor wijzigingen in de vermelde percentages. In beginsel wordt eens per jaar nagegaan of er moet worden geherbalanceerd naar de normgewichten. Grenswaarde risicobudget Op basis van het huidige beleggingsbeleid met de huidige gewichten en de ten doel gestelde tracking errors wordt op totaalniveau een maximaal risicobudget van 1,45% gehanteerd. Aandelenrisico Het pensioenfonds belegt fysiek voor 20,75% in aandelen. Het pensioenfonds heeft besloten het aandelenrisico grotendeels af te dekken. Dit doet het door een synthetische aandelenpositie naar ontwikkelde markten op te zetten met behulp van een call spread opties op aandelen (met een onderliggende aandelenwaarde van 3 keer de fysieke aandelenbeleggingen) en fysieke beleggingen in vastrentende waarden (over deze vastrentende waarden ontvangt het pensioenfonds de benodigde – risicovrije – rente gedurende de optielooptijd). Het verlies op de bij de callopties onderliggende aandelen is maximaal de omvang van de optiepremie. Voor details wordt verwezen naar de bijlage 1.4.
32
Renterisico Het pensioenfonds loopt een risico over de rentegevoeligheid van de nominale voorziening pensioenverplichtingen. Voor het beleid van het renterisico van de voorziening pensioenverplichtingen heeft het pensioenfonds gekozen om dit op basis van de marktrente te doen in plaats van de door DNB gepubliceerde UFR rentetermijnstructuur. Specifiek is gekozen voor een rentetermijnstructuur op basis van 6-maands Euribor swaprentes. De rentederivaten worden op Eonia gewaardeerd. Hiermee komt de waardering van de pensioenverplichtingen niet overeen met de waardering van de beleggingen. Over het algemeen is de rentegevoeligheid van de verplichtingen groter dan de rentegevoeligheid van de beleggingen. Het bestuur heeft besloten om het renterisico van de verplichtingen grotendeels af te dekken door gebruik te maken van de vastrentende beleggingen, renteswaps en swaptions (opties op renteswaps). Op basis van de onderliggende swaps behorend bij de swaptions bedraagt de mate van renteafdekking, op basis van de marktwaarde van de verplichtingen, in beginsel 100% (onderliggende renteafdekking). De onderliggende mate van renteafdekking kan afhankelijk van de stand van de rente lager zijn dan 100% en bedraagt momenteel 51%. De mate waarin de diverse beleggingsinstrumenten worden ingezet is eveneens afhankelijk van de stand van de rente. Bij gebruik van swaptions geldt dat de effectieve mate van renteafdekking afhankelijk is van de stand van de rente en in alle gevallen lager is dan de onderliggende renteafdekking (in bijlage 1.4 wordt nader ingegaan om de renteafdekking). Inflatierisico Om de gevolgen van een stijgende inflatie op de beleggingen van het pensioenfonds te beperken, belegt het pensioenfonds een deel van de portefeuille vastrentende waarden in inflatie gerelateerde obligaties. Ook bij de keuze van instrumenten voor het afdekken van het renterisico wordt rekening gehouden met het inflatierisico. Valutarisico Het pensioenfonds belegt in diverse valuta’s. Door wisselkoersveranderingen loopt het fonds risico dat beleggingen minder waard worden. Om dit risico te beperken dekt het pensioenfonds de valuta’s af. Bij de beschrijving van de invulling van de beleggingen wordt in Bijlage 1.2 nader ingegaan op het afdekken van het valutarisico. Samenvattend geldt dat de beleggingen in vastrentende waarden hoofdzakelijk in euro luiden (of dat de valutarisico’s voor het grootste gedeelte worden afgedekt). De inflatie gerelateerde obligaties luiden in euro’s. Binnen de categorie aandelen wordt het valutarisico van de Amerikaanse dollar, Britse pond en Japanse yen weggenomen (afgedekt met valutatermijncontracten naar de euro). Bij onroerend goed
33
worden de valutarisico’s in principe afgedekt. Bij de beschrijving van de invulling van de beleggingen in Bijlage 1.2 wordt nader ingegaan op de invulling van het afdekken van het valutarisico. Tactisch beleid Het pensioenfonds voert geen actief tactisch beleid rond de strategische benchmarkgewichten en streeft ernaar om de afwijkingen van de strategische benchmarkgewichten dicht bij nul te houden. Voor liquide beleggingen (aandelen, vastrentende waarden en kas) geldt een maximale afwijking van 40 basispunten. 6.4.1 Beschikbare premieregeling en individueel pensioensparen Bij het pensioenfonds is naast het reguliere vermogen (voor rekening en risico van het pensioenfonds) sprake van belegd vermogen in het kader van de beschikbare premieregeling (BPR) en individueel pensioensparen (IPS), welke voor rekening en risico van de deelnemer zelf is. De Pensioenwet (PW) stelt bij beschikbare premieregelingen bepaalde eisen. In de PW zijn daarover bepalingen opgenomen in artikel 52. De kern is dat het pensioenfonds verantwoordelijk is voor de beleggingen en daarbij moet handelen volgens het zogeheten ‘prudent person beginsel’. Dit houdt in dat er moet worden belegd in het belang van de deelnemer. Dit betekent dat naarmate de pensioendatum dichterbij komt, de beleggingsmix minder risicovol moet zijn. Dit wordt aangeduid met de term ‘Life Cycle’. Vanaf 1 september 2015 is besloten het beleggen volgens de Life Cycle te beëindigen. Aanleiding hiervoor is dat de praktijk uitwijst dat naast de periode tot de pensioendatum, ook andere onzekerheden een rol spelen. De deelnemers mogen de verantwoordelijkheid voor de beleggingen overnemen, wat is toegestaan onder de PW. Voor deelnemers die de verantwoordelijkheid voor de beleggingen overnemen, zal het pensioenfonds jaarlijks onderzoeken of de deelnemer niet te veel risico neemt. Onderstaande tabel geeft de samenstelling van Vrij beleggen depots weer. Samenstelling Vrij beleggen depots Depot
Aandelen*
Obligaties
Spaarfonds
Opkomende. markten
NL hypotheken
A
75%
6,25%
3,25%
15,50%
B
50%
12,50%
6,25%
31,25%
34
C
25%
18,75%
9,50%
46,75%
D
0%
25,00%
12,50%
62,50%
E
50%**
12,50%
6,25%
31,25%
F
0%
0%
0%
100%
* Passief beheer, 75% ontwikkelde markten wereld, 25% Europa. Valuta-afdekking conform hoofdvermogen. ** Aandelen die voldoen aan duurzaamheidcriteria.
Op het beleggingsbeleid van de aandelen, obligatie en geldmarktbeleggingen wordt in Bijlage 1.3 nader ingegaan. 6.4.2 Maatschappelijk verantwoord beleggen Screening op duurzaamheid De ondernemingen waarin het pensioenfonds belegt via aandelen en obligaties, worden periodiek gescreend op duurzaamheid. Hiervoor wordt gebruik gemaakt van de research van Sustainalytics. Het streven is dat alle ondernemingen waarin wordt belegd, zich gedragen volgens de Global Compact Principles (GCP) zoals opgesteld door de Verenigde Naties. Met deze principes worden ondernemingen gevraagd binnen hun eigen invloedssfeer een aantal kernwaarden op het gebied van mensen- en arbeidsrechten, milieu en anticorruptie na te leven. Wanneer blijkt dat de beleggingsportefeuilles direct beleggen in ondernemingen die handelen in strijd met de UN Global Compact principes, zal er met een selectie van deze bedrijven een dialoog worden gevoerd (engagement). Als dit niet leidt tot gewenste resultaten wordt overwogen niet langer in de betreffende onderneming te beleggen. Daarnaast worden engagement activiteiten uitgevoerd rond het thema ‘mensenrechten en zaken doen’. De Verenigde Naties heeft een raamwerk ontwikkeld om de relatie tussen mensenrechten en internationaal zaken doen te verbeteren. Dit staat bekend onder de naam “John Ruggie” raamwerk, genoemd naar de speciale vertegenwoordiger van de Verenigde Naties die dit heeft ontwikkeld. Het door hem ontwikkelde "Protect, Respect and Remedy" raamwerk wordt als leidraad gehanteerd bij het voeren van een dialoog. Hierbij wordt gebruik gemaakt van de research van een gespecialiseerde externe partij. Als na drie jaar geen verbeteringen zijn doorgevoerd, kunnen deze ondernemingen toegevoegd worden aan de lijst met uitgesloten bedrijven. Uitsluiting van bedrijven en landen Het pensioenfonds kiest ervoor om bedrijven die direct betrokken zijn bij de productie van controversiële wapens uit te sluiten om in te beleggen. Dit betreft een aantal ondernemingen dat direct betrokken is bij de productie of het onderhoud van bepaalde controversiële wapens,
35
zoals anti-persoonsmijnen, chemische en biologische wapens, verarmd uranium munitie, nucleaire wapens en clusterbommen. Voor de bepaling van de lijst met uit te sluiten bedrijven wordt gebruikgemaakt van de ‘Controversial Weapons Radar’ van Sustainalytics, een gespecialiseerde externe partij op het gebied van duurzaamheidsinformatie. Daarnaast worden landen die betrokken zijn bij het schenden van mensenrechten uitgesloten om in te beleggen. De uit te sluiten beleggingen zijn staatsobligaties en overige leningen uitgegeven door centrale en lagere overheden van deze landen. Het gaat hier om veroordelingen van staten door een gezaghebbende instantie zoals de sancties van de VN Veiligheidsraad en de Common Foreign and Security Policy of the EU (CFSF EU). Eenmaal per jaar vindt een aanpassing van de lijst met uitsluitingen van bedrijven en landen plaats. Stembeleid Het pensioenfonds belegt wereldwijd in beursgenoteerde ondernemingen. Bij een Algemene Vergadering van Aandeelhouders (AVA) kan gebruik gemaakt worden van het stemrecht. Het stembeleid wordt waar mogelijk toegepast op Europese bedrijven. Voor het stemadvies wordt gebruik gemaakt van een gespecialiseerd stemadviesbureau ISS. Het stemadvies wordt door ISS bepaald in overeenstemming met de ‘European Proxy Voting Guidelines Summary’. Deze richtlijnen zijn gebaseerd op diverse algemene en nationale codes, zoals de Nederlandse Corporate Code. Voor Nederlandse beursgenoteerde bedrijven wordt naast het stemadvies van ISS een analyse door de vermogensbeheerder gemaakt. Dit is in overeenstemming met de Corporate Governance Code die zegt dat van een aandeelhouder wordt verwacht dat hij zich een eigen oordeel vormt over de door een stemadviseur verstrekte adviezen. Ter voorkoming van mogelijke belangenverstrengeling wordt niet gestemd op aandelen KPN N.V., PostNL N.V., TNT Express N.V. en AEGON N.V. Governance dialoog Gezamenlijk met andere pensioenfondsen wordt een dialoog gevoerd met Nederlandse beursgenoteerde bedrijven, met name op governance onderwerpen, en in mindere mate op milieu en sociale aspecten. Een externe specialist is hierin aangesteld om de deelnemers van dit initiatief te vertegenwoordigen in engagement gesprekken met een selectie van Nederlandse beursgenoteerde bedrijven.
36
Duurzaam beleggingsfonds Binnen de aandelenportefeuille wordt er ook in een duurzaam (best in class) aandelenfonds belegd. Dit fonds belegt wereldwijd in beursgenoteerde aandelen, die aan bepaalde eisen van duurzaamheid voldoen. Er wordt bij de aandelenselectie, naast de financiële doelstellingen, ook uitdrukkelijk rekening gehouden met waarden en normen ten aanzien van mens en milieu. De benchmark van dit fonds is de MSCI World Index Total Net Return (in euro). Ook binnen de regelingen Individueel Pensioensparen (IPS) en Beschikbare Premieregeling (BPR) is dit duurzame beleggingsfonds beschikbaar.
6.5. Invulling strategische beleggingsbeleid per beleggingscategorie In deze paragraaf wordt per beleggingscategorie de strategische samenstelling van de portefeuille weergegeven. Hierbij wordt ingegaan op het beleid en benchmarks. Benchmarks Voor alle beleggingscategorieën, met uitzondering van onroerend goed, zijn representatieve, marktconforme indices vastgesteld die dienen als benchmark voor risicobeheersing en resultaatsevaluatie Herbalanceren De in de tabel genoemde gewichten zijn dynamisch, d.w.z. dat marktontwikkelingen kunnen zorgen voor wijzigingen in de vermelde percentages. Eens per jaar wordt nagegaan of er moet worden geherbalanceerd naar de normgewichten. Aandelen De categorie aandelen is verdeeld in fysieke aandelenbeleggingen (via beleggingsfondsen) en aandelenopties. De aandelenopties, in combinatie met beleggingen in vastrentende waarden, zijn gericht op het beperken van het risico van dalende aandelenkoersen op de dekkingsgraad. Het pensioenfonds belegt wereldwijd gespreid in aandelen. De regioverdeling van de gezamenlijke exposure van de fysieke beleggingen en de optie call spread is gebaseerd op: -
75% wereldwijd
-
25% Europa
37
De volgende tabel geeft de strategische samenstelling van de fysieke aandelenportefeuille weer. Op de regioverdeling van de aandelenopties wordt in bijlage 1.4 ingegaan. Samenstelling fysieke aandelenportefeuille Regio
Norm gewicht 75%
Beleid
Benchmark (Doelstelling) Wereldwijd* Passief Door TKPI berekende World Index USD, JPY en GBP afgedekt naar euro, gebaseerd op MSCI World Total Net Return Index Europa 25% Passief Door TKPI berekende Europe Index Britse pond afgedekt naar euro, gebaseerd op Europe Total Net Return Index *) Niet-beursgenoteerd Aziatisch onroerend goed (TAREF) en direct onroerend goed worden verkocht. De verkoop zal naar verwachting meerdere jaren duren. Opbrengsten worden belegd in het wereldwijd beleggende aandelenfonds.
Vastrentende waarden De portefeuille vastrentende waarden is opgebouwd uit een deel dat overeenkomt met het strategische gewicht vastrentende waarden en een deel dat samenhangt met de afdekking van het aandelenrisico. De indeling van de vastrentende waarden portefeuille streeft hierbij een brede spreiding na. Het strategische gewicht is hierbij bedoeld om de rentegevoeligheid van de verplichtingen af te dekken, een relatief stabiel couponrendement te ontvangen en in te spelen op extra rendementskansen. De volgende tabel geeft de samenstelling van de vastrentende waarden beleggingen van de portefeuille weer. De volgende tabel geeft de samenstelling van de vastrentende waarden beleggingen van de portefeuille weer. Samenstelling vastrentende waardenportefeuille Regio/Categorie
Norm gewicht
VRW behorend bij optiestrategie hoge rating en looptijd > 1 jaar Discretionair
35,25%- A
VRW staatsobligaties* hoge rating en looptijd > 1 jaar Discretionair (incl. Asset Swaps VS/VK) VRW actieve fondsen Bedrijfsobligaties euro
11,80%-38,00% * S
Bedrijfsobligaties wereld (excl. financials)
Beleid
Benchmark (Doelstelling)
Passief
Customized BofA Merrill Lynch 10+ Year Euro Government Index Geen benchmark (Bijsturen landenverdeling)
Passief Passief Passief 19,20%-62,00% * S 49,00%
Actief
14,60%
Passief
38
Customized BofA Merrill Lynch Euro Government Index Geen benchmark (Bijsturen landenverdeling) BofAMerrill Lynch Euro Corporate Index (3-jaars outperformance van 50 bp boven benchmark en tracking error 100 bp) 50% Barclays Capital EUR Corporate ex Financial 500M Single A or better Index and 50% Barclays Capital US Corporate ex Financial 500M Single A or better 100% Hedged into EUR (single A means rated A-
or better) afgedekt naar de euro JP Morgan EMBI Global Diversified Index 3 afgedekt naar de euro (3-jaars outperformance van 100 bp boven benchmark en tracking error 200 bp) High Yield obligaties 7,30% Actief BofA Merrill Lynch Global High Yield Constrained Index afgedekt naar de euro (3-jaars outperformance van 200 bp boven benchmark en tracking error van max. 700 bp) *) het bestuur beoordeelt kwalitatief de verdeling binnen deze categorie o.b.v. risicospreiding Staatsleningen opkomende landen
29,10%
Actief
Indien gelden worden belegd in de passieve portefeuille, wordt de keuze tussen reguliere en langlopende staatsobligaties gebaseerd op de afwijking tussen de meest recente mate van renteafdekking en 100% afdekking. Binnen de passief belegde portefeuille kan de omvang van de portefeuille met langlopende obligaties worden aangepast, indien de duratie van de beleggingen moet worden aangepast. Staatsleningen inflatie gerelateerd De volgende tabel geeft de samenstelling van de Europese inflatie gerelateerde beleggingen van de portefeuille weer. Samenstelling inflatie gerelateerde waardenportefeuille Norm Beleid Benchmark gewicht (Doelstelling) Staatsleningen Euroland 10% Passief beheer met Passief Customized Barclays Capital Euro Treasury Inflation hoge rating en linked over 5 Year Index looptijdtijd > 5 jaar Discretionair* Passief Geen benchmark (Bijsturen landenverdeling) Regio
*) het bestuur beoordeelt kwalitatief de verdeling binnen deze categorie o.b.v. risicospreiding
3
Information has been obtained from sources believed to be reliable but J.P. Morgan does not warrant its completeness or accuracy. The Index is used with permission. The Index may not be copied, used, or distributed without J.P. Morgan's prior written approval. Copyright 2014, J.P. Morgan Chase & Co. All rights reserved.
39
Onroerend goed Onderstaande tabel geeft de strategische samenstelling van de onroerend goed beleggingen weer. Samenstelling onroerend goed portefeuille Regio
Norm gewicht 100%
Beleid
Niet beursgenoteerd Europa
0%
Actief
Niet beursgenoteerd Azië
0%
Actief
Beursgenoteerd Europa
Passief
Benchmark (Doelstelling) Customized GPR 250 Europe Index Total Net Return hedged(Britse pond, Zwitserse frank en Zweedse kroon zijn afgedekt naar euro) index Geen benchmark (Het behalen van een absoluut rendement tegen een voor institutionele beleggers aanvaardbaar risicoprofiel) Geen benchmark (Het behalen van een absoluut rendement tegen een voor institutionele beleggers aanvaardbaar risicoprofiel)
40
6.6. Uitvoering beleggingen 6.6.1 Opzet vermogensbeheer Het vermogen wordt beheerd door de vermogensbeheerder TKPI. Deze beheert en bewaart de middelen van het pensioenfonds in TKPI beleggingsfondsen en via discretionaire portefeuilles. Vanuit deze TKPI beleggingsfondsen en discretionaire portefeuilles vindt het beheer van de individuele portefeuilles aandelen, vastrentende waarden, inflatie gerelateerde obligaties en alternatieve beleggingen over het algemeen extern plaats. Ook het beheer van de derivatenportefeuille (aandelenopties, swaptions en swaps) vindt extern plaats. De overige discretionair beheerde beleggingen in vastrentende waarden en liquiditeiten en futures/forwards beheert TKPI voornamelijk intern. De effecten zijn in bewaring gegeven bij custodians, waarmee tevens afspraken zijn gemaakt over de door hen aan te leveren managementinformatie. Veruit het grootste deel van de managementinformatie wordt geleverd door de Back Office (Investment Accounting & Control) van TKPI. De selectie van de externe vermogensbeheerders is gestructureerd en gedisciplineerd. TKPI volgt een aantal opeenvolgende stappen om externe vermogensbeheerders te selecteren. Jaarlijks laat TKPI door een onafhankelijke auditor, door middel van een ISAE 3402 rapport, bevestigen dat alle stappen daadwerkelijk gevolgd zijn. In bijlage 1.3 wordt nader ingegaan op de selectie van externe managers en de keuze van de beleggingsfondsen per beleggingscategorie. 6.6.2 Waarderingsgrondslag De waardering van de beleggingen op de balans vindt plaats op marktwaarde. 6.6.3 Beleid securities lending Binnen de door TKPI beheerde aandelenfondsen is het uitlenen van stukken tegen een vergoeding (securities lending) mogelijk. Dit vindt plaats onder strikte voorwaarden. Deze voorwaarden zijn vastgelegd in een overeenkomst die is gesloten met de beheerder van het securities lending programma (de Lending Agent). TKPI heeft haar bewaarder (custodian) Citibank aangewezen als Lending Agent. In paragraaf 6.6.5 worden de beheersingsmaatregelen ten aanzien van securities lending besproken.
41
6.7 Risicomonitoring 6.7.1 Risicobeheersing & Risicomonitoring Met betrekking tot de beheersing van de beleggingsrisico’s bevatten de door het pensioenfonds vastgestelde beleggingsrichtlijnen onder meer bepalingen omtrent: -
Afdekken van het valutarisico van de Amerikaanse dollar, het Britse pond en de Japanse yen binnen aandelen. Bij de andere beleggingscategorieën worden vreemde valuta voor het grootste gedeelte afgedekt.
-
De minimum en maximum allocatie van beleggingscategorieën.
-
De minimum en maximum allocatie voor de valuta van de vastrentende waarden en de regiomix van de aandelen en onroerend goed.
-
De spreiding van effecten ten opzichte van de benchmark in de deelportefeuilles. Dit leidt in de praktijk tot een set lineaire restricties en afspraken over tracking errors.
-
De minimale en maximale afwijking in duratie (rentegevoeligheid) voor vastrentende waarden ten opzichte van die van de benchmark.
-
Een minimum en maximum allocatie en bandbreedte per subcategorie vastrentende waarden (met diverse kredietrisico’s variërend van high yield tot “triple A”).
-
Risicomaatregelen met betrekking tot de inzet van markt neutrale long/short strategieën.
-
Risicomaatregelen met betrekking tot het tegenpartijrisico en het liquiditeitsrisico.
-
Risicomaatregelen over het gebruik van securities lending en derivaten en het te hanteren onderpand.
Op basis van de afspraken opgenomen in de SLA tussen het pensioenfonds en TKPI, ontvangt het pensioenfonds rapportages over de financiële positie, de beleggingen en het risicobeheer. Jaarlijks verschaft de vermogensbeheerder TKPI aan het pensioenfonds inzicht in haar interne organisatie en daarin opgenomen beheersmaatregelen via de ISAE 3402 rapportage. Onderdeel van deze rapportage is een mededeling van een externe accountant gebaseerd op een risicoanalyse over de toereikendheid van de controledoelstellingen per proces en de daarvoor getroffen beheersmaatregelen. 6.7.2 Derivaten Indirect (bij de Fondsen voor Gemene Rekening) worden futures, swaps op grondstoffen en valutatermijncontracten ingezet om de marktexposure dan wel de valuta-exposure en de duratie te sturen. Op pensioenfondsniveau worden futures ingezet om de afwijking van de strategische benchmarkgewichten te beheersen. Voor het afdekken van het aandelenrisico
42
worden aandelen callopties ingezet. Voor het afdekken van het renterisico worden opties op renteswaps en renteswaps ingezet. Hiervoor gelden strikte richtlijnen en procedures. Algemeen kan worden gesteld dat derivaten voornamelijk worden gebruikt om risico’s te beperken. 6.7.3 Tegenpartijbeleid Het gebruik van derivaten kan leiden tot kredietrisico op de tegenpartij. Door gebruik te maken van onderpand (collateral management) wordt het kredietrisico beperkt. Voor het aangaan van nieuwe langerlopende contracten zijn de volgende drie criteria verbonden: -
Ten eerste dienen mogelijke tegenpartijen door de G20\Financial Stability Board of de Nederlandse Staat te zijn aangewezen als systeembanken òf is een onderdeel van een systeembank/een gelieerde entiteit, met een gelijkwaardige of betere kredietwaardigheid. Indien de kredietwaardigheid van het onderdeel/de gelieerde entiteit lager is, geldt de voorwaarde van een garantstelling van de systeembank. Uit deze lijst van systeembanken wordt een selectie gemaakt, mede op basis van de ervaring die de tegenpartijen hebben met handel in de door het pensioenfonds gewenste derivaten.
