Stedelijk Ontwikkelingsplan Ontwikkelingsprogramma’s “Meer stad, betere wijken”
1. Economie en werkgelegenheid 2. Sociale infrastructuur en veiligheid 3. Stedelijke vernieuwing en bereikbaarheid
gemeente Utrecht oktober 1999
Stedelijk Ontwikkelingsplan Ontwikkelingsprogramma’s “Meer stad, betere wijken”
Koepelnota 1. Economie en werkgelegenheid 2. Sociale infrastructuur en veiligheid 3. Stedelijke vernieuwing en bereikbaarheid
gemeente Utrecht oktober 1999
Stedelijk Ontwikkelingsplan Ontwikkelingsprogramma’s “Meer stad, betere wijken”
1. Economie en werkgelegenheid 2. Sociale infrastructuur en veiligheid 3. Stedelijke vernieuwing en bereikbaarheid
gemeente Utrecht oktober 1999
Ontwikkelingsprogramma Economie en Werkgelegenheid
Inhoudsopgave 1.
Inleiding . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 1
2.
Van ambitie naar programma
3.
Het ontwikkelingsprogramma Economie en Werkgelegenheid . . . . . 11
...................................... 7
3.1.
Grootstedelijke projecten . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 11 S Sleutelproject UCP - Leidsche Rijn S Bereikbaarheid van / binnen Utrecht
3.2.
Economische structuur van stad en wijk . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 12 - Detailhandel (stimulering, concentratie, revitalisering winkelcentra) S Bedrijven (bedrijfsverzamelgebouwen, bedrijvenlokaties, bedrijfsomgeving) - Functiemenging
3.3.
Midden- en Kleinbedrijf en Starters . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 14 S M.K.B. (samenwerking intermediairen; één-loket; Wijk in Bedrijf (KvK)) S Starters (ondersteuning intermediairen; bedrijfshuisvesting; financiering; Wijk in Bedrijf (KvK)) S Social Return
3.4.
Herstructurering bedrijfsterreinen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 16 S Infrastructuur, bereikbaarheid, veiligheid, leefbaarheid, milieu, intensief ruimtegebruik, bestemmingsaanpassingen
3.5,
Kansrijke economische sectoren . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 18 S Toerisme (waterlint; cultuur-historisch toerisme; zakelijk toerisme; evenementen en festivals) S Kennisinfrastructuur (kennisuitwisseling bedrijven en kennisinstellingen) S Innovatie en Technologie (inhaken op ontwikkelingen in de IT-sfeer)
3.6.
Extra eenvoudige werkgelegenheid . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 21 S Werkervaringsplaatsen; ID-regeling; fase 4 aanpak
3.7.
Bevordering doorstroom gesubsidieerde arbeid . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 22 S Actieplan; deregulering Rijks-middelen; samenhang in instrumentarium
3.8.
Aansluiting Onderwijs en Arbeidsmarkt . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 23
3.9.
Centra voor Werk en Inkomen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 23 S Uitstroom-gerichte uitvoering van de sociale zekerheid
3.10.
Sluitende aanpak nieuwe werklozen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 23 S Reïntegratie aanbod binnen 1 jaar: plan van aanpak, regie op budgetten.
3.11.
Activering langdurig werklozen op wijkniveau . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 24 S Toeleiding fase 4; individuele trajectbegeleiding; sociale activering
3.12.
Gerichte ondersteuning van groepen met een handicap op de arbeidsmarkt . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 26 S Allochtone jongeren; allochtone Ouderen; gehandicapten; alleenstaande ouders; commissie Dagindeling
Bijlage 1
Bijdrage aan de Utrechtse ambities
Bijlage 2
Bijdrage aan GSB-doelstellingen (toetsingskader)
Bijlage 3
Financieel overzicht
Ontwikkelingsprogramma Economie en Werkgelegenheid 1.
Inleiding
Zoals in de stedelijke visie is aangegeven, gaat het goed met Utrecht: de economie groeit, de werkloosheid daalt. De economische ontwikkeling van de regio is boven gemiddeld, met name in de dienstensector. Het aantal arbeidsplaatsen en de vraag naar arbeid is gestegen. Mede onder invloed van de gunstige conjunctuur heeft zich de afgelopen jaren een daling van de werkloosheid ingezet. Deze ontwikkeling is zichtbaar in de meest relevante kengetallen voor Utrecht in de afgelopen periode: 1995
1996
1997
Economische groei (% in provincie)
2,6
3
4,4
Aantal arbeidsplaatsen (x 1000)
155
167
173
178
10
7
7
6
18,7
17,1
13,8
11,7
Geregistreerde werkloosheid (%) Aantal ABW-gerechtigden (x 1000)
1998
bron: Bestuursinformatie, gemeente Utrecht. Utrecht profiteert van de (inter)nationale ontwikkelingen in de economie. De gerichte impulsen aan de stedelijke economie hebben wezenlijk bijgedragen aan de economische structuurversterking, maar niet voor iedereen en overal in de stad. In de komende jaren wil de gemeente de voorwaarden scheppen om, mede met inzet van het Grote Stedenbeleid (GSB), de gunstige ontwikkeling voort te zetten en de nog bestaande problemen op te lossen.
De risico’s Bedacht moet worden dat de gunstige ontwikkeling zeker niet onbedreigd is. Nieuwe lokaties voor de verdere groei van de werkgelegenheid zullen op korte termijn ontwikkeld (moeten) worden. Het Intergemeentelijk Structuurplan 2015 en de Structuurvisie voor de stad vormen hier de basis voor. Er is een grote vraag naar ruimte voor zowel uitbreiding van bestaande bedrijven als voor vestiging van nieuwe bedrijven. Voor de regio Utrecht heeft het Bestuur Regio Utrecht (BRU) een Regionale Economische Ontwikkelingsstrategie (REOS) opgesteld. Deze is gericht op het stimuleren van een evenwichtige ruimtelijk economische groei in de regio en versterking van de kwaliteit van de leefomgeving. Ook wordt aansluiting gezocht bij de Provinciale nota ‘2000-voorbij’ en het beleidsplan ‘Voorzet op Maat’. De ontwikkeling van het Utrecht Centrum Project (UCP) en van Leidsche Rijn is van eminente betekenis voor de groei van de totale economie (werkgelegenheid) en de versterking van de (inter)nationale concurrentiepositie van de stad. Deze ontwikkeling speelt in op de sterke positie van de stad, maar bedacht moet worden dat dit ook grote risico's -zoals grote bouwstromen, afzetrisico's, aanhechting aan de bestaande stad- in zich draagt.
-1-
De bereikbaarheid van en binnen de Randstad is een toenemende bron van zorg. Deze belangrijke vestigingsplaatsfactor wordt bedreigd en daarmee de (inter-)nationale concurrentiepositie van de stad. Utrecht kent van oudsher een grootstedelijke arbeidsmarkt met een hoge werkloosheid. Typerend daarbij is dat het aantal arbeidsplaatsen per inwoner hoog is en tegelijk de verhouding inwoners/pendel heel hoog is. Veel inwoners (ca. 57.000) werken dus buiten de stad en veel arbeidsplaatsen in de stad worden ingenomen door 'mensen van buiten' (ca. 100.000).
Woon-werk verkeer in Utrecht
werkt in Utrecht, woont elders 105.000 personen
woont & werkt in Utrecht 57.000
woont in Utrecht, werkt elders 57.000 personen
Utrecht Monitor 1999, Bestuursinformatie
Dit betekent dat het vergroten van de bereikbaarheid van (o.a.) economische activiteiten een hoge prioriteit heeft. De noodzakelijk geachte maatregelen voor de komende jaren zijn vastgelegd in een Maatregelen pakket Bereikbaarheid ('Bereikbaarheidspakket'). Dit pakket is opgesteld in samenwerking met het Beraad Regio Utrecht (BRU) en de Provincie Utrecht en in samenspraak met Rijkswaterstaat Utrecht. Ten aanzien van de sociale infrastructuur draait het vooral om de gebrekkige aansluiting tussen onderwijs en arbeidsmarkt. Hoewel de werkloosheid is gedaald ligt het stedelijk werkloosheidspercentage nog ruim boven het landelijk gemiddelde. Er is sprake van een zogenaamde arbeidsmarktparadox. Aan de ene kant zijn er categorieën werkzoekenden, zoals langdurig werklozen, allochtonen, ouderen en arbeidsgehandicapten, die niet hebben geprofiteerd van de huidige hoogconjunctuur op de arbeidsmarkt en nog steeds aan de kant staan. Aan de andere kant zijn er steeds meer vacatures waarvoor geen gekwalificeerd personeel te vinden is.
-2-
De inspanning voor de toekomst. Het Grote Stedenbeleid is bij uitstek een middel om deze uitdagingen het hoofd te bieden. Het geeft de mogelijkheid om de bestaande inspanningen van de Gemeente te versterken. Deze inzet is gericht op het bevorderen van een economisch klimaat waarin bedrijven gedijen, zich willen vestigen, uitbreiden of verplaatsen zódanig dat de werkgelegenheid wordt bevorderd en de werkloosheid wordt bestreden. Deze ambitie kent zowel een economische als een sociale component. - Werkgelegenheid Uit cijfers van het CBS blijkt dat het aantal banen van werknemers in de stad Utrecht tussen 1996 en 1998 jaarlijks met bijna 4% is gegroeid. Per saldo een toename van ca. 19.000 arbeidsplaatsen. Deze banengroei is bijna 1% sterker dan landelijk. GSB-toetsingscriterium 1b: Bevorderen arbeidsplaatsen Utrechts ambitie: - De stedelijke ontwikkeling van het aantal arbeidsplaatsen tenminste houden op het huidige (gunstige) niveau t.o.v Nederland (+ 1%) n.b. Het wordt niet zinvol geacht op GSB-gebieden-niveau concrete cijfermatige ambities te formuleren. Ons beleid is en blijft duidelijk gericht op deze gebieden Echter, gegenereerde arbeidsplaatsen staan in principe open voor iedere werkzoekende, terwijl in genoemde gebieden de mogelijkheden tot realisatie van extra arbeidsplaatsen vaak ruimtelijk beperkt zijn. (Voor speciale aandacht voor groepen met belemmeringen op de arbeidsmarkt zij verwezen naar programma-onderdeel 12, § 3.12)
- Economische concurrentiepositie Voor bedrijven en instellingen is Utrecht is een zeer populaire vestigingsplaats. De (inter)nationale concurrentiepositie is erkend en mag bekend worden verondersteld. In het GSB-toetsingskader is één van de beoogde effecten van de ontwikkelingsprogramma’s dat de concurrentiepositie van de stad toeneemt. Het is lastig om een indicator te benoemen die de ontwikkeling in concurrentiepositie objectief aangeeft. De in het GSB-toetsingskader voorgestelde indicator (EZ-benchmark Gemeentelijk Ondernemingsklimaat) is nog niet beschikbaar. De jaarlijkse Enquête Regionale Bedrijfsontwikkeling van de Kamer van Koophandel geeft een aantal mogelijke indicatoren (%-bedrijven met voldoende rendement; investeringsindex t.o.v. vorig jaar; %-bedrijven met uitbreidingsinvesteringen) waarmee de concurrentiekracht van het Utrechts bedrijfsleven kan worden uitgedrukt.
-3-
% bedrijven met voldoende rendement Investeringsindex (ontw. t.o.v. voorgaand jaar) % bedrijven met uitbreidingsinvesteringen
1995
1996
1997
1998
Utrecht
68
66
76
79
Nederland
67
68
74
77
Utrecht
87.9
102,9
133,3
116,5
Nederland
104,5
102,7
100,1
105,9
Utrecht
38
36
38
38
Nederland
34
32
30
30
Bron: ERBO van Kamer van Koophandel. Utrecht scoort op al deze drie indicatoren - die zowel aanduiden hoe het bedrijven nu vergaat en hoe hoog het vertrouwen van ondernemers in de toekomstige ontwikkeling is - beduidend gunstiger dan Nederland als geheel. De ambitie voor de komende vijf jaar is om deze ontwikkeling te continueren. GSB-toetsingscriterium 2: Versterking economische concurrentiepositie Utrechts ambitie: De huidige gunstige ontwikkeling van de stedelijke concurrentiepositie ten opzichte van Nederland in de komende vijf jaar tenminste continueren.
- Werkloosheid De werkloosheid in Utrecht is de afgelopen jaren flink gedaald. Het verschil met het landelijke werkloosheidsniveau is eveneens kleiner geworden, maar het percentage ligt nog steeds hoger dan het landelijk gemiddelde. Dit sluit aan op de eerdergenoemde arbeidsmarktparadox: ondanks de grote vraag naar arbeidskracht is instroom van werklozen op plaatsen waar nieuwe bedrijvigheid ontstaat niet vanzelfsprekend. Een patroon dat Utrecht gemeen heeft met andere grote steden. Werkloosheidspercentages in Utrecht en Nederland 1995
1996
1997
1998
Utrecht
10
7
7
6
Nederland
7.0
6.6
6.5
4.1
Bron: CBS Het verschil tussen het landelijk percentage geregistreerde werkloosheid (4,1%) en het Utrechtse werkloosheidpercentage (6% ) bedraagt nog altijd ongeveer twee procent.
-4-
De werkloosheid bezien naar: etniciteit; duur; en GSB gebieden geeft het volgende beeld. Werkloosheidpercentage naar etniciteit 1995
1996
1997
1998
autochtonen
9
6
5
4
allochtonen
18
14
15
12
bron: CBS Het werkloosheidsniveau onder allochtonen ligt flink hoger, terwijl het tempo waarin de werkloosheid daalt lager is dan bij de autochtonen. Werkloosheid naar duur 1995
1996
1997
1998
duur > 1 jaar
62%
55%
59%
58%
duur < 3 jaar
27%
29%
33%
32%
bron: RBA, bewerking Bestuursinformatie Ongeveer 1/3 van de werklozen is 3 jaar of langer zonder werk. Het aandeel van de langdurig werklozen op het totaal loopt de laatste jaren op. Werkloosheid in GSB-gebieden (subwijken) werkloosheid %
ontwikkeling 97/98
Utrecht gemiddeld
6%
-18%
Taag/Zamenhofdreef (Overvecht)
6%
-13%
Ondiep/2e Daalsebuurt
7%
-11%
Amazonedreef (O’vecht)
7%
-2%
Zambesi/Tigrisdreef (O’vecht)
8%
-9%
Zuilen NOost
9%
-15%
Wolga/Neckardreef (O’vecht)
9%
-6%
NW Hoograven
10%
-9%
Kanaleneiland
10%
-14%
bron: Bestuursinformatie, gemeente Utrecht
-5-
Geconstateerd kan worden dat de GSB-gebieden een hoog werkloosheidpercentage kennen en dat de afname van de werkloosheid er geringer is dan gemiddeld in de stad. Al deze gegevens wijzen erop dat het bestand van werklozen in de afgelopen jaren in sterke mate is afgeroomd waardoor steeds meer een harde kern is overgebleven, met daaronder een groot aandeel allochtonen. Het is de groep met de grootse afstand tot de arbeidsmarkt, waarvan een belangrijk deel in de GSB-gebieden woont. De centrale doelstelling die Utrecht zich stelt met de programma’s voor de economische pijler uit het Grote Stedenbeleid sluit hierbij aan: GSB-toetsingscriterium 1a: Terugdringen structurele werkloosheid Utrechts ambitie: In de komende 10 jaar het percentage geregistreerde werklozen terugdringen tot het landelijk gemiddelde. In de komende vijf jaar het verschil met het landelijk gemiddelde halveren
Deze doelstelling is ambitieus. Echter voor een groot deel van de werklozen nu is het nuof nooit. Voor wie onder de huidige gunstige conjunctuur niet aan de slag komt, hetzij op een reguliere, hetzij op een additionele arbeidsplaats, wordt de kans klein ooit nog aan de slag te komen. Al het beschikbare instrumentarium wordt daarop gericht. Dit rechtvaardigt een hoog ambitieniveau. Samenvattend: de inspanning voor de toekomst richt zich op de groei van arbeidsplaatsen, het handhaven c.q. vergroten van de (inter)nationale concurrentiepositie van de stad, en - als meest centrale doelstelling - het terugdringen van de werkloosheid. Een effectieve uitwerking van de inspanning ten behoeve van benoemde vijf GSB-gebieden is daarbij cruciaal.
-6-
2.
Van ambitie naar programma
Om deze ambities te bereiken zal het huidige Utrechtse vier-sporenbeleid op het gebied van economie en werkgelegenheid met extra intensiteit worden voortgezet. Dit beleid, dat de afgelopen jaren al met succes is gevoerd, wordt uitgebreid toegelicht in het Actieplan Werkgelegenheid Utrecht. De vier sporen zijn: - het behouden van bestaande bedrijvigheid en werkgelegenheid - het aantrekken van nieuwe bedrijven en werkgelegenheid - het vergroten van kansen en mogelijkheden op de arbeidsmarkt - het versterken van de relatie tussen onderwijs en de arbeidsmarkt. De inzet is om nieuwe instroom van werklozen via een sluitende aanpak zoveel mogelijk te voorkomen. En daarnaast een intensieve aanpak op wijkniveau om de werkloosheid van mensen met een grote afstand tot de arbeidsmarkt terug te dringen. Inzet is tevens om de groei van de werkgelegenheid zoveel mogelijk ten goede te laten komen aan in Utrecht wonende werklozen. Daarvoor is het nodig om de vraag naar arbeid van de hoogwaardige (diensten-)economie en het kwalificatieniveau van het werklozenbestand dichter bij elkaar te brengen. Sociale partners zal worden gevraagd om commitment voor een dergelijke aanpak. Het GSB-beleid is, evenals het eigen gemeentelijke beleid, erop gericht de huidige grootstedelijke problemen het hoofd te bieden. Daarom sluiten de ontwikkelingsprogramma's uit deze economische pijler naadloos aan bij zowel het Utrechtse vier-sporen beleid als de centrale doelstellingen van het Grote Stedenbeleid. In deze pijler hebben we 12 samenhangende ontwikkelingsprogramma's geformuleerd die tot doel hebben: - de economische concurrentiepositie versterken; - het aantal arbeidsplaatsen bevorderen; - de werkloosheid terugdringen; - aansluiting tussen onderwijs en arbeidsmarkt bevorderen. Zonder afbreuk te doen aan de andere doelstellingen is de laatste voor de Utrechtse economie bij uitstek van belang. De al eerder genoemde kwalitatieve en kwantitatieve mis-match tussen vraag en aanbod leidt tot de paradoxale situatie dat een groot aantal werklozen nog steeds geen plek op de Utrechtse arbeidsmarkt veroverd heeft, terwijl werkgevers voor een groot aantal vacatures geen geschikt personeel kunnen vinden. De beschikbaarheid van voldoende gekwalificeerde arbeidskrachten is voor bedrijven een belangrijke vestigingsplaatsfactor. Wanneer dit onvoldoende aanwezig is kunnen werkgevers besluiten zich elders te vestigen, hetgeen op den duur de economische concurrentiepositie van de stad aantast, en ook de verwezenlijking van de arbeidsmarktdoelstellingen in de weg staat. Goed onderwijs is zonder meer van cruciaal belang om het opleidingsniveau van het aanbod te verbeteren. Gezien de beperkingen bij een deel van de jongeren uit deze stad is het duidelijk dat thans andere eisen gesteld worden aan de vorm en inhoud van het huidige onderwijs. Daarnaast zijn er nog steeds teveel jongeren die de school voortijdig en dus zonder startkwalificatie verlaten. Zelfs in de huidige hoogconjunctuur hebben zij weinig kans op werk. Een van de belangrijkste uitdagingen van het onderwijs is om zoveel mogelijk jongeren hun onderwijsloopbaan te laten afsluiten met een diploma dat hen kwalificeert voor de arbeidsmarkt. Hier ligt een belangrijk accent in het Stedelijk Ontwikkelingsplan. Zowel in het ontwikkelingsprogramma
-7-
‘Economie en werkgelegenheid’ (onderdeel 3.8. ‘Aansluiting Onderwijs en Arbeidsmarkt’) als in het ontwikkelingsprogramma ‘Sociale Infrastructuur en Veiligheid’ (hoofdstuk 3.C. ‘Risicojongeren: minder schoolverzuim en schooluitval’) krijgt de problematiek van schoolverzuim en schooluitval nadrukkelijk aandacht. Ook ten aanzien van de werkgelegenheidsontwikkeling dient het gemeentelijk beleid gericht te zijn op de verbetering van de aansluiting. De gemeente hanteert het uitgangspunt dat werklozen optimaal moeten profiteren van grootschalige investeringen. Dit wordt mede vorm gegeven in zogenaamde social return beleid. Een deel van de loonsom wordt besteed aan scholing en arbeidsinpassing van langdurig werklozen. Onderwijs en arbeidsmarkt zijn onlosmakelijk met elkaar verbonden. Het Stedelijk Ontwikkelingsplan bevat programma's, gericht op verbetering van de aansluiting, die vanuit deze integrale visie zijn ontwikkeld. Een sprekend voorbeeld is het concept van de Forum-school, een onderdeel uit het ontwikkelingsprogramma ‘Sociale Infrastructuur en Veiligheid’. In dit project staan het schoolsucces en betere dagindeling van 0-12 jarigen centraal. In hetzelfde ontwikkelingsprogramma is "Criem" een ander voorbeeld van zo’n integraal project. Door een combinatie van maatregelen in het onderwijs, opvoedingsondersteuning, vrijetijdactiviteiten en individuele begeleiding worden de kansen van Marokkaanse jongeren vergroot. Sluitstuk van de aanpak is het aanbieden van een baan of werkervaringsplek aan iedere Marokkaanse jongere die de school afrondt. Jongeren, die de wellicht anders een marginale positie in de samenleving zouden hebben gehad, doen zo hun intrede op de arbeidsmarkt. Het ontwikkelingsprogramma ‘Economie en Werkgelegenheid’ telt een 12-tal samenhangende onderdelen. De eerste vijf programma-onderdelen richten zich met name op de speerpunten ‘behoud en verruiming werkgelegenheid’. De overige zeven leggen het accent op het vergroten van kansen en mogelijkheden op de arbeidsmarkt en het versterken van de relatie tussen onderwijs en arbeidsmarkt. Onderdelen van het programma Economie en Werkgelegenheid: 1. 2. 3. 4. 5. 6. 7. 8. 9. 10. 11. 12.
Ontwikkelen UCP (Nationaal Sleutelproject) en Leidsche Rijn (Vinex lokatie). Versterking van de economische structuur van stad en wijk. Midden- en Kleinbedrijf en Starters Herstructurering bedrijfsterreinen. Ontwikkeling van kansrijke economische sectoren. Extra eenvoudige werkgelegenheid Bevordering doorstroom gesubsidieerde arbeid Aansluiting Onderwijs en Arbeidsmarkt Centra voor Werk en Inkomen Sluitende aanpak nieuwe werklozen Activering langdurig werklozen op wijkniveau Gerichte ondersteuning van groepen met een handicap op de arbeidsmarkt
-8-
In de 4-sporen aanpak (en dus ook in de programma’s) is het versterken van de samenhang tussen ‘vraag naar’ en ‘aanbod van’ arbeid een kernelement. Het vraaggerichte beleid (sterke verwevenheid met economisch beleid) en het aanbodgerichte beleid (sterke verwevenheid met welzijnsbeleid) zijn (nog teveel) twee ‘werelden’ met hun eigen beleidsdynamiek, organisatorische structuren en netwerken. Tussen deze twee ‘werelden’ moet een knoop gelegd worden. Tussen de onderdelen van het programma wordt een optimale interactie bevorderd. Fysieke en niet-fysieke stadseconomie De eerste vijf deelprogramma’s vergroten de economische kracht en het aanbod aan werkgelegenheid in Utrecht door het versterken en uitbreiden van de economische structuur. Daarbij worden diverse instrumenten ingezet. Deze zijn deels fysiek-ruimtelijk van aard en deels gericht op niet-fysieke vormen van structuurversterking. Het beleid t.a.v. niet-fysieke economie is gericht op organisatorische en 'zachte' componenten van economische structuurversterking. In de hierna volgende deelprogramma’s valt dit uiteen in twee prioriteiten: ondernemerschap en kansrijke sectoren en clusters. Voor de realisatie van dit nietfysieke economische aspect in het programma investeert de gemeente zelf ca. f7 mln in de komende 5 jaar. Samen met de door het Rijk in het kader van het GSB hiervoor ter beschikking gestelde middelen kan ook dit aspect van de economische structuurversterking voortvarend worden aangepakt. Bij de ruimtelijk fysieke inspanningen ten behoeve van lokaties met economische activiteiten komt een drietal zaken voortdurend terug: 1) bereikbaarheid, 2) kwaliteit buitenruimte en 3) verkavelingsstruktuur en bebouwing. Met name de eerste twee zijn door de gemeente beïnvloedbaar middels investeringen. Verkaveling/bebouwing is in eerste instantie een aangelegenheid van bedrijven zelf. Met 'Bereikbaarheid' wordt hier gedoeld op de ontsluiting van lokaties, kwaliteit van wegen (breedte, zwaarte, e.d.) en de parkeersituatie. 'Kwaliteit buitenruimte doelt op de inrichting en beheer van de openbare ruimte, incl de veiligheidsaspecten. Met 'verkavelingsstruktuur en bebouwing' wordt gedoeld op zaken als bebouwingsintensiteit, architektuur, bestemming. De fysiek-ruimtelijke versterking van de economische structuur (fysieke stadseconomie) is als onderdeel terug te vinden in de eerste 5 deelprogramma’s van het hier gepresenteerde ontwikkelingsprogramma Economie en Werkgelegenheid: UCP/Leidsche Rijn, bedrijfsomgeving, huisvesting economische activiteiten (w.o. bedrijfsverzamelgebouwen), aanpakken winkelomgeving (detailhandel) en herstrukturering bedrijfsterreinen. Dit zorgt voor een direct raakvlak met ontwikkelingsprogramma 3: Stedelijke vernieuwing en bereikbaarheid. Fysiek-ruimtelijke versterking van de economische structuur is immers een belangrijke vorm van stedelijke vernieuwing. Het aan Utrecht toegekende ISV-budget is voor 12,5 miljoen gevoed met middelen van het ministerie van EZ voor fysieke stadseconomie. In feite krijgt het onderdeel fysieke stadseconomie in het hier gepresenteerde ontwikkelingsprogramma Economie en werkgelegenheid zijn uitwerking. De genoemde ISV-bijdrage voor stadseconomie wordt ingezet in de uitvoering van de hier gepresenteerde deelprogramma’s Samenwerking met partners In de deelprogramma’s zal de gemeente vanuit tal van sectoren en portefeuilles zelf haar bijdrage leveren aan de bevordering van de economische ontwikkeling en werkgelegenheid. Zij kan dat echter niet alleen. Bij de uitvoering van de programma’s zullen actoren zoals buurgemeenten,
-9-
provincie, sociale partners, welzijnsorganisaties, belangengroepen, woningcorporaties en arbeidsvoorziening betrokken worden. Utrecht heeft met het Sociaal Economisch Platform (SEP) een reeds enkele jaren functionerend bestuurlijk overlegorgaan, In het SEP zijn vertegenwoordigd de werkgeversvereniging midden-Nederland, FNV, CNV, MHP, Kring Utrechtse Ondernemingen, Ondernemingsraad Utrecht (MKB stad Utrecht), Ondernemersvereniging Centrum Utrecht, Kamer van Koophandel, RBA Midden Nederland en het College van B&W. In het SEP vindt de interactie plaats over visie, programma’s en projecten. Begin september vond in Utrecht de bijeenkomst “De ondernemende stad” plaats. Een van de zaken die bij die bijeenkomst geconstateerd kon worden is dat Utrecht met het SEP een goed platform heeft voor de beoogde interactie in het kader van het Grote Stedenbeleid. Ook op andere wijzen toont het bedrijfsleven in toenemende mate haar maatschappelijke betrokkenheid. Bedrijven zien steeds meer in dat ook zij (commercieel) belang hebben bij veilige en leefbare wijken, zonder een concentratie van werklozen. Ondernemingen als de Rabobank en Albert Heijn tonen zich bereid om, gezamenlijk met de gemeentelijke overheid, te investeren in projecten in achterstandswijken. Dergelijke vormen van samenwerking met het bedrijfsleven zullen in de komende periode in het gemeentelijk beleid ontwikkeld worden. Neerslag in de wijken Bij de uitvoering van het economisch programma zal, zoals in de stedelijke visie reeds aangegeven, in relatie met het Grote Stedenbeleid zoveel mogelijk accent worden gelegd ten faveure van de vijf benoemde aandachtswijken. Daarmee wordt beoogd het zelfherstellend vermogen van kwetsbare wijken te verbeteren. Een deel van de hier gepresenteerde programma’s en activiteiten is direct wijkgericht en ingepast in de Utrechtse systematiek van wijkgericht werken. Echter ook de meer stedelijk gerichte programma’s in de sfeer van werkgelegenheid, arbeidsmarkt en onderwijs komen doorgaans vooral ten goede aan de GSB-gebieden. Dit verloopt echter op meer indirecte wijze: de doelgroepen voor deze programma’s wonen vooral in de GSB-gebieden, derhalve komt ook de beleidsinzet per saldo in sterke mate in deze gebieden terecht. Bij de stedelijke en gebiedsgerichte aanpak zullen de aspecten bereikbaarheid, veiligheid en leefbaarheid bij de uitvoering van het economisch programma systematisch worden betrokken en financieel ondersteund worden. Deze aspecten beïnvloeden immers in belangrijke mate het economisch functioneren. Anderzijds beïnvloeden maatregelen in de economische sfeer op hun beurt de genoemde aspecten.
-10-
3.
Het ontwikkelingsprogramma Economie en Werkgelegenheid
3.1.
Grootstedelijke projecten
De te verwachten behoefte aan kantoor- en bedrijfsruimte wordt sinds een aantal jaren periodiek in kaart gebrcaht. Deze meerjarenramingen zijn o.m. gebruikt bij het opstellen van het Intergemeentelijk Structuurplan (ISP, 1995) later omgewerkt tot een Regionaal Structuurplan (RSP,1997), het sluiten van het uitvoeringscontract VINEX en de planvorming t.b.v. het UCP. Voor wat betreft de vraag/aanbod gegevens naar bedrijfsterreinen bestaat het volgende beeld:
Aanbod en behoefte aan bedrijfsterrein (1996 t/m 2005) B-lokaties BRU gebied
C-lokaties
Totaal netto (bruto)
w.v. in Utrecht
BRU gebied
w.v. in Utrecht
BRU gebied
w.v. in Utrecht
Behoefte 1996-2005
159
71
232
103
391
(548)
174
(242)
Aanbod
129
86
283
44
412
(577)
130
(182)
Overschot / tekort
-30
15
51
-59
21
(29)
-44
(-61)
64
28
93
41
156
(219)
69
(98)
-94
-13
-42
-100
-135
(-190)
-112
(-159)
IJzeren voorraad Totaal (incl ijzeren voorraad) Bron: STOGO Advies en Onderzoek, 1996
Voor de periode 2006 - 2015 kan gezien het tijdsbestek slechts in algemene termen iets worden gezegd. T.a.v. bedrijfsterreinen zal er sprake blijven van een tekort aan ontwikkelingsmogelijkheden. Wezenlijke dragers voor de toekomstige economische kracht van de stad zijn de grote projecten UCP (Sleutelproject) en Leidsche Rijn (Vinex lokatie). De bereikbaarheid van de stad in z'n totaliteit vormt daarbij de levensvoorwaarde. Het kabinet heeft zes nieuwe sleutelprojecten aangewezen , waaronder het UCP. Sleutelprojecten beogen primair impulsen te geven aan de (binnen)stad als centrum voor voorzieningen. Deze voorzieningen zijn van groot belang voor de stad als vestigingsplaats en leveren een belangrijke bijdrage aan de werkgelegenheidsgroei. Binnen het pakket Vitaliteit Steden is tot 2010 voor de nieuwe sleutelprojecten f 540 mln NSP-middelen gereserveerd in het FES, waarvan f 105 mln in de periode tot 2002. De toekenning van NSP-middelen zal het resultaat zijn van onderhandelingen met het Rijk. In het project UCP worden woningen, kantoren, winkels en functies in de ‘evenementensfeer’ (casino, hotel, bioscopen en leisure) gerealiseerd. De planperiode bestrijkt een periode van zo’n 12 jaar. In totaal worden ca. 21.000 arbeidsplaatsen gerealiseerd.
-11-
Met de bouw van Leidsche Rijn, 's-lands grootste Vinex-lokatie, is in 1997 gestart. In de komende 15 jaar worden er in totaal (dwz. inclusief het door Vleuten-de Meern ontwikkelde deel) 30.000 woningen, 700.000 m2 kantoren en 280 ha bedrijfsterrein opgeleverd. Voor het Utrechtse deel van Leidsche Rijn gaat het om 20.000 woningen, 660.000 m2 kantoren en 230 ha bedrijfsterrein. De Grootstedelijke projecten UCP en Leidsche Rijn project vergen grote investeringen op het gebied van de aansluiting van de 'bestaande stad' op deze projecten. Het zal duidelijk zijn dat de grote inspanningen zich niet beperken tot het veld van de GSB-pijler 'economische infrastructuur'. In het kader van o.a. het MIT en ISV wordt hierop met name de aandacht gericht en worden de financiële randvoorwaarden geschapen om deze grootstedelijke projecten mogelijk te maken. Levensvoorwaarde voor het tot ontwikkeling brengen van deze grootstedelijke projecten is een nieuw aan te leggen ontsluiting van de stad op het Rijkswegennet, de in het Maatregelen pakket Bereikbaarheid genoemde Spoorlaan. De nieuwe ontsluiting is noodzakelijk om de bereikbaarheid van de stad, inclusief vitale economische activiteiten, te handhaven. Deze Spoorlaan zal uiteindelijk het UCP-gebied via de bedrijfsgebieden Cartesiusweg e.o. en Lageweide aansluiten op de A-2 en Leidsche Rijn. Het dwarsverband tussen het creëren van werkgelegenheid en het terugdringen van werkloos-heid, zoals neergelegd in het vier-sporenbeleid, wordt onder meer zichtbaar in het social returnbeleid op het terrein bij de bouw. Er is een protocol opgesteld op bij de opdracht-verstrekking voor grote bouwprojecten (zoals Leidsche Rijn en UCP) 5% van de loonsom te benutten voor de instroom van werkzoekenden met een afstand tot de arbeidsmarkt.
3.2
Economische structuur van stad en wijk
Binnen de 'bestaande' stad dient zowel in kwalitatief als in kwantitatief opzicht voorzien te worden in het huisvestingsaanbod voor reeds gevestigde en nieuw te vestigen bedrijven. Investeringen welke uiteindelijk leiden tot het handhaven en vergroten van de werkgelegenheid in wijken waardoor de eigen kracht van de wijken versterkt wordt. De aandacht zal zich in deze paragraaf van het programma richten op de thema's detailhandel (a) en de meer algemene bedrijvigheid (b). De inspanningen beogen de integratie van werk en wonen (functiemenging) te bevorderen (c). Richtlijn hierbij is de beschikbare (schaarse) ruimte effectiever en efficiënter te benutten. Deze paragraaf richt zich op de werkgelegenheid buiten de z.g. ‘Concentratiegebieden’ welke in paragraaf vier (herstructurering bedrijfsterrein) benoemd zijn. Ca. 40% van de werkgelegenheid in de stad is buiten deze concentratiegebieden over de stad verspreid in zo’n 1600 vestigingen. De stedelijke vernieuwing zal hand in hand dienen te gaan met de economische versterking. Het woon- en leefmilieu en de economische dynamiek zijn immers onlosmakelijk met elkaar verbonden. Zo vormt de relatie tussen economische structuur en woningvoorraad een aandachtsveld.
-12-
3.2.A Detailhandel In 1999 zal de gemeentelijke Detailhandelsnota gereed komen en de basis vormen voor beleid en uitvoering hiervan in de komende jaren. Uitgangspunt voor het detailhandelsbeleid is het realiseren van een detailhandelstructuur die op alle niveau's van de verzorgingshiërarchie voldoet aan de eisen die daaraan gesteld worden en die strookt met de positie die Utrecht in totaliteit als winkelstad wil innemen. De nota kent een uitvoeringsprogramma om die gewenste structuur te behouden/bereiken. Dit varieert van het stimuleren van concentratievorming van winkels tot revitalisering van winkelcentra en bijbehorende openbare ruimte, inclusief de aspecten leefbaarheid en veiligheid. Maar ook wordt gedacht aan zaken als het verhogen van de organisatiegraad en het innoverend vermogen van ondernemers in de detailhandel. Het aandeel van de detailhandel in het totaal der stedelijke vestigingen bedraagt ca. 13,5 %, waarin rond 8% van het in Utrecht werkzame personen werkt. In de komende 5 jaar wordt beoogd ca. 10 winkelgebieden te revitaliseren om daarmee voorwaarden te creëren welke de handhaving van werkgelegenheid mede bevorderen. In dezelfde periode worden tevens 2 van de in totaal 4 nieuwe winkelgebieden in Leidsche Rijn opgeleverd. 3.2.B Ruimte voor bedrijvigheid Onderscheiden worden projecten betreffende bedrijfshuisvesting en bedrijfsomgeving. Met betrekking tot de bedrijfsomgeving zal aandacht worden gegeven aan de ontsluiting en bereikbaarheid, de inrichting van openbare ruimte, aan het aspect veiligheid en aan de groenstructuur. Met betrekking tot de bedrijfshuisvesting wordt de totaalbehoefte aan bedrijfsverzamelgebouwen geïnventariseerd om zo goed mogelijk het te ontwikkelen aanbod te positioneren qua volume, marktsegmenten en fasering. De aandacht zal zich met name richten op bedrijvencentra; saneren en revitaliseren van winkelstrips, begane-grond stroken van flatgebouwen e.d.; revitaliseren en/of herstructureren en/of herbestemmen van kleine (bedrijfs-) gebieden en individuele (bedrijfs-)lokaties; projecten welke zich richten op het cultureel ondernemerschap. Door middel van revitalisatie en uitbreiding van ca. 10.000 m2 vloeroppervlak wordt beoogd de werkgelegenheid van 100 arbeidsplaatsen te genereren. Met betrekking tot voorgenoemd ‘cultureel ondernemerschap’ wordt het volgende opgemerkt. Uit verschillende onderzoeken (w.o. STOGO 1993) is bekend dat de culturele sector in de stedelijke omgeving in wezenlijke mate bijdraagt aan de economische betekenis van de stad. Eveneens kan worden geconstateerd dat de aanwezigheid van een breed cultuur aanbod een steeds belangrijker vestigingsplaatsmotief wordt voor het (internationale) bedrijfsleven. In termen van werkzame personen (ca. 4000) in Utrecht is deze sector vergelijkbaar met sectoren als de bouw, horeca, metaalindustrie en grafische industrie. De culturele activiteiten genereren een afgeleide werkgelegenheid (in horeca, detailhandel, vervoer, e.d.) van ruim 1.100 arbeidsplaatsen. In het ‘Cultureel Profiel Gemeente Utrecht’ (1999) worden de uitgangspunten en doelstellingen voor de komende periode aangegeven. Begin 2000 zal in het ‘Kunstactieplan’ een concrete invulling worden gegeven. De culturele sector draagt de potentie in zich voor groei en behoort derhalve tot de in §3.5 genoemde kansrijke sectoren (zie hierna). In deze paragraaf komt het cultureel ondernemerschap afgeleid terug onder de sector Toerisme. Gelet de vaak extra kostbare lokatie-ontwikkeling zal ter stimulering van private investeringen mede-financiering (publiek private samenwerking) in voorkomende gevallen worden voorgestaan.
-13-
3.2.C Functiemenging De zorg voor een aantrekkelijk en gedifferentieerd woon-, werk- en leefmilieu betekent dat daar waar de mogelijkheden zich voordoen de werkgelegenheid 'de wijk' ingebracht wordt dan wel maatregelen/ voorzieningen worden getroffen om reeds in 'de wijk' gevestigde bedrijvigheid te kunnen handhaven. Behalve de onder de voorgaande paragrafen a) en b) genoemde inspanningen wordt gedacht aan realisatie van woon/werk units, wonen boven winkels en dergelijke. Op basis van het rapport Gemengde stad, Sterke stad heeft de gemeenteraad instrumenten benoemd ter bevordering van 'functiemenging' op buurt- en wijkniveau. De ’Stedelijke Vernieuwing’ beoogt het zelfherstellend vermogen van kwetsbare wijken te verbeteren, terwijl dit eveneens een doelstelling is van de Europese Structuurfondsen, Doelstelling 2 Stedelijk luik.
3.3
Midden- en kleinbedrijf en starters
Richtinggevend in dit programmaonderdeel zal het in de loop van 1999 vast te stellen actieplan MKB zijn. 3.3.A Midden- en Kleinbedrijf Van de Utrechtse bedrijven heeft 98% minder dan 100 werknemers; deze bedrijven zorgen voor ruim 40% van de werkgelegenheid. Het MKB kent ruim 75.000 werkzame personen in ca. 16.000 vestigingen in de stad. Het beleid gericht op de economische structuur van stad en van de wijken, zoals hiervoor beschreven, richt zich voor een belangrijk deel op dit midden- en kleinbedrijf in Utrecht. Van de op startende bedrijven gerichte (beleids)acties is eveneens een belangrijk deel van belang voor doorstartende en reeds langer bestaande bedrijven in het MKB. Van groot belang bij dit programma onderdeel is dat de contacten met de stedelijke netwerken worden geïntensiveerd en samenwerking tussen de reeds in dit veld werkzame instellingen wordt bevorderd zodat optimaal kan worden ingespeeld op de behoeftes. De aandacht zal zich met name richten op: S instellen economisch wijkconsulent (samen met Kamer van Koophandel); S subsidiëring intermediaire organisaties; S advisering vanuit de gemeentelijke Bedrijven winkel (één-loketgedachte); S stimuleren kleinschalige bedrijvigheid in wijken; S ondersteuning, stimulering en initiatie van verschillende vormen van commerciële en nietcommerciële bedrijfsvestiging; S aandacht voor de economische structuur (waar onder bedrijvencentra, revitalisering bedrijfslokaties, verbetering bereikbaarheid en ontsluiting). Met de inzet op deze aandachtspumtem wordt beoogd 750 arbeidsplaatsen te initieeren in de komende vijf jaar. 3.3.B Startersbegeleiding De gemeente hecht sterk aan een moderne, zich constant vernieuwende lokale economie. Vernieuwing biedt de beste mogelijkheden voor behoud en creatie van werkgelegenheid. Startende ondernemingen spelen een belangrijke rol in de economische structuur: zij zorgen voor vernieuwing en uitbreiding van werkgelegenheid. In Utrecht worden jaarlijks zo'n 1.200 bedrijven opgericht.
-14-
Doelstelling van de gemeentelijke inspanningen is dat dit aantal minimaal hetzelfde blijft. De ambitie richt zich voor de komende vijf jaar een toeneming van het aantal jaarlijks opgerichte bedrijven van 10 % te bevorderen. Door de juiste ondersteuningsstructuur te bieden kan enerzijds het aantal starters op niveau worden gehouden en anderzijds de kans op overleving en doorgroei worden vergroot (derhalve: verminderen van de uitval). Samenwerking met private partijen wordt daarbij door de gemeente gezien als een mogelijkheid om de effectiviteit en efficiëntie van maatregelen te kunnen vergroten. Binnen het beleid is er bijzondere aandacht voor bepaalde doelgroepen, waaronder allochtone en vrouwelijke (startende) ondernemers. Het op starters gerichte beleid omvat drie onderdelen: Ondersteuning en advisering S De gemeente subsidieert op stedelijk niveau intermediaire organisaties die jaarlijks enkele honderden starters ondersteunen en adviseren bij het opstellen van een ondernemingsplan. Er zijn afspraken gemaakt met Arbeidsvoorziening zodat WW-ers en bijstandscliënten deze ondersteuning krijgen als instrument van arbeidstoeleiding. Ook wordt gebruik gemaakt van EU-subsidies voor bijzondere doelgroepen. De gemeente financiert de algemene informatie- en adviesfunctie en de begeleiding van niet koopkrachtige starters die niet onder de doelgroep van Arbeidsvoorziening vallen. Op deze wijze is een bijna sluitend netwerk van ondersteuning opgezet. Het beleid is er nu op gericht om samen met de Kamer van Koophandel de efficiency en effectiviteit van de startersbegeleiding te vergroten (b.v. door een 'één-loket benadering') en de startersbegeleiding op wijkniveau uit te breiden. S Op wijkniveau heeft ondersteuning van starters en reeds bestaande ondernemingen vorm gekregen door consulenten in de wijken Lombok en Zuilen. Samen met de Kamer van Koophandel zal vorm worden gegeven aan de suggesties in het rapport 'Wijk in Bedrijf'. Gestart zal worden met een pilot in Hoograven. S Vanuit de gemeente wordt alle informatie voor ondernemers aangeboden via de gemeentelijke 'bedrijven winkel' (één-loket gedachte). Gestreefd wordt naar een overzichtelijke structuur van voorlichtende en adviserende instanties. Zorg voor bedrijfshuisvesting S Het merendeel van de starters (ca. 60 %) begint zijn of haar bedrijf aan huis. De regelgeving ten aanzien van het onttrekken van woonruimte voor bedrijfsactiviteiten zal worden bestudeerd. Starten vanuit de thuissituatie komt met name voor bij starters in de dienstverlenende sfeer (ongeveer 60% van de Utrechtse starters); S De gemeente ondersteunt, stimuleert en initieert verschillende vormen van commerciële en nietcommerciële bedrijfshuisvesting voor bedrijven met (zeer) beperkte bedrijfsvloeroppervlak, waaronder starters. De resultaten van de onder de voorgaande paragraaf 2b) genoemde inventarisatie zullen daarbij betrokken worden. Financiering S Op basis van het Besluit Bijstand Zelfstandigen kan aan bijstandscliënten die een goed ondernemingsplan hebben een marktkapitaal (in de vorm van een lening) worden verstrekt en de mogelijkheid worden geboden om met behoud van een deel van de uitkering een bedrijf te starten.
-15-
S S S
De gemeente participeert b.v. in het Buys Ballotfonds, een fonds dat financieringen verzorgt voor hoogwaardige, kennisintensieve ondernemingen. Vanuit het gemeentelijk 'Zaaifonds' kunnen werkgelegenheidsprojecten die vooral werken met inzet van WIW- en I/D-banen financieel gesteund worden. Mogelijkheden voor kredietfaciliteiten door EU en door banken worden onderzocht.
3.3.C Social return Van de grootschalige investeringen die in Utrecht plaatsvinden moeten de lokale bewoners optimaal profiteren. Bij investeringen in de bouwsector is reeds opgenomen dat 5% van de hierbij bestede loonsom voor de opleiding en inzet van Utrechtse werklozen is bestemd. De komende jaren wordt het spoor van Social Return verbreed door de aandacht te verleggen naar de exploitatiefase van bedrijven. De vraag is hoe bedrijven betrokken kunnen worden bij de maatschappelijke vernieuwing van de wijken. De grondgedachte hierbij is dat de belangen van ondernemingen en bewoners vaak (gedeeltelijk) parallel aan elkaar lopen. Gezocht zal worden naar samenwerkingsmogelijkheden die tot concrete projecten in de wijken leiden.
3.4
Herstructurering bedrijfsterreinen
De aanleg van Leidsche Rijn en het UCP-project zullen in alle geledingen effect hebben op de bestaande omgeving. Met het beschikbaar komen van de nieuwe werkgelegenheidslokaties zullen zowel de bestaande binnenstedelijke werkgelegenheidslokaties als de grotere bedrijfsterreinen o.a. aan de randen van de stad geconfronteerd worden met een veranderingsproces. Dit betekent dat de zorg voor de 'balans tussen nieuw en bestaand', inclusief bereikbaarheid, infrastructuur, veiligheid, leefbaarheid en duurzaamheid, meer dan ooit extra aandacht behoeft. Bij de toekomstige herstructurering-/revitalisering plannen van de bedrijfsterreinen zullen deze effecten eveneens betrokken worden. Eveneens kan geconstateerd worden dat er een tekort aan bedrijfsterrein wordt verwacht. Dit maakt herstrukturering/ revitalisering van de bestaande bedrijfsterreinen temeer noodzakelijk. De uitbreidingsmogelijkheden van het bestaande areaal zijn uiterst beperkt. De inspanningen zijn met name gericht op het behoud van de bestaande werkgelegenheid. De gemeente Utrecht streeft een diversificatie na in de economische structuur. Een van de weinige sturende mogelijkheden welke een lokale overheid heeft, is het beschikbaar hebben van ‘adequate ruimte’. Bij de bestaande gebieden betekent dit dat er grote investeringen dienen plaats te vinden om deze terreinen te laten voldoen aan de eisen van deze tijd. Zo zijn bijvoorbeeld in de afgelopen GSB periode enkele tientallen miljoenen guldens geinvesteerd in de gebieden Lageweide, Overvecht en Cartesiusweg, waarbij duidelijk is geworden dat er zeer grote bedragen bij deze inspanning gemoeid zijn. De grote concentratie van werkgelegenheid op deze lokaties en de (beperkte) mogelijkheid tot sturing in de differentiatie in de economische structuur rechtvaardigen de voortzetting van deze inspanningen. Het totaal oppervlak bestaand bedrijfsterrein bedraagt bruto ruim 800 ha. Daarvan dient een groot deel te worden geherstructureerd. Uitvoering zal mede afhankelijk zijn van de binnnen de GSB-middelen beschikbare budgetten en de in te zetten EU-D2 middelen. Rekening wordt gehouden met een investering voor herstructurering van f250.000,- per ha. Met de binnen de GSB beschikbare middelen kan in de komende 5 jaar ca. 20 ha worden geherstructureerd. De inzet van GSB-middelen zal in afweging geschieden met de middelen welke beschikbaar komen ten behoeve van het EU-D2 gebied.
-16-
Ca. 60% van de werkgelegenheid is geconcentreerd in een aantal werkgebieden, de z.g. concentratiegebieden. De inspanningen in het GSB-domein ‘herstructurering bedrijfsterrein’ richten zich op deze benoemde concentratiegebieden.
