Sterker aan het werk Hoofdlijnen re-integratiebeleid 2012 e.v. Gemeente Hengelo September 2011
1
Inhoudsopgave: 1. Aanleiding 2.Wat vooraf ging: - resultaten Sterk Werk 3. Reikwijdte van de nota 4. Bestuurlijke keuzes 5. Ontwikkeling bijstand 6. Klant en participatie 7. Participatiebeleid 7.1 Doel participatie 7.2. Wat werkt wel en wat werkt niet 7.3 Prioriteit kwetsbare middengroep 7.4 Keuzes inzet middelen en inspanningen 7.5Ambities 7.6 Gevolgen van de keuzes voor de instrumenten 7.7 Innovatie 8. De vraag op de arbeidsmarkt: de wens van de werkgevers 8.1 Knelpunten 8.2 Groei en krimp 8.3 Matrix groei- en krimp, kansen doelgroep 8.4 De vraag van de werkgevers 8.5 De vraag van de werknemers 9. (Keten)samenwerking 9.1 Samenwerking werkgevers in Hengelo e.o 9.2 Nieuwe werkgelegenheid 9.3 Social return on Investment 10 Gevolgen voor de uitvoering 10.1 Inhoud en vorm van de instrumenten 10.2 Gevolgen voor doelgroepen en onderdelen van het P-budget 10.3 Gevolgen voor het P-budget 10.4 Gevolgen voor de interne organisatie 11. Doorkijkje naar 2013: WWNV/aanpassing WWB 12. Samenvatting keuzes, standpunten College na opmerkingen adviesorganen Bijlagen: 1. Matrix kansen doelgroep 2. Verklarende woordenlijst
2
3 3 4 4 5 5 6 6 6 7 7 8 8 8 9 9 9 9 10 10 11 11 11 11 12 12 14 14 15 16 18
1.Aanleiding. De re-integratieverordening en de premieverordening vormen het algemeen gemeentelijk kader voor het re-integratiebeleid. In de nota Sterk Werk (2007) en de daarop gebaseerde voortgangsrapportage Sterk aan het Werk (2008) zijn concrete maatregelen opgenomen om het re-integratiebeleid te intensiveren. Gezien de sterk veranderende omstandigheden (rijkskortingen en nieuwe wetgeving) is het noodzakelijk dit beleid te actualiseren. Het college heeft daartoe besloten met een bestuursopdracht d.d. 15 februari 2011. Deze nota geeft de hoofdlijnen van deze actualisatie. Conform de bestuursopdracht volgt een uitvoeringsprogramma. Deze nota gaat vooral in op het re-integratiebeleid en de uitstroom naar werk. Daarnaast heeft de Sociale Dienst een vangnetfunctie en verricht in het kader daarvan vele andere werkzaamheden. De missie blijft in alle gevallen oog te hebben voor de individuele vragen van de cliënten en ook de zorg voor de zwakkeren in de samenleving. Verder hanteert de Sociale dienst een scala aan instrumenten om instroom te beperken en uitstroom te bevorderen. O.m. door de invulling va de poortwachterfunctie en een preventieve fraudeaanpak. Ook daarop gaat deze nota niet in. 2.Wat vooraf ging- resultaten Sterk Werk In de beleidsbegroting 2007-2010 werd al aangekondigd dat er een heroverweging van de bestedingen binnen het W-deel zou plaatsvinden. Dit was nodig gezien de –toen ook alaangekondigde kortingen op het W-deel en vanwege de op sommige terreinen enigszins tegenvallende uitstroom. De notitie “Sterk Werk” (over de intensivering van de reintegratieaanpak en de besteding van het W-deel Wwb) was hiervan het gevolg en werd opgesteld in september 2007. In deze notitie werd een aantal maatregelen voorgesteld om de uitstroom te bevorderen. De ambitie geformuleerd in deze notitie was om in de periode 2008 t/m 2011 440 personen extra uit de Wwb aan het werk te helpen. Dit komt neer op 110 personen per jaar bovenop de -toen berekende- reguliere uitstroom naar werk van 120; in totaal dus 230 mensen vanuit een Wwb- uitkering naar regulier werk of zelfstandig ondernemerschap per jaar. Daarbij moeten drie dingen worden aangetekend. - De extra uitstroom was o.m. gebaseerd op het bestuursakkoord tussen gemeenten en Rijk waarin gesproken werd over een afname van 75.000 Wwb-uitkeringen landelijk in de lopende bestuursakkoordperiode. - Die landelijke afname heeft niet plaatsgevonden o.a. als gevolg van een hogere instroom door de economische crisis. - Ondanks de ook al in 2007 aangekondigde kortingen op het W-deel, was er in de jaren 2007-2009 flinke financiële ruimte door de inzet van de zgn. meeneemreserve. Mede door inzet van deze financiële ruimte was de uitstroom van naar regulier werk of zelfstandig ondernemerschap in het jaar: Jaar 2009 2010 2011 (eerste half jaar)
personen uit het bestand Wwb, WIJ, IOAW en IOAZ 255 351 124
Hiermee hebben we onze achterstand qua uitstroomresultaat weer ingehaald en zitten nu boven het zgn. kringgemiddelde èn het totaal aantal deelnemers aan de Benchmark WWB 2010.
3
Echter de financiële middelen uit het P-budget drogen vanaf 2010 in snel tempo op. Dat betekent dat scherpere keuzes en kritischer prestatie-indicatoren noodzakelijk zijn om met minder middelen meer te doen.
3.Huidige en toekomstige situatie – reikwijdte van de nota. De noodzakelijke scherpere keuzes en prestaties van ons re-integratiebeleid worden mede ingegeven door zowel financiële omstandigheden als forse beleidswijzigingen op rijksniveau. De invoering van deze wijzigingen en de effecten daarvan vanaf 2012 bepalen ook de reikwijdte van deze nota. Een deel van deze wijzigingen is al een feit, een ander deel heeft het stadium van wetsontwerp bereikt of is nog onderdeel van onderhandelingen over het bestuursakkoord tussen VNG en Kabinet. Vanwege de leesbaarheid en de relatie met ondermeer de nota armoedebeleid zijn de belangrijkste wijzigingen opgenomen in een aparte notitie: “Factsheet Hengelo Sociaal 2011”. De onderdelen “beleidsmatige wijzigingen”, “financiële wijzigingen”en “overige decentralisatieoperaties”( zie de paragrafen 2, 3 en 4 uit het Factsheet) laten zich als volgt samenvatten: Voor 2012 zijn in elk geval de kortingen op P-budget, WSW-vergoeding per SE, schuldhulpverlening en normering gemeentelijk armoedebeleid zeker en bekend. Als gevolg van de parlementaire behandeling kunnen er nog (grote) wijzigingen in inhoud en termijnen van o.m. de wijzigingen in de Wet Werk en Bijstand optreden. De invulling van cruciale delen van de Wet Werken naar Vermogen evenals de financiële gevolgen daarvan zijn nog steeds niet helder. De invloed van de decentralisaties van Jeugdzorg en AWBZ op het participatieen re-integratiebeleid zijn nog niet in te schatten. Keuze 1 Dat leidt tot de conclusie dat deze nota vooralsnog de scope heeft van het jaar 2012, uiteraard wel met een doorkijkje naar komende jaren. Immers de doorvoering van de genoemde decentralisaties (Wet Werken naar Vermogen, Jeugdzorg, AWBZ) kunnen inhoudelijk zulke implicaties hebben dat wij gedwongen zullen zijn per 1-1-2013 ons re-integratiebeleid inhoudelijk en financieel weer aan te passen.
