Sterker door Werk Beleidskader Werk en inkomen 2015 – 2018
Sterker door Werk Beleidskader Werk en inkomen 2015 – 2018
1
Tekst: Cluster Werk en inkomen Redactie: Rotterdamse Service Organisatie (RSO) Fotografie: Rotterdamimagebank.nl en RSO Opmaak: Robedrijf
2
Sterker door werk Rotterdammers verdienen zoveel mogelijk hun eigen inkomen en we bieden alleen inkomensondersteuning als dat echt nodig is. Dat is het uitgangspunt voor het beleidskader Werk en inkomen 2015-2018. Te veel Rotterdammers hebben op dit moment geen werk en zijn voor hun inkomen afhankelijk van een uitkering. Betaald werk biedt Rotterdammers een toekomst, waarin ze meer regie hebben over hun eigen leven, zonder afhankelijkheid van de gemeente. Want werken is lonend. Rotterdammers aan het werk maakt de stad en de Rotterdammers zelf, sterker. Voor een gezonde economische ontwikkeling is een goed functionerende arbeidsmarkt cruciaal. Meer bedrijvigheid betekent meer banen. Werkgevers hebben de banen die werkzoekenden een zelfstandige toekomst kunnen bieden. Ook de banen voor mensen met een arbeidsbeperking. De opgave is dan ook alleen uitvoerbaar samen met de bedrijven in de arbeidsmarktregio Rijnmond, sociale partners, onderwijs, regiogemeenten en andere maatschappelijke partners. Alleen samen kunnen we werk en werkzoekenden met een afstand tot de arbeidsmarkt op een effectieve manier bij elkaar brengen. Door het gat tussen inkomen uit werk en de uitkering groter te maken wordt een betaalde baan een lonkend perspectief voor iemand in de bijstand. Als het nodig en mogelijk is, begeleiden we werkzoekenden om een betere aansluiting op de arbeidsmarkt te verkrijgen. Eigen verantwoordelijkheid blijft een belangrijk goed. Tegelijkertijd vragen we een tegenprestatie en zijn we streng in de handhaving. Zo blijft iedereen actief, doet men wat terug voor de stad. Daarnaast zien we er op toe dat de uitkeringen echt worden gebruikt voor degenen die er recht op hebben, aanpak op bijstandsfraude heeft daarom de volle aandacht. Met deze stappen vergroten we de zelfstandigheid van Rotterdammers en verlagen we de uitkeringslast.
Maarten Struijvenberg wethouder Werkgelegenheid en Economie
3
4
Inhoudsopgave 1.
Inleiding 9
2.
Ontwikkeling economie en arbeidsmarkt
11
3.
Aanvraag, intake en diagnose
17
4.
De Rotterdamse aanpak Werk
21
5.
De aanpak tegenprestatie en de doelgroep Activering
31
2.1 Economie en arbeidsmarkt 2.1.1 Werkgelegenheid en vacatures 2.1.2. Werkloosheid 2.1.3 Flexibilisering 2.1.4 Mismatch 2.1.5 Verdringing 2.2 Volumeontwikkeling 2.3 Het arbeidsaanbod; de doelgroepen van W&I 2.3.1 Werkloosheidsduur 2.3.2 Opleidingsniveau 2.3.3 Doelgroep Wsw
3.1 Voorkomen van bijstandsafhankelijkheid 3.1.1 Voorlichting 3.1.2 Inspanningsperiode 3.1.3 Niet uitkeringsontvangers 3.2 Diagnose: focus op werk 3.2.1 WerkLoont 3.2.2 Verdiepte diagnose 3.3 Afhandeling uitkeringsaanvraag 3.4 Continue verbeteren dienstverlening
17 17 17 17 17 18 18 19 19
4.1 Bevorderen toegankelijkheid onderkant arbeidsmarkt 4.1.1 Een gezonde arbeidsmarkt als voorwaarde voor succesvolle matching 4.1.2 Werkgeversbenadering 4.1.3 Regionale samenwerking 4.1.4 Social return 4.2 Arbeidsontwikkeling: versterken van het aanbod 4.2.1 Matching; directe bemiddeling 4.2.2 Deeltijdwerk 4.2.3 Zelfstandig ondernemerschap 4.2.4 Prematching; voorbereiding op arbeidsmarkt 4.2.5 Werken met behoud van uitkering 4.2.6 Werken met een arbeidsbeperking 4.2.7 Scholing en Nederlandse taal 4.2.8 Jongeren en aanpak jeugdwerkloosheid 4.2.9 Nationaal Programma Rotterdam Zuid (NPRZ)
5.1 5.2
11 11 11 12 12 12 13 13 14 14 14
Ontheffingen Gebiedsgerichte inzet en samenwerking met wijkteams en Vraagwijzer
5
21 21 23 23 23 24 24 24 24 25 25 26 28 28 29
31 32
6.
De Rotterdamse aanpak Inkomen
33
7.
De Rotterdamse aanpak Handhaving
37
8.
Financiën en rendementsturing
39
9.
Werk en Inkomen in beweging
43
6.1 Inkomensverstrekking 6.1.1 Derdebetalingen 6.1.2 Inkomstenverrekening 6.2 Armoedebeleid en bijzondere bijstand 6.3 Terugvordering en verhaal
7.1 7.2
Voorkomen van fraude Handhaving en maatregelen
8.1 Financiën 8.1.1. BUIG-budget 8.1.2 Participatiemiddelen 8.2 Rendementsturing en effectiviteit 8.3 Alternatieve financieringsbronnen en innovatieve partnerships
33 33 34 34 35
37 37
39 39 39 39 40
Bijlagen 45
6
7
8
1.
Inleiding
Dit beleidskader beschrijft de Rotterdamse aanpak werk en inkomen die we in de periode 2015-2018 uitvoeren. De basis daarvoor is de afgelopen twee jaar gelegd en heeft met de invoering van de Participatiewet nieuwe accenten gekregen. We ontwikkelen deze aanpak door en streven daarbij naar continue verbetering van de dienstverlening. Rotterdammers die (tijdelijk) niet kunnen werken voorzien we indien nodig van financiële ondersteuning. Wie niet op eigen kracht de stap naar de arbeidsmarkt kan maken, helpen we met arbeidsontwikkeling en reintegratie. We stimuleren werkzoekenden zoveel mogelijk zelfstandig stappen te zetten. Het hebben van een uitkering is niet vrijblijvend. Wie een uitkering ontvangt participeert naar vermogen. Als re-integratie (nog) niet mogelijk is, levert de uitkeringsgerechtigde een tegenprestatie. We maken duidelijke afspraken en zien toe op de wederzijdse naleving daarvan. We geven daarbij ruimte waar het kan en handhaven als het moet. Ook de Rotterdammers met een arbeidsbeperking blijven we ondersteunen. Vanaf 2015 komt daar de doelgroep bij die voorheen in de Wajong instroomde en door het UWV werd begeleid. De ervaring en kennis die de afgelopen jaren is opgedaan in de sociale werkvoorziening wordt optimaal benut om werkzoekenden met een arbeidsbeperking op weg te helpen naar de arbeidsmarkt. De daling van de beschikbare financiële middelen zet de komende periode echter door. Dat maakt de opgave fors en het betekent dat we scherpe keuzes moeten maken. We zetten mensen en middelen in waar het maatschappelijk rendement voor de stad het hoogst is, zonder daarbij de kwetsbaarste Rotterdammers uit het oog te verliezen. Werk en inkomen is een onderdeel van het bredere sociale domein, dat door de drie decentralisaties volop in ontwikkeling is. Dit beleidskader focust op de dienstverlening die we Rotterdammers bieden op het gebied van werk en inkomen. We doen dit in nauwe samenhang met het beleid gericht op activering, zorg en welzijn, economie en onderwijs.
9
10
2.
Ontwikkeling economie en arbeidsmarkt
De ontwikkeling van de Nederlandse economie en de regionale arbeidsmarkt zijn van grote invloed op het behalen van de Rotterdamse doelstellingen op het gebied van werk en inkomen. De economische crisis heeft in de afgelopen vijf jaar diepe sporen nagelaten op de arbeidsmarkt die niet snel zijn uitgewist. We beschrijven eerst de belangrijkste ontwikkelingen in onze omgeving, om vervolgens nader in te gaan op de ontwikkeling en de kenmerken van de Rotterdamse werkzoekenden.
2.1 Economie en arbeidsmarkt
Volgens de laatste raming van het Centraal Planbureau (CPB) groeit de Nederlandse economie in 2015 met 1,7 procent. Na een groei van 1 procent in 2014, houdt het voorzichtige herstel van de economie aan. De groei is vooral te danken aan de aantrekkende consumptie van Nederlandse huishoudens, de oplopende investeringen van bedrijven en de groeiende export. Voor het jaar 2016 wordt een groei van 1,8 procent voorspeld. Het herstel is echter nog gematigd en broos. De economie groeit minder snel dan gemiddeld in de afgelopen decennia, toen de groei gemiddeld 2 procent was. Uit de Economische Verkenning Rotterdam 2015 (EVR) blijkt dat ook de Rotterdamse economie weer langzaam op stoom komt. De ING voorspelt voor 2015 een groei van 1,3 procent in lijn met de ontwikkeling van de Nederlandse economie. Rotterdam profiteert van het economische herstel, de aantrekkende consumptie en de toename van het toerisme, maar het beeld is nog wisselend door de onzekere vooruitzichten voor de wereldeconomie, waarvan de Rotterdamse groei sterk afhankelijk is.
2.1.1 Werkgelegenheid en vacatures Ook op de arbeidsmarkt zet het herstel voorzichtig door. Na drie opeenvolgende jaren van krimp neemt de werkgelegenheid in Nederland weer toe. Deze banengroei is echter nog beperkt en er zijn veel werkzoekenden die met elkaar concurreren om het beschikbare werk. De CBS-cijfers laten zien dat het aantal banen (werknemers en zelfstandigen) in het vierde kwartaal van 2014 met 42 duizend toenam. Dit is de grootste toename sinds 3,5 jaar. Er waren vooral meer banen voor uitzendkrachten en zelfstandigen. Ook in de handel, vervoer, zakelijke dienstverlening, informatie en communicatie en horeca trok de werkgelegenheid aan. Eind 2014 waren er 64 duizend banen meer dan een jaar eerder, maar nog altijd 100 duizend minder dan eind 2008. De werkgelegenheid groeit vooral in de marktsector. Deze groei wordt echter gedeeltelijk ongedaan gemaakt door de negatieve ontwikkeling van de werkgelegenheid in de zorg en bij de overheid. In Rotterdam daalde de werkgelegenheid tussen 2008 en 2014 met 2,9 procent en met 3,5 procent in de regio. De bouw, financiële instellingen, transport en logistiek en informatiesector werden het sterkst getroffen. Het UWV verwacht voor Rotterdam in 2015 een stabilisatie van de werkgelegenheid en mogelijk een lichte groei. De vacatureontwikkeling bevestigt dit korte termijn herstel. Het aantal vacatures neemt sinds anderhalf jaar weer toe. Ook de cijfers van de uitzendbranche laten voor de regio Rijnmond een groei in alle segmenten zien. Voor 2015 voorspelt het UWV in de regio Rijnmond een verdere stijging van het aantal vacatures met 12,5 procent naar 56.400. Dat zijn vooral vacatures voor technische en industrieberoepen, economisch-administratieve beroepen en verzorgende en dienstverlenende beroepen. Naar sector bekeken wordt met name in de specialistische zakelijke dienstverlening en de opkrabbelende bouwnijverheid meer werkgelegenheid verwacht. Ook de IT, bepaalde technische diensten, online winkels en opslag en dienstverlening voor het vervoer worden gezien als groeibranches.
2.1.2. Werkloosheid Het aantal werklozen in Nederland kwam in januari 2015 uit op 645 duizend personen. In de periode november 2014 tot en met januari 2015 nam het aantal werklozen gemiddeld met vierduizend per maand toe. Deze toename komt doordat meer mensen zich melden op de arbeidsmarkt. Het CPB geeft aan dat de toename van de werkgelegenheid maar net voldoende is om het stijgende arbeidsaanbod te absorberen. Daarom wordt 11
slechts een lichte daling van de werkloze beroepsbevolking voorspeld van 7,4 procent in 2014 naar 7 procent in 2016. Eind 2014 waren er landelijk vijf keer zoveel werklozen als vacatures. Daarmee blijft de arbeidsmarkt nog steeds ruim. In Rotterdam is de werkloosheid vanaf 2008 tot begin 2014 voortdurend gestegen van 6,9 procent tot 16 procent. Het derde kwartaal 2014 liet echter een daling zien tot 12,3 procent. De werkloosheid ligt daarmee hoger dan in de andere grote steden, maar de daling zet in Rotterdam sterker door dan in de rest van de G4. De kwaliteit van de Rotterdamse beroepsbevolking heeft zich, ondanks de crisis, positief ontwikkeld. De stad is relatief jong en het opleidingsniveau van de beroepsbevolking is gestegen. Was in 2002 nog 36 procent van de beroepsbevolking laag opgeleid, in 2013 was dit aandeel gedaald tot 19 procent. Daarmee ligt het aandeel laag opgeleiden net iets onder het landelijk gemiddelde van 20 procent. Het aandeel hoogopgeleiden is sinds 2002 toegenomen van 26 procent tot 38 procent en ligt daarmee hoger dan het landelijk gemiddelde (35 procent).
2.1.3 Flexibilisering De afgelopen jaren is de arbeidsmarkt in toenemende mate geflexibiliseerd. Werkgevers willen een steeds grotere flexibiliteit in hun personele bezetting en willen de werkgeversrisico’s beperken. Dat gebeurt ondermeer door het aanbieden van tijdelijke arbeidsovereenkomsten, deeltijdcontracten, detacheringconstructies en door het inhuren van uitzendkrachten en zzp’ers. De economische crisis heeft deze ontwikkeling versterkt. Sinds 2008 nam het aantal werknemers met een vaste arbeidsrelatie met ruim een half miljoen af. Ook is het aantal zzp’ers in Nederland in vier jaar tijd verdubbeld tot meer dan een miljoen. Het UWV verwacht dat in 2015 ruim de helft van de werkgelegenheidsgroei gaat naar zzp’ers en uitzendkrachten. Zeker aan de onderkant van de arbeidsmarkt lijkt flexwerk de nieuwe norm te worden. Dit betekent dat werkzoekenden (de toekomstige werknemers) steeds vaker de gevolgen hiervan zullen ondervinden. De nieuwe realiteit is dat de vaste baan met veel zekerheden minder voorkomt en daarvoor in de plaats tijdelijk en parttime werk wordt aangeboden. Dit flexwerk geeft minder zekerheid over de duur en de hoogte van het inkomen. De kans dat inkomen van werkenden tijdelijk wegvalt of afneemt wordt groter. Met een vraag om tijdelijke hulp, gericht op (aanvullend) inkomen en werk, tot gevolg.
2.1.4 Mismatch Op de huidige ruime arbeidsmarkt zijn er meer werkzoekenden dan vacatures. Tegelijkertijd zijn er signalen van een krappe arbeidsmarkt in bepaalde segmenten, met name in technische en ICT-beroepen. Dit leidt tot de paradoxale situatie dat er moeilijk vervulbare vacatures zijn, maar dat het aantal werkzoekenden hoog blijft. Werkgevers zijn door automatisering en digitalisering steeds vaker op zoek naar hoger opgeleid personeel. Hierdoor ontstaat minder vraag naar middelbaar opgeleiden. Zij gaan dan vaak aan de slag gaan op een lager niveau. Het aantal banen op middelbaar niveau is gedaald van 64 procent in 2008 tot 60 procent in 2013. Het aantal laaggeschoolde banen bleef in diezelfde periode nagenoeg gelijk en het aantal banen voor hoger opgeleiden steeg van 28,5 naar 31,4 procent. Dit gaat ten koste van de positie van lager opgeleiden en leidt tot verdere verdringing aan de onderkant van de arbeidsmarkt.