Concentratiegebieden van werkgelegenheid
Utrecht Monitor 1999, Bestuursinformatie
Zoals in de stedelijke visie is verwoord zal het accent van de inzet liggen in de benoemde ‘GSBgebieden’. Waardoor tevens aansluiting met de toekomstige inspanningen in het z.g. EU-D2 (Europese structuurfonds, doelstelling 2) gebied wordt bevorderd. Versterking van de kademuren/beschoeiingen en vaardiepten ten behoeve van aan het water gelegen bedrijfslokaties (dit aandachtsveld komt voort uit de nog steeds toenemende intensivering van het gebruik van het Amsterdam Rijnkanaal) zal bij dit programma onderdeel worden betrokken. Door het expliciet betrekken van de aspecten infrastructuur, bereikbaarheid, veiligheid en leefbaarheid en intensief ruimtegebruik wordt invulling gegeven aan het begrip 'duurzame ontwikkeling'. Ook de balans 'economie en milieu' is daarbij van groot belang.
-17-
3.5 Kansrijke economische sectoren Bijzondere opgave voor Utrecht is het versterken van de economische structuur op wijkniveau, terwijl er tegelijkertijd een forse inspanning nodig zal zijn om de nieuwe werklokaties in Leidsche Rijn en het Utrecht Centrum Project tot ontwikkeling te brengen. Deze beide aandachtsgebieden zijn sterk ruimtelijk-economisch van karakter. Daarnaast is er uiteraard de economische dynamiek van bestaande bedrijven, die groeien, krimpen of verhuizen, en van nieuwe bedrijven die worden opgericht. Voor een vitale stedelijke economische ontwikkeling is het van grote betekenis om de juiste voorwaarden te scheppen voor kansrijke sectoren en bedrijven daarbinnen, om hun ontwikkeling te helpen faciliteren en ze te binden aan de stad. Kansrijke sectoren zijn o.a. toerisme, met een groot ontwikkelingspotentieel, en de ICT- en biomedische sector waarin Utrecht al een belangrijke rol speelt, maar waarin een verdere versterking mogelijk is. Tenslotte heeft Utrecht een groot kennispotentieel in de sfeer van onderwijs- en onderzoekinstellingen waarin enerzijds de 'vermarktbaarheid' kan groeien en anderzijds de transfer van kennis naar het lokale en regionale MKB kan worden geïntensiveerd. 3.5.A Toerisme Mondiaal is het toerisme een sector met een grote groeipotentie. Het betreft een arbeidsintensieve bedrijfssector met werkgelegenheid die voor een groot deel ten goede komt aan de zogenaamde onderkant van de arbeidsmarkt. Stimulering van de toeristisch/recreatieve sector heeft daarbij een positief indirect effect op aanverwante sectoren als de detailhandel en horeca en verhoogt de kwaliteit en de leefbaarheid van de stad. Deze positieve impact op de sociale, culturele en ruimtelijke vitalisering van de grote steden is wezenlijk voor de stadseconomie. In relatie hiermee geeft de door het ministerie EZ opgestelde nota 'Visitors-management' een kader voor de inspanningen welke moeten worden verricht om het evenwicht tussen toeristenstroom en bewoners en gebruikers van de stad te bewaren. De bestaande samenwerking met de in het toeristisch/recreatieve veld opererende intermediaire organisaties zal worden geïntensiveerd, waarbij eveneens bijdragen aan eventuele kwaliteitsimpulsen (mede) geïnitieerd kunnen worden. Aansluiting zal worden gezocht met het rapport ‘De toeristische stad’ (maart 1999) van het NBT. Het benutten van de toeristische potenties in de steden vraagt om forse investeringen in stadsgebieden en lokaties. Zowel overheid als bedrijfsleven zullen zich grote inspanningen moeten getroosten om een deel van de potentiële bezoekersmarkt te (blijven) bewegen naar de toeristisch /recreatieve attracties in de steden te komen. Initiatieven zoals door het Nederlands Bureau voor Toerisme (NBT) in het kader van het actieplan "Zee van Cultuur" geven aan dat de 'markt' zelf in het kader van het GSB ook een actieve rol voor zich ziet weggelegd bij het ontwikkelen en uitvoeren van toeristische ontwikkelingsplannen. In 1999 zal het Utrechts Meerjarenprogramma Toerisme worden geactualiseerd. Speerpunten in het beleid zijn: S Waterlint, waaronder 'herstel Singelstructuur' S Stimuleren van het cultuur-historisch toerisme, waaronder Museumkwartier, Hollandse waterlinie, inclusief de forten, en het cultuuraanbod van de stad. De potentie van Utrecht als monumentenstad (met ruim 3800 monumenten, waarvan 30% buiten de binnenstad) zal bij de uitwerking van dit programmaonderdeel betrokken worden. De mogelijkheden van gebruik/exploitatie van bijvoorbeeld de Utrechtse middeleeuwse kerkgebouwen, welke behoren tot de hoogtepunten van de monumentale architectuur, zullen in
-18-
S
S
deze context worden bezien. Stimuleren van het zakelijk toerisme. Samen met o.a. het Utrechts Bureau voorToerisme, de hotels, de Jaarbeurs en de Universiteit van Utrecht worden promotionele activiteiten ontwikkeld en wordt geïnvesteerd in verbetering van het Utrechtse product voor (internationale) congressen, beurzen en vergaderingen. In dat kader is het project 'Utrecht, the Congress Capital' opgezet, dat met genoemde partijen verder zal worden uitgebouwd. Stimuleren van festivals en evenementen. De vier grote Utrechtse festivals (1,5 miljoen bezoekers) hebben landelijke bekendheid. De consumentenbeursen van de Jaarbeurs trekken jaarlijks 1 miljoen bezoekers. De mogelijkheden voor verdere ontwikkeling van festivals en evenementen (zowel in kwaliteit als in kwantiteit) zijn legio. Het in 1998 afgeronde onderzoek van Wemar vormt daarbij het beleidskader. Het aantal toeristische bezoekers aan Utrecht wordt geschat op ca. 6 miljoen. De ambitie richt zich op een toename van 10%.
3.5.B Informatie- en Communicatie Technologie (ICT) De sector Informatie- en Communicatietechnologie (ICT) is in Utrecht zeer sterk aanwezig. Het is zelfs zo dat de Corop-regio Utrecht het hoogste absolute aantal ICT-banen en het hoogste aandeel ICT-banen heeft in de nationale ICT-werkgelegenheid, resp. 35.360 en 13,6 % (cijfers 1997). In de stad Utrecht zijn in totaal ruim 2500 ICT en ICT-gerelateerde bedrijven gevestigd, waarvan 24 zeer grote vestigingen van de grote Nederlandse ICT-dienstverleners, met name hoofdkantoren. In de jaren 1995 tot en met 1997 waren er jaarlijks ca. 250 ICT en ICT-gerelateerde startende bedrijven. Utrecht kent 14 instellingen voor hoger onderwijs en onderzoek met ca. 20.000 wetenschappers en meer dan 50.000 studenten. Ruim 4000 studenten volgen een ICT-gerelateerde opleiding. Dit aantal is groeiend. Utrecht wil deze koppositie in de ICT behouden en strategisch versterken. De genoemde cijfers illustreren immers gebleken kracht en geven aan dat in de economische structuur van Utrecht een sterke toekomstgerichte sector aanwezig heeft, die 'trekkracht' heeft voor de regionale economie. In het economisch programma is de hoofddoelstelling het verder faciliteren van de ontwikkeling van de ICT-sector in Utrecht en het binden van de bedrijven aan de stad. De uitwerking hiervan spitst zich toe op de ontwikkeling van een ICT-Business Center en de ontwikkeling van een nieuwe grote kantoren- en bedrijvenlocatie. - Het ICT-Business Center Utrecht De gemeente Utrecht voert al jaren een actief beleid gericht op startende en kennisintensieve bedrijvigheid. Voor een goede dynamiek in de economische functies is het van belang dat er voldoende instroom plaats vindt vanuit nieuwe ondernemingen. De grote verscheidenheid aan ICTbedrijven en ICT-opleidingen biedt een goede voedingsbodem voor ICT starters. Dit is ook terug te vinden in aantallen ICT en ICT-gerelateerde starters in Utrecht. De gemeente wil hieraan een extra impuls geven door het oprichten van een of meer ICT Centers, in de vorm van geavanceerde bedrijfsverzamelgebouwen. Hierin wordt meer geleverd dan vierkante meters. De gemeente is voornemens met de grote ICT-dienstverleners een stichting op te richten die begeleiding en coaching aan deze starters gaat organiseren. Hierbij zullen de bestaande bedrijven concreet betrokken worden in een netwerk- en mentorformule, zoals een ICT Business Club. Op deze wijze wordt voor starters een aantrekkelijke omgeving gecreëerd en wordt
-19-
het voor gevestigde bedrijven mogelijk om op andere wijze dan binnen het eigen bedrijf aan 'het front' van innovaties en kennistransfer betrokken te zijn. - ICT lokatie Papendorp In de Polder Papendorp, onderdeel van Leidsche Rijn wordt een ICT-toplocatie ontwikkeld. Hier is ruimte voor 310.000 m2 BVO kantoren en 5,5 ha. bedrijven-B, m.n. kantoorbedrijven. Op deze grote locatie zullen belangrijke ICT spelers worden gehuisvest, zoals Cap Gemini (hoofdkantoor 65.000 m2 BVO), Origin (hoofdkantoor, 40.000 m2 BVO), Compaq (hoofdkantoor 20.000 m2 BVO). Op deze locatie wil de gemeente Utrecht een verzamelgebouw doen realiseren waarin doorgroeiende jonge bedrijven in een marktconforme omgeving zich verder kunnen ontwikkelen. Strategie is om bedrijven die gestart zijn in het ICT-Center, maar nog niet toe zijn aan een eigen zelfstandig kantoorgebouw, een doorgroeimogelijkheid te geven. Dit schept in het ICT-Center weer ruimte voor nieuwe starters en de doorstartende bedrijven kunnen in een passende omgeving van de grote ICTdienstverleners een volgende fase in hun levenscyclus ingaan. Ook voor de grote bedrijven is de netwerk- en nabijheidsrelatie met doorstarters o.i. van betekenis.
3.5.C Biomedische sector / life-sciences De regio Utrecht heeft een sterke traditie en sterke uitgangspunten voor het verder vermarkten van activiteiten in de biomedische sfeer. Vanuit de Universiteit Utrecht en het Universitair Medisch centrum Utrecht (UMC, bestaande uit AZU/WKZ en de medische faculteit) is al een aantal spin offs ontstaan (o.a. de bedrijven U-Gene en U-Bi-Sys). In de regio zijn grote nietuniversitaire onderzoekinstellingen in de life science sfeer gevestigd, zoals TNO en RIVM en er zijn enkele grote farmaceutische en medisch-technologische bedrijven (bv. Glaxo Wellcome en Solvay), waarmee reeds langlopende samenwerking bestaat. Tenslotte is er een groeiend aantal kleine biotechnologische bedrijven. In het economisch programma wordt gestreefd naar het versterken van de economische betekenis van deze sector door het inrichten van een of meerdere incubator-faciliteiten in de omgeving van het UMC. Incubators zijn broedplaatsen voor startende ondernemingen in de Life Sciences. Kern is starters te faciliteren die een koppeling tot stand willen brengen van wetenschappelijk onderzoek en een commerciële onderneming. Ondersteuning zal zowel in de beginfase plaatsvinden (uitwerking van het projectidee tot een ondernemingsplan) als in de vervolgfase, wanneer het bedrijf daadwerkelijk van start gaat. In het concept past het aanbieden van gezamenlijke en individuele kantoor- en laboratoriumruimte. Het concept biedt de mogelijkheid om dit segment van de grote in Utrecht aanwezige nonprofitsector (in het AZU/WKZ werken ca. 8000 mensen) een sterkere plaats te geven in de economie van de stad.
3.5.D Kennistransfer/innovatie & technologie De niet-fysieke infrastructuur waarbinnen een uitwisseling van kennis plaatsvindt neemt steeds meer in betekenis toe en zal leiden tot maatschappelijke veranderingen. Dit betekent enerzijds kansen (nieuwe vormen van werkgelegenheid, congestievermindering), anderzijds bedreigingen (verdringing traditionele werkgelegenheid, niet tijdig inspelen van met name kleine en middelgrote bedrijfsleven op de nieuwe mogelijkheden). Impulsen en initiatieven die zich hier op richten zullen worden ondersteund. De stad Utrecht heeft een relatief bescheiden industriële sector. Van de ca. 180.000
-20-
arbeidsplaatsen is 6% toe te rekenen aan de industrie. Beleid is om de aanwezigheid van de industrie te koesteren, teneinde voldoende differentiatie in de economie te houden. Voortdurende innovatie is de kern van het voortbestaan van ondernemingen, zeker in de industriële sector. Daartoe zal zeker ook gebruik worden gemaakt van de diensten van Syntens. In het economisch programma wil de gemeente Utrecht de kennistransfer ook vanuit de aanwezige onderwijs- en onderzoekinstellingen versterken. Het kennis Centrum Utrecht (KCU) is een samenwerkingsverband van 17 hoogwaardige kennisinstellingen in stad en regio Utrecht. Hoofddoelstellingen van het KCU zijn om de kenniscontacten tussen kennisinstellingen, markt en overheid te intensiveren en de aanwezige kennis meer toegankelijk te maken voor de marktsector, m.n. het industriële MKB. Streven is om de kennisvraag uit het MKB meer in de stad en regio zelf te laten neerslaan. In de huidige situatie op de arbeidsmarkt hebben werkgevers veel vacatures in de technische beroepen die moeilijk vervulbaar zijn. Er is onvoldoende aanbod van technisch geschoolde werkzoekenden. Om dit tekort het hoofd te bieden zijn de technocentra opgericht. Het technocentrum is op zich geen nieuwe scholingsinstelling, maar kan worden beschouwd als een instituut dat de bestaande regionale technische scholingsinfrastructuur benut en de samenwerking tussen de bestaande instellingen verbetert. Een van de pijlers van het technocentrum is het scholen van schoolverlaters. Deze jongeren treden in dienst van het technocentrum, terwijl ze tegelijkertijd een vakopleiding krijgen aangeboden. Andere pijlers zijn het plaatsen van werklozen op gesubsidieerde banen, bijscholing en ondersteuning van startende ondernemers.
3.6.
Extra eenvoudige werkgelegenheid
Op de grootstedelijke arbeidsmarkt zal er echter doorlopend een spanning zijn tussen economische ontwikkeling en kwalificatieniveau van een deel van de beroepsbevolking. Daarom is het wezenlijk dat werkgelegenheid ontstaat, waarvoor de functie-eisen aansluiten op de productiviteit en vaardigheid van de huidige werklozen. Werkervaring kan leiden tot het opdoen van arbeidsritme en een hogere productiviteit, die inschakeling op reguliere arbeidsplaatsen mogelijk maakt. Regelmatig zal de productiviteit niet dusdanig stijgen en zal ook na verloop van tijd doorstroom naar ongesubsidieerde arbeid niet mogelijk zijn. Utrecht zal jaarlijks minimaal 150 werkervaringsplaatsen realiseren om met een loonkostensubsidie van één jaar instroom bij reguliere werkgevers - vooral in de marktsector - mogelijk te maken. Hiervoor worden commerciële arbeidsmarktintermediairs ingezet. Met sociale partners zal worden onderzocht hoe de inzet van dit instrumentarium kan worden afgestemd op de afspraken die zij maken binnen bedrijven en bedrijfstakken. Dit wordt gefinancierd uit het Werkfonds. Daarnaast zal Utrecht het aantal eenvoudige reguliere banen voor langdurig werklozen in de collectieve sector uitbreiden van 1217 naar 2000. Hiermee kunnen nuttige taken die nu blijven liggen worden vervuld, zoals in de sfeer van toezicht, zorg en onderwijs. Utrecht heeft hiertoe een implementatieplan opgesteld. Uitgangspunt is dat 330 van deze banen worden omgezet naar wat complexere functies om doorstroom mogelijk te maken. Deels zijn hiervoor de middelen reeds beschikbaar gesteld, deels krijgt Utrecht extra middelen via de I/D-regeling, mede door overheveling van bestaande banen in de zorgsector (zie ook bijlage 1: Beschikbare budgetten Ontwikkelingsprogramma Economie en Werkgelegenheid)
-21-
Tot slot zal Utrecht de WIW benutten om voor werklozen uit fase 4 arbeid op detacheringsbasis aan te bieden in de marktsector en de collectieve sector. Utrecht zal haar doelstellingen voor deze banen jaarlijks formuleren in termen van instroom en uitstroom. De verwachting is dat het aantal dienstbetrekkingen in vier jaar zal stijgen met 200 tot 680 banen voor volwassenen. Dekking vindt geheel plaats binnen het Werkfonds. Paradoxaal genoeg zal het bij voortgang van de huidige conjunctuur steeds meer energie vergen geschikte kandidaten te vinden voor werkgelegenheidsprogramma's en arbeidsmarkttrajecten. Was een paar jaar geleden werkgelegenheidsontwikkeling de sleutelfactor, op dit moment is werving en activering dat in sterke mate. Daarvoor is het onderdeel activering langdurig werklozen cruciaal. Een belangrijke randvoorwaarde voor dit programma is dan ook dat het Rijk de inzet van middelen uit de WIW verder flexibiliseert, zodat de inzet voor instroom geïntensiveerd wordt. Als nieuwe, expliciet benoemde doelgroep van beleid wordt in 1999 ervaring opgedaan met arbeidsgehandicapten met een uitkering van Sociale Zaken. Dit geldt voor de uitvoering van de REA, maar eveneens aan het uitgangspunt dat de gemeentelijke taakstelling voor de uitbreiding van het aantal I/D-banen met minimaal 10% door (voormalig) arbeidsgehandicapten wordt ingevuld. Utrecht gaat er vanuit dat dit haalbaar is.
3.7
Bevordering doorstroom gesubsidieerde arbeid
De inzet van gesubsidieerde arbeid is slechts een ondersteunend middel om werklozen een perspectief te bieden op de arbeidsmarkt. Inschakeling op reguliere arbeid voorziet het best in de economische vraag en is voor de werknemer ook veruit te prefereren. Utrecht wil de komende jaren de positieve uitstroom uit gesubsidieerde arbeid systematisch verhogen tot 20% voor volwassenen en 40% voor jongeren per jaar uitgaande van de huidige economische conjunctuur. Daarom zal Utrecht een actieplan 'Doorstroom gesubsidieerde arbeid' opstellen. De samenhang tussen diverse regelingen voor gesubsidieerde arbeid moet worden versterkt om doorstroom tot een logisch resultaat te maken. Aard van de doelstellingen, financieringssystematiek, methodiek, rechtspositie en scholing zullen aandacht krijgen. Tegelijkertijd is van belang dat de uitval uit gesubsidieerde arbeid wordt teruggedrongen. Dekking kan plaatsvinden uit regulier beschikbare middelen. Wel is het wenselijk dat het Rijk deze middelen daartoe dereguleert en meer aandacht heeft voor de samenhang in het arbeidsmarktinstrumentarium.
-22-
3.8
Aansluiting onderwijs-arbeidsmarkt
De ontwikkeling van de hoogwaardige diensteneconomie maakt het cruciaal dat zoveel mogelijk jongeren via een startkwalificatie zijn toegerust op de eisen van de moderne arbeidsmarkt. Gezien de beperkingen bij een deel van grootstedelijke jeugd zal dit eisen stellen aan de vorm en inhoud van het onderwijs. Deze eisen monden uit in een aantal aanpassingen en vernieuwingen in zowel het VMBO als bij de beide ROC's. Het Lokaal Onderwijsachterstandsplan (LOAP) en het bestuurlijk overleg met de schoolbesturen vormen daarbij het kader waarin vernieuwingen tot stand worden gebracht. Daarbij worden partijen geconfronteerd met de ontwikkeling dat enerzijds tegemoet moet worden gekomen aan de eisen die kennismaatschappij stelt aan werknemers en anderzijds het groeiende relatieve aandeel van risicojongeren. Met respectievelijk een inzet op ontwikkelingen als het Technocentrum en anderzijds de ontwikkeling van doorlopende leerlijnen VMBO-ROC wordt getracht dit tweesporenbeleid vorm te geven. Bij beide sporen zal het zogenaamde duale leren de komende jaren een impuls krijgen, waarbij de afstemming met het bedrijfsleven als medesponsor en afnemer van groot belang is. Enige reeds via onderwijs gestarte trajecten gericht op de metaal- en bouwsector geven hier bemoedigende resultaten te zien. Een verdere investering op met name de duale trajecten en de aansluiting VO-ROC zijn in het kader van de aansluiting onderwijs en arbeidsmarkt als speerpunt benoemd.
3.9
Centra voor werk en inkomen
De organisatie van een uitstroomgerichte uitvoering van de sociale zekerheid begint bij de vormgeving van de baliefunctie voor klanten. Via de instelling voor Centra voor Werk en Inkomen dient uitstroom naar werk centraal te staan vanaf de eerste uitkeringsaanvraag en wordt de klant met een samenhangend aanbod benaderd. Bovendien zullen de Centra voor Werk en Inkomen nauw samenspel leveren met andere voorzieningen in de wijk die reïntegratie en hulpverlening kunnen ondersteunen. De nationale discussie over de uitvoeringsstructuur werk en inkomen lijkt uit te komen op een zelfstandig bestuursorgaan voor de eerste intake. Utrecht zal het initiatief nemen om op vier lokaties een 'bedrijfsverzamelgebouw' in te richten, waar intake door de ZBO en uitkeringsverstrekking door de gemeente in een gezamenlijk CWI zijn ondergebracht. In deze bedrijfsverzamelgebouwen zullen landelijke partners en organisaties die deel uit maken van de sociale infrastructuur op wijkniveau worden uitgenodigd samen inhoud te geven aan een integrale activering. Voor de vorming van deze CWI's heeft de gemeente Utrecht over twee jaar 21 miljoen vrij gemaakt. Wij verwachten dat het Rijk de verdere kosten voor de inrichting van deze drie Centra voor Werk en Inkomen via de ZBO ter beschikking stelt.
3.10 Sluitende aanpak nieuwe werklozen De doelstelling om de werkloosheid terug te brengen tot het landelijk gemiddelde vraagt preventie van nieuwe langdurig werkloosheid. Bij de huidige ontwikkeling van de economie en de arbeidsmarkt in Utrecht moet het mogelijk zijn binnen vijf jaar te komen tot een situatie waarin iedere nieuwe werkloze binnen een jaar een reïntegratie-aanbod krijgt, zoals overeengekomen in
-23-
het verdrag van Luxemburg. Deze benadering is vergelijkbaar met de sluitende aanpak van de jeugdwerkloosheid tot op heden. Het vormt een omslag in de ambitie van het arbeidsmarktbeleid, die een grote inspanning van een groot aantal partijen zal vergen. De gemeente vindt dit een wezenlijke stap voor de Utrechtse arbeidsmarkt als geheel, maar ziet haar eerste verantwoordelijkheid bij ABW-gerechtigden en mensen zonder uitkering. Afstemming met de aanpak van uitvoeringsinstellingen voor de WW en WAO is noodzakelijk, omdat preventieve inzet van die zijde direct door werkt in de instroom in de ABW en de opdracht van de sluitende aanpak voor de gemeente. Bij de sluitende aanpak zal de aandacht zich moeten richten op duurzame uitstroom. Op de huidige arbeidsmarkt is het eenvoudig werklozen die onvoldoende toegerust zijn via flexibele contracten toch aan de slag te helpen. Er zal gewaakt worden dat dit niet leidt tot uitstroom die bij de geringste tegenslag voor de conjunctuur ongedaan wordt gemaakt. Daarnaast mag de aandacht voor nieuwe werklozen uiteraard niet ten koste gaan van de bestrijding van de langdurig werkloosheid. De gemeente zal met de partners op de arbeidsmarkt een plan van aanpak opstellen. Wil de gemeente deze verantwoordelijkheid echt kunnen waarmaken, zal het Rijk ook de daarvoor beschikbare bestaande en nieuw vrijkomende budgetten onder gemeentelijke regie moeten brengen. Meer in het algemeen zal de gemeente zal een steeds centralere rol krijgen in de reïntegratie van mensen zonder werk op de arbeidsmarkt. De verantwoordelijkheid voor het budget van de ABW zal ook toenemen. De overheveling van reïntegratiebudgetten naar de gemeente is noodzakelijk en ligt in de lijn der verwachting. Onderdeel van deze benadering zal ook zijn dat de gemeente op regionaal niveau het voortouw zal nemen om te komen tot de instelling van een arbeidsmarktoverleg, waar de coördinatie van het beleid van overheid en private partijen kan plaatsvinden. Verwacht wordt dat er in 1999 ongeveer 600 nieuwe inschrijvingen zullen plaatsvinden van fase 4 werkzoekenden die ABW gerechtigd zijn. Het extra beschikbaar budget (f 2,1 mln) is dit jaar ingezet op de inkoop van 260 trajecten specifiek gericht op de nieuwe instroom. Daarnaast wordt fors geïnvesteerd in activering en begeleiding van het zittende fase 4 bestand. Een belangrijk aandachtspunt in het realiseren van de sluitende aanpak is de samenhang met de andere SWI-partners en de inbedding in het werkproces van de te vormen CWI’s.
3.11 Activering langdurig werklozen op wijkniveau Het bestand van werklozen is de afgelopen jaren door de zuigkracht van de arbeidsmarkt in sterke mate afgeroomd, waardoor steeds meer een harde kern van langdurig werklozen overblijft. Deze ontwikkeling biedt ongekende mogelijkheden. Voor groepen voor wie de arbeidsmarkt al lang uit beeld leek, is het nu of nooit! Deze werklozen kennen grote persoonlijke en maatschappelijke belemmeringen. Activering en hulpverlening komen steeds dichter bij elkaar te liggen. Programma's zullen juist aan de instroomkant een sterk integraal karakter moeten kennen en sterk geworteld moeten zijn op wijkniveau, in de leefomgeving van de mensen op wie ze zijn gericht. De kracht van het arbeidsmarktbeleid zal de komende jaren liggen in samenspel tussen wervings- en activeringsactiviteiten op wijkniveau en een stedelijke infrastructuur, die gebruik maakt van veelal landelijk ontwikkeld instrumentarium. Centra voor Werk en Inkomen zullen hierin een spilfunctie vervullen. In het Stedelijk Ontwikkelingsplan is de relatie tussen maatregelen om langdurig werkloosheid
-24-
terug te dringen of te voorkomen en de wijkgerichte aanpak maar ten dele expliciet te leggen. Dit is het geval wanneer deze maatregelen gekoppeld zijn aan specifiek wijkgerichte programma's. Een voorbeeld daarvan is Criem uit Ontwikkelingsprogramma 2: ‘Sociale infrastructuur en veiligheid’. Het is een pilot-project, dat wordt uitgevoerd in twee GSB-wijken. Door een combinatie van maatregelen in het onderwijs, opvoedingsondersteuning, vrijetijd-activiteiten en individuele begeleiding worden de kansen van Marokkaanse jongeren vergroot. Als sluitstuk van de aanpak krijgt iedere Marokkaanse jongere die een opleiding afrondt een werk(ervaringplek) aangeboden. De maatregelen om langdurig werkloosheid te bestrijden of voorkomen, zoals de WIW en de sluitende aanpak zijn generiek van karakter en gebaseerd op landelijke wetgeving. Aangezien de (potentiële) deelnemers van deze maatregelen vooral in de vijf GSB wonen, zullen de effecten vooral neerslaan in deze wijken. Overigens wil de gemeente benadrukken dat de regelgeving rondom deze maatregelen een flexibele en creatieve toepassing in de weg staat. De voornemens om te komen tot een ontschotting en deregulering van de reïntegratiebudgetten in het Fonds Werk en Inkomen zijn een stap in de goede richting. De sleutel naar activering van fase 4 zoekt Utrecht in een drie-staps-aanpak: intensivering van de toeleiding van fase 4-klanten door SoZaWe, individuele trajectbegeleiding op wijkniveau en uitbouw van Anders actief (sociale activering). Het Toeleidingsbureau van SoZaWe is de plek waar een start wordt gemaakt met de activering van klanten die zijn ingedeeld in fase 4 via een intensieve intake en diagnose, op grond waarvan doorverwijzing kan plaatsvinden. Vaak worden klanten in fase 4 wel benaderd met een gericht aanbod, bijv in de sfeer van gesubsidieerde arbeid, maar blijken er teveel belemmeringen voor inschakeling zelfs na een voortraject. Dit komt omdat het huidige arbeidsmarktinstrumentarium ervan uitgaat dat bij werklozen belemmeringen voor arbeidsinpassing arbeidsmarktgerelateerd zijn. Bij het zittende bestand aan cliënten uit fase 4 is er vrijwel altijd sprake is van een combinatie van factoren. Deze werklozen kennen vaak grote persoonlijke en maatschappelijke problemen die moeten worden overwonnen om aan het werk te gaan, bijvoorbeeld verslaving, schulden en psychiatrische problemen. In de toekomst zullen projecten waarin zorgtrajecten en arbeidsmarkttrajecten zijn geïntegreerd het meest succesvol zijn. Individuele trajectbegeleiding stelt niet de toeleiding naar instrumenten centraal, maar de mogelijkheden en belemmeringen van de klant. Dit zijn vaak intensieve trajecten, die lang niet altijd betaald werk als uitkomst hebben. De gemeente Utrecht zal daarom het beleid om andere activiteiten zoals in de sfeer van vrijwilligerswerk als alternatief aan te bieden aan deze groep werklozen verder uitbouwen. De gemeente wil hier fors in investeren vanuit haar inkoopgelden en het Werkfonds en vraagt het Rijk aansluitend op de voorstellen van de commissie Etty hierin bij te dragen. Verder dienen de experimenten op grond van artikel 144 nAbw en de regeling 'Toeleiding en uitstroom WIW G4' structureel te worden.
-25-
3.12 Gerichte ondersteuning groepen met belemmeringen op arbeidsmarkt Utrecht voert geen categoriaal arbeidsmarktbeleid. Primaire invalshoek is de achterstand van werklozen op de arbeidsmarkt. Binnen het huidige werklozenbestand en zeker binnen het fase-4bestand zijn specifieke groepen oververtegenwoordigd, zoals allochtonen, gehandicapten en alleenstaande ouders. Een succesvolle aanpak van de langdurig werkloosheid komt juist hen ten goede. Deze groepen kennen echter een aantal belemmeringen dat specifieke aandacht vergt om tot een succesvolle arbeidsintegratie te komen. Wat betreft allochtonen is het de doelstelling van de gemeente Utrecht dat zij evenredig profiteren van het arbeidsmarktbeleid. Door de hoge concentratie allochtonen onder werklozen is deze groep zeer gebaat bij het algemene arbeidsmarktbeleid van de gemeente. De gemeente zal monitoren of dit ook feitelijk het geval is en doorlopend bewaken of specifieke inzet van instrumenten noodzakelijk is. Interculturalisatie verloopt bij de reïntegratie op de arbeidsmarkt niet vanzelfsprekend. Voor instanties blijkt het nog altijd moeilijk deze doelgroep te bereiken met hun aanbod. Voor allochtone jongeren zal Utrecht in haar wijkaanpak zich specifiek richten op aansluiting op zelforganisatie en betrokkenheid van ouders. Gezien de stapeling van achterstanden is een multidisciplinaire aanpak noodzakelijk. Voor volwassenen zal gezocht worden naar een succesvolle aansluiting op de Wet inburgering nieuwkomers en extra inzet voor het wegwerken van taalbarrières. Onderzocht zal worden of zelforganisaties een actieve rol kunnen spelen in het activeren van eigen initiatief. In dit verband is aansluiting op de Wet inburgering nieuwkomers van groot belang. Veel uitkeringsgerechtigden in fase 4 blijkens minstens gedeeltelijk arbeidsgehandicapt. Een systematische koppeling tussen het toeleidingsproces bij SoZaWe en de Wet op de reïntegratie is fundamenteel. Daarbij wordt gestreefd naar meer samenhang in de keuringen voor de REA, de WSW en vrijstelling van sollicitatieplicht. Bij de I/D-banen zal instroom van arbeidsgehandicapten een speciaal punt van aandacht zijn. Juist op dit onderdeel liggen ook goede mogelijkheden voor samenwerking met UVI's bij de inzet van instrumenten om arbeidsongeschiktheid te bestrijden en te voorkomen. Voor alleenstaande ouders blijft de inschakeling in arbeid problematisch zolang de kinderen nog jong zijn. Deeltijdwerk en de beschikbaarheid van kinderopvang wordt gestimuleerd. Daarnaast worden specifiek oriëntatie- en scholingstrajecten ingezet voor vrouwen in de bijstand. Utrecht is in 1997 reeds gestart met een pilot om de combinatie van werk en verzorgende taken eenvoudiger te maken. De commissie Dagindeling heeft Utrecht gevraagd als pilot te functioneren. In Leidsche Rijn en in bestaande wijken wordt een nieuwe aanpak in de voorzieningen en in de ruimtelijke sfeer vorm gegeven. De binding van sociale partners aan deze projecten en het profijt voor mensen met een laag inkomen vormen speciale aandachtspunten. Hiervoor zal binnenkort een bijdrage worden aangevraagd bij de Commissie voor de dagindeling.
-26-
BIJLAGE 1 Stedelijke ontwikkelingsprogramma's als bijdrage aan de Utrechtse ambities Sociale en
Grote stad Ontwikkelingsprogramma 1:
Economie en Werkgelegenheid
1. Grootstedelijke projecten Sleutelproject UCP Vinex-lokatie Leidsche Rijn Bereikbaarheid van en binnen Utrecht
2. Economische structuur van stad en wijk
met menselijke
Duurzame
ontwikkeling balans in de stad
maat
Detailhandel (stimulering, concentratie,revitalisering winkelcentra) Bedrijven (bedrijfsverzamelgebouw, bedrijvenlokaties, bedrijfsomgeving) Funktiemenging.
3. Midden- en Kleinbedrijf en Starters MKB. (samenwerking intermediairen; één-loket; Wijk in Bedrijf) Starters: steun intermediairen; bedrijfshuisvesting; financiering; Wijk in bedrijf
Social Return
4. Herstucturering bedrijfsterreinen Infrastruktuur, bereikbaarheid, veiligheid, leefbaarheid, milieu, intensivering
fysieke
ruimtegebruik, bestemmingsaanpassingen
5. Kansrijke economische sectoren Toerisme
Kennisinfrastructuur
Innovatie en Technologie
6. Extra eenvoudige werkgelegenheid
Werkervaringsplaatsen; ID-regeling; fase 4 aanpak
7. Bevordering doorstroom gesubsidieerde arbeid
Actieplan; deregulering Rijksmiddelen; samenhang in instrumentarium
5. Aansluiting onderwijs en arbeidsmarkt
Duale trajecten, risicojongeren, aansluiting VO-ROC, Technocentrum
9. Centra voor Werk en Inkomen
Uitstroom-gerichte uitvoering van de sociale zekerheid
10. Sluitende aanpak nieuwe werklozen
Reintegratieaanbod binnen 1 jaar: plan van aanpak; regie op budgetten.
11. Activering langdurig werklozen op wijkniveau
Toeleiding fase 4; individuele traject begeleiding; sociale activering
12. Gerichte ondersteuning arbeidsgehandicapten Allochtone jongeren; allochtone ouderen; gehandicapten; alleenstaande ouders; cie. dagindeling
4
5
6
7
8
9
aansluiting onderwijs/arbeidsmarkt
woonmilieu stad sterker t.o.v. regio
sociale infrastructuur
veiligheid (incl op school)
kwetsbare wijken
leefomgeving / leefbaarheid
3
bereikbaarheid econ. activiteiten
1. Grootstedelijke projecten
2
economische concurrentiepositie
Economie en Werkgelegenheid
1b
bevorderen arbeidsplaatsen
Ontwikkelingsprogramma 1:
1a
terugdringen structurele werkloosheid
BIJLAGE 2 Bijdrage van stedelijke ontwikkelingsprogramma's aan GSB-doelstellingen (toetsingskader) Toetsingscriteria GSB
Sleutelproject UCP
Vinex-lokatie Leidsche Rijn
Bereikbaarheid van en binnen Utrecht
2. Economische structuur van stad en wijk Detailhandel (stimulering, concentratie,revitalisering winkelcentra) Bedrijven (bedrijfsverzamelgebouw, bedrijvenlokaties, bedrijfsomgeving) Funktiemenging.
3. Midden- en Kleinbedrijf en Starters
Starters (steun intermediairen; bedrijfshuisvesting; financiering; Wijk in bed Social Return
4. Herstucturering bedrijfsterreinen Infrastruktuur, bereikbaarheid, veiligheid, leefbaarheid, milieu, intensivering
MKB. (samenwerking intermediairen; één-loket; Wijk in Bedrijf)
ruimtegebruik, bestemmingsaanpassingen
5. Kansrijke economische sectoren Toerisme
Kennisinfrastructuur
Innovatie en Technologie
6. Extra eenvoudige werkgelegenheid Werkervaringsplaatsen; ID-regeling; fase 4 aanpak
7. Bevordering doorstroom gesubsidieerde arbeid Actieplan; deregulering Rijksmiddelen; samenhang in instrumentarium
8. Aansluiting onderwijs en arbeidsmarkt Duale trajecten, risicojongeren, aansluiting VO-ROC, Technocentrum
9. Centra voor Werk en Inkomen Uitstroom-gerichte uitvoering van de sociale zekerheid
10. Sluitende aanpak nieuwe werklozen Reintegratieaanbod binnen 1 jaar: plan van aanpak; regie op budgetten.
11. Activering langdurig werklozen op wijkniveau Toeleiding fase 4; individuele traject begeleiding; sociale activering
12. Gerichte ondersteuning arbeidsgehandicapten
Allochtone jongeren; allochtone ouderen; gehandicapten; alleenstaande ouders cie. dagindeling
BIJLAGE 3 Financieel Overzicht Aan Utrecht indicatief toegewezen GSB / ISV -middelen, gerelateerd aan de gemeentelijke inzet op deze beleidsterreinen. Ontwikkelingsprogramma 1: Economie en Werkgelegenheid 1999 status i/d-banen sluitende aanpak niet-fysieke stadseconomie inkoop arbeidsvoorziening melkert-banen gem. werkfonds / WIW
N N N B B B
gem
2000
rijk
gem
2001
rijk
gem
2002
rijk
gem
2003
rijk
gem
rijk
2,04
5,80
1,75
12,30
1,75
18,80
1,75
25,50
1,75
25,50
5,59
2,10
5,58
2,10
5,58
2,10
5,58
2,10
5,58
2,10
0,00
pm
0,40
pm
0,60
pm
1,00
pm
5,20
5,20
38,70
5,10
42,10
1,50
5,00
43,10
5,00
43,90
43,90
59,11
20,40
50,11
21,10
50,11
21,30
50,11
21,70
50,11
21,80
66,74
72,20
57,43
83,20
57,44
91,00
57,44
99,20
57,44
99,80
nb. Het ontwikkelingsprogramma 'Economie en werkgelegenheid' wordt mede gerealiseerd met gebruik van middelen voor fysieke stadseconomie uit het ISV-budget. Het aan Utrecht toegekende ISV-budget van NLG 103 mln is voor een bedrag van NLG 12,5 mln gevoed met middelen van het ministerie van EZ voor fysieke stadseconomie. Het Utrechtse ISV-programma wordt weergegeven in Ontwikkelingsprogramma 3: Stedelijke Vernieuwing en Bereikbaarheid. In het financieel overzicht bij dit programma (bijlage 3) wordt ook het onderdeel fysieke stadseconomie verantwoord.
Stedelijk Ontwikkelingsplan Ontwikkelingsprogramma’s “Meer stad, betere wijken”
1. Economie en werkgelegenheid 2. Sociale infrastructuur en veiligheid 3. Stedelijke vernieuwing en bereikbaarheid
gemeente Utrecht oktober 1999
Ontwikkelingsprogramma Sociale infrastructuur en Veiligheid
Inhoudsopgave Inleiding . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 1 1.
Kwetsbare stad . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 7 a.
b.
c. d.
2.
Opgroeiende stad . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 21 a. b. c.
3.
Voor- en vroegschoolse opvang Forum concept: brede school gedachte Risico jongeren: minder schoolverzuim en schooluitval
Levendige stad . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 39 a. b. d.
5.
Jeugd- en jongerenwerk Programma voor de jeugd Kinderopvang
Lerende stad . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 31 a. b. c.
4.
- Dak- en thuislozen - Verslaafden en vrouwen - Vrouwen in bedreigde omstandigheden Ouderen en mensen met een functiebeperking: - Ouderenzorg - Ouderen en isolement - Allochtone ouderen - Mensen met een functiebeperking Armoedebestrijding Hulpverlening
Cultuur Sport Welzijn
Veilige stad . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 47 a. b. c. d. e. f. g. h.
Wijkveiligheid Toezicht Jeugd en veiligheid Drugs en overlast Veilig uitgaan (Grote) ruimtelijke plannen Wonen boven winkels Samen veilig ondernemen
Bijlage 1 Bijlage 2 Bijlage 3
Bijdrage aan de Utrechtse ambities Bijdrage aan GSB-doelstellingen (toetsingskader) Financieel overzicht
Sociale Infrastructuur en Veiligheid Inleiding De stad Utrecht maakt een sterke groei door, met name op economisch gebied. Utrecht ontwikkelt zich als zakelijk dienstverlener en exporteur van kennis over financiën, logistiek, bedrijfsvoering etc. Het concurreren op zakelijke dienstverlening en kennis stelt hoge eisen. De Utrechtse economie voldoet hier aan met een hoog opleidingsniveau, flexibele arbeidsmarkt en hoge arbeidsproductiviteit. Maar deze groei heeft een keerzijde. De gespannen arbeidsmarkt en 24-uurs economie zetten de relatie zorg, arbeid en vrije tijd onder druk. Stress neemt toe en er treedt uitval op. In toenemende mate staan mensen aan de kant. Zij zijn inactief. Tegelijkertijd zijn er signalen dat verschraling optreedt. De zorgzaamheid, veiligheid en sociale contacten in de samenleving nemen af. En de problemen die hier uit voortkomen landen steeds meer op het bord van de gemeente. Utrecht is ontegenzeggelijk een stad met kansen: kansrijke economische sectoren, een goed opgeleide bevolking, centrale ligging, hoge leefkwaliteit en een traditie van samenwerking. Maar de opgaven liggen er ook: een meer veilige en multiculturele samenleving, het ontwikkelen van de talenten van jongeren en sociaal zwakkeren, het zorgen voor aansluiting op de arbeidsmarkt. Bij het opstellen van dit programma heeft het gedachtegoed van de commissie Etty een belangrijke rol gespeeld. Wij willen graag extra investeren in de sociale infrastructuur. Dit komt onder andere tot uitdrukking in een brede bevolkingspeiling die dit najaar wordt gehouden over dit onderwerp (Nieuw Utrechts Peil 1999). Daarnaast is met name het programma-onderdeel kwetsbare stad zo opgesteld dat wij naast onze eigen investeringen binnen de begroting en UNA-gelden een beroep doen op extra rijksfinanciering. Ook zijn wij met de Provincie in gesprek over gezamenlijke investeringen in de sociale infrastructuur, bijvoorbeeld op het gebied van de regiovisies. In het door het rijk gehanteerde toetsingskader voor de gemeentelijke GSB-programma’s zijn drie centrale doelstellingen opgenomen die direct betrekking hebben op het hier gepresen-teerde ontwikkelingsprogramma Sociale Infrastructuur en Veiligheid. Het betreft respectievelijk ‘versterken sociale infrastructuur’ (7) (zie pag. 2), ‘verbeteren aansluiten van onderwijs en arbeidsmarkt’ (3) (zie pag. 36) en ‘verbeteren veiligheid, w.o. veiligheid op scholen’ (8) (zie pag 49). De twee laatstgenoemde doelstellingen worden uitgewerkt in de meest daarop betrekking hebbende paragrafen (resp. §3c en §5) van dit programma. De doelstelling ‘versterken sociale infrastructuur’ kan echter worden gezien als overkoepelend voor het hele ontwikkelings-programma 2 en wordt derhalve in dit inleidende hoofdstuk uitgewerkt. Het ontwikkelingsprogramma bevat een groot aantal deelprogramma’s die alle direct of indirect bijdragen aan versterking van de sociale infrastructuur. In hun samenhang zullen deze inspanningen de sociale vitaliteit van Utrecht als geheel en in het bijzonder van de aangewezen GSB-gebieden in aanmerkelijke mate kunnen versterken. Een duurzaam herstel van deze kwetsbare gebieden wordt daardoor in belangrijke mate gefaciliteerd.
-1-
GSB-toetsingscriterium 7: Versterken sociale infrastructuur Utrechtse ambitie: Door het voeren van een krachtige en complete regie en inzet op de onderscheiden themagebieden van de sociale infrastructuur de sociale kwaliteit van de stad als geheel en van kwetsbare gebieden in het bijzonder zodanig versterken dat burgers een optimale leefbaarheid en mogelijkheid tot maatschappelijke participatie wordt geboden. NB. In het GSB-toetsingskader wordt voorgesteld om de beoogde vergroting van de maatschappelijke participatie die door de programma’s voor versterking van de sociale infrastructuur kan worden bereikt uit te drukken aan de hand van het rapportcijfer voor ‘sociale kwaliteit van de woonomgeving’. Dit rapportcijfer is één van de kengetallen uit de tweejaarlijkse bevolkingspeiling naar Leefbaarheid en Veiligheid. De achterliggende idee is dat dit rapportcijfer omhoog gaat als de participatie toeneemt, de buurtcohesie sterker wordt en het sociaal verkeer in de buurt toeneemt. In 1996 en 1998 werden hiervoor in stad en GSB-gebieden de volgende scores voor ‘sociale kwaliteit woonomgeving’ genoteerd : 1996 1998 Nieuw Hoograven 5.3 5.1 Kanaleneiland 4.9 4.7 Zuilen 5.4 5.6 Ondiep 5.6 5.8 Overvecht 5.4 5.3 Totaal GSB-gebieden Totaal stad Utrecht
5.3 5.6
5.4 5.7
De scores zijn vrij laag voor zowel stad als GSB-gebieden. Van de inzet van het ontwikkelingsprogramma 2 mag worden verwacht dat de lijn naar boven wordt ingezet. Op langere termijn moet een toename van 0.5 tot 1.0 te bereiken zijn. Voorzichtigheid is echter geboden. We weten nauwelijks hoe dergelijke oordelen van bewoners over hun buurt tot stand komen. Het creëren van soms omstreden voorzieningen voor kwetsbare groepen en het intensiveren van de aanpak kan, zeker op de korte termijn, ook leiden tot onrust in de gebieden die het aangaat en tot een groter probleem bewustzijn bij bewoners. Hiervan kan een drukkende werking uitgaan op het oordeel dat men geeft aan de ‘sociale kwaliteit van de woonomgeving’. Op het gebied van de sociale infrastructuur en veiligheid investeert de gemeente in de volgende thema’s: kwetsbare stad, opgroeiende stad, lerende stad, levendige stad, veilige stad, werkende stad en groeiende stad. Het thema werkende stad wordt beschreven in ontwikkelingsprogramma 1: economie en werkgelegenheid. Het thema groeiende stad speelt in alle ontwikkelings-programma’s een rol.
-2-
Ketenbenadering
Voor de thema's en doelgroepen binnen de sociale infrastructuur wordt uitgegaan van een ketenbenadering: de problematiek van de persoon en zijn/haar sociale omgeving wordt als uitgangspunt genomen. De keten (instellingen, op elkaar aansluitende onderwerpen) waar zij mee te maken krijgen worden van begin tot eind beïnvloed. De procedures en regelgeving moeten daarvoor worden verbeterd en op elkaar afgestemd. De capaciteitsproblemen in voorzieningen moeten worden opgelost. Het resultaat van de ketenbenadering moet zijn dat gaten tussen de thema’s en in capaciteit van voorzieningen opgelost worden.
Relatie tussen stad en wijk
Naast de ketenbenadering hanteert de gemeente Utrecht de wijkgerichte benadering. Sinds de jaren negentig zijn in alle 8 wijken (en binnenkort ook in Leidsche Rijn) wijkbureaus ingericht. Naast de fysieke aandacht voor de wijk gaat de aandacht van de wijkbureaus ook vooral uit naar leefbaarheid, veiligheid, werkgelegenheid en economie. Per wijk is er een specifieke accountmanager werkzaam ten behoeve van de sociale infrastructuur. Deze fungeert als intermediair tussen de stedelijke organisatie en de wijkinstellingen en is vanuit deze positie in staat om het stedelijk aanbod door de vragen uit de wijken te beïnvloeden en te sturen. Voor het ontwikkelingsprogramma sociale infrastructuur en veiligheid betekent de wijkgerichte benadering dat stedelijke programma’s in overleg met de wijk worden ontwikkeld en vervolgens op wijkniveau worden geprogrammeerd en gepresenteerd. De programma’s worden zo veel mogelijk op contractbasis uitgevoerd door de wijkinstellingen en andere partners in de wijken. Door deze aanpak is het mogelijk dat de verschillende noodzakelijke accenten per wijk ook daadwerkelijk worden gelegd. De wijkgerichte benadering bevordert dat het stedelijk geformuleerd beleid in de vertaalslag naar wijkprogrammering, de sociale omgeving van de Utrechtse bewoners zo dicht mogelijk benadert en in de uitwerking doelgericht en doelmatig is.
Interculturalisatie
De Utrechtse bevolking is zeer divers en kent vele culturen. Utrecht biedt een thuis voor iedere burger. Maatschappelijke participatie is hiervoor cruciaal. Via een proces van intercultu-ralisatie, waarin wordt ingezet op de thema’s leefbaarheid, participatie en beeldvorming wordt het mogelijk gemaakt om de beste kwaliteiten van de bevolking van Utrecht met elkaar te verbinden. Huidig en toekomstig beleid Uitwisseling tussen subculturen is noodzakelijk voor sociale integratie en vernieuwing. Daarnaast is emancipatie binnen de eigen groep van belang. In 1997 heeft een herijking van het beleid plaatsgevonden. Deze herijking is samen te vatten als een verschuiving van het minder-hedenbeleid richting een beleid gericht op interculturalisatie, waarbij zaken als ruimte voor diversiteit en wederzijdse positieve interactie centraal staan. De verandering in visie en in het denken (van minderhedenbeleid naar interculturalisatie) is groot: het betekent niet denken voor een bepaalde groep, maar denken met een bepaalde groep om de bestaande diversiteit de ruimte te bieden en om gezamenlijk te komen tot een gewenste interculturele samenlevingskwaliteit. De verandering in het concrete beleid is eveneens groot voor wat betreft de wijze waarop het wordt gevormd en uitgevoerd (meer samenspraak, een groter beroep op een pro-actieve houding en eigen verantwoordelijkheid bij betrokkenen, bereidheid om kritisch te kijken naar het eigen denkraam en handelwijze, en meetbare resultaten).