4.Bestuurlijke keuzes We kunnen al wel concluderen dat uit de “omgevingsanalyse” van het “Factsheet Hengelo Sociaal 2011” blijkt, dat naast forse veranderingen in de wetgeving gemeenten geconfronteerd worden met een ongekende bezuinigingsopdracht. In totaal is er in 2015 zeker 60% minder geld beschikbaar voor bemiddeling en re-integratie. Het risico bestaat dat de bezuinigingen leiden tot minder uitstroom naar werk van uitkeringsgerechtigden en werklozen. Dit dwingt ons de re-integratiemiddelen selectief en effectief in te zetten. Hierbij zijn de kernvragen: -Voor welke groepen willen wij de schaarse re-integratiemiddelen inzetten? -Hoe zijn de kansen op de arbeidsmarkt maximaal te benutten? -Zijn er alternatieve financieringsbronnen te vinden? -Hoe kunnen de efficiency en de effectiviteit van de re-integratiedienstverlening verder worden verbeterd, zodat we meer kunnen doen met minder geld? -Hoe houden we aansluiting bij onze uitgangspunten in het Coalitieakkoord en de Sociale Visie?
4
Met het beantwoorden op deze vragen wordt in deze actualisatienota een begin gemaakt. Zoals aangegeven beperken we ons in eerste instantie tot het jaar 2012.De voorgestelde beleidskeuzes die in dat jaar in gang gezet worden zullen naadloos moeten aansluiten bij de hoofdlijnen van de komende decentralisatieoperaties, vooral de invoering van de Wet Werken naar Vermogen.
5. Ontwikkeling bijstand. De belangrijkste ontwikkelingen met betrekking tot aantallen en budgetten worden genoemd in par. 5 van het Factsheet Hengelo Sociaal 2011 en laten zich als volgt samenvatten: De gemeente Hengelo heeft te maken gehad met veel dynamiek in het bestand. Het bijstandsbestand is in de jaren 2009, 2010 en de eerste helft 2011 gestegen t.o.v. het voorgaande jaar, ondanks de aantrekkende economie. De instroom vanuit de maximale WWduur is groter dan gemiddeld. Ook is de stijging in het algemeen groter dan verwacht, maar minder dan gemiddelde vergelijkbare gemeenten. De budgetafspraken in het bestuursakkoord 2008-2011 vallen ongunstig uit. Daardoor is een tekort ontstaan op het Ideel. Dit tekort rechtvaardigt (nog ) geen beroep op aanvullende rijksmiddelen (IAU of MAU). Het beleid is er op gericht om tekorten te voorkomen door instroombeperkende en uitstroombevorderende maatregelen. Lukt dat in 2011 onvoldoende, dan bereiden wij een IAU-aanvraag voor. 6. Klant en participatie De belangrijkste ontwikkelingen met betrekking tot de participatiepositie, de kansen en de belemmeringen van de klanten met een WWB-uitkering evenals de duur van de uitkering worden genoemd in par. 6 van het “Factsheet Hengelo Sociaal 2011”en laten zich als volgt samenvatten: Wij krijgen een steeds beter beeld van de re-integratie- en participatiepositie van onze klanten al of niet per buurt of per wijk. Dat is ook noodzakelijk om scherper de juiste inzet van instrumenten te bepalen. De indeling op de participatieladder laat zien dat 10,6 % van het huidig ingedeeld bestand betaald werkt, al of niet met ondersteuning. De inschatting van de klantmanagers is dat dat uiteindelijk voor 37,8 % van dat bestand weggelegd is. Ook opvallend is dat 66,3% van het huidig ingedeeld bestand ingedeeld is t/m trede 3 (georganiseerde activiteiten), terwijl de klantmanagers inschatten dat deze groep teruggebracht (dus kan stijgen op de participatieladder) kan worden naar 45% . Wordt het uitgangspunt van de komende Wet Werken naar Vermogen, nl. loonwaarde, langs de ladder gelegd, dan lijkt 60% van het bestand enige (te ontwikkelen) loonwaarde te hebben en 40% van het bestand aangewezen op sociale activiteiten buiten de deur als participatieactiviteit. De belemmeringen voor uitstroom zijn voor Hengelo niet systematisch in beeld gebracht. Landelijk gezien heeft zo’n 28% geen belemmeringen. Uitgaande van wat mensen wel kunnen is het mogelijk om met inzet van gericht instrumentarium ook een groot deel van de belemmeringen weg te nemen (opleiding, training, aanpassingen). 35% van de uitkeringen per 1-1-2011 was korter dan een jaar geleden toegekend. Een korte uitkeringsduur vergroot de uitstroomkansen.
5
7.Participatiebeleid. 7.1 Doel participatie Doel van het participatie- en re-integratiebeleid is dat iedereen mee doet naar vermogen, bij voorkeur in de vorm van betaald werk of als zzp-er. Daarbij geldt grofweg de onderstaande “voorkeursvolgorde”: 1. Mensen die in staat zijn zelfstandig 100% WML of meer te verdienen moeten op zoek naar een baan, al dan niet met hulp of begeleiding. 2.Burgers die niet zelfstandig het WML kunnen verdienen, hebben recht op een (aanvullende) inkomensvoorziening en ondersteuning bij participatie (zoals re-integratie, swplaats, dagbesteding). De commissie De Vries heeft aangetoond dat ook deze populatie vaak een grotere bijdrage kan leveren aan de samenleving dan nu het geval is. Het is de uitdaging om dat deel ook zo volwaardig mogelijk aan de slag te helpen. 2.1.Daarvoor zijn het aangaan van partnerschappen met o.a. werkgevers (vgl. Pact MVO Hengelo) en ondersteuning op basis van de behoeften van zowel werkgever als werknemer noodzakelijk. 2.2.Daarvoor stonden tot nu toe “traditionele”instrumenten ter beschikking: gesubsidieerde arbeid, loonkostensubsidie, begeleidingstrajecten (naar werk of ondernemerschap), ondersteunende activiteiten (kinderopvang, schuldhulpverlening, budgetvoorlichting), beroepskwalificerende scholing, sociale activering. In de nabije toekomst zullen nieuwe instrumenten moeten worden ingevoerd of bestaande verder uitgebouwd: sociale ondernemingen, bedrijfsmatige werkleeromgevingen, loonsuppletie, jobcarving. 3. Ook wie met ondersteuning niet aan de slag kan bij een werkgever moet zoveel mogelijk bij de samenleving betrokken worden. Vormen van beschut werken, maatschappelijke ondersteuning of zorg en begeleiding moeten voor die burgers beschikbaar zijn. Uiteraard vanuit de principes van “de kanteling”en “eigen kracht”. 7.2 Wat werkt wel en wat werkt niet. De gemeente Hengelo heeft geen eigen onderzoek gedaan naar de effectiviteit van de reintegratie en participatie-instrumenten. Ook de inzet van het P-budget is (nog) niet volledig geanalyseerd. Bij afnemende middelen en daarom de noodzaak om scherpere keuzes te maken vooral aan de onderkant van de arbeidsmarkt is het wel noodzakelijk een meetinstrument voor de effectiviteit op te zetten, althans scherper te zijn op prestatieindicatoren en verslaglegging daarover. Ook bij onze partners en opdrachtnemers. Gegevens zijn veelal aanwezig en bekend. Het gaat erom ze in juiste context uit te vragen en te plaatsen. Zonder te streven naar volledigheid zijn enkele uitkomsten van landelijk onderzoek relevant als het gaat om het beantwoorden van de vraag wat wel en niet werkt. -Loonkostensubsidies zijn relatief effectief. -Directe plaatsing met coaching bij werkgevers of als zzp-er is kansrijk -Re-integratie werkt vertragend bij zelfredzame mensen -Trajecten in laagconjunctuur zijn effectiever dan trajecten in hoogconjunctuur -Voor jongeren is preventie nuttig, trajecten zijn nuttiger voor ouderen. -Resultaten van trajecten WWB zijn overschat door plaatsing”uitstroom” in gesubsidieerde banen 7.3 Prioriteit kwetsbare middengroep. In het regeerakkoord wordt aangeven dat de “resterende”middelen voor re-integratie alleen nog selectief ingezet kunnen worden voor kwetsbare groepen op de arbeidsmarkt. Deze 6