-
Ten tweede dienen de tegenpartijen minimaal een A-rating te hebben voor Moody’s, S&P en Fitch. Dit correspondeert met Moody’s Kort P1 Lang A3; S&P Kort A1 Lang A- en Fitch Kort F2 en Lang A-, ieder met een ’Stable’ ’Credit watch’. Hierbij moet een tegenpartij aan tenminste 2 van de 3 hierboven genoemde minima voldoen.
-
Ten slotte worden de tegenpartijen die voldoen aan de eerste twee criteria vergeleken op basis van de CDS premie. Als de CDS premie 50 basispunten hoger dan het gemiddelde van de selectie is, worden er geen nieuwe derivatentransacties gedaan. Als de CDS premie 100 basispunten hoger dan het gemiddelde van de selectie is, volgt een discussie met het bestuur over het sluiten van bestaande posities.
Met betrekking tot de tegenpartijen gelden de volgende randvoorwaarden: -
iedere werkdag vindt er monitoring plaats op bovenstaande criteria;
-
er is met minimaal zeven tegenpartijen een ISDA/CSA overeenkomst afgesloten.
-
de principes van “best execution” zijn leidend. Indien bij het uitvoeren van een transactie de principes van “best execution” leiden tot indifferentie tussen twee tegenpartijen, gaat de voorkeur uit naar de tegenpartij, waar het pensioenfonds de laagste exposure op heeft, tenzij het tegenpartijbeleid aanleiding geeft deze tegenpartij uit te sluiten.
43
6.7.4.
Onderpandbeleid
Tegenover het ongerealiseerde resultaat op derivatenposities staat levering of ontvangst van onderpand. Met betrekking tot het onderpand gelden de volgende randvoorwaarden: -
Alleen obligaties uitgegeven door OECD landen met een lange termijn rating van minimaal Standard & Poors AA- en Moody’s Aa3 zijn toegestaan; kas wordt niet geaccepteerd;
-
Er wordt gewerkt met verschillende haircuts met betrekking tot verschillende soorten geaccepteerd onderpand; de haircut van een langer lopende obligatie is gelijk aan of hoger dan de haircut van een korter lopende obligatie;
-
Indien het ongerealiseerde resultaat meer dan de drempelwaarde afwijkt van de waarde van het onderpand, wordt er onderpand uitgewisseld. Dit om ongerealiseerd resultaat en waarde van het onderpand weer in lijn met elkaar te brengen. Monitoring hierop vindt op dagbasis plaats;
-
In de overeenkomsten met de tegenpartij is eenduidig vastgelegd hoe onenigheid over waarderingen wordt opgelost;
-
In de overeenkomsten met de tegenpartij is een “netting clausule” opgenomen, deze is van toepassing op alle met deze tegenpartij openstaande derivatenposities in dezelfde valutasoort;
-
Ontvangen onderpand wordt op rekening van Cliënt aangehouden.
6.7.5. Beheersingsmaatregelen securities lending Onderpand
•
Tegenover de overdracht van de uitgeleende stukken staat de ontvangst van onderpand. Dit onderpand biedt de zekerheid van teruggave van de stukken en de betaling van coupons/dividenden op de uitgeleende stukken. TKPI heeft een aantal beheersmaatregelen genomen om risico’s met betrekking tot het onderpand van securities lending te beperken: -
alleen obligaties uitgegeven door OECD landen met een lange termijn rating van minimaal Standard & Poors AA+ en Moody’s Aa1 zijn toegestaan; kas wordt niet geaccepteerd;
-
op dagbasis aanvullen van onderpand indien de waarde van het onderpand lager is dan de vereiste 105%;
-
ontvangen onderpand wordt toegewezen aan de bewaarder van het beleggingsfonds;
-
de Lending Agent staat garant als een lenende partij niet (tijdig) aan haar verplichtingen kan voldoen.
44
Kredietrisico
•
De uitlenende partij loopt een kredietrisico wanneer zij haar stukken niet terugkrijgt (of dividenden/coupons niet vergoed krijgt) van de lenende partij. In de overeenkomst tussen TKPI en de Lending Agent, Citibank, is vastgelegd dat de Lending Agent garant staat als een lenende partij niet (tijdig) aan haar verplichtingen kan voldoen. Het hierboven beschreven kredietrisico ligt dus nadrukkelijk niet bij (de klanten van) TKPI maar bij de Lending Agent. De Lending Agent heeft het kredietrisico ingeperkt door leningen te spreiden over meerdere tegenpartijen en ook limieten per tegenpartij op te leggen (concentratierisico). Daarnaast moet elke tegenpartij waaraan stukken worden uitgeleend voldoen aan strenge eisen met betrekking tot de kredietwaardigheid. Herbeleggingen van onderpand
•
TKPI staat niet toe dat onderpand wordt herbelegd en het herbeleggingsrisico is op het securities lending programma van TKPI dan ook niet van toepassing. ‘Fail Settlement’ bij verkoop
•
Fail Settlement risico betekent dat de uitlenende partij zijn uitgeleende stukken niet tijdig terugkrijgt, terwijl hij een verkooptransactie voor de stukken met een derde partij is overeengekomen. Om dit risico te beperken heeft TKPI de volgende beheersmaatregelen getroffen: -
TKPI heeft haar custodian Citibank als Lending Agent aangesteld. De custodian heeft inzicht in alle onderliggende extern beheerde portefeuilles van TKPI die deel uitmaken van het securities lending programma en alle dagelijkse mutaties daarin.
-
De externe managers zijn contractueel verplicht de custodian zo snel als mogelijk te informeren over mutaties in de onderliggende portefeuilles. Dit beperkt het ‘Fail Settlement’ risico.
-
Op dagbasis wordt door Citibank gecontroleerd welke stukken wanneer moeten worden teruggehaald uit het leencircuit.
-
Citibank heeft een zeer groot netwerk van klanten die ook aan een securities lending programma deelnemen. Indien TKPI zijn uitgeleende stukken niet op tijd van de lenende partij terugkrijgt, heeft Citibank de mogelijkheid de stukken tijdelijk van een andere klant te lenen om aan de verplichtingen met de derde partij te kunnen voldoen.
45
6.7.6 Integraal liquiditeitsbeleid In de eerstkomende jaren zijn naar verwachting de premie-inkomsten voor het pensioenfonds hoger dan de verwachte pensioenuitkeringen. Het pensioenfonds kan daarentegen bij gewijzigde omstandigheden op korte of lange termijn te maken krijgen met een situatie waarin pensioenuitkeringen hoger zijn dan de netto premies. Een goede bewaking van de liquiditeitsposities is belangrijk. De liquiditeitsplanning wordt jaarlijks vernieuwd en gerapporteerd als onderdeel van de ALM studie ten behoeve van het vaststellen van het strategisch beleggingsbeleid voor het eerstvolgende jaar.
6.7.7 Resultaatevaluatie Het beleggingsresultaat wordt dagelijks gemeten door de Investment Accounting & Control van TKPI. De interne en externe vermogensbeheerders rapporteren aan TKPI per kwartaal over het beleggingsresultaat en de benchmarks. De performance van de vermogensbeheerders wordt door TKPI voortdurend vergeleken met vooraf vastgestelde en in de beleggingsrichtlijnen opgenomen streefniveaus. Ook wordt gemonitord of de gelopen beleggingsrisico’s van de externe vermogensbeheerders binnen de restricties vallen die hieraan door TKPI zijn gesteld. Bij een beleggingsresultaat onder de minimale rendementsverwachting of consistent onder de standaard uitkomend, eist TKPI van de beheerder een gedetailleerde schriftelijke verklaring. De TKPI beleggingscommissie evalueert met de directie van TKPI de resultaten op kwartaalbasis, met twee leden van het bestuur als toehoorder, benoemd door de Financiële Commissie. Het bestuur van het pensioenfonds kan via de notulen kennis nemen van deze bespreking in de eerstvolgende bestuursvergadering.
46
7. PREMIEBELEID 7.1. Reguliere premiesystematiek
Feitelijke premie De door het pensioenfonds van de werkgever maandelijks te ontvangen premie wordt berekend op individuele basis. De premiesystematiek is beschreven in bijlage 3. De aanspraken op voorwaardelijk ouderdomspensioen worden gefinancierd door middel van een koopsom op de ingangsdatum van het pensioen doch uiterlijk op 31 december 2020. De aanspraken op voorwaardelijk ouderdomspensioen voor de voormalig deelnemers aan Ondernemingspensioenfonds TNT worden gefinancierd door middel van een koopsom op de ingangsdatum van het pensioen doch uiterlijk op 31 december 2021. De onvoorwaardelijke indexatie, die het Fonds op 1 januari van enig kalenderjaar verleent, conform artikel 3 van het Overgangsreglement Stichting Ondernemingspensioenfonds TNT van de op 1 januari 2001 opgebouwde pensioenaanspraken uit hoofde van het pensioenreglement 1998 voor de in het betreffende boekjaar actieve deelnemers, wordt gefinancierd door middel van een koopsom. De hoogte van de koopsom wordt bepaald conform de grondslagen van de ABTN in hoofdstuk 5, vermeerderd met een solvabiliteitsopslag ter grootte van het percentage van het vereist eigen vermogen. Voor overige koopsommen, bijvoorbeeld voor inkoop van aanspraken op individuele basis, gelden dezelfde grondslagen als voor de koopsommen voor voorwaardelijk pensioen.
Gedempte kostendekkende premie Om conform de Pensioenwet te toetsen in hoeverre de feitelijke premie voldoet aan de wettelijke eisen, hanteert het fonds de zogenaamde gedempte kostendekkende premie. De gedempte kostendekkende premie wordt vastgesteld volgens de zogeheten gedempte methode, waarbij een verwachte waarde van het toekomstige rendement, gecorrigeerd voor toekomstige indexatie, wordt gehanteerd conform de parameters van de laatst uitgevoerde ALM-studie, haalbaarheidstoets of laatst opgesteld herstelplan. Het bestuur besluit welke uitgangspunten worden gehanteerd. Jaarlijks wordt getoetst of de feitelijke premie voldoet aan de wettelijke vereisten en wordt deze getoetst aan de (gedempte) kostendekkende premie. In het geval de kosten van de opbouw van pensioenaanspraken in
47
enig jaar op basis van de gedempte kostendekkende premie meer bedragen dan de feitelijke premie, zal het bestuur de opbouw in dat jaar verlagen naar rato van het tekort.
7.2. Vermogenspositie Voor het premiebeleid is een aantal vermogensposities van belang. De volgende grenzen worden onderscheiden:
Minimaal vereist eigen vermogen Het minimaal vereist eigen vermogen wordt gesteld op het conform artikel 11 van het Besluit financieel toetsingskader pensioenfondsen berekende vermogen.
Vereist eigen vermogen Het vereist eigen vermogen is het vermogen dat nodig is om te bewerkstelligen dat met een zekerheid van 97,5% wordt voorkomen dat het weerstandsvermogen na één jaar negatief wordt. De bepaling van dit vermogen geschiedt conform de beschrijving van het risicomodel in bijlage 2.
Vermogen ten behoeve van toekomstbestendige indexatie (TBI-vermogen) Het TBI-vermogen is het vermogen dat boven de voorziening pensioenverplichtingen nodig is om de volledige toeslagverlening ook op de lange termijn te bereiken.
Gewenst eigen vermogen Het gewenst eigen vermogen is het maximum van de TBI-vermogen en het Vereist eigen vermogen. In de regel ligt het TBI-vermogen boven het Vereist eigen vermogen, maar in bijzondere situaties kan het omgekeerde het geval zijn.
7.3. Premiebeleid Het premiebeleid is afhankelijk van de vermogenspositie van het fonds. Hieronder wordt omschreven hoe het premiepercentage en de eventuele extra benodigde bijdrage in de verschillende situaties worden vastgesteld. 1. Dekkingstekort Indien en zolang het weerstandsvermogen lager is dan het minimaal vereist eigen vermogen is er sprake van een dekkingstekort. Voor het opheffen van het dekkingstekort is de werkgever in deze situatie per kalenderkwartaal een extra bijdrage verschuldigd waarmee in een periode van maximaal 12 kalenderkwartalen, gerekend vanaf het moment dat het dekkingstekort aan het
48
eind van enig kalenderkwartaal voor het eerst optreedt (de startsituatie) het dekkingstekort is opgeheven. Deze extra bijdrage wordt aan het eind van elk kalenderkwartaal vanaf de startsituatie als volgt bepaald: - na het eerste kwartaal: 1/12 van het verschil tussen het minimaal vereist eigen vermogen en het weerstandsvermogen in de startsituatie - na het tweede kwartaal: 1/11 van het verschil tussen het minimaal vereist eigen vermogen en het weerstandsvermogen aan het eind van het eerste kwartaal - na het derde kwartaal: 1/10 van het verschil tussen het minimaal vereist eigen vermogen en het weerstandsvermogen aan het eind van het tweede kwartaal - na het vierde kwartaal: 1/9 van het verschil tussen het minimaal vereist eigen vermogen en het weerstandsvermogen aan het eind van het derde kwartaal - na het vijfde kwartaal: 1/8 van het verschil tussen het minimaal vereist eigen vermogen en het weerstandsvermogen aan het eind van het vierde kwartaal - na het zesde kwartaal: 1/7 van het verschil tussen het minimaal vereist eigen vermogen en het weerstandsvermogen aan het eind van het vijfde kwartaal - na het zevende kwartaal: 1/6 van het verschil tussen het minimaal vereist eigen vermogen en het weerstandsvermogen aan het eind van het zesde kwartaal - na het achtste kwartaal: 1/5 van het verschil tussen het minimaal vereist eigen vermogen en het weerstandsvermogen aan het eind van het zevende kwartaal - na het negende kwartaal: 1/4 van het verschil tussen het minimaal vereist eigen vermogen en het weerstandsvermogen aan het eind van het achtste kwartaal - na het tiende kwartaal: 1/3 van het verschil tussen het minimaal vereist eigen vermogen en het weerstandsvermogen aan het eind van het negende kwartaal - na het elfde kwartaal: 1/2 van het verschil tussen het minimaal vereist eigen vermogen en het weerstandsvermogen aan het eind van het tiende kwartaal - na het twaalfde en laatste kwartaal: het resterende verschil tussen het minimaal vereist eigen vermogen en het weerstandsvermogen. Indien aan het einde van enig kalenderkwartaal geen sprake meer is van een dekkingstekort is geen extra bijdrage verschuldigd. De bijdrage aan het einde van enig kalenderkwartaal is nooit hoger dan het bedrag dat nodig is om het dekkingstekort op dat moment op te heffen. Indien gedurende drie opeenvolgende kwartaaleinden er geen sprake is van dekkingstekort en hierna
49
opnieuw een dekkingstekort ontstaat, gaat een nieuwe periode van 12 kwartalen in om dit nieuwe dekkingstekort op te heffen.
2. Reservetekort Indien en zolang het weerstandsvermogen groter is dan het minimaal vereist eigen vermogen, maar kleiner dan het vereist eigen vermogen is er sprake van een reservetekort. De feitelijke premie gedurende het reservetekort wordt vastgesteld conform de premiemethodiek als beschreven in bijlage 3. 3. Vermogensoverschot Indien en voor zover het fonds beschikt over een weerstandsvermogen dat groter is dan het gewenst eigen vermogen is er sprake van een vermogensoverschot. Ten laste van dit vermogensoverschot kan onder voorwaarden premierestitutie en/of premiekorting worden toegepast.
7.4. Premie Anw-aanvulling De door het fonds aangegane verplichtingen in verband met de Anw-aanvulling (anw-hiaat verzekering) worden gefinancierd door middel van een doorsneepremie, vastgesteld voor telkens een periode van een jaar. Het doorsneepremiepercentage bedraagt een percentage van de op enig moment geldende franchise en is gelijk aan het quotiënt van de som van de eenjarige risicopremies voor deze verzekering enerzijds en de som van de Anwpremiegrondslagen anderzijds. Er is geen sprake van reservevorming.
7.5. WAO-aanvulling De door het fonds aangegane verplichtingen in verband met de WAO-aanvulling hebben uitsluitend betrekking op (gewezen) deelnemers die in aanmerking komen voor een WAOuitkering. Voor de verzekering van de WAO-aanvulling is premie gerestitueerd met terugwerkende kracht tot 1 januari 2004 en wordt vanaf 1 januari 2006 niet langer premie afgedragen.
50
8. FINANCIËLE STURINGSMIDDELEN 8.1. Premiebeleid Uit hoofdstuk 7 en de beschrijving van de premiesystematiek in bijlage 3, blijkt dat de reguliere premie in beginsel gelijk is aan de kostendekkende premie op basis van de rentetermijnstructuur. Economische of actuariële ontwikkelingen kunnen leiden tot een ongunstiger of tot een gunstiger financiële positie van het pensioenfonds. In hoofdstuk 7 is aangegeven op welke wijze de daadwerkelijke financiële positie leidt tot extra premies, dan wel premiekortingen.
8.2. Beleggingsbeleid Uit hoofdstuk 6 blijkt dat het strategisch beleggingsbeleid door middel van een ALM-studie wordt afgestemd op de verplichtingen van het pensioenfonds, inclusief het streven naar welvaartsvastheid van ingegane pensioenen en premievrije pensioenaanspraken. Door het strategische beleggingsbeleid jaarlijks te herijken aan de hand van een nieuwe ALM-studie, kan, behalve op de verandering in externe factoren, worden ingespeeld op wijzigingen in het risicoprofiel van de pensioentoezeggingen en in de risicoperceptie van het bestuur van het pensioenfonds en van de vennootschap.
8.3.Toeslagbeleid In hoofdstuk 3.3 wordt het streven van het bestuur om met inachtneming van het ambitieniveau, de ingegane pensioenen, de premievrije aanspraken met inbegrip van de per 1 januari 2001 en 1 januari 2006 ontstane premievrije aanspraken uit de oude regeling, alsmede de opgebouwde pensioenaanspraken van actieve deelnemers, aan te passen, beschreven. Bij de vaststelling van de premie wordt o.a. rekening gehouden met betaling van voorwaardelijke toeslagverlening doordat de rekenrente gebaseerd op de rts met 0,5% wordt verlaagd. Voor de korte termijn kan de actuele financiële positie van het pensioenfonds er toe leiden dat toeslagen niet of niet volledig worden toegekend. In verband daarmee geldt in beginsel: a. Bij een beleidsdekkingsgraad kleiner dan of gelijk aan 110% wordt geen toeslag verleend b. Bij een beleidsdekkingsgraad boven 110% wordt de toeslag bepaald aan de hand van het gedeelte van het eigen vermogen boven de beleidsdekkingsgraad van 110%, waarbij de toeslag zodanig wordt bepaald dat wanneer deze jaarlijks wordt toegekend de contante waarde van alle toeslagen maximaal gelijk is aan de hoogte van dit vermogen. Alsdan wordt de toeslag lineair verleend uitgaande van 0% bij een beleidsdekkingsgraad van 110% en de volledige maatstaf bij een beleidsdekkingsgraad gelijk aan het TBI-vermogen
51
c. In het verleden opgelopen achterstand in toeslagverlening kan worden ingehaald, indien de beleidsdekkingsgraad na de reguliere toeslagverlening groter is dan het TBIvermogen en voldaan wordt aan het bepaalde bij of krachtens de Pensioenwet. Hierbij geldt dat de toeslagverlening geen gevolgen heeft voor de toeslagverlening in de toekomst overeenkomstig onderdeel b, de beleidsdekkingsgraad het niveau van het TBI-vermogen behoudt en in enig jaar ten hoogste een vijfde van het vermogen dat voor deze toeslagverlening beschikbaar is, wordt aangewend. Hierbij wordt, tenzij het bestuur gelet op de financiële positie van het pensioenfonds besluit tot een verdergaande terugwerkende kracht, het verleden beperkt tot de direct voorafgaande periode van vijf jaar. Indien het bestuur besluit tot het inhalen van een achterstand in toeslagverlening, zal de hieruit voortvloeiende aanvullende toeslagverlening worden toegekend door middel van het verhogen van toekomstige pensioenuitkeringen. d. Bij de toepassing van het bepaalde onder c zal eerst het oudste jaar worden ingehaald en daarna successievelijk de jongere jaren. Het besluit tot een toeslag wordt jaarlijks genomen in de laatste bestuursvergadering van het jaar, en zal ingaan op 1 januari daaropvolgend. Het besluit zal worden gebaseerd op de laatst bekende Beleidsdekkingsgraad en dekkingsgraad behorende bij het TBI-vermogen voorafgaand aan genoemde bestuursvergadering. Een eventueel door het bestuur te nemen besluit tot inhaaltoeslag wordt eenmaal per jaar genomen in de laatste bestuursvergadering van het jaar, en zal ingaan op 1 januari daaropvolgend. Het bestuur kan besluiten het toeslagpercentage aan te passen ingeval de financiële positie van het pensioenfonds daartoe aanleiding geeft. 8.3.1. Volgorde van toeslagverlening Bij de besluitvorming omtrent (inhaal)toeslagverlening werd tot 10 februari 2015 de hiernavolgende prioritering in acht genomen. Hierbij werd onderscheid gemaakt tussen: - deelnemers die op 1 januari 2006 deelnamen dan wel na die datum deelnemer zijn geworden (groep A) en; - op 1 januari 2006 bestaande gewezen deelnemers, gepensioneerden en hun latente nabestaanden, alsmede uitkeringsgerechtigden (groep B) Voor groep A geldt een toeslagambitie van 80%; voor groep B geldt een toeslagambitie van 100%.
52
1. Ingeval het weerstandsvermogen groter is dan het vereist eigen vermogen geldt als uitgangspunt dat groep A een toeslag verleend wordt op basis van 80% van het aanpassingspercentage en groep B op basis van 100% van het aanpassingspercentage. 2 Ingeval na de toepassing van 1. het weerstandsvermogen zich nog boven het vereist eigen vermogen bevindt, kan het bestuur besluiten om groep A een aanvullende toeslag toe te kennen tot maximaal 100% van het aanpassingspercentage. De aanvullende toeslagverlening kan uitsluitend worden toegekend indien en voor zover het weerstandsvermogen zich, na het toekennen van de extra toeslagverlening minimaal op het vereist eigen vermogen bevindt. 3 Indien na de toepassing van 2. het weerstandsvermogen zich nog boven het vereist eigen vermogen bevindt, kan het bestuur besluiten tot een aanvullende inhaal toeslagverlening voor beide groepen, tot maximaal 80% van het aanpassingspercentage voor groep A en maximaal 100% van het aanpassingspercentage voor groep B. Voor elk jaar dat niet volledig toeslag is verleend, wordt zowel voor groep A als voor groep B een inhaalpercentage vastgesteld. Dit inhaalpercentage is gelijk aan het aanpassingspercentage vermenigvuldigd met het ambitieniveau en verminderd met het toegekende toeslagpercentage. Het product van (1 + inhaalpercentage) over de laatste vijf jaar, verminderd met 1 is het totale inhaalpercentage. Hierbij geldt als uitgangspunt dat de mate van toekenning van het inhaalpercentage voor groep A en groep B gelijk zal zijn. Na toekenning van de inhaal toeslagverlening moet het weerstandsvermogen ten minste gelijk zijn aan het vereist eigen vermogen. 4 Indien na de toepassing van 3. het weerstandsvermogen zich nog boven het vereist
eigen
vermogen bevindt, kan het bestuur besluiten tot een extra aanvullende inhaaltoeslag voor groep A tot maximaal 100% van het aanpassingspercentage. Na toekenning van de extra aanvullende inhaaltoeslag moet het weerstandsvermogen ten minste gelijk zijn aan het vereist eigen vermogen. Bij de toepassing van 3 en 4, zal eerst het “oudste” jaar (met een maximale terugwerkende kracht van 5 jaar, tenzij het bestuur besluit dat, gelet op de financiële positie van het fonds, een verdergaande terugwerkende kracht kan worden toegepast) worden ingehaald en daarna successievelijk de “jongere”. Vanaf 10 februari 2015 is het onderscheid tussen groep A en B vervallen.