-3-
Het beleid op de thema’s participatie, leefbaarheid en beeldvorming zal verder worden ontwikkeld. Binnen de gebieden arbeid, onderwijs, huisvesting en gezondheidszorg vinden accentverschuivingen plaats. De bestrijding van achterstanden op deze gebieden houdt uiteraard een hoge prioriteit. Specifiek beleid is wenselijk als het gaat om bewustwording en kennisvermeerdering over gezondheidszorg, taal, opvoeding, onderwijs en ouderenvoorzieningen. Het college van B en W heeft deze zomer de voortgangsrapportage interculturalisatie vastgesteld. De rapportage is in overleg met de verschillende sectoren en stedelijke partners tot stand gekomen. In “Want in de minderheid, dat zijn we allemaal” wordt de stand van zaken van de voorgestelde maatregelen weergegeven. Per thema (participatie, leefbaarheid en veiligheid) worden de beleidsaccenten, de voorgestelde maatregelen en beoogde resultaten toegelicht. De belangrijkste ontwikkelingen zijn: S Conform de rijksnota “Kansen krijgen, kansen pakken” wordt prioriteit gelegd bij de jeugd, de bestrijding van de werkloosheid en de bevordering van de participatie van alle burgers aan de samenleving. S Discussie/visie met betrekking tot interculturalisatie begint zich binnen alle beleidsvelden te ontwikkelen. S Interculturele professionaliteit bij de werkers in het veld begint zich te ontwikkelen door scholing/training of door het inschakelen van intermediairs. S “Nieuwe kansen” heten de wijkprogramma’s die voor alle wijken worden ontwikkeld. Deze programma’s beogen een samenhangende en integrale aanpak voor jongeren met problemen. S Zelforganisaties worden steeds meer uitgenodigd als gesprekspartner. S In de wijken wordt hard gewerkt aan nieuwe participatiemethoden. S Er is een web-site interculturalisatie op internet/intranet in ontwikkeling. S Met het Expertise Centrum Allochtonen van de Politie zijn gesprekken gaande over op welke punten er samengewerkt kan worden. S Op verzoek van het Multicultureel Instituut zijn gesprekken gaande over de meerwaarde van het afsluiten van een convenant tussen MIU en gemeente Utrecht. Voorbeelden van programma’s waarin interculturalisatie een rol speelt: Kwetsbare stad: S Allochtone ouderen: allochtone ouderen worden nadrukkelijk gerekend tot de “klantenkring” van voorzieningen voor ouderen S Armoedebestrijding: allochtonen zijn met name geconcentreerd in de achterstandsgebieden, veel allochtonen behoren tot de doelgroep voor achterstandsbeleid Opgroeiende stad: S CRIEM: criminaliteit in relatie tot de integratie van etnische minderheden S Programma voor de jeugd: van de Utrechtse 0-14 jongeren heeft 45% een andere etniciteit dan de Nederlandse Lerende stad: S Risicojongeren: bij de doorstroom naar het voortgezet onderwijs zijn de verschillen naar etniciteit groot: van de Utrechtse basisscholen met een Nederlandse etniciteit stroomt 48% door naar een schooltype met een vwo. Bij slechts 15% van hun Turkse of Marokkaanse klasgenoten is datzelfde het geval
-4-
Levendige stad: S Jeugd cultuurdag S Kunstverzamelgebouwen in Lombok en Kanaleneiland (gebieden waarin een hoog percentage allochtonen woont) S Project interculturalisatie binnen sportverenigingen: dit project onderzoekt welke maatregelen effectief zijn om interculturalisatie binnen de georganiseerde sportwereld te stimuleren. Samenhang tussen sport, welzijn en onderwijs krijgt hierbij bijzondere aandacht S Schoolzwemmen: met name voor allochtone kinderen blijkt het schoolzwemmen de enige mogelijkheid te zijn om een zwemdiploma te halen Veilige stad: S CRIEM S Jeugd en veiligheid: Allochtone en met name Marokkaanse jongeren vormen een speerpunt
De regierol van de gemeente
Maatschappelijke problemen en uitdagingen zijn niet langer vanuit één discipline aan te pakken. Er is een toenemende behoefte om verantwoordelijkheden te delen en betrokkenheid te stimuleren in plaats van over te nemen. Allerlei vormen van co-financiering, participatie en interactieve beleidsontwikkeling passen hierin. Van oudsher bestaat er een sterke betrokkenheid van het lokale bestuur van de G4 bij de sociale infrastructuur. De complexiteit van de problemen in de grote stad, de diversiteit in zorgvragen, de diversiteit ook in zorgaanbieders, de uit een oogpunt van integraal beleid noodzakelijke relaties tussen de verschillende beleidsvelden binnen de sociale infrastructuur vragen om een dergelijke betrokkenheid, maar vooral ook om een brede visie van het gemeentebestuur. Deze betrokkenheid komt o.a. tot uitdrukking in de wijze waarop de G4 al enige jaren vorm en inhoud geven aan de ontwikkeling van het instrument “regiovisie”. Op verschillende deelterreinen zijn regiovisies aanwezig dan wel in ontwikkeling, bijv. jeugd, geestelijke gezondheidszorg, ouderen, wonen en welzijn. Net als de andere grote steden is Utrecht principieel van opvatting dat de regionale zorgstructuur onderhevig moet zijn aan een vorm van democratische controle: het is een publieke verantwoordelijkheid te toetsen of het regionale zorgaanbod voor iedereen in voldoende mate bereikbaar en toegankelijk is. Bovendien zijn de grote steden door hun kennis van het zorgveld bij uitstek in staat om de regionale partners (zorgvragers, zorgaanbieders en zorgverzekeraars) zoveel mogelijk op een gemeenschappelijke lijn te krijgen. In het document “Zicht op zorg” en in het Wetsvoorstel Exploitatie Zorgvoorzieningen wordt de regierol van de G4 door het ministerie ook onderkend, naast de belangrijke criteria als: vraaggestuurde zorg en vermaatschappelijking van de zorg. Wij zijn van mening dat het instrument regiovisie een stevige wettelijke verankering moet krijgen. De gemeente kiest voor de stad Utrecht als zelfstandige regio en werkt samen met de provincie aan brede regionale samenhang en afstemming. Gezien bovengeschetste verantwoordelijkheden kan de gemeente de wachtlijsten voor de zorgvoorzieningen niet oplossen. Wij vinden het oplossen van dit knelpunt een belangrijke actie binnen het Grote Steden Beleid. In het regionale regiovisie-overleg waarin alle betrokken partijen
-5-
participeren moet de inzet van middelen met prioriteit voor knelpunten permanent onderwerp van gesprek zijn.
-6-
1.
Kwetsbare stad
Kwetsbaarheid van burgers dient zich aan als burgers niet in staat zijn zich zelfstandig te handhaven in de stad. Op dit moment gaat het om ongeveer 10.000 Utrechters die er zelf niet uitkomen waaronder 900 daklozen, ongeveer 500 thuislozen en ongeveer 1.000 harddrugsverslaafden. De gemeente kent een scala aan programma’s om burgers een helpende hand toe te steken. Er zijn programma’s voor opvang, gezondheidszorg, schoolhulpverlening, opvoedingsondersteuning, bijzondere bijstand, maatschappelijk werk, woonbegeleiding, nieuwkomers, onderwijsondersteuning etc. De grote uitdaging is om deze programma’s beter op elkaar af te stemmen. Deze afstemming zal moeten leiden tot een voor de burgers transparant en goed toegankelijk aanbod. Door betere afstemming zullen programma's elkaar versterken. Een goed toegankelijk aanbod betekent niet alleen dat voorzieningen afgestemd worden op de situatie van burgers maar tevens ook dat deze zo dicht mogelijk in de fysieke leefomgeving van mensen worden geplaatst, dus zoveel mogelijk in de wijk worden aangeboden. Naast de reeds bestaande programma's dienen zich nieuwe problemen aan die om een oplossing vragen. De aantallen burgers die hulp en ondersteuning nodig hebben nemen in ras tempo toe. Voor sommige mensen is sprake van opeenstapeling van problemen zodat het moeras steeds dieper wordt. Daarvoor moeten nieuwe programma’s worden opgesteld. Werk is een belangrijk instrument om hun situatie te stabiliseren en zo mogelijk te verbeteren. Maar als werk niet meer werkt dan is sociaal actief zijn belangrijker dan die onhaalbare betaalde baan. En er ligt zoveel werk als het gaat om zorg en welzijn voor ouderen, gehandi-capten, etc. Het bieden van zinvolle maatschappelijke taken aan deze groep is een belangrijk doel, evenals het creëren van sociale netwerken in de wijk die ondersteuning bieden. Uitgangspunt blijft het steeds bevorderen van zelfredzaamheid en het werken aan preventie. Alleen als het niet anders kan, kan sprake zijn van een aanvaardbaar niveau van afhankelijkheid van anderen. De geformuleerde doelstellingen kan de gemeente niet alleen realiseren. De gemeente is zich er van bewust dat veel meer partijen in de stad hulp bieden aan kwetsbare burgers en werken aan versterking van de sociale infrastructuur. De gemeente ziet zich dan ook als één van de vele partijen in de stad en zet in op een verdere samenwerking met anderen om, ook voor kwetsbare burgers, de stad tot een leefbare stad te maken.
1.A.
Dak- en thuislozen, verslaafden en vrouwen in bedreigde omstandigheden
Huidige situatie Recent onderzoek van het Trimbos-instituut schat het aantal daklozen (exclusief thuislozen) op 800 verschillende personen in één maand. Hiervan slapen 350 personen soms, regelmatig of altijd buiten. De daklozen overnachten meer buiten dan in de nachtopvang. Meer dan de helft is verslaafd. Het aantal nieuwe gevallen van zelfverwaarlozing (met woning) in 1997 wordt geschat op 700.
-7-
Dak- en thuislozen Programma “Mensen van de straat” Nieuw beleid In samenwerking met een groot aantal partijen heeft de gemeente een programma voor een nieuw integraal dak- en thuislozenbeleid gemaakt. De nota “Mensen van de straat” is door het college en de raadscommissie vastgesteld. Binnen het beleid ligt de nadruk op preventie (voorkomen dat mensen dakloos worden) en herstel (bevordering van uitstroom waar mogelijk). Bovendien zal geëxperimenteerd worden met vergaande vormen van bemoeizucht en drang. Meetpunten Er worden 2 meetpunten gebruikt voor het welslagen van het dak- en thuislozenbeleid: C Het eerste meetpunt is gerelateerd aan de preventie (kraan dicht) en betreft: het aantal mensen dat in een traject zit voor preventie van dakloosheid (niet uit eigen huis gezet worden). * Het tweede meetpunt is gerelateerd aan het herstel (kraan open) en wordt gemeten door het aantal mensen dat uit de dak- en thuisloze situatie komt of uit een opvangvoorziening, een woning heeft en in een nazorgtraject zit (woonbegeleiding, REA, project Perspectief, GAVOproject et cetera). Gemeentelijke regierol Er is een gemeentebreed afstemmingsoverleg dak- en thuislozenbeleid. Gezien het feit dat alle partijen bij het dak- en thuislozenbeleid de gemeente de regierol toebedelen, heeft de verantwoordelijke wethouder dit gemeentebreed afstemmingsoverleg ingesteld. Hieraan nemen deel: politie, ANOVA, RIAGG, SBWU, instellingen op het terrein van de GGZ en verslaafdenzorg. Het gezamenlijk doel van dit overleg is: 1. De ontwikkeling van een gezamenlijk gedragen beleidsvisie op de aanpak van dak- en thuisloosheid. De visie wordt betrokken bij de gemeentebegroting voor 2000. 2. Een convenant tussen betrokken organisaties, waarin ieders verantwoordelijkheid wordt vastgelegd. Uitgangspunten voor de vernieuwing in de aanpak 1. Immateriële hulpverlening: geen dak zonder de benodigde zorg. Het gaat om een veel actievere houding van de hulpverlening door GGZ en AMW, een outreachende aanpak en vergaande samenwerking tussen alle betrokkenen bij de opvang, de hulpverlening en de rehabilitatie van (dreigend) daklozen. Sleutelbegrippen zijn outreachend werken en casemanagement. Wonen en opvang dient gecombineerd te worden met een adequaat zorgaanbod. 2. Materiële hulpverlening: “ Van de straat”. In de aanpak van de problematiek wordt de aandacht sterker gericht op het voorkomen van dakloosheid en de maatschappelijke reïntegratie. Er blijft altijd een groep over, die tussen de mazen doorslipt, of mensen die zo moeilijk bereikbaar zijn dat het voorkomen van dakloosheid onhaalbaar bleek of die van elders komen. Voor hen moet voldoende opvangcapaciteit beschikbaar komen op basis van reële inschattingen. 3. Daklozen worden betrokken bij de uitwerking van voor hen direct relevante onderdelen in het
-8-
dak- en thuislozenbeleid. Programma-onderdelen In het programma wordt een viertal onderdelen onderscheiden, te weten: signalering en preventie, behandeling en begeleiding, maatschappelijke opvang en maatschappelijk herstel. Voor deze onderdelen zijn concrete doelstellingen opgesteld en is de volgende uitwerking gemaakt. 1.
Signalering en preventie: een vroegtijdige signalering van problematieken, die kunnen leiden tot dak- en thuisloosheid is belangrijk. Een outreachende aanpak en een integraal zorgaan-bod zijn hierbij essentieel (lokale zorgnetwerken). Concreet worden de volgende activiteiten ondernomen: S een meldpunt opzetten, waar cliënten (die dreigen dakloos te worden) kunnen worden aangemeld S optimalisering van urgentie/woonbegeleiding voor potentiele doelgroepen. Onderzoek naar niet volledig gebruik van urgentiewoningen en ontwikkelen van beleid woningbehoefte bijzondere groepen S continuering en verbreding van het Tweede Kans beleid (een sluitende aanpak voor mensen die uit hun huis gezet dreigen te worden vanwege overlast in samenwerking met RIAGG, woningcorporaties, woonservice en gemeentelijke instellingen) S uitbreiding van de schuldhulpverlening ter voorkoming van huisuitzetting S nagaan van noodzaak tot continuering en uitbreiding van huurbemiddelaars in relatie tot reguliere activiteiten van woningcorporaties. Huidige voorstellen voor financiering zijn geconcentreerd op het centraal meldpunt/ tweede kans en (deels) woonbegeleiding. Voor schuldhulpverlening en een deel van de woonbegeleiding is reeds extra financiering beschikbaar. Optimalisering van urgentie/woonbegeleiding en huurbemiddelaars zijn zaken, die de woningcorporaties (moeten) bekostigen. Voor financiering van het meldpunt is ook OGGZ van belang.
2.
Behandeling en begeleiding: uitgangspunt is dat er geen dak zonder de benodigde zorg wordt aangeboden. Concreet zijn de volgende activiteiten in beeld: S het opzetten van zorgnetwerken gekoppeld aan meldpunten (inclusief voor deze functie versterking van het maatschappelijk werk) S uitbreiding van outreachende en ambulante zorg door de zorg- en hulpverleningsinstellingen (een werkgroep gaat dit in beeld brengen) S ontwikkeling van een aanbod voor mensen met meervoudige problemen of anti-sociale persoonlijkheidsstoornissen. Voor de financiering van dit onderdeel zijn de AWBZ (GGZ-sector) en de gemeente van groot belang; onder andere wordt gedacht aan het outreachend werken van het algemeen maatschappelijk werk voor deze groep.
3.
Maatschappelijke opvang: uitbreiding van de opvangcapaciteit vooral in de vorm van laagdrempelige woonvoorzieningen (incidentele opvang met een 24-uurs-karakter) en uitbreiding van de opvangcapaciteit voor verslaafden (hostels). Concreet zijn de volgende voorzieningen aan de orde: S oprichting van een dienstencentrum voor dak- en thuislozen en een speciaal loket voor dak- en thuislozen van Stadsgeldbeheer en Sociale Zaken
-9-
uitbreiding van de opvang-/wooncapaciteit met in totaal 315 plaatsen (24-uurs-opvang incl. time-out voorziening voor verslaafde prostituees, (nacht-)opvang en begeleid wonen, vermindering van de internaatscapaciteit, handhaving van de huidige capaciteit voor centrale dagopvang en uitbreiding van activiteiten op buurtniveau S ten behoeve van het begeleid wonen wordt bij het rijk aangedrongen op versoepeling van de huursubsidieregeling (combinatie begeleid wonen en huursubsidie mogelijk maken) De oprichting van dienstencentrum en loket zijn in financieringsvoorstellen opgenomen. De uitbreiding van opvang/wooncapaciteit is deels opgenomen. S
Programmakosten: Pensions; 24 uurs opvang a. Corporatiepension; 30 plaatsen á NLG 7.500 = Makkelijkste doelgroep; preventief vangnet voor mensen die dreigen dakloos te worden. Geen maaltijdvoorziening; geen 24 uurs-toezicht. b. Eenvoudig pension; 30 plaatsen á NLG 20.000 = Gemiddelde doelgroep; basale structuur voor daklozen die willen stabiliseren. 24 uurs-toezicht met maaltijdvoorziening. c. 5 hostels voor verslaafden; 150 plaatsen á NLG 35.000,= ( is voor de moeilijkste doelgroep * gedeeltelijk gefinancierd uit de UNA-gelden Zie b, maar inclusief gebruikersruimte en medisch toezicht. NLG 300.000 x 5 hostels d. Een Time-out voorziening voor prostituees, een intensieve kortdurende opvang. In de komende vier jaar willen wij 4 plaatsen realiseren= De pension-kosten zijn exclusief eigen bijdragen voor voeding en huisvesting. Ze zijn inclusief de bijdrage van de Ziekenfondsraad voor GGZ geïndiceerden van NLG 10.000 per plaats. 4.
NLG 225.000
NLG 600.000
NLG 5.250.000 *
NLG 1.500.000
NLG 240.000
Maatschappelijk herstel: meer mogelijkheden voor reïntegratie op het gebied van wonen, werk, dagbesteding, schuldsanering; en bieden van perspectief door ontwikkelen van initiatieven gericht op huisvesting, toeleiding naar werk, zinvolle dag- en tijdsbesteding en het doorbreken van sociaal isolement. De concrete activiteiten zijn: S de capaciteit aan ambulante woonbegeleiding in 3 jaar uitbreiding met 10 formatieplaatsen S beleid voor arbeidsreïntegratie van dak- en thuislozen ontwikkelen S sociale activiteiten ontwikkelen in de wijken en stedelijk, die aantrekkelijk zijn: eettafels, uitbouw Maatjesprojecten, recreatie, sportactiviteiten etc. voor mensen, die minder gemakkelijk deze activiteiten opzoeken. De ambulante woonbegeleiding en continuering van het Maatjes project zijn in financie-ringsvoorstellen opgenomen. In het plan zijn daarnaast acties opgenomen voor belangen-behartiging van de doelgroep, wensen en knelpunten, die dak- en thuislozen zelf opgevoerd hebben, communicatie met Utrechtse burgers over dak- en thuislozen, een specifiek actieplan gericht op zwerfjongeren en acties op het gebied van dwang en drang en daarop aangepaste hulpverlening. Voor communicatie en de straatadvocaat zijn voorstellen voor financiering opgenomen.
-10-
Verslaafden De uitgangspunten zoals die in de nota “Mensen van de Straat” voor het beleid rond dak- en thuislozen zijn geformuleerd zijn onverkort van toepassing op het beleid voor verslaafde dak- en thuislozen. In aanvulling op de voorzieningen die in het programma “Mensen van de straat”l zijn genoemd, is een aantal extra impulsen noodzakelijk voor de groep verslaafden, al dan niet dakloos: Bij de realisering van het UCP kan het gewenst zijn het huidige inloopcentrum voor harddrug verslaafden te vervangen door een aantal kleinere dagopvangcentra. Uitvoering van het experiment naar de effecten van heroïneverstrekking onder gecontroleerde omstandigheden. Bij een succesvol verloop van dit experiment zal verstrekking tot één van de instrumenten ingezet kunnen worden gericht op stabilisering van de groep harddrugverslaafden. In het kader van behandeling en begeleiding is een versterking van de ambulante hulpverlening van belang (uitbreiding methadonproject, vergroten potentieel voor outreachend werken in relatie tot de lokale zorgnetwerken, uitbreiding van de medische en psychiatrische hulp aan verslaafden, continueren en zo mogelijk uitbreiden van het project kinderen van verslaafde ouders). Vanwege de grote instroom bij het GAVO is het nodig deze organisatie in de toekomst uit te breiden om wachtlijsten te voorkomen. Omdat het GAVO succesvol is met het verminderen van de recidive bij drugsverslaafden en dus ook bij het verminderen van overlast, moet deze voorziening als alternatief voor een straf voor elke verslaafde die dat wil beschikbaar zijn. Als strafrechtelijke opvang van verslaafden mogelijk wordt, zal de gemeente gebruik maken van deze mogelijkheid. Criminele verslaafden waar vrijwillige hulpverlening en drang ontoereikend zijn, worden onder dwang opgevangen. Voor de gemeente betekent dit uitvoering van de derde fase strafrechtelijke opvang verslaafden. Uitbreiding van het aantal plaatsen begeleid wonen voor verslaafden. Realiseren van een wijkgericht aanbod van ambulante verslavingszorg voor de Utrechtse GSB-wijken (participatie in lokale zorgnetwerken, activiteiten op het gebied van preventie zoals drugspreventie projecten gericht op allochtonen).
Vrouwen in bedreigde omstandigheden Voor vrouwen in bedreigde omstandigheden is de vrouwenopvang en preventief beleid op het terrein van mishandeling van groot belang. Nieuw beleid op het terrein van preventie wordt ontwikkeld in het project “Een veilig huis”. Voor dit project is stoppen van geweld een belangrijk uitgangspunt geworden. In het project Vrouwenmishandeling dat bij de Utrechtse politie is uitgevoerd, is de verschuiving naar stoppen van geweld als belangrijk nieuw aangrijpingspunt naar voren gekomen. De aandacht is verschoven van hulp en bijzondere opvang naar preventie. In het project “Een veilig huis” worden tenminste vier deelprojecten ontwikkeld: een sluitend zorgaanbod, daderaanpak, aanbod op wijkniveau en onderwijs. Voor Overvecht, Kanaleneiland en Dichters- en Rivierenwijk is een pilotproject in voorbereiding waarbij onder meer een hulp-verleningsmethodiek voor allochtone vrouwen wordt ontwikkeld. De financiering van het project gebeurt vanuit gelden Vrouwenopvang en fondsen, waaronder het fonds sociale integratie. In Utrecht is een lopend experimenteel project rond vrouwenmishandeling (1998-2001), genaamd “Een veilig Huis”.
-11-
Programmakosten dak- en thuislozen, verslaafden en vrouwen in bedreigde omstandigheden Het budget 1999 voor Maatschappelijke (dak- en thuislozen) en Vrouwenopvang NLG 13,5 mln waarvan NLG 3 mln gemeentegeld en NLG 10,5 mln rijksdoeluitkering. Voor ambulante verslavingszorg is het budget NLG 9,6 mln, waarvan NLG 6,1 mln rijksdoeluitkering.
1.B.
Ouderen en mensen met een functiebeperking
Binnen het beleid voor ouderen en mensen met een functiebeperking is speciale aandacht nodig voor mensen die afhankelijk zijn van datgene wat de samenleving hen biedt. Het gaat dan om degenen, die om een redelijk leven te kunnen leiden niet alleen zijn aangewezen op het zorg- en welzijnsaanbod, maar ook op zaken als vervoer en wonen. Voor die mensen moet de afstemming van wonen, zorg en welzijn optimaal zijn. Dat is thans nog niet het geval. Bovendien is men lang niet altijd op de hoogte van de voorzieningen. Als men een voorziening al heeft weten te vinden dan wordt men geconfronteerd met lange wachtlijsten, dan wel een ontoereikend hulpaanbod. Doelstellingen * ouderen en mensen met een functiebeperking kunnen zo lang mogelijk in hun eigen omgeving (blijven) wonen * sociaal isolement wordt zoveel mogelijk voorkomen (mantelzorg en vroeghulp, meer arbeid voor mensen met een functiebeperking) * voorzieningen zijn optimaal bereikbaar en toegankelijk en leveren zorg op maat Meetpunten Er worden 7 meetpunten gebruikt voor het welslagen van het beleid ouderen en mensen met een functiebeperking: 1. De beschikbaarheid van geschikte woningen voor ouderen en gehandicapten en de wachttijden voor het verkrijgen van een geschikte woning 2. De gevarieerdheid van het hulp- en zorgaanbod en de mate, waarin geïndiceerde zorg daadwerkelijk (zonder wachtlijst) kan worden geleverd 3. De mate, waarin sprake is van benutting van het WVG-instrumentarium en de bijzondere bijstand 4. De vergroting van de bereidheid van zorgaanbieders om bij te dragen aan zorgvernieuwing 5. De mate van samenwerking van instellingen 6. De aanwezigheid van aanvullend collectief regionaal vervoer 7. De mate van gebruik van voorzieningen door allochtone ouderen
Ouderenzorg Voornaamste knelpunten op dit moment zijn: 1. De (te) lange wachtlijsten voor hulp- en zorgvoorzieningen; minder (tot geen) thuishulp/zorg dan op basis van objectieve indicatiebeoordeling is vastgesteld en dus verwacht wordt onvoldoende capaciteit voor tijdelijke opvang (ter ontlasting van de mantelzorg, na
-12-
2. 3.
ziekenhuisopname of in crisissituaties) te lange wachttijd voor noodzakelijke intrmurale opname (verzorgingshuis, verpleeg-huis). Dit leidt tot overbelasting van de mantelzorg, tot wanhoop van familie, huisartsen, RIAGG en maatschappelijk werk. Daarnaast zullen bijzondere doelgroepen; allochtone ouderen, oudere dak- en thuislozen, oudere verslaafden steeds meer een beroep doen op de voorzieningen die (nog) niet op hun specifieke situatie en wensen zijn toegerust.
Programma/projecten 1. In de Regiovisie ouderen stad Utrecht 1999 wordt een project zorgnetwerk in de wijk voorgesteld. Feitelijk is dit een ketenbenadering op micro-niveau (voor omschrijving zie regiovisie). Binnen de bestaande geldstromen zijn geen middelen beschikbaar voor ondersteuning van deze pilot. (2 wijken) Betrokken partijen: verzorgingshuizen, verpleeghuizen, thuiszorg, welzijn Kosten: (NLG 100.000,- per wijk) NLG 200.000,2.
De toenemende behoefte aan professionele ondersteuning mantelzorg moet onderdeel worden van de keten. Het kan niet zo zijn dat de tekorten in de zorg leiden tot overbelast-ing van de mantelzorgers. Het gaat ook om allochtone mantelzorgers. (uitwerking door GG en GD in programma of project) Betrokken partijen: 8 wijken x NLG 50.000 NLG 400.000,-
3.
Een eerste project voor opvang en zorg (betreft intensieve verzorging en verpleging) aan oudere dak- en thuislozen in de stad Utrecht is in voorbereiding (zie samenwerkings afspraken in convenant). Financiering voor de eerste twee jaar is geregeld. Indien het project succesvol blijkt is structurele financiering noodzakelijk eventueel voor meerdere projecten. Indien deze opzet niet slaagt moet gezocht worden naar een andere vorm. Betrokken partijen: Kosten: P.M.
Ouderen en isolement Ter bestrijding van het isolement zijn er in de stad speciale projecten in gang gezet. Deze projecten richten zich in de eerste plaats op informatievoorziening, b.v seniorenvoorlichting. Daarnaast zijn er projecten, speciaal gericht op eenzaamheidsbestrijding. Te denken valt daarbij aan de bezoekdienst voor dementerende ouderen, het huisbezoek en het vrienden-vriendinnen-netwerk. Daarnaast kent Utrecht de z.g. ouderenadviseur. Ouderen die minder goed in staat zijn om oplossingen voor vragen te zoeken kunnen de ouderenadviseur inschakelen. De ouderenadviseurs, die verbonden zijn aan de wijkwelzijnsorganisaties bieden informatie en ondersteuning en bemiddeling bij het treffen van passende oplossingen. Uitbreiding van het werkterrein van de ouderenadviseur naar met name het wonen is gewenst. Daarnaast blijkt dat ook mensen met een handicap behoefte hebben aan een soortgelijke vorm van ondersteuning. Met uitbreiding van de rol van de ouderenadviseurs zal een bedrag gemoeid zijn van ongeveer (8 wijken à NLG 50.000,-) NLG 400.000
-13-
Allochtone ouderen Ouderenadviseur In Utrecht wordt een ouderenbeleid gevoerd dat recht probeert te doen aan de rijkgeschakeerde samenstelling van de doelgroep. In de notitie " Kleurrijk Ouderenbeleid" zijn de uit-gangspunten vastgelegd. Daarin is ook uitgesproken dat allochtone ouderen nadrukkelijk gerekend worden tot de "klantenkring" van voorzieningen voor ouderen. In de praktijk blijkt dat geen eenvoudige zaak; over en weer is er sprake van onbekendheid. De opzet is ook allochtonen in te zetten als ouderenadviseur of als assistent-ouderenadviseur. Met het verbeteren van de informatievoorziening specifiek gericht op allochtone ouderen is een bedrag gemoeid van NLG 300.000 Toegankelijkheid voorzieningen Recent is gestart met een project, gericht op het vergroten van de toegankelijkheid van algemene voorzieningen voor allochtone ouderen. Dit project heeft een tijdelijke financiering. Kortlopende activiteiten zijn ontoereikend om toegankelijkheid blijvend te vergroten. Er is draagvlak voor nodig, deskundigheid bij het personeel en er moet sprake zijn van een passend aanbod, waarbij allochtonen zich kunnen thuis voelen. Daarom is het nodig instellingen de mogelijkheid te bieden te investeren in allochtone ouderen. NLG 400.000 Maatschappelijke oriëntatie en taalonderwijs Uit onderzoek onder allochtone ouderen zélf is gebleken, dat zij behoefte hebben aan maatschappelijke oriëntatie, waaronder taalonderwijs; de vorm, waaraan gedacht wordt, is conversatielessen in Nederlands, informatie en voorlichting. Om hierin te kunnen voorzien dienen specifiek op deze groep gerichte programma's te worden opgezet. NLG 300.000 Belangenbehartiging en medezeggenschap Allochtone ouderen hebben te weinig inbreng als het gaat om belangenbehartiging en medezeggenschap. Dat geldt zowel naar de overheid als naar instellingen. In besturen van maatschappelijke organisaties zijn allochtonen ondervertegenwoordigd; dit geldt te meer voor allochtone ouderen. Het creëren van een plek waar allochtone ouderen vaardigheden kunnen opdoen en steun kunnen vinden om belangenbehartiging/ medezeggenschap mede vorm te geven zou een stap in de goede richting kunnen zijn. Zo'n plek kan als platform dienen voor inhoudelijke doordenking van en signalering over ontwikkelingen in de ouderensector in Utrecht. Op die manier kan een groep oudere allochtonen in staat gesteld worden deel te nemen aan reguliere belangenbehartiging- en inspraakmogelijkheden door het aanbieden van training, informatie-uitwisseling en onderlinge ondersteuning. Een project gericht op het bemiddelen tussen enerzijds algemene maatschappelijke organisaties en anderzijds allochtone ouderen, die geïnteresseerd zijn om mee te draaien in besturen maakt hiervan onderdeel uit. NLG 300.000
-14-
Ketenbenadering Marokkaanse diabetes patiënten Doel: kwaliteitsverbetering aanbod vanuit huisartsen, thuiszorg en ziekenhuizen parallel aan verbetering van kennis van en inzicht in ziektegedrag van allochtone diabetes patiënten. Onderzoek wijst uit dat diabetes een factor vier tot zesmaal vaker voorkomt bij Marokkanen; door terugbrengen van de verwaarlozing van de ziekte valt veel gezondheidswinst te behalen. Project is in ontwikkeling met andere partners. NLG 100.000 Intercultureel maken aanbod 'smile' Een pilot is voorzien in Dienstencentrum West door TNO preventie en gezondheid. Het programma 'smile' is een programma voor Nederlandse ouderen; een combinatie van bewegen en voorlichting. Het programma heeft een ouderennetwerk aspect, omdat veel groepen na afloop blijken door te gaan bijvoorbeeld in buurthuis of dienstencentrum. Voor het project is nog geen financiering beschikbaar. P.M.
Mensen met een functiebeperking Het beleid voor mensen met een functiebeperking in de gemeente Utrecht is er op gericht, dat de doelgroep zelf de regie kan voeren over het eigen leven en de hulp die daarbij nodig is zelf kan regelen. Wij stellen ons ten doel een krachtige impuls te geven aan de zelfredzaamheid van mensen met een functiebeperking. Daartoe wordt momenteel een actieplan opgesteld, waarin concrete maatregelen worden opgenomen, die daaraan een bijdrage leveren. Wij zijn van opvatting, dat een gemeentebrede, integrale aanpak, daartoe de beste mogelijkheden biedt. In het actieplan zal dan ook aandacht worden besteed aan maatregelen op het terrein van het wonen, verkeer en vervoer, toegankelijkheid openbare gebouwen en de openbare weg, scholing en onderwijs, arbeid, welzijn en zorg, sport en recreatie, WVG-beleid e.d. Met een bedrag van NLG 1.000.000,- zou een reële start gemaakt kunnen worden met het inrichten van een toegan-kelijke, bereikbare en bruikbare stad voor de doelgroep mensen met een functiebeperking. Speciale aandacht behoeft de groep chronisch zieken. In de periode 1994-2015 zullen naar verwachting chronische ziekten, die vooral bij ouderen voorkomen, met 35% tot 60 % toenemen. Het gaat dan bijvoorbeeld om kanker, dementie, hart falen, suikerziekte, artrose en de ziekte van Parkinson. Mensen met een chronische aandoening vormen een kwetsbare groep om in een achterstandspositie te raken. Onder mensen met een lagere sociaal economische status komen chronische aandoeningen meer voor dan bij mensen met een hogere sociaal economische status. Om zowel de sterfte als het aantal ziektejaren te verminderen en de kwaliteit van leven met een chronische aandoening te verhogen is verdere stimulering van preventie noodzakelijk. Een voorbeeld van (tertiaire) preventie is het Gripproject "Met mij gaat het goed!" , dat sinds 1997 in Utrechtse wijken met een hoge achterstandsscore gaande is. Dit project is gericht op het omgaan met ziekte, ter voorkoming van depressie en eenzaamheid. Een ander doel is de participatie van chronisch zieken in buurtnetwerken te versterken. Met de doelgroep aanbie-ders van zorg en welzijn worden maatregelen genomen om sociale isolatie te voorkomen en de zelfredzaamheid te vergroten. Het Grip-project zou naar alle buurten met een hoge achter-standsscore uitgebreid moeten worden. Ook zou een dergelijk project voor allochtonen bij wie chronische aandoeningen meer voorkomen dan bij autochtonen waardevol kunnen zijn. Om in dit laatste te voorzien dient een
-15-
specifiek programma opgezet te worden. Programmakosten ouderen en mensen met een functiebeperking project zorgnetwerk in de wijk (pilot in twee wijken) mantelzorg acht wijken project oudere dak- en thuislozen ouderen en isolement (ouderenadviseurs) allochtone ouderen: S informatievoorziening S toegankelijkheid voorzieningen S maatschappelijke oriëntatie en taalonderwijs S belangenbehartiging en medezeggenschap S ketenbenadering Marokkaanse diabetes patiënten mensen met een functiebeperking project 'smile' intercultureel
NLG 200.000 NLG 400.000 P.M. NLG 400.000 NLG 300.000 NLG 400.000 NLG 300.000 NLG 300.000 NLG 100.000 NLG 1.000.000 P.M.
Totaal programmakosten:
NLG 3.400.000
1C. Armoedebestrijding Uit recent onderzoek van het Sociaal Cultureel Planbureau (Armoedemonitor 1998) blijkt dat in Nederland een groot aantal huishoudens rond moet komen van een inkomen onder of rond het sociaal minimum zoals dat gehanteerd wordt in de bijstand. Armoede komt voor in 11% van de Nederlandse huishoudens en raakt in totaal 1,3 mln personen waarvan een kwart minderjarige kinderen betreft. Armoede betekent niet alleen een gebrek aan financiële middelen maar ook sociale uitsluiting. Armoede is een hardnekkig probleem waarvoor de oorzaken dusdanig complex zijn dat een simpel recept om het op te lossen niet voorhanden is. In de steden komt armoede veel voor. Een groot deel van de van een minimuminkomen afhankelijke huishoudens heeft door problemen van verschillende aard geen uitzicht op een verbetering van de situatie. Integendeel, hoe langer men van een dergelijk inkomen moet rondkomen hoe moeilijker het wordt om nog volwaardig deel te blijven nemen aan het maatschappelijk leven. Verder blijkt uit de Armoedemonitor 1998 dat aan het werk gaan voor gezinnen zelden leidt tot een substantiële verbetering van de financiële situatie. Veelal gaat men aan het werk voor een inkomen dat iets boven het minimum ligt. Dit leidt ertoe dat aanspraken op inkomens ondersteunende voorzieningen zoals huursubsidie of kwijtschelding van gemeentelijke belastingen afne-men of helemaal komen te vervallen wat leidt tot de zogenaamde armoedeval. Alle mogelijk-heden om mensen op eigen kracht uit armoedesituaties te laten komen door bijvoorbeeld toeleiding naar werk moeten optimaal benut worden waarbij aan het werk gaan ook daadwerke-lijk moet leiden tot een inkomensverbetering. Daarnaast moet er ook aandacht zijn voor (individuele) inkomensondersteuning. Het voorkomen en bestrijden van armoede in de brede zin des woords (zowel inkomensverbetering als het voorkomen van sociaal isolement) is dan ook een van de voorwaarden voor het functioneren van de sociale infrastructuur.
-16-
In Utrecht is de afgelopen jaren vooral geïnvesteerd in financiële maatregelen, zoals het bevorderen van het gebruik bijzondere bijstand door veel aandacht te geven aan communicatie, uitbreiding van de financiële mogelijkheden (binnen de bijzondere bijstand, de gemeentelijke belastingen en via een woonlastenfonds) en steun bij de aanpak en het voorkomen van schulden (schuldhulpverlening in de wijken, reclassering-schuldhulpverlening en Stadsgeldbeheer). Noodzakelijke investeringen voor de komende jaren liggen op het terrein van sociale activering en uitbreiding van de schuldhulpverlening. Het gaat vooral om de inzet van wijkwelzijns- stichtingen op deze terreinen. Een effectieve schuldhulpverlening is een steun in de rug voor de preventie van dak- en thuisloosheid (bijvoorbeeld door huisuitzetting vanwege wanbetaling) en voor toeleiding naar de arbeidsmarkt. Aanwezigheid van sociale netwerken in de buurt kan vroegtijdige signalering van problemen bevorderen. Zorg- en hulpverlening met behulp van outreachende en zichzelf vernieuwende methoden is van groot belang om problematiek te onderkennen en actief te ondersteunen bij het oplossen daarvan. Personen en gezinnen met een complex van problemen, die regelmatig ook op financieel gebied zijn, vallen nu met een grote regelmaat buiten de boot. Doelstellingen Terugdringen van sociale uitsluiting door armoedebestrijding, sociale activering en hulp. 1. armoedebestrijding door intensivering van inkomens ondersteunende voorzieningen 2. bevorderen van gebruik van inkomens ondersteunende voorzieningen 3. sociale activering verder ontwikkelen om sociaal isolement tegen te gaan 4. adequate en vroegtijdige hulp aan personen en gezinnen met een complex van problemen, waar de financiële component een belangrijk onderdeel van is Meetpunten S aantal nieuwe inkomens ondersteunende verstrekkingen S aantal nieuwe gebruikers van inkomens ondersteunende voorzieningen, die door nieuwe methoden bereikt zijn S aantal trajecten sociale activering S aantal personen en gezinnen met complex van problemen in nieuwe vormen van hulp Risicogroepen Vanuit het armoedebeleid en het dak- en thuislozenbeleid worden de laatste tijd een aantal risicogroepen gesignaleerd, die alle een zeer laag inkomen hebben en snel in de problemen komen: S jeugd: zwerfjongeren en jeugd, die in tehuizen woont S jonge stellen (met kinderen) S jonge zwangere meiden en jonge moeders Voor deze risicogroepen zullen specifieke beleidsmaatregelen nodig zijn om afglijden in een uitzichtloze schuldenpositie, in het dak- en thuislozencircuit of in de criminaliteit te voorkomen. Wet- en regelgeving In het kader van het Grote Steden Beleid is van belang nadere afspraken te maken over een betere afstemming van wet- en regelgeving. Het betreft afstemming van de bijstandswet, de huursubsidie wet en de wettelijke regeling rond kwijtschelding (diverse drempelbedragen, e.d.). Het gebrek aan afstemming maakt de uitvoering van maatwerk veel duurder en is heel ondoorzichtig voor de cliënten. Bij een betere afstemming kan de gemeente zich sterker concentreren op de hiaten en op leemten inspelen.
-17-
Programma-onderdelen Zorg- en hulpverlening In het armoedebeleid blijkt dat er een hiaat in het netwerk van voorzieningen te voorschijn komt als het gaat om de hulpverlening aan personen en gezinnen, die met een complex van problemen te maken hebben. Meestal maakt de financiële problematiek daar een belangrijk onderdeel van uit. Personen en gezinnen raken vaak in een isolement en zijn soms afkerig geraakt van de reguliere vormen van hulpverlening. In het project ‘Balans’ is een eerste aanzet gedaan om een aangepaste vorm van hulpverlening te ontwikkelen en uit te testen. Meer outreachende en vernieuwende vormen, waarin met personen en gezinnen de vraag aan aangepaste hulp wordt geformuleerd, zijn hiervoor zeer noodzakelijk. Voor een verdere opbouw van deze vormen van hulpverlening, waar een op wijk- en buurtniveau afgestemde uitwerking aan wordt gegeven, is een extra financiële impuls noodzaak. Voor de aanpak van ‘multi-problem’ gezinnen gaat het om een case-load van ongeveer 30 gezinnen per wijk voor de 5 wijken, die vallen onder het Grote Steden Beleid. Het totaalbedrag voor dit project is NLG 1.000.000 Schuldhulpverlening De schuldhulpverlening is een belangrijk onderdeel van het (financiële) armoedebeleid. Door Sociale Zaken is in overleg met wijkwelzijnsinstellingen gewerkt aan verbetering, uitbreiding van de schuldhulpverlening. De vraag aan hulp op dit gebied is zo groot dat financiering een zwaar beslag legt. Gezien het succesvolle Utrechtse beleid voor bevordering van het gebruik van voorzieningen in de bijzondere bijstand is er discussie over financiering van de schuldhulpverlening uit de bijzondere bijstand. De wijkwelzijnsinstellingen in Utrecht voeren het beleid rond hulpverlening en tevens rond schuldhulpverlening uit. De schuldhulpverlening legt een zware druk op de aanwezige capaciteit. De wijkwelzijns stichtingen hebben aangegeven extra financiering nodig te hebben voor het wegwerken van wachtlijsten. Voor het wegwerken van de wachtlijsten in de schuldhulpverlening gaat het voor 8 wijken om een bedrag van t.b.v. de wachtlijsten NLG 5.500.000 Budget schuldhulpverlening 2000-2001 NLG 2.100.000 Budget schuldhulpverlening 2002 NLG 220.000 Sociale Activering Het onderwerp sociale activering is opgenomen binnen het programma van de economische infrastructuur: Economie en Werkgelegenheid.
1.D.
Hulpverlening
Huidige situatie De wijkwelzijns stichtingen bieden een aantal soorten eerstelijnshulpverlening in alle wijken. Er zijn verschillen in het aanbod en in de aanpak in de wijken. In het algemeen zijn in het aanbod opgenomen: algemeen maatschappelijk werk, concrete en sociaal juridische hulpverlening, schuldhulpverlening, groepshulpverlening, hulpverlening voor jeugd en jongeren en dienst- en hulpverlening aan ouderen. Er zit variatie in de concrete activiteiten, die worden aangeboden en in de
-18-
aanpak (bijvoorbeeld het aantal gesprekken in de psychosociale hulpverlening). Bij sommige wijkwelzijnsorganisaties is nieuw aanbod op casemanagement voor jeugd en gezinnen met complexe problematieken of door (een mogelijke) samenwerking met stedelijke organisaties, zoals de verzorgingshuizen, de Stuurgroep Vrouwenmishandeling, het Steunpunt Anti-Discriminatie, de Stuurgroep Tweede Kans Beleid. Vanuit Stade hulp- en dienstverlening wordt ondersteuning geboden in een traject van kwaliteitsverbetering, dat de wijkwelzijns stichtingen gezamenlijk uitvoeren. Tevens is er een overleg tussen de hoofden van de afdelingen hulp- en dienstverlening van de wijkwelzijns stichtingen. Stedelijk wordt een aanbod specialistische eerstelijns hulp- en dienstverlening geboden voor allochtonen, voor ouderen, voor schoolgaande jeugd en jongeren en voor randgroepjongeren, voor groepshulpverlening, voor zwangere vrouwen, jonge moeders en op het gebied van adoptie en seksueel geweld. Knelpunten Op wijkniveau worden meerdere knelpunten op het terrein van hulp- en dienstverlening gesignaleerd: tekorten waardoor lange wachtlijsten ontstaan en/of de keuze voor sterk verkorte hulpverleningstrajecten min of meer gedwongen wordt gemaakt, de keuze om geen vernieuwingen meer aan te gaan, die noodzakelijk geacht worden, of om op terechte vragen van (mogelijke) samenwerkingspartners in te gaan. Een specifiek knelpunt wordt aangedragen door de wijkwelzijns stichting Oost, die door weging op basis van de bevolking een relatief laag bedrag voor hulpverlening ontvangt en veel hulpvragers vanuit opvangvoorzieningen in de wijk krijgt. Ook op stedelijk niveau worden tekorten gesignaleerd in de onderwijshulpverlening en de hulpverlening aan randgroepjongeren. Tevens is een knelpunt de organisatie van de groepshulpverlening (Stade met wijkwelzijnsorganisaties). Prioriteitsstelling in enkele gebieden ( niet enkel op het terrein hulpverlening) gaat ten koste van de groepshulpverlening, die gezamenlijk stedelijk wordt aangeboden. Aangegeven wordt dat de gemeentelijke verwachtingen te voldoen aan normering en kwaliteitseisen van de VOG en aan een maximale wachttijd van 2 weken voor de maatschappelijke dienstverlening niet haalbaar zijn vanwege de financiële beperkingen. Nieuw beleid/ gewenste situatie De "Task Force" biedt nieuwe kaders voor het hulpverleningsbeleid. Er is sprake van een basisaanbod (structureel) en specifiek (jaarlijks te prioriteren) aanbod. Voor het basisaanbod wordt een normering aangehouden, die moet leiden tot een aanbod in overeenstemming met landelijke (VOG) normen. Momenteel wordt in het kader van de "Task Force" de discussie gevoerd over wat er onder basisen specifiek aanbod valt en welke normering daarvoor wordt aangehouden. Uitgangspunten (gewenste situatie) zijn: 1. komen tot duidelijke afspraken over normering, kwaliteit, (maximaal toelaatbare) termijnen en waar relevant priori tering in de hulpverlening 2. realiseren van een sluitende keten met andere voorzieningen, voorzover in de mogelijkheden van de gemeente en de gesubsidieerde instellingen 3. gezamenlijk creëren van een voorzieningenstructuur waarin samenwerking, netwerkvorming en
-19-
4. 5.
vernieuwingen in het hulpverleningsaanbod (outreachend werken, casemanagement, nieuwe hulpverleningsmethodieken) voor werksoorten binnen de wijkwelzijns stichtingen: een goede onderlinge uitwisseling, afstemming en gebruik van elkaars capaciteiten en mogelijkheden sluitende afspraken over de wijze, waarop de groepshulpverlening in de stad georganiseerd en gefacilieerd wordt.
-20-
2. Opgroeiende stad In dit domein staan kinderen en jongeren in de leeftijd van 0-24 jaar centraal. Deze leeftijdsgrenzen sluiten aan bij de leeftijdsgrenzen van het jeugdbeleid. De gemeente richt zich op het creëren van mogelijkheden voor een optimale ontplooiing en ontwikkeling van kinderen en jongeren in de stad Utrecht. De gemeente streeft naar een benutting en versterking van de kansen voor deze ontwikkeling en het wegnemen en minimaliseren van bedreigingen. Zij werkt daarin samen met de jongere zelf, met de ouders en met de professionals die met elkaar in de wijk een netwerk rondom de kinderen en jongeren vormen. Jongeren zijn een kwetsbare groep en hebben aandacht en voorzieningen nodig om hun eigen plek in de samenleving te kunnen vinden. Met het overgrote deel van de jeugd gaat het goed. Een klein deel heeft problemen. Naast de school is een ketenbenadering met gerichte onder-steuning aan de verschillende leeftijdsgroepen essentieel. Hierbij moet gedacht worden aan opvoedingsondersteuning en ontwikkelingsstimulering voor de voor- en vroegschoolse groep en verzuimpreventie en vroegtijdige interventie bij ontsporingen bij de oudere leerlingen. Het betreden van de arbeidsmarkt met een startkwalificatie is een van de meest cruciale elementen voor jongeren om hun eigen plek te kunnen vinden. Dat is een doel waar naar gestreefd dient te worden.
2.A.