2.1.5 Verdringing De concurrentie tussen verschillende groepen werkzoekenden aan de onderkant van de arbeidsmarkt is groot. Verschillende groepen werkzoekenden, zoals bijstandsgerechtigden, ww’ers, niet uitkeringsontvangers en EU-arbeidsmigranten zijn in de markt voor dezelfde vacatures. Met de invoering van de Participatiewet wordt bovendien de arbeidsmarktpositie van werkzoekenden met een arbeidsbeperking versterkt. In deze situatie is het onvermijdelijk dat er verdringingseffecten ontstaan. Het zijn uiteindelijk de werkgevers die bepalen welke werkzoekende zij aannemen. De keuze om iemand aan te nemen en zodoende een kans te bieden, sluit tegelijkertijd andere werkzoekenden uit. Met de aanpak werk en inkomen willen we de arbeidsmarktpositie van met name de kwetsbaarste groepen, zoals bijstandsgerechtigden en arbeidsgehandicapten versterken, zodat ook zij kansen krijgen op werk. Enige mate van verdringing is daarbij niet uit te sluiten en soms zelfs wenselijk om deze doelgroepen aan werk te 12
helpen. Wel zijn we alert op signalen die erop wijzen dat bepaalde sectoren hierdoor onevenredig worden getroffen. Verdringing mag niet ten koste gaan van de bestaande rechten van werknemers, zoals vastgelegd in arbeidsovereenkomsten en cao-afspraken.
2.2 Volumeontwikkeling
Eind 2014 telde Nederland 435 duizend personen met een bijstanduitkering. Dat is 22 duizend meer dan het jaar daarvoor. In Rotterdam ontvingen eind 2014 ruim 38.000 werkzoekenden een bijstanduitkering1. Ten opzichte van de stand begin 2013 is het aantal uitkeringsgerechtigden in het jaar 2014 met 4 procent toegenomen. Dit is een minder grote stijging dan het jaar daarvoor, toen het bestand nog met 6 procent steeg. De bijstand volgt de aantrekkende arbeidsmarkt met vertraging doordat de meeste bijstandsontvangers moeilijker een baan vinden dan andere werkzoekenden. Voor het jaar 2015 wordt een toename van het bestand met 4 procent voorzien, waarmee er eind 2015 ca. 39.900 uitkeringsgerechtigden zullen zijn. Vanaf 2016 stijgt het bestand nog beperkt. In de jaren daarna zal een daling inzetten. Uiteraard is de volumeontwikkeling in sterke mate afhankelijk van de werkelijke economische ontwikkeling in de komende jaren en de doorwerking daarvan op de arbeidsmarkt.
2.3 Het arbeidsaanbod; de doelgroepen van W&I
Het arbeidsvermogen, ontwikkelpotentieel en de mate van zelfredzaamheid varieert per werkzoekende2 en sluit niet altijd goed aan bij de vraag van werkgevers op een bepaald moment. Daarbij spelen meerdere factoren een rol zoals opleidingsniveau, werkloosheidsduur, werkervaring, werknemersvaardigheden, leeftijd, taalbeheersing en gezondheid. Om vraag en aanbod effectief te kunnen matchen, is het noodzakelijk te variëren in de dienstverlening van de aanpak werk en inkomen. Daarvoor is het nodig de werkzoekenden te ‘kennen’. Het gaat om kennis van arbeidspotentieel, ondersteuningsbehoefte en eventuele arbeidsbelemmeringen. Op basis daarvan wordt een werkzoekende ingedeeld in een van de onderstaande doelgroepen. Met elk een eigen aanpak en bijpassende instrumenten (zie hoofdstuk 4). Doelgroep
Percentage van bestand
Kenmerken
Uitvoering
Werkzoekenden kunnen werken. Doel is directe
W&I
excl. Wsw (stand februari 2015 N=38.680) Matching
12%
Prematching
35%
plaatsing op beschikbaar werk of vacatures. Werkzoekenden hebben arbeidspotentieel,
W&I
maar zijn nog niet te matchen op betaald werk. Zij moeten eerst vaardigheden en werkervaring opdoen en/of belemmeringen beheersbaar maken. Activering
47%, waarvan 4% Stedelijke
Werkzoekenden hebben (nog) geen reëel
(incl. Stedelijke Zorg)
Zorg
perspectief op betaald werk. De inzet is gericht
MO
op maatschappelijke participatie, activering en zorg. Jongerenloket
6%
Jongeren (< 27 jaar) waarbij de inzet is gericht
MO
op volgen van onderwijs (terug naar school/ halen startkwalificatie) en/of zorg (als school/ werk niet haalbaar is).
1 In kader Participatiewet, IOAW, IOAZ of BBZ 2 In dit beleidskader wordt specifiek ingegaan op de werkzoekenden die vallen onder de Participatiewet, IOAW, IOAZ en Bbz. De totale
groep Rotterdamse werkzoekenden is groter, maar valt buiten het bereik van dit kader.
13
Om een beter beeld te krijgen van de werkzoekenden worden hieronder een aantal kenmerken uitgelicht.
2.3.1 Werkloosheidsduur Hoe langer werkzoekenden in de uitkering zitten, hoe kleiner hun kans op werk. De gemiddelde uitkeringsduur van de Rotterdamse werkzoekende is nu 6,3 jaar. Binnen de doelgroep activering is 61 procent langdurig werkloos. Deze werkzoekenden zijn gemiddeld ook ouder (ruim 47 jaar) dan de ander doelgroepen. De werkloosheidsduur is het kortst binnen de doelgroep Matching. De doelgroep Prematching vormt de middengroep. Duur werkloosheid
% bestand N=38.000
1 jaar en korter
32%
1-5 jaar
29%
5 jaar en langer
39%
2.3.2 Opleidingsniveau Een hoger opleidingsniveau vergroot de kansen op de arbeidsmarkt. Veel werkzoekenden hebben een laag opleidingsniveau. Ook hier zien we dat het opleidingsniveau bij de doelgroep Matching het hoogst is en bij de doelgroep Activering gemiddeld het laagst. De scores met betrekking tot het taalniveau en de ontwikkeling van competenties geven hetzelfde beeld. Opleidingsniveau
% bestand N=38.000
Hbo/wo
5%
Havo/vwo/mbo
28%
Vmbo
21%
Basisonderwijs
46%
2.3.3 Doelgroep Wsw Vanuit de Wsw zijn in Rotterdam 2644 personen werkzaam in een van de vier Wsw-voorzieningen. Doelgroep
Totaal aantal
Wsw-voorzieningen
Uitvoering
(december 2013) Werknemers in kader Wsw
2644
-Werk in beschut werk
1050
-Groepsdetachering
1004
-Individuele detachering
W&I
385
-Begeleid werken (bij reguliere werkgever)
205
Met de invoering van de Participatiewet is voor de Wsw veel veranderd (zie paragraaf 4.2.6). Hieronder gaan we alvast in op enkele kenmerken van deze werknemers. De gemiddelde duur van het dienstverband is 9,5 jaar. De gemiddelde loonkosten (per SE) bedragen € 27.937 en liggen daarmee iets hoger dan het landelijk gemiddelde (€ 27.520). Verder is 74 procent van deze doelgroep in Rotterdam ouder dan 45 jaar. Uit de onderstaande grafiek blijkt dat de gemiddelde leeftijd duidelijk hoger ligt dan landelijk.
14
Verdeling WSW naar leeftijd 2013
Verdeling naar leeftijd
55+ jr
45-55 jr Rotterdam
35-44 jr
Landelijk
25-34 jr
tot 24 jr
0%
5%
10%
15%
20%
25%
30%
35%
40%
45%
50%
Verdeling naar %
De voorgaande bestandanalyse is een momentopname van eind 2014 (voor Wsw 2013). Het totale uitkeringsbestand verandert voortdurend door in- en uitstroom van werkzoekenden. Het beeld is dat een fors deel van het bestand, door (een combinatie van) hoge leeftijd, laag opleidingsniveau en lange uitkeringsduur een grote afstand heeft tot de arbeidsmarkt. Deze werkzoekenden zijn veelal niet in staat zelfstandig een baan te vinden. Een deel van hen heeft momenteel zelfs geen reëel perspectief op de arbeidsmarkt. De aanpak werk en inkomen voorziet de Rotterdamse werkzoekenden van de noodzakelijke ondersteuning op het gebied van werk en inkomen. Hierover meer in de volgende hoofdstukken.
15
16
3.
Aanvraag, intake en diagnose
Rotterdammers die (tijdelijk) niet kunnen voorzien in hun levensonderhoud kunnen voor ondersteuning gericht op werk en inkomen digitaal of fysiek terecht bij de gemeente.
3.1 Voorkomen van bijstandsafhankelijkheid
Alleen als het echt nodig is bieden we inkomensondersteuning. Daarom toetsen we op rechtmatigheid en noodzakelijkheid. Zo controleren we onder meer of aanvragers van een uitkering recht hebben op voorliggende voorzieningen. Ook verplichten we hen gebruik te maken van de onderhoudsbijdrage van de exechtgenoot(e) voor henzelf en/of voor hun (niet) erkende kind(eren). De dienstverlening begint als de aanvraag wordt ingediend. Om die efficiënt en uniform te beoordelen, informatie te stroomlijnen en fraude te voorkomen wordt het aanvraagproces de komende periode verder gedigitaliseerd. Zoveel mogelijk gegevens van de werkzoekenden worden (eenmalig) geautomatiseerd uitgevraagd. Door koppelingen met bronsystemen van de overheid (bijvoorbeeld het UWV) komt er steeds meer informatie beschikbaar. Daardoor beschikken we bij de werkintake over een completer beeld van de werkzoekende. Zo optimaliseren we de dienstverlening aan de werkzoekende.
3.1.1 Voorlichting We zetten nadrukkelijk in op preventie: voorkomen dat mensen afhankelijk worden van de bijstand en het aantal bijstandsaanvragen beperken. Dit doen we bijvoorbeeld door samenwerking met uitzendbureaus en het UWV. Werkzoekenden die vanuit de WW vermoedelijk doorstromen naar de bijstand krijgen voorlichting over deze overgang. Direct daarna is er de gelegenheid hun cv te bespreken met een intercedent om te bezien of een directe match naar werk mogelijk is. We onderzoeken of deze aanpak effectief is voor een groter deel van de werkzoekenden, om instroom te voorkomen.
3.1.2 Inspanningsperiode Een tweede preventieve maatregel is de inspanningsperiode van vier weken die wordt afgesloten met de inspanningstoets. Tijdens deze periode, die we opleggen aan alle bijstandsaanvragers, moeten werkzoekenden aantonen dat zij zich hebben ingespannen om werk te vinden of hun situatie te verbeteren of te stabiliseren. Pas nadat hieraan voldaan is, wordt (als er geen werk is gevonden) de uitkeringsaanvraag verder in behandeling genomen. Als een werkzoekende vanuit een uitkeringssituatie tijdelijk heeft gewerkt en binnen een half jaar opnieuw een aanvraag voor een uitkering doet, wordt de inspanningsperiode niet opnieuw opgelegd. Voor de verplichting om opnieuw deel te nemen aan Werkloont wordt in dit geval een termijn van 12 maanden gehanteerd. Hiermee verlagen we de drempel om tijdelijk en flexwerk te accepteren.
3.1.3 Niet uitkeringsontvangers In het kader van preventie bieden we ook dienstverlening aan ‘niet-uitkeringsontvangers’ (NUO). Dit zijn Rotterdammers die niet in aanmerking (willen) komen voor een uitkering, maar die qua situatie en arbeidsbeperking gelijk zijn aan de doelgroep van de Participatiewet. Deze Rotterdammers kunnen op eigen verzoek gebruikmaken van de basisdienstverlening en WerkLoont (zie 3.2.1). Eventuele inzet van extra dienstverlening is afhankelijk van het rendement, dus de kosten afgezet tegen de maatschappelijke baten en de persoonlijke situatie van de werkzoekende. Bij de uitvoering van de Participatiewet en het Actieplan jeugdwerkloosheid wordt extra dienstverlening boven op de basisdienstverlening dan ook vooral ingezet voor jongere NUO’s (onder de 27 jaar). Het is immers van belang dat ook deze kwetsbare jongeren waar mogelijk een kans krijgen op de arbeidsmarkt en niet langdurig thuis zitten met alle maatschappelijke kosten van dien.
3.2 Diagnose: focus op werk
We stimuleren werkzoekenden zo snel mogelijk werk te vinden. Dit begint tijdens het intakeproces. Dit proces omvat een werkintake en inkomensintake (een beoordeling van de uitkeringsaanvraag op rechtmatigheid) die in samenhang worden uitgevoerd. De intakes benutten we om voorlichting te geven, duidelijke afspraken 17
te maken en verwachtingen te bespreken. Dit doen we vanuit de methodiek van zelfsturing waarbij de consulenten door een coachende stijl de werkzoekenden stimuleren om zelf actie te ondernemen om hun situatie te veranderen. De intakes creëren een duidelijke en transparante situatie waardoor de werkzoekende zelf verantwoordelijkheid kan nemen. Uiteindelijk wordt op basis van de diagnose bepaald in hoeverre de werkzoekende daadwerkelijk zelfstandig de regie kan voeren over zijn arbeidsontwikkeling en financiën. Om het belang van werk te onderstrepen, wordt bij werkzoekenden met een korte afstand tot de arbeidsmarkt de intake niet alleen gevoerd door een werkconsulent maar sluit een intercedent van een uitzendbureau aan. Daardoor is directe matching op beschikbare vacatures mogelijk.
3.2.1 WerkLoont Als werk mogelijk is, maar er niet direct een geschikte vacature voor handen is, gaat de werkzoekende door naar het traject WerkLoont, een groepsaanpak met extensieve begeleiding. Maximaal 15 weken wordt de werkzoekende gestimuleerd en ondersteund om een baan te vinden. Daarbij volgt hij verschillende trainingen, zoals een goed cv opstellen, gebruik maken van social media bij het solliciteren, sollicitatievaardigheden en netwerken. Daarnaast werkt de werkzoekende minimaal één dag per week, zo nodig met behoud van uitkering. WerkLoont is een gestandaardiseerd traject, waarbij er beperkt ruimte is voor maatwerk. De werkzoekenden hebben de mogelijkheid om de werkcomponent zelf in te vullen, bijvoorbeeld door (een betaalde) stage of parttime werk. Wanneer de werkzoekende de activiteit niet zelf kan invullen wordt werk in de buitenruimte aangeboden. Als dit niet mogelijk is zijn eventueel alternatieve werkzaamheden beschikbaar.
3.2.2 Verdiepte diagnose Bij de werkzoekende die niet direct aan de slag kan wordt meer onderzoek ingezet, in samenwerking met deskundige partners. Het kan gaan om verdiepte werkdiagnose, maar ook specifiekere diagnoses als een arbeidsmedische keuring of psychologisch onderzoek. De diagnose geeft inzicht in het ontwikkelpotentieel van de werkzoekende en geeft een duidelijk beeld van de persoonlijke situatie, kennis, capaciteiten en motivatie. Op basis daarvan wordt bepaald in hoeverre de werkzoekende zelf regie kan voeren over zijn arbeidsontwikkeling, welke ondersteuning noodzakelijk is en op welke plek deze ondersteuning gegeven moet worden. Een goede diagnose draagt ertoe bij dat passende instrumenten worden ingezet en voorkomt teleurstelling bij de werkzoekende van een verkeerde trajectkeuze. Daarom richten we ons de komende jaren op een verdere optimalisatie van de werkintake en diagnose.
18
Specifieke aandacht voor werkzoekenden met arbeidsbeperking We schrijven bij voorbaat niemand af. Daarom is het belangrijk dat alle werkzoekenden het intake- en diagnose proces doorlopen. Zo ontstaat een gedegen beeld van hun arbeidsvermogen, inzetbaarheid en eventuele arbeidsbeperkingen. Als een werkzoekende arbeidsbeperkingen blijkt te hebben, worden de in te zetten diagnose-instrumenten daaraan aangepast. De uitvoerend medewerkers zijn getraind in het omgaan met deze doelgroep en het daarvoor bedoelde instrumentarium. Als naar aanleiding van de intake/diagnose blijkt dat een werkzoekende vanwege een arbeidsbeperking niet kan werken bij een reguliere werkgever en behoort tot de potentiële doelgroep voor beschut werk, komt hij op de wachtlijst voor Nieuw beschut werk. Deze werkzoekenden worden ontheven van de arbeidsverplichting en de tegenprestatie. Daarnaast worden zij, waar mogelijk, toegeleid naar arbeidsmatige dagbestedingstrajecten of werkervaringsplaatsen in de beschutte leerwerkomgeving (zie 4.2.6). Werkzoekenden met een arbeidsbeperking (en/of hun familie) kunnen bij de intake/diagnose op eigen initiatief vragen of een indicatie voor nieuw beschut werk mogelijk is.