53
8.4. Korten pensioenuitkeringen en pensioenaanspraken In een zeer extreme situatie is het bestuur van het fonds – met inachtneming van wet- en regelgeving – geheel zelfstandig bevoegd de (premievrije) aanspraken en de ingegane pensioenen procentueel te korten gedurende een door het bestuur van het fonds te bepalen periode. Voorwaarden waarop het bestuur deze bevoegdheid kan uitoefenen staan beschreven in het Financieel Crisisplan.
9. WAARDEBEPALING 9.1 Afkoop en inkoop Bij afkoop van kleine pensioenen wordt de afkoopwaarde bepaald met behulp van onderstaande grondslagen: -
de rentetermijnstructuur per 30 september van het voorgaande kalenderjaar
-
geen opslag voor excasso- en administratiekosten
-
de tarieven zijn sekseneutraal, de gehanteerde man-vrouw verhouding wordt bepaald op grond van het deelnemersbestand per 30 september van het voorgaande kalenderjaar
-
de overige grondslagen zijn conform hoofdstuk 5.
Bij afkoop in verband met individuele waardeoverdracht wordt de afkoopwaarde berekend volgens de wettelijke rekenregels voor waardeoverdracht. Bij afkoop in verband met collectieve waardeoverdracht wordt de afkoopwaarde berekend volgens door het Bestuur vastgestelde rekenregels. De inkoopwaarde van over te dragen premievrije pensioenaanspraken is gelijk aan de contante waarde van die pensioenen op basis van de grondslagen zoals vermeld in hoofdstuk 5. In afwijking hiervan wordt bij inkoop in verband met het wettelijk recht op waardeoverdracht de inkoopwaarde berekend volgens de wettelijke rekenregels voor waardeoverdracht.
54
9.2 Omzetting, besteding en flexibilisering In het pensioenreglement zijn factoren opgenomen voor omzetting van pensioenen, besteding van saldi en flexibilisering van pensioenen. De tarieven zijn gebaseerd op de volgende grondslagen: -
een rekenrente van 4%
-
de sterftekansen ontleend aan de AG-tafel 2014 zoals deze is gepubliceerd door het Koninklijk Actuarieel Genootschap. Bij het gebruik van de AG-tafel wordt rekening gehouden met leeftijdsafhankelijke ervaringssterfte (zie Bijlage 4). Voor het bepalen van de sterftekansen wordt de AG-tafel 2014 diagonaal doorlopen.
-
de tarieven zijn sekseneutraal, de gehanteerde man-vrouw verhouding wordt bepaald op grond van het deelnemersbestand per 30 september van het voorgaande kalenderjaar .
-
de overige grondslagen zijn conform hoofdstuk 5.
P. van Gameren RA Voorzitter
A.J. Stevens-Moes Secretaris
55
BIJLAGE 1 BIJLAGE BIJ HOOFDSTUK 6 BELEGGINGSBELEID 1.
Selectie externe vermogensbeheerders
De volgende omschrijving geeft de selectie van externe vermogensbeheerders weer. •
Afbakening van het initiële universum
Het manager selectieproces van TKPI begint bij het in kaart brengen van het universum van externe vermogensbeheerders die in staat zijn om het aangeboden mandaat te beheren. TKPI maakt gebruik van interne en externe research om het initiële universum goed in beeld te krijgen. • Lijst van potentieel geschikte externe vermogensbeheerders Op basis van de volgende criteria wordt het initiële universum teruggebracht naar een werkbare lijst van potentieel geschikte externe vermogensbeheerders. •
De filosofie en de stijl van de externe vermogensbeheerder moet passen in het gewenste profiel
•
De strategie van de externe vermogensbeheerder moet voldoen aan een bepaald minimum en maximum vereist vermogen onder beheer
•
De externe vermogensbeheerder moet expertise hebben op het gebied van institutioneel vermogensbeheer
•
De externe vermogensbeheerder moet bereid zijn het mandaat op gesegregeerde basis te willen beheren
•
Het team dat verantwoordelijk is voor het management van de strategie moet voldoen aan een bepaalde minimum omvang
•
De externe vermogensbeheerder moet een aantoonbaar positief track record hebben
•
De periode waarin het track record is gerealiseerd moet een bepaalde minimum duur hebben.
•
Oordeel op basis van rating
De externe vermogensbeheerders die de eerste selectie doorstaan, worden onderworpen aan een nader diepgaand onderzoek. Zij krijgen een uitgebreide, door TKPI samengestelde, vragenlijst toegestuurd op basis waarvan een zeer gedetailleerd inzicht wordt verkregen in: •
De omvang en ervaring van het team
•
De werking van het beleggingsproces
•
De werking van het risicomanagement
•
De beloning van portfoliomanagers
•
De filosofie van de externe vermogensbeheerder
•
Het historische rendement ten opzichte van de benchmark.
Daarnaast worden de historische portefeuilles van externe vermogensbeheerders geanalyseerd en kan worden beoordeeld of de externe vermogensbeheerders daadwerkelijk beleggen op de manier zoals ze hebben beschreven in de vragenlijst (stijl, verwacht risico etc.)
56
Op basis van deze selectie wordt aan de externe managers een rating gegeven van 1 t/m 4. Alleen van externe vermogensbeheerders met een score 3 of 4 wordt verwacht dat ze consistent waarde kunnen toevoegen en deze komen in aanmerking voor het beheer van een mandaat. •
On-site due diligence
Externe vermogensbeheerders met een 3 of 4 rating worden onderworpen aan een uitgebreide on-site due diligence. Tijdens deze site visit wordt o.a. aandacht geschonken aan het senior management van de kandidaat om duidelijk in beeld te krijgen wat de toekomstverwachting is voor de organisatie. Daarnaast wordt aandacht besteed aan het portefeuillemanagement en het risicomanagement, maar ook aan trading, compliance en andere operationele aspecten (o.a. back-office activiteiten). •
Watchlist
Binnen het kader van de monitoring worden de externe vermogensbeheerders door TKPI periodiek op een aantal kwalitatieve en kwantitatieve criteria beoordeeld. Dit kan leiden tot plaatsing op de watchlist. Een externe vermogensbeheerder kan langere tijd minder goed presteren zonder dat de selectiecriteria op basis waarvan de externe vermogensbeheerder in het verleden is aangesteld, zijn gewijzigd. Daarom wordt er een aantal kwantitatief en objectief meetbare criteria gehanteerd die zullen leiden tot ontslag van de externe vermogensbeheerder. Alleen bij zwaarwegende argumenten kan in dergelijke situaties worden besloten het mandaat voort te zetten. Deze criteria zijn als volgt: •
Het behaalde relatieve rendement is significant negatief
•
Er is een significante terugval in het relatieve rendement
•
De externe vermogensbeheerder heeft op een drie-jaars basis geen waarde weten toe te voegen.
2. Keuze beleggingsfondsen De beleggingen vinden plaats in TKPI beleggingsfondsen en via discretionaire portefeuilles. Vanuit deze TKPI beleggingsfondsen en discretionaire portefeuilles vindt het beheer van de individuele portefeuilles aandelen, vastrentende waarden, inflatie gerelateerde obligaties en alternatieve beleggingen over het algemeen extern plaats. Dit hoofdstuk geeft weer in welke beleggingsfondsen de beleggingen per categorie plaatsvinden. Aandelen De volgende tabel geeft weer in welke beleggingsfondsen de aandelenbeleggingen plaatsvinden met het bijbehorende valutabeleid. Beleggingsfondsen (TKPI) en valuta-afdekking Regio
Beleggingsfonds
57
Valutabeleid
Wereldwijd Europa
MM World Equity Index Fund - Eur MM European Equity Afdekking Fund
Benchmarkwaarde Amerikaanse dollar, Britse pond en Japanse yen afgedekt naar euro Benchmarkwaarde Britse pond afgedekt naar euro
Obligaties De volgende tabel geeft weer in welke beleggingsfondsen de obligatiebeleggingen plaatsvinden met het bijbehorende valutabeleid. Regio Staatsleningen
Staatsleningen inflatie gerelateerd Bedrijfsobligaties Euro Bedrijfsobligaties Wereld (excl. financials) Staatsleningen opkomende landen High Yield obligaties
Beleggingsfondsen (TKPI) en valuta-afdekking Beleggingsfonds
Valutabeleid
MM AAA Fixed Income Fund MM AAA Fixed Income Index Extra Long Fund Discretionaire portefeuille gebruikt voor specifieke landenverdeling MM Inflation Index Linked Bond Fund Discretionaire portefeuille gebruikt voor specifieke landenverdeling MM Credit Fund
In euro In euro
MM Global Credit Ex Financials Fund
Valuta afgedekt naar euro
MM Emerging Market Debt Fund
Maximaal 20% lokale valuta. Rest afgedekt naar euro Valuta afgedekt naar euro
MM Global High Yield Fund
In euro In euro In euro
Onroerend goed De volgende tabel geeft weer in welke beleggingsfondsen de onroerend goedbeleggingen plaatsvinden met bijbehorende valutabeleid. Beleggingsfondsen (TKPI) en valuta-afdekking Beleggingsfonds Passief Actief
MM Listed Index Real Estate Fund
MM Asian Real Estate Fund (TAREF)
Valutabeleid
Britse pond, Zwitserse frank en Zweedse kroon afgedekt naar euro Valuta afgedekt naar euro
Het MM Asian Real Estate Fund is een fonds in liquidatie en zal geen nieuwe commitments aangaan. Het TKPI MM Asian Real Estate Fund heeft geen externe benchmark omdat een geschikte benchmark ontbreekt. Elk jaar zal een prognose van het rendement van de portefeuille voor dat jaar worden gepresenteerd. Achteraf zullen resultaten hieraan worden afgemeten.
Waardering niet beursgenoteerd Onroerend goed Fonds (TAREF) Het beleggingsfonds TAREF belegt in niet-beursgenoteerde vastgoedfondsen. Deze fondsen kunnen behalve vastgoed ook leningen, interest swaps, valuta afdekkingen en werkkapitaal op
58
de balans hebben staan. Alle balansposten samen bepalen de waarde van een belegging. In de kwartaalrapportages en het jaarverslag van TAREF worden de voor de waarde relevante ontwikkelingen nader toegelicht. De waardering van het vastgoed van de fondsen waarin TAREF indirect belegt, vindt op een gestructureerde wijze plaats. Per vastgoedfonds, vindt per land en per sector de taxatie plaats door gespecialiseerde externe taxateurs. TKPI beoordeelt op haar beurt de financiële rapportages van de fondsen. Wanneer TKPI van mening is dat een waardering te hoog dan wel te laag is dan wordt een onderbouwd correctievoorstel van de waardering gedaan aan het ‘Valuation Committee’ van TKPI. De besluitvorming van het ‘Valuation Committee’ wordt als onderdeel van de jaarrekeningcontrole beoordeeld door de externe accountant. Om de waarde van TAREF per kwartaaleinde zo actueel als mogelijk vast te stellen, worden externe managers gevraagd om ‘best estimate’ waarderingen aan te leveren. Jaarlijks ontvangen de TAREF participanten ter voorbereiding op de Raad van Participanten in maart een gedetailleerd memo over de taxatiesystematiek van het fonds.
59
3.
Beschikbare premieregeling en individueel pensioensparen
Maandelijks wordt de beleggingsmix binnen de depots (Vrij Beleggen) herwogen naar de in onderstaande tabellen genoemde mixen. Binnen de categorie aandelen wordt maandelijks teruggestuurd naar de regioverdeling. Binnen de categorie vastrentende waarden wordt maandelijks teruggestuurd naar de genoemde verdeling. Depots samenstelling Samenstelling Vrij beleggen depots Depot
Aandelen*
A
Obligaties 75%
Spaarfonds
Opkomende. markten
NL hypotheken
6,25%
3,25%
15,50%
B
50%
12,50%
6,25%
31,25%
C
25%
18,75%
9,50%
46,75%
D
0%
25,00%
12,50%
62,50%
E
50%**
12,50%
6,25%
31,25%
F
0%
0%
0%
100%
* Passief beheer, 75% ontwikkelde markten wereld, 25% Europa. Valuta-afdekking conform hoofdvermogen. ** Aandelen die voldoen aan duurzaamheidcriteria.
Stijl en benchmarks Aandelen De kenmerken van de aandelenbeleggingen zijn als volgt:
Regio
Beleid
Wereldwijd
Passief
Europa
Passief
Benchmark (Doelstelling) Door TKPI berekende World Index USD, JPY en GBP afgedekt naar euro, gebaseerd op MSCI World Total Net Return Index Door TKPI berekende Europe Index Britse pond afgedekt naar euro, gebaseerd op Europe Total Net Return Index
Depot E belegt 50% in obligaties en 50% in aandelen die voldoen aan duurzaamheid criteria. Aandelen beleggingen vinden plaats via het het MM Socially Responsible Investments Fund. Dit fonds belegt wereldwijd en heeft als benchmark de MSCI World Index Total Net Return (in euro). Vastrentende waarden De kenmerken van de vastrentende waarde beleggingen zijn als volgt:
60
Regio Obligaties markten
opkomende
Nederlandse Hypotheken
Beleid
Benchmark
Actief
JP Morgan EMBI Global Diversified Index 4 afgedekt naar de euro (3-jaars outperformance van 100 bp boven benchmark en tracking error 200 bp) BofA Merrill Lynch 1 – 10 Year Netherlands Government Index (G5N0) (Op de middellange termijn outperformance 100 basispunten boven benchmark
Actief
Geldmarkt Voor de Life Cycle en het Vrij Beleggen wordt belegd via spaarfondsen en/of spaarrekeningen bij geselecteerde Nederlandse banken. De banken moeten kwalificeren als systeembank of onderdeel zijn van een systeembank met garantie. Daarnaast moet worden voldaan aan criteria met betrekking tot kredietrating en wordt gekeken naar CDS spreads (de premie die in de markt wordt betaald voor het verzekeren tegen default van een lening van de betreffende bank). Daarnaast mag het fonds beleggen in liquide middelen. Hierbij geldt geen benchmark omdat het fonds een absoluut rendement strategie heeft. Prepensioen Binnen het vermogen is er een depot voor het prepensioensparen (het pensioen ter overbrugging van de periode tussen het moment van vervroegde pensionering en het moment waarop het levenslange ouderdomspensioen ingaat). -
het Prepensioen vermogen wordt voor 20% in aandelen en 80% in vastrentende waarden belegd. De samenstelling van de aandelenbeleggingen is vanaf 1 augustus 2014 gelijk aan de samenstelling van het hoofdvermogen. De samenstelling van de obligatiebeleggingen is gelijk aan dat van de andere depotbeleggingen.
-
Het Prepensioen vermogen wordt conform het regulier vermogen in beginsel jaarlijks geherbalanceerd. Het herbalanceren vindt in principe op dezelfde momenten plaats als het herbalanceren van het regulier vermogen.
4.
Aandelenopties en swaptions
In dit onderdeel wordt ingegaan op een aantal aspecten rondom de aandelenopties en de swaptions.
4.1 Aandelenopties
4
Information has been obtained from sources believed to be reliable but J.P. Morgan does not warrant its completeness or accuracy. The Index is used with permission. The Index may not be copied, used, or distributed without J.P. Morgan's prior written approval. Copyright 2014, J.P. Morgan Chase & Co. All rights reserved.
61
Het aandelenrisico wordt gedeeltelijk afgedekt door middel van aankoop van call-spread opties (op basis van onderliggende aandelenwaarde) in combinatie met een portefeuille vastrentende waarden (euro staatsobligaties met de hoogste kredietwaardigheid). De aandelenopties dekken alleen het aandelenrisico van aandelen ontwikkelde markten af. Het resterende deel van het aandelenrisico wordt ingenomen door middel van fysieke aandelenbeleggingen en wordt niet afgedekt door middel van aandelenopties. Onderliggende aandelenportefeuille bij de opties De onderliggende waarde van de aandelenopties is een portefeuille (‘basket’) van liquide indices. Bij het samenstellen van de onderliggende aandelenportefeuille is gezocht naar een verdeling die enerzijds zo goed mogelijk het rendement van de MSCI indices repliceert en anderzijds bestaat uit liquide indices die goed te verhandelen zijn. De samenstelling van de onderliggende aandelenportefeuille (‘basket’) is als volgt: Onderliggende verdeling aandelenopties Regio Verenigde Staten Europa Verenigd Koninkrijk Japan Australië
Index S&P500 Eurostoxx 50 FTSE100 Topix S&P/ASX 200
45% 26% 15% 9% 5% 100%
Valuta afdekking De aandelenopties zijn op basis van zogenaamde quanto opties, dat wil zeggen dat al het valutarisico van de onderliggende aandelenportefeuille wordt afgedekt, inclusief de Australische dollar. Benchmark De benchmark voor de aandelenopties wordt gelijkgesteld aan het werkelijke rendement op de aandelenopties. Spreiding looptijden Er is sprake van spreiding over verschillende looptijden; de aandelen call spread opties worden initieel in vier - qua onderliggende waarden - gelijke delen gespreid over looptijden van 2, 3, 4 en 5 jaren. Het voordeel hiervan is dat het doorrollen van de aandelenopties op verschillende tijdstippen kan plaatsvinden. Daarmee wordt het risico verkleind dat op een bepaald moment de volledige optiepositie tegen hoge volatiliteitniveaus moet worden doorgerold. De keuze voor aandelen call spread opties, waarbij zowel een calloptie wordt gekocht als verkocht op een hoger strikeniveau, zorgt ervoor dat het volatiliteitrisico wordt beperkt. Bij schommelingen in het niveau van de volatiliteit zullen de effecten op de marktwaarde van de beide callopties elkaar deels compenseren.
62
Uitoefenniveau opties Uit de analysefase van het onderzoek is gebleken dat een combinatie van bescherming van de aandelenportefeuille op het niveau ten tijde van aangaan van de optiestrategie in combinatie met het weggeven van rendementen boven 50% ten opzichte van het initiële niveau over een periode van 5 jaar het beste aansluit bij de doelstellingen van het fonds. Met andere woorden, de uitoefenprijzen, of strikes, van de callopties zijn 100% voor de gekochte calloptie en 150% voor de geschreven calloptie. Voor de korter lopende opties ligt het strike niveau van de verkochte calls lager. De indices zoals hiervoor beschreven zijn zogenaamde prijsindices. In tegenstelling tot onder andere MSCI-indices wordt dividend op deze prijsindices uitbetaald en niet direct herbelegd. Ook in de analysefase is uitgegaan van opties op het totale rendement (dus inclusief dividend, zogenaamde total return indices) van de aandelenportefeuille. Om met opties op prijsindices op hetzelfde profiel uit te komen als met opties op total return indices dient een correctie voor de lange termijn dividend verwachting te worden uitgevoerd op de strikes van de opties. Voor de vertaling van de 5-jaars strikes naar strikes voor de kortere looptijden wordt gekeken naar de afwijking van de 5-jaars strikes ten opzichte van het forward niveau. Deze afwijking wordt, geschaald naar de betreffende looptijd, losgelaten op de forward niveaus van de kortere looptijden. Bovengenoemde twee vertaalslagen leidden bij de implementatie tot de volgende structuur:
Uitoefenniveau looptijd optie
gekochte call
verkochte call
2 jaar
92%
123%
3 jaar
90%
129%
4 jaar
88%
135%
5 jaar
86%
140%
De uitoefenniveaus zoals weergegeven zijn gebaseerd op de marktomstandigheden op het moment van de initiële aankoop, in het bijzonder renteniveaus en dividendverwachtingen. Verandering van marktomstandigheden kunnen leiden tot afwijkende uitoefenniveaus op een later tijdstip, bijvoorbeeld bij een doorrol van opties. Nieuwe 5-jaars opties zouden daarom over één of enkele jaren op afwijkende strikes kunnen worden ingezet.
4.2 Renterisico Definitie Het pensioenfonds loopt een risico over de rentegevoeligheid van de netto contante waarde van de nominale voorziening pensioenverplichtingen (verplichtingen). Een deel van dit renterisico wordt afgedekt door middel van beleggingen in vastrentende waarden, renteswaps en swaptions (opties op renteswaps). De mate van afdekking van het renterisico is
63
gedefinieerd als het percentage van de rentegevoeligheid van rentegevoelige beleggingen ten opzichte van de rentegevoeligheid van de verplichtingen. Keuze rentetermijnstructuur Voor het beleid van het renterisico van de verplichtingen heeft het pensioenfonds gekozen om dit op basis van de marktrente te doen in plaats van de door DNB gepubliceerde UFR rentetermijnstructuur. Specifiek is gekozen voor een rentetermijnstructuur op basis van 6maands Euribor swaprentes. De rentederivaten worden op basis van Eonia gewaardeerd. Hiermee komt de waardering van de verplichtingen niet overeen met de waardering van de beleggingen. Voor het bepalen van de mate van renteafdekking wordt de par rentetermijnstructuur met één basispunt (0,01%) parallel naar beneden geschokt. Strategische normering Op basis van de onderliggende renteswaps behorend bij de swaptions, bedraagt de mate van renteafdekking in beginsel 100% (onderliggende renteafdekking). Bij gebruik van swaptions geldt dat de effectieve mate van renteafdekking afhankelijk is van de stand van de rente én in alle gevallen lager is dan de onderliggende renteafdekking. Er wordt op frequente basis geanalyseerd of afdekking van het renterisico met behulp van swaptions nog steeds de meest geëigende manier is. Indien de rente sterk gestegen is, kan een moment komen dat het zinvoller is het renterisico met renteswaps af te dekken, omdat een verdere rentestijging minder waarschijnlijk wordt geacht.