notie wordt verder niet uitgewerkt, maar is ook vrij overbodig: wij worden als gemeente wel gedwongen om onze middelen zeer selectief in te zetten bij een zo grote aanslag op het budget. In navolging van de RWI zien wij als denkraam voor de keuzes bij de inzet van middelen een grove indeling in subgroepen van het bestand. -de zelfredzamen, die ook zonder of met minimale ondersteuning werk zullen vinden. Inzet van re-integratieondersteuning voor deze groep is niet nodig, en kan zelfs leiden tot een langere uitkeringsduur (lock in effect) -een kwetsbare middengroep die nog wel perspectief heeft op het vinden van betaald werk, maar daarbij (substantiële) hulp nodig heeft. Het gaat hierbij om mensen met een duidelijke afstand tot de arbeidsmarkt vanwege belemmeringen, maar die met ondersteuning goed kunnen functioneren in (gesuppleerde) betaalde arbeid. In deze groep valt een groot deel van de lager opgeleiden en ouderen. -De groep die niet binnen afzienbare tijd zal kunnen functioneren in regulier betaald werk. Inzet van re-integratieactiviteiten leidt waarschijnlijk niet tot uitstroom naar werk maar kan wel leiden tot verbetering van de maatschappelijke participatie of het persoonlijk functioneren. 7.4 Keuzes inzet middelen en inspanningen. Op grond van het bovenstaande is het logisch om slechts een zeer klein deel van de reintegratiemiddelen te reserveren voor zelfredzamen. Het grootste effect van re-integratie-inspanningen te verwachten in termen van uitstroom uit de uitkering is te verwachten bij de geschetste middengroep. Daarop wordt het grootste deel van de inspanningen gericht. Voor de onderste groep worden arrangementen, waaronder groepsgewijze sociale activering georganiseerd in samenwerking met welzijnswerk, hulpverlening en de WMO. AWBZ en aanvullende middelen uit bijv. fondsen. Bovendien kunnen hier verbindingen gelegd worden met het beschut werken vanuit de Wsw. Hierbij sluiten wij nadrukkelijk aan bij onze Sociale Visie, waarin meedoen en participatie voor iedereen centraal staat. Tevens sluiten we hierbij aan bij het nieuwe programma 1: Alle hens aan dek voor werk. Een belangrijke randvoorwaarde voor de keuze voor deze doelgroep is dat de basisdienstverlening voor de wat minder zelfredzame mensen bij UWV/Werkbedrijf op orde blijft. Niet iedereen is zo zelfredzaam dat hij/zij uit de voeten kan met uitsluitend edienstverlening en e-coaching. Ook het tijdstip van inzet van deze dienstverlening is van belang. Aangezien een 35% van onze instroom bestaat uit mensen met een max. WW-duur is tijdige inzet van activiteiten om instroom in de Wwb te voorkomen van bijzonder belang. Op deze twee aspecten zal de samenwerking met UWV (in welke vorm dan ook) zich moeten richten.
Keuze 2: 1.De groep zelfredzamen worden minimaal ondersteund met trajecten en instrumenten, wel met advisering, doorverwijzing en deelname collectieve en e-dienstverlening van het Werkplein. Dit betreft hoofdzakelijk de nieuwe instroom. 2. De kwetsbare middengroep wordt zo mogelijk intensief ondersteund bij het wegnemen van belemmeringen en het werken naar vermogen bij zo mogelijk werkgevers of als zzp-er. De reintegratie-instrumenten en –middelen worden hoofdzakelijk op deze groep gericht en waar nodig opnieuw vormgegeven. Deze groep omvat naar schatting 60% van het huidige bestand. 3.Voor de groep die niet binnen afzienbare tijd toe is aan betaald werk met een minimale loonwaarde van 20% worden participatiearrangementen ontwikkeld samen (wijk)welzijnswerk, hulpverlening, Wsw (beschut werken). De groep omvat naar schatting 40% van het huidige bestand. 7
7.5 Ambities. Wij willen scherpere keuzes en kritische prestatie-indicatoren om meer en de goede dingen te doen met minder middelen. Daarbij past het om ambities en afrekenbare doelstellingen te formuleren. Deze zullen per kwartaal moeten worden gerapporteerd en gemonitord en per jaar geëvalueerd. We beginnen in het jaar 2012, om dan met die ervaring verder te kunnen werken na de invoering van de WWNV. We formuleren de volgende ambities v.w.b. de stijging op de participatieladder c.q. de uitstroom richting werk.
1. Eind 2012 is het aantal uitkeringen 2 procentpunt minder dan op grond van het landelijk gemiddelde verwacht mag worden. 2. In het jaar 2012 ligt de uitstroom uit de WWB naar regulier betaald werk, ondernemerschap en betaald werk met ondersteuning 5 procentpunt hoger dan het benchmarkgemiddelde uit de benchmark WWB. (Concreet betekent dit een uitstroom van 350 gedurende het jaar 2012) 3. Binnen 2 jaar heeft 50% van het huidige bestand op de treden 1, 2 en onderkant 3 een of meer stappen gemaakt op de participatieladder. 4. Binnen 1 jaar heeft 60% van het huidige bestand op de treden bovenkant 3 en 4 een of meer stappen gemaakt op de participatieladder. 5. In het jaar 2012 heeft 70 % van het huidige bestand op trede 5 en 6 de stap naar regulier werk daadwerkelijk gemaakt. 7.6 Gevolgen van deze keuzes voor de instrumenten. De in te zetten re-integratie- en participatie-instrumenten liggen op dit moment vast in de reintegratieverordening, de re-integratie waaier (versie eind 2009). De re-integratiewaaier is verdeeld in: instrumenten gericht op werk, gesubsidieerd werk, sociale activering en overige voorzieningen. Volgens de voorgestelde beleidskeuzes moet er een herijking van deze instrumenten plaatsvinden, daarbij tevens rekening houdend met de vraag naar effectiviteit (zie paragraaf 7.2). We maken de volgende indeling: 1. Voorlichtings-, doorverwijzings-, en adviesfunctie m.b.t. direct werk i.s.m. Werkplein voor de groep zelfredzamen (vnl. nieuwe instroom; trede 5, 6) 2. Instrumenten voor de “kwetsbare middengroep” bestaande uit reintegratieactiviteiten richting (gesuppleerd) betaald werk of ondernemerschap, betaald werk met ondersteuning, werken en leren, werken met behoud van uitkering, werkgerelateerde sociale activering (voor mensen voor wie de verwachte trede bovenkant 3, 4, 5 of 6 is – 60% van het huidige bestand) 3. Participatie activiteiten bij voorkeur dichtbij in buurt en wijk georganiseerd voor de groep die niet binnen afzienbare tijd aan (betaald) werk toe is ( mensen voor wie de verwachte trede 1, 2, onderkant 3 de maximaal te bereiken trede is- 40% van het huidige bestand.) 7.7 Innovatie. Hengelo heeft een naam te verdedigen als het gaat om sociale innovatie. Ook bij de noodzakelijke nieuwe vormgeving en herijking van instrumenten willen wij inzetten op innovatieve concepten als sociale economie en directe plaatsing, flexibilisering en zelfstandigen zonder personeel (bevordering ondernemerschap), werk-leeromgevingen georganiseerd bij bedrijven en onderwijsinstellingen, eigen vormen van loonsuppletie.