3.3 Afhandeling uitkeringsaanvraag
Na het ontvangen van de aanvraag start de beoordeling van het recht op inkomensondersteuning. Dit loopt parallel aan de werkintake en inspanningsperiode. Sinds 2014 is de beoordeling deels geautomatiseerd. Deze ontwikkeling zet de komende periode door. Aanpassingen in de digitale formulieren en beslisbomen moeten leiden tot een verbetering en versnelling van het proces. Meestal wordt de beschikking kort na het gesprek over de inspanningsperiode afgegeven en start de inkomensondersteuning. De aanpak Inkomen wordt verder beschreven in hoofdstuk 6. Als een uitkering wordt toegekend maar de inspanningsafspraken zijn onvoldoende nagekomen, dan krijgt de werkzoekende een korting op de uitkering conform het maatregelenbeleid.
3.4 Continue verbeteren dienstverlening
We bieden Rotterdammers adequate en kwalitatief goede dienstverlening. Daarom leren we continue van gerealiseerde resultaten, ontvangen klachten en de ervaringen van werkzoekenden en werkgevers. Daarbij willen we in 2015 minimaal de onderstaande dienstverleningsnormen halen. Onderdeel Dienstverlening
Norm 2015
Intake Percentage aanvragen dat is afgehandeld binnen de termijn
90%
Percentage van de voorraad dat zich binnen de termijn
90%
bevindt Bijzondere Bijstand Percentage aanvragen dat is afgehandeld binnen de termijn
90%
Percentage van de voorraad dat zich binnen de termijn
90%
bevindt Telefonische bereikbaarheid Percentage Bereikbaarheid
80%
Percentage Terugbel gedrag
90%
Afhandeling Klachten Percentage klachten dat is afgehandeld binnen 6 weken
90%
Percentage van de voorraad dat is afgehandeld binnen 6
90%
weken
Dienstverlening is meer dan alleen het voldoen aan meetbare prestaties. We willen meer inzicht in hoe Rotterdammers onze dienstverlening ervaren. Naast een tevredenheidsonderzoek bij werkgevers voeren we een tevredenheidsonderzoek bij werkzoekenden uit. Werkzoekenden worden gevraagd naar hun ervaringen en beleving van de ontvangen dienstverlening. Aan de hand van een beschrijving van klantreizen, 19
door gesprekken met medewerkers en werkzoekenden, krijgen we een beter beeld van de contacten met werkzoekenden en via welke kanalen die verlopen. Hieruit moet blijken welke momenten voor de werkzoekende cruciaal zijn voor beoordeling van de dienstverlening. Met de verzamelde input herijken we de dienstverleningsnormen en verbeteren we de kwaliteit van onze dienstverlening. ICT De technologische ontwikkelingen gaan hard en zijn van groot belang voor verbetering van de dienstverlening. Digitaal werken moet de norm worden waardoor informatie overal, altijd en op elk apparaat beschikbaar is. De komende jaren willen we daarom een ICT realiseren waarbij gebruiksgemak voorop staat. Iedere gebruiker moet met zo min mogelijk handelingen de systemen kunnen gebruiken en snappen wat hij wanneer en waarom moet doen. Daarbij moeten werkzoekenden zelf activiteiten kunnen uitvoeren in het systeem, vergelijkbaar met mogelijkheden die bijvoorbeeld banken bieden. Het ICT systeem moet betrouwbaar en beschikbaar zijn en goed functioneren in de ogen van de verschillende gebruikers. Verbeterde ICT moet leiden tot real time proces-, voortgang- en statusinformatie over de activiteiten waardoor inzicht en sturing verbeteren. Op deze manier is de ICT ondersteunend aan de dienstverlening die we werkzoekenden bieden. De vernieuwing van de ICT vindt voor een groot deel plaats in samenwerking met Amsterdam, Den Haag en Utrecht (G4) en met de G4-coöperatie Wigo4it.
20
4.
De Rotterdamse aanpak Werk
Rotterdam wil dat zoveel mogelijk burgers zelfstandig in hun inkomen voorzien en dus zo min mogelijk afhankelijk zijn van een uitkering. Betaald werk biedt Rotterdammers de mogelijkheid een toekomst zonder afhankelijkheid van de gemeente op te bouwen en de ruimte om eigen keuzes te maken. Een werkend bestaan biedt daarnaast structuur en sociale contacten en levert een positieve bijdrage aan eigenwaarde, zingeving en gezondheid. De ambitie in deze collegeperiode is dat minimaal 12.000 werkzoekenden uitstromen naar betaald werk. Diegenen die (tijdelijk) niet kunnen werken, leveren naar vermogen een nuttige bijdrage aan de stad. Rotterdammers zijn in de eerste plaats zelf verantwoordelijk voor de stap richting werk. Als dat niet op eigen kracht lukt, dan kunnen zij rekenen op de nodige ondersteuning vanuit de Rotterdamse aanpak Werk. Rotterdam voert deze aanpak uit in nauwe samenwerking met regiogemeenten, UWV, sociale partners, werkgevers, uitzendbureaus, het onderwijs en de andere partners binnen het sociale domein. Met de invoering van de Participatiewet richt de aanpak Werk zich meer dan voorheen op werkzoekenden met een arbeidsbeperking (en arbeidsvermogen). Instroom in de Wsw is niet meer mogelijk. Daarom is de aanpak Werk aangepast om ook deze groep passende ondersteuning te kunnen aanbieden. Doel is ook hen toe te leiden naar (bij voorkeur regulier) werk. Werkzoekenden met een arbeidsbeperking vormen een kwetsbare groep met een beperkt arbeidsvermogen. Meestal kunnen ze alleen met ondersteuning werken. Het bestaande instrumentarium is uitgebreid, zodat ook deze werkzoekenden hun arbeidsvaardigheden kunnen ontwikkelen (zie 4.2.6). Er is geïnvesteerd in de deskundigheid van de medewerkers die in de praktijk met deze doelgroep en instrumenten werken. De (regionale) arbeidsmarkt is het dynamische speelveld waarop de Rotterdamse aanpak Werk tot uitvoering komt. Het doel is om een match mogelijk te maken tussen aanbod (de werkzoekenden) en vraag (van werkgevers). De dienstverlening richt zich daarom enerzijds op het scheppen van gunstige arbeidsmarktvoorwaarden en het faciliteren van werkgevers en anderzijds op de ondersteuning van werkzoekende Rotterdammers.
4.1 Bevorderen toegankelijkheid onderkant arbeidsmarkt 4.1.1 Een gezonde arbeidsmarkt als voorwaarde voor succesvolle matching Voor een gezonde economische ontwikkeling is een goed functionerende arbeidsmarkt cruciaal. Nu is er nog te vaak sprake van een mismatch tussen vraag en aanbod. Onze economie wordt sterker als de gemeente en het (beroeps)onderwijs beter kunnen inspelen op de vraag van werkgevers om gezamenlijk te komen tot meer stage- en opleidingsplaatsen en betere beroepsoriëntatie. Dit kan bijvoorbeeld door meer invloed van bedrijven op de onderwijsprogramma’s. Bedrijven hebben de banen die werkzoekenden de kans bieden economisch zelfstandig(er) te worden. Werkgevers zijn dus cruciale stakeholders. Daarom faciliteren we hen bij de aanpak van knelpunten op de arbeidsmarkt. Zo’n aanpak vraagt om partnerships tussen bedrijfsleven, onderwijs en overheid. Alleen in die drie-eenheid kan een effectieve bijdrage geleverd worden aan: • Het vergroten van de arbeidsparticipatie; • Het verhogen van het opleidingsniveau van de beroepsbevolking; • Het stimuleren van de doorstroming op de arbeidsmarkt (meer mobiliteit); • Het bevorderen van de continuïteit/groei van de economisch relevante sectoren. De gemeente heeft hierbij een initiërende, verbindende en versterkende rol. Samen met partners werken we aan oplossingen voor arbeidsmarktvraagstukken in relevante sectoren. We doen dat in netwerken, kenniswerkplaatsen en sectortafels. Het gaat om bijvoorbeeld het oplossen van personeelstekorten, mobiliteit op de arbeidsmarkt, aansluiting tussen onderwijs en arbeidsmarkt en duurzame inzetbaarheid van personeel. 21
De clusters Stadsontwikkeling (SO), Maatschappelijke ontwikkeling (MO) en Werk en Inkomen (W&I) maken dit in nauwe samenwerking mogelijk vanuit het model van de sectortafel (zie onderstaande figuur).
Voor 2015 richt de inzet zich op de sectoren haven-industrieel complex, techniek, zorg en welzijn en het MKB. Via de sectortafels maken de deelnemende partijen in de driehoek economie, arbeidsmarkt en onderwijs sectorplannen. Deze zijn gericht op het aanpakken van concrete knelpunten in de betreffende sector. Het Werkgeversservicepunt Rijnmond (WSPR) voert hierbij als strategische gesprekpartner de regie. Waar mogelijk wordt aangesloten bij regionale sectorplannen om in aanmerking te komen voor middelen uit het Sociaal Akkoord. Voorbeeld sectortafel: In het haven-industrieel complex zijn de opgaven uit de Havenvisie 2030 leidend. Dat zijn: 1) Jongeren interesseren voor werken in de haven 2) De uitstroom van logistieke en technische opleidingen vergroten en 3) De strategische personeelsplanning bevorderen. Het expertteam - met daarin vertegenwoordigers van het havenbedrijfsleven, de onderwijsinstellingen, gemeente en Havenbedrijf - stuurt op de realisatie van de uitvoeringsagenda van de Havenvisie. Concreet betekent dit dat de komende jaren de focus ligt op de uitvoering van de maatregelen uit het regionale sectorplan voor de Mainport. Het ministerie van SZW heeft hiervoor een bijdrage beschikbaar gesteld. Het gaat dan bijvoorbeeld om de inzet van bedrijfsmentoren in het middelbaar beroepsonderwijs om schooluitval tegen te gaan, carrièrestartgaranties in de procesindustrie en de maintenance voor gediplomeerde schoolverlaters en bootcamps om gemotiveerde zij-instromers na een kort en intensief selectietraject op beschikbare gestelde vacatures te plaatsen. Het is van belang tijdig te anticiperen op toekomstige ontwikkelingen op de arbeidsmarkt. Zoals de trend van de ‘nieuwe economie’, waarbij het belang van lokale en kleinschalige productie in de nabijheid van eindgebruikers toeneemt. Hierdoor ontstaan nieuwe perspectieven nu de loonkosten in lagelonenlanden stijgen, de kosten van de innovatieve digitale maakindustrie dalen en de logistieke (transport)kosten wegvallen. Deze transitie kan op de langere termijn leiden tot nieuwe dynamiek op de arbeidsmarkt en kansen voor Rotterdammers. 22
4.1.2 Werkgeversbenadering Met de werkgeversaanpak creëren we (nieuwe) baankansen voor werkzoekenden aan de onderkant van de arbeidsmarkt. Dat doen we samen met werkgevers, uitzendbureaus en het UWV. Het WSPR is hierbij de spin in het web. Het ondersteunt werkgevers bij het vervullen van hun personeelsvraag, acquireren vacatures en adviseren over (arbeids-)regelgeving en de invulling van social return. Het WSPR bekijkt ook in overleg met werkgevers of banen en functies geschikt gemaakt kunnen worden voor onze werkzoekenden, bijvoorbeeld door jobcarving. Voor werkzoekenden met een arbeidsbeperking is specifieke aandacht. Denk hierbij aan het binnenhalen van opdrachten voor beschut werk en het realiseren van detacheringen en garantiebanen (zie ook 4.2.6). Doel is om met werkgevers maatwerkafspraken (arrangementen) te maken over de inzet van werkzoekenden binnen hun bedrijven. Instrumenten als detacheringen, jobcoaching, proefplaatsing of scholing kunnen de drempel voor werkgevers verlagen om mensen uit de doelgroep werk te bieden. Om de effectiviteit verder te vergroten wordt de dienstverlening en het accountmanagement richting werkgevers de komende periode verder geprofessionaliseerd en (nog) beter afgestemd op het aanbod van werkzoekenden met een arbeidsbeperking.
4.1.3 Regionale samenwerking Rotterdam werkt met andere gemeenten en het UWV samen in de arbeidsmarktregio Rijnmond. De regio is bij uitstek het niveau waar we inventieve en nieuwe oplossingen voor klassieke arbeidsmarktproblemen kunnen vinden, zoals aansluiting van het onderwijs op de arbeidsmarkt en de soepele overgang van werk naar werk. Rotterdam wil de regionale samenwerking verder uitbouwen door het ontwikkelen en faciliteren van de sectortafels (zie 4.1.1) en door de inzet op de gezamenlijke uitvoeringsorganisatie van het WSPR. Het uitgangspunt in de samenwerking is het gebruiken van elkaars sterke punten. Het WSPR is verantwoordelijk voor de planvorming (het marktbewerkingsplan), voor de sectortafels en voor de acquisitie van banen bij grote bedrijven. De aangesloten gemeenten richten zich op bemiddeling en de relaties met het lokale bedrijfsleven en het midden- en kleinbedrijf. De kwaliteit en de samenwerking van het WSPR en de lokale uitvoering Werk en Inkomen is een gezamenlijke zorg. In het Sociaal Akkoord is afgesproken dat gemeenten, UWV en de sociale partners samen in een regionaal werkbedrijf werken aan de uitvoering van de Participatiewet. Hiervoor is in 2014 het Regionaal Werkbedrijf Rijnmond opgericht. De belangrijkste doelstelling is het faciliteren van werkgevers bij de realisatie van garantiebanen per eind 2016. De inzet is erop gericht om werkgevers zoveel mogelijk te vrijwaren van administratieve lasten en bureaucratie.
4.1.4 Social return Rotterdam is in 2012 begonnen met de toepassing van social return (SR) bij de gemeentelijke inkoop- en aanbestedingstrajecten. Hierbij wordt in alle bestekken en contracten een sociale paragraaf opgenomen. Deze stimuleert opdrachtnemers een bijdrage te leveren aan de werkgelegenheid aan de onderkant van de arbeidsmarkt. Dat kan door het aanbieden van betaald werk, detacheringen, stages, garantiebanen, orders voor beschut werk of vrijwilligerswerk. SR wordt toegepast op nagenoeg alle inkoop boven de 15.000 euro. Het doel is om tenminste vijf procent van het (beïnvloedbare) gemeentelijke inkoopvolume aan te merken als SR-verplichting en daarvan minstens 85 procent ook echt te realiseren. De opdrachtnemer is verantwoordelijk voor de invulling van de verplichting. Uiteindelijk is dat een kwestie van maatwerk en kan het verschillen per bedrijf. Het coördinatiepunt SR ondersteunt bedrijven hierbij. In het kader van SR wordt de komende periode ingezet op: • verbreden van de toepassing van SR (naar o.a. subsidies); • adviseren en faciliteren van externe bedrijven bij de toepassing van SR in hun inkoopbeleid; • harmoniseren van SR in de arbeidsmarktregio en aanhaken bij overleg over landelijke standaardisering bij gemeenten (met G4 en VNG);
23
•
•
•
onderzoeken van ‘De Rotterdamse Norm’ gericht op het ontwikkelen van een Rotterdams keurmerk om marktpartijen te belonen voor sociaal ondernemerschap. Het onderzoek moet uitwijzen of brede invoering mogelijk is; oprichten van een Sociaal Fonds (werktitel) waarin de opbrengsten uit de handhaving op ongerealiseerde verplichtingen worden ondergebracht. Vanuit dit fonds (i.o.) wordt geïnvesteerd in de Rotterdamse werkgelegenheid; onderzoek naar de mogelijkheid om de SR-verplichting in te vullen via participatie in (een op te richten) investeringsfonds voor (startende) Rotterdamse ondernemers.
4.2 Arbeidsontwikkeling: versterken van het aanbod
In de ideale situatie vinden werkgevers en werkzoekenden elkaar zonder bemoeienis van de gemeente. De marktwerking zorgt dan voor de totstandkoming van de match tussen vraag en aanbod. De werkelijkheid is weerbarstiger, zeker nu er sprake is van een ruime arbeidsmarkt. Niet alle werkzoekenden zijn in staat om snel en zelfstandig een betaalde baan te vinden. In dat geval biedt de gemeente, waar nodig, ondersteuning en begeleiding bij het ontwikkelen van gedrag, kennis en vaardigheden, die nodig zijn om werk te vinden. Dit noemen we in Rotterdam ‘arbeidsontwikkeling’. Deze arbeidsontwikkeling verschilt per werkzoekende en is afhankelijk van het arbeidsvermogen en de inzetbaarheid op de arbeidsmarkt. De uitvoering gebeurt zowel in eigen beheer door het cluster W&I als door externe partners (zoals reintegratiebedrijven, opleidingsinstituten, uitzendbureaus en sociale ondernemers) op basis van (inkoop) contracten. Voor werkzoekenden met een arbeidsbeperking is voorzien in specifieke instrumenten (zie 4.2.6).