Jeugd- en jongerenwerk
Huidige situatie In de stad Utrecht wonen ongeveer 71.000 kinderen en jongeren in de leeftijd van 0 tot 24 jaar, zo'n 30% van de Utrechtse bevolking. Kinderen en jongeren van allochtone afkomst maken momenteel ruim een derde uit van deze populatie: de verwachting is dat dit aandeel nog zal toenemen. Jeugd- en jongerenwerk is al een aantal jaren een speerpunt van het Utrechtse (welzijns) beleid. Een belangrijke impuls daarbij is gegeven met de Wijk Jongeren Perspectieven (WJP's). Voor alle acht Utrechtse wijken is een WJP-programma gemaakt, met als centraal thema het voorkomen en terugdringen van de marginalisering van jongeren. Er zijn belangrijke praktische resultaten behaald. Bijvoorbeeld het opzetten van sluitende netwerken jeugd- en jongeren-hulpverlening in alle wijken, waarbij kennen en gekend worden het sleutelbegrip is, is een blijvende verworvenheid. Minstens zo belangrijk als de praktische resultaten zijn twee andere zaken: de methodiekontwikkeling die op veel terreinen heeft plaatsgevonden, en het weghalen van de schotten tussen de diverse instanties die zich met risico- en probleemjongeren bezig houden. Er is een voor Utrecht volstrekt nieuwe samenwerking tot stand gekomen zowel op stedelijk als wijkniveau tussen de verschillende diensten van de gemeente Utrecht (o.a. welzijn, leerplicht, stadsbeheer, sport en recreatie) de politie, het welzijnswerk, scholen en hulpverlening. Men kent en respecteert elkaars kwaliteiten en werkt veel meer en beter samen dan in het verleden.
-21-
Knelpunten Een onevenredig groot percentage jongeren van allochtone afkomst, en binnen die groep in het bijzonder jongeren van Marokkaanse afkomst, maakt deel uit van de groep die benoemd worden als risico jongeren en criminele jongeren. Bijna de helft van de criminele jongeren tussen de 12 en 17 jaar is van Marokkaanse afkomst, waarbij opvalt dat ze zwaardere misdrijven plegen en frequenter. CRIEM In twee wijken met een hoog percentage criminele Marokkaanse jongeren zal een pilot-project "Criminaliteit in Relatie tot de Integratie van Etnische Minderheden" (CRIEM) van start gaan. Het ministerie van Binnenlandse Zaken stelt hiervoor voor 1999 en 2000 jaarlijks 2,4 miljoen gulden beschikbaar. De doelstellingen van het project zijn: 1. ieder Marokkaans gezin kan een aanbod voor opvoedingsondersteuning krijgen; 2. iedere Marokkaanse jongere stroomt zonder taalachterstand in binnen het basisonderwijs; 3. iedere Marokkaanse jongere die uitvalt op school wordt gesignaleerd, benaderd en in een traject opgenomen; 4. voor Marokkaanse jongeren zijn voldoende aantrekkelijke vrijetijd-activiteiten beschikbaar; 5. iedere Marokkaanse jongere die voor het eerst met de politie in aanraking komt krijgt individuele begeleiding; 6. iedere Marokkaanse jongere die de school afrondt krijgt een arbeids(ervarings)plek aangeboden. Na deze twee jaar zullen deze pilot geëvalueerd worden en zullen methoden die goed blijken te werken stedelijk geïmplementeerd worden. CRIEM speelt een belangrijke rol in de ontwikkeling van interculturaliteit. CRIEM biedt de mogelijkheid om, binnen de bestaande activiteiten, extra inspanningen te verrichten voor de vergroting van kansen van Marokkaanse jongeren. Bijzondere aandacht richt zich op de voorschoolse, schoolse en naschoolse periode. Van deze aanpak wordt vergroting van de participatie op allerlei fronten en vermindering van marginalisering verwacht. Het project vindt plaats in twee Utrechtse wijken, waarin veel van origine Marokkanen wonen, nl. in Kanaleneiland en Zuilen. Open jongeren werk In meerdere wijken is de afgelopen jaren gebleken dat het traditionele Open Jongerenwerk in specifieke open jongerencentra problematisch is geworden. De noodzakelijke doorstroming van 20+ jongeren naar andere, meer stedelijke voorzieningen of naar een positie van gehuwd/samenwonend en een ander patroon van tijdsbesteding stagneert, met name bij de oudere Marokkaanse jongeren. Deels heeft dit te maken met de op zeer ruime schaal voorkomende meer of minder verhulde discriminatie bij stedelijke commerciële voorzieningen als disco's e.d., en deels met een cultuur waarbij ook getrouwde jonge mannen meer dan bij autochtonen het geval is hun vrije tijd met vrienden buiten de deur doorbrengen. Het resultaat is dat een tamelijk grote groep 20-plussers blijft "hangen" in de jongerencentra, en niet zelden een slechte voorbeeldwerking vertoond naar de leeftijd daaronder. Veel alternatieven, stedelijk noch in de woonomgeving, zijn er niet: de resultaten van speciale pandjes zonder professionele leiding voor deze oudere groep zijn niet bijzonder hoopgevend.
-22-
Beheersbaarheid van jongerencentra is hierdoor een groot probleem geworden, en heeft in een aantal gevallen tot sluiting geleid. Bezuinigingen die ook het jongerenwerk hebben getroffen leiden door bijvoorbeeld te weinig openstelling en een te mager aanbod aan activiteiten tot frustraties bij de jongeren: er is veel te weinig voor ons te doen. Doordat het beheersprobleem meer inzet van menskracht vereist, de aanwezigheid van tenminste twee en liever drie werkers is vereist, daalt het aantal openingsuren. Ook aan de methodische en persoonlijke kwaliteiten van jongerenwerkers worden hoge eisen gesteld, waaraan niet iedereen op voorhand voldoet, te meer omdat de betaling matig is als je die afzet tegen stress en onregelmatige werktijden. Op korte termijn zal een stedelijke werkgroep in samenwerking met het veld de positie van jongerencentra aan de orde stellen en voorstellen ontwikkelen voor nieuw beleid. Nieuw beleid Integraal jeugdbeleid: Gaande de uitvoering van de WJP's in de diverse wijken bleek dat een van de nadelen van de aanpak de sterke focus op uitsluitend risico-jongeren was. Een belangrijke aanvulling op preventieve en curatieve activiteiten is het bieden van zinvolle vrije tijdsbesteding: wil je negatief gedrag voorkomen dan wel daarvoor een alternatief bieden, dan moet je leuke dingen in de aanbieding hebben. Zonder duidelijk stedelijke regie is in een aantal gebieden geëxperimenteerd met jeugd- en jongereninspraak, met name op de gebieden die voor deze doelgroep relevant zijn. Vooral de jongeren waar in negatieve zin weinig of niets mee aan de hand is, werden hiermee bereikt, en het bleek eveneens positief perspectief te bieden aan jongeren die lastig of erger zijn.
2.B.
Programma voor de jeugd
Uitgangspunten voor beleid Jeugdbeleid is niet langer de verantwoordelijkheid van één wethouder. Jeugd hoort bij onderwijs, cultuur, ruimtelijke ordening, welzijn, openbare orde en gezondheidszorg. Jeugdbeleid raakt alle portefeuilles van het College en is dus collegebeleid. In het collegeprogramma is veel aandacht voor jeugd. Het College heeft de ambitie om een positief jeugdbeleid te ontwikkelen, waarin de samenhang veel duidelijker aanwezig is dan voorheen. Om te kunnen sturen heeft de gemeente een beleidskader nodig, waarin zij een eenduidige visie en regie uitdraagt. Met 85 % van de jeugd gaat het goed in Utrecht. De overige groep jeugdigen kan met het huidige aanbod van voorzieningen niet uit te voeten. De gemeente stelt jaarlijks een Utrecht monitor op. Dit is een actueel overzicht van trends in de Utrechtse samenleving. Op basis daarvan is een aantal kenmerken te geven van de Utrechtse jeugd. S Bevolking: De Utrechtse bevolkingsomvang neemt de komende jaren sterk toe (mede onder invloed van de bouw van Leidsche Rijn). Vooral het aantal kinderen en jongeren neemt met 45% toe in 2015. Een belangrijk deel van de ‘nieuwe’ jongeren zullen in Leidsche Rijn wonen. S Criminaliteit: Veel van de criminaliteit in Utrecht wordt gepleegd door jongeren en jongvolwassenen. Meer dan eenderde van de Utrechtse verdachten valt in de leeftijd 12 t/m 24 jaar. 3% van de Utrechtse jeugd - in dit geval 12 t/m 24 jaar - wordt jaarlijks aangehouden voor het plegen van een strafbaar feit. Deze jeugdigen krijgen een procesverbaal.
-23-
S
S S
S
Werkloosheid: van de Utrechtse jeugd -in dit geval 15 t/m 24 jarigen- is in 1998 % werkloos (de totale werkloosheid kwam in Utrecht in 1998 uit op 7%). De jeugdwerkloosheid is de laatste jaren overigens enorm afgenomen. Gezondheid: 81% van de kinderen tot 18 jaar voelt zich gezond. Utrechtse jongeren tussen 12 en 19 jaar piekeren veel over schoolprestaties (60%) en hun uiterlijk (47%). Psycho-sociale gezondheid: op basis van GGD-gegevens heeft volgens beredeneerde inschatting circa een kwart van de Utrechtse jeugd op een zeker moment een psychosociaal probleem. Jeugdhulpverlening: voor de provincie Utrecht is bekend dat circa 4,5% van de 0-17 jarigen in preventieve zin gebruik maakt van de jeugdhulpverlening en circa 2,5% van de 0-17 jarigen gebruik maakt van de ambulante zorg.
Missie Het leven van de jeugd-van-nu staat niet voortdurend in het teken van een toekomstig leven, liefst zo hoog mogelijk op de maatschappelijke ladder. De jeugd heeft het heden. Daarom moet de jeugd de gelegenheid worden geboden om het leven naar eigen smaak en voldoening in te richten. Natuurlijk heeft de jeugd ook de toekomst. Het is dan ook belangrijk dat ze de kansen en kwaliteiten die ze in zich heeft ook kan benutten. Dit betekent dat de jeugd de mogelijkheid krijgt om jong te zijn èn om zich breed te oriënteren. De jeugd moet fysiek en mentaal de ruimte krijgen om zich te ontplooien in de door haar gewenste richting. Utrecht investeert jaarlijkse vele miljoenen in de jeugd: in vrijetijdsbesteding, werkgelegenheid, onderwijs, cultuur etc. Het merendeel van de jeugd (85%) kan met dit aanbod goed uit de voeten, maar er zijn nog altijd 'witte vlekken en wensen’. Alleen door de bundeling van krachten kan een effectief jeugdbeleid gerealiseerd worden. De missie van het bestuur is een effectiever jeugdbeleid te voeren - door alle verschillende krachten en kwaliteiten in de stad Utrecht op dezelfde speerpunten te mobiliseren - waardoor kinderen en jongeren de mogelijkheden geboden worden om jong te zijn en zich te ontplooien. De activiteiten zijn gericht op kinderen, jongeren, ouders/verzorgers en (ook vrijwillige) medewerkers van maatschappelijke organisaties en gemeentelijke diensten. De gemeente voert hierin de regie. Jeugd betrekken Naast de visie en de missie, staat ook het betrekken van de jeugd bij het Programma voor de Jeugd centraal. Het is van groot belang dat acties in dit programma niet alleen aansluiten op de doelgroep(en), maar er ook voor een zeer groot deel uit voortkomen. Het uitvoeren van een programma waarin de jeugd zich herkent - omdat het iets terugziet van de rechtstreekse invloed die zij er op heeft gehad - is de eerste voorwaarde voor succes. Het bevorderen van participatie is dan ook het eerste speerpunt in het totale programma. Daarnaast zal participatie ook nog eens terugkeren, als vast aandachtspunt, bij de uitwerking van alle overige speerpunten! Enig voorwerk is op dit terrein al verricht: de gemeente heeft de nota: 'Participatie en inspraak' met het bijbehorende 'Raamwerk Participatie' ontwikkeld en Stade de notitie, 'Utrecht jeugdstad'. In het programma staat een groot aantal participatie-activiteiten opgenomen. Bovendien zal verder uitwerking van dit onderdeel plaatsvinden in de wijkprogramma’s voor het jeugdbeleid.
-24-
Wijkprogramma's jeugdbeleid ‘Waar het hart vol van is ...’ vormt het stedelijke kader voor het jeugdbeleid in de periode 19992002. In 1999 zullen hieraan negen hoofdstukken worden toegevoegd waarin voor iedere Utrechtse wijk een Programma voor de Jeugd met wijkspecifieke doelen wordt beschreven. Wij hebben immers gekozen voor het concept van wijkgericht werken. Voor een deel van de acties wordt het initiatief op stedelijk niveau genomen. De uitwerking vindt dan plaats in overleg met de wijken. Voor een ander deel geldt, dat het initiatief in de wijk genomen wordt. Dit kan betekenen dat de acties overdraagbaar zijn naar andere wijken; maar ook dat een actie zo buurt- of doelgroepgericht is, dat het maatwerk blijft voor één specifieke wijk. De wijkprogramma's zullen vanaf 1999 de basis vormen voor uitwerking en toespitsing van het stedelijk beleid naar de negen Utrechtse wijken. Begin 1999 is in elke wijk een Wijk regiegroep Jeugd ingesteld. Deze wijk regiegroep is een continuering en uitbreiding van de - in het kader van het project Wijk Jongeren Perspectief gestarte - Wijk regiegroep WJP. Speerpunten Om de stroming van het Programma voor de Jeugd een bedding en een richting te geven zijn zes speerpunten voor het beleid geformuleerd. De keuze voor juist deze speerpunten kwam tot stand na consultatie van deskundigen uit het werkveld en gespreksrondes met de expertgroep. Drie nieuwe speerpunten uit het collegewerkprogramma - opvangvoorzieningen, werkgelegenheid en huisvesting - zijn al gesignaleerd en een aanvullende notitie daarover is in het vooruitzicht gesteld. De zes speerpunten die hieronder nader uitgewerkt worden, zijn: - bevorderen van participatie - meer en betere openbare ruimte voor de jeugd - bredere ontplooiing en ontwikkeling - verminderen van mentale druk - meer positieve sociale controle - meer veiligheid Enkele opmerkingen over deze speerpunten zijn nog wel op hun plaats. Sommige speerpunten overlappen elkaar of liggen in elkaars verlengde; geplande acties kunnen gemakkelijk onder meer dan één speerpunt vallen. Niet elke gemeentelijke dienst of maatschappelijke organisatie zal alle speerpunten in gelijke mate 'aan boord' (kunnen) hebben. Toch is het streven er de komende jaren op gericht dat - waar mogelijk - de genoemde speerpunten deel gaan uitmaken van beleid en werkzaamheden van alle betrokken diensten en organisaties. Daarop zullen plannen en evaluaties niet alleen worden beoordeeld, maar uiteindelijk ook worden afgerekend. Speerpunten en acties In dit hoofdstuk van het beleidsdeel wordt elk speerpunt voorzien van enkele 'acties. In het Werkprogramma 1999 worden alle hier genoemde acties verder uitgewerkt. De acties laten zien waaraan bij het programma voor het jeugdbeleid wordt gewerkt. Bevorderen van participatie Kinderen en jongeren (en hun ouders) krijgen een rol èn een stem in voorzieningen, activiteiten en organisaties in hun directe leefomgeving. Daarnaast worden kinderen en jongeren zo veel mogelijk betrokken bij de totstandkoming en uitvoering van het gemeentelijk beleid dat hun leefwereld
-25-
beïnvloedt. Actieve participatie draagt bij aan de persoonlijke ontwikkeling van de jeugd en verbetert de kwaliteit van beleid en activiteiten. Ook zullen in dit verband bestaande en nieuwe media toegankelijk(er) moeten worden voor kinderen en jongeren. Acties: - opstellen van plannen van aanpak voor invulling jeugdparticipatie op wijkniveau - regelmatig uitvoeren enquête Jong Utrechts Peil - Internet-discussie tussen jongeren en B&W - jongerenpanels/experimentele jongerenraad - jaarlijkse jeugdmanifestatie - voortzetting van de stedelijke kinderraad - voortzetting project 'Premie op actie'. - Rauwkost, jongerenprogramma Omroep Utrecht Meer en betere openbare ruimte voor de jeugd De ruimte om te spelen en elkaar te ontmoeten, moet in voldoende mate beschikbaar, bereik-baar en laagdrempelig zijn en op een aantrekkelijke manier zijn ingericht. De komende jaren zal de druk op de openbare ruimte in Utrecht nog toenemen. De uitwerking van activiteiten op dit gebied vindt zoveel mogelijk op wijkniveau plaats. Bij de (her-)inrichting, beschikbaarheid en bruikbaarheid van de ruimte moet met allerlei aspecten rekening worden gehouden. Daarbij moet worden gedacht aan differentiatie binnen de doelgroep en de snelle ontwikkeling die kinderen doormaken, waardoor behoeften (ook snel) veranderen. Acties: - systematische aanpak verblijfsruimte voor jongeren - opstellen speelruimteplannen per wijk (of delen van wijken) - opstellen van plannen voor sociaal beheer - 'pilot' jeugdparticipatie bij beheer- en ontwikkelingsplannen - jeugdparticipatie bij ontwikkelen wijk verkeersplannen. Bredere ontplooiing en ontwikkeling Er dient - zowel binnen als buiten de school - meer aandacht besteed te worden aan de bredere ontplooiing en ontwikkeling van de jeugd. Dit geldt dan vooral voor het gezin, school en vrije tijd. Het huidige aanbod op stedelijk niveau zal voor een deel in de wijken moeten worden georganiseerd. Daardoor zal de mogelijkheid van het wijkaanbod worden uitgebreid (muziek, kunstzinnige vorming, cultuur, sport enzovoort). Bovendien is het huidige, stedelijke aanbod voor een aantal jeugdigen niet voldoende op maat. Er dient een aanvullend en passend aanbod ontwikkeld te worden, bijvoorbeeld via de Verlengde Schooldag. De activiteiten dienen gericht te zijn op kansarme kinderen/jongeren en hun ouders. Acties: - spelstimulering voor kinderen jonger dan 4 jaar (voor- en vroegschools) - sport- en spelaanbod op straat (4 tot en met 12 jaar) - sportjongerenwerk (8 tot en met 20 jaar) - sportassistenten - uitbreiding uren sportconsulenten
-26-
- TOP-sportclinics - interculturalisatie van sportverenigingen - visie-ontwikkeling Forumschool Verminderen van mentale druk Er wordt nogal wat druk - bijvoorbeeld om te presteren - uitgeoefend op de jeugd en tussen jeugdigen onderling. Dit speerpunt is gericht op het verminderen van die druk, door het verhogen van de weerbaarheid. Het streven is: een goede balans te bevorderen tussen regels en prestaties aan de ene kant, en vrijheid en jong kunnen zijn aan de andere kant. Actie en rust; educatie en recreatie. De activiteiten zijn gericht op de totale jeugd en de ouders. Acties: - een stadsbreed en vraaggericht aanbod ontwikkelen voor opvoedingsondersteuning bestaande uit een opvoedspreekuur, opvoedcursussen en regie opvoedingsondersteuning - een ondersteuningsaanbod voor diverse onderwerpen en leeftijden bestaande uit: verzuimbegeleiding voor VBO-MAVO, werken aan een gezonde school voor basis, speciaal en voortgezet onderwijs, preventieve jeugdgezondheidszorg voor vormingscentra (partieel leerplichtigen), primair preventieve logopedie en een studentenarts voor het Middelbaar Beroeps Onderwijs Meer positieve sociale controle Dit speerpunt is gericht op het verminderen van (zo ervaren) overlast in de buurten en het bevorderen van respect en tolerantie voor elkaars behoeften en 'eigen-aardigheden'. De activiteiten zijn kleinschalig en spelen zich af in de buurt of in een straat. Actie: - opstellen wijkplannen 'Buurt en beheer'. Meer veiligheid De acties die een bijdrage leveren aan dit speerpunt staan uitgebreid beschreven in de notitie ‘Utrechtse aanpak jeugdproblematiek’ (december 1997). De aanpak van de jeugdproblematiek is niet alleen gericht op criminele jongeren. Het beleid richt zich ook op jongeren die niet crimineel zijn, maar wel psychische of sociale problemen hebben; de zogenoemde risicojongeren. In het jaar 1998 de overgang gemaakt van Jeugd en Veiligheid (en Wijkjongerenperspectief) naar het Programma voor de Jeugd. Met ingang van 1999 vormen de activiteiten die in het programma JeV worden voortgezet een integraal onderdeel van het Programma voor de Jeugd. Acties: - de wijkgerichte integrale aanpak van Zuilen staat model - uitbreiding opvoedingsondersteuning en voor- en naschoolse opvang - individuele trajectbegeleiding voor jongeren die tot de harde kern behoren in Zuilen en Kanaleneiland - speciale aandacht voor Marokkaanse probleemjongeren; betrekken van Marokkaanse gemeenschap bij het zoeken naar oplossingen
-27-
Financiën Voor 'Waar het hart vol van is ...' is in 1999 NLG 1,5 mln beschikbaar. NLG 1 mln komt van de continuering van het gemeentelijk aandeel Wijkjongeren perspectief en daarnaast is voorgesteld om in de begroting 1999 NLG 500.000 voor het jeugdbeleid te reserveren. Omdat de middelen beperkt zijn, moeten keuzes gemaakt worden. De volgende criteria zijn daarbij gehanteerd: - voor de uitvoering is samenwerking tussen sectoren nodig; - vanuit de verschillende sectoren is aangegeven dat de actie meerwaarde heeft; - de actie is positief en niet alleen gericht op probleemjeugd; - een belangrijk onderdeel van de actie is jeugdparticipatie; - de actie vult een lacune op. Aanvullend op dit programmageld is nodig:
investeringen
1. voor ontmoetings- en verblijfsruimten jeugd en uitvoering speelruimteplannen 2. sport- en spelaanbod voor jongeren 3. spelstimulering 0 tot 4 jarigen 4. interculturalisatie sportverenigingen 5. visie-ontwikkeling Forum 6. verminderen mentale druk door opvoedingsondersteuning 7. overige ondersteuning jeugd in kader verminderen mentale druk 8. meer positieve sociale controle: wijkplannen jeugd 9. jeugd en veiligheid: zie programma veiligheid 10. CRIEM voorzetting vanaf 2001
NLG 3.500.000 p.j.
2.C.
NLG 300.000 p.j. P.M. P.M. P.M. NLG 700.000 p.j. NLG 815.000 p.j. P.M. NLG 1.000.000 p.j.
Kindercentra
Huidige situatie In de laatste jaren is uitvoering gegeven aan de beleidsvoornemens zoals vastgelegd in de nota “Op eigen benen 1996-1999”. Uitgangspunt daarbij is dat de kinderopvang als instrument een bijdrage levert aan het realiseren van de doelstellingen in het arbeidsmarktbeleid (deelname en toeleiden naar de arbeidsmarkt) en het welzijnsbeleid (bestrijden en voorkomen van achter-standssituaties). Er zijn maatregelen genomen om het aanbod en de vraag voor bedrijfsopvang te vergroten. Onder meer door toelatingscriteria te hanteren ten aanzien van de gesubsidi-eerde opvangplaatsen. Hierdoor is het aanbod van bedrijfsopvang sterk toegenomen. Met betrekking tot de gesubsidieerde opvang is de verdeling over de stad verbeterd, waardoor dit meer recht doet aan de vraag in bepaalde gebieden. Verder is er aandacht gegeven aan andere vormen van kinderopvang. Onder meer de activiteitgebonden opvang waardoor vrouwen de kans krijgen onderwijs te volgen bij de Basiseducatie. Dit geldt eveneens voor het zogenaamde tweedekans onderwijs. In Utrecht bestaan, als één van de weinige steden, een groot aantal ouderparticipatieprojecten. Voor deze projecten zijn aanvullende criteria ontwikkeld om hen te kunnen toetsten op kwaliteit en veiligheid. Daarnaast zijn er kindplaatsen gerealiseerd ten behoeve van gehandicapten peuters. Het aanbod buitenschoolse en naschoolse opvang is door de stimuleringsmaatregel Buitenschoolse
-28-
opvang bijna verdubbeld. Er is nu sprake van een capaciteit van ongeveer 600 plaatsen die in het jaar 2000 moet uitgroeien 800 plaatsen. Naast uitbreiding is ook de diversiteit in het aanbod verbreed. Knelpunten De vraag naar kinderopvang (in alle vormen) is nog steeds groter als de het aanbod, hierdoor is er sprake van wachtlijsten. Daarnaast verwacht men ook een gevarieerder aanbod en ook meer flexibiliteit. Bij de kinderopvang 0-4 jaar is het aandeel van werkgevers toegenomen, voor de buitenschoolse opvang staat deze rol momenteel nog in de kinderschoenen. Gewenste situatie Verdere uitbreiding van capaciteit met name in de buitenschoolse opvang. Dit sluit aan bij de ontwikkeling van het Forum concept zoals dit in Utrecht gestalte krijgt. De VINEX lokatie Leidsche Rijn vergt in ieder geval een verdere uitbreiding van capaciteit maar ook van diversiteit. Leidsche Rijn zal ook proefgebied worden om een persoonsgebonden budget voor de kinderopvang te ontwikkelen. Op deze manier willen we nog meer de vraag en het aanbod op elkaar af stemmen. Het huidige kwaliteitsstelsel in de kinderopvang (en peuteropvang) zal gehandhaafd blijven en waar nodig verder aangescherpt. Er zal een toenemende aandacht moeten zijn voor de rol van de kinderopvang en peuteropvang in het kader van achterstand-bestrijding, kwaliteit en eventuele ondersteuning van deskundigen (pedagoog, psycholoog). Met betrekking tot de buitenschoolsopvang zal er een actief beleid worden gevoerd om ook binnen deze vorm van kinderopvang de werkgevers rol op een wenselijk niveau te brengen. Waardoor er een goede balans ontstaat tussen gesubsidieerde opvang en bedrijfsopvang. Financiële inzet gemeente De huidige inzet van gemeentelijke middelen (begroting 1999) wordt op de volgende wijze binnen de kinderopvang ingezet: - gesubsidieerde kinderopvang (wijkgericht) bij wijkwelzijnsorganisaties NLG 13. 013.000 - gehandicapten kinderopvangplaatsen NLG 243.000 - ouderparticipatieprojecten NLG 286.000 - 2e kans onderwijs NLG 199.000 - gastouderopvang NLG 267.000 - activiteitgebonden kinderopvang NLG 973.000 - overige opvang NLG 404.000 - projectsubsidies NLG 3.157.000 Effecten De capaciteit van de kinderopvang is vergroot, in Utrecht is er nu sprake van ongeveer 2000 kindplaatsen. In de komende jaren zal dit aantal bijna gaan verdubbelen. De noodzakelijke uitbreiding van de kinderopvang middels bedrijfsplaatsen heeft de laatste jaren een grote groei doorgemaakt. Hierdoor is het ook mogelijk geworden om de gesubsidieerde kinderopvang veel gerichter aan te bieden. Voor deze opvang komen mensen in aanmerking tot een bepaald inkomen en wanneer zij kunnen aantonen dat zij geen gebruik kunnen maken van bedrijfsopvang. Hiermee wordt de druk op de wachtlijsten iets verlicht. Er is een goede verdeling tot stand gekomen over de stad, waardoor het aanbod en de vraag beter op elkaar zijn afgestemd. Het aanbod van de kinderopvang is verbreed waardoor het meer recht doet aan de
-29-
verscheidenheid van de vraag. Het aanbod buitenschoolse opvang is vergroot en zal ook de komende jaren verder toenemen. Dit ook in het licht van het Forum concept zoals dit in Utrecht wordt ontwikkeld. De kwaliteitscriteria zijn de afgelopen jaren aangescherpt waardoor de kinderopvang ook op dit gebied is verbeterd.
-30-
3.
Lerende stad
In de Nederlandse hoog ontwikkelde samenleving geldt ‘een leven lang leren’. Ook kennisstad Utrecht met het hoogst percentage hoog opgeleiden en het hoogst aantal studenten moet blijven investeren in de kennis van haar burgers. Maar ook voor de burgers met minder talent geldt dat leren een noodzaak is. Om volwaardig deel te kunnen nemen aan de samenleving moeten mensen beschikken over een tweetal kerncompetenties: een technische competentie (lezen, schrijven, rekenen) en een sociale competentie. Deze tweede competentie is nodig omdat er geen receptenboek is voor de samenleving en een mens om die reden sociaal communicatief moet zijn. Op dit laatste aspect moet de komende jaren vooruitgang geboekt worden. De lerende stad Utrecht moet haar inwoners een breed scala aan voorzieningen in de wijk bieden die bijdragen aan het verkrijgen van de technische en sociale competentie. Daartoe streeft de gemeente er allereerst naar dat er voldoende voorzieningen zijn op het gebied van onderwijs, welzijn, cultuur en sport en dat er voldoende samenwerking is tussen deze voorzieningen en aanpalende voorzieningen op het terrein van educatie en gezondheid zoals bibliotheek en consultatiebureau. De gemeente stimuleert dat alle inwoners zo optimaal mogelijk gebruik maken van deze voorzieningen en draagt er aan bij dat uiteindelijk iedereen in staat wordt gesteld zowel een economische startkwalificatie (ROC- of Mbo-diploma) als sociale startkwalificatie (persoonlijke en maatschappelijke zelfredzaamheid) te behalen. Het streven is dat uiteindelijk iedereen kansrijk is op de arbeidsmarkt. Het thema lerende stad kent 3 programma-onderdelen: a. Voor- en vroegschoolse opvang b. Forum concept: brede school gedachte c. Risicojongeren: minder schoolverzuim en schooluitval In het overleg van de 4 grote steden met het Rijk wordt dit najaar uitwerking gegeven aan de betreffende programma-onderdelen. Voor voor- en vroegschoolse opvang is onder paragraaf 3b een voorzet voor de Utrechtse aanpak opgenomen. Op dit moment wordt in samenwerking met partners in de wijken het Forum concept nader ontwikkeld. Het college van B en W heeft afgesproken met de gemeenteraad in de tweede helft van 1999 het Forumconcept te bespreken.
3.A.
Ouders in Utrecht: investeren in opvoedingsondersteuning en ontwikkelingsstimulering, accent op de voor- en vroegschoolse periode
De ontwikkeling en uitvoering van gemeentebreed beleid gericht op ouders en kinderen is opgenomen als prioriteit in het lokale jeugdbeleid. Binnen de onderscheiden beleidsterreinen – onderwijs, welzijn, jeugdgezondheidszorg - vindt dit een vertaling in concrete beleidsdoelstellingen en maatregelen, waarbinnen met name een accent wordt gelegd op de voor- en vroegschoolse periode. De afgelopen jaren is in brede kring het besef gegroeid dat de voor- en vroegschoolse periode van essentieel belang is voor de ontwikkelingskansen en –mogelijkheden van alle kinderen: de basis die
-31-
dan gelegd wordt is in hoge mate bepalend voor de verdere ontwikkeling en de schoolloopbaan. Ontwikkeling en opvoeding zijn de uitkomsten van een dynamisch proces tussen kind, ouders en omgeving. Om de wisselwerking tussen individuele ontwikkeling en sociale omgeving inzichtelijk te maken wordt uitgegaan van een ‘balansmodel’. Voor ieder kind en iedere ouder is het van belang dat er sprake is van een zeker evenwicht tussen competenties en beschermende factoren waarover ouders en kinderen kunnen beschikken (draagkracht) en de taken waarvoor zij zich gesteld zien (draaglast). Het balansmodel toont het meervoudige karakter van risicofactoren en biedt aanknopingspunten voor interventie in de draagkracht of draaglast. Opvoedingsondersteuning, ontwikkelingsstimulering en onderwijs ondersteunend handelen vormen belangrijke functies in de keten van voorzieningen die ouders helpen bij de opvoeding en kinderen stimuleren tot een voorspoedige ontwikkeling. Vraaggericht en eisenstellend Een benadering die het kind en ouders voorop zet impliceert dat er wordt aangesloten bij de vragen en behoeften van kinderen en ouders met het doel activeren en stimuleren van eigen kunnen. Vraaggericht impliceert dat ouders en kinderen serieus worden genomen en dat in overleg met ouders bekeken wordt welk aanbod in de voor- en vroegschoolse fase het meeste recht doet aan aanwezige behoeften. Maar tegelijkertijd wordt het aanbod ingevuld in relatie tot de eisen en verwachtingen vanuit de samenleving en de verantwoordelijkheden die in dat kader aan ouders worden toegekend. Dit impliceert zowel een vraaggerichte werkwijze als een meer eisen stellende aanpak. Er wordt gestreefd naar de totstandkoming van een zoveel mogelijk dekkend en structureel aanbod vanuit bestaande voorzieningen dat is gericht op: S ondersteuning van ouders bij de opvoeding van hun kind(eren); S toeleiding van ouders en kinderen vanuit met name de doelgroepen van het preventief jeugdbeleid/onderwijs achterstandenbeleid naar activiteitenaanbod van welzijn en onderwijs; S stimulering en ondersteuning van een actieve inzet van ouders gericht op ontwikkelingsstimulering en ondersteuning van de schoolloopbaan van hun kind(eren). S ontwikkelingsstimulering van kinderen, gericht op het tijdig voorkomen en aanpakken van (onderwijs) achterstanden. Huidige situatie In Utrecht zetten veel instellingen en scholen zich ervoor in om invulling en uitvoering te geven aan een breed scala van activiteiten dat is gericht op opvoedingsondersteuning en ontwikkelingsstimulering. Met name het lokaal onderwijs achterstandenbeleid en het integraal jeugdbeleid bieden daarvoor het kader. De wijkgerichte aanpak heeft geleid tot het ontstaan van een structuur van wijk-netwerken en samenwerkingsrelaties. In diverse wijken wordt al hard gewerkt aan onderlinge afstemming, samenwerking en de totstandkoming van een samenhangend activiteitenaanbod dat aansluit bij in de wijk aanwezige doelgroepen. In diverse pilotprojecten is al ervaring opgedaan met gerichte ouder-kind-activiteiten die een wezenlijke bijdrage leveren aan de ontwikkeling en schoolloopbaan van kinderen. Tegelijkertijd moet ook geconstateerd worden dat er sprake is van knelpunten: Op het punt van afstemming van beleid en aanbod kan met name op stedelijk niveau veel verbeterd worden:
-32-
integraal beleid waarin de diverse gemeentelijke afdelingen en stedelijke, respectievelijk wijkorganisaties hun visie en aanpak afstemmen ontbreekt. Het lokaal onderwijs achterstandenbeleid biedt een kader voor activiteitenaanbod gericht op ontwikkelingsstimulering en onderwijs ondersteunend gedrag; bij opvoedingsondersteuning ontbreekt dat vooralsnog. Veel activiteiten zijn van tijdelijke aard, omdat ze bekostigd worden op basis van additionele projectfaciliteiten. Het ontbreekt daarbij aan continuïteit. Het activiteitenaanbod is qua capaciteit ontoereikend om een substantieel bereik te kunnen realiseren onder aanwezige doelgroepen en qua intensiteit ontoereikend om wezenlijk te kunnen bijdragen aan het voorkomen en aanpakken van (onderwijs)achterstanden. Nieuw beleid Door de gemeente wordt momenteel gewerkt aan de totstandkoming van een integrale beleidsvisie op ‘Ouders in Utrecht’, uitgaande van beleidsdoelstellingen, zoals die voor het lokale jeugd- en onderwijsbeleid zijn vastgesteld. Zo’n integrale beleidsvisie maakt het mogelijk om de inzet vanuit de onderscheiden diensten en afdelingen zoveel mogelijk te bundelen en onderling op elkaar af te stemmen. Het is zaak dat er duidelijke keuzes worden gemaakt die richtinggevend zijn voor het beleid en de daarvoor vereiste invulling van de sociale infra-structuur. Om te kunnen komen tot een betere afstemming en een effectievere inzet van beschikbare middelen wordt tegelijkertijd gewerkt aan de totstandkoming van een tweetal ‘kernpakketten’: een kernpakket ouder-kindactiviteiten en een kernpakket opvoedingsondersteuning. Een kernpakket is een samenhangend overzicht van instrumenten, activiteiten en werkwijzen die in de praktijk zijn of worden beproefd en die een wezenlijke bijdrage kunnen leveren aan het realiseren van de lokale beleidsdoelstellingen. Het biedt scholen en instellingen een toetsingskader en handreiking voor de invulling van hun eigen activiteitenaanbod. En het is tevens richtinggevend voor de invulling van de daarvoor vereiste sociale infrastructuur op stedelijk en wijkniveau. Het is de intentie dat de kernpakketten zich ontwikkelen tot een lokaal, breed gedragen en richtinggevend kader voor een gebundelde inzet van menskracht en middelen; daarmee wordt inzichtelijk waar de gemeente Utrecht – met de partners in de stad - voor staat en voor gaat. De ontwikkeling van de kernpakketten is een meerjarig traject. In eerste termijn worden de kernpakketten toegespitst op de voor- en vroegschoolse periode, maar gaandeweg moet het dekkend zijn voor de totale leeftijdsrange van 0 tot 18 jaar. Binnen het kader van de in ontwikkeling zijnde kernpakketten wordt gericht geïnvesteerd in ontwikkelprojecten’ die worden uitgezet om de kwaliteit van bestaand aanbod te verbeteren, nieuwe werkvormen of werkwijzen uit te proberen, te ontwikkelen en/of toe te spitsen op de Utrechtse situatie, en na te gaan wat concrete opbrengsten zijn. Op dit moment zijn dat de ouderkind-projecten Bij de hand en Rugzak; het SPIL-project dat een impuls is voor de totstandkoming van een afgewogen wijkaanbod voor de voor- en vroegschoolse periode en het project SPEEL waarmee wordt geïnvesteerd in kwaliteitsverbetering van de peuteropvang. In het kader van de ontwikkelprojecten wordt uitdrukkelijk gestreefd naar samenhang en integraliteit met name binnen het kader van wijkgericht werken en de programma’s voor de jeugd, door relaties te leggen en te benutten met andere projecten, en de trajecten rond monitoring. Kwantitatieve uitbreiding van bereik en intensiteit van het aanbod voor ouders en kinderen in de voor- en vroegschoolse periode is in het kader van het lokale onderwijs achterstandenbeleid als doelstelling geformuleerd. Daarvoor is een substantiële uitbreiding van middelen vereist, waarbij
-33-
hoge prioriteit moet worden gegeven aan uitbreiding van de gesubsidieerde peuteropvang. Vooralsnog is daarop geen uitzicht.
3.B.
Het Forum-concept: kwaliteit van dienstverlening
Het Forum-concept vormt de specifiek Utrechtse invulling van de “brede school” voor het primair onderwijs. De inhoudelijke doelstelling van de het Forum-concept is: bevorderen van schoolsucces en een betere dagindeling van 0-12 jarigen door middel van samenwerking en netwerkontwikkeling tussen professionals, ouders en vrijwilligers met als resultaat verbetering van de kwaliteit van de dienstverlening. Het betreft alle kinderen van 0 tot 12 jaar. Kinderen in achterstandssituaties en kinderen waarvan beide ouders werken, maken daar onderdeel van uit. De uitwerking vindt plaats via twee lijnen: 1. Het stimuleren van netwerken in wijken tussen verschillende voorzieningen die voor kinderen van 0 tot 12 jaar en hun ouders een aanbod verzorgen; 2. Bij nieuwbouw van voorzieningen stimuleren van onderwijs en kinderopvangvoorzieningen onder één dak gebracht worden en met elkaar samenwerken. De gemeente zal op wijkniveau plannen voor samenwerking tussen de verschillende voorzieningen stimuleren en honoreren. Op stedelijk niveau zullen de middelen die worden ingezet voor het stimuleren van onderwijs, sport, vrije tijd en welzijn op elkaar worden afgestemd. Tevens zal het accommodatiebeleid op elkaar worden afgestemd. Meetpunten Het beoogde resultaat is dat in 2007 in elke wijk een Forum tot stand is gebracht. Meetpunten zijn: S het aantal en de samenstelling van netwerken en samenwerkingsrelaties van voorzieningen voor kinderen van 0 tot 12 jaar en hun ouders; - het aantal voorzieningen (onderwijs en kinderopvang) die onder één dak functioneren en samenwerken Huidige situatie Reeds in 7 wijken van Utrecht is sprake van ontwikkelingen waarbij het Forum-concept aan de orde is. In sommige wijken zijn concrete plannen gemaakt of in ontwikkeling die het Forum-concept in praktijk brengen. Concreet kunnen hier genoemd worden Leidsche Rijn en Rijnsweerd. In andere wijken zijn ontwikkelingen die aangegrepen worden om de ontwikkeling van een Forum te onderzoeken en concreet gestalte te geven. Met de schoolbesturen zijn afspraken gemaakt over de volgorde van nieuwbouw van scholen en de inzet van middelen voor klassenverkleining 1e fase. Bij nieuwbouw wordt gekeken in hoeverre het Forum-concept kan worden toegepast. Er zal zoveel mogelijk volgens de beschikbare middelen gebouwd worden. De middelen die beschikbaar komen voor uitbreiding van de kinderopvang zullen zoveel mogelijk gekoppeld worden aan de bouw van Forumlokaties.
-34-
Knelpunten Voor het stimuleren van netwerken, samenwerking en (nieuw) accommodaties zijn de huidige financiën niet voldoende. Momenteel wordt aan aanvullende financiering gewerkt. . Nieuw Beleid/Programma Op stedelijk niveau zal de gemeente een integrale aanpak vormgeven vanuit onderwijs welzijn, sport, cultuur, bibliotheek en GG en GD. In de wijken zal de ontwikkeling van Forum worden gestructureerd door de installatie van een Forumgroep in elke wijk. Deze Forumgroepen zullen het Forumconcept per wijk invullen. Op basis van prioritering van nieuwbouw en netwerkontwikkeling zal vervolgens een concreet programma voor de komende jaren worden opgesteld.
3.C. Risicojongeren: minder schoolverzuim en schooluitval Algemeen De aanpak van risicojongeren in Utrecht kent vanuit de onderwijsinvalshoek twee hoofdlijnen: het verminderen van schoolverzuim en het aanpakken van voortijdig schoolverlaten. Het doel is om ervoor te zorgen dat zoveel mogelijk jongeren een startkwalificatie bereiken. Voor de groep waarvoor dit niet haalbaar is zal worden ingezet op het meest passende en waar mogelijk toch kwalificerende traject naar onderwijs/arbeid. Dit krijgt vorm in de zogenaamde sluitende aanpak: geen jongere tussen wal en schip. Belangrijk is daarbij een goed overzicht over de totale groep (risico)jongeren. Complete en betrouwbare cijfers over de aard en omvang van de groep(en) voortijdig schoolverlaters in Utrecht ontbreken op dit moment. Tot dusverre waren slechts de gegevens van de gemeentelijke afdeling leerplicht beschikbaar en de cijfers van het Trajectbureau ROC-Utrecht. Deze cijfers geven slechts een beperkt beeld. In het najaar van 1999 zal naar verwachting de IJkpuntmeting Uitval beschikbaar komen en daarmee een meer compleet en betrouwbaar beeld. Wèl zijn er de nodige indicaties dat er wel degelijk sprake is van een behoorlijke risicogroep: S bij afdeling leerplicht zijn er jaarlijks ruim 650 leerplichtige jongeren van 12-17 jaar in behandeling waarbij sprake is van ernstig verzuim/dreigend voortijdig schoolverlaten; (jaarverslag sectie leerplicht); S de slaagpercentages van VBO en MAVO zijn in Utrecht lager dan in de andere grote steden (ijkpuntmeting VO 1998; resp. 86% voor VBO en 90% voor MAVO); S van de groep jongeren die vorig schooljaar een school voor VO of SVO verliet (1274) maakten er 215 geen herstart in een onderwijstraject (eerste verkenning overstap-problematiek schooljaar 97-98); S ook in Utrecht is er sprake van een uitval uit het ROC van ongeveer 45% (landelijk cijfer) Een andere aanwijzing komt uit de stadspeiling Nieuw Utrechts Peil. In de enquêtes naar Leefbaarheid en Veiligheid in 1996 en 1998 bleek dat zo’n 10 procent1 van de Utrechtse 18 t/m 24
1
Zie ook hierna bij GSB toetsingscriterium 3
-35-
jarigen geen hogere opleiding heeft genoten dan VBO of MAVO, hetgeen doorgaans als onvoldoende startkwalificatie voor de arbeidsmarkt wordt aangemerkt. De inspanningen in het voortgezet onderwijs zullen vooral gericht blijven op het verminderen van schoolverzuim. Naast een goede controle op verzuim gaat het hierbij vooral om preventie: het streven naar effectieve en “affectieve” scholen. De thema’s genoemd in het Lokaal Onderwijs Achterstanden Plan (LOAP) en het programma School en Veiligheid zijn hierbij leidraad (taalbeleid, leerling-volgsysteem, leerlingbegeleiding, schoolklimaat, leerling-participatie e.d.) Voor het terugdringen van voortijdig schoolverlaten wordt de nadruk gelegd op het signaleren van (dreigende) uitval en het plaatsen van leerlingen op de voor hen meest passende plek; het zorgen voor voldoende passende alternatieve leerroutes voor de verschillende risicogroepen en het zorg dragen voor een goede doorgaande lijn van het voortgezet onderwijs naar het ROC (zo nodig een combinatie van werk en scholing). Dit alles tegen de achtergrond van de veranderingen waar het VBO en MAVO mee te maken krijgen. GSB-toetsingscriterium 3: Aansluiting onderwijs/arbeidsmarkt Utrechts ambitie: - Door een intensieve aanpak gericht op verminderen van verzuim en aanpakken van schooluitval het doel van een sluitende aanpak vorm geven. Deze aanpak in overleg met het onderwijsveld in brede zin concretiseren door het aangeven van specifieke, meetbare en realistische doelstellingen met een daarbij behorende tijdsplanning. Voor de aanpak van verzuim is dat reeds geschied. Voor de aanpak van schooluitval zullen in overleg met het veld streefdoelen worden bepaald zodra betrouwbare metingen over de uitgangssituatie beschikbaar zijn. N.B. In het GSB-toetsingskader wordt voorgesteld om het aantal 18 t/m 24 jarigen uit de bevolkingspeiling naar Leefbaarheid en Veiligheid dat geen hogere opleiding heeft genoten dan VBO of MAVO als indicator te nemen. In de twee tot dusverre in Utrecht verrichtte metingen in 1996 en 1998 behoorde resp 13,4% en 10,6% tot deze groep. Deze percentages hebben echter zodanig ruime betrouwbaarheidsmarges (plus of min 2,4% resp 2,8% ) dat ze niet geschikt zijn voor het stellen van doelen voor de komende jaren.
Huidige situatie Door middel van een grootschalige verzuimmeting op alle Utrechtse scholen voor het voortgezet onderwijs (‘De Utrechtse teldagen’) zijn in 1998 gegevens verzameld over de omvang van het verzuim. Hieruit bleek dat gemiddeld bijna 8% van de leerlingen afwezig was. Voor (I)VBO/MAVOscholen ligt het percentage met 11% aanzienlijk hoger dan op MAVO/HAVO/VWO-scholen met 6%. Aan de hand van de resultaten van de ijkpuntmeting zijn met alle scholen voor voortgezet en speciaal voortgezet onderwijs afspraken gemaakt over het terugdringen van schoolverzuim. Deze afspraken zijn vastgelegd in streefdoelen en streefcijfers per school. De dekkendheid van de verzuimregistratie en het achterhalen van de reden van het verzuim waren onderdelen die voor verbetering vatbaar waren.