8
8. De vraag op de arbeidsmarkt , de wensen van werkgevers. 8.1 Knelpunten Er ontstaat een serieus probleem op de arbeidsmarkt. De Arbeidsmarktanalyse 2011 (RWI) trekt de volgende conclusies: -de daling van de potentiële beroepsbevolking leidt er niet automatisch toe dat degenen die nu door hun afstand tot de arbeidsmarkt buitenspel staan, gemakkelijker aan de slag kunnen komen. -Conjuncturele werkloosheid speelt een afnemende rol -Bij toenemende vraag kan er minder geput worden uit nieuw aanbod en recent werklozen uit de voorafgaande periode van laagconjunctuur. -Vergrijzing leidt wel tot knelpunten op deelmarkten, maar betekent niet het einde van de werkloosheid. Deze en andere knelpunten op de arbeidsmarkt scheppen kansen voor mensen met een afstand tot deze arbeidsmarkt: iedereen is straks nodig. Het maakt wellicht ook de bereidheid van werkgevers groter te investeren in de ontwikkeling van mensen met een afstand tot de arbeidsmarkt en een beperktere loonwaarde. 8.2 Groei en krimp. Volgens de arbeidsmarktprognose 2011-2012 van UWV Werkbedrijf zijn de belangrijkste groeisectoren in termen van aantallen banen in de periode 2011-2016: Sector Zorg Uitzendwezen Handel
Banengroei tot 2016 +40.000 +14.000 +7.000
Daar staat tegenover een banenverlies bij: Sector Industrie Openbaar bestuur Financiële diensten Communicatie en telecom
Banenverlies tot 2016 -16.000 -9.000 -5.000 -4.000
8.3 Matrix In de matrix in bijlage 1 zijn de krimp- en groeisectoren afgezet tegen de kansen voor de doelgroep. Gezien de samenstelling van ons bestand, de positie op de participatieladder en de ervaren belemmeringen (o.m. opleiding, werkervaring) is het niet reëel te veronderstellen dat de kansen voor onze doelgroep in de eerste plaats liggen in de snel groeiende sectoren met vooral vraag naar hoopgeleide, technisch personeel. De meest kansrijke groeisectoren voor mensen met een afstand tot de arbeidsmarkt zijn: Horeca; groot- en detailhandel; milieu, overige zakelijke dienstverlening, onderwijs, zorg en welzijn. Ook liggen er kansen voor de doelgroep in de transportsector en de industrie, hoewel deze als niet groeisectoren kwalificeren. Echter deze sectoren worden wel geconfronteerd met een grote vervangingsvraag.
9
8.4 De vraag van de werkgevers Werkgevers zullen bereid zijn mensen met een afstand tot arbeidsmarkt een kans te geven enerzijds als zij er belang bij hebben vanwege de (toekomstige) knelpunten op de arbeidsmarkt of vanwege een korte termijn belang (capaciteit of subsidies) en anderzijds vanuit maatschappelijk verantwoord ondernemen. Uit onderzoek onder en gesprekken met ondernemers/werkgevers blijkt dat zij bereid zijn mensen met een afstand tot de arbeidsmarkt in dienst te nemen indien: - het verlies aan productiviteit gecompenseerd wordt - zij geen extra risico lopen in geval van ziekte en arbeidsongeschiktheid (no-risk-polis; geen WGA –risico) - er geen administratieve rompslomp is, een contactpersoon en begeleiding - er een oplossing komt voor die Cao’s die algemeen verbindend zijn en waarbij de aanvangsschalen hoger dan WML zijn. - Niet tijdens het spel de regels veranderd worden. Het valt wel op dat tot op dit moment de werkgevers(organisaties) nauwelijks gehoord worden in de discussies rond de komende Wet werken naar vermogen. Plus dat het veronderstelde enthousiasme over het instrument loondispensatie vanwege de administratieve rompslomp tanende is. 8.5 De vraag van de werknemers. Met de nadruk die ligt op de vraag van de werkgever moet niet vergeten dat ook de werknemer vragen, behoeften en talenten heeft. Hoe beter hierop ingespeeld wordt hoe groter de kans is dat de werknemer goed functioneert. Tot nu toe nemen wij aan dat werknemers (ook en juist met een afstand tot de arbeidsmarkt) als gewone werknemers behandeld willen worden. Het liefst in dienst van gewone bedrijven met de daarbij behorende primaire en secundaire arbeidsvoorwaarden. Elke maatregel (aparte huisvesting, aanvullende betaling, aangepast werk) die hun aparte positie benadrukt, draagt niet bij aan een positief werknemersbeeld.
Samenvatting en conclusie Er dreigt een serieus kwalitatief en kwantitatief probleem op de arbeidsmarkt. Daarom is iedereen nodig. Dit leidt er echter niet automatisch toe dat mensen met een afstand tot de arbeidsmarkt gemakkelijker aan de slag kunnen komen. In de nabije toekomst is er sprake van groei- en krimpsectoren voor wat betreft arbeidsplaatsen. Een deel van de groeisectoren is uitermate geschikt voor mensen met een afstand tot de arbeidsmarkt en laagopgeleiden. Werkgevers zijn onder voorwaarden bereid deze groep te plaatsen. Werknemers willen het liefst echt werk. Keuze 3. Onze re-integratie-inspanningen worden hoofdzakelijk/uitsluitend gericht op die sectoren waar de huidige en toekomstige vraag manifest is. Tevens op die bedrijven die aangeven mee te willen werken aan plaatsing van mensen met een afstand tot de arbeidsmarkt onder voorwaarden. Ons instrumentarium wordt daarop afgestemd. Instroomprojecten worden uitsluitend in deze sectoren gesteund en gestart. Wij vragen van de werkzoekende klanten zich met voorrang te focussen op de kansrijke sectoren in hun re-integratieinspanningen. 9. (Keten)Samenwerking We staan voor enorme uitdagingen om meer mensen met minder middelen aan echt werk te helpen. Zeker na invoering van de Wet Werken naar Vermogen. Dat kunnen we niet alleen. Ondernemers en werkgevers zijn nadrukkelijk aan zet. De vraag is of ons bedrijfsleven en 10