4.2.1 Matching; directe bemiddeling Als een werkzoekende direct inzetbaar is op de arbeidsmarkt geldt de kortste weg naar werk. De sectorteams bemiddelen de werkzoekende dan direct naar beschikbare vacatures. Op basis van de vraag van werkgevers zorgen matchmakers voor de werving en selectie van geschikte werkzoekenden. Dit gebeurt sectorgericht. Als een match niet direct mogelijk is, kan een werkzoekende in aanmerking komen voor kortdurende beroepsgerichte scholing, vraaggerichte re-integratie of een leer-werktraject om zijn arbeidsmarktpositie te versterken. Het doel is om de werkzoekende, binnen negen maanden, te plaatsen op een geschikte vacature. We werken hierbij intensief samen met uitzendbureaus die hun kennis, ervaring en vacatures inbrengen.
4.2.2 Deeltijdwerk Op de huidige flexibele arbeidsmarkt krijgen werkzoekenden steeds vaker tijdelijke arbeidscontracten en deeltijdwerk aangeboden. Flexwerk kan een goede opstap zijn naar werk met een inkomen boven bijstandsniveau. Het is belangrijk dat de drempels voor het aanvaarden van dit soort werk zo laag mogelijk zijn. Dit kan door te zorgen dat het aanvaarden van tijdelijk en parttime werken loont. Werkzoekenden mogen nu al de eerste zes maanden een deel van hun inkomen uit arbeid houden. Dit deel wordt niet verrekend met de bijstand. Omdat deze regeling niet optimaal werkt, wordt hij in 2016 aangepast na een intensieve lobby van Rotterdam en de G4 (wetwijziging is in voorbereiding). We blijven ernaar streven de bureaucratie voor werkzoekenden en werkgevers te minimaliseren. Het uiteindelijke doel blijft om volledig onafhankelijk te worden van de bijstand. In veel gevallen is urenuitbreiding bij een werkgever mogelijk en soms kunnen meerdere parttime banen gecombineerd worden. Samen met de werkzoekende wordt bezien wat de beste keuze is. Deeltijdwerk is geen eindstation, tenzij dit naar het vermogen van de werkzoekende het maximaal haalbare is.
4.2.3 Zelfstandig ondernemerschap Arbeid in een dienstbetrekking is niet de enige weg om onafhankelijker te worden van een uitkering. Ook als zelfstandige kan iemand in zijn inkomen voorzien. Jaarlijks komen er in de regio Rijnmond zo’n vijfduizend zelfstandigen bij. Naast de starters, die vanuit een positieve motivatie bewust kiezen voor ondernemerschap, is er een groeiende groep starters die vooral uit noodzaak als zelfstandige aan de slag gaat. Dit zijn vaak 24
oudere werkzoekenden die langdurig in loondienst hebben gewerkt, ontslagen zijn en het einde van de WWperiode zien naderen. Voor deze groep is het moeilijk een baan in loondienst te verwerven. Daarom probeert men als zelfstandige een inkomen te verwerven en zo uit de bijstand te blijven. Zij zijn vaak slecht voorbereid op het ondernemerschap, waardoor de overlevingskans van de onderneming beperkter is. Mede hierdoor komen steeds meer ondernemers in financiële problemen. Ondernemers die in tijdelijke financiële problemen komen, kunnen financiële ondersteuning krijgen vanuit de wet Besluit bijstandverlening zelfstandigen (Bbz). Mits het bedrijf op korte termijn levensvatbaar is, kan de ondernemer (leen)bijstand en/ of een krediet verstrekt krijgen. Deze regeling wordt regionaal uitgevoerd. Samen met partners ondersteunen we ondernemers bij hun bedrijfsvoering en de ontwikkeling van ondernemersvaardigheden. Hiervoor is het leerwerkbedrijf De Rotterdamse Zaak opgezet, dat jaarlijks zo’n 150 Rotterdamse ondernemers ondersteunt. Ook is er een speciale schulddienstverlening voor ondernemers ontwikkeld. Met een preventieve aanpak willen we de succeskans en duurzaamheid van startende ondernemers vergroten. Daarom kunnen starters al in een vroeg stadium begeleiding krijgen van ervaren ondernemers/ coaches. Door tijdig kwetsbaarheden en risico’s te signaleren, is tijdige bijsturing mogelijk. Ook worden starters gestimuleerd actief samen te werken met andere ondernemers en bedrijven. Zo kunnen zij elkaar versterken (o.a. door delen kosten, risico’s en faciliteiten), van elkaar leren en innovatie bevorderen. Deze aanpak moet voorkomen dat de groep kwetsbare ondernemers in Rotterdam, die mogelijk moeten terugvallen op de bijstand, blijft groeien.
4.2.4 Prematching; voorbereiding op arbeidsmarkt Een deel van de werkzoekenden is op de korte termijn niet plaatsbaar op beschikbare banen, maar heeft wel arbeidspotentieel. Het ontbreekt hen aan de nodige beroeps- en (basis) werknemersvaardigheden om te kunnen voldoen aan de vraag van werkgevers. Ook is er in veel gevallen sprake van belemmeringen die arbeidsinschakeling in de weg staan. Het gaat dan om (een combinatie van) lichamelijke of psychische problemen of sociale problematiek zoals schulden of huisvesting. Toch verwachten we dat deze werkzoekenden binnen maximaal 24 maanden inzetbaar kunnen zijn op de arbeidsmarkt. Daarbij is wel de juiste ondersteuning nodig. Uitgangspunt hierbij is dat de werkzoekende zelfstandig doet wat hij kan en er ondersteuning wordt geboden waar dat niet lukt. Daarbij kunnen diverse instrumenten worden ingezet zoals: taalcursussen, gezondheidsbevordering, scholing, werkervaringsplaatsen en extra intensieve begeleiding voor werkzoekenden met meervoudige psychosociale problematiek. Dit moet er uiteindelijk toe bijdragen dat de werkzoekende zich voldoende ontwikkelt om bemiddeld te kunnen worden naar beschikbare banen. Ontwikkelnetwerken De decentralisaties op het gebied van zorg, welzijn en participatie vragen om nieuwe samenwerkingsverbanden. Binnen het sociale domein zijn in de stad en de wijken diverse partijen actief. Zij bieden vanuit verschillende beleidsvelden ondersteuning aan burgers. Het gaat om de wijkteams, vraagwijzers, zorg- en welzijnsorganisaties, lokale wijkinitiatieven en sociale ondernemers. Daarbij is er sprake van samenhang tussen doelen en doelgroepen. Door meer samenwerking kunnen de partijen vaker elkaars kennis, middelen en infrastructuur benutten en slimme combinaties tussen werk en zorg mogelijk maken. Daarom zoeken we de komende periode actief aansluiting bij deze partners. Gezamenlijk experimenteren we met gebiedsgerichte ontwikkelnetwerken. Een ontwikkelnetwerk is een samenwerkingsverband tussen partijen in een bepaald gebied of bepaalde sector die samen de verantwoordelijkheid voor de ondersteuning van werkzoekenden met ontwikkelpotentieel nemen. Oplossingen zoeken we zo veel mogelijk binnen de directe (woon) omgeving van werkzoekenden. Samen ontsluiten we de weg naar werk en versterken we tegelijkertijd de sociale infrastructuur in de wijken.
4.2.5 Werken met behoud van uitkering Zo lang betaald werk nog niet haalbaar is, gaan veel werkzoekenden tijdelijk aan de slag met behoud van uitkering. In het voorgaande kwamen al diverse vormen van dit soort werk voorbij. Het gaat om het 25
onbeloonde werkactiviteiten met behoud van uitkering in het kader van arbeidsontwikkeling. Deze werkzaamheden zijn additioneel en worden voor een bepaalde duur uitgevoerd. Er mag geen sprake zijn van verdringing van regulier betaald werk. In alle vormen van werken met behoud van uitkering doen werkzoekenden werkervaring en arbeidsritme op. Afhankelijk van de doelgroep varieert het gevraagde prestatieniveau3 en de mate van begeleiding4. In onderstaand schema5 worden in vier kwadranten de meest voorkomende Rotterdamse vormen onderscheiden. Hiermee ontstaat inzicht in de relatie tussen de doelgroepen, instrumenten en te bereiken doelen.
Prestatieniveau hoog
Weinig begeleiding
Veel begeleiding
Instrumenten gericht op snelle
Instrumenten waarbij ontwikkeling
uitstroom:
van beroepsvaardigheden centraal
•
proefplaatsing
•
werkfit
•
werkloont (werkcomponent)
staat: •
voorschakeltrajecten •
Prestatieniveau laag
leer-werktrajecten/ werkstages
Doelgroep: Matching
Doelgroep: Matching
Instrumenten niet gericht op re-
Instrumenten waarbij ontwikkeling
integratie, maar op maatschappelijk
van basis werknemersvaardigheden
participatie:
centraal staat:
• •
vrijwilligerwerk/mantelzorg in
•
arbeidsoriëntatie
kader tegenprestatie
•
werkervaringsplaatsen
(arbeidsmatige) dagbesteding
Doelgroep: Activering
Doelgroep: Prematching
Het volledige instrumentarium dat wordt ingezet in het kader van de aanpak Werk is beschreven in bijlage 2.
4.2.6 Werken met een arbeidsbeperking In lijn met de Participatiewet willen we met de aanpak Werk meer werkzoekenden met een arbeidsbeperking aan (regulier) werk helpen. Deze werkzoekenden hebben een beperkt arbeidsvermogen en kunnen veelal alleen met ondersteuning werken. Daarom bieden we deze doelgroep specifieke ondersteuning. Garantiebanen De garantiebaan is bedoeld voor werkzoekenden met een arbeidsbeperking, die regulier kunnen werken maar niet zelfstandig het wettelijk minimumloon kunnen verdienen. Een werkgever die een werkzoekende aanneemt op een garantiebaan ontvangt een loonkostensubsidie. Deze is gebaseerd op wat de werkzoekende zelf aan loon kan verdienen, dat noemen we de loonwaarde. Aanvullend kunnen instrumenten als jobcoaching, werkplekaanpassingen en/of de no-risk-polis worden ingezet. Deze instrumenten ontlasten de werkgever en ondersteunen de werknemer. Zo vergroten we de kans op duurzame arbeidsinschakeling. Werkzoekenden met een arbeidsbeperking kunnen ook aan de slag op een garantiebaan via een groeps- of individuele detachering. Nieuwe detacheringen van de huidige Wsw’ers bij inlenende werkgevers zullen veelal ook als garantiebaan geteld gaan worden. Op deze manier worden de bewezen effectieve Wsw-voorzieningen optimaal benut. 3 De hoeveelheid werk en de complexiteit ervan die de werkzoekende in het kader van de activiteit levert. 4 De intensiteit van de supervisie en/of ondersteuning van het werk en de hoeveelheid hulp(middelen) die de werkzoekende nodig heeft om de werkactiviteiten uit te voeren. 5 Gebaseerd op het rapport “Aan de slag met werk: over de verschillende vormen van werken met behoud van uitkering voor
bijstandgerechtigden (Inspectie SZW, september 2014)”.
26
In de periode 2015-2016 komen eerst de huidige Wajongers, de werkzoekenden met Wsw-indicatie op de wachtlijst en nieuw instromende werkzoekenden met een beperkt arbeidsvermogen (als prioritaire doelgroepen) in aanmerking voor een garantiebaan. Na die periode komt de hele doelgroep voor garantiebanen in aanmerking. In de regio Rijmond gaat het om 1775 te realiseren garantiebanen (waarvan 1130 door de markt, 645 door de overheid). Via het Werkbedrijf worden afspraken gemaakt over de verdeling van de aantallen over bedrijven en overheidsinstellingen in de regio. Voorlopig gaan we er vanuit dat de gemeente Rotterdam als werkgever 90 garantiebanen moet realiseren voor eind 2016. Voormalige Sw-voorzieningen Er is vanaf 2015 geen nieuwe instroom in de Wsw meer mogelijk. We blijven verantwoordelijk voor de arbeidsontwikkeling van de ruim 2.600 huidige Wsw’ers. Deze personen zijn werkzaam binnen de vier huidige Wsw-voorzieningen: beschut werk, groeps- en individuele detacheringen en begeleid werken. Deze groep Wsw’ers wordt geleidelijk kleiner door natuurlijk verloop. Arbeidsontwikkeling met respect voor hun arbeidsbeperking is het uitgangspunt bij de begeleiding van deze groep. De methodiek Werkstap® ondersteunt stapsgewijs hun ontwikkeling. Waar mogelijk wordt geprobeerd om hen te laten doorstromen naar arrangementen dichterbij de regulier arbeidsmarkt. Nieuw beschut werk De huidige voorziening beschut werk (het zogenaamde Robedrijf aan het Zuidlaardermeer) krimpt in de periode 2015-2017 van 1050 naar 750 werkplekken. Als het aantal - door natuurlijk verloop en/of doorstroming - is gedaald tot onder de 750 komt er ruimte voor nieuwe instroom binnen het Nieuw beschut werk. Dit is een nieuwe voorziening, die in veel opzichten lijkt op de oude sociale werkvoorziening (doelgroep, indicatie en soort werk), maar met andere arbeidsvoorwaarden. Gedacht wordt aan het wettelijk minimumloon als maximum. Een deel van de instroom in de Participatiewet bestaat uit werkzoekenden die vanwege grote lichamelijke, verstandelijke of psychische beperkingen, niet bij een reguliere werkgever kunnen werken. Deze werkzoekenden zijn aangewezen op een aangepaste werkplek met veel specifieke begeleiding, ofwel een beschutte werkomgeving. Voor hen wordt de huidige voorziening beschut werk de komende periode omgevormd tot een beschutte leerwerkomgeving. Daarin worden naast de 750 beschutte werkplekken ook arbeidsmatige dagbesteding en werkervaringsplaatsen aangeboden. Onderzocht wordt nog op welke manier arbeidsmatige dagbesteding in het kader van de WMO kan worden aangeboden. De fysieke ruimte die ontstaat door de afname van het aantal beschutte werkplekken kan een nieuwe bestemming krijgen. Zo onstaat onder één dak een leerwerkvoorziening voor een bredere doelgroep, die bestaat uit de potentiële kandidaten voor beschut werk (geïndiceerd voor arbeidsmatige dagbesteding), de al geïndiceerde doelgroep voor nieuw beschut werk en werkzoekenden uit de doelgroep Prematching die een werkervaringsplaats nodig hebben. De gecombineerde inzet van deze doelgroepen (met een verschillende mate van inzetbaarheid en arbeidsvermogen) biedt de mogelijkheid meer te variëren met de uit te voeren werkzaamheden. Groepsdetachering Het instrument groepsdetachering is vooral geschikt in situaties waarin de werkgever niet in staat of bereid is de medewerkers zelf in dienst te nemen, maar wel op zoek is naar flexibel inzetbaar personeel. Via groepsdetachering is het dan mogelijk om werkzoekenden voor korte of langere tijd groepsgewijs te detacheren bij een werkgever. Dit gebeurt op basis van een contract. De gemeente levert de gevraagde arbeidscapaciteit, verzorgt de verloning, het verzuimmanagement, de (niet-functionele) begeleiding en eventueel aanvullende zaken zoals vervoer. Desgewenst kan worden voorzien in gespecialiseerde productieleiding en/of jobcoaching bij de werkgever. De werkgever betaalt hiervoor het overeengekomen tarief. De gedetacheerde werknemers kunnen zich al werkend verder ontwikkelen en mogelijk doorstromen naar een individuele detachering, garantiebaan of reguliere baan.
27
Individuele detachering en Begeleid Werken Voor werknemers in beschut werk of groepsdetachering die blijk geven van voldoende ontwikkelpotentieel, zoekt een jobcoach een passende werkplek bij een werkgever. Bij detachering leent de werkgever de werknemer tegen een inleentarief in, waarbij de werknemer formeel in dienst blijft bij de gemeente. Bij een Begeleid Werken baan treedt de werknemer in dienst van de nieuwe werkgever. De jobcoach blijft hen tijdens hun werk begeleiden, zodat ze hun werk behouden of doorstromen naar een beter passende werkplek. Het doel is om de doelgroep zo zelfstandig mogelijk te laten werken bij reguliere werkgevers.