Begrenzing strategische normering De strategische mate van afdekking van het renterisico van de verplichtingen bedraagt op dit moment 51%, op basis van het renteafhankelijke beleid. Er geldt een marge van 5,0%-punt boven en onder de gewenste mate van afdekking van het renterisico. Binnen deze marges kan de mate van afdekking vrij bewegen zonder aanvullende maatregelen te nemen. Het meetmoment is in beginsel het eind van iedere maand. Als de marge wordt overschreden wordt de mate van afdekking teruggebracht naar de gewenste mate van afdekking. Naast een bandbreedte waarin het openstaande renterisico mag afwijken van het nagestreefde doel op totaalniveau, wordt gemonitord of het resterende renterisico in enig looptijdbucket (als percentage van het renterisico van de totale verplichtingen) kleiner of gelijk is aan 7,5%. Bij overschrijding van deze grens wordt in overleg getreden om te bezien of bijsturing noodzakelijk is. Hierbij zijn de twee langstlopende buckets met looptijden van 36 jaar en langer uitgezonderd. Begrenzing curverisico Vanwege de beperktere liquiditeit van swaptions met zeer lange onderliggende looptijden wordt het renterisico van de verplichtingen met een looptijd van meer dan 35 jaar structureel afgedekt met renteswaps. Dit heeft als doel om het risico van een daling van de dekkingsgraad als gevolg van een sterke daling van de zeer lange rentes ten opzichte van de rentes voor
64
kortere looptijden te beperken. Er wordt gebruik gemaakt van delta neutrale swapspreads met 40- en 50-jaars receiver renteswaps (dit leidt tot afdekking van het renterisico van de verplichtingen met zeer lange looptijden) en 20- en 30-jaars payer renteswaps (zodat de netto renteafdekking met renteswaps op pensioenfondsniveau weer wordt weggenomen). De dekkingsgraad van het pensioenfonds wordt door de delta neutrale swapspreads beschermd tegen een daling van zeer lange rentes ten opzichte van de 20- en 30-jaars rente. Toegepaste afdekkingsinstrumenten Swaptions De swaptions worden met een uitoefenniveau van 100% van hun betreffende forward-niveau aangekocht, zogenaamde ‘forward-at-the-money’ swaptions. Er is sprake van spreiding over verschillende looptijden; de swaptions worden verdeeld over looptijden van 2, 3, 4 en 5 jaren. Het voordeel hiervan is dat in de toekomst het doorrollen van de swaptions op verschillende tijdstippen kan plaatsvinden. Daarmee wordt het risico verkleind dat op een bepaald moment de volledige swaption positie tegen hoge volatiliteitniveaus moet worden doorgerold. Renteswaps De rentegevoeligheid van renteswaps wordt bij de bepaling van de mate van renteafdekking volledig meegenomen.
Vastrentende waarden Voor het afdekken van het renterisico wordt bij de bepaling van de mate van afdekken van het nominale renterisico als volgt omgegaan met de diverse subcategorieën in vastrentende waarden: Correctiefactoren voor de mate waarin obligaties mee tellen voor de renteafdekking Categorie
Subcategorie
Tenminste A-rating
BBB-rating
Lager dan BB-rating
Staatsobligaties
Inflatie gerelateerde
Uitgegeven door EMU-landen Uitgegeven door de VS en Canada Uitgegeven door andere landen in USD Uitgegeven door andere landen in lokale valuta (niet afgedekt)
100%
50%
0%
75%
0%
0%
0%
0%
0%
0%
0%
0%
Uitgegeven door EMU-landen Uitgegeven door de VS Uitgegeven door andere landen
50% 25%
25% 0%
0% 0%
0%
0%
0%
obligaties
Bedrijfsobligaties
65
Genoteerd in euro’s
100%
50%
0%
Genoteerd in dollars
50%
25%
0%
4.3 Risicomonitoring rente en volatiliteit Als gevolg van het beleggingsbeleid met aandelenopties en swaptions heeft het risicoprofiel van het pensioenfonds een dynamisch karakter gekregen. De effectieve risico’s die het pensioenfonds loopt als gevolg van aandelen- en rentebewegingen zijn afhankelijk van onder meer het niveau van rente- en aandelenkoersen. Daarnaast bestaan risico’s die te maken hebben met de invloed die volatiliteit heeft op de waardering van aandelenopties en swaptions. Er is een aantal scenario’s gedefinieerd voor het rentecurverisico en het volatiliteitsrisico (aandelenopties en swaptions). Indien de dekkingsgraad bij deze scenario’s meer daalt dan een bepaalde toetswaarde, wordt hiervoor aandacht gevraagd van het bestuur en zal indien nodig, enkel na goedkeuring door het bestuur, een voorstel voor een transactie worden gedaan. De monitoring vindt plaats op maandbasis. De volgende scenario’s zijn gedefinieerd. Overzicht rente- en volatiliteit scenario’s inclusief grenswaarde waarbij aandacht zal worden besteed aan het betreffende risico. Scenario
Toetswaarde (max. daling dg.) -1,0%
Stijging korte rente Daling korte rente
-1,0%
Invers scenario
-1,0%
Daling volatiliteit (3%punt)
-1,0%
Toelichting De 1 jaars rente stijgt met 2%. Dit stijgingspercentage neemt lineair af tot een ongewijzigde 8-jaars rente De 1 jaars rente daalt met 2%. Dit dalingspercentage neemt lineair af tot een ongewijzigde 8-jaars rente Het verschil tussen de 50 jaar swaprente en de 30 jaar swaprente neemt toe tot het grootst waargenomen verschil ten tijde van de crisis (0,55%). De implied volatiliteit, gebruikt in de waardering van de aandelenopties en swaptions, daalt met 3%-punt.
4.4 Doorrolbeleid aandelenopties en swaptions Het doorrolbeleid is gericht op het in stand houden van de optiestrategie. De aandelenopties en de swaptions hadden bij aanvang een resterende looptijd van 2 tot 5 jaar. Na verloop van tijd moeten de kortst lopende opties worden doorgerold, waarbij opnieuw opties met een looptijd van in beginsel 5 jaar worden gekocht zodat de oorspronkelijke looptijdverdeling van de Implied volatility
optieportefeuille wordt hersteld. Discussie
De procedure is dat de vermogensbeheerder voor de derivaten
‘Hoog’
(opties, swaptions en renteswaps) aan
Voorstel om niet door te rollen
het pensioenfondsbestuur voorstelt opties wel of niet door te rollen en dat enkel na bestuursbesluit transacties plaats zullen
‘Normaal’
vinden. Het voorstel om de aandelenopties door te rollen wordt
Voorstel om door te rollen ‘Laag’ Pro-actief discussie openen
66
1.5
1.0
0.5
Resterende looptijd (jr)
afhankelijk gesteld van een combinatie van resterende looptijd en het niveau van de volatiliteit, bij de swaptions op basis van prijs. Indien de volatiliteit of prijs in de markt laag is, zal een doorrol eerder worden voorgesteld dan wanneer de volatiliteit of prijs in de markt hoog is en de opties met een lange looptijd als gevolg duur zijn. Concreet wordt het doorrollen van de callopties en swaptions, bij voldoende tijdswaarde, gekoppeld aan het niveau van de implied volatility (bij aandelenopties) en de prijs van de betreffende markten (swapitons). De implied volatility is een indicator voor de beweeglijkheid van de onderliggende markt en een belangrijke drijfveer van de prijs van een optie. Allereerst definiëren we een ‘laag’, een ‘normaal’ en een ‘hoog’ niveau van de implied volatility. Als de implied volatility op een zeker moment onder een bepaald niveau ligt, wordt de optie in beginsel doorgerold. Vanaf het tijdstip dat de optie nog 1,5 jaar loopt, wordt de implied volatility of de prijs actief gevolgd 5. Indien de implied volatility of de prijs op dat moment onder een ‘laag’ niveau ligt zijn opties dermate goedkoop dat kan worden overwogen dan reeds door te rollen; het is op dat moment relatief aantrekkelijk de opties al door te rollen. Is de implied volatility of de prijs op dat moment hoger dan deze lage trigger, dan loopt het triggerniveau op gedurende de tijd. Als de optie nog 1 jaar loopt ligt de trigger op een ‘normaal’ niveau. Het triggerniveau loopt vervolgens op totdat de optie nog een half jaar loopt. Op dat moment wordt de optie zelfs bij een relatief ‘hoog’ niveau van de implied volatility of de prijs doorgerold. In bijgaande figuur wordt dit principe geïllustreerd. Als de opties met een resterende looptijd van 0,5 jaar nog niet zijn doorgerold, omdat de implied volatility of de prijs de trigger steeds niet geraakt heeft, zal een analyse van de actuele situatie worden gemaakt. Indien de implied volatility of de prijs structureel hoog is, kan het zijn dat sprake is van een nieuw regime, dat vraagt om structurele verhoging van de triggers. Als de implied volatility of de prijs door specifieke omstandigheden (tijdelijk) hoog is, kan de doorrol worden uitgesteld. Als de marktomstandigheden om andere redenen structureel anders zijn, wordt indien nodig de strategie heroverwogen. Bij doorrol zal een voorstel worden gedaan met betrekking tot de looptijd van de aan te kopen optie die de te verkopen optie vervangt. Dit voorstel zal erop gericht zijn een goede verdeling van looptijden in stand te houden, in overeenstemming met de afgesproken strategie. De voorstellen worden besproken door het pensioenfondsbestuur en na goedkeuring uitgevoerd.
5
De implied volatility wordt continu gevolgd en er zal, ook als de optie nog een langere resterende looptijd dan 1,5 jaar heeft, al proactief de discussie over vervroegde doorrol van de opties worden aangegaan, als de implied volatility op dat moment significant onder het ‘lage niveau’ ligt.
67
BIJLAGE 2 VEREIST EIGEN VERMOGEN Het VEV is het vermogen dat hoort bij de evenwichtssituatie van een fonds. In deze situatie is het eigen vermogen zodanig dat het over 1 jaar met een zekerheid van 97,5% meer bezittingen heeft dan verplichtingen. Het fonds bepaalt het VEV met behulp van een ‘aangepast’ standaardmodel dat door de toezichthouder is vastgesteld. Het met behulp van dit model berekende vereist eigen vermogen is een adequate weergave van het risicoprofiel van het pensioenfonds. Er is geen sprake van materiële risico’s die niet door het standaardmodel gedekt worden. Met de gestandaardiseerde methode is per risicofactor de vereiste solvabiliteit bepaald. Tabel 1 geeft een overzicht van de benodigde solvabiliteit per risicofactor. De nummering in tabel 1 achter de toelichting komt overeen met de paragraafnummering. Tabel 1 - Toetsing solvabiliteitseis voor het pensioenfonds Risicofactor
Benodigde solv.
Toelichting
Paragr.
Renterisico Vastrentende Waarden
-€1,27
Looptijd afh. renteschok
(1.1)
Renteswaptions Renterisico VPV Totaal renterisico (S1)
-€1,93 €10,24 €7,04
Looptijd afh. renteschok Effect op passiva
(1.1) (1.1)
Aandelenrisico - ontwikkelde markten - aandelenopties Vastgoedrisico (beursgenoteerd) Totaal zakelijke waarden risico (S2)
€7,44 €3,56 €1,08 €12,07
Mutatie 30% Mutatie 30% Mutatie 30%
(2.1) (2.1) (2.1)
Valutarisico (S3) - ontwikkelde markten Grondstoffen risico (S4) Kredietrisico (S5) Verzekeringstechnisch risico (S6) Actief risico (S10) Standaard-formule
€0,62 €4,12 €4,99 €19,46
Mutatie 20% Mutatie 35% Rating afhankelijke schok Effect op passiva TER + 1,96* TE
(3) (3) (4) (5) (6) (7)
Toetsingsverschil = 0,00
N.B. Bedragen zijn geschaald z.d.d. voorziening pensioenverplichtingen actuele waarde gelijk is aan € 100. * het vereist eigenvermogen is bepaald met de volgende formule:
De vereiste solvabiliteit per risicofactor is aan de hand van een wortelformule gecombineerd tot een totaal vereiste solvabiliteit. In de formule wordt verondersteld dat een daling van de marktwaarde van zakelijke waarden samengaat met een daling van de rente en een stijging
68
van de kredietrisicopremie op obligaties. Tevens wordt aangenomen dat een daling van de rente samengaat met een stijging van de kredietrisicopremie 6. In eerste instantie wordt middels de voorgeschreven formule de toetswaarde solvabiliteit vastgesteld, d.w.z. het effect van de risicoscenario’s op het aanwezige vermogen van het fonds op 1 januari 2015, waarbij is verondersteld dat het aanwezig vermogen is belegd volgens het strategisch beleggingsbeleid van het fonds. Voorts wordt in enkele iteraties het vermogen in de berekening fictief dusdanig verhoogd of verlaagd dat de schok op het (fictieve) vermogen gelijk is aan het bijbehorende eigen vermogen. Dit resulteert in de evenwichtsituatie, waarin het (fictieve) aanwezige eigen vermogen precies gelijk is aan het vereist eigen vermogen, bij een niveau van 19,5%.
Toelichting 1 Renterisico 1.1 Renterisico De actuele waarde van de beleggingen en verplichtingen is gevoelig voor wijzigingen van de rentetermijnstructuur. Bij het pensioenfonds betreft het met name de vastrentende beleggingen en de pensioenverplichtingen. Pensioenfondsen kennen doorgaans een langere looptijd voor hun verplichtingen dan voor hun beleggingen. Vanwege deze mismatch ondervindt een fonds renterisico. Een gedeelte van het renterisico heeft het pensioenfonds afgedekt door middel van een combinatie van vastrentende waarden en rentederivaten. De actuele waarde van deze instrumenten is eveneens gevoelig voor wijzigingen in de rentetermijnstructuur. De solvabiliteitsopslag voor het renterisico wordt bepaald door op basis van de voorgeschreven rentefactoren en de door de toezichthouder gepubliceerde rentetermijnstructuur (RTS) de renteschokken te bepalen (in basispunten per looptijd). Deze renteschokken worden toegepast op alle looptijden van de gepubliceerde RTS (dus ook voorbij het laatste liquide punt 7). Het effect op de beleggingen wordt bepaald door dezelfde renteschokken (in basispunten per looptijd) toe te passen op de marktrente. Uitgaande van de voorgeschreven lagere
6 De correlatie tussen het renterisico en het zakelijke waarden/ kredietrisico risico is 0,4. Daarnaast is de correlatie tussen het zakelijke waarden en het kredietrisico 0,5. Binnen de categorie zakelijke waarden wordt verder verondersteld dat er een correlatie is van 0,75 tussen verschillende beleggingscategorieën. 7 De gepubliceerde RTS wordt vastgesteld met behulp van de zogenaamde Ultimate Forward Rate (UFR) methodiek. De RTS wordt dus niet alleen afgeleid uit marktinformatie. De langste looptijd waarvoor de markt nog volledig functioneert wordt het laatst liquide punt (LLP) genoemd. Volgens de toezichthouder is dit 20 jaar. In beginsel is door invoering van de zogenaamde UFR methodiek de rentegevoeligheid voorbij looptijd 20 (laatste liquide punt) lager dan de rentegevoeligheid op basis van de marktrente.
69
rentetermijnstructuur is opnieuw de waarde van de beleggingen en verplichtingen bepaald. Zodoende kan worden vastgesteld wat de waardestijging van de beleggingen en verplichtingen in het FTK-scenario is. Hierbij is uitgegaan van de kasstromen van zowel de beleggingen als de verplichtingen.
Verplichtingen Per saldo bedraagt de benodigde solvabiliteit voor de voorziening pensioenverplichtingen 10,24%, oftewel € 10,24.
Beleggingen Het pensioenfonds voert een rentestrategie waarbij het renterisico van de voorziening pensioenverplichtingen wordt afgedekt door middel van een combinatie van de vastrentende beleggingen, renteswaps en opties op renteswaps (swaptions). De vastrentende beleggingsportefeuille heeft een benodigde solvabiliteit van - € 1,27 en de benodigde solvabiliteit van de swaptions bedraagt -€ 1,93. Per saldo is hiermee per 31,2% ((€ 1,27 + € 1,93) / € 10,24) van het renterisico van de VPV afgedekt in het FTK-scenario. De waarde en omvang van de renteswaptions binnen de portefeuille is volatiel en afhankelijk van marktontwikkelingen. Ook de waardeverandering als gevolg van de voorgeschreven schokken is voor deze instrumenten relatief volatiel. Dit maakt ook dat het vereist eigen vermogen als geheel relatief volatiel is. Bij de renteschok wordt verondersteld dat de implied volatiliteit van de swaptions constant blijft. Tabel 2 - Beleggingen van het pensioenfonds o.b.v. strategische beleggingsmix (in %) Beleggingscategorie
Procent
Euro
Staatsobligaties Credits (incl. Hypotheken en EMD) Inflatie gerelateerde obligaties Swaptions
28,9% 23,5% 10,0% 8,9%
34,5 28,1 11,9 10,7
Ontwikkelde markten Aandelenopties Vastgoed (beursgenoteerd)
20,8% 5,0% 3,0%
24,8 6,0 3,6
Vastrentende waarden
Aandelen
Totaal Beleggingen (fictief)
100
Voorziening pensioenverplichtingen (actuele waarde: = 100) Eigen vermogen (fictief)
119,5 100,0 19,5
70
2 Zakelijke waarden risico De marktwaardes van onder andere aandelen(opties) en onroerend goed kunnen fluctueren. Fondsen die een deel van hun vermogen in dergelijke zakelijke waarden hebben belegd, lopen hierdoor risico op een waardedaling. De totale solvabiliteitsopslag voor het zakelijke waarden risico wordt vastgesteld door de vereiste solvabiliteit van de verschillende risicofactoren te combineren. Hierbij wordt rekening gehouden met een zekere diversificatie tussen de risicofactoren. De veronderstelde samenhang (correlatie) van de afzonderlijke risicofactoren is 0,75. Hierbij wordt beursgenoteerd vastgoed ook als aandelen ontwikkelde markten beschouwd.
2.1 Aandelenrisico De benodigde solvabiliteit voor aandelenrisico wordt in de gestandaardiseerde methode via een risicoscenario bepaald. In het scenario voor aandelenrisico wordt onderscheid gemaakt tussen verschillende categorieën. Voor beursgenoteerde aandelen (ontwikkelde aandelenmarkten) wordt uitgegaan van een daling van 30%. De benodigde solvabiliteit per subcategorie is gelijk aan de voorgeschreven mutatie vermenigvuldigd met de actuele waarde van de subcategorie; 30% x € 24,8 = € 7,4 (ontwikkelde aandelenmarkten). Daarnaast wordt beursgenoteerd vastgoed voor de bepaling van het vereist eigen vermogen als beursgenoteerde aandelen (ontwikkelde aandelenmarkten) beschouwd. Dit betekent dat de benodigde solvabiliteit voor beursgenoteerd vastgoed € 1,1 is (30% x € 3,6). Naast de fysieke aandelenbeleggingen heeft het pensioenfonds ook geïnvesteerd in een callspread strategie. Deze call-spread heeft als onderliggende waarde voor 100% beleggingen in ontwikkelde markten. Aan de hand van de voorgeschreven aandelenschok voor ontwikkelde markten van 30% is bepaald hoe de waarde van de call-spread zich in deze situatie zou ontwikkelen. De uitkomst hiervan is per ultimo december een daling van circa 60%. De benodigde solvabiliteit bedraagt vervolgens € 3,6 (60% * € 6,0) Bij de aandelenschok wordt verondersteld dat de implied volatiliteit van de callopties constant blijft.
3 Valutarisico Valutarisico betreft het risico dat de marktwaarde van de beleggingen in vreemde valuta daalt door een waardedaling van andere valuta's ten opzichte van de euro. Indien een belegging in vreemde valuta wordt afgedekt naar de euro dan hoeft voor dit gedeelte van de portefeuille geen solvabiliteit te worden aangehouden. In het standaardmodel is een risicoscenario voor valutarisico (S3) voorgeschreven. Hierbij wordt onderscheid gemaakt tussen valuta in ontwikkelde markten (een waardedaling van 20%) en valuta in opkomende markten (een waardedaling van 35%). Bij de aggregatie van het vereist eigen vermogen voor valutarisico (S3) wordt rekening wordt gehouden met een correlatie van 0,50 tussen individuele valuta in ontwikkelde markten; 0,75 tussen individuele valuta in opkomende markten en 0,25 tussen het
71
valutarisico voor ontwikkelde markten enerzijds en het valutarisico voor opkomende markten anderzijds, waarbij:
Voor alle beleggingscategorieën, behalve aandelen geldt dat het valutarisico in principe wordt afgedekt. Binnen de aandelenportefeuille wordt het benchmarkgewicht van de Amerikaanse dollar, het Britse pond en de Japanse yen volledig afgedekt. Per saldo, is de valuta-exposure van de portefeuille 3,3%. De benodigde solvabiliteit voor valutarisico bedraagt € 0,62 (3,3% * € 119,5 * 16%).
4 Risico van grondstoffen Het pensioenfonds heeft geen positie in grondstoffen (derivaten)
5 Kredietrisico De
vastrentende
waardenportefeuille
bestaat
uit
staatsobligaties
van
kredietwaardige
overheden, bedrijfsobligaties, Nederlandse hypotheken, staatsschuld van opkomende markten (EMD). In het voorgeschreven scenario voor het kredietrisico dient het effect van een verslechtering van de kredietwaardigheid van de tegenpartij op de marktwaarde van de obligatieportefeuille tot uitdrukking te komen. De solvabiliteitsopslag voor het kredietrisico wordt bepaald aan de hand van een vaste rating afhankelijke schok 8 van de kredietrisicopremie. Als gevolg hiervan zou de vastrentende waarden portefeuille 5,5% dalen. De benodigde solvabiliteit voor kredietrisico bedraagt vervolgens € 4,1 (5,5% x € 74,7).
6 Verzekeringstechnische risico's Binnen het verzekeringstechnische risico worden in principe alleen risico’s meegenomen die verband houden met sterfte. Het omvat de risico’s als gevolg van afwijkingen ten opzichte van de verwachte sterfte en afwijkingen van de verwachte sterftetrend (langlevenrisico). De sterftetrend zelf maakt al onderdeel uit van de technische Voorzieningen. De omvang van het verzekeringstechnische risico is afhankelijk van het aantal deelnemers (hoe meer deelnemers,
8
Rating afhankelijke schok (AAA[EU|EUR] +0%; AAA +0,6%; AA +0,8%; A +1,3%; BBB +1,8%; Overige +5,3%). Hierbij worden Nederlandse Hypotheken gewaardeerd met een AA-rating.
72
hoe lager de factor) en de gemiddelde leeftijd van de deelnemers (hoe jonger het fonds, hoe hoger de factor) en het soort pensioenregeling (nabestaandenpensioen op spaar- of risicobasis). De solvabiliteit voor verzekeringstechnische risico’s bedraagt € 5,0. Hiervoor is de fijnmazige methode gehanteerd (procesrisico 0,8%, TSO 4,2% en NSA 0,5%).
7 Actief risico De aandelenportefeuille van het pensioenfonds wordt passief beheerd. Daardoor hoeft er conform de voorschriften van de toezichthouder geen solvabiliteitsbuffer aangehouden te worden voor actief risico.
73
BIJLAGE 3 PREMIESYSTEMATIEK Doelstelling en uitgangspunten Doelstelling van de premiesystematiek is:
het financieren van aanspraken met een premie die aansluit op de minimaal benodigde premie vanuit het Financieel Toetsingskader (FTK);
het medefinancieren van toekomstige voorwaardelijke toeslagverlening uit de premie;
Het voorwaardelijke waardevaste karakter van de pensioenregeling zo veel mogelijk waarborgen.
Uitgangspunten voor het financieringsbeleid zijn:
Het beleid moet afgestemd zijn op het pensioenpakket; Premieheffing zal plaatsvinden op basis van de kostendekkende premie, die berekend is met de rentetermijnstructuur per ultimo van voorgaand boekjaar minus 0,5%-punt;
De deconfiturekans van het fonds moet zoveel mogelijk worden beperkt. Uitgangspunt is dat in de evenwichtssituatie (weerstandsvermogen is minimaal gelijk aan het vereist eigen vermogen) de kans minimaal 97,5% is dat wordt voorkomen dat het fonds binnen 1 jaar beschikt over een negatief weerstandsvermogen;
Ongelimiteerde cumulatie van middelen in het fonds is ongewenst. Indien en voorzover het fonds beschikt over premiekortingsvermogen kan het fonds in overleg met de contractpartij overgaan tot restitutie of premiekorting;
Pensioenpakket De inhoud van de pensioenregeling en het bijbehorend reglement zijn voor het laatst gewijzigd per 1 januari 2015. Uitgangspunten vormen het pensioenreglement van het fonds (zoals opgenomen in hoofdstuk 3) en nadere door of namens het bestuur genomen besluiten betreffende de interpretatie.