andere werkgevers voldoende opnamecapaciteit heeft om de noodzakelijke banen te bieden. Vandaar dat wij blijven inzetten op het stimuleren van starters en het creëren van nieuwe banen in bijv. sociale ondernemingen of via het instrument “social return on investment”. Om de werkgevers te bewegen meer werkzoekenden met een afstand tot de arbeidsmarkt in dienst te nemen zal zgn. werkgeversdienstverlening op een nieuwe leest geschoeid moeten worden. Dat leidt tot een drietal lijnen. 1.Samenwerking werkgevers in Hengelo e.o. Hengelo kent 4825 bedrijven met 45.560 werkzame personen. In het laatste jaar is het aantal bedrijven licht gestegen, maar het aantal werkzame personen licht gedaald. Branches met veel werkgelegenheid zijn industrie (8366 personen in 260 bedrijven); groot- en detailhandel ( 9099 personen in 1430 bedrijven) zorg en welzijn (6118 personen in 334 bedrijven). Opvallend is dat van 4825 bedrijfsvestigingen er 2306 als zzp-er aan te merken is. Het aantal zzp-ers groeit dubbel zo hard als het totaal aantal bedrijven. Wij stellen ons voor de werkgeversbenadering als volgt te organiseren: -deelname aan landelijke initiatieven als LOCUS (Divosa en Cedris) om de afspraken met landelijke ketens door te vertalen naar onze regio en stad. -eenduidige regionale werkgeversbenadering i.s.m. UWV-werkbedrijf, regiogemeente, sw-bedrijven gericht op de regionaal georiënteerde grotere werkgevers (in termen van UWV Werkbedrijf de A-accounts) -geïntegreerde lokale werkgeversbenadering van de grotere werkgevers en het MKB in samenwerking tussen afdeling EZ, samenwerkingsprojecten van gemeente/Fitis/(speciaal) onderwijs, Werkplein. Bij de contacten met bedrijven over vergunningen, uitbreidingen of grondaankopen nemen we altijd het vraagstuk van de personeelsvoorziening mee. Bij nieuwvestiging maken we afspraken over instroom personeel. We organiseren regelmatig rondetafelgesprekken met ondernemers, schakelen Pact MVO Hengelo in waar het gaat om arbeidstoeleiding van bijzondere doelgroepen. De werkgeversbenadering wordt in het komende jaar samen met andere partners eenduidig vormgegeven onder het principe: zoveel mogelijk lokaal wat lokaal kan, regionaal/landelijk wat regionaal/landelijk moet 2.Nieuwe werkgelegenheid. Uit bovenstaande zal blijken dat de “opnamecapaciteit”van het “normale” bedrijfsleven niet voldoende is. Uit de cijfers blijkt dat het aantal nieuwe bedrijven en zzp-ers sterk groeit. Hengelo profileert zich al startersstad. Reden om sterk in te blijven zetten op de bevordering van ondernemerschap. Daarnaast moeten we toch ook doorgaan met “banen aan de onderkant”scheppen in de vorm van sociale ondernemingen (wel op doorstroom gericht) combinatie beschut werken/ dagbesteding, stadsbanen. Hier komt ook de eigen dienst in beeld en de samenwerking met woningcorporaties e.a. in bijv. wijkleerbedrijven. 3.Social Return on Investment Het beleid rond social return on investment is vastgelegd voor wat betreft de inkoopactiviteiten vanuit de gemeentelijke organisatie. Door meer sturing op de uitvoering kan het resultaat verhoogd worden in termen van aantallen leer-werkplekken, stages of arbeidsplaatsen. Sinds 1 juli 2011 heeft de Rijksoverheid ook een beleid om een percentage van de aanneemsom van overheidsopdrachten te besteden voor de inschakeling van werkzoekenden. De Provincie Overijssel begint hierover ook na te denken. Dat biedt kansen om meer werkzoekenden uit Hengelo volgens dit instrument een leerwerkplaats of arbeidsplaats te bieden. Een beweging andersom is ook denkbaar: bedrijven die veel mensen met een afstand tot de arbeidsmarkt wilen plaatsen, krijgen voorrang bij gemeentelijke opdrachten.
11
Keuze 4: Wij streven er naar het aantal baanopeningen voor onze werkzoekenden te vergroten door een aanpak langs drie lijnen: -samenwerking met werkgevers en ondernemers (verdeeld in landelijke, regionale en lokale samenwerkingsverbanden) -scheppen van nieuwe werkgelegenheid door bevorderen startende bedrijven, sociale ondernemingen en wijkleerbedrijven. -uitbouwen van het beleid gericht op social return on investment intern en richting provincie en Rijk.
10.Gevolgen voor de uitvoering 10.1 Inhoud en vorm van de instrumenten De situatie op de arbeidsmarkt, de teruglopende middelen, de komende wetgeving en onze wens om scherper en gerichter onze middelen in te zetten heeft gevolgen voor het huidige instrumentarium, zoals vastgelegd en in de re-integratieverordening en de reintegratiewaaier (2009). De nieuwe uitgangspunten zijn: a. Wij richten onze re-integratie inspanningen vooral op de zgn. kwetsbare middengroepen van ons klantenbestand (60%) op de treden bovenkant 3,4 en 5 van de participatieladder. b. De 10% zelfredzamen (vooral nieuwe instroom) bedienen we met een direct werk (vooral reguliere vacatures) aanbod via een nieuw in te richten werkplein (bijv. via samenwerkingsconstructies als Stadsservicebedrijf). c. De klanten die ingedeeld zijn met als eindperspectief trede 1, 2 en deels 3 van de participatieladder zijn vooralsnog niet toe aan regelmatig werk. Zij worden uitgedaagd al of niet verplicht om deel te nemen aan participatie activiteiten waaronder sociale activering, vrijwilligerswerk zo mogelijk in de wijk of buurt. Dit is de eerste verantwoordelijkheid van het welzijnswerk. Overleg over de inpassing is gestart. Individuele trajecten in het kader van sociale activering worden niet meer aangeboden. Participatie- en sociale-activerings-activiteiten vinden hoofdzakelijk collectief plaats onder verantwoordelijkheid van het welzijnswerk i.s.m. buurtgerichte sociale activering. Financiering vanuit het P-budget wordt derhalve afgebouwd. Datzelfde geldt voor de 75 zgn. stadsbanen bij hoofdzakelijk door de gemeente gesubsidieerde instellingen. Mensen die via deze gesubsidieerde banen werkzaam zijn verrichten nuttige werkzaamheden voor de maatschappij. De werkzaamheden hebben een regulier karakter. Om die reden willen wij deze banen niet geheel afbouwen. De functies en medewerkers die nodig zijn worden geleidelijk overgeheveld naar een werkgeversinstituut, betaald uit de algemene middelen. Hierin zijn dan de functie ondergebracht met een niveau tot MBO2, met een loonwaarde van maximaal 110% WML. Via het werkgeversinstituut vindt ontwikkeling van de medewerkers plaats, indien mogelijk. Deze plaatsen worden met ingang van 2012 dus niet meer gefinancierd uit het P-budget. Bij het hernieuwd vormgeven van de instrumenten voor de zgn. “kwetsbare middengroepen” (zie boven) gaan wij uit van onze ambities zoals geformuleerd in par. 7.5. en van zoveel mogelijk zich bewezen hebbende praktijken (zie par. 7.2.). Daarbij kijken we naar de succesratio.