4.2.7 Scholing en Nederlandse taal Werkzoekenden met arbeidspotentieel hebben vaak niet het opleidingsniveau dat werkgevers vragen. Daardoor komt de match tussen werkzoekenden en baan niet tot stand. Bij- of omscholing kan noodzakelijk zijn. De vraag van werkgevers is daarbij het uitgangspunt. Scholing kan gericht zijn op specifieke beroepskwalificaties voor een bepaalde sector, maar ook op het ontwikkelen van noodzakelijke vaardigheden, soft skills en competenties. Indien nodig kopen we snel en efficiënt de noodzakelijke training of scholing in. Het uitgangspunt daarbij is dat het gaat om branche- en landelijk erkende opleidingen tot en met mbo-niveau, die maximaal twaalf maanden duren. Dit om zo goed mogelijk te kunnen aansluiten bij de vraag van de werkgever en de kans op uitstroom te vergoten. In uitzonderlijke, individuele gevallen kan van deze uitgangspunten worden afgeweken, als daarvoor goede redenen zijn. Voldoende beheersing van de Nederlandse taal is een voorwaarde om te kunnen participeren in de samenleving en op de arbeidsmarkt. Het is onwenselijk dat werkzoekenden aan de kant staan, doordat zij de Nederlandse taal niet of beperkt beheersen. Daarom bieden we in de aanpak Werk gerichte taaltrainingen als dat nodig is om werk te vinden en te houden. Veelal gaat het om taal op de werkvloer. Op 1 januari 2016 treedt de taaleis in werking. De taaleis wordt een nieuwe voorwaarde voor werkzoekenden met een bijstandsuitkering. Dit zal leiden tot een aanscherping van het huidige beleid. Het wetsvoorstel maakt een inspanning voor de beheersing van de Nederlandse taal op een bepaald minimumniveau verplicht. De taalvaardigheid moet in ieder geval getoetst worden als de werkzoekende niet kan aantonen gedurende acht jaar Nederlandstalig onderwijs te hebben gevolgd, geen diploma Inburgering kan overleggen of een ander document waaruit blijkt dat het taalniveau minimaal op het in de wet gestelde niveau ligt. De uitkering kan verlaagd worden bij een redelijk vermoeden dat werkzoekende zich niet of onvoldoende inspant de Nederlandse taal aan te leren. De uitkering wordt niet verlaagd als de werkzoekende binnen een maand begint (of al is begonnen) met het leren van de Nederlandse taal. Ook in het geval van dringende redenen of het ontbreken van elke vorm van verwijtbaarheid kan worden afgezien van de verlaging. Op basis van het definitieve wetsvoorstel volgt een nadere uitwerking van dit beleid in de vorm van een aanpaste Participatieverordening Rotterdam 2015 en een aangepaste verordening Maatregelen en Handhaving Participatiewet IOAZ, IOAZ 2015. Hierbij zoeken we aansluiting bij de uitgangspunten van het beleidskader ‘Met Taal versta je elkaar’. Het doel is om taalvaardigheden te verbeteren door mensen in een Nederlandstalige omgeving te plaatsen en taalcursussen zo laagdrempelig mogelijk aan te bieden. Daarbij kunnen werkzoekenden die de taal goed beheersen ingezet worden als taalvrijwilligers.
4.2.8 Jongeren en aanpak jeugdwerkloosheid Jongeren zijn onze toekomst en krijgen binnen onze aanpak extra aandacht. Jongeren volgen onderwijs of doorlopen een (zorg)traject dat hen naar werk of onderwijs begeleidt. Dit helpt hen om een goede basis te krijgen en hun weg te vinden in de samenleving en op de arbeidsmarkt. Sinds 1 januari 2015 is de gemeente verantwoordelijk voor de toeleiding naar werk van een grotere groep jongeren. Jonggehandicapten met arbeidsvermogen komen voortaan voor inkomensondersteuning en begeleiding naar werk bij de gemeente. Een belangrijk deel van hen neemt deel aan het praktijkonderwijs 28
of voortgezet speciaal onderwijs. Samen met de scholen zullen we deze jongeren in het laatste schooljaar begeleiden bij het vinden van werk. Jonggehandicapten met arbeidsvermogen die willen doorleren, kunnen een individuele studietoelage aanvragen. Deze regeling biedt gedeeltelijke compensatie voor hun verminderde mogelijkheid om aanvullend op de studiefinanciering eigen inkomsten te genereren. Met de studieregeling wordt voorkomen dat zij door hun handicap vaker of meer moeten lenen dan jongeren die naast hun opleiding wel kunnen werken. De individuele studietoeslag wordt verstrekt in de vorm van bijzondere bijstand en bedraagt 2.200 euro per jaar. Bij de dienstverlening aan jongeren wordt maximaal ingezet op het ‘school first principe’. Jongeren die passen binnen het reguliere onderwijs worden dwingend terug verwezen naar school, liefst voordat ze een beroep doen op een uitkering. Daarnaast kan (integrale) zorg worden aangeboden als eerste stap in de re-integratie. Zodra de problematiek beheersbaar is, wordt ingezet op het zo snel mogelijk terugkeren naar school of werk. In 2013 is met behulp van een landelijke impuls de regionale aanpak jeugdwerkloosheid gestart. Binnen de arbeidsmarktregio Rijnmond is deze vooral gericht op uitstroom naar werk en een combinatie van werken en leren. Het programma loopt maart 2015 af, maar krijgt een vervolg. De Rotterdamse aanpak jeugdwerkloosheid tot 2018 heet: ‘Jongeren aan de slag!’. De doelgroep voor deze nieuwe aanpak is een brede groep risicojongeren tussen 12 en 27 jaar, maar omvat ook jongeren die met een klein zetje vanuit school aan het werk gaan. De aanpak kent twee lijnen: inzet op preventie en begeleiding naar werk. We verbeteren de aansluiting tussen onderwijs en arbeidsmarkt en proberen vroegtijdige schooluitval te voorkomen. We stimuleren jongeren om vanuit een opleiding door te stromen naar werk. Dit doen we door jongeren in het onderwijs vereiste vaardigheden te leren, zoals het vergroten van hun sociale netwerk en met bedrijven afspraken te maken over stages, leerplekken en banen voor schoolverlaters. Hierbij benutten we de mogelijkheden van sociale media en nieuwe technologie. De aanpak jeugdwerkloosheid draagt bij aan het brede programma Risicojongeren dat vanuit de domeinen werk, onderwijs, zorg en veiligheid wordt ingezet.
4.2.9 Nationaal Programma Rotterdam Zuid (NPRZ) In de pijler Werk van het tweede uitvoeringsplan van het NPRZ (2015-2018) wordt nog eens benadrukt dat werk de belangrijkste vorm van participatie is voor volwassenen. Daarmee is het van groot belang voor de ontwikkeling van Rotterdam Zuid. “Teveel bewoners van Zuid hebben nog moeite hun weg naar de arbeidsmarkt te vinden. Dat komt soms omdat er geen werk voor ze is. Omdat ze niet geschikt zijn voor het werk en er betere kandidaten zijn, omdat ze niet kunnen en niet willen, of omdat de werkgever niet kan of niet wil.” Vooral dankzij de instroombeperkende maatregelen is het bijstandsbestand op Zuid in 2013 in verhouding kleiner geworden ten opzichte van de rest van Rotterdam, maar in 2014 steeg het aantal weer licht. Vandaar dat is besloten om de inzet op Zuid onverminderd voort te zetten. Om de achterstand op Zuid te kunnen inlopen is een extra inspanning gewenst. Dit betekent dat minimaal een inspanning naar rato wordt geleverd. Met ongeveer 40 procent van het aantal Rotterdammers met een bijstandsuitkering woonachtig op Zuid, betekent het dat vanuit de aanpak Werk meer dan 40 procent van de inspanningen zijn gericht op Zuid. We sturen samen met NPRZ op het realiseren van die inspanning en besluiten op basis van de opgedane ervaringen en de knelpunten tot extra inzet.
29
Naast de basisafspraak ‘inspanning naar rato’ zijn voor wat betreft de aanpak Werk op Zuid de volgende speerpunten benoemd: • Instroombeperking door strikte handhaving aan de poort en samenwerking met het UWV om de instroom vanuit de WW verder in te perken; • Preventieve beperking van de instroom van jongeren door een tijdige functiegerichte scholing en duurzame werkarrangementen (o.a. in het kader van social return en het Actieplan Jeugdwerkloosheid); • Gerichte controles aan de hand van risicoprofielen en consequente handhaving; • Arrangementen met werkgevers voor laag- en ongeschoold werk voor werkzoekenden (mede in het kader van social return met bijvoorbeeld de woningcorporaties van Zuid); • Een kleinschalige proef om net uit de bijstand uitgestroomde werknemers te stimuleren om avondopleidingen te volgen; • Het beter ontsluiten en mobiliseren van werkgeversnetwerken op Zuid.
30
5.
De aanpak tegenprestatie en de doelgroep Activering
Werkzoekenden die (tijdelijk) geen reëel perspectief hebben op betaald werk en/of zijn ontheven van de arbeidsverplichting, behoren tot de doelgroep Activering. Hun arbeidspotentieel is nog onvoldoende om te kunnen deelnemen aan de aanpak Werk. Voor hen is maatschappelijke participatie de norm, totdat hun kans op werk voldoende is vergroot. Zij leveren een tegenprestatie voor 20 uur per week of naar vermogen. Dat kan door het verrichten van vrijwilligerswerk, mantelzorg en/of andere maatschappelijk nuttige werkzaamheden. Ook deelname aan taaltraining, gezondheidsbevordering en andere activeringstrajecten is mogelijk. De tegenprestatie wordt in 2015 uitgevoerd in 22 wijken en wordt in deze collegeperiode uitgerold over de hele stad. De werkzoekende geeft zelf een invulling aan zijn tegenprestatie en doet daarvoor een voorstel aan zijn consulent. Via de tegenprestatie levert hij een bijdrage aan de stad en de Rotterdamse samenleving. Wederkerigheid is het centrale uitgangspunt. Doordat werkzoekenden actief deelnemen aan de samenleving, worden zij meer zelfredzaam, ontwikkelen sociale contacten en krijgen meer structuur in hun dagelijks bestaan. Als hun ontwikkeling zo ver is dat de arbeidsmarkt weer in zicht komt, stromen ze door naar de aanpak Werk. De tegenprestatie is geen re-integratieinstrument. Het is een vorm van werken met behoud van uitkering gericht op het bevorderen van maatschappelijke participatie (zie schema 4.2.5). Aan werkzoekenden die actief zijn in het kader van de aanpak Werk kan aanvullend een tegenprestatie worden gevraagd. Dat is alleen aan de orde als het doelmatig is en bijdraagt aan de arbeidsontwikkeling van de betreffende werkzoekende. Door de tegenprestatie blijft de werkzoekende actief en betrokken bij de samenleving. Hetzelfde geldt voor werkzoekenden die in deeltijd betaalde arbeid verrichten en een aanvullende uitkering ontvangen. Omdat het doel blijft om volledig uit te stromen naar betaald werk, is de inzet voor deze werkzoekenden in eerste instantie gericht op het verhogen van het aantal arbeidsuren. Alleen als dat geen reële optie is, kan naast deeltijdwerk een tegenprestatie worden gevraagd. Dit gebeurt alleen als de deeltijdbaan minder dan 20 uur per week bedraagt en de werkzoekende in staat is om daarnaast een tegenprestatie te leveren. Het totaal aantal uren dat een werkzoekende werkt in een deeltijdbaan én de aanvullende tegenprestatie is maximaal 20 uur per week.
5.1 Ontheffingen
Alle werkzoekenden met een uitkering worden geacht te werken aan hun arbeidsontwikkeling. In dat kader nemen ze deel aan trajecten en moeten ze zich houden aan gemaakte (ontwikkel) afspraken. Vanuit de Participatiewet zijn de volgende verplichtingen van toepassing: • Re-integratieverplichting: gebruik maken van een aangeboden voorziening, meewerken aan een onderzoek naar de arbeidsmogelijkheden, meewerken aan een plan van aanpak; • Arbeidsverplichting: naar vermogen algemeen geaccepteerde arbeid verkrijgen (o.a. solliciteren), aanvaarden en behouden, waaronder begrepen de registratie als werkzoekende bij het UWV; • Tegenprestatie: een tegenprestatie leveren in de vorm van het verrichten van vrijwilligerswerk, mantelzorg, maatschappelijk nuttige werkzaamheden of deelname aan taaltrainingen of het werken aan persoonlijke problemen. Als een werkzoekende tijdelijk in het geheel niet in staat is om aan deze verplichtingen te voldoen, is een ontheffing mogelijk. Dat kan alleen ten aanzien van de arbeidsverplichting en/of de tegenprestatie. Een ontheffing wordt verstrekt op basis van medische of sociale gronden. Aan een ontheffing op medische grond ligt een arbeidsmedisch advies ten grondslag. Bij een ontheffing op sociale grond moet uit de totale situatie van de werkzoekende blijken dat hij in het geheel niet in staat is om aan de verplichtingen te voldoen. In de wet is vastgelegd dat, als een werkzoekende volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is, hem geen arbeidsen re-integratieverplichtingen en geen tegenprestatie wordt opgelegd. 31
Werkzoekenden die op de wachtlijst staan voor Nieuw beschut werk worden ontheven van de arbeidsverplichting en de tegenprestatie. Werkzoekenden die geen ontheffing hebben, gaan er soms abusievelijk van uit dat zij niet hoeven te voldoen aan de verplichtingen, bijvoorbeeld dat ze niet actief hoeven te solliciteren. Bij werkzoekenden die naar schatting binnen zes maanden matchbaar zijn, is dit onwenselijk. Immers, wie niet solliciteert, vindt ook geen baan. We zijn van mening dat de sollicitatieplicht voor deze groep strakker gecontroleerd moet worden. Alleenstaande ouders met kind(eren) onder de 12 jaar hebben geen verplichting om algemeen geaccepteerde arbeid te aanvaarden als er geen passende kinderopvang is, dan wel de betreffende ouder nog niet voldoende geschoold is, dan wel is gebleken dat het de belastbaarheid van de betreffende ouder te boven gaat. Zij hebben wel de verplichting om algemeen geaccepteerde arbeid te verkrijgen of te behouden. Alleenstaande ouders met volledige zorg voor kind(eren) onder de vijf jaar kunnen op eigen verzoek, onder de in de wet genoemde voorwaarden, een ontheffing van de arbeidsverplichtingen krijgen. Als deze ontheffing is verleend wordt er ook geen verplichting tot tegenprestatie opgelegd. Het is van belang dat ook alleenstaande ouders hun weg naar de arbeidsmarkt weten te vinden. Ook vanwege hun voorbeeldrol naar de kinderen. Vandaar dat we deze ouders ondersteunen bij het vinden van passende kinderopvang, hun arbeidsontwikkeling en scholing. Een ontheffing duurt maximaal twee jaar, waarna de verplichtingen automatisch weer gelden. Gedurende de ontheffing wordt bezien of en hoe het traject naar arbeidsinschakeling kan worden ingezet, na afloop van de bepaalde termijn.
5.2 Gebiedsgerichte inzet en samenwerking met wijkteams en Vraagwijzer
De aanpak Werk en Inkomen is voor het grootste deel gestoeld op wettelijke kaders op regionaal of stedelijk niveau. Voor uitstroom naar werk en naar zelfstandig ondernemerschap zijn de werkgevers, opdrachten en banen in de hele arbeidsmarktregio Rijnmond relevant. Daardoor zijn de taken binnen werk en inkomen niet op voorhand te specificeren naar een gebied. Dit betekent nadrukkelijk niet dat de dienstverlening alleen maar stadsbreed ingezet wordt. Daar waar het toegevoegde waarde heeft sluiten we juist aan bij uitvoering in een specifiek gebied. Bijvoorbeeld bij de uitvoering van het NPRZ (zie 4.2.10). Daar ligt er nadrukkelijke focus op de uitvoering en resultaten in de wijken op Zuid. De heronderzoeken van de 12.000 dossiers in het kader van handhaving en de uitvoering van de tegenprestatie wordt wijk voor wijk opgepakt. Ook via de experimenten ontwikkelnetwerken (zie 4.2.4.) stimuleren we actief de samenwerking met uitvoerende partijen op wijkniveau. Veel dienstverlening in het sociale domein wordt op gebiedsniveau geleverd door de wijkteams en Vraagwijzers. Via die lijnen komen Rotterdammers met vragen over werk en inkomen. Daarom zijn korte lijnen met de wijkteams en Vraagwijzers van belang. Medewerkers van Vraagwijzer kunnen Rotterdammers beter verwijzen en informeren over inkomenskwesties door een informatieportal en regelmatige instructies. Medewerkers van de wijkteams kunnen snel een consulent van werk en inkomen consulteren door een goed netwerk van contactpersonen. Als sluitstuk is er een alertprocedure ingericht waarmee besluiten in noodgevallen geblokkeerd kunnen worden. De komende periode zullen we deze samenwerking verder optimaliseren.