Premiemethodiek De verschuldigde pensioenpremie bevat de volgende componenten:
Een actuariële premie pensioenopbouw:
De actuariële premie bestaat uit een: •
premie voor ouderdomspensioen;
•
(risico)premie voor nabestaandenpensioen;
•
risicopremie voor WIA excedent en premievrijstelling voor arbeidsongeschiktheid;
74
De actuariële premie wordt gebaseerd op de volgende veronderstellingen: •
de meest recente overlevingstafel zoals gepubliceerd is door het (Koninklijk) Actuarieel Genootschap. Bij het gebruik van deze overlevingstafel wordt rekening gehouden met leeftijdsafhankelijke ervaringssterfte zoals is opgenomen in bijlage 4;
•
de sterftekans voor kinderen wordt verwaarloosd;
•
de rentetermijnstructuur van 31 december van voorliggend boekjaar minus 0,5%-punt;
•
geen leeftijdscorrecties voor mannen en vrouwen;
•
gehuwdheid: onbepaald partnersysteem met de veronderstelling dat de man 3 jaar ouder is dan de vrouw.
Over de actuariële premie wordt, ter dekking van toekomstige administratiekosten en excassokosten, een opslag van 2% respectievelijk 1% opgenomen. Daarnaast wordt apart een doorsneepremie betaald voor de vrijwillige verzekering van de Anw aanvulling. Het doorsneepremiepercentage wordt uitgedrukt in een percentage van de op enig moment geldende franchise en is gelijk aan het quotiënt van de som van de eenjarige risicopremies voor deze verzekering enerzijds en de som van de Anw-premiegrondslagen anderzijds. Er is geen sprake van reservevorming. De aanspraken op voorwaardelijk ouderdomspensioen worden gefinancierd door middel van een koopsom op de ingangsdatum van het pensioen doch uiterlijk op 31 december 2020. De aanspraken op voorwaardelijk ouderdomspensioen voor de voormalig deelnemers aan Ondernemingspensioenfonds TNT worden gefinancierd door middel van een koopsom op de ingangsdatum van het pensioen doch uiterlijk op 31 december 2021. De onvoorwaardelijke indexatie, die het Fonds op 1 januari van enig kalenderjaar verleent conform artikel 3 van het Overgangsreglement Stichting Ondernemingspensioenfonds TNT van de op 1 januari 2001 opgebouwde pensioenaanspraken uit hoofde van het pensioenreglement 1998 voor de in het betreffende boekjaar actieve deelnemers, wordt gefinancierd door middel van een koopsom. De hoogte van de koopsom wordt bepaald conform de grondslagen van de ABTN in hoofdstuk 5, vermeerderd met een solvabiliteitsopslag ter grootte van het percentage van het vereist eigen vermogen.
Een solvabiliteitsopslag
De opslag om het vereist eigen vermogen te bereiken wordt uitgedrukt in een percentage dat wordt berekend conform de wettelijke voorschriften. Deze opslag wordt bij de actuariële premie opgeteld.
Een opslag voor uitvoeringskosten
75
De hoogte van de uitvoeringskosten voor de pensioenadministratie worden in de premie betrokken.
Een opslag voor toeslagverlening en reservetekort
De opslag voor toeslagverlening en een eventueel reservetekort ligt in de 0,5%-punt verlaging van de rentetermijnstructuur waarmee de actuariële premie wordt berekend.
Restitutie, premiekorting en vermogensdotaties Grens voor restitutie of premiekorting Indien het fonds beschikt over een premiekortingsvermogen kan het bestuur, in overleg met de contractpartij, besluiten tot restitutie van (een deel van) dat vermogen aan de contractpartij, of tot het verlenen van een korting op de berekende premie. Aanvullende vermogensdotaties door de contractpartij Indien aan het eind van het jaar het weerstandsvermogen minder is dan het minimaal vereist eigen vermogen, dan zal de contractpartij op grond van het bepaalde in de statuten en reglementen en ABTN binnen een termijn van maximaal 3 jaar dienen te zorgen voor aanvulling van het vermogen van het fonds. De wijze van vaststellen van deze aanvulling is beschreven in paragraaf 7.3 van de ABTN.
76
BIJLAGE 4 TABEL ERVARINGSSTERFTE
Correctiefactoren per leeftijdscategorie op grond van ervaringssterfte
leeftijd 30
mannen 0,663
vrouwen 0,879
leeftijd 60
mannen 0,715
vrouwen 0,901
31 32 33 34 35 36 37 38 39 40 41 42 43 44 45 46 47 48 49 50 51 52 53 54 55 56 57 58 59
0,663 0,663 0,663 0,663 0,663 0,663 0,663 0,663 0,663 0,663 0,663 0,663 0,663 0,663 0,663
0,879 0,879 0,879 0,879 0,879 0,879 0,879 0,879 0,879 0,879 0,879 0,879 0,879 0,879 0,879 0,879 0,879 0,879 0,879 0,879 0,881 0,883 0,885 0,888 0,890 0,892 0,894 0,897 0,899
61 62 63 64 65 66 67 68 69 70 71 72 73 74 75 76 77 78 79 80 81 82 83 84 85 86 87 88 89
0,721 0,727 0,733 0,739 0,745 0,751 0,757 0,763 0,768 0,774 0,781 0,788 0,794 0,801 0,808 0,814 0,821 0,827 0,834 0,841 0,848 0,856 0,863 0,871 0,878 0,886 0,893 0,901 0,908
0,903 0,906 0,908 0,910 0,913 0,915 0,917 0,920 0,922 0,924 0,927 0,929 0,932 0,934 0,936 0,939 0,941 0,944 0,946 0,949 0,951 0,954 0,956 0,959 0,961 0,964 0,966 0,969 0,971
0,663 0,663 0,663 0,663 0,663 0,668 0,673 0,678 0,684 0,689 0,694 0,699 0,705 0,710
77
BIJLAGE 5 GELIEERDE ONDERNEMINGEN EXPRESS TNT TNT TNT TNT TNT
Express Nederland B.V. te Utrecht (HRG nr. 33298857) Express Road Network B.V. te Arnhem (HRG nr. 09080344) Nederland B.V. te Amsterdam (HRG nr. 33304430) Innight B.V. te Nieuwegein (HRG nr. 30080019) Express Worldwide N.V. te Hoofddorp (HRG nr. 33229886)
78
BIJLAGE 6 BELEGGINGSBEGINSELEN
Verklaring Beleggingsbeginselen Stichting Pensioenfonds TNT Express
79
Inhoudsopgave 1. 2. 3.
4.
5.
6.
Inleiding Organisatie 2.1 Gedragscode 2.2 Goed Pensioenfondsbestuur Doelstelling en beleggingsbeleid 3.1 Doelstelling beleggingsbeleid 3.2 Strategisch beleggingsbeleid 3.2.1 Strategische beleggingsportefeuille 3.2.2 Strategisch beleggingsbeleid binnen categorieën 3.3 Tactisch Beleggingsbeleid Uitvoering van vermogensbeheer 4.1 Uitvoering en verantwoordelijkheid beleggingsbeleid 4.2 Actief versus passief beheer 4.3 Instrumenten 4.4 Maatschappelijk verantwoord beleggen & corporate governance 4.4.1 Screening 4.4.2 Uitsluiting van bedrijven en landen 4.4.3 Stembeleid 4.4.4 Governance dialoog 4.4.5 Duurzaam beleggingsfonds 4.5 Beschikbare Premieregeling en Individueel Pensioensparen 4.5.1 Samenstelling beleggingen 4.5.2 Kosten van beleggen Risico en rendement 5.1 Waarderingsgrondslag 5.2 Risicometing & beheersing 5.3 Resultaatevaluatie Begrippenlijst
80
81 82 82 82 83 83 83 83 85 86 87 87 87 87 88 88 88 89 89 89 89 90 90 91 91 91 92 93
1.
INLEIDING
Deze Verklaring over de Beleggingsbeginselen beschrijft de uitgangspunten van het beleggingsbeleid van Stichting Pensioenfonds TNT Express (hierna: het pensioenfonds). Deze verklaring geeft de deelnemers aan het pensioenfonds inzicht in het beleggingsproces. Het bestuur stelt de uitgangspunten van het beleggingsbeleid vast. Het doel van het beleggingsbeleid is het op lange termijn veiligstellen en maximaliseren van de pensioenaanspraken van de deelnemers tegen aanvaardbare risico’s. Met behulp van diverse maatregelen wordt geprobeerd risico’s zo goed mogelijk te beheersen en daarbij voldoende rendement te behalen om de beleggingsdoelstelling te behalen. Het opstellen van deze verklaring is wettelijk verplicht. In de Pensioenwet is vastgelegd dat het totaal van de bezittingen en de te verwachten inkomsten van een pensioenfonds voldoende moeten zijn om aan de verplichtingen (die voortvloeien uit de statuten en reglementen) te kunnen voldoen. Dit moet blijken uit de Actuariële en bedrijfstechnische nota (ABTN). Als onderdeel van de ABTN moeten pensioenfondsen een Verklaring over de Beleggingsbeginselen opstellen en actueel houden. Dit document moet beschikbaar zijn op verzoek van iedere deelnemer, pensioengerechtigde en/of hun vertegenwoordigers. Als er nieuwe ontwikkelingen zijn, er nieuw inzicht is over het beleggingsbeleid of er een belangrijke wijziging binnen van het beleggingsbeleid is, wordt de verklaring aangepast. Daarnaast wordt minimaal eens in de drie jaar de verklaring gecheckt op actualiteit. Deze beleggingsbeginselen geven een samenvatting van het hoofdstuk Beleggingsbeleid in de ABTN. Hoofdstuk 2 geeft een beknopt overzicht van het pensioenfonds. In hoofdstuk 3 wordt het beleggingsbeleid en de doelstelling hiervan besproken. Hoofdstuk 4 geeft weer hoe dit beleggingsbeleid is vormgegeven. In hoofdstuk 5 wordt tenslotte het risicobeleid besproken.
81
2.
ORGANISATIE
Stichting Pensioenfonds TNT Express is het ondernemingspensioenfonds voor (ex-) werknemers TNT Express en is verantwoordelijk voor de uitvoering van de pensioenregeling, zoals die door TNT Express en de vakorganisaties is overeengekomen. Het pensioenfonds is verantwoordelijk voor een goede uitvoering van de pensioenregeling voor (gewezen) deelnemers, gepensioneerden en hun nabestaanden. Het bestuur is verantwoordelijk voor het verwezenlijken van de doelstelling van het pensioenfonds, de strategie, het beleid en de uitvoering ervan. De uitvoering van het pensioenfonds is uitbesteed aan de pensioenadministrateur TKP Pensioen BV (hierna te noemen: TKP) en de vermogensbeheerder TKP Investments B.V. (hierna te noemen: TKPI), onderdelen van AEGON NV. Deze uitvoering omvat de administratie, het vermogensbeheer en bestuursondersteuning. Daarnaast adviseren TKP en TKPI over het beleid op communicatie-, juridisch-, fiscaal-, actuarieel en beleggingsterrein. De besluitvorming vindt door het bestuur plaats. De relatie tussen het pensioenfonds en TKP en TKPI is vastgelegd in een uitvoeringsovereenkomst en een service level agreement (SLA), die jaarlijks wordt geëvalueerd. In de uitvoeringsovereenkomst is onder andere de contractduur en de met financiële en uitvoeringstechnische waarborgen omgeven beëindiging geregeld. In de SLA zijn nadere bepalingen over aard, omvang, kwaliteit en servicegraad van de dienstverlening opgenomen.
2.1
Gedragscode
Het pensioenfonds beschikt over een gedragscode A (algemeen) en B (sponsoreffecten). De gedragscodes hebben als doel om bij te dragen aan het transparant en integer handelen van de bestuurders voor alle belanghebbenden bij het pensioenfonds. Ook zijn ze bedoeld om de goede naam en reputatie van het pensioenfonds als marktpartij te waarborgen. De gedragscodes bevatten onder meer regels over hoe een bestuurslid moet omgaan met vertrouwelijke informatie, voorwetenschap, relatiegeschenken en het vervullen van nevenfuncties bij andere ondernemingen en instellingen. Afgesproken is dat de voorzitter van het bestuur toezicht houdt op de naleving van de bepalingen uit de gedragscodes. De uitvoeringsorganisaties hanteren een gelijkwaardige gedragscode.
2.2
Goed Pensioenfondsbestuur
Goed Pensioenfondsbestuur houdt in dat het bestuur integer en transparant handelt, het rekenschap geeft en verantwoording aflegt over het uitgeoefende toezicht. Het bestuur is zich bewust van zijn verantwoordelijkheid voor het goed besturen van het pensioenfonds. Het zal alles doen wat nodig is voor het handhaven van het vertrouwen in het pensioenfonds en de pensioensector. De door de Stichting van de Arbeid opgestelde principes van Goed Pensioenfondsbestuur zijn wettelijk vastgelegd in de Pensioenwet.
82
3.
DOELSTELLING EN BELEGGINGSBELEID
3.1
Doelstelling beleggingsbeleid
Het beleggingsbeleid is gebaseerd op de doelstelling van het pensioenfonds. De doelstelling van het pensioenfonds is het op lange termijn garanderen van de nominale pensioenaanspraken en pensioenrechten. Ook streeft het pensioenfonds naar het realiseren van de toeslagverlening. De toeslagverlening is voorwaardelijk. Er is dus geen recht op toeslagverlening. Ook is het voor de langere termijn niet zeker of en in hoeverre toeslagen zullen worden verleend. Om deze doelstelling te bereiken, wordt er op zo’n manier belegd dat een optimaal rendement wordt behaald tegen aanvaardbare risico’s. Het pensioenfonds belegt vanuit de ‘prudent person’ gedachte. Hierbij moeten de beleggingen voldoen aan kwalitatieve beginselen van veiligheid, kwaliteit en spreiding van risico’s. Dit houdt onder andere in dat het beleggingsbeleid wordt afgestemd op de verplichtingenstructuur van het pensioenfonds tegen marktwaarde. Hierbij wordt rekening gehouden met de wettelijke eisen die onder het Financieel Toetsingskader (FTK) aan het beleggingsbeleid en risicomanagement worden gesteld. De Nederlandsche Bank (DNB) houdt hier toezicht op.
3.2 3.2.1
Strategisch beleggingsbeleid Strategische beleggingsportefeuille
Voor het pensioenfonds wordt jaarlijks een Asset Liability Management (ALM) studie uitgevoerd. Met behulp van deze studie wordt geprobeerd de bezittingen (assets) van het pensioenfonds zo goed mogelijk te laten aansluiten bij de verplichtingen (liabilities) tegen aanvaardbare kosten. Het ALM-proces geeft daarnaast inzicht in de verwachte toekomstige ontwikkeling van de premie, de indexatie, de dekkingsgraad en de risico’s die zijn verbonden aan een bepaald beleggingsbeleid. Naast de ALM studie wordt veel aandacht besteed aan het risicobeleid van het pensioenfonds op het gebied van extreme negatieve economische scenario’s, de zogenaamde staartrisico’s. Mede met behulp van deze inzichten bepaalt het bestuur de mix over verschillende beleggingscategorieën voor de beleggingsportefeuille. Het strategische beleggingsbeleid is de verdeling van de beleggingsportefeuille over verschillende soorten beleggingscategorieën. Bij de bepaling van het strategische beleggingsbeleid wordt gestreefd naar een goed gespreide beleggingsportefeuille. Voldoende spreiding tussen en binnen de verschillende beleggingscategorieën beperkt het risico. Hierbij wordt onder andere rekening gehouden met de actuele dekkingsgraad en de buffervereisten die voortvloeien uit de standaardtoets van DNB. Ook de verwachte indexatiekansen en de verwachte premie spelen hierbij een rol. Het huidige strategische beleggingsbeleid is erop gericht de beleggingsrisico’s te beperken waarbij het pensioenfonds, bij verslechterende marktomstandigheden, steeds beter beschermd is tegen verdere koersdalingen van aandelen en dalende rentes. Dit stabiliseert op dat moment de dekkingsgraad. Tegelijkertijd moet de dekkingsgraad ook kunnen blijven stijgen als de marktomstandigheden positief zijn, zodat er financiële ruimte is om toeslag te verlenen. Daarnaast moet de reële dekkingsgraad kunnen toenemen om een eventuele stijging van de inflatie en daarmee toeslagverlening te kunnen opvangen.
83
Renterisico De gevoeligheid van de pensioenverplichtingen voor een renteverandering is over het algemeen groter dan die van de beleggingen. Dit betekent dat de dekkingsgraad sterk afhankelijk is van renteveranderingen: de rentegevoeligheid is groot. De strategische afdekking van het renterisico is 40%. Dit vindt plaats via een combinatie van de portefeuille vastrentende waarden en renteswaps en via opties op renteswaps (swaptions). Omdat er gebruik wordt gemaakt van opties op renteswaps (swaptions), is de effectieve renteafdekking op een bepaald moment niet gelijk aan de strategische renteafdekking. De effectieve renteafdekking is afhankelijk van de (toekomstige) renteniveaus. Bij een rentedaling neemt de renteafdekking toe, bij een rentestijging neemt deze af. Hierdoor is de dekkingsgraad gedeeltelijk beschermd tegen een rentedaling, terwijl de dekkingsgraad ook kan profiteren van een rentestijging. Aandelenrisico Het risico van een daling van de aandelenkoersen is voor een deel afgedekt. Naast fysieke beleggingen in aandelen, belegt het pensioenfonds in euro staatsobligaties met een hoge kredietwaardigheid in combinatie met callopties op aandelen. Door de belegging in staatsobligaties wordt een groot deel van de waarde van de belegging beschermd. Daarnaast kan van stijgende aandelenkoersen worden geprofiteerd via de call opties. Om de premie die met het beleggen in opties gepaard gaan, te beperken, worden call opties gekocht, maar ook call opties geschreven met een hogere uitoefenprijs. Hiervoor wordt een premie ontvangen die een deel van de te betalen premie voor de bescherming door middel van het kopen van call opties compenseert. Dit wordt een call spread genoemd. Hiermee is de dekkingsgraad beschermd tegen extreme marktomstandigheden. Er wordt wel gedeeltelijk geprofiteerd van koersstijgingen, maar het risico van koersdalingen is beperkt. Valutarisico Het pensioenfonds belegt in diverse valuta’s. Door wisselkoersveranderingen loopt het fonds risico dat beleggingen minder waard worden. Binnen het strategisch beleggingsbeleid wordt rekening gehouden met het valutarisico. Binnen de categorie aandelen wordt het valutarisico van de Amerikaanse dollar, Britse pond en Japanse yen weggenomen (afgedekt met valutatermijncontracten naar de euro). Voor de gehanteerde aandelenopties is het volledige valutarisico afgedekt. De beleggingen in vastrentende waarden luiden hoofdzakelijk in euro (of dat de valutarisico’s voor het grootste gedeelte worden afgedekt), waardoor er geen valutarisico bestaat. De inflatie gerelateerde obligaties luiden in euro’s. Bij onroerend goed worden de valutarisico’s afgedekt. Inflatierisico Om de gevolgen van een stijgende inflatie op de beleggingen van het pensioenfonds te beperken, belegt het pensioenfonds een deel van de portefeuille vastrentende waarden in inflatie gerelateerde obligaties. Ook bij de keuze van instrumenten voor het afdekken van het renterisico wordt rekening gehouden met het inflatierisico (zie renterisico). De volgende tabel geeft het strategisch beleggingsbeleid weer. De in de tabel genoemde gewichten zijn dynamisch. Dit wil zeggen dat door marktontwikkelingen de werkelijke gewichten kunnen afwijken van de strategische gewichten. Eens per jaar wordt nagegaan of er moet worden geherbalanceerd naar de normgewichten.
84
Strategische gewichten beleggingsportefeuille (%) Beleggingscategorie
Strategisch gewicht
Aandelen
20,75%
Vastrentende waarden
66,25%-A-S
Inflatie gerelateerde obligaties
10,00%
Vastgoed
3,00%
Aandelenopties (aangeduid als A)*
A
Renteswaptions (aangeduid als S)*
S
Totaal
100,00%
* De gewichten ‘A’ en ‘S’ zijn variabel.
3.2.2
Strategisch beleggingsbeleid binnen categorieën
Deze paragraaf gaat per beleggingscategorie in detail in op het beleggingsbeleid. Aandelen De categorie aandelen is verdeeld in fysieke aandelenbeleggingen via beleggingsfondsen en aandelenopties. De aandelenopties, in combinatie met beleggingen in vastrentende waarden, zijn gericht op het beperken van het risico van dalende aandelenkoersen op het beleggingsresultaat. Fysieke aandelenbeleggingen Deze beleggingen vinden via de volgende TKPI beleggingsfondsen plaats: • 75% TKPI MM World Equity Index Fund EUR (aandelen wereldwijd met dollar, pond, yen afgedekt); • 25% TKPI MM European Equity Afdekking Fund (aandelen Europa met pond afgedekt); Deze fondsen hebben een passief beleggingsbeleid en volgt daarmee de benchmark. Aandelenopties De opties worden afgesloten op een portefeuille van goed verhandelbare (liquide) aandelenindices, waarbij het valutarisico wordt afgedekt. De regioverdeling hierbij is als volgt: 45% Verenigde Staten, 26% Euroland, 15% Verenigd Koninkrijk, 9% Japan en 5% Australië. De gebruikte indices zijn zogenaamde prijsindices. Dit betekent dat geen dividend wordt ontvangen. In de prijsvorming van de opties en de keuze voor uitoefenprijzen wordt hier rekening mee gehouden zodat de optiestrategie aansluit bij aandelenbeleggingen inclusief dividendrendement. De optiebeleggingen hebben een passief beleggingsbeleid, zodat de benchmark gelijk gesteld is aan het rendement van de opties. Vastrentende waarden De indeling van de vastrentende waarden portefeuille streeft een brede spreiding na. Het strategische gewicht is hierbij bedoeld om de rentegevoeligheid van de verplichtingen af te dekken, een relatief stabiel couponrendement te ontvangen en in te spelen op extra rendementskansen. Daarnaast wordt er in inflatie gerelateerde obligaties belegd. De portefeuille vastrentende waarden wordt gespreid belegd over verschillende soorten obligaties. Hierbij wordt belegd in obligaties uitgegeven door overheden die meedoen aan de
85
euro. Daarnaast wordt via een individuele portefeuille belegd in asset swaps uit het Verenigd Koninkrijk en de Verenigde Staten. Het beleggen in asset swaps is een methodiek om kredietrisico op een land te nemen zonder valutarisico of renterisico. Hierbij wordt bijvoorbeeld een Amerikaanse staatsobligatie gekocht en wordt door middel van swapcontracten het valutaen renterisico geminimaliseerd. Daarnaast wordt belegd in Europese bedrijfsobligaties, bedrijfsobligaties wereldwijd exclusief de financiële sector, obligaties uitgegeven door overheden van opkomende landen en in high yield obligaties. Deze beleggingen vinden via de volgende beleggingsfondsen plaats: • • • • •
TKPI MM Fixed Income Index Fund, TKPI MM AAA Fixed Income Fund en TKPI MM Fixed Income Extra Long Fund (euro staatsobligaties) TKPI MM Credit Fund (Europese bedrijfsobligaties) TKPI MM Global Credits ex Financials Fund (bedrijfsobligaties wereldwijd ex financiële sector) TKPI MM Emerging Market Debt Fund (obligaties uitgegeven door overheden van opkomende landen) TKPI MM Dutch Mortgage Fund (Nederlandse hypotheken).