12
a. Daarbij heeft prioriteit de directe plaatsing in een leerwerkomgeving, arbeidsplaatsen al of niet bij sociale ondernemingen of als zelfstandige of zzp-er met daaraan gekoppeld coaching en begeleiding in de werksituatie. Verdiencapaciteit en loonwaarde zijn daarbij van belang. Werkgevers worden gefaciliteerd in begeleiding, ontzorging en tijdelijke loonkostensubsidies. Dat betekent dat langdurige gesubsidieerde dienstverbanden verleden tijd zijn. Deze beweging is in 2011 al ingezet. b. Gesubsidieerd werk (dienstverbanden) wordt afgebouwd. De 75 stadsbanen worden voor zover nodig, ondergebracht in het op te richten werkgeversinstituut. Het normale traject is (uiteraard als directe plaatsing niet mogelijk is) maximaal een half jaar werken met behoud van uitkering (proefplaatsing) als proeftijd voor de werkgever. Daarna indienstneming met loonkostensubsidie voor een bepaalde tijd. Daarna volledige indienstneming en dus uitstroom en plaatsing trede 6 participatieladder. Dit alles blijft maatwerk, is mede afhankelijk van de kansen van betrokkene op de arbeidsmarkt en last but not least: de grenzen van het budget. De ervaringen opgedaan in de projecten Divers talent, alleenstaande ouders en nuggers, alsmede de eigen inkoopactiviteiten worden hierbij ingezet (directe benadering werkgevers). c. Vanuit de steeds maar weer innovatieve marktbenadering die de gemeente Hengelo nastreeft willen we, vooruitlopend op de komende wetgeving, rekeninghoudend met de sterke krimp in budgetten, graag enkele pilots draaien op het gebied van groepsgewijze aanmelding, detachering, plaatsing (wellicht payrolling) via onze samenwerkingsverbanden (SWB, gemeente, Kapstok, ROZ). Dat betekent dat hierdoor de uitstroom wellicht zou kunnen groeien, met eenmalige bijdrage uit het Ideel (soort loonsuppletie vooruitlopend op WWNV). Bij groepsgewijze projecten gaat het niet in de eerste plaats om grote aantallen plaatsingen op eenvormig werk, maar wordt rekening gehouden met de vraag van de werkgever. d. Gezien de veranderende arbeidsmarkt en flexibilisering daarvan, de groei van het aantal zzp-ers en bedrijven in Hengelo, maar ook de vraag van bedrijven naar zzp-ers willen we hierop inspelen door via ROZ deze nieuwe zzp-ers verantwoord te laten begeleiden (bv: zzp-ers als bezorgers via Post.nl.). Dit naast de doorgaande ondersteuning van starters en doorstarters in regionaal verband. e. Naast de re-integratie-inspanningen gericht op direct werk zijn in veel gevallen ondersteunende faciliteiten nodig: taalondersteuning, duale trajecten mbt inburgering, schuldhulpverlening, kinderopvang. Deze worden ook gericht ingezet en waar mogelijk uit de algemene voorzieningen bekostigd dan wel via de principes van “eigen kracht” en “kanteling” georganiseerd. Keuze 5: Wij richten onze re-integratie-inspanningen vooral op de zgn. kwetsbare middengroep van ons bestand (60%). Prioriteit daarbij heeft de directe plaatsing in een leerwerkomgeving, arbeidsplaatsen al of niet bij sociale ondernemingen of als zelfstandige of zzp-er met daaraan gekoppeld coaching en begeleiding op de werkplek. Gesubsidieerd werk wordt alleen als mogelijk maatwerk ingezet opvolgend aan maximaal een half jaar werken met behoud van uitkering (proefplaatsing) als proeftijd voor de werkgever (max. drie maanden) en voorafgaande aan de indienstneming met loonkostensubsidie.
13
Vooruitlopend op de WWnV draaien we in 2012 een pilot gebaseerd op het model van groepsgewijze aanmelding, detachering, plaatsing en uitstroom tegen een eenmalig vast bedrag aan suppletie uit het I-deel. We willen dat het aantal levensvatbare startende bedrijven en zzp-ers blijft groeien door gerichte advisering en begeleiding vanuit de regionale organisatie ROZ. Daarbij speciale aandacht voor de positie van de “gedwongen”zzp-ers. Ondersteunende faciliteiten als taalcoaches, duale trajecten, kinderopvang worden als maatwerk ingezet, bijvoorkeur volgens de principes “eigen kracht” en “de kanteling”. 10.2 Gevolgen voor doelgroepen en onderdelen van het P-budget. Het P-budget omvat ook middelen voor inburgering en educaties. Voor wat betreft de inburgering loopt een afzonderlijk traject omdat hoogte en duur van het budget mede afhankelijk is van de inspanningen en resultaten in het verleden en de toekomst. Wel is zeker dat dit budget wordt afgebouwd. Er zal een nadere oplossing gevonden moeten worden voor die inburgeraars die niet weinig kans maken op een adequate voorziening onder de toekomstige wetgeving (m.n. de eigen bijdrage gaat voor mensen met een uitkering een probleem worden). De middelen voor educatie worden ook gekort. Met ingang van 2014 gaat de helft van het budget rechtstreeks naar de ROC’s ten behoeve van VAVO. Dat past in ons beleid. Het overblijvende deel dient onder de regie van de gemeente te vallen. Gezien de verbinding met re-integratie en werk is het logisch dit beleid te koppelen en de verantwoording neer te leggen bij de sector PSZ, afd. JZB. Hierover wordt een overleg gestart. Naast de individuele plaatsing en inkoop van maatwerktrajecten kent ons re-integratiebeleid kent een deels doelgroepsgewijze aanpak. Indertijd opgezet vanuit de gedachte dat extra inzet op bepaalde doelgroepen met een aangepaste werkwijze nodig is. De resultaten die geboekt zijn met de individuele inkoop en de specifieke aanpak als Divers Talent, Alleenstaande ouders en nuggers, geven aan dat een dergelijke aanpak als sluitstuk van een traject en plaatsingsinstrument zinvol is. In het komende jaar dient bekeken te worden of de succeselementen van deze projecten na 2013 in de dienstverlening kunnen worden ingebouwd. 10.3 Gevolgen voor het P-budget. De hoogte van het P-budget staat voor 2012 nog niet vast. Uitgaande van de aangekondigde kortingen (Prinsjesdag, zie Factsheet) kan het bedrag over 2012 wel berekend worden. De situatie vanaf 2013 is minder helder omdat de mogelijke invoering van de Wet Werken naar vermogen er toe kan leiden dat het P-budget gecombineerd wordt met de Rijksbijdrage Wsw. Voor de meerjarenbegroting 2012-2015 gelden in elk geval twee besluiten: de kosten voor de 75 zgn. Stadsbanen en de kosten voor het eigen personeel van de sector PSZ (die voorheen deels uit het ruime P-deel bekostigd werden), worden geleidelijk opgenomen in de sectorbegroting dan wel de algemene middelen. Een derde uitgangspunt is dat we zeer actief zijn om het budget voor re-integratie te verruimen door middel van subsidies van de Provincie, Ministeries en Europa. Daarvoor geldt in de meeste gevallen een cofinancieringeis. Die kan tot nu toe nog steeds gevonden worden in het P-budget. Dat betekent dat we niet helemaal vrij zijn in de besteding van het P-budget: een koppeling aan de doelstellingen van de genoemde subsidiegevers kan aan de orde zijn. (bijv. re-integratieactiviteiten in het kader van jeugdwerkloosheid, ouderen, zelfstandigen, nuggers) De grove omvang, indeling en percentage- gewijze verdeling van de budgetten 2010 en 2011 was als onderstaand (let wel: exclusief bijdragen en uitgaven inburgering en educatie):
14
De inkomstenkant van het P-budget bestond in 2010 en 2011 uit bijdrage Rijk W-deel, inburgering en educatie, overheveling 2009, meeneemreserve, verloning I-deel, en te verwachten ESF-bijdragen. (x € 1000). De uitgaven werden als onderstaand begroot. 2010
2011
Inkomsten: Uitgaven: SWB/Fitis: -begeleiding/overhead -gesubsidieerde banen + LKS -sociale activering +NUG -JWL, Stadswerkplaats, Wachtlijst SW
%
12.000
9.900
100
1.300 7.000 1.055 .664
1.300 4.400 .850 .780
13 44 9 8 74
Sector sociale Zaken -organisatie/personeelskosten -inkoop trajecten, incentives
880 695
850 647
8.5 6.5 15
ROZ/Soc. Economie -sociale ondernemingen -coaching, begeleiding starters -shvo
495 368
450 325 40
4,5 3,2 0,4
BudgetAlert/schuldhulpverl.