-36-
Vanuit afdeling Jeugdgezondheidszorg van de GG en GD wordt op een tweetal scholen geëxperimenteerd met een specifieke aanpak op ziekteverzuim. In januari 2000 zal op alle scholen opnieuw een verzuimmeting plaatsvinden. Daaruit moeten de effecten blijken van de door de scholen getroffen maatregelen in de afgelopen 2 jaar. De preventieve aanpak van schooluitval krijgt vooral gestalte binnen de afspraken die de gemeente met het scholenveld maakt in het kader van het Lokaal Onderwijs-Achterstandenbeleid en het Convenant-VO ( 1997) waarin streefdoelen zijn benoemd om het voortijdig schoolverlaten in een gezamenlijke aanpak terug te dringen. Op basis van de hen toegekende budgetten maken scholen plannen, die getoetst worden door de Onderwijs adviesraad Utrecht. Punten die stedelijke afstemming vereisen komen aan de orde in het Op Overeenstemming Gericht Overleg (OOGO) tussen gemeente en schoolbesturen. In het VBO en MAVO staan de nodige veranderingen op stapel. VBO en MAVO worden VMBO. Scholen voor Moeilijk Lerende Kinderen (MLK) worden scholen voor Praktijkonderwijs, met de opdracht hun leerlingen direct voor te bereiden op de (regionale) arbeidsmarkt. Scholen voor kinderen met Leer- en Opvoedingsproblemen (LOM) en voor Individueel Beroepsonderwijs moeten LeerWegOndersteunend Onderwijs (LWOO) gaan vormgeven. Gemeente en het samenwerkingsverband VO/SVO-scholen werken samen om deze veranderingen goed vorm te geven. In het kader van het Plan van Aanpak Voortijdig Schoolverlaten (VSV) wordt een gezamenlijke beleidsagenda uitgewerkt. Ook het Bureau Jeugdzorg is hierbij op onderdelen betrokken. Hoewel de scholen werken aan de preventie van voortijdig schoolverlaten en een aantal jongeren 'bediend' worden door het SVO, moeten we constateren dat dit niet voldoende is om alle jongeren binnen het reguliere onderwijs te houden. Voor deze jongeren beschikt Utrecht over een aantal 'alternatieve leerroutes' binnen het voortgezet onderwijs. Kenmerk hiervan is dat het om leerroutes gaat waarbij jongeren naast het volgen van onderwijs ook stage lopen of werken bij een leer/opleidingsbedrijf . Hoewel deze alternatieve leerwegen van grote betekenis zijn voor risicojongeren zijn er ook knelpunten: S er is een grote spanning tussen de vraag naar en alternatieve leerwegen en het aanbod de keuzemogelijkheid vanuit leerlingen bezien is beperkt tot een aantal beroepsrichtingen; S de extra begeleidingsinzet die scholen doen op deze groepen gaat ten koste van het budget voor andere risicoleerlingen; S de samenwerking met jeugdhulpverlening is nog onvoldoende. Het aanbod vanuit jeugdhulpverlening is nog onvoldoende afgestemd en vraaggericht. Tevens moet gezocht worden naar aansluiting op kwalificerende trajecten; S in het voortgezet onderwijs gaat het om projectfinanciering; de financiële situatie is elk jaar onzeker. De aansluiting op vervolgtrajecten binnen het ROC is teveel afhankelijk van de inzet vanuit elk project afzonderlijk. Een deel van de alternatieve leerroutes binnen het ROC past niet meer in de WEB-financieringsstructuur; Op deze onderdelen zal aan verbetering moeten worden gewerkt. Een ander belangrijk element bij de uitvalproblematiek vormen de 'overgangen' : van school voor primair onderwijs naar voortgezet onderwijs en van voortgezet onderwijs naar school voor
-37-
beroepsonderwijs. In Utrecht wordt al jaren gewerkt met een zogenaamde PO-VO procedure. Zo'n procedure ontbreekt vooralsnog voor de overgang VO-ROC. Wel komt er steeds meer aandacht voor dit risicomoment. Scholen en ROC werken binnen het project ‘Kansrijk Over’ aan het verbeteren van de inhoudelijke aansluiting van programma's. Vanuit de leerplicht/RMC functie wordt gewerkt aan het goed in beeld krijgen van alle 'overstappers' en het zo nodig herplaatsen van jongeren die de overstap niet goed maken. Binnen het ROC wordt gewerkt aan het voorkomen van uitval en het herplaatsen van cursisten die dreigen uit te vallen. Gemeente en ROC bekijken samen voor welke doelgroepen uitvallers aanbod aanwezig is en voor welke groepen er onvoldoende aanbod is. Omdat een aantal jongeren te vroeg -zonder startkwalificatie- afbuigt naar werk is het belangrijk dat er ook goede lijnen zijn naar actoren die op dit terrein actief zijn: arbeidsvoorziening, afdeling Werk en Inkomen van de gemeente, de Centra voor Werk en Inkomen en anderen. De eerste afspraken over melding, registratie, inventariseren van aanbod e.d. zijn reeds gemaakt. De opdracht op dit terrein is om ervoor te zorgen dat al deze lijnen met elkaar verbonden worden, zodat een sluitende aanpak ontstaat. Nieuw Beleid Het Plan Voortijdig Schoolverlaters van het rijk, met de daarbij behorende financiële middelen, geeft de mogelijkheid bovengenoemde knelpunten aan te pakken. De gemeente neemt het initiatief om -vanuit een gezamenlijke regie (gemeente, schoolbesturen, voortgezet onderwijs en ROC's) met alle betrokken partijen de te ondernemen acties in beeld te brengen. Dit krijgt vorm in het vast te stellen Plan van Aanpak Voortijdig Schoolverlaten van Utrecht . Het zal daarbij onder andere gaan om: S verbetering keuzebegeleiding, inclusief beroepskeuzebegeleiding; S herpositionering TOV en aanbod Stade PPI; S verbreding en inbedding van duale leerroutes; S versterking van de initiatieven om de overgang van voortgezet onderwijs naar ROC’s voor met name risicogroepen beter te laten verlopen; S versterking samenwerking met aanpalende sectoren als jeugdhulpverlening en arbeidsvoorziening. Het Utrechtse plan van aanpak met de titel “Startkwalificaties voor risicojongeren. Meerjarig ontwikkelingsprogramma ter bestrijding van voortijdig schoolverleten” is onlangs voltooid en wordt nu aan het gemeentebestuur voorgelegd. Daarnaast wordt ook door de justitiepartners fors geïnvesteerd in de uitbreiding van het bestaande preventief en repressief instrumentarium ten aanzien van de vroegtijdige schoolverlaters. Dit betekent niet alleen het ontwikkelen van nieuwe taakstraffen (in aansluiting op het Schooluitvaltraject), maar eveneens het creëren van meer mogelijkheden om in het vrijwillige circuit jongeren met schoolproblemen te begeleiden.
-38-
4.
Levendige stad
We krijgen door de arbeidsduurverkorting steeds minder werktijd. Maar we hebben niet automatisch het gevoel meer tijd over te hebben. Er ontstaan onregelmatige leefpatronen door flexibel werken en 24-uurs economie. We schipperen met zorg voor kinderen en aanverwanten, met de eisen van het werk (de klant is koning en de werknemer zelf verantwoordelijk) en de ruime mogelijkheden voor vrije tijdsbesteding (exotische vakanties, bijzonder sporten, cultuuruitingen, ed). In Utrecht is het vraagstuk van tijdsbesteding extra lastig want de stad heeft de afgelopen jaren bewezen een uitstekende voedingsbodem te zijn voor een breed scala aan kunstzinnige activiteiten. Het Utrechtse kunst (en uitgaans-)leven kent een geweldige dynamiek, is divers en multicultureel. De belangstelling voor kunst en cultuur ligt in Utrecht dan ook ruim boven het gemiddelde. De uitdaging is om in het Utrechtse een breed en gevarieerd aanbod te doen aan kunst, cultuur, sport en recreatie en welzijn waarbij we rekening houden met de veranderende levenspatronen van de Utrechter. Wat betreft leefbaarheid moet recreatie en vrijetijdsbeleid niet alleen gericht zijn op uitbreiding van het aanbod maar ook op verbetering ervan en op een aangenamer verblijf in de eigen leefomgeving. Te denken valt hierbij aan meer onderhoud, beheer en toezicht, meer animatie en evenementenorganisatie en stimulering en ondersteuning van wijk- en stedelijke initiatieven. Stedelijkheid komt tot uiting in versterking van stedelijke recreatievoorzieningen en recreatiegebieden gelegen aan de rand van de stad. Bemiddelaars tussen verschillende culturen zijn nodig om het proces van culturele differentiatie te begeleiden en om vormen van culturele segregatie en verlaging van tolerantie tegen te gaan moeten mensen uit verschillende culturen met elkaar in contact komen. Recreatie en vrijetijdsbesteding bieden, vanwege de meestal laagdrempelige en vanzelfsprekende vorm ervan, goede mogelijkheden tot integratie. Ze vormen ook een belangrijke graadmeter daarvoor omdat in de vrije tijd sprake is van een relatief vrije keuze in de activiteiten die men onderneemt. Van belang is een ambitieus begrip van integratie te hebben: het gaat niet alleen om passieve deelname maar ook om actieve deelname.
4.A.
Cultuur
Kunst en cultuur fungeren steeds meer als gezichtsbepalende elementen en zijn daarmee ook steeds belangrijker voor stedelijke samenlevingen. Elke stad in Europa beschikt wel over een drinkwatervoorziening, een vuilnisophaaldienst, een netwerk van straten en pleinen, en een busmaatschappij, maar waarin steden zich van elkaar onderscheiden, is de bewuste creatie van ontmoeting en vertier; de aanwezigheid van mensen, gebouwen en activiteiten die iets toevoegen aan het alledaagse proces van wonen en werken. Het belang van culturele uitingen en activiteiten die oorspronkelijk en uniek zijn, wordt daarmee steeds groter. De stad Utrecht heeft in de achterliggende jaren bewezen een uitstekende voedingsbodem voor
-39-
een breed scala van kunstzinnige activiteiten te zijn. Het Utrechtse kunstleven kent een geweldige dynamiek, het komt voort uit de stad zelf, is divers en multicultureel en omvat een evenwichtige mix van zowel traditionele als eigentijdse elementen. De belangstelling voor en deelname aan kunst en cultuur is in Utrecht bovendien groot, breed van opbouw en ligt ruimschoots boven het landelijk gemiddelde. Een toenemend aantal instellingen en activiteiten geniet dan ook landelijke bekendheid. De positie van de stad Utrecht als vierde stad van het land stelt behalve aan artistieke kwaliteit in het algemeen ook eisen aan de verscheidenheid van het culturele aanbod. Over het algemeen bestaat er tevredenheid over de bandbreedte van het Utrechtse kunst- en cultuurklimaat. Wat echter volgens vertegenwoordigers uit het culturele veld nog ontbreekt is een vaste plek voor de Utrechtse amateurkunst, een zgn. 'Huis voor de Amateurkunst'. Hierin kunnen uiteenlopende functies worden ondergebracht: * Een presentatieplek in de vorm van een multifunctionele zaal die plaats biedt aan 300 tot 500 mensen. * Meerdere oefen- en cursusruimten, variërend in grootte, ten behoeve van alle kunstdisciplines. * Voorzieningen voor administratie, acquisitie, publiciteit en eventueel het beschikbaar stellen van theaterapparatuur, communicatiemiddelen e.d. * Huisvesting voor (provinciale) steunfunctie-medewerkers. Met de bouw van een Huis voor de Amateurkunst zullen vele miljoenen gemoeid zijn. Nadere planvorming en de opstelling van een voorlopig programma van eisen moeten in het voorjaar van 2000 leiden tot een operationeel ontwerp. Een mogelijke lokatie voor het Huis voor de Amateurkunst is Leidsche Rijn. Een belangrijk voordeel van vestiging van een Huis voor de Amateurkunst aldaar is dat zowel de samenhang tussen inwoners van Leidsche Rijn en van de centrale stad als de interne sociale cohesie in Leidsche Rijn erdoor zal worden bevorderd. Het Huis voor de Amateurkunst zou bijvoorbeeld gesitueerd kunnen worden in het cultuurcentrum dat in het toekomstige stadsdeelcentrum van Leidsche Rijn wordt gerealiseerd. De hoofdfunctie van het cultuurcentrum moet immers een aanvulling vormen op het culturele aanbod in stad en regio. De definitieve invulling van het cultuurcentrum staat nog open. In de komende periode zal hierover meer duidelijk worden. Naast het cultuurcentrum is het zaak dat in Leidsche Rijn tenminste de harde kern van het culturele voorzieningenpakket van gemeenten wordt gerealiseerd. Dit betekent dat moet worden gezorgd voor een aansprekende en substantiële toepassing van kunst in de openbare ruimte, voor een evenemententerrein voor festivals en manifestaties - bijvoorbeeld in het centrale park van Leidsche Rijn -, voor een goed aanbod op het gebied van kunsteducatie en voor een beleid dat - al dan niet in verenigingsverband - de actieve kunstbeoefening steunt en stimuleert. Ook dient aandacht te worden gegeven aan het behouden en ontsluiten van het cultuurhistorisch erfgoed van het gebied en zijn bewoners. Een belangrijk innovatief element in het culturele voorzieningenpatroon van Leidsche Rijn zal worden gevormd door het zogeheten informatiecluster, waarin behalve de bibliotheek een aantal loketten van dienstverlenende instanties wordt ondergebracht. Het informatiecluster zal voor burgers een oprit zijn naar de digitale snelweg. Zo mogelijk zal het informatiecluster in nauwe samenhang met het cultuurcentrum worden gerealiseerd.
-40-
In het SOP wordt benadrukt dat ook het deelnemen aan en beleven van uitingen van kunst en cultuur belangrijk is voor het sociale gehalte van de stad. Behalve dat uitingen van kunst en cultuur een autonome waarde hebben, zien wij culturele activiteiten namelijk ook als een belangrijk middel om de sociale cohesie in wijken en buurten te verhogen, het begrip tussen verschillende culturen te vergroten en de jeugd op een uitnodigende manier te laten kennismaken met (en nadenken over) normen en waarden in de maatschappij. Meetpunt: - de cultuurparticipatie van de gehele stedelijke bevolking, dus van zowel ingewijden als niet ingewijden, wordt vergroot. Hierbij wordt een belangrijke plaats ingenomen door activiteiten op het gebied van de amateurkunst. Utrecht kent een bloeiend amateur kunstleven met een groot aantal verenigingen in uiteenlopende disciplines dat formeel recht heeft op subsidie. Van 85 (1995), 88 (1996) en 90 (1997) groeide het aantal verenigingen in 1998 naar 96. Het werkelijke aantal verenigingen ligt aanzienlijk hoger en kan geschat worden op ca. 200. Behalve aan het ondersteunen van een honderdtal amateurverenigingen wordt ook jaarlijks op incidentele basis bijgedragen in de kosten van ca. 80 activiteiten en manifestaties in deze sector. Een keerzijde van deze positieve ontwikkeling is, dat voor de beoefening van amateurkunst in de directe omgeving vaak geen of weinig mogelijkheden zijn. Mede tegen deze achtergrond is reeds in 1997 het idee van kunstverzamelgebouwen geformuleerd. De gedachte hierachter is primair het creëren van ontmoetingsplekken in de wijken door werkruimten voor professionele kunstbeoefening in één gebouw te combineren met ruimten voor amateurkunst en cursusruimte voor kunsteducatie. Kunstverzamelgebouwen kunnen door hun multifunctionaliteit bijdragen aan verbreding van het maatschappelijk draagvlak voor kunst en cultuur. Tevens ontstaan mogelijkheden voor een kunstbeleid op de maat van de betreffende wijk. In de praktijk is gebleken, dat de ontwikkeling van een kunstverzamelgebouw niet eenvoudig is en bovendien tijdrovend, omdat deze in hoge mate bepaald wordt door de specifieke mogelijkheden (karakter, omvang en ligging) van een beschikbaar komend gebouw. Met name eisen (en wensen) op het punt van vergunningen blijven daarbij tot knelpunten blijven leiden. Ook is er op dit moment nog geen adequate beheersorganisatie voorhanden, een gegeven waarin de komende jaren verandering moet komen. In de begroting 1999 zijn daarom middelen gereserveerd voor de vorming van een professionele organisatie. De vorming hiervan is ook uit het oogpunt van cultureel ondernemerschap van groot belang. In de komende jaren komen in de stad een aantal gebouwen vrij, waarvan de functie kan worden heroverwogen. De inzet van dergelijke panden voor kunst en cultuur, is gelet op de schaalvergroting van de stad en de aanwezige behoefte een zinvolle optie. Concrete plannen zijn er voor een kunstverzamelgebouw in Lombok (Makasserstraat 84), Kanaleneiland (zie Wijk ontwikkelingsvisie) en voor het onderbrengen van theatergroep Stut in een voor hen geschikt pand. De benodigde investeringen komen voor een deel ten laste van het investeringsbudget cultuur, maar dit is hiervoor niet toereikend. Per kunstverzamelgebouw moet gerekend worden met een bedrag aan verbouwingskosten van ca. NLG 1 mln. In de toekomst laat het concept zich ook naar de andere prioriteitsgebieden vertalen. Mogelijk zal
-41-
daarbij een relatie kunnen worden gelegd met andere maatschappelijke functies, zoals geformuleerd in het zgn. Forum-concept (clustering van onderwijs- en overige maatschappelijke voorzieningen voor kinderen van 0 tot 12 jaar, waarbij afhankelijk van behoeften en wensen van kinderen en bewoners nadere accenten kunnen worden gelegd op bijvoorbeeld sport, speelvoorzieningen, nieuwe media en kunst en cultuur, voor de genoemde doelgroep en/of andere bewoners. Een ander instrument om te bevorderen dat in wijken sociaal-culturele activiteiten plaats-vinden, is het inzetten van een zogeheten 'vrije tijdsmakelaar'. Dit is iemand die wordt ingezet om de wijk culturele, sportieve en recreatieve activiteiten en voorzieningen aan te jagen. De vrije tijdsmakelaar zou hiertoe een budget moeten krijgen dat hij in overleg met onder meer het wijkbureau, de scholen, de jongeren, de zelforganisaties van bewoners en amateur-verenigingen moet inzetten. Hij werkt op basis van een goed inzicht in de behoeften van de wijkbewoners. Zo mogelijk laat hij zich terzijde staan door een werkgroep uit de wijk die meedenkt, projecten aandraagt, contacten legt en mede organiseert. Met het inzetten van vrije tijdsmakelaars wordt beoogd om bewoners daadwerkelijk bij activiteiten te betrekken, hetzij in organisatorische zin, hetzij uitvoerend. Hierdoor wordt de sociale cohesie bevorderd, ontstaat er meer wederzijds begrip tussen uiteenlopende culturen en krijgt de wijk meer eigen identiteit. Op cultureel gebied kan de vrije tijdsmakelaar zich bijvoorbeeld richten op het tot stand brengen van of bemiddelen voor festiviteiten van een uiteenlopend cultureel karakter zoals optredens, festivals, religieuze feesten e.d. Ook kan hij zich inzetten voor het vinden van repetitieruimte voor jeugdige muzikanten (popmuziek, wereldmuziek, hafabra enz.), een jaarlijkse Jeugdcultuurdag, het laten plaatsvinden van regelmatige uitvoeringen van een eigen wijk(jongeren)muziek/theater/dansgroep, het instellen/jaarlijks toekennen van een wijkcultuurprijs; het in ere herstellen van tradities zoals St. Maarten, het organiseren van een Kerstconcert voor ouderen, het werven van jongeren voor de bibliotheek (in samenwerking met de scholen), het (via de bibliotheek) beschikbaarstellen van ICT aan jongeren e.d. Met het fenomeen vrije tijdsmakelaar kan ervaring worden opgedaan via een pilotproject in een van de prioritaire GSB-gebieden.
4.B. Sport en recreatie Het beleidsveld Sport en Recreatie heeft raakvlakken met alle domeinen die door de gemeente op het gebied van de sociale infrastructuur worden onderscheiden. Binnen deze domeinen worden door de Dienst Maatschappelijke Ontwikkeling projecten in uitvoering genomen (of zijn al gestart) waarbij het essentieel is dat vanuit het sport- en recreatiebeleid samen wordt gewerkt en beleidsmatige afstemming plaatsvindt met onderwijs, welzijn, cultuur, werk en inkomen en sociale zaken en arbeidsmarkt.
-42-
Bewegingsstimulering Huidige situatie Bewegingsstimulering/-recreatie is een belangrijk onderdeel van de sociale infrastructuur in onze stad. Niet alleen uit het oogpunt van gezondheid, maar ook in het kader van thema’s als ‘sociale activering’ en ‘niemand zonder startkwalificatie de deur uit’. Juist in de sport kan een helpende hand worden toegestoken aan mensen die al lange tijd aan de kant staan in de vorm van actieve deelname aan sport in groepsverband en bijvoorbeeld via het verrichten van kaderwerkzaamheden in sportverenigingen. Werken aan goede startkwalificaties vereist een heel pakket aan activiteiten naast het gewone onderwijs. Hieraan wordt al volop binnen de Dienst voor Maatschappelijke Ontwikkeling gewerkt: de ontwikkeling van de Campus in Leidsche Rijn en het Forum-concept zijn daar voorbeelden van. Het binden van leerlingen aan school door ook na schooltijd op hun gerichte activiteiten aan te bieden, kan het doel ‘Niemand zonder startkwalificatie de deur uit ’ dichterbij brengen. Vanuit de sport zijn er goede voorbeelden dat juist moeilijk te bereiken groepen jongeren met een gericht sportaanbod en het in dat kader geven van structuur in hun leven te winnen zijn. Door de Gemeenteraad is in dat kader vanaf 1999 NLG 200.000 extra ter beschikking gesteld om de sportstimulering op wijkniveau te versterken. Daarnaast ligt er een relatie met het Werkprogramma voor de Jeugd 1999 voor wat betreft de ondersteuning van het sportjongerenwerk in de wijken. Hiervoor is incidenteel NLG 240.000 voor 1999 beschikbaar. Ook bewegingsstimulering voor mensen met een functiebeperking heeft de aandacht. Op dit moment wordt er een project gefinancierd door de afdeling Welzijn voor een periode van drie jaar. NLG 75.000 per jaar voor een aparte sportconsulent voor sportstimulering en in totaal NLG 300.000 voor aanpassingen t.b.v. de toegankelijkheid van recreatiegebieden. Deze sportconsulenten hebben ieder een wijk als aandachtsgebied. Genoemde periode loopt maart 2000 af. Binnen dit project is ook Club Extra opgezet: extra bewegingscursussen bedoeld voor kinderen met een motorische achterstand. Nieuw beleid: knelpunten Het wordt van groot belang gevonden om het project sportstimulering voor mensen met een functiebeperking na maart 2000 te kunnen continueren. Tevens is het voorstel de activiteiten van deze sportconsulent uit te breiden tot sportstimulering voor kwetsbare groepen waaronder naast mensen met een functiebeperking ook daklozen, verslaafden, mensen met psychische problemen, etc. Op basis van de inzet van de zogenaamde UNA-gelden is het voorstel om vanuit de gemeente hiervoor NLG 100.000 per jaar te reserveren voor een periode van drie jaar, totaal NLG 300.000. Aanvullend is nog NLG 100.000 per jaar nodig (NLG 300.000) vanuit het GSB-beleid t.b.v. activiteiten, inzet kader voor verschillende projecten, etc.
Verenigingsondersteuning Huidige situatie: knelpunten In de gemeente Utrecht heeft de belangenorganisatie voor de georganiseerde sport de ‘Vereniging Sportbelang Utrecht’ (VSU) een onderzoek uitgevoerd naar de positie van Utrechtse sportverenigingen. In dit onderzoek ‘Naar de verenigingen toe ‘ wordt geconstateerd dat een aantal sportverenigingen in Utrecht problemen heeft: bestuurlijk, financieel, qua kader en administratief. Ook de gemeente constateert in haar contacten met sportverenigingen dat de problemen steeds groter worden. In het gemeentelijk beleid worden de sportverenigingen als een
-43-
belangrijk onderdeel gezien van de sociale infrastructuur in onze stad. De intrinsieke waarde van de sport en de sportvereniging is groot. Voor de stad is het in die zin van belang dat er gezonde sportverenigingen zijn, die een goed sportaanbod kunnen verzorgen. De waarde van sportverenigingen voor de sociale infrastructuur kan daarnaast vergroot worden door samenwerking te zoeken met andere partijen zoals onderwijs en welzijnswerk. Nieuw beleid Naar aanleiding van het bovenstaande hebben de VSU en de gemeente gezamenlijk het initiatief genomen om op zeer korte termijn te komen tot een kwalitatief goede vorm van verenigingsondersteuning in Utrecht. Hiervoor is samenwerking gezocht met de volgende organisaties: Sportservice Midden Nederland, de Nederlandse Christelijke Sport Unie, Interprovinciale Organisatie Sport en de KNVB. Deze organisaties hebben aangegeven dat zij zeer gaarne willen participeren als deelnemer/partner in het Project Verenigingsondersteuning Utrecht. Gezamenlijk is het Projectvoorstel Verenigingsondersteuning Utrecht opgesteld en begin juli naar het Ministerie van VWS gestuurd. Het Projectvoorstel sluit aan op de ‘Stimulerings-regeling breedtesport voor gemeenten’ en er wordt op basis van deze regeling een bijdrage gevraagd van NLG 750.000 van het Ministerie van VWS. Hierbij wordt uitgegaan van 50 % co-financiering door de gemeente en betrokken partners.
Samenhang Jeugd-, Welzijns- en Onderwijsbeleid Huidige situatie: knelpunten In het kader van de naschoolse- en buitenschoolse opvang en het terugdringen criminaliteit onder jongeren kan een goed gestructureerd sportaanbod heel veel betekenen. In Utrecht zijn enkele sportverenigingen die de wil hebben uitgesproken om optimaal samen te werken met andere sectoren als Welzijn en Onderwijs. De sportverenigingen kunnen dit echter niet alleen. Zij hebben in de beginfase intensieve ondersteuning nodig bij het maken van plannen hiervoor. Nieuw beleid Het voorstel is drie voorbeeldprojecten te starten waarbij een samenwerking tot stand komt resulterend in op elkaar afgestemde activiteitenplannen tussen Sportverenigingen, Welzijnsinstellingen en Onderwijs: in de wijk Kanaleneiland2 mede in relatie met het al gestarte Project Interculturalisatie binnen sportverenigingen en in het nieuwe stadsdeel Leidsche Rijn de verenigingen UVV en Desto. De kosten bedragen NLG 100.000 per project, in totaal dus NLG 300.000. In het Projectvoorstel Verenigingsondersteuning Utrecht is aangekondigd dat hiervoor een verder uitgewerkt projectvoorstel zal worden ingediend. Er is ook extra geld nodig voor het aanpassen van bestaande accommodaties t.b.v. een groter multifunctioneel gebruik. In het kader van het GSB-beleid is aan te raden om hiervoor een speciale subsidieregeling op te zetten zoals bijvoorbeeld StiREA gericht op het tot standkomen van multifunctionele accommodaties met een gevarieerd aanbod van activiteiten, waarbij de georganiseerde sportwereld een belangrijke rol kan spelen.
2
Interculturalisatie. Op dit moment wordt er in de wijk Kanaleneiland op initiatief van de gemeente Utrecht een Project Interculturalisatie onder sportverenigingen uitgevoerd. Dit project onderzoekt welke maatregelen effectief zijn om interculturalisatie binnen de georganiseerde sportwereld te stimuleren. Samenhang tussen Sport, Welzijn en Onderwijs krijgt hierbij bijzondere aandacht.
-44-
Recreatief medegebruik Huidige situatie: knelpunten Het beleid van de afdeling Sport & Recreatie is erop gericht om zoveel mogelijk sport- en recreatievoorzieningen te handhaven of terug te brengen in de stedelijke bebouwing. Dit sluit ook aan op de vraag naar sport- en recreatievoorzieningen dichtbij huis, laagdrempelig en meer openbare ruimte t.b.v. de actieve recreatie (zie tevens het Programma voor de Jeugd). Het terugbrengen en/of optimaliseren van sport- en recreatievoorzieningen in de wijken (zie de sportparken Loevenhoutsedijk, De Dreef en het aan te leggen sportpark aan de Cervanteslaan) en mede openstellen voor recreatief medegebruik zorgt voor extra investeringen en tevens voor beheersproblemen. Er moeten afspraken gemaakt worden tussen de georganiseerde gebruikers (met name sportverenigingen) en ongeorganiseerde gebruikers. Het gebruik dient gereguleerd te worden. Op dit moment lopen er projecten bij sportpark/sporthal De Dreef en sportpark Voordorp met daarbij aandacht voor meer toezicht, begeleiding van het gebruik via het sportjongerenwerk en enkele infrastructurele aanpassingen. Nieuw beleid Voor het verbeteren van de openbare ruimte t.b.v. recreatie en sport en het stimuleren van het recreatief medegebruik worden zes projecten voorgesteld (NLG 300.000 te investeren in 2001 en nogmaals NLG 300.000 in 2002). Op basis van co-financiering via het GSB-beleid wordt gevraagd deze bijdrage te verdubbelen.
Toezicht accommodaties Het vandalisme en geweld rondom en in sportaccommodaties is in een aantal gebieden enorm toegenomen. Het is geen uitzondering meer dat badmeesters, sporthalbeheerders en kader van sportverenigingen fysiek worden bedreigd en lastig gevallen en dat er voor tienduizenden guldens wordt vernield. Meer en beter toezicht in deze accommodaties is een deel van de oplossing. Er is in dat kader door de Gemeenteraad voor 1999 een bedrag van NLG 100.000 ter beschikking gesteld voor het aanstellen van toezichthouders bij gymnastieklokalen. Er is voor de zwembaden en overige accommodaties becijferd dat er minimaal 12 formatieplaatsen c.q. toezichthouders nodig zijn voor een beter toezicht en begeleiding van de activiteiten in de betreffende accommodaties.
Schoolzwemmen Wij ondersteunen het schoolzwemmen. Alle scholen wordt een schoolzwem programma aangeboden, in principe voor kinderen uit de groepen 5 en 6. Veel scholen laten kinderen uit groep 4 al schoolzwemmen, alsmede de kinderen uit groep 5 die nog geen zwemdiploma hebben. Met name voor allochtone kinderen blijkt het de enige mogelijkheid te zijn om een zwemdiploma te halen. alhoewel er ondanks het schoolzwemmen toch nog een forse groep kinderen geen zwemdiploma haalt (waaronder vooral een grote groep Turkse en Marokkaanse kinderen en dan weer met name meisjes). De Utrechtse Zwembaden willen dit product in de vorm van De Zwemschool (ook bedoeld voor particulieren) een verdere kwalitatieve impuls geven.
-45-
4.C.
Welzijn
Huidige situatie In de wijken wordt door zowel de wijkwelzijnsorganisaties als tal van andere organisaties een aanbod gedaan op het gebied van vrije tijd. De wijkwelzijnsorganisaties richten zich op alle leeftijdsgroepen met het vrijetijds aanbod. De activiteiten zijn zeer uiteenlopend van sport/spel activiteiten, instuif- en inloop activiteiten tot aan cursussen op allerlei terreinen. Ook de vakantieactiviteiten maken onderdeel uit van het totale aanbod. Er wordt gebruik gemaakt van de accommodaties zoals de buurthuizen en speeltuinen, maar ook buiten de accommodaties wordt een aanbod verzorgd. Opvallend is de grote hoeveelheid vrijwilligers die een bijdrage leveren aan het realiseren van de activiteiten. In veel gevallen biedt de wijkwel-zijnsorganisatie de faciliteiten aan waarbinnen anderen, bewoners en andere organisaties, hun activiteiten kunnen ontplooien. Knelpunten Er wordt een groot beroep gedaan op het gebruik van de accommodaties wat niet altijd gehonoreerd kan worden. Niet bij alle doelgroepen, met name jongeren en kinderen, kan volledig gesteund worden op vrijwilligers. Bij deze doelgroepen is de inzet van agogische werkers vaak noodzakelijk. Met name bij jongeren is de vraag naar vrijetijdsbesteding vaak groter dan het aanbod dat gedaan (kan) worden. De openingstijden van de accommodaties sluiten niet altijd aan bij de vraag uit de wijk. Op het gebied van sport en spel is er op wijkniveau een tekort aan betaalbare en toegankelijke accommodaties. Ook de buitenruimten zijn niet altijd even optimaal om activiteiten aan te bieden. Gewenste situatie De aansluitingen en samenwerking tussen de verschillende aanbieders in de wijk op het gebied van vrije tijd zouden soepeler moeten verlopen. Er kan meer dan nu gebruikelijk is aanspraak gemaakt worden op elkaars deskundigheden en mogelijkheden (ook facilitair), waardoor er een gevarieerder en toegankelijker aanbod kan worden verzorgd. De vraag moet centraal staan. De wijkwelzijnsorganisaties zouden ook de rol van makelaar moeten gaan vervullen tussen de vraagkant en het aanbod om daarmee de mogelijkheden op het gebied van vrijtijd te verbreden. Van gemeentezijde zal het gebruik en de toegankelijkheid van accommodaties en buitenruimte moeten worden verbeterd, vooral voor sport en spel activiteiten. Vrijwilligerswerk Wij subsidiëren een bont scala aan vrijwilligersprojecten- en activiteiten. Op jaarbasis zijn hiermee enige miljoenen guldens gemoeid. Er is op dit moment geen samenhangend beleid op dit terrein. In het Collegeprogramma is de wens opgenomen dit deze raadsperiode te realiseren.
-46-
5.
Veilige stad
Het Utrechtse veiligheidsbeleid kenmerkt zich door integraliteit, wijkgerichtheid, een combinatie van preventie, curatie en repressie en een sluitende aanpak. Een integraal veiligheidsbeleid is van belang omdat achtergronden en oorzaken van criminaliteit en overlast vaak op maatschappelijk vlak liggen. Het gaat om opvoeding, school, werk, sociale achterstand, culturele verschillen, individualisering, ontbreken maatschappelijke verbanden en sociale controle e.d. Veiligheidsbeleid is daarom meer dan toezicht en opsporing door de politie. Gemeentelijke diensten, maatschappelijke instellingen (Welzijnsorganisaties, jeugdzorg, sportverenigingen e.d.), scholen en burgers kunnen en moeten ook een bijdrage leveren. Daarvoor is afstemming en samenwerking, zowel onderling als met politie en justitie en andere stedelijke partners noodzakelijk. Een aantal veiligheidsthema’s wordt op stedelijk niveau aangestuurd. Hiervoor zijn diverse oorzaken, zoals rijksfinanciering (Jeugd en Veiligheid, CRIEM), de nieuwheid van een thema (bijv. participatie in grote ruimtelijke projecten), en het stedelijk karakter van de problematiek (drugsverslaafden, randgroepen, uitgaansgeweld). Nieuwe thema’s worden zodra dit mogelijk is gedecentraliseerd naar de wijken. Voor het overgrote deel van de integrale veiligheidsaanpak is dit reeds geschied. Op stedelijk niveau wordt thans nog de veiligheid van grote ruimtelijke ontwikkelingsprojecten behandeld, zoals het UCP en Leidsche Rijn. Het betreffende wijkbureau zal de veiligheidsproblematiek Leidsche Rijn echter in de toekomst overnemen. Zoveel mogelijk worden de stedelijke thema’s gekoppeld aan het wijkveiligheidsbeleid. Zo maken de wijken voorstellen voor de besteding van de Jeugd en Veiligheid en CRIEM gelden en participeren de wijken in de aanpak van uitgaansgeweld, drugsproblematiek e.d. Wij maken ons sterk voor een sluitende aanpak van de veiligheidsproblematiek. Eén van de eerste doelstellingen hierbij is om te weten waar de risico's liggen, om hier vervolgens in te investeren. Het wijkgericht werken is hierbij een belangrijk hulpmiddel omdat dat de verbinding legt tussen de vraag in de wijk en het aanbod van de gemeente. Preventie van onveiligheid is noodzakelijk en onderdeel van een geconcentreerde en integrale aanpak. De praktijk heeft uitgewezen dat zo'n aanpak tot gunstige effecten leidt. Zo kunnen onder meer jeugdbeleid - van het voorkomen van schooluitval tot en met het creëren van werkgelegenheid - communicatiebeleid (want veiligheid zit ook vaak "tussen de oren") en goed onderhoud van voorzieningen samenwerken om de veiligheid te bevorderen. Ook de justitiepartners gaan uit van de integrale gedachte. Teneinde de samenwerking van Justitiepartners op districtsniveau te bevorderen zal worden gestart met het opzetten van actieteams en/of beleidsteams per (politie)district. Hierdoor wordt de keten van de Justitiepartners versterkt en worden de contacten met de bestaande netwerken op districtsniveau aangehaald. Eén en ander ligt in de lijn van de gedachte van Justitie in de Buurt. Binnen deze samenwerkingsverbanden kan aan minderjarigen een compleet ‘afdoeningspakket’ (hulpverlening en/of repressie) worden geboden. Met deze samenwerking wordt ook een verkorting van de doorlooptijden beoogd. Degenen die aan deze samenwerkingsverbanden op districtsniveau mee zullen gaan doen zijn OM, politie, Raad voor de Kinderbescherming, Reclassering, Afd. Jeugdreclassering van Bureau
-47-
Jeugdzorg. Voor al deze partijen zal dit extra inzet vergen. Utrecht is de vierde stad qua onveiligheidsgevoelens van burgers. Criminaliteit/sociale onveiligheid is het één na belangrijkste probleem volgens de Utrechters. Reden om volop door te gaan met programma’s jeugd en veiligheid, overlast bestrijding, geweldsbestrijding en het vergroten van toezicht op straat en de bevordering van de wijkveiligheid. De huidige situatie Na een aantal jaren van dalende (geregistreerde) criminaliteit stijgt deze weer in 1997 en 1998. Ook de onveiligheidsgevoelens, tot voor kort afnemend, nemen weer toe. Bij de criminaliteit is positief dat de woninginbraken reeds vijf jaar dalen en inmiddels nog maar 40% bedragen van het aantal in 1993 en dat gewelddelicten na jaren van stijging licht dalen in 1998. Negatief zijn de toename van vandalisme en de spectaculaire toename van autoinbraken, straatroof en zakkenrollen. Op wijkniveau is het positieve nieuws dat de criminaliteit in de wijk Noordwest, waarschijnlijk vanwege de intensieve aanpak, de laatste jaren gunstiger verloopt dan in andere gebieden. De veiligheidssituatie in wijken als Zuid en Overvecht is echter relatief verslechterd. In het kader van de integrale benadering van de veiligheid wordt extra aandacht besteed aan een systema-tische aanpak en aan de samenwerking. Dit loopt goed, maar zal voor langere tijd gecontinueerd moeten worden want de problematiek is hardnekkiger dan gedacht. Achtergrond en samenhang Aandacht voor veiligheid kan niet zonder aandacht voor de leefomgeving. Een leidende gedachte daarbij is dat het gaat om de zorg voor een veilige, schone en gezonde leefomgeving. Schoon betekent aandacht voor de ruimtelijke omgeving. Geen vervuiling, verpaupering, grafity, et cetera. Gezond betekent aandacht voor, fysiek en sociaal gezond, waarbij sociale samenhang wezenlijk is. Veilig betekent aandacht voor de objectieve (geregistreerde) criminaliteit en de subjectieve (gevoelens) van onveiligheid en ander aspect is dat in het kader van preventie er extra aandacht moet zijn voor de jeugd. Alleen als de jeugd aansluiting weet te (her)vinden bij de maatschappelijke hoofdstroom kan de criminaliteit werkelijk dalen. Dit betekent een breed maatregelenpakket en een sluitende en effectieve aanpak resulterend in “naar school of een baan, andere smaken hebben we niet”. Dit betekent ook vroegtijdig, snel en consequent reageren op probleemgedrag. In het kader van het Grote Steden Beleid betekent dit dat sommige onderdelen van de ontwikkelingsprogramma’s vanuit het oogpunt van de veiligheid bijzondere aandacht vragen. Bij de diverse onderdelen wordt dit aangegeven bij het flankerend beleid.
-48-
GSB-toetsingscriterium 8: Verbeteren veiligheid Utrechtse ambitie: Wij streven naar evenwicht tussen repressie, toezicht en preventie bij de aanpak van de veiligheid. Hiervoor is samenwerking en afstemming nodig met alle partijen in de veiligheidsketen. De gemeente doet dit vooral ook samen met de bevolking. Bewoners worden nadrukkelijk ingeschakeld bij het veiligheidsbeleid via de wijkbureaus. Daarom moeten de bewoners vertrouwen hebben in de samenwerking en de dienstverlening. De kwaliteit van de dienstverlening door gemeente, justitie en politie is hierbij aan de orde en dit kan bereikt worden door: S heldere doelstellingen en streefcijfers, zowel van politie, gemeente en alle andere partners S communicatie naar bewoners van de resultaten S goede bereikbaarheid en beschikbaarheid van politie en gemeente Graadmeter is het door de bewoners ervaren gevoel van veiligheid, wat zich vooral uit in de (twee)jaarlijkse rapportcijfers. De bewoners van de stad Utrecht geven nu een rapportcijfer 6,5 ( trendrapportage) voor de veiligheid van de stad. Er dient echter meer bereikt te worden. Daarvoor worden ook aanzienlijke middelen ingezet. Onze doelstelling voor 2002 is: S in de 5 GSB-gebieden waar in het kader van GSB extra inspanningen worden geleverd stijgt het rapportcijfer tussen 0 en 0,5 S dat 75 % van de bevolking in deze gebieden vindt dat veiligheid verbeterd of onveranderd is S het gemiddelde voor de niet GSB-gebieden blijft gelijk.
Aanpak Voor de uitwerking van deze doelstelling moet op een aantal fronten verder gewerkt worden in de komende periode. Dit betekent: S vermindering van vermogensdelicten (inbraak, diefstal) blijft een speerpunt S verdere ontwikkeling van veiligheid in de gebieden via wijkveiligheidsplannen S extra aandacht voor een aantal specifieke wijken en buurten S aandacht voor een aantal stedelijke thema’s: jeugd en veiligheid, drugs en overlast en geweld op straat S extra aandacht voor de grote projecten: UCP, Leidsche Rijn en andere grote ruimtelijke plannen.
-49-
Activiteiten 5.A.
Wijkveiligheid
Huidig beleid Binnen de wijken wordt een integrale veiligheidsaanpak toegepast. Gemeente (wijkbureau’s), politie (wijkagenten), justitie (politie parket secretarissen) en welzijnsinstellingen werken allen zoveel mogelijk op wijkniveau om dicht bij de burgers en de bron van de onveiligheid tot vorming en uitvoering van beleid te komen. Het wijkbureau stelt jaarlijks een wijkplan op waarin het beleid voor de wijk wordt geformu-leerd. De diverse onderdelen van het beleid (ruimtelijke ordening, openbare ruimte, welzijn, jeugd, economie, veiligheid etc.) worden zowel op zichzelf als in onderling verband beschreven. De relaties en overlappen van de verschillende beleidsvelden maken het noodzakelijk dat afstemming en integraliteit in het wijkplan gerealiseerd wordt. Eén van de hoofdstukken van het wijkplan vormt het wijkveiligheidsplan. Het wijkveiligheidsbeleid komt tot stand op basis van een jaarlijks terugkerende analyse van de onveiligheid in de wijk. Ten behoeve van deze analyse worden jaarlijks onderzoeken gepubliceerd door de gemeente en de politie (Trendrapportage, veiligheidsmeting, jeugdmonitor, drugsmonitor, “District in Beeld” ). Op basis van de veiligheidsanalyse worden beleidsprioriteiten benoemd voor het integrale wijkveiligheidsbeleid. De vaststelling van het beleid geschiedt in de zogenaamde wijkvierhoeken. Hierin zijn politie, justitie, de wijkmanager en de beleidsafdeling van de Burgemeester vertegenwoordigd. De door de wijkvierhoek gestelde prioriteiten worden uitgewerkt in concrete projecten en programma’s. (Geleidelijk aan maken wij een omslag van een projectmatige naar een programmatische aanpak van de veiligheid). Het resultaat van deze inspanningen is dat elke wijk een behoefteprogramma voor de wijkveiligheid formuleert. De gemeenteraad beslist bij de vaststelling van de begroting voor welke onderdelen van het behoefteprogramma geld ter beschikking wordt gesteld aangezien structureel sprake is van overprogrammering in relatie tot de beschikbare middelen.De overprogrammering neemt toe nu de kortstondige projectaanpak vervangen wordt door een structurelere meerjarig programmatische aanpak. Gelden worden voor 4 jaar vastgesteld en vallen niet meer na korte tijd vrij, zoals dat bij het einde van een project het geval is. De overprogrammering voor het jaar 2000 bedraagt ongeveer 5 mln. Dit is te verklaren uit het feit dat een intensievere, structurelere en bredere aanpak noodzakelijk is van met name de jeugdproblematiek, het geweld en de overlast en criminaliteit van randgroepen. Programma’s voor deze onderdelen verkeren in de diverse gebieden in verschillende stadia van ontwikkeling, waardoor er ook de komende jaren nog aanvullende financieringsbehoefte blijft bestaan. In het wijkveiligheidsplan worden ook stedelijke veiligheidsthema’s, zoals Jeugd en Veiligheid (van Montfrans gelden), CRIEM, drugsoverlast, geweld op straat/uitgaansgeweld geïncorporeerd. Ook inspanningen vanuit het onderwijs, bijvoorbeeld tegen spijbelen of ter verbetering van de veiligheid op scholen worden in het wijkveiligheidsbeleid meegenomen. De uitvoering van het wijkveiligheidsbeleid ligt niet bij het wijkbureau maar bij de diverse inhoudelijk betrokken partners: Welzijnsstichten, jeugdzorg, politie, justitie, reclassering, kinderbescherming, scholen, dienst onderwijs e.d. De verschillende geldstromen van waaruit deze beleidsonderdelen gefinancierd worden, worden zowel ten behoeve van de Raad als de wijkvierhoeken in een totaal overzicht inzichtelijk gemaakt en qua procedure op elkaar afgestemd. Er is daarom een totaal beeld beschikbaar van de gelden die per wijk aan veiligheid worden besteed vanuit de verschillende financierings-bronnen.
-50-
Een voorbeeld van de geschetste wijkaanpak is de buurtaanpak Geuzenwijk (wijk noord-west). In de Buurtaanpak Geuzenwijk vindt samenwerking plaats tussen diverse gemeentelijke diensten, het wijkbureau, woningbouwvereniging, politie, justitie, wijkwelzijnsinstelling, reclassering, kinderbescherming en een groep actieve buurtbewoners. Een ander voorbeeld is de aanpak jeugdcriminaliteit in Hoograven (wijk zuid), Zuilen (wijk noordwest) en Kanaleneiland (wijk zuid-west). Deze gebieden hebben een programma voor de aanpak van de jeugdcriminaliteit/overlast gemaakt, waarin aandacht wordt gegeven aan individuele begeleiding van jeugdigen op terreinen als werk, scholing en integratie in de samenleving, groepsactiviteiten tegen verveling en rondhangen, maar ook opsporing en vervolging van de “echte” criminelen. Intensivering en nieuw beleid De omslag van een projectenprogramma naar een structureel programma vindt de komende jaren plaats. Dit betekent dat een integraal veiligheidsprogramma wordt geformuleerd op basis van de reguliere programma’s van de veiligheidspartners en dat de inzet van extra geld aanvullend is. Tevens moeten de stedelijke thema’s verder geïntegreerd worden in de wijkveiligheidsplannen, te beginnen met het thema jeugd en veiligheid. De participatie van allochtonen in de ontwikke-ling en de uitvoering van de plannen verdient ook meer aandacht. Een belangrijke rol spelen daarbij de coördinatoren integrale veiligheid die voor alle 8 wijken zijn aangesteld. Partners Gemeente, Politie, Justitie (dat wil zeggen het Openbaar Ministerie, de rechtbank, de Raad voor de Kinderbescherming, de Reclassering en de afdeling jeugdreclassering van Bureau Jeugdzorg), Welzijnsinstellingen, Woningcorporaties, Ondernemers, Bewoners. Investeringen Gemeente: Wijkveiligheidsplannen + wijkcoördinatoren: Revitalisering: 2000: 2001: 2002: Rijk (extra nodig):
NLG 3,9 mln p.j. NLG 1 mln NLG 1,2 mln NLG 0,9 mln NLG 3 mln p.j.
Flankerend beleid S extra personeel/inzet bij welzijnsorganisaties en accommodaties vergelijkbaar met de extra inzet van de politie de komende jaren S GSB stedelijke vernieuwing: herstructurering en beheer en onderhoud van openbare ruimte en accommodaties, plak en klad vandalisme, gebouwen voor welzijn, onderwijs, sport en cultuur Effecten/meetpunten S de subjectieve en objectieve veiligheid in de GSB gebieden is verbeterd S resultaten programma’s helder benoemen S structurele inzet van de niet kerndisciplines voor veiligheid is toegenomen.
-51-
5.B.
Toezicht
Huidig beleid De Stichting Stadstoezicht stelt werkzoekenden aan via de I/D regeling. Momenteel is er een inzet van 160 toezichthouders, waarbij nauw wordt samengewerkt met de werkteams van de politie. Intensivering en nieuw beleid Uitbreiding van het aantal toezichthouders naar 250 is een voornemen door een betere instroom en taakdifferiëntiatie en d.m.v. meer objectgebonden toezicht. De afstemming van de inzet op de wijkveiligheidsplannen kan ook verbeterd worden. Meer inzet ‘s-avonds, ‘s-nachts en extra toezicht op fietsen en auto’s behoren tot de speerpunten voor de komende periode. Partners Rijk, Gemeente, Politie Investeringen Rijk (via I/D banen): Gemeente: Politie:
NLG 12,8 mln p.j. NLG 4,2 mln p.j.. NLG 2,7 mln p.j.
-52-
Effecten/meetpunten S extra toezicht op de lokaties waar de meeste delicten plaatsvinden S verhoging inzet van toezichthouders s ‘avonds en ‘s-nachts
5.C.
Jeugd en veiligheid
Huidig beleid De afgelopen jaren is geïnvesteerd in de ontwikkeling van jaarprogramma’s en in het opzetten van de samenwerking tussen een aantal (met name justitie) partners. De programma’s waren gedefinieerd aan de hand van de sluitende en samenhangende aanpak via de schakels van Schuyt (10 onderdelen). De jeugdproblematiek in kaart gebracht via de jeugdmonitor. Een minderheid van 15 % baart zorgen, waarbij er een harde kern bestaat, die voor bijna de helft van Marokkaanse afkomst is. De aanpak van de jeugdproblematiek neemt dan ook een voorname plaats in ons veiligheidsbeleid. In de ontwikkelde wijkaanpak zijn wijkprogramma’s voor de jeugdproblematiek (niet te verwarren met het programma voor de jeugd) essentieel. Deze programma’s richten zich op de criminele jeugd en jongeren die daarmee meelopen. In de wijken Zuid, Zuid-West, Noord-West en Overvecht zijn deze programma’s gemaakt. In Zuid en Zuid West zijn zij reeds door het bestuur geaccordeerd en wordt thans gestart met de uitvoering. In de twee andere wijken is een concept gereed, dat nog dit jaar kan worden vastgesteld. In deze wijkprogramma’s wordt de uitvoering van CRIEM en Jeugd en Veiligheid geïntegreerd. In de wijkprogramma’s voor de probleem-jeugd wordt een palet aan maatregelen en activiteiten voorgesteld, zoals: S Opzetten netwerken van wijkwelzijnsinstellingen, jeugdzorg, reclassering, kinder-bescherming, onderwijs, politie en justitie waarin alle bij deze instellingen bekende jongeren worden besproken, hun ontwikkeling gevolgd en maatregelen op elkaar afgestemd. S Jongeren op Straat projecten waarin jongeren op straat worden benaderd door medewerkers van de welzijnsstichting en de politie om hen te leren kennen, te bereiken en te interesseren voor begeleiding en hulp. S Voor-, vroeg- en naschoolse opvang. Kinderen uit risicogroepen wordt uit preventieve overwegingen de mogelijkheid geboden van opvang rondom onderwijs voorzieningen. Dit kan zijn opvang van peuters met ouders uit risicomilieu’s (bv omdat zij niet gewend zijn hun kinderen voor de leerplichtige leeftijd naar peuteropvang of basisschool te sturen), maar ook naschoolse opvang voor tieners, die daarmee een tijdsbesteding en activiteiten worden aangeboden. S Uitbreiding van maatschappelijk werk, jeugdhulpverlening, arbeidstoeleiding e.d. ten behoeve van de uitvoering van hulp- begeleidings- en zorg trajecten. S Vrije tijdsbesteding en activiteitenaanbod voor jongeren vanuit buurtinstellingen, sportverenigingen. S Opsporing en vervolging van de harde kern van jonge criminelen. S Reintegratie trajecten voorharde kern jongeren die veroordeeld zijn geweest. S Begeleiding voor ouders in de opvoeding van risicojongeren.