32
6.
De Rotterdamse aanpak Inkomen
Alleen als het echt nodig is, dus wanneer eigen middelen (inkomsten en vermogen) ontbreken of ontoereikend zijn, bieden we inkomensondersteuning. Ook de aanpak Inkomen draagt bij aan het vergroten van de economische zelfstandigheid van Rotterdammers. We bieden hen een stabiele (inkomens)basis die zij nodig hebben om zelf te werken aan hun arbeidsontwikkeling en re-integratie. Door effectieve inkomensondersteuning kan de werkzoekende zijn focus op werk houden. We vinden dat werk moet lonen. Vandaar dat alleen wordt voorzien in de noodzakelijke kosten van het bestaan en dat het aanvaarden van tijdelijk en parttime werk eenvoudiger wordt gemaakt. Aanvullend wordt vanuit het armoedebeleid de armoedeval bij uitstroom naar werk zoveel mogelijk tegengegaan.
6.1 Inkomensverstrekking
Een tijdige, zorgvuldige, voorspelbare en rechtmatige verstrekking van de uitkering is de norm. Het is tevens een randvoorwaarde voor een effectieve werkaanpak. De bijstand moet als laatste vangnet een betrouwbare en solide basis zijn. Ook binnen de aanpak Inkomen werken we aan verbetering van de kwaliteit van onze dienstverlening, zoals reeds beschreven in paragraaf 3.4. Een werkzoekende wil zekerheid over zijn inkomen. Het is dus belangrijk voor hem om terug- en invordering te voorkomen. Aangezien de werkzoekende het beste op de hoogte is van zijn persoonlijke situatie, is hij medeverantwoordelijk voor een rechtmatige verstrekking. Dat betekent dat hij voldoet aan de inlichtingenplicht en alle informatie doorgeeft die voor de hoogte en de verstrekking van de uitkering van belang kan zijn. De komende jaren wordt dit makkelijker door investeringen in ICT. Belangrijke wijzigingen kunnen werkzoekenden dan zelf digitaal doorgeven. Bij de uitvoering van de wettelijke taken van inkomensverstrekking en -beheer staat correcte en tijdige verstrekking centraal. Het betalen en beheren van uitkeringen en het afhandelen van aanvragen bijzondere bijstand, zijn voor het overgrote deel gebonden aan wettelijke regels en kennen een hoog administratief karakter. De geaccepteerde foutmarges zijn klein en worden strak gemonitord. Dit vanwege het grote belang van de uitkering in het leven van werkzoekenden en ook om zorgvuldig om te gaan met het daarmee gemoeide gemeenschapsgeld. Bij de uitvoering van deze taken is de discretionaire bevoegdheid klein. De combinatie van complexe regelgeving, grote aantallen en de noodzaak tot voorspelbaarheid vraagt om automatisering en centralisering van deze taken. Daarom is het inkomensproces in Rotterdam centraal georganiseerd als backoffice dienend aan het realiseren van uitstroom uit de uitkering. Van daaruit bieden we betrouwbare dienstverlening: zorgvuldig, snel, rechtmatig, uniform en efficiënt. De werkzoekende krijgt zodoende een solide basis om de stap richting arbeidsmarkt te zetten. Alle gemeenten moeten voldoen aan dezelfde wettelijke normen ten aanzien van de inkomensverstrekking. De uitvoering daarvan wordt steeds meer geautomatiseerd en geüniformeerd. Veel gemeenten, waaronder Rotterdam, zijn er van overtuigd dat het efficiënter is om op langere termijn de inkomensverstrekking gezamenlijk uit te voeren. Daarom sluiten we aan bij de onderzoeken en ontwikkelingen in deze richting.
6.1.1 Derdebetalingen Binnen de aanpak Inkomen informeren we werkzoekenden over de rechten en plichten die voortvloeien uit de Participatiewet. Zo kunnen werkzoekenden zoveel mogelijk zelf de regie voeren over hun financiën. Het standaard doorbetalen van de vaste lasten vanuit de uitkering past daar niet bij. Het uitgangspunt is dat vaste lasten alleen vanuit de uitkering worden betaald, indien dit contractueel is overeengekomen (bijvoorbeeld Rotterdamse zorgpolis) of als het aantoonbaar noodzakelijk is door betalingsachterstanden van de werkzoekende. Voor degene die (nog) geen problematische schulden heeft, maar toch gebaat is bij ondersteuning bij de betaling van hun vaste lasten, wordt in 2015 een structurele aanpak voor budgetbeheer 33
geïmplementeerd. Daarbij kan de gemeente straks de vaste lasten gaan betalen, als daardoor grotere schulden worden voorkomen en een stabielere situatie wordt gecreëerd. Deze vorm van budgetbeheer kan ook worden ingezet bij Rotterdammers zonder uitkering, die wel ondersteuning nodig hebben.
6.1.2 Inkomstenverrekening De flexibilisering van de arbeidsmarkt vraagt dat we inzetten op het verlagen van drempels om tijdelijk werk te accepteren en ons eigen bureaucratisch handelen verminderen. Door de verwachte toename van flexwerk zal het steeds vaker voorkomen dat salaris uit (parttime) werk wordt aangevuld tot bijstandsniveau. Werkzoekenden moeten zo min mogelijk last hebben van administratieve rompslomp en onzekerheid over hun inkomen. Daarom hebben we het proces van inkomstenverrekening verbeterd. Werkzoekenden worden beter dan voorheen geïnformeerd over onze werkwijze. Er is meer ruimte voor tussentijdse afstemming over de hoogte van de aanvullende bijstand en het is makkelijker om inkomensgegevens door te geven. Daarnaast blijven we zoeken naar verdere verbetermogelijkheden, bijvoorbeeld door het verkennen van nieuwe ideeën met externe partners. Een van de interessante mogelijkheden is brutering van de uitkering. De bijstandsuitkering is de enige uitkering waarvan de hoogte wettelijk in netto bedragen is bepaald. Bij een brutering van de uitkering wordt het verrekenen van inkomsten uit parttime werk minder complex. Daardoor vermindert de kans op administratieve vertraging en financiële onzekerheid bij werkzoekenden. Ook zou het betekenen dat de behandeling van werkzoekenden dan gelijk is aan andere uitkeringsgerechtigden en belastingplichtigen. Zij hebben er dan direct financieel belang bij om te voldoen aan de fiscale administratieve verplichtingen. Na een gezamenlijke lobby met de overige G4-gemeenten heeft de staatsecretaris van SZW toegezegd om onafhankelijk onderzoek uit te voeren naar de brutering van bijstandsuitkeringen. Rotterdam maakt namens de G4 onderdeel uit van de begeleidingscommissie bij dit onderzoek dat wordt uitgevoerd in opdracht van het ministerie.
6.2 Armoedebeleid en bijzondere bijstand
Een kleine beurs hoeft niet tot financiële problemen te leiden. De meeste Rotterdammers met een minimuminkomen kunnen rondkomen omdat hun inkomen voldoende is om te voorzien in dagelijkse kosten. Als gevolg van schulden of exceptionele kosten kunnen financiële problemen ontstaan. Geld geven is niet altijd de oplossing. Het begint met aan het werk gaan en het goed (leren) omgaan met geld. Alleen voor wie betaald werk écht niet mogelijk is, is er een vangnet. Individueel maatwerk staat daarbij voorop, zoals in het hele sociale domein. De koers voor het Rotterdamse armoedebeleid berust op een vijftal uitgangspunten6. 1) Schuldpreventie en educatie bieden kans op verbetering van de financiële positie Schulden, zeker problematische, staan participatie in de weg. Bij het aanpakken van deze schulden wordt een flinke inzet van de schuldenaar verwacht. Uiteraard kunnen welzijn en de Kredietbank Rotterdam hierbij ondersteunen. Helaas lukt het niet iedereen om financieel zelfredzaam te zijn of te worden. Voor deze Rotterdammers zetten we onder andere in op budgetbeheer, waardoor het oplopen of ontstaan van schulden wordt voorkomen. Daarnaast zijn er mogelijkheden voor budgetcursussen, budgetbegeleiding en ondersteuning bij het op orde krijgen en houden van de thuisadministratie. 2) Inkomensondersteuning is maatwerk Met een inkomen ter hoogte van de bijstandsnorm kan in de kosten van het bestaan worden voorzien. Als iemand daarnaast nog andere noodzakelijke kosten heeft, kan bijzondere bijstand worden aangevraagd. Bijzondere bijstand wordt in individuele gevallen op verzoek van belanghebbende verstrekt: incidenteel of periodiek; om niet of als leenbijstand. Het beleid op de bijzondere bijstand wordt herzien. Resultaat daarvan zijn duidelijke regels voor bijzondere bijstand, een Rotterdammer die weet waarop mogelijk recht bestaat en een versimpelde werkwijze voor de uitvoering. Daarnaast is er in geval van nood, het maatwerkbudget 6 Het Rotterdamse armoedebeleid is beschreven in het ‘Koersdocument Rotterdams armoedebeleid’.
34
armoede wat wordt ingezet door het wijkteam. Het maatwerkbudget armoede geeft de wijkteammedewerkers meer slagkracht doordat ze de beschikking hebben over een budget dat direct inzetbaar is. 3) Kinderen en ouderen worden ontzien Kinderen en AOW-gerechtigden met een kleine beurs kunnen hun financiële situatie niet veranderen. Voor kinderen kunnen financiële beperkingen leiden tot sociaal isolement en – op den duur – een cultuur waarin het niet alleen aan economisch kapitaal ontbreekt, maar ook aan sociaal en cultureel kapitaal. Voor zowel AOW-gerechtigden als kinderen worden daarom meer generieke regelingen ingericht. Voor beide groepen wordt een geldkaart geïntroduceerd die kan worden besteed in een aantal Rotterdamse winkels. Voor kinderen geldt hierbij een expliciete besteding aan kindgerichte producten zoals schoolspullen, huiswerkbegeleiding en kinderkleding. 4) Werk moet lonen Rotterdam bouwt aan een stad waarin zo veel mogelijk mensen werken. Daarvoor is het belangrijk dat het loont om vanuit een uitkering uit te stromen naar werk. Het verschil tussen inkomen uit werk en bijstand moet daarom groter worden. Er komt een nieuwe maatwerkregeling die de armoedeval opvangt bij uitstroom naar werk. Dit maakt een betaalde baan een lonkender perspectief dan het ontvangen van een uitkering. Zodat het echt loont om te gaan werken. 5) Er is meer ondersteuning dan de gemeente alleen Er zijn naast de gemeentelijke regelingen veel Rotterdamse en ook landelijke initiatieven direct of indirect gericht op het omgaan met een kleine beurs. Ze bieden geen ondersteuning in de vorm van geld maar in goederen of diensten die een besparing opleveren. Er komt een platform waar deze initiatieven zichtbaar en toegankelijk gemaakt worden iedereen die daaraan behoefte heeft.
6.3 Terugvordering en verhaal
Het doel is om het vorderingensaldo zoveel mogelijk te beperken. Door uitkeringen rechtmatig te verstrekken, voorkomen we zoveel mogelijk dat werkzoekenden te maken krijgen met terugvorderingen. Wanneer er wel sprake is van onterecht verstrekte uitkeringen, worden deze gedurende minimaal tien jaar teruggevorderd of tot ze eerder volledig zijn teruggevorderd. Deze vorderingen kunnen niet worden meegenomen in een schuldregeling of uit oogpunt van kosten-batenoverweging worden afgeboekt. Kwijtschelding is alleen onder strikte voorwaarden mogelijk. Alleen vorderingen die geen gevolg zijn van fraude kunnen eventueel worden kwijtgescholden nadat vijf jaar met een maximale afloscapaciteit aan de betalingsverplichting is voldaan. Schuldregelingen blijven onder strikte voorwaarden mogelijk voor vorderingen die volledig betrekking hebben op de periode voor 1 januari 2013 en geen gevolg zijn van fraude. We innen de vorderingen volgens een sociaal maar strak incassobeleid, afgestemd op de persoonlijke situatie. We streven ernaar om direct na het ontstaan van de vordering de incassoactiviteiten op te starten. Dit leidt tot meer betalende debiteuren. Bij uitkeringsgerechtigden wordt de vordering met (een deel van) de uitkering verrekend. Wanneer de uitkering stopt treffen we een betalingsregeling als de openstaande vordering niet direct kan worden afgelost. Als er een werkgever of uitkeringsinstantie bekend is, leggen we loonbeslag op. Een deurwaarder wordt alleen ingeschakeld bij beslag op vermogen of wanneer geen inkomensbron te achterhalen is. Bij de uitvoering van de incasso wordt rekening gehouden met de wettelijke regelgeving voor beslaglegging, zoals de belastingvrije voet. Indien bijstand kan worden verhaald op degenen die ten opzichte van de bijstandsontvanger onderhoudsplichting is, bijv. ex-partners of (niet) erkende kinderen, doen we dit. Hiermee verlagen we de gemiddelde uitkeringslasten. De verhaalsbijdrage wordt vastgesteld conform de algemeen aanvaarde normen die worden gehanteerd voor de alimentatieberekening.
35
36
7.
De Rotterdamse aanpak Handhaving
We willen dat de uitkering terechtkomt bij de Rotterdammers die er recht op hebben én het nodig hebben. Rechtmatigheid en noodzakelijkheid zijn dan ook de belangrijkste toetsingscriteria voor een uitkering. Rotterdammers die onterecht gebruik maken van voorzieningen worden aangepakt.
7.1 Voorkomen van fraude
Fraude, misbruik en oneigenlijk gebruik zijn ondermijnende activiteiten die het fundament onder de rechtstaat weghalen. Door goede handhaving blijven we als overheid betrouwbaar en zorgen we dat de ondersteuning terechtkomt bij die Rotterdammers die dit nodig hebben. Goede handhaving creëert draagvlak bij de Rotterdamse bevolking voor de aanpak werk en inkomen. Daarnaast is handhaving noodzakelijk om uitgaven op de bijstand te beperken. Ons doel is het voorkomen van fraude. Dat is wenselijk voor zowel de uitkeringsgerechtigden als voor de gemeente. Fraude leidt immers tot problemen voor burgers en hoge kosten voor de gemeente. Door minder regels en meer sturing op gedrag, creëren we een situatie waarbij de nalevingsbereidheid van Rotterdammers toeneemt. Rotterdammers hebben ook een eigen verantwoordelijkheid bij het voorkomen van fraude, bijvoorbeeld door het doorgeven van wijzigingen die van invloed zijn op het recht en/of de hoogte van de uitkering. Houden werkzoekenden zich niet aan de afspraken, dan zijn de gevolgen voor henzelf.