300
300
3
12.000
9.900
8
Totaal (afgerond)
3 100
P budget 2012 De definitieve hoogte van het W-deel en het P-budget wordt rond oktober bekend. Tot nu toe rekenen we met een bedrag van € 4.473 miljoen, met mogelijk een aanvulling van ESF en externe subsidies. Een uitgewerkt verdelingsvoorstel op basis van bovenstaande principes wordt dan aan B. en W. voorgelegd. Keuze 6:
De stadsbanen en de organisatiekosten PSZ worden niet meer uit het P-budget bekostigd. Bij het doorberekenen van de kortingen wordt in de eerste plaats ingezet op ondersteuning naar direct werk of zzp-schap met begeleiding. Bij de verdeling wordt ten tweede rekening gehouden met de cofinancieringeisen van medefinanciers. Medebekostiging wordt in de eerste plaats aangevraagd voor die werkzaamheden die passen binnen de prioriteiten van direct werk.
10.4.Gevolgen voor de interne organisatie “Het zal nooit meer worden zoals het was”; deze bekende uitspraak is van toepassing op het participatie- en re-integratiebeleid van de gemeente Hengelo. De veranderingen zijn veelomvattend en ingrijpend. Dat dient in de organisatie een “sense of urgency”teweeg te brengen. Met minder middelen meer en beter presteren. Toch willen wij als Hengelo onze positie als sociale stad niet verliezen. Volgens de “Sociale Visie”zorgt een goed, aantrekkelijk en sociaal leefklimaat ook en juist voor kansen voor het aantrekken van nieuwe en goede werkgelegenheid. Dus het is in het economisch belang van de stad een goed en adequaat sociaal beleid te voeren. Dat vraagt inzet van zowel beleid als uitvoering. 15
Wat zeker is dat de dienstverlening van Sociale Zaken richting klanten steeds meer zal veranderen van het juist en tijdig voldoen aan de regels in het stimuleren naar werk. De klantmanager wordt nog meer accountmanager, mede- acquisiteur van banen en mogelijkheden bij ondernemers, werkgevers, instellingen en eigen instroomprojecten. Het op afstand regisseren van trajecten zal veranderen in directe plaatsing en onderhandelingen met de werkgever over de voorwaarden. Uiteraard zal er aandacht moeten blijven voor de een juiste intake, rechtmatigheid en de financiële positie van de cliënt. Voor dat de wet werken naar vermogen daadwerkelijk ingevoerd wordt hebben we 1,5 jaar de tijd om die veranderende houding door te voeren. Niet uitgesloten moet daarbij worden dat dit organisatorische veranderingen met zich meebrengt en dat bijvoorbeeld de reintegratie en plaatsingsactiviteiten in een aparte unit worden ondergebracht dan wel in een samenwerkingsverband à la Stadsservicebedrijf of een aanpak à la Divers talent, Alleenstaande ouders of Nuggers. Klantgerichtheid en efficiency zijn daarbij sleutelwoorden. In elk geval zal de focus nog meer naar de uitstroom moeten. Beperking van de uitgaven van het I-deel is daarbij van groot financieel belang. Aanboren van talenten van mensen en ze aansporen (met enige dwang) te participeren in de maatschappij is een tweede net zo groot belang. De eerste stappen voor die kanteling in de organisatie zijn gezet. Er moeten er nog vele volgen. Ketensamenwerking De aanscherpingen, veranderingen en verminderende middelen hebben ook grote gevolgen voor onze externe en interne keten- en samenwerkingpartners. Belangrijk daarbij is de inhoudelijke afstemming en samenwerking tussen bijv. ROZ, SWB/Fitis, Kapstok e.d. Meetbare prestaties zullen steeds meer leidend worden. Samenwerking buurgemeenten De uitvoering zal te maken krijgen met de nauwere vormen van samenwerking tussen de gemeenten Hengelo, Borne, Hof van Twente en Oldenzaal. Uitgangspunt daarbij is efficiency door samenwerking. Ook inhoudelijke afstemming maakt et samenwerkingsverband een krachtige partner in de regio. Keuze 7. Voor 2013 (de invoering van de Wet Werken naar Vermogen, samenwerking buurgemeenten,) willen we de organisatie van de dienstverlening op orde hebben. De focus wordt steeds meer verlegd van tijdig en volledig uitvoeren van de wet- en regelgeving naar accounthouderschap richting werkgevers, werkzoekenden en projecten. Splitsing van de twee type dienstverlening (uitkering verstrekken en werkcoach) wordt onderzocht. 11. Doorkijkje naar 2013 WWV/aanpassing WWB Zoals de vlag er nu bij hangt zal op 1 januari 2013 de Wet Werken naar vermogen ingevoerd worden. De in deze notitie verwoorde uitgangspunten lopen hier voor zover mogelijk op vooruit. Adagium is: er moet meer met minder middelen. Een enigszins onderbelicht punt is de uitbreiding van de doelgroepen onder de Wet Werken naar Vermogen. Vooral de aanpak en begeleiding van de nieuwe groep wajongers (met arbeidsvermogen) vraagt nieuwe competenties en kennis. In het jaar 2012 zullen we ons daarop voorbereiden samen met de specialisten van UWV.
16
Een andere belangrijke verandering zal zijn het pakket maatregelen wat in de WWB genomen wordt. Vooral de huishoudtoets en de gevolgen en impact daarvan op de klanten van de sociale dienst in termen van inkomen, perspectief en daaraan gekoppeld gedrag zullen ook van de klantmanagers veel vragen. Niet uitgesloten moet worden dat de verhouding met veel klanten door strakkere regelgeving en minder mogelijkheden moeizamer gaat worden. Dat kan de kansen op re-integratie in de weg staan. Ook klanten zullen vanaf het begin te horen moeten krijgen dat van hen het een en ander naar vermogen gevraagd wordt. Het jaar 2012 geldt daarbij als "oefenjaar”, vooruitlopend op de wijzigingen die de Wet Werken naar vermogen met zich meebrengt. Dat is meteen de reden om (samen met de krimp in de middelen) de in deze notitie beschreven nieuwe en scherpere aanpak per 2012 in te laten gaan.
17
12. Samenvatting. Hieronder een samenvatting van de keuzes en gevolgen daarvan voor 2012 op het gebied van re-integratie. Tevens is een samenvatting gegeven van de ingewonnen adviezen van de Cliëntenraad WWB en de Adviesraad Inkomen en Arbeid. Tenslotte is het standpunt van het College verwoord, in aanmerking genomen de adviezen van de inspraakorganen.
Keuze 1 Dat leidt tot de conclusie dat deze nota vooralsnog de scope heeft van het jaar 2012, uiteraard wel met een doorkijkje naar komende jaren. Immers de doorvoering van de genoemde decentralisaties (Wet Werken naar Vermogen, Jeugdzorg, AWBZ) kunnen inhoudelijk zulke implicaties hebben dat wij gedwongen zullen zijn per 1-1-2013 ons re-integratiebeleid inhoudelijk en financieel weer aan te passen.