-53-
Intensivering en nieuw beleid Voor de toekomst is de hoofddoelstelling: alle jongeren uit de doelgroep krijgen een afdoening op maat. De doelgroep is de jeugd met politiecontacten en jongeren die dreigen af te glijden (12 jr. en ouder). Allereerst wordt daarbij gekozen voor de wijken waar de problematiek het grootst is. Ook het regulier maken van de doelstellingen zal nog veel inspanning vragen. Allochtone en m.n. Marokkaanse jongeren vormen een speerpunt. Programma’s voor individuele trajectbegeleiding worden opgezet. Gelet op de positieve resultaten van de reeds bestaande strafrechtelijke ITB-trajecten zullen deze worden uitgebreid naar de gehele stad. De justitiepartners nemen hierin het voortouw. Hierdoor en als gevolg van de toename van de jeugdcriminaliteit zal de druk op de strafrechtelijke keten toenemen. Deze strafrechtelijke keten strekt zich uit tot en met de fase van de detentie in de jeugdinrichting en de periode daarna. De ITB-trajecten moeten inzetbaar zijn voor alle harde kern-jongeren van 12-24 jaar ( in de lijn van de notitie van de landelijke werkgroep ‘implementatie harde kern aanpak van DJPS/MK van mei 1999). Voor de Raad voor de Kinderbescherming en de Reclassering (de afd. Jeugdreclassering van Bureau Jeugdzorg en andere organisaties) kan dit betekenen dat hier meer of andere taakstraffen uit voortvloeien. Verder worden in de meeste gebieden worden Marco Poloteams (jongeren met licht criminele achtergrond voor preventie bij winkelcentra) geïntroduceerd. Gelet op het streven verschillende groepen risicojongeren door te geleiden naar (leer) werkplaatsen zal het arbeidstoeleidingstraject (initiatief van de Raad voor de Kinderbescher-ming) blijven voortbestaan. In het algemeen zal de uitbouw van werkervaringsplaatsen en toeleidingstrajecten voor de harde kern-jongeren moeten worden voortgezet. Het gaat hierbij om samenwerking tussen de Raad voor de Kinderbescherming, het Dag Trainings Centrum en de Stichting Baan. Ten aanzien van de genoemde groepen worden de werkzaamheden van deze instanties op elkaar afgestemd. De financiering van dit plan is nog niet rond. Partners Openbaar Ministerie, Raad voor de Kinderbescherming, Reclassering afdeling Jeugdreclassering van Bureau Jeugdzorg, Politie, Gemeente, Welzijnsinstellingen Investeringen Rijk: Jeugd en veiligheid: Extra nodig voor extra preventieve activiteiten (scholen, jongerenwerk, GAVO jongeren, etc.) Criem: Gemeente: Amendement bij begroting 2000: In 2001:
NLG 4,1 mln p. j.
NLG 2,- mln NLG 1,9 mln (voor 2 jr.) NLG 0,5 mln p.j. NLG 0,4 mln NLG 1,2 mln
Effecten/meetpunten S meer informele contacten tussen jongeren en politie S minder overlast S afdoening op maat voor 80 % van de jongeren van de doelgroep in 1999 en een jaarlijkse stijging met 5 procentpunten
-54-
Flankerend beleid Relatie met GSB werk en economische structuurversterking: S extra aandacht voor de werkgelegenheid voor specifieke jongeren in de randen van en langs de assen van UCP naar Leidsche Rijn en social return. S extra eenvoudige werkgelegenheid, S aansluiting onderwijs met arbeidsmarkt, S gerichte ondersteuning van allochtonen, gebroken schoolverlaters, gestraften etc. Relatie met GSB sociale infrastructuur: S extra capaciteit bij welzijnsorganisaties en accommodaties S onderwijs: voor- en vroegschoolse opvang, verlengde schooldag en brede school, school en veiligheid S jeugdbeleid, participatie S sport: sportstimulering in de wijken
5.D.
Drugs en Overlast
Huidig beleid Het beleid ter voorkoming van overlast als gevolg van gebruik en handel in drugs is gericht op verdere stabilisatie van het aantal harddrugsgebruikers. Naast repressie en strafrechterlijke vervolging is er aandacht voor maatschappelijk herstel, d.w.z. woon / werkbegeleiding en sociale activering om criminaliteit en overlast te verminderen. Dit onderdeel met daarom in samenhang met ‘De kwetsbare stad’ worden gelezen. Het GAVO-project loopt al een ruim aantal jaren en laat verslaafden de keuze tussen afkicken of gevangenisstraf. Resultaten zijn zeer goed 75 % van de behandelde valt niet terug in criminaliteit. In Inloopcentrum Hoog Catharijne worden dakloze verslaafden opgevangen. In HC verblijven circa 300 dakloze verslaafden die het inloopcentrum gebruiken als rustpunt, waar koffie, soep en een broodje verkregen kan worden. In het IHC mogen geen drugs gebruikt worden, er vinden geen activiteiten plaats en het is ‘s-nachts gesloten. Intensivering en nieuw beleid Het toekomstig beleid zal gericht zijn op het uitbreiden van laagdrempelige voorzieningen. Meer dan in het verleden zal de aandacht uitgaan naar zorg en opvang omdat gebleken is dat het voor veel verslaafden niet (meer) haalbaar is om van de verslaving af te komen. Met dit soort voorzieningen wordt ook een belangrijke bijdrage geleverd aan het bestrijden van overlast die veroorzaakt wordt door verslaafden. Bovendien zorgen dergelijke voorzieningen voor een ontlasting van de strafrechtelijke keten. Als verslaafden met deze vrijwillige voorzieningen niet of onvoldoende bereikt worden, en zij regelmatig in aanraking komen met politie en justitie zal met drang en in de toekomst mogelijk met dwang geprobeerd worden hen tot te motiveren hulp en zorg te aanvaarden. Nieuwe ontwikkelingen zijn voorts het experiment met gecontroleerde verstrekking van heroïne, de strafrechtelijke opvang van verslaafden en het realiseren van 5 hostels en gebruiksruimten voor de inwoners van het hostel.
-55-
Ook het gebied van het Utrecht Centrum Project vergt extra inspanningen de komende jaren. De overlast is onaanvaardbaar hoog en zal via 3 sporen worden aangepakt: politiezorg, opvangvoorzienigen en beter beheer van de stationsomgeving. Partners Gemeente, Politie, Openbaar Ministerie, Jeugdzorg, Ondernemers Investeringen zie ook programma-onderdeel ambulante verslavingszorg. Gemeente IHC NLG ca. 3 mln per jaar GAVO 0.8 mln per jaar SOV 2.5 mln per jaar gereserveerd Effecten/meetpunten S afname politiemeldingen drugsoverlast, geen verspreiding naar andere gebieden S aantal “vaste klanten ” daalt S extra nachtopvang S toename opvangcapaciteit S toename aantal gebruikers dat in een traject zit (GAVO project) Flankerend beleid - structureringsprogramma - 5 hostels voor verslaafden (150 plaatsen) - Specifieke projecten verslaafden
5.E.
Veilig uitgaan
Huidig beleid Ook in Utrecht is dit een belangrijk thema geworden. Voor een gedeelte van de binnenstad wordt via politietoezicht, opsporing en vervolging de strijd aangebonden om te realiseren dat het uitgaansgebied veiliger wordt. Er is een speciaal onderzoeksteam van de politie dat zich bezighoudt met straatroof e.d. In de binnenstad is een mobiele post gevestigd en is extra toezicht gerealiseerd. Daarnaast is het overleg met portiers verbeterd. Ook een goede handhaving van de horecaregelgeving werkt positief. Intensivering en nieuw beleid Het verhogen van de fysieke kwaliteit van de uitgaansgebieden via bijvoorbeeld het stegenproject, plasproject etc. staat hoog in het vaandel. In het plan van aanpak Geweld op straat worden onder meer de volgende beleidsvoornemens genoemd. Het gaat daarbij om preventie en opsporing. Het beleid heeft tevens relaties met het horecabeleid en het jeugdbeleid in de wijken. S Opzetten van kwaliteitskringen in horecagebieden. Dat zijn samenwerkingsverbanden van burgers, ondernemers en overheid om de veiligheid en kwaliteit van een horagebied te verbeteren.
-56-
-
S
S S
De samenwerking tussen overheid en bedrijfsleven kan tot stand gebracht worden door een gemeenschappelijke verantwoordelijkheid te nemen voor het beheer van het gebied. Uitgangspunten daarbij zijn de volgende. De overheid zorgt voor schoon, heel en veilig. De horecaondernemers nemen verantwoordelijkheid en doen aan zelfregulering (b.v. tap dichtdraaien voor dronken klanten, geluidsoverlast voorkomen, “opvoeden” klanten, ook verantwoordelijkheid nemen buiten de voordeur, politie (tijdig) inlichten e.d.) Het gebiedsbeheer wordt gecoördineerd door een aan te stellen “straatmanager”, die werkt in opdracht van de projectleider Concreet is de Mariaplaats en omgeving aangewezen als proefgebied. Na gebleken succes kan het gebiedsbeheer naar andere horeca concentratiegebieden worden uitgebreid. Uitbreiding (verbreding en verdieping) van het portiersoverleg. De wijkpolitie heeft met circa 25 portiers regelmatige contacten. Uitbreiding van deze contacten ligt in de rede. Inhoudelijk kan dit overleg worden verdiept door afspraken met de politie te maken, door verantwoordelijkheid van de portiers buiten de deur van de inrichting aan de orde te stellen, door gezamenlijke afspraken over deurbeleid/ontzeggingen te maken e.d. Experiment cameratoezicht. Camera’s in het openbaar gebied hebben een preventieve werking. Potentiële criminelen zijn zich bewust van de verhoogde pakkans. Burgers voelen zich veiliger in de wetenschap dat de gang van zaken op straat in het oog wordt gehouden. Camera’s dienen ook een opsporingsbelang. Zij kunnen worden gebruikt voor toezicht op straat en/of voor de opsporing van daders van strafbare feiten. Opzetten communicatie-campagne tegen geweld. Uitbreiding toezicht op straat door politie. Verbetering verlichting op risico-lokaties
Van deze plannen is het opzetten van een communicatiecampagne nog niet uitgevoerd. De invoering van een experiment met cameratoezicht wordt nog voorbereid. Het geld is een knelpunt. Aktief cameratoezicht waarbij de politie de ontwikkelingen op straat via een goede beweegbare camera volgt vraagt aanzienlijke investeringen (circa 1 miljoen) en heeft hoge exploitatielasten door de bemanning van de monitors. Momenteel wordt bezien of nieuwe horeca-kwaliteitsgebieden kunnen worden aangewezen. Nader onderzoek en analyse naar daders, slachtoffers en lokaties is noodzakelijk. Partners Politie, Openbaar Ministerie, Horeca, Gemeente Investeringen Gemeente: Politie: cameratoezicht
NLG 140.000 p.j. NLG 0,5 mln NLG 0,8 mln
Effecten/meetpunten - groter gevoel van veiligheid bij bewoners en bezoekers van de binnenstad - afname geweldsdelicten binnenstad
-57-
5.F.
(Grote) ruimtelijke plannen: U.C.P. en Leidsche Rijn
Huidig beleid Veiligheid moet een integraal onderdeel vormen van ruimtelijke plannen. De aandacht voor sociale veiligheid is groeiende. Tevens is er meer aandacht voor veilig wonen en een veilige woonomgeving. Het politiekeurmerk is voor Leidsche Rijn is geïntroduceerd en er is een handboek integrale veiligheid opgesteld. Intensivering en nieuw beleid Bij de ontwikkeling van het UCP is leefbaarheid en veiligheid één van de drie hoofdcriteria voor de planvorming. Er wordt een kwaliteitsboek veiligheid en leefbaarheid ontwikkeld dat in het najaar van 1999 gereed zal zijn. Dit kwaliteitsboek bevat de eisen en criteria waaraan de planvorming moet voldoen ten aanzien van de genoemde aspecten (Er bestaat al een kwaliteitsboek Stedenbouw en er komt nog een kwaliteitsboek Milieu). Het kwaliteitsboek bevat normen en eisen voor de bouwkundige ontwikkeling en de opzet van de openbare ruimte. Voorts zal in het boek worden aangegeven welke voorzieningen getroffen moeten worden om de overlast van randgroepen in het gebied tegen te gaan. Met name moet dan gedacht worden aan voorzieningen in de sfeer van opvang, huisvesting, begeleiding van verslaafden, zwervers en psychiatrische patienten. Waar deze voorzieningen gevestigd worden kan niet op voorhand worden aangegeven. Wel wordt bezien in hoeverre voorzieningen in het UCP moeten/kunnen worden ondergebracht Ten behoeve van de planontwikkeling in Leidsche Rijn is een handboek integrale veiligheid vastgesteld. Het handboek behandelt de sociale veiligheid, de fysieke veiligheid en de externe veiligheid (bedoeld wordt daarmee vooral milieuveiligheid). Leidsche Rijn verkeert nog grotendeels in het ontwerpstadium. In die fase moet het handboek vooral worden gehanteerd tijdens het ontwerp proces. De betrokken gemeentelijke diensten, projectontwikkelaars en ontwerpers hanteren het handboek bij de planvorming en de toetsing van bouwplannen en inrichtingsplannen voor de openbare ruimte. Naarmate de realisatie van de wijk vordert zal ook aandacht besteed moeten gaan worden aan de feitelijke veiligheid op straat. Partners Bedrijfsleven, Gemeente Investeringen P.M. Effecten/meetpunten S voor nieuwe plannen een aanzienlijk grotere veiligheid dan de bestaande gebieden S afname overlast bij UCP S stijging gevoel van leefbaarheid en veiligheid bij UCP
-58-
5.G.
Wonen boven winkels
Huidig beleid Het project draagt bij aan de kwaliteit van het stadscentrum door een vergroting van het aantal woningen en door versterking van zowel de veiligheid als van de fysieke omgeving. Wij stimuleren het wonen boven winkels via specifieke instrumenten zoals voorlichting, een subsidie voor haalbaarheidsonderzoek en een subsidie bij de realisatie. Intensivering en nieuw beleid Een gebiedsgewijze aanpak i.v.m. het noodzakelijk bundelen van individuele initiatieven van eigenaren omdat ontsluiting op pandsniveau vaak moeilijk is. Dit betekent vaak een ontsluiting via stegen of binnenterreinen. Het streven is 10 haalbaarheidsonderzoeken en 35 woningen per jaar. Partners Bedrijfsleven, Gemeente Investeringen gemeente: NLG 250.000 p.j. als subsidies Effecten/meetpunten - het aantal gerealiseerde woningen
5.H.
Samen veilig ondernemen
Huidig beleid De aanpak richt zich op het gezamenlijk, planmatig organiseren van veiligheid in winkelgebieden. De ondernemers leren zelf het voortouw te nemen en ondersteunen elkaar. De vaste onderdelen van de aanpak zijn: organiseren van vereenvoudigde aangifte- en meldingsprocedures, opzet van meldpunten, afstemming van toezicht op de specifieke problemen en wensen van de ondernemers. De beveiliging van bedrijfsterreinen is primair neergelegd bij het bedrijfsleven. Particuliere bewakingsdiensten houden toezicht op de bedrijfsvestigingen. Bedrijfsgebouwen zijn veelal voorzien van een alarmeringsinstallatie. De politie houdt incidenteel toezicht, doch is vooral op afroep -bij alarm- beschikbaar. Daartoe bestaan afspraken met de particuliere beveiligingsdiensten en de bedrijven. Intensivering en nieuw beleid Start is gemaakt in diverse gebieden en afhankelijk resultaat, worden vervolgacties ondernomen. Partners Ondernemers, Politie, Gemeente
-59-
Investeringen Gemeente: Politie: Rijk (extra nodig):
NLG 50.000 P.M. NLG 100,000
Effecten/meetpunten S veiliger winkelgebied S aantrekkelijker winkelgebied
-60-
BIJLAGE 1 Stedelijke ontwikkelingsprogramma's als bijdrage aan de Utrechtse ambities Sociale en
Grote stad met
Ontwikkelingsprogramma 2:
menselijke
Sociale Infrastructuur en Veiligheid
Duurzame
fysieke
ontwikkeling balans in de stad
maat
1. Kwetsbare stad
Dak- en thuislozen, verslaafden Vrouwen in bedreigende omstandigheden Ouderen en mensen met een functiebeperking Armoedebestrijding Hulpverlening
2. Opgroeiende stad
Jeugd en jongerenwerk Programma voor de jeugd Kinderopvang
3. Lerende stad
Voor- en vroegschoolse opvang Forum concept: brede school gedachte Risico jongeren: minder schoolverzuim en schooluitval
4. Levendige stad
Cultuur Sport Welzijn
5. Veilige stad
Wijkveiligheid Toezicht Jeugd en veiligheid Drugs en overlast Veilig uitgaan Grote ruimtelijke plannen Wonen boven winkels Samen veilig ondernemen
-61-
aansluiting onderwijs/arbeidsmarkt
woonmilieu stad sterker t.o.v. regio
bereikbaarheid econ. activiteiten
1. Kwetsbare stad Dak- en thuislozen, verslaafden
6
7
8
9
kwetsbare wijken
5
veiligheid (incl op school)
4
sociale infrastructuur
3
\leefomgeving / leefbaarheid
2
economische concurrentiepositie
Sociale Infrastructuur en Veiligheid
1b
bevorderen arbeidsplaatsen
Ontwikkelingsprogramma 2:
1a
terugdringen structurele werkloosheid
BIJLAGE 2 Bijdrage van stedelijke ontwikkelingsprogramma's aan GSB-doelstellingen Toetsingscriteria GSB (toetsingskader)
Vrouwen in bedreigende omstandigheden
Ouderen en mensen met een functiebeperking
Armoedebestrijding
Hulpverlening
2. Opgroeiende stad
Jeugd en jongerenwerk Programma voor de jeugd Kinderopvang
3. Lerende stad
Voor- en vroegschoolse opvang
Risico jongeren: minder schoolverzuim en schooluitval
4. Levendige stad
Forum concept: brede school gedachte
Cultuur
Sport
Welzijn
5. Veilige stad
Wijkveiligheid
Toezicht
Jeugd en veiligheid
Drugs en overlast
Veilig uitgaan
Grote ruimtelijke plannen
Wonen boven winkels
Samen veilig ondernemen
-62-
BIJLAGE 3 Financieel Overzicht Aan Utrecht indicatief toegewezen GSB / ISV -middelen, gerelateerd aan de gemeentelijke inzet op deze beleidsterreinen. Ontwikkelingsprogramma 2: Sociale Infrastructuur en Veiligheid 1999 status leefbaarheidsfonds inburgering oudkomers kinderopvang en nso voortijdig schoolverlaten sportbeleid (breedtesport) socíaal beleid: heel de buurt inburgering nieuwkomers (educ) inburgering nieuwkomers (welz) stim. allochtone jongeren maatschappelijke opvang vrouwenopvang verslavingsbeleid onderwijs OALT schoolbegeleiding GOA tijd. regeling bso criem jeugd en veiligheid annuiteitenregeling experiment heroineverstrekking
N N N N N B B B B B B B B B B B B B B B
gem
2000
rijk
gem
2001
rijk
gem
2002
rijk
gem
2003
rijk
gem
rijk
4,50
0,60
4,50
1,30
4,50
1,40
4,50
1,70
4,50
2,60
0,50
0,50
0,70
1,10
0,70
1,60
0,70
2,10
0,70
2,20
19,75
0,70
19,67
1,80
19,67
2,70
19,67
4,10
19,67
0,00
4,38
0,00
4,38
2,30
4,38
2,30
4,38
2,30
4,38
2,30
3,12
0,75
3,04
0,75
3,04
0,75
3,04
0,75
3,04
0,00
1,20
0,20
1,20
0,20
0,00
0,00
0,00
0,00
0,00
0,00
4,80
4,90
2,70 0,30 2,95 2,96
4,90
2,70
4,90
2,70
4,90
2,70
2,70
0,30
0,30
0,10
0,30
0,20
0,00
0,00
0,00
0,00
2,84
6,70
2,84
6,70
2,84
6,70
6,70
10,76
6,70
3,90
0,60
3,90
6,10
3,51
6,10
7,80
3,90 3,51
7,80
6,10
3,90 3,51
7,80
6,10
3,90 3,51
7,80
6,10 7,80
2,40
1,40
2,50
1,40
2,50
1,40
2,50
1,40
2,50
1,40
3,20
8,30
3,20
8,30
3,20
8,30
3,20
8,30
3,20
8,30
1,26
1,50
0,40
0,40
0,40
0,40
0,40
0,40
0,40
0,40
23,68
4,20
1,90 18,61
4,00
1,00 66,13
0,00 23,68
4,20
0,70
1,00
54,05
79,44
1,20
0,00 23,68
4,20
0,70
1,00
55,85
69,71
1,20
-63-
0,00
0,00
23,68
4,20
1,30
0,00
0,00
0,00
0,00
57,85
68,42
58,55
68,42
54,70
1,20
1,20
1,20
Stedelijk Ontwikkelingsplan Ontwikkelingsprogramma’s “Meer stad, betere wijken”
1. Economie en werkgelegenheid 2. Sociale infrastructuur en veiligheid 3. Stedelijke vernieuwing en bereikbaarheid
gemeente Utrecht oktober 1999
Ontwikkelingsprogramma Stedelijke Vernieuwing en Bereikbaarheid
Inhoudsopgave 1.
Stedelijke problematiek en doelstellingen 1.1. 1.2.
1.3. 1.4.
2.
Inleiding Stedelijke probleemschets 1.2.1. De voortdurende druk op de woningmarkt 1.2.2. De woonomgeving in het nauw 1.2.3. Overlast en vervuiling 1.2.4. Optimaal ruimtegebruik en functiemenging 1.2.5. De historische stad 1.2.6. Conclusies Stedelijke doelstellingen Vertaling GSB doelstellingen naar ISV prestatievelden
Instrumenten en stedelijke programma’s . . . . . . . . . . . . . 13 2.1. 2.2. 2.3. 2.4. 2.5. 2.6. 2.7.
3.
. . . . . . . . . . . . . 1
Functiemenging Verbeteren bereikbaarheid van economische functies en activiteiten Variatie en differentiatie van woonmilieus Duurzaamheid en zorgvuldig ruimtegebruik Verbetering omgevingskwaliteit Versterken betrokkenheid bewoners bij de dagelijkse leefomgeving Financieel overzicht stedelijke programma’s 2000-2004
Wijkgerichte aanpak . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 32 3.1.
3.2.
3.3.
Veranderingen binnen de aanpak 3.1.1. Territoriale verschuiving van de aandacht 3.1.2. Verbreding van de aanpak 3.1.3. Wijkgericht werken aan betrokkenheid De 5 GSB gebieden 3.2.1. De gebiedstypologie 3.2.2. De analyse van de GSB gebieden 3.2.3. De opgave voor de GSB gebieden 3.2.4. De aanpak in de GSB gebieden 3.2.5. Dwarsverbanden naar de andere ontwikkelingsprogramma’s 3.2.6. Financieel overzicht programma GSB gebieden 2000-2004 Stedelijke vernieuwing buiten de GSB gebieden 3.3.1. Afhechting van de stadsvernieuwing 3.3.2. Het ontwikkelingsplan Talmalaan 3.3.3. De Binnenstad 3.3.4. Beheergebieden 3.3.5. Financieel overzicht niet-GSB gebieden 2000-2004
4.
Overzicht en financiën . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 58
5.
Tenslotte: 2005 Voorbij . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 60 5.1. 5.2. 5.3. 5.4. 5.5. 5.6. 5.7. 5.8. 5.9.
Bijlage 1 Bijlage 2 Bijlage 3
De vrijheidsgraden Doorkijk wonen Doorkijk werken Doorkijk milieu Doorkijk intensivering ruimtegebruik Doorkijk omgevingskwaliteit Sociaal-maatschappelijke doorkijk Procesmatige doorkijk Monitor: Vinger aan de pols Bijdrage aan de Utrechtse ambities Bijdrage aan GSB-doelstellingen (toetsingskader) Financieel overzicht
1.
Stedelijke problematiek en doelstellingen
1.1. Inleiding Utrecht heeft, zoals aangegeven in de Stedelijke visie, hoge ambities. Ambities die naast een economische en sociale component bijna altijd ook een fysieke component hebben. Voor allerlei activiteiten in de stad is ruimte een vereiste. Ook verandering van het bestaande, omdat het niet meer voldoet of omdat er naar een hogere kwaliteit wordt gestreefd, betekent doorgaans een ingreep in de gebouwde omgeving. Nieuwbouw en verandering gaan niet vanzelf, zeker niet in een stad waar de druk vanuit wonen, werken, verkeer, voorzieningen, groen en openbare ruimte groot is. Veranderingen vergen een zorgvuldige afweging van belangen, van de huidige en de toekomstige bewoners en gebruikers van de stad, van de eigenaren van de gebouwde omgeving en van investeerders, van overheden en particulieren. Bij verandering en vernieuwing gaat het bijna altijd om complexe keuzevraagstukken die alleen in samenhang kunnen worden aangepakt. Door die telkens wisselende samenhang en onderlinge beïnvloeding is een helder zicht op de effecten van de maatregelen die ingezet kunnen worden voor verandering en vernieuwing noodzakelijk. In dit Ontwikkelingsprogramma Stedelijke Vernieuwing en Bereik-baarheid is daarom aansluiting gezocht bij zowel de doelstellingen van het Grote Stedenbeleid als de Prestatievelden Stedelijke Vernieuwing. Uitgangspunt zijn de drie hoofddoelstellingen van Utrecht en de uitwerking daarvan op het fysieke terrein: Grote stad met een menselijke maat; Duurzame ontwikkeling; Sociale balans in de stad. De opbouw van dit programma is als volgt: In hoofdstuk 1 wordt eerst een probleemschets gegeven (1.2.), waarna de stedelijke doelstellingen verder worden uitgewerkt (1.3.). In paragraaf 1.4. wordt de verbinding gelegd tussen de Utrechtse doelstellingen en die van het Grote Stedenbeleid. Ook de relatie met de inhoudelijke prestatievelden Stedelijke Vernieuwing komt aan bod. Het eerste hoofdstuk eindigt vervolgens met een beknopte beschrijving van het instrumentarium. Stedelijke vernieuwing bestrijkt zowel de stad als geheel als een aantal wijken in het bijzonder. In hoofdstuk 2 worden de belangrijkste stedelijke programma's beschreven. De wijkprogramma's komen in hoofdstuk 3 aan bod. In hoofdstuk 4 tenslotte wordt het financiële overzicht voor de periode 2000-2004 gepresenteerd. Stedelijke vernieuwing is niet van vandaag en morgen maar een voortdurend proces in de steden. We sluiten daarom ook af met een doorkijk na 2004.
1.2.
Stedelijke probleemschets
In de Stedelijke Visie is al een korte probleemschets van de Utrechtse situatie gegeven.echt heeft de afgelopen 10 jaar een enorme economische groei doorgemaakt. Meer bedrijvigheid is gunstig voor de werkgelegenheid, die in Utrecht voorheen juist sterk was achtergebleven in vergelijking
-1-
met de regio. Door het niet gelijktijdig beschikbaar komen van voldoende woningen om de nieuwe werknemers te kunnen huisvesten (kwantitatief en kwalitatief) is de verkeersdruk in en rond de stad aanmerkelijk toegenomen. Het verkeer op de hoofdinvalswegen en de stedelijke verdeelring is op sommige plekken in de afgelopen 10 jaar met 20% en op andere zelfs met 50% toegenomen. Op de Vleutenseweg tussen de Thomas à Kempisweg en het centrum blijkt het verkeer zelfs met 93% toegenomen te zijn. De snelwegen door de provincie hebben in diezelfde periode te maken met een groei van 67%, een landelijke uitschieter. Op dagen waarop de stad veel bezoekers van beurzen of festivals te verwerken krijgt, staan er lange files in de stad en op de snelwegen rond de stad. De stad zit dan min of meer op slot. Door de toenemende druk op de stad zijn ook in andere opzichten negatieve gevolgen voor de leefbaarheid van de stadswijken manifest. Luchtvervuiling, geluidsoverlast en (verkeers) onveiligheid zijn knelpunten die in de komende jaren het woongenot voor de Utrechtse burgers kunnen beperken. In onderstaande paragrafen worden de Utrechtse knelpunten in relatie tot Stedelijke Vernieuwing nader toegelicht.
1.2.1. De voortdurende druk op de woningmarkt De toegenomen druk op de woningmarkt blijkt onder andere uit oplopende wachttijden voor het verkrijgen van een huurwoning (gemiddeld ruim 4 jaar en voor doorstromers bijna 11 jaar), het hoge aantal reacties op aangeboden huurwoningen (ruim 40) en de hoge prijzen voor koopwoningen (een jaarlijkse stijging van 12% de afgelopen jaren). De druk op de stad zelf is hoog ondanks de oplevering van vele woningen in de Utrechtse regio (In de regio BRU-midden, inclusief Vianen werden de afgelopen 10 jaar 23.400 nieuwbouwwoningen gerealiseerd, veelal grondgebonden en koop). Hier wreekt zich duidelijk de jarenlange ruimtenood van de stad. Utrecht had geen ruimte om aan de buitenkant uit te breiden en heeft evenmin grootschalige ontwikkellokaties in de stad, zoals bijvoorbeeld de andere 3 grote steden wel hebben (met name oude haven gebieden). Nu met de bouw van Leidsche Rijn is die ruimte om uit te breiden er wel. Toch is nu al duidelijk dat die uitbreiding slechts ten dele een oplossing zal bieden. Met betrekking tot de druk op de woningmarkt is een aantal oorzaken aan te wijzen die de al bestaande knelpunten vergroten of juist weer voor nieuwe knelpunten zorgen: S De gunstige economische omstandigheden, de lage rente en het toenemen van het aantal tweeverdieners zorgen voor meer financiële bestedingsruimte van huishoudens. In de koopsector uit zich dat in extra opwaartse druk op de prijzen. Een potentieel gevaar daarvan is, dat bij correctie van de woningmarkt een deel van de huishoudens een te dure woning bezit (noodkopers, verwaarlozing van het onderhoud e.d.). In de huursector neemt de goedkope scheefheid weer toe vanwege het ontbreken van voldoende mogelijkheden om een stap te kunnen zetten in de wooncarrière. - Door verdringing (de goedkope scheefheid) komen de starters op de woningmarkt moeilijk aan een bereikbare huurwoning. De dure koopwoningmarkt is geen alternatief. Het gevolg is een groot aantal huurders dat is aangewezen op huursubsidie (ongeveer 17.000 en dat is gezien de relatief goedkope woningvoorraad hoog). S Door de grote vraag naar woningen, ook naar goedkopere en kwalitatief mindere woningen laten politiek en burgers weinig ruimte om soms veranderingen aan te brengen in de sociale woningvoorraad (ten behoeve van opheffen technische gebreken, woonmilieudifferentiatie of
-2-
een integrale aanpak van een buurt). - De uitstroom/niet instroom van midden en hogere inkomens blijft daarmee in stand terwijl de economische ontwikkelingen in de regio juist zorgen voor een groeiend aanbod van banen voor goed opgeleid personeel. De mismatch tussen woningmarkt en arbeidsmarkt neemt verder toe, evenals de inkomende pendel. S Door onvoldoende te kunnen reageren op de ontwikkelingen in de vraag ontstaat een toenemend marktrisico voor die koopwoningen die gezien hun kwaliteit eigenlijk te duur zijn en voor de huurwoningen die gezien hun kwaliteit (type, uitrusting, ligging) onvoldoende zijn. Op grond van de huidige inzichten betreft dit in Utrecht zo'n 9000 woningen. Ter illustratie: Welstand huishoudens Utrecht t.a.v. omgeving: Utrecht
Omgeving
Welstand hoog
37%
57%
Welstand laag
63%
43%
Utrecht
Omgeving
Welstand hoog
36%
28%
Welstand laag
34%
27%
De verhuisgeneigdheid:
Utrecht heeft elk jaar een negatief migratiesaldo met de regio: 1995
1996
1997
1998
vestiging vanuit 10 omliggende gemeenten
2687
2739
2587
2850
vertrek naar 10 omliggende gemeenten
4658
5278
6125
6346
saldo:
-1971
-2539
-3538
-3496
Bijzondere aandacht behoeft de particuliere woningvoorraad in de vooroorlogse gebieden. De grootste concentraties particuliere woningen bevinden zich in de oude stadsvernieuwings-gebieden West en Noordwest. Met het afronden van de stadsvernieuwing rest nog een verbeteringsopgave van 2.500 woningen waar gemeentelijke inzet in de zin van een gezamenlijke aanpak met de bewoners noodzakelijk is. Daarnaast komen in totaal 4.000 particuliere woningen in zowel vooroorlogse als naoorlogse gebieden in aanmerking voor beheermaatregelen die minder ingrijpend zijn. De opgave lijkt strijdig met de hoge prijzen die er voor particuliere woningen wordt betaald. Juist door de hoge druk weegt het forse achterstallige onderhoud aan woningen echter weinig mee in de prijs. Starters op de woningmarkt kunnen de aankoop wel financieren maar hebben niet de financiële armslag om ook de noodzakelijke inhaalslag te plegen. Ook eigenaren die de woning al lang in bezit hebben en geconfronteerd worden met forse waardestijgingen zijn niet altijd bereid te investeren. Deels wordt dit veroorzaakt door de kwaliteit van de buurt. Zeker in minder gewilde
-3-
buurten worden investeringen zo lang mogelijk uitgesteld. Pas als het dak zichtbaar lekt, wordt de dakbedekking vervangen. Preventief onderhoud is de meeste particulieren vreemd. Daarnaast speelt het gegeven van de afhankelijkheid van buren en buurt. Het rendement van de investering van een individuele eigenaar wordt feitelijk bepaald door de investering van zijn buren. De individuele eigenaar staat voor een dilemma, zijn rendement is afhankelijk van een collectieve keuze. Dit speelt des te meer als het om structurele en kostbare investeringen in het casco van de woning gaat. Voor een diepte-investering in het casco moet een particuliere investeerder een extra drempel nemen. Zijn toekomstperspectief t.a.v. de woning is veelal beperkt tot 5 à 10 jaar terwijl met investeringen in het casco een termijn van 15 tot 50 jaar gemoeid is. Niets doen of verkoop van de woning zijn voor de individuele eigenaar aantrekkelijke alternatieven. Bij de boven/beneden woningen en soms ook in het geval van particuliere flats is het beheer extra gecompliceerd. Hoewel er sprake is van een georganiseerde collectieve verantwoordelijk-heid, wordt deze door de appartementseigenaren vaak niet zo ervaren. Veel verenigingen van eigenaren leiden een slapend bestaan. Voor kostbare investeringen aan daken en balkonconstruc-ties ontbreken zowel de financiële middelen als het noodzakelijke gemeenschappelijke belang.
1.2.2.
De woonomgeving in het nauw
De druk op de stad manifesteert zich zoals gezegd in negatieve zin ook in de woonomgeving. Het 'Nieuw Utrechts Peil (NUP) leefbaarheid en veiligheid' laat zien dat met name in de vijf GSBgebieden de woonomgeving niet al te positief beoordeeld wordt en dat het aspect verloedering een serieuze bedreiging is voor de leefbaarheid. In de afgelopen 2 jaar is er in de woonomgeving naar zeggen van de bewoners bovendien geen verbetering gekomen: Woonomgeving (rapportcijfer)
Groenvoorzieningen (% (zeer) tevreden)
Verloedering (rapportcijfer)
1996
1998
1996
1998
1996
1998
6,6
6,7
68,3%
67,4%
4,9
4,8
Met betrekking tot de Groenstructuur is sprake van verval, areaalverlies en onnatuurlijkheid. Het verval heeft betrekking op het binnenstedelijk groen in Utrecht dat sinds het begin van de tachtiger jaren sterk aan kwaliteit heeft ingeboet. Dat verval werd gekenmerkt door een afname in diversiteit in het groen: steeds vaker is afnemend onderhoud vertaald in eenvormigheid zichtbaar in de omvorming van delen van het groen tot gras met bomen. Uit een belevingsonderzoek in 1993, herhaald en bevestigd in 1995, bleek dat 20 tot 30% van de inwoners van de stad vond dat de gemeente de kwaliteit van het groen diende te verhogen. Gevraagd naar de urgentie bleek groen zelfs hoger te scoren dan luchtverontreiniging, geluidhinder of aanpak van de gevoelens van onveiligheid. De urgentie werd in de naoorlogse wijken / GSB wijken groter bevonden dan in de andere woongebieden in de stad.
-4-
N aast verval van de groenvoorzieningen is sprake van areaalverlies in bestaande wijken. Door inbreiding, het realiseren van nieuwe woonbebouwing tussen de bestaande, is de afgelopen jaren groen verloren gegaan. Het oorspronkelijk groen concept van de wijken werd daardoor aangetast. De directe woonomgeving werd bovendien aangepast aan het massaal toegenomen autobezit. Parkeerplaatsen en wildparkeerders zochten ruimte in het groen. Een derde knelpunt met betrekking tot de groenvoorzieningen in de Utrechtse wijken is de zogenaamde “Onnatuurlijkheid” van het groen. Sinds het begin van de negentiger jaren ontstaat meer vraag naar groenelementen op ecologische grondslag. Utrechts onderzoek laat zien dat de diversiteit van planten en dieren in grote delen van de stad gering is. Zowel de gebrekkige inrichting van het groen (afname diversiteit) als gebrekkige of ontbrekende verbindingen waarlangs planten en dieren zich naar en in de stad kunnen verspreiden (afname groenareaal) zijn hieraan debet. Een apart probleem vormen de stadsrandzones. Voor alle gebieden in de stadsrandzone, zoals Amelisweerd, het Noorderpark, Groenraven Oost (met daarbinnen Maarschalkerweerd) en te zijner tijd Haarzuilens, geldt dat deze een functie hebben met betrekking tot de koppeling tussen de buitenstedelijke natuur en recreatie gebieden en de groenzones in de stad. Alleen dan kunnen ze bijdragen aan de kwaliteit van de Utrechtse woon- en leefomgeving. Deze verbindin-gen ontbreken nu grotendeels, mede door de omsluiting van Utrecht met rijkswegen en kanalen.
1.2.3. Overlast en vervuiling Een aantal vormen van overlast en vervuiling leidt tot een vermindering van de leefbaarheid in de Utrechtse woongebieden. Ten aanzien van de Bodem, het Water, de Geluids-overlast, de Luchtkwaliteit, de Milieuhinderlijke bedrijven en de Externe veiligheid valt er in de hele stad nog een aanzienlijke verbetering te realiseren. De problematiek van de Bodem betreft de
-5-
verontreiniging, de bedrijventerreinen en de grondwaterkwaliteit.1 In de stad is op tal van plaatsen de bodem verontreinigd. Enerzijds betreft dit de zogenaamde puntbronnen: lokale verontreinigingen van de bodem als gevolg van bijvoorbeeld vroegere bedrijfsactiviteiten. Anderzijds zijn hele gebieden van de stad in meerdere of mindere mate diffuus verontreinigd doordat mensen al eeuwen lang leven, wonen en werken in de stad. Met het ontwikkelen van bodemkwaliteitskaarten in het kader van Actief Bodembeheer komt deze problematiek manifest naar voren. Sanering van dergelijke gebieden is in zijn algemeenheid niet haalbaar. Desalniettemin moet niet uitgesloten worden dat in dergelijke gebieden risico's voor volksgezondheid en/of milieu aanwezig kunnen zijn. Een totaalbeeld van de bodemkwaliteit en met name van de ernstige gevallen van bodemverontreiniging is anno 1999 niet beschikbaar. Gestreefd wordt dit inzicht in 2001 wel te hebben. Eind 1998 is in opdracht van de gemeente een indicatieve studie verricht naar de bodem-kwaliteit op een zevental bedrijventerreinen in de stad. Het betreft de terreinen Lage Weide, Cartesiusweg/ Cartesiusdriehoek, Overvecht, Kanaleneiland, Westraven en Vondellaan. Uit deze studie komt naar voren dat de bodemsaneringskosten, uitgaande van een functionele variant, geraamd worden op circa f 130 miljoen gulden. Aangenomen kan worden dat, op basis van de nieuwe beleidsuitgangspunten zoals verwoord in het Kabinetsstandpunt Beleidsvernieuwing Bodemsanering, deze kosten weliswaar met enkele tientallen procenten gereduceerd kunnen worden, maar de financiële druk blijft aanzienlijk. In de stad is een aantal terreinen verontreinigd met chloorhoudende oplosmiddelen (VOCl). Dit manifesteert zich met name in het grondwater. Ten gevolge van verspreiding zijn grootschalige grondwaterverontreinigingen ontstaan die de problematiek van de individuele lokaties overschrijdt. De grondwaterverontreiniging vormt een knelpunt bij de ontwikkeling van een aantal VINEX lokaties. Daarnaast is ook de milieuhygiënische urgentie evident. Op dit moment zijn 17 lokaties bekend waar verontreinigingen met chloorhoudende oplosmiddelen problemen geven. Thans (zomer 1999) zijn nog ca. 60 terreinen van (voormalige) metaalverwerkende bedrijven in onderzoek. De verwachting is dat eind 1999 ca. 25 lokaties geïdentificeerd zijn met een ernstige en urgente bodemverontreinigingen met deze verbindingen. Een andere bron van vervuiling is het binnenstromen van water via de Kromme Rijn en het Merwedekanaal. Dit water is aanmerkelijk minder schoon dan de regen. Jaarlijks vallen grote hoeveelheden water op de wegen en voetpaden. Dit water wordt afgevoerd naar de riolering die het vervolgens transporteert naar de rioolwaterzuivering. Dat is doodzonde. Dit schone water is geschikt voor tal van doeleinden, zoals plantenbewatering, auto wassen en zelfs voor het spoelen van het toilet. Voor de kwaliteit van het water in de stad zou het dan ook veel beter zijn om minder water de stad binnen te laten stromen en het schone regenwater in de stad te houden. Bij de aanleg van nieuwe wijken wordt dit ook zoveel mogelijk gedaan. In Leidsche Rijn vormt dit zelfs het uitgangspunt voor de aanleg van het watersysteem. In de bestaande stad is het verantwoord en duurzaam omgaan met water echter veel moeilijker te
Bodemsanering heeft een enigszins aparte plaats in het ISV. Vooralsnog is het budget niet opgenomen in het ISV. Omdat Utrecht budgethouder is voor zowel het ISV als WBB heeft Utrecht er voor gekozen beide financieringskaders in elkaar te schuiven. Consequentie hiervan is dat in dit ontwikkelingsprogramma niet alleen gesproken moet worden over bodemverontreiniging en stadsontwikkeling (in de enge zin van het woord), maar ook over bodemverontreinigingen die geen relatie hebben met stadsontwikkeling. Het gaat dan met name om milieu urgente verontreinigingssituaties welke niet gesaneerd gaan worden in het kader van een bepaalde planontwikkeling op een lokatie. 1
-6-
realiseren. De toegenomen druk op de stad levert ook meer geluidhinder op. Uit onderzoek naar de hinder door geluid in de stad Utrecht, uitgevoerd in het kader van de Utrecht Monitor 1999, blijkt dat het aandeel inwoners dat vaak last heeft van verkeerslawaai ruim 27% bedraagt. Wijken waarin de overlast zich met name voordoet zijn de Binnenstad, Oog in Al, Abstede/Gansstraat, Nieuw Hoograven, Lunetten en Nieuw Engeland/Schepenbuurt. Gelet op de Vierde Milieuverkenning van het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu-hygiëne (RIVM), gelet op de ligging van de stad op een belangrijk kruispunt van nationale en regionale infrastructuur en rekening houdend met een voorziene groei van het verkeer naar en vanuit de stad wordt verwacht dat de geluidsproblematiek veel sterker toeneemt dan de landelijke trends aangeven. Bij een goede woonomgeving en een goed woonklimaat hoort ook een goede luchtkwaliteit. Volgens de Besluiten Luchtkwaliteit (Wet milieubeheer) moeten gemeenten situaties met normoverschrijding van luchtverontreiniging oplossen en voorkomen. Het gaat hierbij om de luchtkwaliteit in verblijfsgebieden zoals trottoirs, tuinen en recreatiegebieden. In de meeste Utrechtse woongebieden wordt de luchtverontreiniging veroorzaakt door verkeer. Luchtverontreiniging door de aanwezigheid van milieuhinderlijke bedrijven blijft beperkt tot een aantal specifieke lokaties. Vooralsnog wordt verwacht dat het gemeentelijke beleid zal leiden tot het oplossen van de meeste gesignaleerde overschrijdingen na het jaar 2000. Door de lange looptijd van de diverse plannen kunnen er echter nog jarenlang normoverschrijdingen optreden. Met name voor de Catharijnesingel is het gewenst om alternatieven te onderzoeken. Daarnaast is er nog geen oplossing gevonden om nieuwe knelpunten op de Josephlaan en Marnixlaan te voorkomen. 1 Door de inspanningen van de afgelopen jaren zijn de problemen met de Milieuhinderlijke bedrijven opgelost. Er zijn nog wel enkele plekken, waarbij de overlast niet kan worden beperkt door toezicht en handhaving van de milieuvoorschriften. Als probleembedrijven kunnen genoemd worden: bakkerij de Raadt in Lauwerecht door het laden lossen en in de oude stadsvernieuwings-gebieden; de Oosterleestraat in Zuilen, waar relatief zware bedrijven op te korte afstand van hoogbouwwoningen gelegen zijn. Buiten de stadsvernieuwingsgebieden zijn wel bedrijven aanwezig die klachten veroorzaken. Het gaat hierbij om grote bedrijven, zoals Cereol en Douwe Egberts in Utrecht west en de veevoederbedrijven op Lage Weide. Wat betreft de toekomstige situatie in Leidsche Rijn moet rekening gehouden worden met mogelijke problemen die de asfaltmenginstallatie aan de Groenewoudsedijk en de Nedal aluminiumfabriek kunnen veroorzaken.
1.2.4.
Optimaal ruimtegebruik en functiemenging
Door de hoge druk op de stad is er een voortdurende een vraag om ruimte. Dat betekent enerzijds druk op de nog onbebouwde ruimte en anderzijds intensiever gebruik van de al bestaande gebouwde omgeving. Een voorbeeld van dat laatste is het huidige centrumgebied Hoog Catharijne. Het intensieve ruimtegebruik heeft geleid tot het ontstaat van verschillende min of meer gescheiden “gebruikersruimten” op dezelfde lokatie. Er is ruimte voor winkels met overdag het winkelende publiek; er is ruimte voor kantoren; er is ruimte voor openbaar vervoer en de reiziger; er is ruimte voor het uitgaansleven en er is ruimte voor wonen. Allemaal gebruikers-ruimten waar het goed toeven is. De minder prettige gebruikersruimten zijn die van het verkeer (Catharijnebaan
-7-
en de tunnels), die van de parkeergarages en die van de expeditie (met rondhangenden verslaafden). Zeker die laatsten laten zien dat intensief ruimtegebruik hoge eisen stelt aan de inrichting van de ruimte. Ondanks het intensieve gebruik zijn er vele enge onherbergzame plekken zonder enige sociale controle. De problematiek van onveligheid is één van de redenen om te komen tot een herontwikkeling van het centrum (UCP). Buiten het centrum speelt het vraagstuk van het ruimtegebruik vaak op een andere manier. Er ontstaat druk op de ruimte in sommige delen van de stad door een grote vraag naar werklokaties aldaar. Zeker in woongebieden kan deze vraag de leefbaarheid onder druk zetten. Op het moment dat teveel panden van functie veranderen kan overdag meer parkeerdruk op straat ontstaan terwijl juist in de avond de lege ruimten gevoelens van onveiligheid op roepen. Aan de andere kant kan in eenzijdige woonbuurten functiemenging juist een bijdrage leveren aan de doelstelling meer gedifferentieerde wijken te realiseren waar ook overdag sprake is van enige levendigheid. Het is op dit moment onmogelijk om bindend aan te geven welke vorm, aard en omvang van economische activiteiten op welke lokaties gewenst zijn ter vergroting van de menging van functies. Het risico van het omslaan van de balans in de wijken blijft aanwezig. De druk op de stad is zoals al aangegeven ook een gevolg van de economische ontwikkelingen. In het ontwikkelingsprogramma Economie en werkgelegenheid zijn de knelpunten die zich daarbij voordoen al beschreven. In dit programma volstaan we met een verwijzing daar naar.
1.2.5. De historische stad Als laatste maar zeker niet onbelangrijkste onderdeel van de probleemschets noemen we het behoud van de historische waarden en het beheer van de Utrechtse Monumenten. Een belangrijke kwaliteit van Utrecht en vestigingsplaatsfactor voor huishoudens en bedrijven is de historische binnenstad met haar monumentale bebouwing. Daarnaast trekken de prachtige grachten, werven en de historische gebouwen jaarlijks vele toeristen. Investeren in monumenten heeft dus een positief effect op de (economische) ontwikkeling van de stad als geheel. De monumentenzorg heeft zich de afgelopen tijd verbreed tot de veelomvattende cultuurhistorische waarden in de gebouwde en onbebouwde omgeving. Niet meer alleen 'oude gebouwen' vormen onderdeel van de cultuurhistorische waarden, maar ook jongere bouwkunst, archeologische waarden, structuren en landschappen. Zowel subjectieve als objectieve waardering vormen de pijlers voor de monumentenzorg. De subjectieve waardering is de interesse in en het belang van de 'eigen' cultuur in een globaliserende samenleving. De objectieve waardering heeft te maken met het belang en de noodzaak van duurzaam ruimte-gebruik en bouwen. Deze brede benadering maakt temeer duidelijk dat het moeilijk als zelfstandig beleidsveld kan worden gezien. In alle andere ruimtelijk-functionele beleidsvelden zijn zowel kansen als bedreigingen te vinden. Voorbeelden hiervan zijn archeologie en landschappelijke waarden versus VINEX-lokaties, toename bevolking versus openbare ruimte, economisch belang (toerisme) versus historische openbare ruimte, economisch belang (winkelvergroting) versus gebouwde monumentale waarden.
-8-
In het kort zijn de volgende vijf knelpunten in het programma monumentenzorg aan de orde: S De landelijke trend van verbreding van de waardering voor cultuurhistorische aspecten (onder andere in de Nota Belvédère, juli 1999) legt een toenemende druk op diverse beleidsterreinen. S Het inlopen van achterstanden in de kwaliteit van het 'oude' monumentenbestand betekent nog een (geprognosticeerde) investeringsnoodzaak. - De grootschalige nieuwbouw in de VINEX-lokaties is een meer dan normale aanslag op het bodemarchief en landschappelijke waarden. De gemeentelijke middelen zijn te gering voor het adequaat vastleggen van verdwijnende informatie. S De bodemsaneringen en uitbreiding van ondergrondse infrastructuur vormen eveneens een risico voor het bodemarchief. S Tegelijk met de aanpak van de na-oorlogse wijken vindt een (her)waardering plaats van de naoorlogse bouwkunst en stedenbouw. Niet alleen moet daar bij de ontwikkelingen versneld aandacht aan gegeven worden, ook vormt de waardering een extra financiële belasting door de aanzienlijke toename van het beschermde monumentenbestand.