De fondsen die beleggen in euro staatsobligaties en het fonds dat in bedrijfsobligaties wereldwijd exclusief financiële sector belegt, hebben een passief beleggingsbeleid. De overige fondsen hebben een actief beleggingsbeleid en streven naar een hoger rendement dan de relevante benchmarks. Inflatie gerelateerde obligaties De inflatie gerelateerde obligatie portefeuille wordt belegd in inflatie gerelateerde obligaties uitgegeven door Eurolanden. Bij inflatie gerelateerde obligaties wordt de werkelijke inflatie ontvangen als couponbetaling bovenop een vaste reële rentevergoeding. Deze beleggingen vinden plaats via het TKPI MM Inflation Index Linked Bond Fund. Dit fonds heeft een passief beleggingsbeleid en volgt daarmee de relevante benchmark met een gelijk gewicht voor de verschillende landen (Duitsland, Frankrijk en Italië). Daarnaast wordt via een individuele portefeuille in inflatie gerelateerde obligaties uitgegeven door Duitsland belegd. Onroerend goed Bij onroerend goed wordt belegd in Europa in vastgoedfondsen via het TKPI MM Listed Index Real Estate Fund (beursgenoteerd onroerend goed Europa). Daarnaast wordt belegd in nietbeursgenoteerde onroerend goed fondsen, waarvan besloten is dat deze verkocht worden.
3.3
Tactisch Beleggingsbeleid
Tactisch beleggingsbeleid houdt in dat tijdelijk wordt afgeweken van de strategische beleggingsmix om extra rendement te behalen. Het pensioenfonds voert zelf geen actief tactisch beleid rond de strategische mix. Het fonds streeft ernaar om de afwijkingen van de strategische benchmarkgewichten dicht bij nul te houden. Voor liquide beleggingen (aandelen, vastrentende waarden en kas) geldt een maximale afwijking van 40 basispunten.
86
4.
UITVOERING VAN VERMOGENSBEHEER
4.1
Uitvoering en verantwoordelijkheid beleggingsbeleid
De uitvoering van het beleggingsbeleid is door het bestuur van het pensioenfonds, binnen de door haar aangegeven kaders, opgedragen aan TKP Investments (TKPI). Het bestuur van het pensioenfonds draagt echter de verantwoordelijkheid over het gevoerde beleggingsbeleid. TKPI mag daarom ook niet acties ondernemen die buiten het strategische of tactische kader vallen, zonder voorafgaande toestemming van het pensioenfondsbestuur. Het vermogen wordt beheerd door de uitvoeringsorganisatie TKPI en verzorgt de administratie. Daarbij verzorgt TKPI de strategische advisering over het beleggingsbeleid en het risicomanagement, onder andere op basis van ALM studies. De uitvoering van de derivatenstrategie wordt uitgevoerd door een externe broker. TKPI beheert en bewaart de beleggingen van het pensioenfonds voor het grootste deel in TKPI beleggingsfondsen. Het beleggingsbeleid binnen deze fondsen vindt plaats volgens een multi manager beleggingsstrategie. Dit houdt in dat TKPI vermogensbeheerders wereldwijd selecteert om de werkelijke beleggingen te doen. Deze strategie gaat er vanuit dat het combineren van kwalitatief uitstekende managers, ieder met hun eigen beleggingsstijl, leidt tot een grotere kans op consistente outperformance. TKPI volgt een aantal opeenvolgende stappen om externe vermogensbeheerders te selecteren. Jaarlijks laat TKPI door een onafhankelijke auditor, door middel van een ISAE 3402 rapport, bevestigen dat alle stappen daadwerkelijk gevolgd zijn. De effecten zijn in bewaring gegeven bij custodians. Met hen zijn ook afspraken gemaakt over een deel van de gewenste managementinformatie. Veruit het grootste deel van de managementinformatie wordt geleverd door de Back Office Beleggingen (afdeling Investment Accounting & Control) van TKPI.
4.2
Actief versus passief beheer
Het beleggingsbeleid van het pensioenfonds is een mengvorm van actief en passief beheer. Het pensioenfonds voert een actieve strategie voor beleggingscategorieën waarvoor de verwachting bestaat dat, rekening houdend met de extra kosten van een actieve strategie, een extra rendement ten opzichte van de benchmark kan worden behaald. Bij beleggingscategorieën waarvan de verwachting is dat een actieve strategie geen toegevoegde waarde heeft in de vorm van een extra rendement ten opzichte van de benchmark, vindt een kostenefficiënte passieve strategie plaats.
4.3
Instrumenten
Het pensioenfonds belegt uitsluitend in instrumenten waarvan is gebleken dat deze binnen het risicoprofiel van het pensioenfonds passen. Daarnaast moeten ze het risico- rendementsprofiel van de beleggingsportefeuille verbeteren. Het pensioenfondsbestuur neemt aan de hand van uitgebreide analyses de beslissing of een (nieuwe) beleggingscategorie aan de portefeuille wordt toegevoegd, danwel wordt uitgebreid of beperkt. Het pensioenfonds maakt daarnaast gebruik van derivaten zoals aandelenopties, opties op renteswaps (swaptions), renteswaps, valutaswaps, futures en valutatermijncontracten. De opties worden gebruikt om zowel het aandelen als het renterisico te beperken. Daarnaast worden futures ingezet om binnen de beleggingsportefeuille afwijkingen van de strategische
87
beleggingsmix te beheersen. Binnen de beleggingsfondsen worden door de beheerder futures, swaps op grondstoffen en valutatermijncontracten ingezet om de marktexposure dan wel de valuta-exposure en de duratie te sturen. Zoals overal in het beleggingsproces het geval is, gelden bij het gebruik van derivaten strikte richtlijnen en procedures. Algemeen kan worden gesteld dat derivaten uitsluitend defensief (dus ter beperking van risico’s) worden gebruikt.
4.4 4.4.1
Maatschappelijk verantwoord beleggen & corporate governance Screening
De ondernemingen waarin het pensioenfonds belegt via aandelen en obligaties, worden periodiek gescreend op duurzaamheid. Hiervoor wordt gebruik gemaakt van de research van, Sustainalytics. Het streven is dat alle ondernemingen waarin wordt belegd, zich gedragen volgens de Global Compact Principles (GCP) zoals opgesteld door de Verenigde Naties. Met deze principes worden ondernemingen gevraagd binnen hun eigen invloedssfeer een aantal kernwaarden op het gebied van mensen- en arbeidsrechten, milieu en anticorruptie na te leven. Wanneer blijkt dat de beleggingsportefeuilles direct beleggen in ondernemingen die handelen in strijd met de UN Global Compact principes, zal er met een selectie van deze bedrijven een dialoog worden gevoerd (engagement). Als dit niet leidt tot gewenste resultaten wordt overwogen niet langer in de betreffende onderneming te beleggen. Daarnaast worden engagement activiteiten uitgevoerd rond het thema ‘mensenrechten en zaken doen’. De Verenigde Naties heeft een raamwerk ontwikkeld om de relatie tussen mensenrechten en internationaal zaken doen te verbeteren. Dit staat bekend onder de naam “John Ruggie” raamwerk, genoemd naar de speciale vertegenwoordiger van de Verenigde Naties die dit heeft ontwikkeld. Het door hem ontwikkelde "Protect, Respect and Remedy" raamwerk wordt als leidraad gehanteerd bij het voeren van een dialoog. Hierbij wordt gebruik gemaakt van de research van een gespecialiseerde externe partij. Als na drie jaar geen verbeteringen zijn doorgevoerd, kunnen deze ondernemingen toegevoegd worden aan de lijst met uitgesloten bedrijven. 4.4.2
Uitsluiting van bedrijven en landen
Het pensioenfonds kiest ervoor om bedrijven die direct betrokken zijn bij de productie van controversiële wapens uit te sluiten om in te beleggen. Dit betreft een aantal ondernemingen dat direct betrokken is bij de productie of het onderhoud van bepaalde controversiële wapens, zoals anti-persoonsmijnen, chemische en biologische wapens, verarmd uranium munitie, nucleaire wapens en clusterbommen. Voor de bepaling van de lijst met uit te sluiten bedrijven wordt gebruikgemaakt van de ‘Controversial Weapons Radar’ van Sustainalytics, een gespecialiseerde externe partij op het gebied van duurzaamheidsinformatie. Daarnaast worden landen die betrokken zijn bij het schenden van mensenrechten uitgesloten om in te beleggen. De uit te sluiten beleggingen zijn staatsobligaties en overige leningen uitgegeven door centrale en lagere overheden van deze landen. Het gaat hier om veroordelingen van staten door een gezaghebbende instantie zoals de sancties van de VN Veiligheidsraad en de Common Foreign and Security Policy of the EU (CFSF EU). Eenmaal per jaar vindt een aanpassing van de lijst met uitsluitingen van bedrijven en landen plaats.
88
4.4.3
Stembeleid
Het pensioenfonds belegt wereldwijd in beursgenoteerde ondernemingen. Bij een Algemene Vergadering van Aandeelhouders (AVA) kan gebruik gemaakt worden van het stemrecht. Het stembeleid wordt waar mogelijk toegepast op Europese bedrijven. Voor het stemadvies wordt gebruik gemaakt van een gespecialiseerd stemadviesbureau ISS. Het stemadvies wordt door ISS bepaald in overeenstemming met de ‘European Proxy Voting Guidelines Summary’. Deze richtlijnen zijn gebaseerd op diverse algemene en nationale codes, zoals de Nederlandse Corporate Code. Voor Nederlandse beursgenoteerde bedrijven wordt naast het stemadvies van ISS een analyse door de vermogensbeheerder gemaakt. Dit is in overeenstemming met de Corporate Governance Code die zegt dat van een aandeelhouder wordt verwacht dat hij zich een eigen oordeel vormt over de door een stemadviseur verstrekte adviezen. Ter voorkoming van mogelijke belangenverstrengeling wordt niet gestemd op aandelen KPN, PostNL, TNT Express en AEGON. 4.4.4
Governance dialoog
Gezamenlijk met andere pensioenfondsen wordt een dialoog gevoerd met Nederlandse beursgenoteerde bedrijven, met name op governance onderwerpen, en in mindere mate op milieu en sociale aspecten. Een externe specialist is hierin aangesteld om de deelnemers van dit initiatief te vertegenwoordigen in engagement gesprekken met een selectie van Nederlandse beursgenoteerde bedrijven. 4.4.5
Duurzaam beleggingsfonds
Binnen de aandelenportefeuille wordt er ook in een duurzaam (best in class) aandelenfonds belegd. Dit fonds belegt wereldwijd in beursgenoteerde aandelen, die aan bepaalde eisen van duurzaamheid voldoen. Er wordt bij de aandelenselectie, naast de financiële doelstellingen, ook uitdrukkelijk rekening gehouden met waarden en normen ten aanzien van mens en milieu. De benchmark van dit fonds is de MSCI World Index Total Net Return (in Euro). Ook binnen de regelingen Individueel Pensioensparen (IPS) en Beschikbare Premieregeling (BPR) is dit duurzame beleggingsfonds beschikbaar.
4.5
Beschikbare Premieregeling en Individueel Pensioensparen
Bij het pensioenfonds is naast het reguliere vermogen (voor rekening en risico van het pensioenfonds) ook sprake van belegd vermogen in het kader van de Beschikbare Premieregeling (BPR) en Individueel Pensioensparen (IPS). Dit vermogen is voor rekening en risico van de deelnemer zelf. De Pensioenwet stelt bij beschikbare premieregelingen bepaalde eisen. In de Pensioenwet zijn daarover bepalingen opgenomen in artikel 52. De kern is dat het pensioenfonds verantwoordelijk is voor de beleggingen en daarbij moet handelen volgens het zogeheten ‘prudent person beginsel’. Dit houdt in dat er moet worden belegd in het belang van de deelnemer. Samengevat betekent dit dat naarmate de pensioendatum dichterbij komt, de beleggingsmix minder risicovol moet zijn. Dit wordt aangeduid met de term ‘Life Cycle’. Vanaf 1 september 2015 is besloten het beleggen volgens de Life Cycle te beëindigen. Aanleiding hiervoor is dat de praktijk uitwijst dat naast de periode tot de pensioendatum, ook andere onzekerheden een rol spelen. Daarnaast mag de deelnemer, volgens de Pensioenwet, de verantwoordelijkheid voor de beleggingen overnemen. Deze deelnemers kunnen kiezen voor ‘Vrij beleggen’. Het pensioenfonds moet hierbij voldoen aan de zorgplicht zoals vastgesteld in de Pensioenwet. Dit
89
betekent dat de deelnemer een risicoprofiel kan bepalen en dat dit profiel ook wordt vastgelegd. Daarnaast ontvangen deelnemers die kiezen voor ‘Vrij beleggen’ jaarlijks van het pensioenfonds een brief om te wijzen op het beleggingsrisico dat wordt gelopen. Deelnemers die de verantwoordelijkheid voor de beleggingen overnemen, kunnen kiezen uit de volgende ‘Vrij beleggen’ depots. Samenstelling ’Vrij beleggen’ depots Samenstelling Vrij beleggen depots Depot A
Aandelen*
Obligaties
Spaarfonds
Opkomende. markten
NL hypotheken
6,25%
3,25%
75%
15,50%
B
50%
12,50%
6,25%
31,25%
C
25%
18,75%
9,50%
46,75%
D
0%
25,00%
12,50%
62,50%
E
50%**
12,50%
6,25%
31,25%
F
0%
0%
0%
100%
* Passief beheer, 75% ontwikkelde markten wereld, 25% Europa. Valuta-afdekking conform hoofdvermogen. ** Aandelen die voldoen aan duurzaamheidcriteria.
4.5.1
Samenstelling beleggingen
Aandelen Voor de categorie aandelen wordt er als volgt belegd: • 75% wereldwijd met dollar, pond en yen afgedekt; via het TKPI MM World Equity Index Fund • 25% Europa met pond afgedekt; via het TKPI MM European Equity Afdekking Fund Obligaties Voor de categorie obligaties wordt er belegd in obligaties opkomende markten via het TKPI MM Emerging Market Debt Fund en in Nederlandse Hypotheken via het TKPI MM Dutch Mortgage Fund. Spaarfonds Het depot dat uit 100% geldmarkt bestaat, belegt in kortlopende deposito’s, via het TKPI Savings Fund. Het verwachte rendement is op dit moment vergelijkbaar met een particuliere spaarrekening, terwijl het risico van deze beleggingen zeer laag is. 4.5.2
Kosten van beleggen
Aan- en verkoopkosten Deelnemers betalen geen aan- en verkoopkosten. Dit geldt ook als een deelnemer de beleggingskeuze aanpast. Beleggingskosten De premies van de regelingen BPR en IPS worden via de depots belegd in beleggingsfondsen. De kosten van het beleggen (aangeduid als de total expense ratio) worden altijd direct verrekend in het rendement. De kosten zijn afhankelijk van het depot. Op de website van het pensioenfonds worden deze kosten per depot weergegeven.
90
5.
RISICO EN RENDEMENT
Voor het bereiken van de beleggingsdoelstellingen is het van groot belang dat een pensioenfonds een gedegen risicobeleid voert. Ook de evaluatie van de behaalde resultaten speelt hierbij een belangrijke rol. Hieronder worden de onderdelen behandeld die een solide risicobeheersing en performance analyse waarborgen.
5.1
Waarderingsgrondslag
De waardering van de beleggingen op de balans vindt plaats op marktwaarde.
5.2
Risicometing & beheersing
Voor alle beleggingen zijn beleggingsrichtlijnen vastgesteld. Met betrekking tot de beheersing van de beleggingsrisico’s bevatten deze beleggingsrichtlijnen onder meer bepalingen over: - Afdekken valutarisico: Binnen de aandelenportefeuille afdekking van het valutarisico van de Amerikaanse dollar, Japanse yen en Britse pond. Bij de andere beleggingscategorieën worden vreemde valuta nagenoeg geheel afgedekt. - Het minimum en maximum gewicht per beleggingscategorie. - De minimum en maximum allocatie voor de valuta van de vastrentende waarden en de regiomix van de aandelen en onroerend goed. - De spreiding van effecten ten opzichte van de benchmark in de deelportefeuilles. Dit leidt tot een set (lineaire) restricties en afspraken over afwijkingen ten opzichte van de benchmark (tracking errors). - De minimale en maximale afwijking in rentegevoeligheid (duratie) voor vastrentende waarden ten opzichte van die van de benchmark. - Een minimum en maximum allocatie en bandbreedte per subcategorie vastrentende waarden (met diverse kredietrisico’s variërend van high yield tot “triple A”). - Risicomaatregelen over de inzet van aandelen marktneutrale long/short strategieën. - Risicomaatregelen met betrekking tot het tegenpartijrisico en het liquiditeitsrisico. - Risicomaatregelen over het gebruik van securities lending (uitlenen van effecten) en derivaten en het te hanteren onderpand. Tegenpartijrisico Het gebruik van derivaten kan leiden tot kredietrisico op de tegenpartij. Door gebruik te maken van onderpand (collateral management) wordt het kredietrisico beperkt. Voor het aangaan van nieuwe langerlopende contracten zijn de volgende criteria verbonden: - Ten eerste dienen mogelijke tegenpartijen door de G20\Financial Stability Board of de Nederlandse Staat te zijn aangewezen als systeembanken òf is een onderdeel van een systeembank/een gelieerde entiteit, met een gelijkwaardige of betere kredietwaardigheid. Indien de kredietwaardigheid van het onderdeel/de gelieerde entiteit lager is, geldt de voorwaarde van een garantstelling van de systeembank. Uitdeze lijst wordt een selectie gemaakt. - Ten tweede dienen de tegenpartijen minimaal een A-rating te hebben voor Moody’s, S&P en Fitch. Dit correspondeert met Moody’s Kort P1 Lang A3; S&P Kort A1 Lang A- en Fitch Kort F2 en Lang A-, ieder met een ’Stable’ ’Credit watch’. Hierbij moet een tegenpartij aan tenminste 2 van de 3 hierboven genoemde minima voldoen. - Ten slotte worden de tegenpartijen die voldoen aan de eerste twee criteria vergeleken op basis van de CDS premie. Als de CDS premie 50 basispunten hoger dan het gemiddelde van de selectie is, worden er geen nieuwe derivatentransacties gedaan. Als
91
de CDS premie 100 basispunten hoger dan het gemiddelde van de selectie is, volgt een discussie met het bestuur over het sluiten van bestaande posities. Met betrekking tot de tegenpartijen gelden de volgende randvoorwaarden: - iedere werkdag vindt er monitoring plaats op bovenstaande criteria; - er is met minimaal zeven tegenpartijen een ISDA/CSA overeenkomst afgesloten.
5.3
Resultaatevaluatie
Het beleggingsresultaat wordt dagelijks gemeten door de Investment Accounting & Control van TKPI. De interne en externe vermogensbeheerders rapporteren aan TKPI per kwartaal over het beleggingsresultaat en de benchmarks. De performance van de vermogensbeheerders wordt door TKPI voortdurend vergeleken met vooraf vastgestelde en in de beleggingsrichtlijnen opgenomen streefniveaus. Ook wordt gemonitord of de gelopen beleggingsrisico’s van de externe vermogensbeheerders binnen de restricties vallen die hieraan door TKPI zijn gesteld. Bij een beleggingsresultaat onder de minimale rendementsverwachting of consistent onder de standaard uitkomend, eist TKPI van de beheerder een gedetailleerde schriftelijke verklaring. Op basis van de afspraken opgenomen in de SLA tussen het pensioenfonds en TKPI, ontvangt het pensioenfonds rapportages over de financiële positie, de beleggingen en het risicobeheer. De beleggingsresultaten worden daarnaast met het bestuur besproken tijdens de reguliere bestuursvergaderingen. De Beleggingscommissie evalueert met de directie van TKPI de beleggingsresultaten van de TKPI beleggingsfondsen op kwartaalbasis. Hierbij is onder andere de voorzitter van het bestuur aanwezig. Het bestuur van het pensioenfonds kan via de notulen kennis nemen van deze bespreking in de eerstvolgende bestuursvergadering. Jaarlijks verschaft de vermogensbeheerder TKPI aan het pensioenfonds inzicht in haar interne organisatie en daarin opgenomen beheersmaatregelen via de ISAE 3402 rapportage. Onderdeel van deze rapportage is een mededeling van een externe accountant gebaseerd op een risicoanalyse over de toereikendheid van de controledoelstellingen per proces en de daarvoor getroffen beheersmaatregelen.
92
6.
BEGRIPPENLIJST
ABTN Afkorting voor Actuariële en Bedrijfstechnische Nota. In deze, door de wet verplicht gestelde nota, wordt het beleid van het fonds beschreven op het gebied van financiering, beleggingen, pensioenen en indexering. Alternatieve Beleggingen Alternatieve beleggingen zijn beleggingen anders dan de voor een pensioenfonds meer traditionele beleggingen zoals aandelen en vastrentende waarden. Onder alternatieve beleggingen vallen de categorieën onroerend goed, grondstoffen en hedge fondsen. Asset Liability Management (ALM) Het in kaart brengen van de onderlinge samenhang tussen de beleggingen (assets), en de pensioenverplichtingen (liabilities). Hiermee integreert een ALM studie de drie, belangrijkste beleidsterreinen van het pensioenfonds: het toeslag-, premie- en beleggingsbeleid. Beleggingsdepot Ten behoeve van de Beschikbare PremieRegeling en/of de regeling Individueel PensioenSparen heeft een deelnemer de keuze uit diverse beleggingsdepots. Elk beleggingsdepot heeft een bepaald risicoprofiel en samenstelling van aandelen, obligaties en geldmarktinstrumenten. Beleggingsfonds Instelling die geld van derden belegt in aandelen of andere beleggingssoorten. Beleggingsmix De verdeling van beleggingen over verschillende beleggingscategorieën, zoals aandelen, vastrentende waarden en alternatieve beleggingen. Ook wel beleggingsportefeuille. Benchmark Representatieve herbeleggingsindex waartegen de prestaties van de beleggingsportefeuille worden afgezet. Commodities Commodities is de Engelse term voor grondstoffen. Grondstoffen zijn één van de verschillende soorten financiële instrumenten waarin belegd kan worden. Voorbeelden zijn goud, olie en graan. Corporate Governance (voor pensioenfonds) Goed pensioenfondsbestuur, waarbij integer en transparant handelen door het bestuur en het toezicht daarop zijn inbegrepen. Het bestuur legt verantwoording af over het gevoerde beleid. Custodian De custodian is de partij die de effecten bewaart. Dekkingsgraad De dekkingsgraad is de verhouding tussen de netto activa en de voorziening pensioenverplichtingen, uitgedrukt in een percentage. Dit verhoudingsgetal geeft aan in hoeverre op lange termijn de pensioenverplichtingen kunnen worden nagekomen. De netto activa zijn het saldo van het belegd vermogen, de andere activa en de schulden.