Keuze 2: 1.De groep zelfredzamen worden minimaal ondersteund met trajecten en instrumenten, wel met advisering, doorverwijzing en deelname collectieve en e-dienstverlening van het Werkplein. Dit betreft hoofdzakelijk de nieuwe instroom. 2. De kwetsbare middengroep wordt zo mogelijk intensief ondersteund bij het wegnemen van belemmeringen en het werken naar vermogen bij zo mogelijk werkgevers of als zzp-er. De reintegratie-instrumenten en –middelen worden hoofdzakelijk op deze groep gericht en waar nodig opnieuw vormgegeven. Deze groep omvat naar schatting 60% van het huidige bestand. 3.Voor de groep die niet binnen afzienbare tijd toe is aan betaald werk met een minimale loonwaarde van 20% worden participatiearrangementen ontwikkeld samen (wijk)welzijnswerk, hulpverlening, Wsw (beschut werken). De groep omvat naar schatting 40% van het huidige bestand. Inspraakreacties AIA: kan zich vinden in de gemaakte keuzes m.b.t. de inzet van middelen. Geeft aandachtspunten o.m.: streef naar minimaal behoud van trede op participatieladder, sluit aan bij bestaande netwerken voor mensen op de laagste trede, heb aandacht voor de regiefunctie van de klantmanager, monitor vanaf het begin de effectiviteit van de middelen. CWWB: Betreurt dat deze keuze gemaakt moet worden, het is onvermijdelijk dat mensen buiten de boot gaan vallen. Standpunt College Door een onderscheid te maken tussen groepen naar aanleiding van de plaats op de participatieladder dan wel de afstand tot de arbeidsmarkt langs de lijnen van : de groep zelfredzamen, de kwetsbare middengroep, en de groep die binnen afzienbare tijd niet toe is aan betaald werk (met ondersteuning) gaat het College er van uit dat niemand buiten de boot hoeft te vallen. Participatie in de maatschappij, het liefst door werk blijft het hoofddoel. De mensen met een maximale positie van 1 t/m 3 op de participatieladder worden gevolgd in participatietrajecten in buurt en wijk via bijv. welzijnswerk en buurtactiviteiten. Vanwege de grote korting op de reintegratiemiddelen wil het college deze middelen dan ook vooral inzetten op gerichte en selectieve re-integratie. Het College wil de gemaakte keuze handhaven en zal in de uitvoering de aandachtspunten meenemen.
18
Keuze 3. Onze re-integratie-inspanningen worden hoofdzakelijk/uitsluitend gericht op die sectoren waar de huidige en toekomstige vraag manifest is. Tevens op die bedrijven die aangeven mee te willen werken aan plaatsing van mensen met een afstand tot de arbeidsmarkt onder voorwaarden. Ons instrumentarium wordt daarop afgestemd. Instroomprojecten uitsluitend in deze sectoren gesteund en gestart. Wij vragen van de werkzoekende klanten zich met voorrang te focussen op de kansrijke sectoren in hun re-integratie-inspanningen. Inspraakreacties AIA: heeft begrip voor deze keuze, maar vindt dat de inspanningen niet alleen op de genoemde sectoren gericht moeten worden. Uitgangspunt moet de vraag van de werkgever zijn; de werkgever moet “ontzorgd”worden. De klant moet passen op de werkplek, dus er moet ook aandacht zijn voor de behoeftes van de werknemer . Standpunt College In par. 8.4 en par. 8.5 benadrukken wij het belang van de vraaggerichte benadering zowel van de werkgever als van de werknemer. Uiteraard is de keuze van sectoren en branches waarop onze inspanningen zich richten niet zwart-wit. Het College wil voorkomen dat er lange reintegratietrajecten gestart worden gericht op sectoren waar onvoldoende werk is. Vandaar dat het College de keuze zoals ze geformuleerd is wil handhaven. Keuze 4: Wij streven er naar het aantal baanopeningen voor onze werkzoekenden te vergroten door een aanpak langs drie lijnen: -samenwerking met werkgevers en ondernemers (verdeeld in landelijke, regionale en lokale samenwerkingsverbanden) -scheppen van nieuwe werkgelegenheid door bevorderen startende bedrijven, sociale ondernemingen en wijkleerbedrijf. -uitbouwen van het beleid gericht op social return on investment intern en richting provincie en Rijk. Inspraakreacties: AIA: De AIA kan zich vinden in de gemaakte keuzes. Standpunt College: Keuze handhaven.
Keuze 5: Wij richten onze re-integratie-inspanningen vooral op de zgn. kwetsbare middengroep van ons bestand (60%). Prioriteit daarbij heeft de directe plaatsing in een leerwerkomgeving, arbeidsplaatsen al of niet bij sociale ondernemingen of als zelfstandige of zzp-er met daaraan gekoppeld coaching en begeleiding op de werkplek. Gesubsidieerd werk wordt alleen als mogelijk maatwerk ingezet opvolgend aan maximaal een half jaar werken met behoud van uitkering (proefplaatsing) als proeftijd voor de werkgever (max. drie maanden) en voorafgaande aan de indienstneming met loonkostensubsidie. Vooruitlopend op de WWnV draaien we in 2012 een pilot gebaseerd op het model van groepsgewijze aanmelding, detachering, plaatsing en uitstroom tegen een eenmalig vast bedrag aan suppletie uit het I-deel. We willen dat het aantal levensvatbare startende bedrijven en zzp-ers blijft groeien door gerichte advisering en begeleiding vanuit de regionale organisatie ROZ. Daarbij speciale aandacht voor de positie van de “gedwongen”zzp-ers. 19
Ondersteunende faciliteiten als taalcoaches, duale trajecten, kinderopvang worden als maatwerk ingezet, bijvoorkeur volgens de principes “eigen kracht” en “de kanteling”. Inspraakreacties: AIA: De AIA kan zich eveneens vinden in de hier voorgestelde keuzes. Aandachtspunt: er dient een goede match te zijn tussen werkgever en werknemer, duidelijke afspraken vooraf helpen daarbij. CWWB: De re-integratie zal strak geregeld moeten worden met een goede controle: welke inspanningen verricht de werkgever om iemand in dienst te houden, duidelijkheid over aannamebeleid, de geplaatste werknemer vragen naar zijn/haar ervaringen (bijv. via wekelijks verslagje aan de klantmanager) Verder houdt de CWWB een pleidooi voor het “scholen van de onderkant”: een lage opleiding is een risicofactor op de combinatie werk en armoede. Tevens wordt het belang van betaalbare kinderopvang onderstreept. Standpunt College De gemaakte opmerkingen en gegeven aandachtspunten geven het College geen aanleiding de keuzes te wijzigen. Beide adviesraden geven aandachtspunten voor de uitvoering, zowel richting werkgevers, werknemers en klantmanagers. Wij zien deze als een aansporing om ook bij teruglopende middelen aan de inhoud van de re-integratie-inspanningen (vooral de verhouding tussen werknemer en werkgever) aandacht te blijven besteden. Ook in de komende wetswijzigingen (WWNV) wordt de rol van ondernemers en werkgevers steeds groter. Wij zijn ons daar ten volle van bewust en willen graag samenwerken met onze werkgevers.
Keuze 6:
De stadsbanen en de organisatiekosten PSZ worden niet meer uit het P-budget bekostigd. Bij het doorberekenen van de kortingen wordt in de eerste plaats ingezet op ondersteuning naar direct werk of zzp-schap met begeleiding. Bij de verdeling wordt ten tweede rekening gehouden met de cofinancieringeisen van medefinanciers. Medebekostiging wordt in de eerste plaats aangevraagd voor die werkzaamheden die passen binnen de prioriteiten van direct werk. Keuze 7. Voor 2013 (de invoering van de Wet Werken naar Vermogen, samenwerking buurgemeenten) willen we de organisatie van de dienstverlening op orde hebben. De focus wordt steeds meer verlegd van tijdig en volledig uitvoeren van de wet- en regelgeving naar accounthouderschap richting werkgevers, werkzoekenden en projecten. Splitsing van de twee types dienstverlening (uitkering verstrekken en werkcoach) wordt nader onderzocht.
20
Bijlage 1: Matrix groei- en krimpsectoren, kansen voor de doelgroep
21
22
Bijlage 2: Verklarende woordenlijst
23