1.2.6.
Conclusies
De problemen in Utrecht op het fysieke vlak zijn veelomvattend en samenhangend. Ze hebben betrekking op de infrastructuur, de ruimtedruk, de leefbaarheid, de woningvoorraad, de woonomgeving en de cultuurhistorische waarden. Rekening houdend met de verdere groei van de stad (Leidsche Rijn, Utrecht Centrum Project) is duidelijk dat de hierboven geschetste problemen, zonder een structurele en integrale aanpak in de bestaande stad alleen maar groter worden: meer verkeer; meer overlast die de leefbaarheid verder onder druk zet; meer inwoners die dan de stad zullen willen verlaten; naar inkomen in die delen van de stad waar een verder doorgaande segregatie geconcentreerd is de "goedkopere woningvoorraad"; verdere afname van het draag-vlak voor economische en sociaal-culturele voorzieningen en zo verder. Het ontstaan van een negatieve spiraal moet te allen tijden worden voorkomen anders wordt de belangrijke kans voor de stad, de economische groei, juist een directe bedreiging. Anders zullen de investeerders de stad ondanks haar centrale ligging de rug toekeren. Nu al is er een tendens dat bepaalde sectoren de randstad verlaten richting het oosten en zuiden. Stedelijke vernieuwing is geen keuze maar een noodzaak. Met Leidsche Rijn, het UCP, de wijkontwikkelingsplannen Hoograven en Zuilen en het pakket Bereikbaarheid is er in Utrecht feitelijk al volop sprake van stedelijke vernieuwing. De komende jaren is het zaak om het binnenstedelijke been verder bij te trekken door zowel in de GSB-gebieden als in een aantal beheergebieden in de stad (zie de analyse in de Koepelnota) die combinatie van maatregelen in te zetten die uiteindelijk de meeste vruchten afwerpt .
-9-
1.3.
Stedelijke doelstellingen
In de Stedelijke Visie zijn de Utrechtse ambities voor de ontwikkeling van de stad vastgelegd in drie hoofddoelstellingen: - Grote stad met een menselijke maat, S Duurzame ontwikkeling, - Sociale balans in de stad. De uitwerking van deze doelstellingen voor dit programma is als volgt: S Grote stad met een menselijke maat: Bij de groei van de stad staat niet de kwantiteit maar de kwaliteit voorop. De oplossingen voor de ruimtedruk zullen niet alleen gevonden moeten worden in meer, hoger en geconcentreerder (verdichting), maar zullen ook en met name gevonden moeten worden in zorgvuldigheid, inpasbaarheid, samenhang en oog voor detail en differentiatie. Een voorbeeld. Bij de herontwikkeling van de na-oorlogse wijken zal niet gekozen worden voor grootschalige sloop-nieuwbouw maar voor geleidelijke aanpassing aan de wensen van de huidige en toekomstige bewoners en gebruikers waardoor de sociale structuren de kans krijgen in stand te blijven en waardoor continu ingespeeld kan worden op veranderende omstandigheden. - Duurzame ontwikkeling: Daarbij gaat het om de uitwerking van de kwalitatieve benadering. Niet alleen in bijvoorbeeld materiaal gebruik maar ook middels inrichting van de stad. Beter een ruimere opzet die potentiele groei en verandering op kan nemen dan een starre inrichting waardoor veranderen veel energie kost. Een voorbeeld: De naoorlogse wijk Hoograven kent een groene opzet met singels en waterpartijen. Deze structuur bleek door de bewoners zeer gewaardeerd te worden. Een duurzame opzet uit de jaren vijftig die bij de herontwikkeling een van de dragers van het plan is. Een deel van de woningen en de winkelvoorzieningen zal dus binnen die drager herontwikkeld worden. S Sociale balans in de stad: Utrecht wil geen inkomenswijken en kiest daarom bijvoorbeeld voor de verhouding 30% sociale woningbouw en 70% marktwoningen in Leidsche Rijn. In de bestaande stad is het uitgangspunt 15% respectievelijk 85%, zeker in die gebieden waar al een hoog percentage sociale huurwoningen staat. Bij het huisvesten van de doelgroep van volkshuisvestingsbeleid is de inzet om kwalitatief goede woningen te realiseren (door nieuwbouw of aanpassing). Geen zichtbare tweedeling maar differentiatie waardoor er voor een ieder ontplooingsmogelijkheden zijn.
1.4.
Vertaling GSB doelstellingen naar ISV prestatievelden
Van de 9 doelstellingen die geformuleerd zijn in het kader van het Grote Stedenbeleid zijn er 5 waaraan de Stedelijke vernieuwing in de fysieke betekenis direct een bijdrage kan leveren. Daarnaast levert Stedelijke vernieuwing indirect een bijdrage aan de versterking van de sociale infrastructuur. In het volgende overzicht zijn de GSB doelstellingen gekoppeld aan de inhoudelijke prestatievelden van de Stedelijke Vernieuwing. De koppeling lijkt één op één maar in de uitwerking kunnen de Aandachtspunten op meer prestatievelden en GSB-doelstellingen van toepassing zijn.
-10-
GSB doelstellingen
Prestatievelden ISV
Aandachtspunten
Versterken economische concurrentiepositie van de stad
Verbetering van de fysieke condities ten behoeve van de economische structuurversterking
- functiemenging - bedrijfsruimte starters - revitalisering verouderde bedrijfsterreinen - stimuleren kansrijke sectoren
Vergroten bereikbaarheid van de economische activiteiten
Idem
- verbeteren bereikbaarheid van economische functies en activiteiten
Versterken positie stedelijke woonmilieus op de regionale woningmarkt
Zorgen voor een aanbod van gevarieerde woonmilieus
- knelpunten op de woningmarkt - variatie en differentiatie van woonmilieus - keuzevrijheid - instrumentarium als: vrije kavels, woonruimteverdeling, opplussen, sloop / nieuwbouw, verkoop van woningwet-woningen - relatie met de VINEX - ruimte voor de aandachtsgroepen -
Duurzame verbetering van kwetsbare wijken
Duurzaamheid en Zorgvuldig ruimtegebruik
- bodem - water (systemen) - geluid - energiebesparing - duurzaam en flexibel bouwen - verdichting en verdunning - optimaal, intensief en multifunctioneel ruimtegebruik
Verbetering (fysieke) leefomgeving / leefbaarheid
Verbetering omgevingskwaliteit
- gewenste kwaliteit openbare ruimte op niveau van de gemeente en de wijken - relatie met structuurplan - groen en water - cultuurhistorische waarden - verbetering voorzieningen - parkeren
Versterking sociale infrastructuur
Versterking betrokkenheid bij de dagelijkse leefomgeving
- participatie belanghebbenden bij verandering - beheer openbare ruimte - bevordering eigen woningbezit
-11-
-12-
2. Instrumenten en stedelijk programma De gemeente Utrecht kent vele instrumenten die een bijdrage kunnen leveren aan de stedelijke vernieuwing. Deze instrumenten zijn in de loop der jaren door de gemeente ontwikkeld en ingezet voor het oplossen van problemen of voor het voorkomen er van. In het kader van de stadsvernieuwing is een situatie ontstaan dat instrumenten steeds meer in samenhang werden ingezet, zeker in de fysieke sfeer. Woningverbetering werd bijvoorbeeld gevolgd door het opknappen van de openbare ruimte, het verkeersarm maken van woonwijken, de invoering van betaald parkeren waardoor er meer ruimte kwam voor ander gebruik dan parkeren, enz. In het kader van de stedelijke vernieuwing zal de samenhangende inzet zich verder ontwikkelingen, niet alleen samenhang in de fysieke maatregelen maar juist ook gecombineerd met maatregelen ter versterking van bijvoorbeeld de werkgelegenheid en de sociale infrastructuur. In dit hoofdstuk zullen vooral de fysieke maatregelen de revue passeren. In de programma's Economie en werkgelegenheid en Sociale infrastructuur en veiligheid is al ingegaan op het daarbij behorende instrumentarium. Als structuur is gekozen voor de volgorde van de aandachtspunten zoals die in 1. 4 is beschreven. Daarmee wordt duidelijk welk instrumentarium voor welke doelstelling respectievelijk welk prestatieveld wordt ingezet. De programma’s voor stedelijke vernieuwing zijn deels gericht en toegesneden op het soort wijk en de problematiek die daar speelt en programma’s die zijn gericht op de stad als geheel. De wijkgerichte aanpak komt in hoofdstuk 3 aan bod, hier beperken wij ons tot de stedelijke programma’s, ingedeeld naar de prestatievelden zoals in het vorige hoofdstuk beschreven.
2.1.
Functiemenging
Vanwege enerzijds de behoefte om werkgelegenheid naar de wijken te halen en anderzijds te veel omzetting van woonruimte naar bedrijfsruimte tegen te gaan kent Utrecht twee instrumenten: Regels bij woonruimteonttrekking en de nota Gemengde stad, Sterke stad. Waren de regels bij woonruimteonttrekking in eerste instantie vooral bedoeld om (in de tijd van grote woningnood) verlies van woonruimte te voorkomen, nu is het juist bedoeld om mensen die vanuit huis een bedrijf willen beginnen, ruimte te bieden. Echter binnen grenzen om te voorkomen dat woonbuurten van karakter veranderen. Er zijn echter ook buurten waar de menging van woonhuizen en kantoren zodanig is dat de leefbaarheid onder druk staat. Daarom zijn in de nota Gemengde stad, Sterke stad nadere richtlijnen ontwikkeld. Daarin is bijvoorbeeld aangegeven dat bij een aanvraag voor de omzetting van woonruimte naar kantoor deze niet sec zal worden beoordeeld maar vanuit de situatie in de straat en buurt. Aan invalswegen en hoofdroutes zal er meer menging worden toegestaan dan in voornamelijk woonstraten. In de naoorlogse wijken wordt onderzocht in hoeverre de plinten van de gestapelde woningbouw, waar nu doorgaans alleen bergingen zijn, ingezet kunnen worden voor functiemenging. Daarbij snijdt het mes aan meerdere kanten: ruimte voor werkgelegenheid, meer sociale controle, vergroten van de opbrengsten die kunnen worden ingezet voor kwalitatieve verbeteringen, levendigheid (met het risico van te veel overlast: soort voorziening is daarom zeer belangrijk).
-13-
Voor de aandachtspunten - bedrijfsruimte starters, - revitalisering verouderde bedrijfs-terreinen, en - stimuleren kansrijke sectoren wordt kortheidshalve verwezen naar het Ontwikkelprogramma Economie en werkgelegenheid. Voor de uitvoering van dit programma is binnen het ISV NLG 12,5 miljoen gereserveerd. Het programma is gericht op: S het behoud van bestaande bedrijvigheid en werkgelegenheid, S het aantrekken van nieuwe bedrijven en werkgelegenheid, S het vergroten van kansen en mogelijkheden op de arbeidsmarkt en S het versterken van de relatie tussen onderwijs en arbeidsmarkt. Hiernaast zijn budgetten beschikbaar voor steun aan bedrijven in herontwikkelingsgebieden.
2.2.
Verbeteren bereikbaarheid van economische functies en activiteiten
Het verbeteren van de bereikbaarheid van de stad en vervolgens in de stad is een belangrijke opgave voor Utrecht. Dat geldt zeker voor de economische functies maar ook voor de bewoners en gebruikers. In september 1999 heeft de gemeente een pakket maatregelen vastgesteld dat de bereikbaarheid en de leefbaarheid van de stad aanzienlijk moet verbeteren. Dit zogenoemde bereikbaarheidspakket heeft zowel betrekking op maatregelen die de stad onder eigen regie wil uitvoeren (zoals HOV, transferia, Spoorlaan, parkeergarages binnenstad en fietsvoorzieningen) als op maatregelen waarvan de stad wenst dat het rijk en andere betrokkenen tot realisatie overgaan (zoals Randstadspoor, reconstructie en integratie A2, tweede aansluiting A12, opwaarderen Zuilensering). De belangrijkste elementen zijn dus: een HOV netwerk met twee lijnen naar Leidsche Rijn en twee lijnen naar de Uithof, samenhangend in een hoogwaardige vervoersterminal in het UCP; een samenhangend systeem van gebouwde parkeervoorzieningen rond het stadscentrum met drie nieuwe parkeergarages en drie nieuwe transferia aan de randen van de stad’ ontsloten door openbaar vervoer; een nieuwe invalsweg in het westen van de stad, als vervanging voor de invalsroute die nu nog via de Vleutenseweg loopt, maar komt te vervallen na afkoppeling van de A-2 en een hoogwaardig en samenhangend fietsnetwerk. Aansluitend worden afspraken gemaakt met Rijkswaterstaat, Bestuur Regio Utrecht en provincie over de uitvoering van een regionaal pakket aan bereikbaarheidsmaatregelen. Het pakket van de stad maakt daar integraal deel van uit. Juist vanwege de al langer bestaande knelpunten in de wegenstructuur is de afgelopen jaren onderzoek gedaan en zijn experimenten uitgevoerd ter ontwikkeling van alternatieve vervoers-wijzen. Voorbeelden zijn de Winkel- en Schouwburgexpress, 't Winkelkaartje, Treintaxi en call-a-car. Dit zal worden doorgezet waarbij samenwerking met mogelijke initiatiefnemers en bestaande bedrijven van groot belang is. Nieuwe ontwikkelingen zijn de P&R-voorzieningen die aan de rand van de stad komen (bij uitstek geschikt om een vervoermiddel als de Winkelexpress nog meer draagvlak te geven) en het prijsbeleid als onderdeel van het flankerende verkeers- en vervoerbeleid. In dat kader wordt onderzocht welke mogelijkheden er zijn voor tariefreductie en -differentiatie voor specifieke doelgroepen.
-14-
Naast dergelijke fysieke vormen van flankerend beleid, zal de bereikbaarheid van de stad ook met behulp van techniek worden verbeterd. Zo zullen, mede in het kader van de studie Utrecht-West, nadere voorstellen volgen voor de stedelijke verdeelring. Uit evaluaties blijkt dat het Parkeerroute Informatiesysteem (PRIS) onder de gebruikers van parkeergarages een hoge waardering krijgt. De parkeerroutes die voor het PRIS worden gebruikt, zullen aangepast worden aan de nieuwe verkeerscirculatie in en om de binnenstad. En nu de werkzaamheden aan de bewegwijzering rondom de stad afgerond zijn, zal de bewegwijzering in de stad in de komende periode totaal worden vernieuwd en geactualiseerd. Daarbij zal op strategische plekken gebruik worden gemaakt van moderne informatiemiddelen om bezoekers zo efficiënt mogelijk naar hun plaats van bestemming te leiden, optimaal te informeren over de bereikbaarheid van de stad per openbaar vervoer en auto, actuele informatie aan te bieden over de beschikbaarheid van routes en parkeerplaatsen etc. De dynamische bewegwijzering die (stadinwaarts) op de Europalaan wordt geplaatst is daar een concreet voorbeeld van. Dit flankerend beleid - variërend van de strategische inzet van communicatie tot maatwerk bij vervoerbehoeften (bijvoorbeeld het aanbieden van vervoerpakketten aan de bewoners van Leidsche Rijn), en mobiliteits-beïnvloedend prijsbeleid - zal leiden tot een meer bewuste afweging tussen vervoermiddelen, betere benutting van de beschikbare infrastructuur, en uiteindelijk een grote en noodzakelijke bijdrage aan het effectueren van het verkeers- en vervoerbeleid. Voor het openbaar vervoer wordt een twee-sporenbeleid gevolgd: S het verbindende openbaar vervoer, dat voorziet in een netwerk van HOV en Randstadspoor met snelle en aantrekkelijke hoofdverbindingen in stad en regio; het ontsluitende openbaar vervoer, dat bestaat uit aanvullende fijnmazige verbindingen tussen de binnenstad en de direct omliggende wijken en binnen en tussen de wijken onderling. De al eerder aangehaalde besluitvorming over het pakket Bereikbaarheid is van grote betekenis voor het openbaar vervoer in de stad. Niet alleen het openbaar vervoer zal door deze maatregelen aanzienlijk verbeteren, maar ook zal de verkeersdruk in de binnenstad afnemen. Door dit integrale pakket aan maatregelen kan niet alleen de autobereikbaarheid verbeteren, maar wordt ook ruim baan voor een kwaliteitsslag in het openbaar vervoer geboden. Naast het collectieve openbaar vervoer zullen voor geselecteerde doelgroepen toegesneden voorzieningen blijven bestaan. Deze voorzieningen hebben als uitgangspunt deur tot deurvervoer, zodat niet overgestapt behoeft te worden. Daarnaast dragen aanvullende voorzieningen voor specifieke doelgroepen zorg voor de ontsluiting van bijvoorbeeld de binnenstad, zoals de citybus in de toekomst ook gekoppeld aan de nieuwe parkeergarages aan de rand van de binnenstad-, en de Schouwburg Express. Een belangrijke voorwaarde voor de bereikbaarheid van de stad is dat met verbeteringen op het (regionale) hoofdwegennet (inclusief parallelwegen) en de aansluitingen daarop die bereikbaarheid is verzekerd. De effecten van onder andere de structurele verbeteringen in de bewegwijzering zullen dit ondersteunen. Het wegwerken van belemmeringen voor de doorstroming van het autoverkeer op de stedelijke rondweg is een belangrijk actiepunt. Uitgangspunt bij infrastructurele projecten blijft een zo optimale inrichting voor alle gebruikerscategorieën. De bevordering van de doorstroming op het hoofdwegennet heeft als een van de positieve effecten dat het verkeer in de woonwijken beperkt kan worden tot verkeer dat echt in die woonwijken moet zijn. De instelling van 30 km/u-zones in woonwijken zal een forse bijdrage
-15-
leveren aan verbetering van de leefbaarheid in die gebieden. De komende jaren zal dit in alle woonwijken ingevoerd moeten worden. In het kader van Duurzaam Veilig en van wijkverkeersplannen staan diverse projecten op het programma. Naast de bereikbaarheid heeft ook het parkeren de aandacht. Ter bevordering van de kwaliteit van de openbare ruimte en ter bevordering van de bereikbaarheid van de stedelijke voorzieningen onderzoekt de gemeente de mogelijkheden van gebouwde parkeervoorzieningen aan de oost- en zuidzijde van de binnenstad. Doel is om drie parkeergarages te realiseren. Daartoe wordt samen met marktpartijen gestart met de bouw van de nieuwe garages Grifthoek en Lepelenburg. Voor de derde garage loopt nog een onderzoek naar de mogelijke lokatie. De kwaliteit van de openbare ruimte wordt ook verbeterd door invoering van betaald parkeren. Het draagvlak daarvoor in de schil om de binnenstad heen blijft zich positief ontwikkelen. Begin 2000 wordt de gehele schil afgerond volgens de nota Parkeerbeleid. Daarbij zal gebruik worden gemaakt van de goede ervaringen die inmiddels in diverse wijken zijn opgedaan met het aanbieden van een integraal pakket aan maatregelen ter verhoging van de leefbaarheid en bereikbaarheid van woonwijken voorzieningen voor fietsparkeren, invoering van 30 km/u-maatregelen etc.. Buiten de invloedssfeer van de binnenstad - maar wel van groot belang voor de bereikbaarheid van de binnenstad - zijn de transferia Westraven en Hooggelegen, waarvan de eerste in uitvoering is. De voorbereidingen van P&R en/of transferia-voorzieningen aan de oostrand van de stad komen nog in 1999 tot een afronding. De binnenstedelijke verkeer- en vervoersmaatregelen op het gebied van doorstroming, langzaam verkeer en verkeersveiligheid vormen een noodzakelijke aanvulling op de stedelijk noodzakelijk geachte maatregelen. Deze maatregelen zullen in het kader van de stedelijke vernieuwing een belangrijke rol kunnen gaan spelen, zeker daar waar raakvlakken liggen met de plannen van bijvoorbeeld woningbouwcorporaties voor de aanpak van hun woningbezit, zo mogelijk in samenhang met de aanpak van de openbare ruimte. Bereikbaarheid is niet alleen van belang voor de auto of openbaar vervoergebruiker maar ook voor de fietser. Utrecht kent een hoogwaardige stedelijk fietsnetwerk dat steeds meer uitgebouwd wordt. Grote uitdaging zijn de concrete ontwerpactiviteiten voor fietsvoorzieningen in Leidsche Rijn. De verbindingen met de bestaande stad krijgen daarbij prioriteit. In 1999 vindt aan de oostzijde van de stad de aanleg plaats van de hoofdfietsroute vanaf de Berekuil naar de Uithof, wordt een fietsroute langs de Vecht aangelegd en krijgen ook de Amsterdamse-straatweg adequate fietsvoorzieningen. Verder krijgen de stallingsvoorzieningen een grotere aandacht in de planontwikkelingsactiviteiten. Essentiële lokaties zoals het stadhuis en de schouwburg zullen optimaal van voorzieningen voor fietsgebruikers worden voorzien. Ook de activiteiten om in de woonomgeving een uitbreiding van de stallingskwaliteit te bereiken zullen worden geïntensiveerd. Hierbij wordt tevens ingespeeld op particuliere initiatieven.
-16-
2.3.
Variatie en differentiatie van woonmilieus
Het Utrechtse beleid op het terrein van wonen is gericht op versterking van woonkwaliteit van de stad. Versterking van de woonkwaliteit betekent het bieden van oplossingen voor de genoemde knelpunten. Met daarbij de kanttekening dat in de nieuwe ordening binnen de volkshuisvesting de gemeente die oplossingen samen met de partners in de volkshuisvesting en met de bewoners in de wijken tot stand moet zien te brengen. Sturen middels forse subsidie-stromen is veranderd in samenwerking met partners en regie op hoofdlijnen. Dat laatste om daarmee een goed investeringsklimaat te scheppen voor versterking van de woonkwaliteit in de stad. A. Het belangrijkste beoogde effect is het voorkomen van wijken met een hoge concentratie van lage inkomens louter en alleen omdat er voor die inkomens in de stad (maar ook in de regio) geen alternatieven zijn. De gemeente wil met name in die delen van de stad waar die variatie door bouwperiode en eigendom maar beperkt aanwezig is die situatie verbeteren door middel van het creëren van meer gevarieerde woonmilieus. Dit echter zonder de kerntaak, het huisvesten van de doelgroep, in gevaar te brengen. Daaraan gekoppeld is wel de doelstelling dat de woningmarkt in de stad in kwaliteit en prijs slechts beperkt afwijkt van die in de omliggende gemeenten maar juist op het punt van stedelijkheid (type woningen, stapeling, menging en variatie) wel onderscheidend is. B. Een tweede doelstelling is het op peil brengen van de kwaliteit van de woningen, zowel bouwals woontechnisch, waarbij voor de gemeente primair de aandacht naar bouwtechnische aspecten uitgaat. Belangrijke voorwaarde hierbij is wel het behoud van de karakteristieke kenmerken van de vooroorlogse woningen om dat deze bijdragen aan de stedelijkheid van de stad en daarmee de stad onderscheiden van de regio. C. Bij het streven naar een meer evenwichtige opbouw van de bevolking (gemeten naar inkomensverdeling over de stad en in vergelijking met de regio) hoort ook een verhoging van het aandeel eigen woningen. Zoals in hoofdstuk 1.2 al aangegeven scoort Utrecht daarin als grote stad niet slecht maar de vraag naar koopwoningen is groot met als gevolg een zeer overspannen koop-woningmarkt. D. De vierde doelstelling is dan ook het verminderen van die spanning op de woningmarkt door het bouwen van nieuwe woningen en het aanpassen van de bestaande woningvoorraad. Daarbij zullen de voorkeuren van de consumenten optimaal tot hun recht moeten komen. De combinatie van de doelstellingen betekent dat de gemeente een evenwicht nastreeft tussen enerzijds de toenemende ruimtevraag en kwaliteitsvraag (gepaard gaande met verdunning) en anderzijds zorg voor voldoende woningen gezien de grote vraag (gepaard gaande met verdichting); en een evenwicht moet bewaren tussen enerzijds aanpassingen in de bestaande sociale woningvoorraad en anderzijds behoud van voldoende bereikbare woningen (van voldoende kwaliteit) voor de doelgroep. Bovenstaande doelstellingen hebben betrekking op de hele stad maar in hun uitwerking zullen ze vooral van toepassing zijn op de zwakkere delen van de stad. Zeker waar het gaat om woonmilieudifferentiatie zijn de vijf GSB-gebieden in beeld. De instrumenten die daarvoor worden ingezet zijn:
-17-
Prestatie-afspraken De feitelijke uitvoering van het volkshuisvestingsbeleid is in handen van de Utrechtse corporaties. Daarom is in november 1996 de overeenkomst Prestatie-afspraken tussen de gemeente en de STUW (Stichting Utrechtse Woningcorporaties) afgesloten. Over de sociale woningvoorraad zijn de volgende afspraken gemaakt: - een ontwikkeling gericht op omvang van de bereikbare en betaalbare woningvoorraad in relatie tot de ontwikkeling van de doelgroep, afname van de scheefheid, spreiding naar wijken, opbouw naar woningtype, beschikbaarheid kleine goedkope woningen en grote woningen en op de voorraad in regionaal verband; - kwaliteit en het beheer daarvan gericht op kwaliteitsdifferentiatie, herontwikkeling van slooplokaties en leefbaarheid en - bestemming daarvan gericht op huur/inkomentabel, onzelfstandige wooneenheden, huisuitzettingen, ouderenwoningen en gehandicaptenwoningen. Ook over omzetting en afkoop van lopende erfpachtscontracten en voorwaarden voor nieuwe uitgiften en het BBSH-toezicht zijn afspraken gemaakt. Over Leidsche Rijn is afgesproken dat 30% van de woningbouw in de sociale sector door de STUW-corporaties wordt ontwikkeld. De overeenkomst geldt voor een periode van 4 jaar. Elke 2 jaar wordt de overeenkomst geëvalueerd. De evaluatie in 1998 heeft geleid tot continuering. Per 1-7-2000 moet een nieuwe overeenkomst worden afgesloten. Taskforce: nieuwbouw en herstructurering van de sociale voorraad Een goed voorbeeld van samenwerking met partijen op stedelijk niveau is het traject dat is ingezet met de Utrechtse corporaties om te komen tot een gezamenlijke, samenhangende investeringsstrategie voor de woningvoorraad op stedelijk niveau. In de Task force die de opdracht heeft gekregen om deze investeringsstrategie uit te werken komen stedelijke beleidsdoelstellingen ten aanzien van het wonen en de woonomgeving, de verandermogelijkheden op wijkniveau en de investeringscapaciteit van de partijen bijeen. De Utrechtse corporaties staan voor twee grote opgaven: het aanpassen van hun bezit aan de veranderende marktomstandigheden en het realiseren van de 30% sociaal in Leidsche Rijn (conform de Prestatie-afspraken uit 1996). Tussen beide opgaven bestaat een sterke relatie. Het toevoegen van zo'n 6000 sociale woningen in Leidsche Rijn heeft invloed op het bestaande bezit en vergt onrendabele investeringen van de corporaties (gemiddeld NLG 50.000 per woning). Onrendabel in de zin dat de investering niet gedekt wordt uit de exploitatie (op grond van een aantal aannamen over rente, huur, e.d.). Ook het aanpassen van het bestaande bezit kost geld als er sprake is van groot-onderhoud, isolatie, verbetering of upgrading (ander marktsegment). De mate waarin de investering kan worden terugverdiend is afhankelijk van de marktpositie van het desbetreffende complex, nu en in de toekomst. Andere mogelijkheden om investeringen uit te financieren zijn de opbrengsten uit verkoop van sociaal bezit en winst uit de bouw van koopwoningen. De Taskforce is bedoeld om de totale opgave van de Utrechtse woningcorporaties voor de periode 2000-2010 in beeld te brengen, in aantallen, in soorten ingrepen, in bijkomende maatregelen (leefbaarheid, processubsidies), in randvoorwaarden (erfpacht, prestatie-afspraken, kwaliteitseisen) en in kosten en opbrengsten. Daarbij gaat het niet om een gedetailleerde uitwerking (zoals in de prestatie-afspraken) maar om een opgave in hoofdlijnen. Kern van de in ontwikkeling zijnde raamovereenkomst is een win-win benadering. De bouw van 6000 sociale woningen op Leidsche Rijn biedt namelijk de kans om 6000 sociale huurwoningen in de bestaande
-18-
woningvoorraad te herpositioneren. Zonder verlies aan sociale huurwoningen kan zo invulling worden gegeven aan het voor de gemeente harde uitgangspunt van de 30% sociaal op Leidsche Rijn en de gewenste verruiming van het aanbod in de stad (meer differentiatie in met name de naoorlogse wijken) in de wetenschap dat het rijk geen middelen meer beschikbaar stelt voor de nieuwbouw van sociale huurwoningen. Een belangrijke voorwaarde voor de verder uitwerking is de samenwerking met de bewoners van de betrokken wijken. De herpositionering van sociale huurwoningen moet gericht zijn op de gewenste vraag in de wijken. De feitelijke herpositionering kan bestaan uit verbetering, verkoop, sloop - nieuwbouw of upgrading. Parallel aan de herpositionering zal ook geïnvesteerd moeten worden in de kwaliteit van de kernvoorraad. Eveneens een belangrijke voorwaarde voor draagvlak. Zonder draagvlak is er geen win-win te behalen.
Gezien de koppeling met de productie van woningen in Leidsche Rijn is de inzet van gemeente en corporaties om nog in 1999 de raamovereenkomst rond te hebben. De feitelijke uitvoering zal, met uitzondering van de herontwikkeling van Zuilen en Hoograven, gezien de noodzakelijke voorbereidingstijd pas over enige jaren plaatsvinden. Dat geldt niet voor de verkoop van huurwoningen. Sinds 1994 hebben de corporaties de gemeente geïnformeerd over plannen om zo’n 2.150 woningen te verkopen. Een deel van deze voornemens moet nog worden geëffectueerd. In de herziening Prestatie-afspraken zullen hiervoor nadere afspraken gemaakt worden waardoor verkopen meer gericht kunnen gaan bijdragen aan gedifferentieerde woonmilieus. Op grond van de al in gang gezette maatregelen en het woningbouwprogramma voor de komende 5 jaar zal al de Utrechtse woningvoorraad veranderen van een meerderheid huurwoningen naar een bijna evenwicht tussen huur en koop. Ter illustratie: Huidige voorraad
in proc.
Programma Leidsche Rijn
in proc.
Programma binnenstedelijk
in proc.
Voorraad in 2005
in proc.
Koopwoning
35985
35
7185
67
4729
73
53000
45
Part. Huur
12770
12
730
7
230
4
12730
11
5313
5
47349
46
onbekend
1343
1
eengezins
36794
36
65966
64
Beleggershuur Sociale huur
meergezins Totaal
102760
2641
26
7420
71
3130
29
10550
715
23
1986
35
3688
65
5674
4800
4
46700
39
1300
1
46000
39
72100
61
118550
Onder het aandachtspunt Variatie en differentiatie van woonmilieus is al stil gestaan bij de inzet om te komen tot keuzevrijheid. Utrecht hanteert al enige jaren daarom het aanbodmodel bij de woonruimteverdeling. Een belangrijke beperkende factor hierbij is de druk op de markt en daarmee een kwantitatief tekort in veel segmenten en in veel wijken. Binnen de beperkingen van de huidige woningmarkt blijft vergroting van de keuzevrijheid voor zowel huur als koop het doel.
In het bovenstaande is een aantal aandachtspunten bij het prestatieveld "Zorgen voor een aanbod van gevarieerde woonmilieus" al meegenomen; woonruimteverdeling, opplussen (Utrecht heeft al veel naoorlogse middelhoogbouw voorzien van een lift), sloop-nieuwbouw (er lopen programma's in
-19-
Hoograven en Zuilen) en verkoop van woningwetwoningen (in 1998 zijn er bijvoorbeeld 580 woningen verkocht en de corporaties zijn inmiddels ook gestart met de verkoop van flatwoningen in de 10-hoogbouw in Overvecht). In het kader van de stedelijke vernieuwing is nog niet voorzien in het beschikbaar stellen van vrije kavels. Dit gaat wel gebeuren in Leidsche Rijn. Afspraken over grondtransacties en bouwclaims zijn vooralsnog een belemmering om in Leidsche Rijn op grote schaal particulieren zelf te kunnen laten bouwen. Toch heeft de gemeente hier van het begin af aan ruimte voor vrijgemaakt en zal deze ruimte in de komende deelplannen toenemen. Middels het initiatievenbeleid heeft een aantal groepen uit de samenleving ruimte gekregen voor het ontwikkelen van bouwplannen buiten ontwikkelaars om. In Parkwijk worden momenteel 56 afbouwwoningen gebouwd. Daarnaast is de initiatiefgroep De Kersentuin bezig met de ontwikkeling van een extra-duurzame woonbuurt van bijna 100 woningen. Verder komt er in Parkwijk een woonwerkgemeenschap waar straks rondom een te behouden boerderij 100 mensen zullen wonen en/of werken. Het initiatievenbeleid wordt ook in de volgende deelplannen gecontinueerd. Zo is er voor deelplan Terwijde een plan voor een kustenaarsenclave. Het aantal vrij uitgeefbare kavels is in Langerak/Parkwijk nog beperkt: maximaal 30. Voor Terwijde worden de mogelijkheden aanzienlijk verruimd: hier komen minimaal 200 vrije kavels. Het woningbouwprogramma zoals hierboven is beschreven is gebaseerd op de VINEX-contracten. In de programma's is specifiek aandacht voor de verschillende doelgroepen van beleid. Algemeen (30% sociaal in de uitleg), ouderen (middels het beheer van een bestand ouderenwoningen en toevoegen 1 ouderenwoningen in die wijken waar een tekort is) en jongeren (inmiddels gerealiseerd 1000 eenheden op de Uithof en verkenningen voor nog eens 500 in de Uithof naast duizend eenheden in de centrumgebieden van Leidsche Rijn). De wensen van de verschillende doelgroepen spelen verder een belangrijke rol bij de wijkontwikkelingsplannen. De programma’s op dit beleidsthema vinden hun neerslag voornamelijk in de wijken. Dat geldt natuurlijk niet voor Leidsche Rijn dat voor een belangrijk gedeelte nog moet worden gebouwd. In totaal worden daar tot het jaar 2005 ruim 10.000 woningen gebouwd.
programma Leidsche Rijn Koopwoning Part. Huur Beleggershuur Sociale huur Totaal eengezins meergezins Totaal
in procenten 7185 730
67 7
2641
26
10550
100%
7420 3130
71 29
10550
100%
-20-
Daarnaast bestaat een stedelijk programma voor woningverbetering. Het gaat hierbij in eerste instantie om de verbetering van particuliere huurwoningen: circa 400 tot het jaar 2005. Voor eigenaar bewoners worden veelal flankerende maatregelen genomen, zoals de APK voor woningen en het stimuleren van verenigingen van eigenaren. Vanuit de voormalige regeling BWS bestaat nog een aantal verplichtingen ten aanzien van woon-wagens en het verkleinen van woonwagenstandplaatsen. Ook deze verplichtingen zijn onder-gebracht in het ISV.
2.4. Duurzaamheid en zorgvuldig ruimtegebruik De prestatievelden Duurzaamheid en Zorgvuldig ruimtegebruik zijn bij elkaar gezet omdat veel maatregelen bijdragen aan beide doelen. Het energieprogramma wordt vooral aangestuurd door externe partijen. Binnen het milieuprogramma valt het opzetten van een demonstratieproject voor energiebesparing in de sociale huursector en het bevorderen van maatregelen gericht op duurzaam bouwen en energie-besparing bij gemeentelijke stadsvernieuwing. Effect zal zijn bijdrage aan de vermindering energieverbruik. Voor Bodem kent Utrecht een uitgebreid instrumentarium. Dit instrumentarium zal worden bijgesteld nu er door recent rijksbeleid functiegericht saneren mogelijk is geworden. Utrecht blijft daarnaast alert op goedkopere saneringstechnieken. Van groot belang is een goed zicht op de problematiek door middel van inventarisatie en monitoring. Zoals boven reeds genoemd zal in 2001 het totaalbeeld van de bodemkwaliteit bekend zijn. Ten aanzien van de monitoring geldt dat het Utrechtse bodeminformatiesysteem in 1999 is aangepast zodat, nadat alle relevante gegevens in een inhaalslag zijn ingevoerd, begin 2000 een operationeel monitoringsysteem beschikbaar is dat voldoet aan criteria van het project Monitoring Bodemsanerings Beleid. Hiermee kunnen tevens de prestaties voor wat betreft de bodemmodule in het ISV effectief gemonitord worden. Op het gebied van bodemsanering speelt een zestal programma’s. 1. Projecten van de Stichting Bodemsanering op bestaande Bedrijfsterreinen De Stichting Bodemsanering op bestaande Bedrijfsterreinen vormt een belangrijke inter-mediair tussen de overheid en het bedrijfsleven daar waar het bodemkwaliteitsbeheer betreft. Aan continuering van de stichting wordt door ons veel waarde gehecht. 2. Nazorg De belangrijkste nazorg lokatie betreft het Griftpark. Daarnaast zijn het voormalige Cinduterrein en de stortplaats De Kraal belangrijke nazorglokaties. Verder bestaan er een aantal minder omvangrijke nazorg en/of monitoringlokaties. Voor het Griftpark zal de nazorg voor alle onderdelen (waterzuivering, schermwand, grondwatersanering, gemaal, persleiding, randgebieden, isolatie-/herinrichtingslaag en beheerssysteem) per 1 januari 2000 van start gaan. 3. Sanering en onderzoek Een aantal saneringen en onderzoeksprojecten dat in 1999 is gestart zal doorlopen in 2000. Het betreft ondermeer de saneringen aan het Ledig Erf, Rotsoord, Houtense pad, Biltstraat en
-21-
Amsterdamsestraatweg alsmede het bijzonder inventariserend onderzoek dat wordt uitgevoerd in het kader van het project Milieubeleidsmonitoring Bodemsanering. Daarnaast zal in het najaar het bodemsaneringsprogramma 2000 worden vast gesteld. 4. Totaalbeeld bodemkwaliteit We hebben nog geen inzicht in de totale problematiek. Het kabinet wil landelijk in 2005 een dekkend beeld hebben van de bodemverontreiniging. Gelet op de veelheid van werken en plannen in onze stad willen wij dit inzicht al in 2001 hebben. Hiervoor wordt vooralsnog budget gereserveerd voor het verrichten van historisch onderzoek, het verrichten van 400 oriënterende onderzoeken en het verrichten van 60 nadere onderzoeken. 5.
Bodemsanering en planontwikkelingen
Vinex/Vinac Zoals aangegeven zijn tussen het Rijk en het BRU afspraken gemaakt over de woningbouw op VINEX-lokaties. Voor de kosten van bodemsanering zijn eveneens afspraken gemaakt in het betreffende convenant. Hierbij is ca. NLG 35.000.000 gereserveerd voor bodemsanering op de betreffende woningbouwlokaties in de regio. Vooralsnog mag voor de gemeente uitgegaan worden van een investeringsruimte van ca NLG 24.000.000, waarvan overigens ongeveer NLG 15.000.000 aangewend c.q. toegekend is. De financiering van rijksmiddelen vindt plaats uit het Fonds Economische Structuurversterking en maakt geen deel uit van het ISV. Voor het vervolg van de VINEX, de zogenaamde VINAC, zijn eveneens afspraken gemaakt over de financiering van de bodemsanering. In de concept overeenkomst is op BRU niveau een bedrag gereserveerd van NLG 29.200.000. Aangezien het hier de periode betreft na 2005 wordt in het huidige programma hier verder geen aandacht aan besteed. Infrastructuur Bij de aansluiting van Leidsche Rijn aan de bestaande stad, de aanleg van Hoogwaardig Openbaar Vervoerslijnen en de realisatie van het Utrecht Centrum Project bestaat nog grote onduidelijkheid ten aanzien van de bodemkwaliteit. Daar moet zo snel mogelijk onderzoek naar gedaan worden, zodat noodzakelijke saneringen niet tot stagnaties leiden. Bedrijfsterreinen Zoals boven reeds aangegeven zijn de bodemsaneringskosten op de belangrijkste bedrijfsterreinen in de stad eind 1998 geraamd op ca. NLG 130.000.000. Hoewel verwacht mag worden dat de introductie van nieuwe saneringstechnieken, alsmede toepassing van het principe van functioneel saneren dit bedrag zal reduceren zal er een aanzienlijke financiële claim blijven rusten op de betreffende terreinen. Hoewel de verantwoordelijkheid voor deze verontreinigingen primair bij het bedrijfsleven berust moge ook duidelijk zijn dat deze kosten niet in alle gevallen volledig opgebracht zullen kunnen worden. In samenwerking met de Stichting Bodemsanering Bedrijfsterreinen zal de gemeente zich maximaal inspannen om het saneringsproces bij bedrijven te faciliteren en ondersteunen. Voor financiële ondersteuning onder andere in de vorm van cofinancieringsconstructies zal een bedrag gereserveerd worden van NLG 4.000.000
-22-
Grondwater Zoals boven geschetst vormen grootschalige VOCl verontreinigingen in het grondwater een knelpunt bij de ontwikkeling van een aantal planontwikkelingslokaties. Teneinde knelpunten bij de planontwikkelingen weg te nemen, verdere verspreiding te voorkomen en risico's te elimineren wordt aan het onderzoek en de sanering van bronlokaties met VOCl een hoge prioriteit toegekend. Dit manifesteert zich doordat in 1999 voor een vijftal lokaties de planvoorbereiding voor de sanering is gestart. Nadrukkelijk wordt hierbij ingezet op het toepassen van alternatieve technieken (in situ) die naar verwachting, behalve kosteneffectiever, ook minder hinder voor de omgeving zullen veroorzaken. Ten aanzien van de financiering wordt gestreefd naar een maximale bijdrage vanuit de markt. Volledige financiering door de markt zal, gelet op de omvang van de problematiek in relatie tot de aard van de bedrijvigheid, alsook door het feit dat het hier in een aantal gevallen gaat om verontreinigingen van voormalige bedrijfsactiviteiten, naar verwachting niet haalbaar zijn. Vooralsnog wordt voor de planperiode ingezet op het saneren van een achttal lokaties, waarbij een drietal lokaties reeds is opgenomen in het programma 1999.
Milieu-urgente bodemsaneringen Allereerst betreft het de diffuus ernstig verontreinigde gebieden. Door het ontwikkelen van bodemzonekaarten komt deze problematiek manifest naar voren. Hoewel totale sanering van deze gebieden in zijn algemeenheid uitgesloten is dient voorkomen te worden dat er ten gevolge van het gebruik risico´s ontstaan. Voor dit onderzoek wordt NLG 300.000 gereserveerd. Uit de resultaten van dit onderzoek kan naar voren komen dat op basis van een risicobeoordeling deellokaties gesaneerd dienen te worden. Voor deze lokaties wordt een bedrag gereserveerd van NLG 3.000.000. Een tweede categorie betreft ernstig verontreinigde lokaties die aan het licht komen tijdens de inventarisatie naar de omvang van de totale bodemproblematiek en waarvan de urgentie dusdanig is dat op korte termijn saneringsmaatregelen genomen moeten worden. Vooralsnog wordt ook hier uitgegaan van een bedrag van NLG 3.000.000. Gezamenlijk hebben gemeente, provincie, hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden, Waterleidingmaatschappij Midden Nederland en diverse milieugroeperingen een plan opgesteld om tot een duurzaam waterbeheer in Utrecht te komen. Het plan geeft een strategische aanpak om dit te bereiken. Ieder voor zich zouden de partijen kunnen bijdragen aan duurzaam omgaan met water, maar gezamenlijk wordt een dergelijk streven veel sterker en effectiever. Maar het blijft niet bij papier alleen. Op drie lokaties in de stad gaan alle betrokken partijen het plan in uitvoering brengen. Er wordt door de gemeente gewerkt aan maat-regelen om het water niet direct naar de riolering te voeren, het hoogheemraadschap brengt natuurvriendelijke oevers aan en het Waterleidingbedrijf Midden Nederland subsidieert burgers die binnenshuis waterbesparende voorzieningen aanbrengen. Ook op het gebied van kwaliteit van het oppervlaktewater bestaat er een nauwe samenwerking tussen het hoogheemraadschap en de gemeente Utrecht. Momenteel is een grote studie in voorbereiding om de gehele waterhuishouding in de stad in beeld te brengen om vervolgens langs modelmatige weg de gevolgen van ingrepen vooraf te kunnen kwantificeren. Als belangrijk beleidsinstrument voor de beperking van geluidhinder zal in de toekomst de op te stellen gemeentelijke geluidnota gaan fungeren. Dit hangt samen met de keuze die is gemaakt om het geluidhinderbeleid in verregaande mate te decentraliseren. Op basis van een beschrijving van de bestaande situatie zal in een drietal scenario´s, te weten het scenario autonome ontwikkeling,
-23-
het scenario stand still en het scenario streefbeeld worden nagegaan welke maatregelen nodig zijn om aan de beleidsdoelen van elk van deze scenario's te voldoen. Daarbij zal ook een keuze uit het beschik-bare instrumentarium worden gemaakt voor de diverse bronnen van hinder. In het kader van het ISV neemt de sanering wegverkeer een bijzondere positie in. Om te komen tot vermindering van de hinder die door het geluid van het wegverkeer wordt veroorzaakt is binnen het thema verstoring in het NMP-3 aangegeven, dat de sanering van de A-lijst zal worden uitgevoerd, maar dat de afronding van de saneringsoperatie niet eerder is voorzien dan het jaar 2008. Slechts door extra financiële middelen beschikbaar te stellen voor andere, stillere, wegdektypen zou een bekorting van deze periode kunnen worden bereikt. Gezien de problemen bij het verkrijgen van dekking voor dit soort maatregelen ten laste van het budget van VROM wordt er voor de stad Utrecht van uitgegaan, dat de saneringstermijn daadwerkelijk tot het jaar 2008 zal voortduren. In die periode zullen in de stad Utrecht de 1158 woningen op deze lijst worden gesaneerd. Voor de eerste planperiode van het ISV betekent dit dat ruim 600 woningen aangepakt zullen gaan worden. De benodigde middelen hiervoor bedragen f 10 miljoen alsmede NLG 1,5 miljoen apparaatskosten. Het instrumentarium bij de aandachtspunten energiebesparing, duurzaam en flexibel bouwen is in Utrecht te vinden in diverse beleidsnota's en convenanten. De ontwikkelingen daarbinnen waren voor Utrecht aanleiding om te komen tot een integrale aanpak middels het convenant Integrale woningkwaliteit. Dat convenant opgesteld door gemeente, ontwikkelaars, corporaties, architecten, e.d. wacht op ondertekening. De financiële gevolgen ervan zijn nog punt van discussie met enkele participanten. Bij energiebesparingsprojecten wordt samengewerkt met het energiebedrijf. Een actuele discussie is die over verdichting en verdunning (gerelateerd aan optimaal, multifunctioneel ruimtegebruik). Voor Utrecht ligt hier een nauwe relatie tussen de stedelijke vernieuwing en de Vijfde Nota Ruimtelijke Ordening. Ook bij Leidsche Rijn is de discussie actueel. Een belangrijk uitgangspunt bij Leidsche Rijn was de gedachte van de compacte stad. Dat uitgangspunt geldt nog steeds maar tegelijkertijd worden we geconfronteerd met een vraag naar grotere woningen en grotere kavels (individueel opdrachtgeverschap). De herijking van het woningbouwprogramma voor Leidsche Rijn laat al een lichte afname zien van het aantal woningen. In de bestaande woningvoorraad leidt herstructurering zonder verdichting of gebruik van funktieveranderingslokaties doorgaans tot verlies van woningen. In het wijkontwikkelingsplan Hoograven bijvoorbeeld is het saldo nul terwijl er een omslag gerealiseerd wordt van 63% meergezinswoningen naar 60% eengezinswoningen omdat er gebruik gemaakt kan worden van voormalige bedrijvenlokaties. Andere meer stedelijke lokaties lenen zich voor verdichting (bijvoorbeeld rond de nog te ontwikkelen voorstadstations). Door de regelmatig terugkerende ruimtenood heeft Utrecht geleerd zuinig om te springen met de beschikbare ruimte. Toch zullen er de komende jaren verbeteringen op dit punt worden gerealiseerd. Bijvoorbeeld een betere benutting van het Westplein, het Utrecht Centumprojekt met een forse verdichting aan de westkant en het creëren van open ruimte en een kwaliteits verbetering aan de binnenstadskant (Stationsplein en herstel singelstructuur).
-24-
Kwaliteitsverbetering wordt ook gezocht in alternatieven voor transport van goederen over de weg: een pilotproject ondergronds vervoer naar UCP.
2.5.
Verbetering omgevingskwaliteit
Voor de verbetering van de omgevingskwaliteit zijn instrumenten op het terrein van groen, waterstructuren, parkeren, inrichten van openbare ruimte en verbetering van de cultuur-historische waarden van belang. Voor de verbetering van het groen kent Utrecht de kadernota Stadsnatuur (1998) met daarin een overzicht van de bestaande strategische plannen, het beschikbare en gewenste instrumentarium alsmede de samenhang daartussen en tenslotte de nog aanwezige beleidsmatige lacunes. Op strategisch niveau zijn verder vigerend: S ‘Groenstructuurplan’ (1990) Dit plan is een strategisch plan gericht op alle functies van het openbaar groen. In dit plan is een begin gemaakt met het plannen van een meer natuurlijke invulling van het groen in de stad. Verder beoogd het Groenstructuurplan ontbrekende schakels toe te voegen in het groensysteem. S ‘Recreatief Perspectief’ (1997) Deze nota beschrijft een kader voor de functie recreatie in de openbare ruimte van de stad en de Utrechtse regio. De beleidsvisie betreft de vrijetijdsbesteding van inwoners van de stad Utrecht die plaatsvindt in de openbare ruimte, zowel binnen de bebouwde kom als in het buitengebied waar recreatieschappen actief zijn. (Ook) in dit buitengebied spelen de lokale overheden (waaronder de stad Utrecht) een cruciale rol als het gaat om het scheppen van condities voor de besteding van de vrije tijd. S ‘Stadsnatuur voor Utrecht’ (1998) De natuurfunctie in de stad is in het ’Groenstructuurplan’ reeds beschreven. In de nota ’Stadsnatuur voor Utrecht’ is dit verder uitgewerkt tot een lange termijn visie met betrekking tot de stedelijke natuur. Tevens zijn projecten gedefinieerd die nodig zijn om het eindbeeld van de daarin beschreven visie te realiseren. Op operationeel niveau zijn vigerend: S ‘Het groene web’ (1997 en later) Hierin wordt op projectmatige wijze uitvoering gegeven aan de in de nota’Stadsnatuur voor Utrecht’ neergelegde visie. S Beleidsnota ‘Onderhoud Openbaar Groen’ (1996) Deze nota is gericht op het inhalen van achterstallig onderhoud aan het openbaar groen en omvorming van een aantal bestaande delen openbaar groen in een meer ecologische inrichting. Maar daarbij blijft het niet. We kennen ook nog: S de waarderingsmethode stedelijke natuur, de stedelijke inventarisatiemethodiek en de stedelijke kensoortenlijst S Natuur voor de Stad Utrecht Dit voorbeeldenboek illustreert de verschillende inrichtingsmogelijkheden rekening houdend met de verschillen in stedelijke natuurfuncties. Het boek natuur is beschikbaar ten behoeve van de communicatie en interactieve beleidsontwikkeling.