93
Derivaten Van effecten afgeleide financiële instrumenten (beleggingsproducten), waarvan de waarde afhankelijk is van de waarde van andere meer onderliggende variabelen als valuta’s, effecten en rentes. Voorbeelden zijn futures, opties en swaps. DNB De Nederlandsche Bank. Duratie De gevoeligheid van een waarde voor fluctuaties in de kapitaalmarktrente, rekening houdend met de resterende looptijd van die waarde. Eigen vermogen Buffer om mogelijke waardedalingen van de in het fonds aanwezige middelen op te vangen. Pensioenfondsen zijn verplicht om te beschikken over een voldoende grote buffer. Met een toereikendheidstoets kan jaarlijks worden vastgesteld of het eigen vermogen groot genoeg is. Financieel Toetsingskader (FTK) De door de Nederlandsche Bank uitgevoerde methodiek voor de toetsing van de financiële opzet en financiële situatie van pensioenfondsen die vanaf 1 januari 2007 is ingevoerd. Futures Termijncontract, waarin toekomstige aankoop en verkoop van financiële waarden zijn vastgelegd. Futures worden gebruikt om beleggingsrisico’s af te dekken. Hedgefondsen Fondsen waarbij gebruik wordt gemaakt van een brede selectie van beleggingsstrategieën en beleggingsinstrumenten om onder alle (markt-)omstandigheden een positief (absoluut) rendement te halen. Hedgen Het afdekken van beleggingsrisico‘s, zoals het afdekken van waardeveranderingen van valuta’s (valutarisico), renteveranderingen (renterisico) en aandelen (aandelenrisico). Individueel Pensioensparen (IPS) Regeling voor deelnemers om naast het reguliere pensioen te beleggen voor aanvullend pensioen. Deelnemers kunnen vrijwillig deelnemen aan deze regeling. ISAE 3402 De ISAE 3402 rapportage geeft een gedetailleerd inzicht in de wijze waarop de organisatie de kwaliteit van de dienstverlening waarborgt. De rapportage is inclusief een oordeel van een externe accountant over de toereikendheid van de interne beheersing. Marktwaarde De marktwaarde is het bedrag waarvoor een recht of een verplichting kan worden afgewikkeld tussen ter zake goed geïnformeerde partijen, die tot een transactie bereid en onafhankelijk van elkaar zijn. Opkomende markten (Emerging markets) Landen met een lager welvaartsniveau dan ontwikkelde markten, maar die een snelle economische ontwikkeling doormaken. Het gaat daarbij bijvoorbeeld om landen in Midden- en Zuid-Amerika, Midden- en Oost-Europa, het Verre Oosten en Zuid-Afrika.
94
Optie Het recht om een onderliggende waarde van bijvoorbeeld een aandeel te kopen (call-optie) of te verkopen (put-optie) tegen een prijs die vooraf is afgesproken (uitoefenprijs) gedurende een bepaalde periode (de looptijd). Outperformance/underperformance Het rendement dat een vermogensbeheerder heeft behaald over een door hem beheerde portefeuille ten opzichte van het rendement van de benchmark. Overlay strategieën Overlay strategieën worden ingezet ter afdekking van risico’s (bijvoorbeeld een renteswap overlay) of om te streven naar een positief absoluut rendement bovenop het rendement van de beleggingsmix. Pensioenwet Op 1 januari 2007 is de Pensioenwet in werking getreden. De Pensioenwet heeft tot doel de waarborgen te verschaffen voor financiële zekerheid, individuele zekerheid en uitvoeringszekerheid. Renteswap Dit is een financieel instrument. Het is een overeenkomst tussen twee partijen waarbij wordt afgesproken om gedurende een bepaalde periode rentebetalingen met elkaar uit te wisselen, bijvoorbeeld het ruilen van vaste rentebetalingen en variabele rentebetalingen. Swaptions Een swaption is een optie op een renteswap (zie renteswap). Een swaption kan worden vergeleken met een verzekering tegen rentedalingen. Het pensioenfonds is zogenaamde receiver swaptions aangegaan. Deze swaptions stijgen in waarde bij rentedalingen en dalen in waarde bij rentestijgingen. Het voordeel ten opzichte van renteswaps doet zich vooral voor in een scenario waarbij de rente aanzienlijk stijgt. Een renteswap verliest dan relatief veel in waarde, terwijl bij een swaption het verlies beperkt is tot de te betalen premie. Total Expense Ratio (TER) Dit is een term die gebruikt wordt om de totale kosten die gemoeid zijn met het beleggen in beleggingsfondsen weer te geven. Deze kosten bevatten onder andere de beheerkosten en de kosten van het beleggen zelf, zoals transactiekosten. De Total Expense Ratio wordt onder andere weergeven in het jaarverslag van een beleggingsfonds. Tracking error Maatstaf voor het risico dat een fondsmanager mag lopen met zijn beleggingsbeleid. Geeft de (theoretische) maximale afwijking aan van het rendement van de beleggingen ten opzichte van een benchmark. Valutatermijncontract Bindende overeenkomst tussen twee partijen, waarin wordt afgesproken een bedrag aan vreemde valuta’s op termijn te kopen of te verkopen tegen een nu reeds vastgestelde (termijn)koers.
95
BIJLAGE 7 FINANCIEEL CRISISPLAN
Financieel Crisisplan
96
Inhoudsopgave 1. 1.1 1.2 1.3 1.4 2. 2.1 2.2 2.3 2.4 2.5 2.6 2.7 2.8 2.9 2.10 2.10.1
Inleiding Wettelijk kader voor het financieel crisisplan Doelstelling van het financieel crisisplan Totstandkoming financieel crisisplan Vaststelling financieel crisisplan Financiële Crisis Missie, visie en doelstellingen van het pensioenfonds Vaststelling crisissituatie Kritische dekkingsgraad Beschikbare maatregelen Mate van inzetbaarheid van de (crisis)maatregelen Wat is het financiële effect van de maatregelen Evenwichtige belangenafweging Communicatie met belanghebbenden Besluitvorming Beleid ongedaan maken crisismaatregelen Jaarlijkse toets op actualiteit financieel crisisplan
97
98 98 98 99 99 100 100 100 102 103 105 106 107 108 109 110 110
1. Inleiding Dit financieel crisisplan is onderdeel van de Actuariële en Bedrijfstechnische Nota en wordt integraal opgenomen als bijlage 7. In dit plan zijn maatregelen opgenomen die het bestuur kan inzetten wanneer op korte termijn de financiële positie van het fonds zich bevindt op of snel beweegt richting kritische waarden, waardoor het realiseren van de doelstellingen van het pensioenfonds in gevaar komt. Dit financieel crisisplan is bedoeld voor het geval zich in de toekomst dergelijke situaties voordoen. Het plan geeft de kritische grenzen, de beschikbaarheid en inzet van maatregelen, en de effectiviteit van de maatregelen weer. Daarnaast wordt in dit plan invulling gegeven aan een evenwichtige belangenbehartiging en de communicatie van dit plan. Voor een financieel crisisplan geldt overigens dat het bestuur bij het doorvoeren van de beschreven maatregelen altijd de afweging maakt in hoeverre zij in het kader van de dan geldende specifieke omstandigheden en de aard van de crisis daadwerkelijk doorgevoerd kunnen worden. Het financieel crisisplan is daarmee geen herstelplan. Een herstelplan is erop gericht te herstellen uit een bestaande tekortsituatie, terwijl een financieel crisisplan is gericht op hoe in de toekomst om te gaan met de door het bestuur gedefinieerde crisissituaties. Daarnaast mag het bestuur in een financieel crisisplan zelf een beschrijving geven van de verschillende crisissituaties voor het fonds, terwijl dit bij een herstelplan is vastgelegd in wetgeving. Door de wijzigingen in het financieel toetsingskader per 1 januari 2015, is het financieel crisisplan aangepast per 1 juli 2015. Met dit financieel crisisplan wordt voldaan aan de wettelijke vereisten inzake het opstellen van een financieel crisisplan.
1.1 Wettelijk kader voor het financieel crisisplan Artikel 145 van de Pensioenwet bepaalt dat de actuariële en bedrijfstechnische nota een financieel crisisplan bevat waarin het pensioenfonds beschrijft welke maatregelen ingezet kunnen worden in de situatie dat niet aan de vereisten gesteld bij of krachtens artikel 132 (vereist eigen vermogen) zal worden voldaan, en welke maatregelen ingezet kunnen worden in de situatie, bedoeld in artikel 140, eerste lid (minimaal vereist eigen vermogen). Voorheen was deze verplichting gebaseerd op een beleidsregel van De Nederlandsche Bank.
1.2 Doelstelling van het financieel crisisplan De doelstelling van een financieel crisisplan is om, voordat zich een crisissituatie voordoet, nagedacht te hebben over onder andere kritische grenzen, de beschikbaarheid van maatregelen, het inzetten van maatregelen, het realiteitsgehalte van maatregelen en de effectiviteit ervan en een nadere invulling van evenwichtige belangenafweging. Door vooraf te expliciteren hoe het bestuur van plan is om te gaan met een crisissituatie, wordt het voor deelnemers/belanghebbenden duidelijk hoe er met de pensioenen omgegaan wordt in tijden van crisis. Een belangrijk aspect daarbij is de verdeling van lasten over de belanghebbenden die ontstaan als gevolg van de inzet van maatregelen. Dit vergroot de
98
transparantie en naar verwachting ook het vertrouwen van belanghebbenden in het handelen van het pensioenfondsbestuur.
1.3 Totstandkoming financieel crisisplan Het bestuur van de Stichting Pensioenfonds TNT Express is van mening dat een financieel crisisplan een onderdeel vormt van het integrale risicomanagement zoals door het fonds is vormgegeven. Een financieel crisisplan richt zich voornamelijk op het wel of niet kunnen verwezenlijken van de strategische operationele doelstellingen van het fonds conform de opgedragen uitvoeringsopdracht van sociale partners en de daarbij horende risicohouding. Het financieel crisisplan richt zich dus voornamelijk op de financiële risico’s en vraagt aan het bestuur een heldere formulering ten aanzien van normen en limieten van de onderliggende financiële risico’s. Voor het opstellen van een financieel crisisplan is het daarom noodzakelijk goed zicht te hebben op de door het bestuur geformuleerde missie, visie en daaraan gerelateerde operationele doelstellingen. Het bereiken van dekkingsgraadniveaus, waardoor de doelstellingen niet kunnen worden gerealiseerd, wordt als een crisissituatie beschouwd. Overigens heeft het bestuur bovenstaande aspecten in het kader van recente ALM-studies al onderzocht. Hierbij is door het bestuur nadrukkelijk gekeken naar de mogelijke herstelkracht van het fonds en de mogelijke realisatie van de gestelde doelstellingen binnen verschillende economische omgevingen en stress-scenario’s. In de vanaf 2015 jaarlijks uit te voeren Haalbaarheidstoets wordt hieraan opvolging gegeven. Het financieel beleid zorgt ervoor dat het fonds in alle omstandigheden een feitelijke premie ontvangt die bijdraagt aan herstel. Naast de bijstortverplichting van de sponsor is in de premie, door voor de gehanteerde rekenrente RTS een afslag van 0,5%-punt toe te passen, ook een component voor herstel en/of voorfinanciering van de voorwaardelijke toeslag opgenomen. In 2015 is het financieel toetsingskader aangepast en vanaf 1 juli 2015 voert het pensioenfonds ook de pensioenregeling uit voor medewerkers met wie vóór 1 januari 2007 een persoonlijke arbeidsovereenkomst is gesloten en die tot die datum deelnamen in de pensioenregeling van de Stichting Ondernemingspensioenfonds TNT. Binnen de gestelde en hernieuwde beleidskaders heeft het bestuur zijn focus gericht om de verwachte uitkomst van het pensioenresultaat zo gunstig mogelijk te maken.
1.4 Vaststelling financieel crisisplan Dit financieel crisisplan is een dynamisch document en wordt ten minste één keer per jaar geëvalueerd en geactualiseerd. Het financieel crisisplan is gebaseerd op de huidige wet- en regelgeving, de uitvoeringsovereenkomst en de bestaande pensioenovereenkomsten. De eerste versie van het financieel crisisplan is vastgelegd tijdens de bestuursvergadering van 3 juni 2014 en aansluitend aan de toezichthouder gestuurd. Het financieel crisisplan is onderdeel van de ABTN.
99
2. Financiële Crisis 2.1 Missie, visie en doelstellingen van het pensioenfonds Het bestuur van Stichting Pensioenfonds TNT Express heeft in 2014 haar missie, visie en doelstellingen vastgesteld. Het bestuur heeft besloten dat deze missie en visie ook voor alle communicatiedoelstellingen en communicatie-inspanningen leidend zullen zijn. De missie, visie en doelstellingen zijn in hoofdstuk 1 van de ABTN beschreven.
2.2 Vaststelling crisissituatie In de toelichting op de wettelijke bepalingen wordt de volgende opmerking gemaakt in het kader van de beschrijving van een financiële crisissituatie van het pensioenfonds: Het gaat bij de beschrijving van een crisissituatie van het fonds overigens niet om het beschrijven van een buiten het fonds plaatsvindende economische ontwikkeling die tot een economische crisis leidt. Het gaat om een financiële situatie van het fonds die door het bestuur als een crisissituatie wordt beschouwd. Het is mogelijk dat er verschillende niveaus dekkingsgraad als crisissituatie worden vastgesteld, zoals die bij verschillende stadia van een crisis zouden kunnen worden onderscheiden. Ook een dekkingsgraad boven het niveau van een dekkingstekort (dat is het niveau van de dekkingsgraad indien voldaan is aan de eis van het dekken van de technische voorzieningen door waarden en het bezitten van het minimum vereist eigen vermogen) zou door een bestuur al als een financiële crisissituatie kunnen worden aangeduid. Bijvoorbeeld omdat het vanaf dat moment langdurig lastig wordt om te indexeren. Gezien de door het bestuur geformuleerde doelstellingen beoordeelt het bestuur ook op deze wijze een financiële crisissituatie. Naar de mening van het bestuur is er sprake van een financiële crisis wanneer de strategische doelstellingen van het pensioenfonds in gevaar komen. In de vaststelling van een financiële crisissituatie zijn de beleidsdekkingsgraad (BDG) en de actuele dekkingsgraad (DG) leidend. Gemeten aan deze doelstellingen, worden door het bestuur de volgende niveaus van een crisis onderkend. Tabel 1: vaststelling crisissituatie Crisisniveau
Financiële situatie
Beheersingsmaatregelen
Evenwichtsituatie
Beleidsdekkingsgraad > Toekomstbestendig Toeslaggrens (TBI)
Geen verdere beheersingsmaatregelen benodigd.
Crisis niveau I
Vereiste Dekkingsgraad (VEV) < Beleidsdekkingsgraad < Toekomstbestendig Toeslaggrens
Toeslagverlening wordt beperkt en premie dient minimaal een neutraal effect te hebben op de dekkingsgraad
Crisis niveau II
Minimaal Vereiste Dekkingsgraad (MVEV) < Beleidsdekkingsgraad < Vereiste Dekkingsgraad (VEV)
Toeslagverlening wordt beperkt en premie dient minimaal een neutraal effect te hebben op de dekkingsgraad. Geen toeslagen beneden een BDG van 110%. Het niet meer kunnen voldoen aan de doelstelling koopkrachtbehoud. Het pensioenfonds is binnen de gestelde
100
wettelijke hersteltermijn van 10 jaar in staat om te herstellen tot het vereist eigen vermogen. Opstellen/uitvoeren van een herstelplan. Indien uit dit plan blijkt dat pensioenfonds niet kan herstellen tot vereist eigen vermogen dan aanvullende vermogensdotatie door sponsor Crisis niveau III
(Beleids)Dekkingsgraad < Minimaal Vereiste Dekkingsgraad (MVEV)
Het fonds is nog binnen de gestelde wettelijke hersteltermijnvan 5 jaar in staat om te herstellen tot het minimum vereist eigen vermogen en binnen 10 jaar tot het vereist eigen vermogen. Opstellen/uitvoeren van een herstelplan, waarvan de bijstortingsverplichting van de sponsor een onderdeel is. Herstelperiode is 12 kwartalen (3 jaar)
Crisis niveau IV
MVEV<(Beleids)dekkingsgraad
Het fonds is niet in staat om te herstellen binnen de wettelijke hersteltermijn tot het vereist eigen vermogen. Opstellen/uitvoeren van een herstelplan. Korten van uitkeringen en aanspraken. Uitsmeerperiode 10 jaar, eerste korting is onvoorwaardelijk
Crisis niveau V
Gebeurtenis waarbij er geen sprake meer is van bijstorting en premiebetaling
Het niet meer kunnen voldoen aan de doelstelling waarborgen van nominale aanspraken. Afstempelen als laatste remedie is noodzakelijk.
In de volgende paragraaf wordt nader ingegaan op de kritische dekkingsgraad. De grens voor TB-indexatie (TBI) is de grens waarop het pensioenfonds op basis van toekomstbestendige toeslagverlening de volledige toeslag kan toekennen. Deze grens wordt periodiek bepaald en is afhankelijk van de rentestand op dat moment. Wanneer de financiële situatie van het pensioenfonds kan worden aangemerkt als crisisniveau I, geldt dat het pensioenfonds conform het aangepaste financieel toetsingskader niet de volledige toeslag kan verlenen. In dat geval is het pensioenfonds echter niet in een situatie van reservetekort en hoeft er derhalve geen herstelplan te worden ingediend noch geldt een bijstortverplichting van de sponsor. In het geval van crisisniveau II beschikt het pensioenfonds over onvoldoende wettelijk vastgestelde buffers – vereist eigen vermogen (VEV) – en is sprake van een reservetekort. Per primo 2015 geldt voor het pensioenfonds (inclusief de deelnemers met een persoonlijke arbeidsovereenkomst van voormalig ondernemingspensioenfonds Opf TNT) crisis niveau II.
101
Toeslag kan gedeeltelijk worden verleend indien de BDG hoger is dan 110%: onder dit niveau kan er in het geheel geen toeslag verleend worden. In geval van crisis niveau III voldoet het pensioenfonds eveneens niet aan de wettelijk vastgestelde buffereisen. Bovendien is het eigen vermogen in dat geval lager dan het zogenaamd minimum vereist eigen vermogen (MVEV). In een dergelijke situatie is sprake van een dekkingstekort. In crisis situaties I en II neemt het bestuur de wettelijke hersteltermijnen in acht. De wettelijke termijnen voor het herstelplan bedraagt 10 jaar (12 jaar respectievelijk 11 jaar voor 2015 respectievelijk 2016). Tussen de ondernemingen TNT-Express en PostNL is een aantal aanvullende afspraken gemaakt in het geval een van beide werkgevers in faillissement geraakt. Op basis van de bestaande afspraken, vastgelegd in de uitvoeringsovereenkomsten en vaststellingsovereenkomsten met beide ondernemingen, dient een dekkingstekort door middel van een additionele storting te worden opgelost. Deze bijstortingsverplichting is erop gericht in een periode van maximaal 12 kalenderkwartalen het dekkingstekort op te heffen. Crisisniveau IV is de bijzondere situatie dat er geen sprake is van een dekkingstekort, het eigen vermogen is groter dan het MVEV, maar de beleidsdekkingsgraad ligt onder het niveau van de kritische dekkingsgraad waardoor de pensioenaanspraken gekort zullen moeten worden. De korting kan worden uitgesmeerd gedurende de herstelperiode (10 jaar). De eerste korting is onvoorwaardelijk. De kans dat dit zich zal voordoen, wordt als zeer klein beschouwd (kleiner dan 0,01%). Derhalve is het fonds van mening dat er in principe geen sprake is van het moeten inzetten van een laatste remedie, te weten afstempelen. Slechts in uitzonderlijke situaties kan het voorkomen dat een additionele storting en ook een premiebetaling niet tot de mogelijkheden behoort. In deze specifieke situatie geldt conform artikel 3.3 uit de vaststellingsovereenkomst op hoofdlijnen het volgende: - Beide ondernemingen zijn failliet verklaard of voorlopige surseance van betaling verleend of op beide is een andere insolventieprocedure in welke jurisdictie ook van toepassing; of - Beide ondernemingen besluiten tot ontbinding, liquidatie of staking van de bedrijfsuitoefening. De kans dat deze situaties op beide ondernemingen van toepassing zijn, is erg klein en daardoor op dit moment niet realistisch. Indien één van deze situaties zich zou voordoen, geldt dat het pensioenfonds een dekkingstekort niet binnen de gestelde wettelijke termijnen kan herstellen, waardoor het bestuur zijn laatst mogelijke crisismaatregel moet inzetten, te weten het korten van pensioenaanspraken en –rechten. In dat geval bevindt het fonds zich in crisisniveau V.
2.3 Kritische dekkingsgraad De kritische dekkingsgraad is de kritische ondergrens waarbij het pensioenfonds de beleidsdekkingsgraad zonder korten van pensioenaanspraken en – uitkeringen (maar rekening houdend met overrendement, uitkeringen, premies en bijstortingen) niet meer binnen de wettelijke termijn kan herstellen tot het niveau behorende bij het vereist eigen vermogen. De bijstortverplichting zorgt er in ieder geval voor dat het eigen vermogen na drie jaar in ieder geval gelijk is aan minimaal het niveau dat hoort bij het MVEV.
102
Door het vaststellen van het niveau van de kritische dekkingsgraad wordt het ook voor een deelnemer duidelijk welke risico’s hij loopt ten aanzien van zijn pensioenaanspraken en pensioenuitkeringen. Het niveau van de kritische dekkingsgraad is onder andere afhankelijk van de rentetermijnstructuur (RTS) en de verwachte rendementen. Het fonds is van mening dat gegeven de vastgelegde afspraken met de ondernemingen, vormgegeven door de juridische documenten uitvoeringsovereenkomst(en) en vaststellingsovereenkomst(en), in principe geen sprake kan zijn van een crisis niveau V. Voorts is het fonds van mening dat de kans op crisisniveau IV extreem klein is. Van een crisis niveau V kan alleen in zeer bijzondere situaties sprake zijn. Slechts in die gevallen dat er door het pensioenfonds geen of te weinig bijstorting, dan wel premie wordt ontvangen kan het fonds geconfronteerd worden met een tekort situatie waaruit het zonder korten van de pensioenaanspraken niet kan komen. Dit kan bijvoorbeeld optreden in de zeer bijzondere omstandigheid dat er sprake is van een faillissementsverklaring van beide ondernemingen tegelijkertijd. Het pensioenfonds realiseert zich dat in dat geval het herstel geheel uit overrendement moet komen. Het pensioenfonds heeft met haar beleidskader ervoor gezorgd dat de kans op hele lage dekkingsgraden beperkt is, en daarmee dus ook dat in de situatie dat het pensioenfonds wordt geconfronteerd met een default van beide ondernemingen de kans op afstempelen is verkleind. Het pensioenfonds monitort haar beleidsproces op kwartaalbasis, maar is door het vaststellen van allerlei triggerniveaus en andere financiële beleidsafspraken ook in staat indien nodig eerder te reageren op marktbewegingen. In de reguliere situatie van het pensioenfonds kan geen sprake zijn van een crisis situatie waarin de pensioenaanspraken moeten worden gekort.