7.2 Handhaving en maatregelen
Deze collegeperiode vergroten we de focus op handhaving. Er wordt geïnvesteerd in het onderzoeken van 12.000 dossiers op rechtmatigheid. Daarnaast voeren we de structurele handhavingsaanpak uit, die zich kenmerkt door strikte controles aan de poort, risicosturing, effectieve gegevensuitwisseling, afhandeling van fraudesignalen en themagerichte controles. Bij geconstateerde fraude volgt strikte toepassing van het maatregelenbeleid. Volgens de fraudewet vorderen we het volledige bedrag terug. Afhankelijkheid van de mate van verwijtbaarheid leggen we een boete op van 100 procent, 75 procent, 50 procent of 25 procent. Bij recidive wordt dat percentage verhoogd met 50 procent. Alle signalen rondom fraude worden onderzocht. Wanneer fraude niet via reguliere signalen blijkt, proberen we in samenwerking met partners als politie, Koninklijke Marechaussee en verschillende gemeentelijke diensten informatie over inkomsten te achterhalen. We ondernemen hiermee actie tegen criminele activiteiten en indien inkomsten worden aangetoond, wordt de uitkering gestopt, inkomsten teruggevorderd en een boete opgelegd conform de fraudewet. Meestal leidt controle van signalen tot een eenduidige conclusie van wel of geen fraude. Het fraudeonderzoek en de daarmee gepaard gaande vastlegging van feiten en conclusies blijven in het bijstandsdossier beschikbaar. Dat betekent, dat bij een hernieuwde bijstandsaanvraag deze feiten bij de consulent bekend zijn. In een enkel geval kan het zo zijn, dat nieuwe informatie een ander licht werpt op eerdere feiten. Alle voorzieningen die aan de nieuwe werkzoekenden aangeboden worden zullen zoveel mogelijk op het terrein van directe uitstroom liggen; de kortste weg naar werk. Handhaving is breder dan controle van de rechtmatigheidsaspecten, zoals inkomen, vermogen en woonsituatie. We handhaven ook op doelmatigheid, dus of werkzoekenden voldoende moeite doen om zelf in hun eigen inkomen te voorzien en of ze zich houden aan gemaakte afspraken over hun arbeidsontwikkeling, re-integratie of tegenprestatie. Doen zij dat onvoldoende, dan volgt dan een maatregel. Het maatregelenbeleid maakt onderscheid in verplichtingen vastgelegd in de wet en verplichtingen vastgelegd in het gemeentelijke beleid. Bij niet nakomen van de verplichtingen vastgelegd in het gemeentelijke beleid wordt gedurende een maand een maatregel opgelegd van 30 procent of 100 procent, afhankelijk van de ernst van het vergrijp. Bij overtredingen van een lichte verplichting kan bij een eerste overtreding volstaan worden met een waarschuwing. De maatregel bij het niet nakomen van wettelijke verplichtingen, is 100 procent voor 37
de duur van een maand. In extreme gevallen kan deze maatregel verlengd worden tot twee maanden. Bij elke recidive wordt voor drie maanden 100 procent maatregel opgelegd, als voor de eerdere gedraging 100 procent gedurende een maand is opgelegd. Fraudesignalen kunnen op veel verschillende plekken en in veel verschillende vormen worden afgegeven. Vandaar dat handhaving is verweven in de hele organisatie. Alle professionals dienen alert te zijn op fraudesignalen. Bij verdachte signalen of het vermoeden van fraude wordt dit direct benoemd en besproken met de Rotterdammer. We zetten in op het vergroten van de fraudealertheid bij medewerkers.
38
8.
Financiën en rendementsturing
8.1 Financiën
Voor de uitvoering van de Participatiewet ontvangen we van het Rijk het zogenaamde BUIG-budget (Bundeling van Uitkeringen Inkomensvoorziening aan Gemeenten) en participatiemiddelen. De afname van met name de participatiemiddelen maakt dat in de nabije toekomst nadrukkelijke keuzes gemaakt moeten worden bij de inzet van deze middelen. Sturing op rendement is daarbij zoveel mogelijk het uitgangspunt.
8.1.1. BUIG-budget Het BUIG-budget is bedoeld voor het betalen van de uitkeringslasten. Op basis van verwachtingen van het Centraal Planbureau raamt het Rijk het landelijke macrobudget dat verdeeld wordt naar gemeenten. De uitvoering van de uitkeringsverstrekking is vervolgens voor eigen risico van de gemeente. De afgelopen negen jaar had Rotterdam alleen in 2013 een overschot op dit budget. Vanaf 2015 wordt het landelijke macrobudget op basis van het nieuwe multi-niveaumodel verdeeld naar de gemeenten. Ook deze nieuwe verdeling betekent voor Rotterdam dat het budget onvoldoende zal zijn voor de verwachte uitkeringslasten. Daarom is het noodzakelijk een vangnet te vormen om de financiële gevolgen voor de gemeente te beperken. Om te komen tot een reële lastenraming wordt jaarlijks bij de kaderbrief een volumeprognose voor het lopende en eerstvolgende jaar opgesteld. Tekorten, en wellicht in de toekomst ontstane overschotten, worden opgevangen in de reserve WWB die eveneens voor twee jaar wordt geraamd. Op basis van de huidige lastenramingen en uitkomsten van het verdeelmodel (BUIG) verwachten we de komende jaren een tekort. De reeks in onderstaande tabel is gebaseerd op verschillende aannames. Zo is een aanpassing in het budget als gevolg van de volume-ontwikkeling in de toekomst niet meegenomen. Deze reeks is dan ook nadrukkelijk een indicatie. in € mln
Raming (voorlopig)
2015
2016
2017
2018
BUIG-budget (o.b.v. nader voorl. budget 2015)
532,0
544,0
534,0
524,0
Uitkeringslasten
560,6
577,8
577,0
570,0
8.1.2 Participatiemiddelen De participatiemiddelen worden ingezet voor de uitvoering van de aanpak Werk. Met ingang van 2015 is, in het kader van de decentralisaties, de Wet Participatiebudget ingetrokken. De participatiemiddelen worden nu via een integratie-uitkering Sociaal domein (Gemeentefonds) aan de gemeenten toegekend. Deze integratieuitkering Sociaal domein bestaat uit de middelen voor participatie, WMO en de Jeugdzorg. Het verdeelmodel voor het de participatiemiddelen is gebaseerd op drie onderdelen: re-integratiemiddelen voor ‘de klassieke’ doelgroep WWB, re-integratiemiddelen voor de nieuwe doelgroep voor gemeenten (na invoering van de Participatiewet) en middelen voor het berekende aantal arbeidsplaatsen in de sociale werkvoorziening.
8.2 Rendementsturing en effectiviteit
De uitvoering van de aanpak Werk wordt gefinancierd uit de participatiemiddelen. Het gaat onder meer om de financiering van arbeidsontwikkeling, re-integratie, sociale werkvoorziening en ondersteuning aan personen met een arbeidsbeperking. De compensatie aan werkgevers voor de verminderde loonwaarde van arbeidsgehandicapten die werkzaam zijn op een garantiebaan komt ten laste van het BUIG-budget. De Participatiemiddelen nemen al sinds 2010 sterk af. Tussen 2010 en 2018 daalt voor Rotterdam het budget met 64 procent: van € 287 mln (incl. SW) naar € 104 mln. Van de Rotterdamse participatiemiddelen is er naar verwachting in 2018 nog circa € 34 mln beschikbaar voor de uitvoering van de aanpak Werk (incl. de sociale
39
werkvoorziening € 78 mln). Onderstaande tabel geeft een indicatie van de beschikbare participatiemiddelen7 voor het domein Werk: Participatiemiddelen (in € mln)
2015
2016
2017
2018
Aandeel sociale werkvoorziening
53.6
50.6
47.5
44.4
Aandeel re-integratie, arbeidsontwikkeling
46.4
46.1
35.6
33.9
Totaal programma budget Werk (SW, arbeidsontwikkeling, re-integratie
110.0
96.7
83.1
78.3
De afname van de participatiemiddelen maakt het noodzakelijk om binnen het gehele sociale domein nadrukkelijke keuzes te maken over de dienstverlening die voor de verschillende doelgroepen wordt georganiseerd. Mensen en middelen worden ingezet waar het effect het grootste is. Rotterdam handelt consequent en investeert alleen in trajecten als ondersteuning nodig is en er resultaat te voorzien is. We investeren in een nieuwe inrichting van RMW, het registratiesysteem voor arbeidsontwikkeling, om steeds beter zicht te krijgen op investeringen en de behaalde resultaten. De herinrichting zal vanaf 1 juni 2015 starten en naar verwachting in december afgerond worden. Vanaf dat moment wordt data opgebouwd waarmee we op termijn beschikken over de informatie waarmee rendementssturing mogelijk wordt. Mede aan de hand van deze inzichten kan dan de afweging gemaakt worden hoe de beperkte middelen het beste ingezet kunnen worden. De komende periode wordt onderzoek verricht naar: • de (netto-)effecten op uitstroom naar werk en uitkeringsafhankelijkheid van instrumenten waarvan de effectiviteit nog onvoldoende bekend is; • de kosten-effectiviteit van instrumenten die in termen van uitstroom naar werk als netto-effectief worden beschouwd; • de toepassing van bewezen effectieve methoden in de Rotterdamse uitvoeringsorganisatie. Rendementsturing en het verbeteren van de effectiviteit zal niet genoeg zijn om de grote afname van de participatiemiddelen geheel op te vangen. Er kan vanaf 2016 in de breedte door de gemeente minder ondersteuning worden geboden. De mogelijke keuzes en consequenties voor de dienstverlening en de doelgroepen worden momenteel in beeld gebracht. In de begroting 2017 worden de voorstellen met betrekking tot deze bezuinigingen concreet.
8.3 Alternatieve financieringsbronnen en innovatieve partnerships
De krimpende budgetten vergroten de noodzaak om alternatieve geldstromen te benutten en te komen tot vernieuwde vormen van samenwerking. Rotterdam heeft de overtuiging dat samenwerking met ondernemers en maatschappelijke partners een duurzame impact kan hebben op de stad. Daarom maken we ruimte voor maatschappelijke innovaties en staan we open voor goede ideeën en initiatieven uit de stad. We reserveren één procent van het budget om dergelijke initiatieven (eenmalig) te ondersteunen, zodat ze daarna zoveel mogelijk op eigen benen kunnen staan. Ook benutten we waar mogelijk ESF-middelen. Via het Initiatieven Platform Rotterdam (IPR) nodigen we partijen uit initiatieven op het gebied van werk in te dienen en daarover het gesprek met ons aan te gaan. We zoeken naar vernieuwende plannen, die uitvoerbaar en rendabel zijn en meerwaarde hebben ten opzichte van de huidige aanpak. Een eventuele bijdrage in de financiering koppelen we aan de verwachte resultaten op het gebied van arbeidsontwikkeling en uitstroom naar werk. Daarnaast zoeken we onder de noemen ‘impact investing’ samen met stakeholders in de stad naar creatieve oplossingen voor maatschappelijke problemen. Een innovatief instrument in dit verband is de Social Impact Bond (SIB). In een SIB constructie werken sociaal ondernemers, particuliere investeerders en de overheid samen in een partnerschap. Doel is om met particuliere investeringen maatschappelijke problemen aan te pakken, op een innoverende én kostenbesparende manier. Als dat lukt, dan betaalt de gemeente de 7 Verdere besluitvorming over de participatiemiddelen en de verwerking in de begroting volgt met de kaderbrief 2015.
40
investeerders terug met het geld dat is bespaard. Dit is interessant voor de drie betrokken partijen. Voor de investeerder omdat hij er bij succes een rendement op een maatschappelijk verantwoorde investering aan overhoudt. Voor sociaal ondernemers die op deze manier nieuwe financieringsmogelijkheden krijgen en ook voor de gemeente omdat het risico van de investering bij de markt ligt. Tezamen wordt er geïnvesteerd in het oplossen van maatschappelijke problemen, waarvan de Rotterdammers profiteren. Aan de SIB is onderzoek gekoppeld om inzichtelijk te maken wat de maatschappelijke impact is.
41
42
9.
Werk en Inkomen in beweging
Het beleidsveld van werk en inkomen en het brede sociale domein zijn voortdurend in beweging. Daarbij zijn niet alle relevante ontwikkelingen vandaag al te voorzien, laat staan de consequenties ervan voor de stad en de Rotterdammers. Het doel is dat zoveel mogelijk Rotterdammers zelfstandig hun inkomen gaan verdienen, bij voorkeur door regulier betaald werk. Om dit te realiseren zetten we de komende periode in op doorontwikkeling van de aanpak werk en inkomen. Met deze doorontwikkeling sorteren we voor op de lange termijn ontwikkelingen die we nu zien. Het voorzichtige herstel van de regionale arbeidsmarkt is een steun in de rug voor het bereiken van de doelstellingen. Voorlopig blijft de arbeidsmarkt echter ruim, is er sprake van een mismatch tussen vraag en aanbod en is de concurrentie tussen verschillende groepen werkzoekenden groot. Dit maakt de opgave fors. Zeker de kwetsbare groepen aan de onderkant van de arbeidsmarkt, zoals werkzoekenden met een arbeidsbeperking, hebben ondersteuning nodig om hun positie te versterken. Met de aanpak werk en inkomen kunnen we ook deze Rotterdammers perspectief bieden op de arbeidsmarkt. Het beperken van het bijstandsvolume blijft deze collegeperiode onverminderd belangrijk. We investeren in de preventieve aanpak om bijstandsafhankelijkheid te voorkomen. Doorontwikkeling van de sectortafels, de regionale werkgeversaanpak en de ondersteuning aan kwetsbare en startende ondernemers beperken de instroom in de bijstand. We blijven de uitstroom naar werk bevorderen. Minimaal 12.000 werkzoekenden gaan deze periode vanuit de uitkering aan het werk. We zetten in op het lonend maken van werk en het verlagen van drempels voor het aanvaarden van (flex)werk. Ook geven we nieuwe impulsen met de aanpak Jeugdwerkloosheid, stadsbrede invoering van de tegenprestatie en de start van ontwikkelnetwerken in de wijken met maatschappelijke partners. Daarnaast levert de doorontwikkeling van social return en de inzet voor een betere beheersing van de Nederlandse taal een positieve bijdrage aan de uitstroom. Om de mismatch op de arbeidsmarkt aan te pakken is het van belang beter zicht te krijgen op de mogelijkheden van werkzoekenden en de vraag van werkgevers. Alleen met deze kennis kunnen we de mismatch effectief aanpakken en goed inspelen op de ontwikkelingen en kansen op de arbeidsmarkt, waardoor goede sturing op rendement en effectiviteit mogelijk is. Daarom verbeteren we de kwaliteit van onze dienstverlening en intake/diagnose en doen we onderzoek naar de tevredenheid van werkzoekenden en werkgevers. Ook de verdere digitalisering en automatisering draagt bij aan een efficiëntere uitvoering en verbetering van de kwaliteit van dienstverlening. De voorziene afname van de beschikbare financiële middelen zet door. Daarom is het belangrijk dat de ondersteuning terecht komt bij die Rotterdammers die het nodig hebben. Daar hoort onlosmakelijk bij dat we de rechtmatigheid handhaven en fraude en onterecht gebruik van voorzieningen voorkomen. Even belangrijk is dat deze ondersteuning Rotterdammers verder helpt. Met zorgvuldige en adequate inkomensverstrekking geven we werkzoekenden een solide basis van waaruit ze kunnen werken aan hun arbeidsontwikkeling. Zo krijgen zij perspectief op werk en zicht op een toekomst waarin ze economisch zelfstandig kunnen worden. In samenwerking met werkgevers, sociale partners, onderwijs, regiogemeenten en andere maatschappelijke partners zoeken we nog meer dan voorheen naar nieuwe en innovatieve partnerships en alternatieve financieringsvormen. Vanuit een faciliterende rol verbinden we netwerken, partijen en middelen om gezamenlijk hun maatschappelijke impact voor de stad te vergroten. In het kader van de voorziene ontwikkelingen op de arbeidsmarkt spelen we in op kansen zoals ‘de nieuwe economie’.
43
Concluderend kunnen we stellen dat de basis van de aanpak werk en inkomen staat. We zijn klaar voor een effectieve uitvoering van de Participatiewet, waarmee meer werkzoekenden aan het werk gaan en we Rotterdammers een werkende toekomst kunnen bieden. Werkzoekenden worden sterker door werk en lonend werk is de beste weg uit armoede. Door de tegenprestatie blijft iedereen actief en doet wat terug voor de stad. Daarnaast zien we erop toe dat de uitkeringen echt worden gebruikt voor degenen die er recht op hebben; de aanpak van fraude en handhaving heeft daarom de volle aandacht. Deze boodschap dragen we actief uit in de stad. We zullen dit via diverse communicatiekanalen kenbaar maken aan de Rotterdammers. Zoals gezegd, de opgave is fors. Ook is het sociaal domein volop in beweging. Dit beleidskader speelt in op de ontwikkelingen die we nu zien en biedt ruimte om mee te bewegen. Afhankelijk van economische, maatschappelijke en financiële ontwikkelingen is bijstelling van de koers binnen de kaders mogelijk. Periodiek zullen we de raad met de Monitor W&I en de bestuursraportages informeren over de voortgang en resultaten. Indien bijsturing noodzakelijk is, wordt dit tijdig aangegeven.
44
Bijlage 1: Verklarende woordenlijst Algemeen geaccepteerde arbeid: Arbeid die algemeen maatschappelijk aanvaard is. Dus prositutie, illegale arbeid en werkzaamheden die ingaan tegen de integriteit of waar gewetensbezwaren door kunnen ontstaan, vallen hierbuiten. AOW: Algemene Oudersomswet Arbeidsbeperkten/ arbeidsgehandicapten: Iemand heeft een arbeidsbeperking of arbeidshandicap wanneer hij door ziekte of een gebrek belemmerd wordt bij het verkrijgen en/of verrichten van arbeid. Arbeidsmarktregio Rijnmond: Samenwerkingsverband tussen gemeenten en UVW van waaruit zij de dienstverlening aan werkgevers en werkzoekenden vormgeven. De arbeidsmarktregio Rijnmond omvat de gemeenten: Albrandswaard, Barendrecht, Binnenmaas, Brielle, Capelle aan den IJssel, Cromstrijen, GoereeOverflakkee, Hellevoetsluis, Korendijk, Krimpen aan den IJssel, Maassluits, Nissewaard, Oud-Beijerland, Ridderkerk, Rotterdam, Schiedam, Strijen, Vlaardingen, Westvoorne, Zuidplas. Arbeidspotentieel: Het ingeschatte vermogen om werk te verrichten. Arbeidsvermogen: De waarde die een werkzoekende/werknemer nu en in de toekomst heeft voor een werkgever gelet op opleiding, ervaring en talent. Armoedeval: Verschijnsel dat personen met een laag inkomen nauwelijks mogelijkheden hebben om door betaald werk hun financiële positie te verbeteren, omdat het inkomen uit arbeid niet of beperkt opweegt tegen hogere belastingen en het wegvallen van tegemoetkomingen. Bbz: Besluit bijstandverlening zelfstandigen Beroepsbevolking: De beroepsbevolking bestaat uit de werkzame beroepsbevolking (personen die betaald werk hebben) en de werkloze beroepsbevolking (personen die hebben aangegeven te willen werken en actief op zoek zijn naar werk). De gegevens worden gepresenteerd voor de bevolking van 15 tot 75 jaar. Bijzondere bijstand: Een eenmalige gemeentelijke uitkering waarmee noodzakelijke extra of hoge kosten betaald kunnen worden die niet door andere regelingen worden vergoed. Bijstandsuitkering: De uitkering die Rotterdammers ontvangen in het kader van de Participatiewet, IOAW, IOAZ of Bbz. CBS: Centraal Bureau voor de statistiek CPB: Centraal Planbureau Derdebetaling: Betalingen die door de gemeente Rotterdam, namens de werkzoekende, direct worden voldaan aan derde partijen (zoals woningcorporaties) en met de uitkering van de werkzoekende wordt verrekend. Drie decentralisaties: Overheveling van taken en bevoegdheden van het Rijk naar gemeenten met de invoering van de Participatiewet, WMO 2015 en de Jeugdwet. ESF: Europees Sociaal Fonds 45
Inlichtingenplicht: De bijstandgerechtigde heeft de verplichting om de gemeente op eigen initiatief en indien erom gevraagd wordt, op de hoogte te stellen van alle feiten en omstandigheden die van invloed zijn op het recht en/of de hoogte van de uitkering. Inspanningstoets: Toets ter afsluiting van de inspanningsperiode. IT/ICT: Informatie Technologie / Informatie en communicatietechnologie Jobcarving: Het aanpassen en/of opknippen van vacatures in gespecialiseerd en ongeschoold werk zodat de vacature aansluit bij de belastbaarheid van werkzoekenden aan de onderkant van de arbeidsmarkt. Klantreizen: Een methode om aan de hand van reguliere klantprocessen in kaart te brengen waar en op welke manier klantgroepen (werkzoekenden/werkgevers/zelfstandigen) contact hebben met medewerkers van cluster Werk en Inkomen en hoe deze contactmomenten door de klantgroepen worden ervaren. Leenbijstand: Bijstand die wordt verstrekt in de vorm van een lening en dus terugbetaald moet worden. Leerwerkomgeving: Arbeidsomgeving waar de werkplek is ingericht op het aanleren van vaardigheden en kennis die noodzakelijk zijn om de taken zelfstandig uit te voeren en waar begeleiding en ondersteuning wordt geboden bij het aanleren van de vaardigheden. Loonwaardemeting: Methode waarmee wordt bepaald welk deel van het gebruikelijke loon in een specifieke functie door iemand met een arbeidshandicap verdiend kan worden. Matching: Directe bemiddeling van plaatsbare werkzoekenden naar betaald werk (beschikbare vacatures) bij werkgevers. Mismatch: De situatie waarbij de arbeidsvraag en het arbeidsaanbod kwalitatief en/of kwantitatief onvoldoende op elkaar aansluiten. MKB: Midden en Klein Bedrijf MO: Cluster Maatschappelijke ontwikkeling van de gemeente Rotterdam NPRZ: Nationaal Programma Rotterdam Zuid Ontwikkelpotentieel: De inschatting van de mogelijkheid die een werkzoekende heeft om vaardigheden en kennis gericht op werk aan te leren. Rechtmatigheid: Juridische term die aangeeft dat een (voorgenomen) handelswijze in overeenstemming is met de geldende regels en besluiten. Re-integratie: Geheel aan activiteiten dat erop gericht is om een werkzoekende terug te laten keren in het arbeidsproces. RMW: Re-integratiemodule Werk, is het geautomatiseerde systeem waarin per werkzoekende de informatie over deelnames, voortgang en resultaten op het gebied van arbeidsontwikkeling en re-integratie worden geregistreerd.
46
Rotterdamse zorgpolis: Collectieve zorgverzekering voor Rotterdammers met een inkomen tot maximaal 130% van het minimumloon. SE: Standaard Eenheid - Door het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW) aan gemeente opgelegde taakstelling voor het realiseren van een bepaald aantal Wsw-dienstverbanden per jaar. Dit wordt aangeduid als Standaard Eenheden (SE). Dit is het aantal fte vermenigvuldigd met de factor voor de ernst van de arbeidshandicap. Sociaal Akkoord: Op 11 april 2013 gesloten overeenkomst tussen kabinet en sociale partners over pakket maatregelen dat moeten leiden tot economisch herstel en het stimuleren van de (regionale) arbeidsmarkt. SO: cluster Stadsontwikkeling van de gemeente Rotterdam Sociale partners: werkgeversorganisaties en vakbonden Sociale werkvoorziening (SW): Overheidsvoorziening die mensen met een arbeidshandicap een passende werkplek biedt in een zo regulier mogelijke, aan de arbeidshandicap aangepaste, werkomgeving. Deze kan beschut, binnen een SW-bedrijf, worden aangeboden of op een passende plaats bij reguliere instellingen en bedrijven (detachering of begeleid werken). SZW: Ministerie van Sociale zaken en Werkgelegenheid Uitkeringsgerechtigden: Ontvangers van een bijstandsuitkering van de gemeente Rotterdam. UWV: Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen VNG: Vereniging van Nederlandse Gemeenten WAJONG: Wet Arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten Werkstap®: Werkstap® is een arbeidsdiagnose-, matchings- en ontwikkelinstrument dat wordt ingezet voor de arbeidsontwikkeling van sw-medewerkers en is gericht op het stapsgewijs begeleid toewerken naar een hoger niveau door het uitvoeren van werkopdrachten in een praktijksituatie. Werkzoekenden: Hier wordt bedoeld de Rotterdammers die een bijstanduitkering ontvangen en/of personen met een arbeidsbeperking die ondersteuning gericht op werk en inkomen nodig hebben. W&I: Cluster Werk en Inkomen van de gemeente Rotterdam Wigo4it: Coöperatie van de sociale diensten van de gemeenten Amsterdam, Rotterdam, Den Haag en Utrecht die zich richt op het bouwen en beheren van applicaties en innovatieve ICT oplossingen met als doel het verbeteren van de elektronische dienstverlening aan burgers. WMO: Wet Maatschappelijke Ondersteuning WSW: Wet Sociale Werkvoorziening WW: Werkloosheidswet WWB: Wet Werk en Bijstand (is sinds 1 januari 2015 de Participatiewet) ZZP-er: Zelfstandige zonder personeel 47
48
Bijlage 2: Overzicht instrumenten W&I Instrumenten voor de doelgroep Matching Instrumenten
Beschrijving en doel
Werkstage
Stage gericht op het kennismaken met een bepaald beroep of type werkzaamheden om te ervaren of een vervolgopleiding en/of betaald werk in dit beroep kansen biedt (arbeidsoriëntatie). De werkstage kent een maximale duur van zes maanden met de mogelijkheid om de werkstage zes maanden te verlengen.
Werkloont
Groepsaanpak waarin werkzoekenden gedurende 15 weken (voor 20 uur per week) deelnemen aan trainingen en groepsbijeenkomsten en 1 dag per week werken (de werkcomponent) gericht op het snel vinden van betaald werk. Zie ook paragraaf 3.2.1.
Werkfit
Korte werkervaringsplaats (3 maanden) gericht op werkfit maken van werkzoekenden, ter voorbereiding op bemiddeling naar betaald werk door sectorteams. In individuele gevallen is verlenging met 3 maanden mogelijk. Zie ook paragraaf 4.2.1.
Vraaggerichte Re-integratie
Re-integratietraject voorbereidend op concrete vacature bij een werkgever, vaak in combinatie met beroepskwalificerende scholing. Zie ook paragraaf 4.2.1.
Voorschakeltraject
Leerwerktraject om werkervaring, arbeidsritme op de doen in combinatie met training werknemersvaardigheden en/of beroepsgerichte scholing en training. Dit ter voorbereiding op plaatsing op frequent voorkomende vacatures. Zie 4.2.1.
Proefplaatsing
De werkgever wil een werkzoekende in dienst nemen en wil eerst vaststellen of hij/zij past op de functie. De persoon werkt gedurende de proefplaatsing met behoud van uitkering bij de werkgever. De intentie van de proefplaatsing is de werkzoekende aan het eind van de proefplaatsing een dienstverband krijgt. Een proefplaatsing duurt maximaal 2 maanden. Met de mogelijkheid deze met een maand te verlengen. De proefplaatsing wordt ook ingezet bij de garantiebanen met als doel in die periode een loonwaardemeting uit te voeren en de hoogte van de loonkostensubsidie te bepalen.
Opstapjes
Voorziening om praktische barrières voor werkaanvaarding weg te nemen door het concreet en snel regelen van o.a. vervoerskosten, mobiliteit, verwervingskosten, benodigd gereedschap of werkkleding. Biedt de mogelijkheid tot individueel maatwerk.
Scholing/training
Scholing/training gericht op het aanleren van Nederlandse taal, werknemers- en/of beroepsvaardigheden of het halen van een door branche erkend diploma. Duur is maximaal 12 maanden. Zie ook paragraaf 4.2.7.
Regionaal bureau zelfstandigen (RBZ)
Ondersteuning en begeleiding van kwetsbare zelfstandigen en startende ondernemers. Zie ook paragraaf 4.2.3.
49
Instrumenten voor werkzoekenden met arbeidsbeperking Instrumenten
Beschrijving en doel
Loonkostensubsidie (LKS)
Bedoeld voor werkzoekenden die door een arbeidsbeperking niet zelfstandig het wettelijk minimumloon (WML) kunnen verdienen. De LKS wordt gebaseerd op een loonwaardemeting van de werknemer en compenseert de werkgever voor de verminderde productiviteit. De LKS is maximaal 70% van het WML. Er moet sprake zijn van een arbeidsovereenkomst (garantiebaan). De loonwaarde wordt jaarlijks opnieuw vastgesteld en de hoogte van de LKS wordt hier op aangepast. Zie ook paragraaf 4.2.6.
Detachering (groeps- of individueel)
Er zijn werkgevers die bereid zijn werkzoekenden werk aan te bieden, maar dat (tijdelijk) bij voorkeur via een detachering/inhuurconstructie doen, in plaats van deze persoon (direct) in dienst te nemen. De gemeente kan de werkgever hierin faciliteren. Zie ook paragraaf 4.2.6.
Beschut werk
Werken in beschutte werkomgeving is bedoeld voor werkzoekende met arbeidsbeperking die een zodanige mate van begeleiding nodig heeft of aanpassingen op de werkplek dat van een werkgever redelijkerwijs niet kan worden verwacht dat hij deze persoon in dienst neemt. Zie ook paragraaf 4.2.6.
Jobcoaching
Jobcoaching heeft tot doel een geplaatste werkzoekende te begeleiden naar een situatie waarin deze persoon uiteindelijk zonder begeleiding bij een reguliere werkgever werkzaam kan zijn. Jobcoaching wordt ingezet nadat de persoon (regulier)werk heeft gevonden. Jobcoaching kan ook worden ingezet bij een proefplaatsing. Gericht op het bestendigen van een plaatsing bij een werkgever en het voorkomen van uit- en terugval.
Persoonvolgend Budget (PVB)
In de Participatieverordening 2015 is in artikel 12 de voorziening Persoonvolgend budget beschreven. In de beleidsregels Voorzieningen Participatiewet 2015 staat nader beschreven wat de voorwaarden zijn voor het verkrijgen van een PVB en de mogelijke omvang van het PVB. De gemeente betaalt de kosten van de jobcoaching na het toekennen van een PVB rechtstreeks aan de jobcoach(organisatie).
No-Riskpolis
De no-riskpolis is een instrument om de drempel bij werkgevers om werkzoekenden met een arbeidsbeperking in dienst te nemen te verlagen. De no-riskpolis dekt de risico’s voor de werkgever bij ziekte van de werknemer. De no-riskpolis wordt alleen ingezet indien er sprake is van een arbeidsovereenkomst bij een werkgever.
Vervoersvoorziening
Een vervoersvoorziening wordt beschikbaar gesteld als werkzoekende niet in staat is zelfstandig naar een werkgever te reizen met het openbaar vervoer of met eigen vervoer. Het gaat alleen om vervoer in het kader van woon/werkverkeer.
Werkplekaanpassing
Bij een werkplekaanpassing kan gedacht worden aan bijvoorbeeld een rolstoeltoegankelijke werkruimte of een traplift. Er moet sprake zijn van reguliere arbeid.
Meeneembare voorzieningen/doventolk
Het gaat hier om bijzondere hulpmiddelen die een werkgever normaal gesproken niet in zijn bedrijf beschikbaar heeft, zoals orthopedische schoenen, voorleesapparatuur, een aangepaste bureaustoel en diensten van een doventolk. Er moet sprake zijn van reguliere arbeid. 50
Individuele studietoeslag
Jongeren met een beperking zijn minder goed in staat zijn hun opleiding te combineren met werk. De studieregeling is bedoeld om te voorkomen dat zij hierdoor vaker en meer moeten lenen dan jongeren die naast hun opleiding wel kunnen werken. De individuele studietoeslag wordt verstrekt in de vorm van bijzondere bijstand en bedraagt € 2.200 op jaarbasis. Zie ook paragraaf 4.2.8.
Instrumenten voor de doelgroep Prematching Instrumenten
Beschrijving en doel
Exit
Extra intensieve begeleiding en coaching van werkzoekenden met meervoudige problematiek gericht op het beheersbaar maken van hun situatie ter voorbereiding op bemiddeling naar werk. Zie ook paragraaf 4.3.4.
Werkervaringsplaatsen (WEP)
De werkzoekende verricht tijdelijk, met behoud van uitkering, additionele werkzaamheden. Doelstelling is het opdoen van werkervaring, arbeidsritme, ontwikkelen van werknemersvaardigheden/competenties en het reduceren van werkbelemmeringen. Dit ter voorbereiding op matching naar regulier werk. Een WEP duurt 6 tot maximaal 12 maanden. Elke 3 maanden wordt de voortgang geëvalueerd. Zie ook paragraaf 4.2.5.
Werkvoorbereidende instrumenten
Gebiedgerichte instrumenten voor werkzoekenden met een grote afstand tot de arbeidsmarkt. Zij worden begeleid in hun eerste stappen richting werk, bijvoorbeeld door vrijwilligerswerk te verrichten in de wijk, netwerken en onderlinge coaching en training van en met andere werkzoekenden.
Gezondheidstrajecten
Trajecten waarin werkzoekenden werken aan het verbeteren van hun gezondheid en het beheersbaar maken van hun klachten. Dit traject wordt ingezet in combinatie met andere instrumenten. Zie ook paragraaf 4.2.4.
Scholing/training
Scholing/training gericht op het aanleren van Nederlandse taal, werknemers- en/of beroepsvaardigheden of het halen van een door branche erkend diploma. Duur is maximaal 12 maanden. Zie ook paragraaf 4.2.7.
51