2.4 Beschikbare maatregelen De beschikbare maatregelen zijn zowel opgenomen in de ABTN als in de uitvoeringsovereenkomst. Daarnaast heeft het pensioenfonds afzonderlijke vaststellingsovereenkomsten afgesloten met PostNL N.V. en met TNT Express N.V. om de belangen van de deelnemers te waarborgen. De vaststellingsovereenkomst geldt voor de scope van de verplichtingen zoals die op het moment van splitsing zijn bepaald ofwel volledig wordt toegewezen aan PostNL of TNT Express. Op hoofdlijnen behelst de vaststellingsovereenkomst de volgende afspraken: PostNL garandeert de nakoming door Express van haar verplichtingen tot betaling van aanvullende vermogensdotaties onder de Express uitvoeringsovereenkomst; PostNL garandeert de nakoming door Express van haar verplichtingen tot betaling van de pensioenpremies uit hoofde van de Express uitvoeringsovereenkomst; Beide ondernemingen verplichten zich om bij het aangaan van nieuwe uitvoeringsovereenkomsten de bepalingen en voorwaarden van de vaststellingsovereenkomsten in acht te nemen. Ook in het geval van het opzeggen van de huidige uitvoeringsovereenkomsten blijven de bepalingen en voorwaarden van de vaststellingsovereenkomsten van kracht. De vaststellingsovereenkomst geldt bij faillissement van de sponsor, maar ook indien de sponsor niet meer aan de betalingsverplichting kan voldoen. Het pensioenfonds verkrijgt daardoor veel meer zekerheden ten aanzien van het nakomen van de bijstortverplichtingen van
103
de sponsor. Het pensioenfonds heeft hiermee een sterke juridische basis gelegd om te voorkomen dat er sprake kan zijn van het risico tot het verlagen van pensioenaanspraken. Op grond van de aard van de pensioenregeling, de uitvoeringsovereenkomst en de vaststellingsovereenkomst kan het bestuur een aantal middelen inzetten om te voorkomen dat de (beleids)dekkingsgraad wegzakt richting kritische grenzen. De prioritering van de sturingsmiddelen die het pensioenfonds ter beschikking heeft staan, zijn: • • • •
beperking toeslagen en niet toekennen van toeslagen; verlaging van beleggingsrisico’s; aanvullende vermogensdotaties; in uitzonderlijke gevallen verlagen van pensioenaanspraken en -rechten.
Beperken of geen toeslag verlenen Het beperkt of niet toekennen van een toeslag is geen verbetering van de (beleids)dekkingsgraad, maar zorgt ervoor dat de verplichtingen niet toenemen en daarmee de (beleids)dekkingsgraad niet negatief wordt beïnvloed. Doordat er in dit geval slechts beperkt of geen toeslag wordt verleend, komt het premiedeel dat door het pensioenfonds wordt ontvangen door de verlaging van de rekenrente RTS minus 0,5%-punt grotendeels of geheel ten goede aan herstel. Hiermee wordt beoogd dat het pensioenfonds weer kan herstellen naar het evenwichtsniveau en dat daarmee het risico om onder het MVEV te komen wordt verkleind. Verlaging van beleggingsrisico De doelstelling van het strategische beleggingsbeleid is om de kans te verkleinen dat de dekkingsgraad sterk daalt. Het fonds zet hiervoor opties, swaps en swaptions als beleggingsinstrumenten in. Bij een daling van de rente (en daarmee een daling van de dekkingsgraad) wordt de gevoeligheid van de swaptions naar de onderliggende rentemarkt hoger. Dit omdat de koersen van de onderliggende waarden de betreffende beschermingsniveaus naderen en/of passeren. Daarnaast is door het ingezette risicomanagementbeleid de fysieke aandelenportefeuille afgebouwd en vervangen door de aankoop van een obligatieportefeuille en callopties. Hiermee wordt de portefeuille beschermd bij aandelendalingen en geldt dat zowel het rente- als aandelenbeleid bijdraagt tot een minder risicovol beleggingsbeleid. Het fondsbestuur zorgt hierbij voornamelijk ervoor dat de nominale aanspraken door het verkleinen van de kans op erg lage dekkingsgraden binnen de financiële mogelijkheden zo goed mogelijk worden beschermd, zonder daarmee de mogelijkheid van toeslagverlening op te geven. Aanvullende vermogensdotaties Wanneer de dekkingsgraad op een kwartaaleinde lager is dan de dekkingsgraad behorend bij het MVEV, zijn de sponsors een bijstorting verschuldigd. Het pensioenfonds kan in deze situatie geen toeslag verlenen. De verschuldigde bijstorting is erop gericht het dekkingstekort binnen 12 kwartalen volledig op te heffen en wordt aan het einde van ieder kwartaal als volgt bepaald: Bijstorting = 1 / (12 -/- aantal kwartalen sinds ontstaan dekkingstekort) maal het verschil tussen het MVEV en het aanwezige weerstandsvermogen. Voor het opheffen van het dekkingstekort is de werkgever per kalenderkwartaal een extra bijdrage verschuldigd waarmee in een periode van maximaal 12 kwartalen, gerekend vanaf het moment dat het dekkingstekort aan het eind van enig kalenderkwartaal voor het eerst optreedt (de startsituatie) het dekkingstekort is opgeheven. Indien aan het einde van enig kalenderkwartaal geen sprake meer is van een dekkingstekort is geen extra bijdrage verschuldigd. Indien gedurende drie opeenvolgende kwartaaleinden er geen sprake is van
104
dekkingstekort en hierna opnieuw een dekkingstekort ontstaat gaat weer een nieuwe periode van 12 kwartalen in. Korten pensioenaanspraken en - rechten Het korten van pensioenaanspraken en -rechten is wettelijk toegestaan op basis van artikel 134 van de Pensioenwet (Pw). Om tot korten over te gaan dient men wel aan een aantal voorwaarden te voldoen zoals in artikel 134 Pw is opgenomen. Het artikel luidt als volgt: Artikel 134 Korting pensioenaanspraken en pensioenrechten door pensioenfonds 1 Een pensioenfonds kan verworven pensioenaanspraken en pensioenrechten uitsluitend verminderen indien: a het pensioenfonds gezien de beleidsdekkingsgraad niet voldoet aan de bij krachtens artikel 131 gestelde eisen ten aanzien van het minimaal vereist eigen vermogen of de bij krachtens artikel 132 gestelde eisen ten aanzien van het vereist eigen vermogen; b het pensioenfonds niet in staat is binnen een redelijke termijn te voldoen aan artikel 131 of artikel 132 zonder dat de belangen van deelnemers, gewezen deelnemers, pensioengerechtigden, andere aanspraakgerechtigden of de sponsor onevenredig worden geschaad; en c alle overige beschikbare sturingsmiddelen, met uitzondering van het beleggingsbeleid, zijn ingezet zoals uitgewerkt in het herstelplan, bedoeld in artikel 138 of artikel 139. 2 Een pensioenfonds informeert de deelnemers, gewezen deelnemers, pensioengerechtigden en de werkgever schriftelijk over het besluit tot vermindering van pensioenaanspraken en pensioenrechten. 3 De vermindering, bedoeld in het eerste lid, kan op zijn vroegst een maand nadat de deelnemers, gewezen deelnemers, pensioengerechtigden, sponsor en toezichthouder hierover geïnformeerd zijn, worden gerealiseerd. 4 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels worden gesteld met betrekking tot dit artikel. Het pensioenfondsbestuur is van mening dat het beleidskader van het pensioenfonds recht doet aan de voorwaarden waarbij het korten van pensioenrechten en pensioenaanspraken inderdaad als laatste remedie/crisismaatregel wordt ingezet. Doordat de sponsor in een situatie van een dekkingstekort middels aanvullende vermogensdotaties het dekkingstekort binnen de wettelijk termijn van 5 jaar opheft, zullen de pensioenaanspraken en –rechten in principe niet worden gekort zolang de sponsor over voldoende financiële middelen beschikt. Er is slechts sprake van een korting in geval van bijvoorbeeld de uitzonderlijke situatie dat beide ondernemingen failliet zijn verklaard dan wel als het pensioenfonds van mening is dat er niet meer aan de verplichting van bijstorten zoals genoemd in artikel 7.3 van de ABTN kan worden voldaan en bovendien geldt dat het pensioenfonds een dergelijk lage (beleids)dekkingsgraad heeft, dat het niet meer door middel van het behalen van overrendement en het niet toekennen van toeslagverlening uit herstel kan geraken.
2.5 Mate van inzetbaarheid van de (crisis)maatregelen In onderstaande tabel is opgenomen op grond van welke juridische gronden de inzet van genoemde maatregelen gerechtvaardigd is. Tabel 2 – Juridische gronden voor (crisis)maatregelen
105
Maatregel
Statuten
Pensioenreglement
Beperkte-/Geen toeslagverlening
-
Artikel 6.6, 19
Verlagen beleggingsrisico
-
-
Aanvullende vermogensdotaties
Korten pensioenaanspraken
-
-
Artikel 25.1
Artikel 20.2
Overeenkomst (uitvoerings/ vaststelling) Artikel 10.3 uitvoering Artikel 6.5 uitvoering/ artikel 3 vaststellingsove reenkomst Artikel 5 uitvoering
ABTN
Inzet en prioritering
§ 8.3
Regulier
Bijlage 1
Regulier
§ 7.3
Regulier, wel in overleg werkgever
§ 7.3
Ultiem middel
2.6 Wat is het financiële effect van de maatregelen Conform de gemaakte afspraken geldt dat de sponsor de uitvoering van de regelingen betaalt voor de actieve deelnemers. Daarnaast is op basis van de gemaakte afspraak met de sponsor een aanvullende dotatie geregeld om daarmee de afgesproken toeslagambitie van 80% naar verwachting te kunnen nakomen. Hoewel de feitelijke premiebetaling kan fluctueren afhankelijk van de dan geldende dekkingsgraad, geldt dat dit als de reguliere premieafspraak kan worden beschouwd. Voor de herstelkracht van het pensioenfonds zijn de aanvullende dotaties van groot belang. Een aanvullende dotatie kan afhankelijk van de dan geldende (beleids)dekkingsgraad wel een bijdrage leveren van een aantal dekkingsgraadpunten per jaar. Hierdoor geldt dat het pensioenfonds naar verwachting snel uit dekkingstekort kan geraken, waardoor de door het pensioenfonds gehanteerde doelstellingen eerder kunnen worden nagekomen. Wanneer het fonds zich in crisissituatie I, II of III bevindt, dragen naast de sponsor ook alle deelnemers bij. Zij dienen in te leveren op de toeslagverlening. Aangezien de toeslagverlening een voorwaardelijk karakter kent en in deze omstandigheid de financiële middelen van het pensioenfonds ontoereikend zijn, is er sprake van het toepassen van bestaand beleid. Op het moment dat de toeslag wordt beperkt zal dat leiden tot een minder sterke verlaging van de (beleids)dekkingsgraad, hetgeen gezien kan worden als de bijdrage die deze belanghebbenden leveren om ervoor te zorgen dat de (beleids)dekkingsgraad weer herstelt naar het evenwichtsniveau. Indien er een toeslag wordt verleend van naar verwachting 2,0% heeft dit een negatieve impact op de dekkingsgraad van 2,0%. Indien de toeslag van 2,0% aan de actieve deelnemer zou zijn gegeven had dat een negatieve impact van circa 1,1%, voor de premievrije deelnemer een negatieve impact van 0,5% en voor de gepensioneerden een negatieve impact van 0,4% op de dekkingsgraad. In de bijzondere situaties van crisissituatie IV en crisisniveau V leidt 1,0% korten van de pensioenrechten tot een verbetering van ruim 1,0% op de dekkingsgraad. Hierbij dragen de actieve deelnemers 0,6%, de premievrije deelnemers 0,2% en de gepensioneerde deelnemers 0,2% bij. In geval van crisissituatie IV is alleen de eerste korting onvoorwaardelijk. De bovenstaande gegevens zijn gebaseerd op de situatie per 31 december 2014. Bij de jaarlijkse evaluatie worden de gegevens weer hernieuwd vastgesteld.
106
2.7 Evenwichtige belangenafweging In artikel 9 van de Beleidsregel van De Nederlandsche Bank van 5 december 2011, nr Tb/2011/734668 wordt aangegeven dat in het financieel crisisplan een beschrijving opgenomen dient te worden hoe bij het inzetten van maatregelen, op evenwichtige wijze rekening wordt gehouden met de belangen van de verschillende belanghebbenden van het pensioenfonds. Het bestuur houdt daarbij zoals eerder aangegeven de huidige pensioenovereenkomst en de afgesproken beleidskader als uitgangspunt aan. Het bestuur neemt in zijn overwegingen ter beoordeling van de evenwichtigheid tussen de verschillende belanghebbenden de volgende criteria mee: • Effectiviteit: wat is het effect op de (beleids)dekkingsgraad? • Proportionaliteit: weegt het effect op tegen de impact voor de verschillende groepen van belanghebbenden? • Solidariteit: zijn de bijdragen van de verschillende groepen van belanghebbenden met elkaar in evenwicht? • Continuïteit: zijn de maatregelen verstandig met het oog op voorzienbare toekomstige (korte en lange termijn) ontwikkelingen? Vanuit de evenwichtssituatie blijkt het pensioenfonds naar verwachting uitvoering te kunnen geven aan de gewenste doelstellingen van de pensioenovereenkomst, te weten: - het naar verwachting nakomen van de toeslagambitie van 80%; - het nagenoeg kunnen voorkomen van aantasting van de nominale pensioenaanspraken; - onder de voorwaarde van een acceptabel premieniveau. Op het moment dat het fonds wordt geconfronteerd met de situatie dat men niet in de evenwichtssituatie zit, wordt vanuit het geformuleerde pensioenbeleid maatregelen getroffen die moeten bijdragen tot herstel naar het evenwichtsniveau. De effectiviteit van de verschillende maatregelen is in paragraaf 2.6 besproken. Doordat de pensioenaanspraken en –rechten in principe niet worden gekort zolang de sponsor over voldoende financiële middelen beschikt is slechts sprake van het korten van rechten in het geval beide ondernemingen conform de bepalingen van artikel 3.3 van de vaststellingsovereenkomst bijvoorbeeld niet aan hun verplichtingen voldoen. Het bestuur is van mening dat het huidig geformuleerde pensioenbeleid zorg draagt dat alle belangen van belanghebbenden op een evenwichtige manier worden behartigd. Aangezien dit alleen kan worden bewerkstelligd vanuit de evenwichtssituatie is het van belang om het pensioenbeleid zodanig vorm te geven, dat snel herstel naar de evenwichtssituatie optreedt. Daartoe zijn de met de sponsor gemaakte financieringsafspraken van essentieel belang samen met de gekozen invulling van het beleggingsbeleid. Mede gezien de garantiebepalingen zoals opgenomen in de vaststellingsovereenkomsten, is het fonds van mening dat op deze wijze een juiste invulling wordt gegeven aan het pensioenbeleid om de gestelde doelstellingen binnen de mogelijkheden van het pensioenfonds zo goed als mogelijk te behalen. Op basis van uitgebreide risicomanagementstudies en door periodieke monitoring van het uitgevoerde pensioenbeleid, zorgt het bestuur ervoor om de gekozen risicostrategie in samenhang met de steeds veranderende pensioenomgeving daar waar nodig bij te stellen om daarmee de gestelde doelstellingen zo optimaal mogelijk te behalen. Samenvattend raken de ingezette maatregelen de verschillende doelgroepen als volgt
107
Tabel 3 – Impact maatregelen belanghebbenden Sponsor
Deelnemers
Gewezen deelnemers
Pensioengerechtigden
Beperkte of geen toeslagverlening
-
X
X
X
Verlagen beleggingsrisico’s
X
X
X
X
Aanvullende vermogensdotaties
X
-
-
-
Korten van pensioenaanspraken
-
X
X
X
Maatregel
2.8 Communicatie met belanghebbenden De communicatie met belanghebbenden is te onderscheiden in twee onderdelen. Als eerste dient het fonds aan de belanghebbenden kenbaar te maken dat er een financieel crisisplan is opgesteld. Na vaststelling van dit financieel crisisplan zal het bestuur het verantwoordingsorgaan, de (gewezen) deelnemers en pensioengerechtigden daarna informeren over de hoofdlijnen van het financieel crisisplan middels een nieuwsbrief/pensioenkrant. De beide ondernemingen zijn gelijktijdig geïnformeerd door middel van een brief met daarin opgenomen de hoofdlijnen van het financieel crisisplan zoals ook in de nieuwsbrief en/of pensioenkrant is verwoord. Ook zijn op de website de hoofdlijnen van het financieel crisisplan geplaatst, als onderdeel van de communicatie van de maandelijkse dekkingsgraad. Vervolgens zal er in geval van een crisis met alle belanghebbenden gecommuniceerd dienen te worden. De crisissituaties betreffen het opstellen van een herstelplan. In de onderstaande tabel is het communicatietraject na vaststelling van deze crisissituaties weergegeven: Tabel 4: – Communicatietraject na vaststelling crisissituatie Crisisniveau
Communicatie aan
Middel en wanneer
Geen crisis
Alle deelnemers (actief, premievrij en gepensioneerd)
-
Crisis niveau I
Alle deelnemers
-
Crisis niveau II
DNB en alle deelnemers
-
Deelnemers UPO in 1e helft van het jaar Deelnemers en gepensioneerden periodiek een nieuwsbrief en pensioenkrant Alle deelnemers via website continu Deelnemers UPO in 1e helft van het jaar Deelnemers en gepensioneerden periodiek een nieuwsbrief en pensioenkrant Alle deelnemers via website continu
DNB schriftelijk onverwijld en binnen drie maanden herstelplan ingediend Deelnemers en gepensioneerden schriftelijk binnen tien weken Alle deelnemers via website binnen tien weken
108
Crisis niveau III
Crisisniveau IV
Crisis niveau V
DNB, VO, alle deelnemers en sponsor
-
DNB, VO, alle deelnemers en sponsor
-
DNB, VO, alle deelnemers en sponsor
-
-
-
-
DNB schriftelijk onverwijld en binnen drie maanden herstelplan ingediend VO en sponsor schriftelijk binnen twee weken Deelnemers en gepensioneerden schriftelijk binnen tien weken Alle deelnemers via website binnen tien weken DNB schriftelijk onverwijld en voor effectuering van kortingsmaatregel dient DNB goedkeuring te verlenen VO en sponsor schriftelijk en mondeling binnen twee weken Alle deelnemers schriftelijk ten minste één maand voordat korting van kracht wordt DNB schriftelijk onverwijld en voor effectuering van kortingsmaatregel dient DNB goedkeuring te verlenen VO en sponsor schriftelijk en mondeling binnen twee weken Alle deelnemers schriftelijk ten minste één maand voordat korting van kracht wordt
Indien het pensioenfonds besluit in de uitzonderlijke situatie tot het korten van pensioenaanspraken en pensioenrechten, zal direct DNB door middel van een brief op de hoogte worden gesteld. DNB toetst een voorgenomen besluit tot korten. De (gewezen) deelnemers, pensioengerechtigden en de ondernemingen dienen ten minste één maand voordat de korting wordt gerealiseerd te worden geïnformeerd. Ook DNB dient een maand vóór realisatie te worden geïnformeerd. De korting kan geen doorgang vinden zonder dat DNB hiermee heeft ingestemd. De AFM adviseert vooruitlopend op een besluit tot korting belanghebbenden te informeren omtrent een mogelijk kortingsbesluit. Het bestuur neemt dit advies over. Daarnaast zal in dat geval melding worden gemaakt van de kortingsmaatregel die is opgenomen in het herstelplan in de start- en stopbrief.
2.9 Besluitvorming Het financieel crisisplan maakt onderdeel uit van de ABTN van het pensioenfonds. Besluiten kunnen door het bestuur van het fonds worden genomen conform de statuten. Dat besluitvormingsproces geldt ook voor een eventueel besluit om het financieel crisisplan in werking te laten treden. In onderstaand overzicht is opgenomen op welk moment in geval van een crisis voor de gedefinieerde maatregelen de besluitvorming plaatsvindt. Besluitvormingsproces Maatregel
Betrokken partijen
Beschrijving proces
Tijdslijn
Vermogensdotatie
Bestuur/werkgever
Extra dotatie verschuldigd in dekkingstekort. Lineaire aanvulling tot minimaal vereist eigen vermogen in 3 jaar
2 – 3 weken, periodieke vaststelling
Beperken indexatie
Bestuur
Afhankelijk van financiële positie geen of (gedeeltelijke indexatie) : Toekenning op basis van weerstandsvermogen
2 – 3 weken, vaststelling: Maand oktober
Korten aanspraken
Bestuur
Korten aanspraken en ingegane rechten
1 – 3 maanden
109
In 2015 gelden nieuwe richtlijnen ten aanzien van het herstelplan. Voor het pensioenfonds is sprake van een reservetekort. In dit geval is sprake van achterblijvend herstel, en gaat het bestuur over tot het toepassen van de maatregelen zoals vastgelegd in dit financieel crisisplan. Daarbij geldt dat voor de te treffen (crisis)maatregelen het bestuur zelfstandig een besluit kan nemen en in bijna alle gevallen de maatregel per 1 januari van kracht laat worden. Naar aanleiding van het genomen besluit worden de deelnemers (actief, premievrij en gepensioneerd) en de sponsor door het bestuur geïnformeerd. Alleen voor het indienen en communiceren over het herstelplan geldt een andere datum, namelijk 1 juli 2015. In principe geldt dat in het geval van het toepassen van de laatste remedie, te weten afstempelen, alle deelnemers minimaal een maand voor de toepassing van de kortingsmaatregel op de hoogte gesteld dienen te worden. Hierbij wordt aangesloten bij de door de pensioensector en toezichthouder afgesproken termijnen.
2.10 Beleid ongedaan maken crisismaatregelen In artikel 137 lid 2, letter c Pensioenwet worden de regels gegeven om in het verleden gemiste toeslag of in het verleden doorgevoerde korting te compenseren. Die regels houden in dat de toekomstbestendige toeslagverlening niet in gevaar mag komen (er moet dus voldoende vermogen zijn om de volledige voorgenomen toeslag naar verwachting ook in de toekomst te kunnen blijven verlenen), het pensioenfonds beschikt over het vereist eigen vermogen en blijft daarover ook beschikken na de incidentele toeslagverlening en van het voor de incidentele toeslagverlening beschikbare vermogen wordt ten hoogste een vijfde in enig jaar gebruikt. In geval van een dekkingstekort wordt door aanvullende dotaties en een extra solvabiliteitsopslag in de premie ervoor gezorgd dat het fonds binnen de wettelijke termijnen herstelt. Alleen in bijzondere omstandigheden, bijvoorbeeld omdat er geen sprake zou zijn van een aanvullende dotatie en premiebetaling, is het mogelijk dat er onvoldoende herstelkracht is om te herstellen. Indien deze situatie zich heeft voorgedaan beoordeelt het bestuur op dat moment op welke wijze, binnen de fiscale mogelijkheden, de eventuele korting wordt teruggedraaid. Dit zal mede afhangen van de situatie waardoor er door het pensioenfonds gekort diende te worden. De eventuele gemiste toeslagverlening wordt door het pensioenfonds teruggedraaid op het moment dat de beleidsdekkingsgraad weer boven de grens voor toeslagverlening is uitgekomen. Dit is gebaseerd op bestaand pensioenbeleid zoals is opgenomen in de ABTN. Het bestuur vindt het noodzakelijk om dit transparant, helder en duidelijk te communiceren naar haar belanghebbenden. Dit gebeurt door de deelnemers (actief, premievrij en gepensioneerd) te informeren via de website, een aparte brief en via de pensioenkrant.
2.10.1 Jaarlijkse toets op actualiteit financieel crisisplan Jaarlijks evalueert het bestuur het lopende herstelplan. Op basis van het herstelplan wordt verwacht dat de (beleids)dekkingsgraad zich binnen de wettelijke termijn zal herstellen tot boven het vereiste eigen vermogen. Het bestuur zal het financieel crisisplan opnemen als vast agendapunt in de jaarlijkse bestuursvergadering van december. In deze vergadering zal het financieel crisisplan worden
110
besproken en zal toetsing aan de actualiteit plaatsvinden. De behandeling zal tevens worden gekoppeld aan de jaarlijkse evaluatie van het risicomanagement en het financieel beleid.
111