-25-
Planologische bescherming ecologische infrastructuur De ecologische infrastructuur op stadsniveau wordt als ruimtelijk structuurbepalend element in alle relevante ruimtelijke plannen van de gemeente ingebracht. Het ruimtelijk ordeningsinstrumentarium wordt ook in de stedelijke omgeving, en ook op de voor Utrecht typerende fijnmazige schaal, ruim ingezet ter zekerstelling van de groene functie. Sinds 1997 zijn in binnenstedelijke bestemmingsplannen die in procedure gekomen zijn zowel kerngebieden als verbindingszones op de plankaart opgenomen. Het inter-dienstelijk afstemmingsplatform Natuur en Stad dat zorg draagt voor het uitvoeringsprogramma Openbaar Groen en functioneert als overleg forum voor gemeente, provincie, waterschappen, LNV en anderen. Het MAGIE overleg dat dient voor het betrekken van de stedelijke natuur- en groen-groepen in de wijken.
S
S
S
Stedelijke groenprojekten De gemeente heeft in 1998 twee pilotprojecten voorgesteld voor de hoofdgroenstructuur van Utrecht: 1. De verbindingen in Overvecht en 2. Maarschalkerweerd. Uit overleg met het rijk over deze twee pilots is naar voren gekomen dat er veel samenhang is tussen beide pilots. Beide projecten vormen een onderdeel van het groen in de oostelijke stadsrand en maken deel uit van de verbinding tussen het oostelijke buitengebied en het groen in de stad. Ook cultureel en landschappelijk vormen ze een samenhangend gebied waarin de forten van de Hollandse waterlinie zijn gelegen. De oostelijke stadsrand maakt tevens deel uit van de ecologische verbinding tussen het plassengebied aan de noordoostkant en het rivierengebied aan de zuidkant. Op grond van die overwegingen is besloten om de te komen tot een geïntegreerde pilot die bestaat uit Overvecht en een aantal onderdelen van het project Maarschalkerweerd. Dat laatste betreft die onderdelen die de komend 5 jaar (2000-2004) gerealiseerd kunnen worden. Dit zijn: C C C C C C C C
realisatie van de parkboszone langs de A27 omvorming van het bedrijfsterrein voormalige stadskwekerij naar een groene functie inpassing van de stadskwekerij met de aanleg van een oeverzone verbetering van de laanbeplanting Koningsweg realisatie van de oeverzone "sportbaan" landschappelijke inpassing oefenvelden FC Utrecht herstel van de middeleeuwse Wulvenbroekse wetering landschappelijk en ecologisch herstel van de forten in het Maarschalkse gebied
Daarmee wordt een ontwikkelingsrichting ingezet waarmee de groene functie in het gebied behouden en verstevigd wordt. Voor de periode daarna zullen de in het schetsontwerp genoemde vervolg ontwikkelingen aanbod komen, zoals de mogelijkheden van PPS-constructies, vergroting van de recreatieve functies, verbetering van de samenhang in de fortenreeks van de Hollandse waterlinie en versterking van de cultuurhistorische waarden van de buitenplaatsen van de Stichtse Lustwaranda.
-26-
De financiering van deze geïntegreerde pilot zal als volgt zijn: 1. reguliere gemeentelijke middelen voor groen 2. UNA gelden 3. de bijdrage van LNV in het kader van het GSB. Ook het instrumentarium voor verbetering van de cultuurhistorische waarden is divers. Het juridische instrumentarium is met name te vinden in de Monumentenwet en de gemeentelijke monumentenverordening. Hierdoor is het mogelijk om ongewenste situaties via vergunningen te voorkomen, maar absolute zekerheid geeft dit instrumentarium niet; alleen al omdat de sancties vrij gering zijn. Mede om die reden wordt de vergunningverlening gezien als het administratieve eindstuk van een heel proces. Advisering, overleg en stimulering zijn de meest gewenste 'instrumenten' omdat daarmee, is de ervaring, de cultuurhistorische waarden beter kunnen worden ingebracht, het draagvlak bij de particulier wordt vergroot en het resultaat daarvan vaak is dat de cultuurhistorische waarden beter worden bewaard. Naast dit juridische instrumentarium is voor de uitvoering van het gewenste meerjarige restauratieprogramma binnen Utrecht een aantal subsidieregelingen beschikbaar. Naast het Besluit rijkssubsidiëring restauratie monumenten (BRRM) 1997 met een Utrechts budget van NLG 1,4 mln. is er voor de restauratie van rijks- en gemeentelijke monumenten en beeldbepalende panden een jaarlijks budget aanwezig van NLG 3,5 mln. Voor de aanpak van het in gemeentelijk bezit behorende monumentaal bezit is een jaarlijks bedrag van NLG 1,5 mln. beschikbaar. Tenslotte zal een aantal beleidsinstrumenten worden ingezet: S
Zo zal de CHER in de toekomst een belangrijk instrument zijn om vanaf het begin van het ruimtelijk planproces de cultuurhistorische kwaliteit integraal en herkenbaar in de planontwikkeling en besluitvorming te betrekken. Hiermee wordt de bewustwording gestimuleerd en het draagvlak vergroot.
S
Een nauwe relatie met de CHER heeft de 'Cultuurhistorische Atlas van de Stad' De Atlas zal geen oordeel geven over 'goed' of 'fout' maar is een hulpmiddel voor een beter begrip van de stad voor iedere partij (gemeentelijke diensten, architecten, ontwikkelaars, burgers etc.).
S
In het ’Openbare Ruimte-plan’ (samen met de 3 andere grote steden) wordt een ambitieuze opwaardering nagestreefd, die in het verlengde van de openbare ruimte van een deel van de binnenstad, het Museumkwartier, een samenhangend geheel in de binnenstad moet waarborgen, bijv. van de karakteristieke straatprofielen. De herinrichting/opwaardering van het Museumkwartier wordt mede mogelijk gemaakt door Europese subsidies. De gewenste kwaliteitsverbetering in totaal kan evenmin alleen met gemeentelijke financiële middelen worden gedekt.
Gelukkig is het mogelijk om het merendeel van de gewenste activiteiten ter hand te nemen. Slecht bij een aantal, hieronder genoemde, activiteiten is een aanvullende financiering noodzakelijk. Op basis van gemeentelijke, aangevuld met externe, middelen zal:
-27-
a. het meerjarige restauratie- en onderhoudsprogramma verder worden uitgevoerd; hoofddoelstelling in de komende jaren is het inlopen en tegelijkertijd voorkomen van kwaliteitsachterstand bij de 3.800 Utrechtse monumenten. Hiervoor is de investeringsbereidheid van de eigenaren essentieel. Deze investeringsbereidheid in restauratie en planmatig onderhoud levert potentieel een directe werkgelegenheidsimpuls op van naar verwachting 500 tot 600 arbeidsplaatsen . Met name restaureren, maar ook het onderhoud betekent hoogwaardig, ambachtelijk werk. b. op basis van het Openbare Ruimteplan een opwaardering van de binnenstad plaatsvinden; c. de leefbaarheid van de binnenstad worden verbeterd door een voortzetting van de projecten Stegen en Wonen boven Winkels, waar bij het laatste project verder zal worden gegaan op de weg van gebiedsgewijze aanpak in een publiek-private samenwerking; d. de Cultuurhistorische Atlas worden opgesteld en de CHER's worden gebruikt voor de vroegtijdige inbreng van de cultuurhistorische waarden. Meer en meer zal deze inbreng worden gebruikt bij de naoorlogse wijken om inzicht te krijgen in de ontstaansgeschiedenis van die wijken en om de waarde van en de waardering voor de cultuurhistorische kwaliteiten optimaal te benutten bij de bepaling van de toekomst van deze wijken. Bij de uitvoering van de hiervoor genoemde activiteiten zien wij een belangrijke rol weggelegd voor het particulier initiatief. Zeker op lokaal niveau zal voor voldoende draagvlak moeten worden gezorgd. Binnen Utrecht wordt bij de totstandkoming van de VINEX-lokatie Leidsche Rijn veel aandacht besteed aan de cultuurhistorische waarden. Niet zonder reden wordt Leidsche Rijn ook in de Nota Belvedere genoemd als voorbeeld van de strategie 'behoud binnen ontwikkeling'. De cultuurhistorie vormt in deze benadering een dynamisch aspect van de leefomgeving. De herkomstwaarde wordt nadrukkelijk in verband gebracht met de toekomstwaarde. Desondanks zal steeds een afweging plaatsvinden, waarbij het voorkomt dat bijvoorbeeld het bodemarchief verstoord zal gaan worden door een bouwactiviteit. Het dan noodzakelijke archeologisch onderzoek heeft een tijdelijke en gedeeltelijke dekking gevonden binnen de gemeentelijke financiële middelen, maar aanvullende dekking zal zeker noodzakelijk zijn. Verder wordt momenteel voor het beschermd stadsgezicht "De Utrechtse Binnenstad" een Stegenbeleid ontwikkeld dat tot een forse verbetering van de woonomgeving moeten leiden. S
Wonen boven Winkels beoogt in Utrecht vanuit de "traditionele" pandsgewijze aanpak een verbreding naar een gebiedsgerichte aanpak, waarbij monumentenzorg, architectuur, openbare ruimte en wonen hand in hand moeten gaan. De pandsgewijze aanpak heeft in de afgelopen ruim twee jaar al geleid tot de toevoeging van 100 woningen aan de woningvoorraad in de Utrechtse binnenstad. Met de, voor Nederland unieke, Ontwikkelingsvisie Hof van Zoudenbalch (" 40 monumentale panden rond een verwaarloosd binnenterrein) wordt geëxperimenteerd met de gebiedsgewijze aanpak in een publiek-private samenwerking. Doelstelling is om jaarlijks circa 35 woningen toe te voegen aan de Utrechtse woningvoorraad. Om de mogelijkheden en de aantrekkelijkheid voor de eigenaar te vergroten, wordt gedacht aan de instelling van een "opgangenregeling". Een andere mogelijkheid is een verhoging van het
-28-
maximaal mogelijke subsidiebedrag (nu NLG 15.000,-) tot een elders gebruikelijke bedrag van tussen de 30 - 45.000 gulden. Parkeren leent zich bij uitstek voor realisatie ondergronds. Zo moeten aan de oostkant van de stad een aantal parkeergarages worden gerealiseerd, waarbij de ondergrondse mogelijkheden bekeken worden. Bij de parkeergarage Lepelenburg wordt uitgegaan van ondergrondse realisatie. Ook in de planontwikkeling van de nieuwe wijk Leidsche Rijn en het UCP-gebied zijn voor verschillende projecten ondergrondse parkeervoorzieningen opgenomen.
2.6. Versterken betrokkenheid bewoners bij de dagelijkse leefomgeving Het aandachtspunt participatie komt in hoofdstuk 3 uitgebreid aan bod. Voor de fysieke kant van de stad memoreren we hier apart het grote belang van het dagelijks beheer. Dit is ook een kernactiviteit van het wijkgericht werken. Kernwoorden zijn schoon, heel en veilig. In die dagelijkse praktijk zijn meerdere beheerders actief die ieder voor hun bezit en daaraan gerelateerde omgeving zich bezig houden met het beheer. De gemeente Utrecht werkt in dit kader samen met de corporaties aan een gezamenlijke schoonmaakkalender (afstemming van de werkzaamheden in tijd, soort, intensiteit en verantwoordelijkheid. Naast afstemming is ook goed zicht op wat bewoners en gebruikers van het beheer verwachten belangrijk. Daarvoor kent Utrecht de wijkschouw waarbij gemeente met bewoners en gebruikers door de wijk gaan om te inventariseren wat waar gedaan moet worden. Daarmee wordt de inzet van de beheerders effectiever en efficiënter. Als laatste aandachtsveld de bevordering van het eigen woningbezit. Zoals al aangeven heeft Utrecht relatief gezien al een redelijk aandeel eigen woningbezit. Dat neemt de komende jaren behoorlijk toe, o.a. door de bouw van Leidsche Rijn, de binnenstedelijke nieuwbouw, de verkoop van huurwoningen en de herstructurering. Utrecht heeft geen stimulerende maatregelen om het eigen woningbezit te bevorderen anders dan in de bestaande programma's aan ruimte voor die doelgroep geboden wordt.
-29-
2.7.
Financieel overzicht stedelijke programma’s 2000-2004
In onderstaande tabel is een overzicht gegeven van de investeringen in stedelijke programma’s naar prestatieveld voor de periode 2000-2004. Investeringen in stedelijke programma’s in miljoenen guldens 2000-2004 Prestatievelden
Totaal
Particulier
Onrendabel
Economische Structuurversterking
17
17
Gevarieerde woonmilieus en zorgvuldig ruimtegebruik
11
11
- mobiliteit
892
892
- monumenten
167
128
39
- woonomgeving
319
208
111
Duurzaamheid en zorgvuldig ruimtegebruik
54
1
53
Betrokkenheid bij de leefomgeving
34
Omgevingskwaliteit
Totaal
1494
34 337
1157
De investering in de nieuwbouw in Leidsche Rijn noemen we hier apart omdat deze qua omvang het beeld sterk zou beïnvloeden. In de woningbouw in Leidsche Rijn wordt in de periode 2000-2004 ruim NLG 4,8 miljard geïnvesteerd, waarvan NLG 4,7 door particulieren. De stedelijke programma’s beslaan een totale investering van bijna anderhalf miljard gulden. Omdat het hier aan de ene kant gaat om de grote infrastructurele projecten die zijn gedekt vanuit het MIT en de gemeentelijke investeringsplanning en aan de andere kant om stimulerende maatregelen die op andere gebieden (zoals woningbouw) particuliere investeringen moeten uitlokken is de direct aan deze maatregelen gekoppelde bijdrage van particulieren relatief laag. De effecten op de zogenaamde multiplier zal vanuit het totaalbeeld moeten blijken.
-30-
-31-
3. Wijkgerichte aanpak Inleiding Om te komen tot effectieve en efficiënte programma's vindt de programma-ontwikkeling plaats op gebiedsniveau, zowel stedelijk als wijkgericht. Hier vindt integratie van sectoraal beleid plaats en worden projecten en activiteiten op elkaar afgestemd. De gebiedsprogrammering, zoals vorm gegeven vanuit het Utrechtse model van wijkgericht werken, zorgt voor een op elkaar afgestemd pakket maatregelen dat aansluit op de vraag uit een gebied. Op centraal niveau vindt bovendien de afstemming en prioritering plaats tussen de wijkprogramma's onderling en stedelijke programma's, zoals Leidsche Rijn, UCP en HOV. Dat is een belangrijk uitgangspunt voor Utrecht om te komen tot een leefbare en vitale stad. Per gebied wordt dus een aanpak op maat vorm gegeven in een wisselwerking tussen stedelijk sectoraal beleid en een integraal vraaggerichte benadering vanuit de wijken. Naast dit maatwerk per gebied zijn er over de hele stad bezien enkele hoofdlijnen te onderkennen in de ontwikkeling van de aanpak van de leefbaarheidsproblematiek in brede zin. In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de ontwikkeling van de aanpak op hoofdlijnen en de veranderingen binnen de aanpak. Vervolgens wordt aan de hand van een typologie van gebieden een beeld geschetst van die integrale gebiedsgerichte programma's. Daarbij wordt ingegaan op zowel de lopende programma´s als de programma´s die nu in ontwikkeling zijn.
3.1
Ontwikkeling van de aanpak op hoofdlijnen en de veranderingen binnen de aanpak
3.1.1. Territoriale verschuiving van de aandacht In de afgelopen jaren heeft er een verschuiving in de bestuurlijke prioriteit plaatsgevonden wat betreft de inzet van middelen over de stad. Tot halverwege de jaren negentig legde het bestuur de prioriteit bij de aanpak van het vooroorlogse deel van de stad. Daar waren de sociaal-economische en fysieke achterstanden het grootst. Dat leidde tot grote investeringen in de binnenstad en de ring van vooroorlogse wijken daaromheen. In buurten als Wittevrouwen, Oudwijk, Votulast, Pijlsweerd, Lombok en Rivierenwijk zijn sinds het midden van de jaren tachtig vele miljoenen geïnvesteerd in het kader van de stadsvernieuwing. Begin jaren negentig bleken deze investeringen in samenspel met marktontwikkelingen effect te sorteren voor met name de buurten aan de oostkant van de stad. De Noordwest kant bleef hier duidelijk bij achter. Daarom werd dit beleid aangescherpt door de aanpak te concentreren in de wijken West en Noordwest. De gemeentelijke investeringen in de overige vooroorlogse delen van de stad werden afgebouwd. (Dit heeft in gebieden als Lombok, Ondiep en Pijlsweerd geleid tot omvangrijke programma's, die nu nog volop in uitvoering zijn.) Eind jaren tachtig diende zich het probleem van de na-oorlogse wijken aan. Het eerst in de buurten uit de jaren vijftig en begin jaren zestig: Zuilen, Hoograven en de Staatsliedenbuurt. Dit zijn wijken met een eenzijdige woningvoorraad, met veel sociale huurwoningen en veel flats. De woningen zijn klein en matig van kwaliteit maar wel relatief goedkoop. Flatwoningen op vrij grote afstand van het centrum blijven echter voor het overgrote deel van de huishoudens een negatieve
-32-
keuze. Daarom zijn juist deze buurten de afgelopen tien jaar steeds meer de onder-kant van de woningmarkt gaan vormen. "Als je kunt vertrekken doe je dat." Al doen veel huis-houdens en vooral de ouderen dat niet graag. Dat houdt in dat kansrijke huishoudens de wijk verlaten en dat voor hen in de plaats kansarme huishoudens terugkomen. Daardoor herbergen deze wijken in toenemende mate grote groepen sociaal-economisch zwakkeren, hetgeen zich uit in grote sociaal maatschappelijke achterstanden. De verschuiving van de probleemgebieden binnen de stad van de vooroorlogse naar de na-oorlogse gebieden blijkt duidelijk uit onder-staande tabel. Terwijl in 1983 de top 5 van achterstandsbuurten uitsluitend in het vooroorlogse deel van de stad lag, worden halverwege de jaren negentig de bovenste vier plaatsen ingenomen door na-oorlogse buurten.
Top 5 sociale achterstand per buurt in 1983 en 1996 1983
1996
1
Lombok, Damstraat
Staatsliedenkwartier
2
Pijlsweerd
Kanaleneiland (Marshalllaan)
3
Sterrenwijk
Zuilen (Schaakwijk)
4
Vaartsebuurt (rand Binnenstad)
Hoograven (Nieuw Hoograven)
5
2e Daalsedijk
Lombok (Damstraat)
Utrecht was een van de eerste steden waar in intensieve samenwerking met bewoners, corpo-raties, bouwers en ontwikkelaars wijkontwikkelingsplannen zijn opgesteld voor een gerichte herstructurering van deze gebieden. Op deze wijze zijn wijkontwikkelingsplannen voor Hoograven en Zuilen opgesteld. Voor het kleinere Staatsliedenkwartier is ook een herstructureringsplan gemaakt dat voorziet in een integrale aanpak van het gebied. De uitvoering van deze eerste generatie wijkontwikkelingsplannen loopt momenteel. De neergaande lijn van de naoorlogse gebieden heeft zich in de jaren negentig versterkt doorgezet. Dat blijkt duidelijk uit onderstaande tabel waarin de sociaal-economische achterstand in 1998 wordt afgezet tegen de ontwikkeling van die achterstand in de periode '96-'98. De veel grotere wijken van eind jaren zestig en begin jaren zeventig, Kanaleneiland en Overvecht (de dreven wijk), maken een vergelijkbare ontwikkeling door als Hoograven en Zuilen enkele jaren daarvoor. De woningen in Kanaleneiland en vooral in Overvecht zijn doorgaans kwalitatief beter dan in Zuilen en Hoograven maar nog altijd onvoldoende om koopkrachtige bewoners te blijven binden aan de buurt of de stad. De genoemde naoorlogse wijken horen momenteel zonder uitzondering tot de sociaal-economisch zwakste van de stad en vertonen ook nog eens een negatieve trend. Uit bovenstaande tabel blijkt ook dat de wijken, waar in de afgelopen jaren omvangrijke meer-
-33-
jarige gebiedsgerichte programma's zijn ontwikkeld (Lombok en Pijlsweerd en zelfs Zuilen al), een (voorzichtig) herstel laten zien. Dit kan worden gezien als een succes voor de Utrechtse gebiedsgerichte aanpak. Op basis van de bovengeschetste ontwikkelingen in de stad heeft het gemeentebestuur de afgelopen jaren nadrukkelijk het zwaartepunt van de aandacht verlegd naar het na-oorlogse deel van de stad. De aanpak van de na-oorlogse wijken Overvecht, Ondiep, Zuilen, Kanaleneiland en Hoograven (de vijf GSB-gebieden) heeft in Utrecht naast belangrijke stedelijke programma's de hoogste prioriteit. In deze gebieden worden momenteel programma's ontwikkeld en uitgevoerd om de omvangrijke en complexe problemen het hoofd te kunnen bieden.
3.1.2. Verbreding van de aanpak De belangrijkste drager van de aanpak van de leefbaarheidsproblematiek in de Utrechtse wijken was en is op dit moment nog de aanpak van de fysieke omgeving. Het Meerjaren Programma Stadsvernieuwing is op dit punt nog steeds het belangrijkste programma. Dit ondanks het feit dat al vele jaren wordt onderkend dat een eenzijdig fysieke aanpak tekort schiet. Op verschil-lende manieren is daarom het afgelopen decennium gewerkt aan het integraler maken van de gebiedsaanpak. In de eerste plaats is vanuit de organisatie hieraan gewerkt. Binnen de gemeente Utrecht is het inhoudelijke takenpakket van de wijkbureaus verbreed. De fysieke aanpak vanuit de stadsvernieuwing is stapsgewijs uitgebreid met onderhoud en beheer, welzijn en sociale vernieuwing en openbare orde en veiligheid. Dit heeft concreet gestalte gekregen in de structurele uitbreiding van de bezetting van de wijkbureaus met accountmanagers van de diensten Stadsbeheer en Maatschappelijke ontwikkeling en coördinatoren op het gebied van integrale wijkveiligheid. Sinds kort heeft Utrecht de stap gezet om het gehele gemeentelijk handelen in de stad gebiedsgericht aan te sturen door middel van gebiedsprogrammering. Hierin wordt een twee-deling Sociaal-economische achterstand in 1998 afgezet tegen de ontwikkeling van die achterstand in de periode 1996-1998.
ongunstig
Nw Engeland/Schepenbuurt
Lombok/Leidscheweg Zuilen-noord/oost Pijlsweerd
Votulast Astede/Gansstraat Lunetten
Ondiep/2e Daalsebuurt Nw Hoograven/Bokkenbuurt Wolga-/Neckardreef
Rivierenwijk/Dichterswijk Zuilen-west Taag-/Zamenhofdreef
Amazonedreef Zambesi-/Tigrisdreef Kanaleneiland
gunstig
gemiddeld
Binnenstad woongebied Oud Hoograven/Tolsteeg
gemiddeld
gunstig
Transwijk Binnenstad winkelgebied Wittevrouwen/Zeeheldenbuurt Tuindorp/Voordorp Oudwijk/Buiten Wittevrouwen Wilhelminapark/Rijnsweerd
ongunstig
Ontwikkeling sociaal economische achterstand 1998 ten opzichte van 1996
Sociaal economische achterstand in 1998
Oog in Al/Welgelegen
-34-
gemaakt tussen stedelijke en wijkprogramma´s. In het algemeen kan men echter stellen dat het wijkgericht werken in Utrecht een belangrijke impuls heeft gegeven aan integraal gebiedsgericht werken. Positionering van het wijkmanagementoverleg
bewoners
bewonersplatform
beheergroepen
projectgroepen
vraag
aanbod
wmo
corporaties
mkb
belangengroepen
Belangrijk voor de gebiedsprogrammering op wijkniveau is het wijkmanagement-overleg (WMO), dat verantwoordelijk is voor de programma-ontwikkeling. In dit gremium, onder voorzitterschap van de wijkmanager, zijn alle vakdiensten en de politie vertegenwoordigd met accountmanagers. Hier krijgt de integrale gebiedsaanpak als match tussen de vraag uit de wijk en het aanbod van de vakdiensten vorm. Dit krijgt vervolgens zijn neerslag in wijkplannen en wijkprogramma´s (zie figuur hierboven). Om integrale gebiedsprogramma´s te laten werken moet echter ook brandstof voorhanden zijn in de vorm van financieringsstromen. Zowel vanuit het rijk als vanuit de gemeente Utrecht is geprobeerd om financiële randvoorwaarden te creëren om de eenzijdigheid van de aanpak van achterstandswijken te doorbreken. Voorbeelden van rijkssubsidiestromen zijn, het onderwijsvoorrangsbeleid, sociale vernieuwing en ook de eerste generatie GSB-programma's (leefbaar-heid, stadseconomie). Deze hebben de eenzijdigheid echter slechts in geringe mate kunnen doorbreken. Ze waren te ad hoc of te verkokerd opgezet om structureel tot een meerjarige integrale gebiedsaanpak te komen die effect sorteert. Ook de gemeente heeft een duit in het zakje gedaan met financieringsstromen als de Vitesse-programma´s (vooral openbare ruimte), de structurele bandbreedte revitalisering (vooral gericht op aanpak na-oorlogse gebieden) en de gelden die voor veiligheid beschikbaar zijn gesteld. Tenslotte is ook op het gebied van de planontwikkeling de verbreding van de aanpak vorm te geven.
-35-
De eerste generatie wijkontwikkelingsplannen waren zuiver fysiek georiënteerd. Ook hier zijn echter pogingen ondernomen om de eenzijdigheid in aanpak te doorbreken. In Zuilen wordt het WOP gezien als het geraamte waar andersoortige maatregelen aan kunnen worden opgehangen. Het belangrijkste voorbeeld daarvan is de buurtaanpak Geuzewijk. In deze aanpak is een ongekend breed pakket aan maatregelen en projecten op het gebied van integrale veiligheid uitgevoerd om een gebied , dat gebukt ging onder het eigen criminele gehalte, weer leefbaar te krijgen. Daarnaast bleek het WOP Zuilen aanknopingspunten te bieden om meer sociaal maatschappelijke problemen het hoofd te kunnen bieden (o.a. het bevorderen van de zelfredzaamheid van bewoners). Maar ook economische aspecten kwamen aan bod, zoals de concentratie van de detailhandel en het creëren van een economische kansenzone. In Zuilen is daarmee vanuit een centrale regie een erg breed pakket maatregelen ontwikkeld om de leef-baarheid van het gebied te verbeteren. Vergelijkbare pogingen om de aanpak vanuit het wijk-ontwikkelingsplan te verbreden hebben ook plaatsgevonden in Hoograven. Al sprongen deze misschien iets minder in het oog. In Kanaleneiland is vanuit de notie, dat juist de sociaal-maatschappelijk insteek voor dit gebied een belangrijke waarde kan hebben en nog onvoldoende ontwikkeld is, een wijkontwikkelingsvisie opgesteld. Deze had tot doel om programma-ontwikkeling op sociaal maatschappelijk terrein te stimuleren. Dat is ook gelukt. Concrete resultaten moeten echter nog worden geboekt, omdat de projecten in belangrijke mate nog wachten op de feitelijke programmering. Het gebied dat naast Zuilen een erg breed opgezet gebiedsprogramma kent, is Lombok. In die buurt is een omvangrijk stadsvernieuwingsprogramma gecombineerd met het Urban-Kanaal-straat programma. Hier wordt in feite al een aanpak vormgegeven op het terrein van alle drie de GSB ontwikkelingsprogramma’s. Nu gaan we voor de 5 GSB gebieden die integratieslag nog verder doorvoeren en geïntegreerde programma's ontwikkelen over de 3 GSB-pijlers heen.
3.1.3. Wijkgericht werken aan betrokkenheid In het GSB en het ISV is het vergroten van de betrokkenheid een belangrijk item. In Utrecht wordt vanuit het wijkgericht werken structureel veel aandacht besteed aan betrokkenheid van bewoners bij de aanpak van hun wijk. Een cruciale rol wordt daarbij gespeeld door de 8 wijk-bureaus, die het gezicht van de gemeente in de wijk zijn. Vanuit de gemeenteraad vormen de wijkcommissies de "ogen en oren" van de raad in de wijken. Door de wijk eerder te betrekken kan worden ingespeeld op de verschillende belangen, winnen de plannen aan kwaliteit en levert het planproces een groter draagvlak en meer betrokkenheid op. Daardoor wordt de uitvoerbaar-heid vergroot. In het collegeprogramma is "De Betrokken Stad" één van de zeven hoofdthema´s van beleid geworden. Onder het motto "Die stad besturen we met z´n allen" worden maatregelen genomen om bewoners meer te laten (mee)beslissen over hun buurt. Met het "recht van initiatief" wordt ook de mogelijkheid geopend om zelf met plannen te komen. In het Vinex-gebied Leidsche Rijn (het 9e wijkbureaugebied) heeft dit initiatievenbeleid al tot opmerkelijke resultaten geleid. Zo zal hier op initiatief van kunstenaars een zogenaamde "Kunstenaars-kolonie" worden gerealiseerd.
-36-
Hoewel er natuurlijk altijd behoefte is aan innovatie en aan regulering en professionalisering kan Utrecht met recht trots zijn op de gegroeide werkpraktijk van wijkgericht werken. In alle wijken zijn wijkperspectieven gemaakt, samen met bewoners en instellingen in de wijk. Deze wijkperspectieven vormen de basis van een wijkgerichte aanpak. Ze geven een gewenste ontwikkelingsrichting van de wijk aan (met een doorkijk van ongeveer 10 jaar). Op basis van de wijkperspectieven én de input vanuit vakdiensten/sectoren worden de laatste jaren in iedere wijk zogenaamde "wijkplannen" geproduceerd. In de wijkplannen wordt aangegeven welke aanpak op middellange termijn noodzakelijk is om het in de wijkperspectieven gewenste effect te kunnen realiseren (en om als wijk de voor de stad benodigde inspanning te kunnen leveren). De wijkplannen worden geconcretiseerd in wijkprogramma´s, waar inzicht wordt gegeven in de inspanningen die de gemeente in het komende kalenderjaar in de wijk zal leveren. De wijkprogramma´s hebben nu nog vooral een informatief karakter. Ze zullen in de komende jaren uitgroeien tot een contract tussen diensten onderling en -vooral- met de wijk. De invloed van de wijk op wijkplannen en wijkprogramma´s heeft tot nu toe vooral een inspraakkarakter. Met ingang van 1999 zal meer op basis van samenspraak worden gewerkt, waarbij een wijkbegeleidingsgroep en de wijkcommissie een sterke rol krijgen in het aandragen van aandachtspunten voor de aanpak van de wijk en de prioritering daarvan. In twee wijken zal zelfs worden geëxperimenteerd met (mede)beslissingsbevoegdheid van de wijk op bestedingen in de sfeer van onderhoud en inrichting van het openbaar gebied. Naast dit formele traject, dat door sommigen wel eens wordt getypeerd als een "planningsparade", vindt er in de wijken ook veel concrete interactie en transactie plaats. Vele wijkschouwen worden gebruikt om samen met bewoners op straat de staat van de buurt op te nemen. In talloze beheergroepen en zelfbeheerprojecten geven bewoners zelf vorm aan hun buurt. Daarbij wordt getracht via activering en kadervorming ook moeilijker bereikbare groepen (waaronder migranten en jongeren) te betrekken. Uitermate positief pakt het betrekken van kinderen bij de inrichting van voor hen betekenisvolle ruimte (vooral speelplaatsen) uit. Het levert mooie en functionele speelruimtes op, met veel draagvlak in de buurt. Dit heeft ook op de iets langere termijn belangrijke gevolgen. In Lunetten werd na de inrichting van 30 speel-plaatsen in de wijk een klachtennummer ingesteld. Dit werd het eerste halfjaar niet gebruikt, gewoon omdat er niets kapot ging en niets vernield werd! De wijkbureaus fungeren overigens in alle wijken als klachtennummer voor alle klachten die de gemeente betreffen. Onder de noemer "Klagen is goud" is hier ook stevig campagne voor gevoerd. Door een goed management van die klachten wordt nu niet alleen maar curatief gewerkt, maar worden klachten ook betrokken bij de aanpak voor de wijk, zodat ook aan klachtpreventie kan worden gedaan. Hoewel er op deze manier een rijk palet aan middelen en mogelijkheden bestaat om in wijken plannen te maken en bewoners te betrekken bleek dit in de afgelopen jaren toch onvoldoende voor de wijken met veel en complexe problematiek. Juist in de GSB wijken, waar een grote veranderingsopgave ligt is een nog intensievere werk-wijze geboden. Maar daarnaast is het ook duidelijk dat de gewenste veranderingsopgave alleen tot stand kan komen als naast een overheidsinspanning ook ander kapitaal wordt ingezet (van corporaties, ontwikkelaars, beleggers en particulieren). Dit vraagt om het ontwikkelen van een investeringsstrategie voor deze wijken. In Zuilen, Hoograven, Staatsliedenkwartier, Kanaleneiland en Overvecht wordt daarom gewerkt aan zogenoemde "Wijkontwikkelingsplannen".
-37-
In essentie gaat het erom, dat de veranderingsstrategie in een open planproces tot stand komt. Bewoners worden er op verschillende (intensieve) manieren bij betrokken. In Overvecht bijvoorbeeld door middel van een activerende aanpak (SABIL) waar onder andere gebruik is gemaakt van straatinterviews. In Hoograven bijvoorbeeld door aparte bijeenkomsten te organiseren voor migranten (mannen en vrouwen en Turks en Marokkaans apart) en door bij grote inspraakbijeenkomsten elektronisch te stemmen. Naast tal van bijeenkomsten vinden ook zogenoemde wijkpeilingen plaats, die de in het proces geventileerde meningen in een perspectief plaatsen. Ook marktpartijen worden vanaf het begin intensief betrokken. Hun expertise en inzet is immers nodig om van plannen tot een goed resultaat te komen. Juist in deze context van coproduktie wordt veel gevraagd van een heldere (bestuurlijke) afbakening van het planproces. De betrokken marktpartijen zijn immers contractpartijen. Het gaat niet om een systeem van "U vraagt, wij draaien". Nee, wat op tafel komt is "dat wat U vraagt heeft consequenties". Het planproces krijgt daarmee een groter realiteitsgehalte. Keuzes en prioriteiten worden belangrijker. Belangen afwegen en prioriteiten stellen is continue aan de orde. Na grote onwennigheid is deze praktijk de afgelopen jaren steeds succesvoller geworden. Om niet in euforie te eindigen moet daarbij worden opgemerkt dat dit weliswaar een goed instrument levert voor planvorming, maar dat nog niet goed is uitgekristallisseerd op welke wijze de betrokkenheid kan worden vastgehouden in de uitvoeringsfase van de wijkontwikkelingsplannen. Al met al is er in Utrecht dus een sterke en gevarieerde praktijk gericht op het betrekken van bewoners bij hun wijk. De afgelopen jaren is duidelijk geworden dat het onderhouden van het netwerk en het verder verbreden naar groepen, die zich niet makkelijk laten betrekken een arbeidsintensief proces is. De planvoorbereiding kost hierdoor meer tijd en geld. De Utrechtse inschatting is dat deze inspanning zich ruim terugbetaald omdat het resulteert in een hogere kwaliteit en meer draagvlak.
3.2.
De 5 GSB gebieden
3.2.1. De gebiedstypologie In de volgende paragrafen wordt de aanpak van de leefbaarheidsproblematiek in Utrecht beschreven aan de hand van een typologie van gebieden. Hieronder volgt een korte beschrijving van die typologie. Centraal staan de 5 GSB gebieden. Wat doen we er al en wat gaan we er doen? Daarnaast wordt aandacht besteed aan de stedelijke vernieuwing buiten de GSB gebieden. Daarin vallen onder andere de ´oude´ speerpuntgebieden uit de stadsvernieuwing. Daar wordt momen-teel de stadsvernieuwing afgebouwd. Tot 2005 zullen evenwel in die gebieden nog vrij omvangrijke programma´s worden uitgevoerd. Daarnaast wordt ingegaan op de ontwikkelingen in de rest van de stad, waarbij het ontwikkelplan Talmalaan en de Binnenstad nog speciale aandacht krijgt. Tenslotte wordt ingegaan op de beheergebieden. De programma´s worden beschreven vanuit de 6 prestatievelden van het ISV: gevarieerde woonmilieus, omgevingskwaliteit, betrokkenheid bij dagelijkse leefomgeving, economische structuurversterking en duurzaamheid en zorgvuldig ruimtegebruik. Het vormgeven van de programma's in de vijf GSB prioriteitsgebieden van het college: Overvecht,
-38-
Zuilen, Ondiep, Kanaleneiland en Hoograven is onze belangrijkste opgave. In deze gebieden moet de programmatische verbreding die in wijken als Zuilen en Lombok al redelijk vorm heeft gekregen verder worden uitgebouwd. Uitgangspunt voor die verbreding is uiteraard het lopende programma. De programma-ontwikkeling richt zich daarom met name op aanscher-ping van de huidige aanpak en het opvullen van de lacunes.
-39-
3.2.2.
De analyse van de GSB-gebieden
Overvecht, Zuilen, Kanaleneiland en Hoograven zijn vooral na de Tweede Wereldoorlog gebouwd. Er is echter een verschil tussen de vroeg na-oorlogse wijken Zuilen en Hoograven en de wijken uit de jaren zestig en zeventig, Kanaleneiland en Overvecht. De eerste twee wijken hebben een veel gedifferentieerdere woningvoorraad dan de grote uitbreidingswijken die later gebouwd zijn. Zuilen is voor meer dan de helft voor de oorlog gebouwd, toen nog tegen de industrieterreinen van de grote werkgevers Demka en Werkspoor aan. De uitbreidingen van voor 1940 herbergen meer eengezins- en koopwoningen dan de buurten die na de oorlog zijn gebouwd. Juist de buurten met veel eengezins koopwoningen, zoals Elinkwijk en Julianapark e.o. zijn ook nu nog relatief sterk. De gebieden met veel vooroorlogse huurwoningen, zoals Geuzenwijk hebben in de jaren zeventig en tachtig in het kader van de stadsvernieuwing een flinke opknapbeurt gehad, maar blijven sociaaleconomisch zwak. Tegen die vooroorlogse voorraad zijn in de jaren vijftig enkele nieuwe buurten gerealiseerd (Schaakwijk en Talma- Pedagogenbuurt). Ook Hoograven kent een vrij groot vooroorlogs deel, Oud Hoograven, dat sterk contrasteert met de later gebouwde buurten Nieuw Hoograven en Tolsteeg. De buurten uit de jaren 50 hebben een eenzijdige woningvoorraad, met veel sociale huurwoningen en veel portiekflats. De woningen zijn klein en matig van kwaliteit maar wel relatief goedkoop. Kanaleneiland en Overvecht zijn typische wijken van eind jaren zestig en begin jaren zeventig. Ze zijn veel grootschaliger van opzet met relatief veel hoogbouw, veel huurwoningen en sterke functiescheiding. De woningen in Kanaleneiland en vooral Overvecht zijn doorgaans kwalitatief beter en duurder dan in Zuilen en Hoograven. Maar de eenzijdigheid is ook groter. Hoewel het voorzieningenniveau over het algemeen goed is en de wijken ruim zijn opgezet, met veel groen, verlaten de kansrijke huishoudens in toenemende mate de wijk en worden de lege plekken opgevuld door kansarme huishoudens. Het merendeel van de woningen zijn flatwoningen in de huursector op vrij grote afstand van het centrum, die voor het overgrote deel van de huishoudens een negatieve keuze blijven (zie ook § 3.1). De vier genoemde na-oorlogse wijken horen momenteel zonder uitzondering tot de sociaaleconomisch zwakste van de stad en vertonen ook nog eens een negatieve trend. Met de realisatie van Leidsche Rijn en andere nieuwbouwlokaties in en om Utrecht zal naar verwachting de druk op de Utrechtse woningmarkt afnemen. Het aanbod van woningen voor de midden- en hogere inkomens zal veel bewoners uit de bestaande stad wegtrekken. De verwach-ting is dat de wijken, die nu al de onderkant van de woningmarkt vormen, daardoor nog verder zullen wegzakken. Hierdoor dreigt de glijvlucht die met name Overvecht, Zuilen, Hoograven en Kanaleneiland in sociaal-economisch opzicht hebben doorgemaakt alleen maar versterkt te worden. Gegevens over de huishoudens die geinteresseerd zijn in wonen in Leidsche Rijn bevestigen dit beeld. In de reacties op advertenties over deze nieuwbouwwijk zijn bewoners van de vier naoorlogse gebieden oververtegenwoordigd. Belangrijk kenmerk van de naoorlogse wijken is verder dat er veel openbare ruimte is waar relatief weinig toezicht door bewoners op wordt uitgeoefend. Deze kwetsbare openbare ruimte levert naast bijzondere aandacht vanuit beheer ook veelal veiligheidsproblemen op. Daarnaast versterkt de in deze wijken strikt doorgevoerde scheiding van functies het eenzijdige beeld van de woongebieden. Ondiep (inclusief de de Tweede Daalsebuurt en Hoogstraat en omgeving) wijkt duidelijk af van de
-40-
vier andere GSB gebieden. Het gaat om een gebied dat vooral voor de oorlog gebouwd is en al eerder in het kader van de stadsvernieuwing is aangepakt. Het gebied heeft een gevarieerd aanbod van voornamelijk vooroorlogse woningen. Er is variatie in woningtype (een-, meergezins en beneden/bovenwoningen) en in eigendomssituatie. In Ondiep zelf zijn relatief veel woningen in corporatiebezit. De woningen in de Tweede Daalsebuurt en Hoogstraat en omgeving zijn voor het merendeel particulier eigendom. De bewoners in de stadsvernieuwingsbuurten vormen een bonte mengeling van nationaliteiten, huishoudenstypen en leeftijdsgroepen. In deze aandachts-gebieden is de kwaliteit van de woningen over het algemeen matig of slecht. Door de hoge bebouwingsdichtheid is er weinig openbare ruimte die ook nog eens onvoldoende wordt benut. Ook in sociaal-maatschappelijk opzicht blijven deze buurten achter bij andere buurten. Zo zijn er relatief veel mensen met een laag opleidingsniveau, laag inkomen, een slechte gezondheid en een zwakke sociale positie. Ook komt jeugdproblematiek, criminaliteit en werkloosheid hier in verhouding veel voor. Het grote nieuwbouwproject "De Plantage" heeft dit gebied een nieuw centrum gegeven met een opvallend plein en een concentratie van winkels en voorzieningen. Bovendien is de Vecht een potentiele kwaliteitsdrager die nog onvoldoende is benut. Uit het bovenstaand verhaal blijkt dat de 5 GSB gebieden geen homogene eenheid vormen. Ze verschillen onderling van karakter en ook binnen de gebieden zijn de verschillen soms groot. Vaak kan men binnen de gebieden “brandhaarden” van de problematiek onderscheiden. Toch is in Utrecht voor deze afbakening van de aandachtsgebieden gekozen. Enerzijds omdat deze gebiedsindeling aansluit bij de gangbare Utrechtse indeling van het wijkgericht werken, anderzijds om een effectieve aanpak vorm te kunnen geven. Hiervoor zijn ook enkele rand-gebieden meegenomen, die een minder ernstige problematiek kennen. Juist in deze buurten liggen echter vaak veranderlokaties die een belangrijke bijdrage kunnen leveren aan de aanpak van de problematiek in de brandhaarden. Een goed voorbeeld daarvan is Oud-Hoograven. Een buurt die op alle leefbaarheidsindikatoren ruim boven het stedelijk gemiddelde scoort. In dit gebied liggen echter enkele belangrijke ontwikkellokaties (o.a. een oud bedrijventerrein), die van belang zijn voor de aanpak van de hele wijk. De sociaal-maatschappelijke problematiek concentreert zich met name in de na-oorlogse buurt Nieuw-Hoograven. Het wijkontwikkelings-plan bestrijkt daarom ook vooroorlogse delen van de stad. In onderstaande tabel zijn enkele indicatoren op een rij gezet die een overzicht geven van de situatie in de 5 GSB gebieden.
-41-
De vijf GSB gebieden op enkele indicatoren vergeleken en gerelateerd aan de stad (bron Utrecht monitor 1999) vijf GSBgebieden
subwijken
Overvecht
Taagdreef
3160
14 %
73 %
98
99
84
100
96
65
Wolgadreef
3893
28 %
98 %
52
57
50
103
104
75
Amazonedreef
2786
19 %
93 %
80
95
101
106
109
65
Zambesidreef
4348
19 %
87 %
66
79
95
101
110
73
5939
58 %
67 %
85
87
21
90
99
103
west
4685
53 %
49 %
124
111
94
96
107
100
noordoost
4853
37 %
83 %
45
48
50
93
80
106
Kanaleneiland
5877
11 %
79 %
27
58
71
91
92
63
Transwijk
2344
30 %
80 %
136
134
111
102
107
84
NieuwHoograven
1076
22 %
90 %
32
46
48
99
72
105
Oud-Hoograven
1138
51 %
39 %
148
147
118
104
106
109
102541
36 %
63 %
100
100
100
100
100
Ondiep Zuilen
Kanaleneiland
Hoograven
Stad
aantal woningen
een gezins
huur
werk loos heid
armoe de
onder wijs
openbare ruimte
veilig heid
Toekomst beeld
100
Uit de cijfers blijkt dat de problematiek het sterkst is in de gebieden Kanaleneiland, Nieuw Hoograven, Zuilen Noord/Oost en Wolgadreef. De buurten Zuilen West, Transwijk en Oud Hoograven scoren boven gemiddeld, maar zijn van belang voor het ontwikkelen van een effectief programma. Ondiep neemt als enig vooroorlogse gebied een eigen positie in. Een constante score onder het stedelijk gemiddelde rechtvaardigt echter de status van GSB-gebied. Opvallend is verder dat de inwonenden van gebieden waar al plannen voor gereed zijn (Hoograven en Zuilen) meer vertrouwen in de toekomst hebben dan mensen die in een vergelijkbare buurt wonen maar waar dat niet het geval is (Overvecht en Kanaleneiland). Dit kan gezien worden als een succes voor het open planproces dat in die gebieden is doorlopen.
3.2.3. De opgave voor de GSB-gebieden De opgave voor deze wijken is uiteindelijk de leefbaarheid van de gebieden in brede zin te vergroten. Met het versterken van de positie van deze achterstandswijken wordt tevens de positie van de stad als geheel versterkt. Ondanks het feit dat de problematiek van de gebieden sterk sociaal-economisch getint is, is het verbeteren van de woningmarktpositie een centraal doel. Immers, processen op de woningmarkt zijn bepalend voor de selectieve migratie die aan de basis staat van de sociaal-economische problematiek. De doelstelling voor deze wijken is minimaal het behouden van de huidige sociaal-economische positie van het gebied (het wijkevenwichtscenario). Dit houdt in dat voor potentiele doorstromers binnen de wijk aanbod moet worden gegenereerd.
-42-
Door de realisatie van Leidsche Rijn en andere nieuwbouw-lokaties in en om Utrecht zal de noodzaak om deze gebieden te herpositioneren binnen de stedelijke en regionale woningmarkt alleen nog maar toenemen. Naast de aanpak van de woningmarktpositie zijn ook het verbeteren van de sociaal-maatschappelijke en economische aspecten van de gebieden in onderlinge samenhang belangrijke uitgangspunten. De invulling van deze doelstellingen worden echter vooral in de ontwikkelingsprogramma’s 1 en 2 uitgewerkt. In het onderstaande verhaal zullen wel op hoofdlijnen de dwarsverbanden worden genoemd.
3.2.4. De aanpak in de GSB gebieden In de analyse kwam naar voren dat de problematiek per gebied verschilt. Een van de oorzaken was dat de kenmerken van de woonmilieus sterk verbonden zijn met de periode waarin een wijk gerealiseerd is. Mede daardoor bestaat er momenteel een faseverschil tussen de verschillende naoorlogse gebieden wat betreft aanpak. De vroeg naoorlogse wijken zijn eerder dan Kanalen-eiland en Overvecht in de vervalspiraal terecht gekomen. Daarom is in die gebieden ook eerder naar oplossingen gezocht. Daarnaast speelt hier echter ook een belangrijke rol, dat bedrijfseconomische belangen van de betrokken corporaties deze tot voor kort weerhielden van het actief meewerken aan herpositionering van wijken als Kanaleneiland en Overvecht. Momenteel wordt echter vanuit een samenwerkingsverband tussen corporaties en gemeente, de Task force, gewerkt aan planvorming voor de na-oorlogse gebieden en Ondiep. Voor Zuilen en Hoograven (en in mindere mate Talmalaan e.o.) is al een wijkontwikkelingsplan voor de fysieke herpositionering van deze gebieden met marktpartijen opgesteld. In Overvecht, Kanaleneiland en ook Ondiep is men nog niet zo ver. Hieronder zal aan de hand van de zes prestatievelden van het ISV de aanpak in de 5 GSB gebieden meer specifiek worden behandeld. Gevarieerde woonmilieus en zorgvuldig ruimtegebruik Zoals eerder gesteld is de basis van de aanpak van de achterstandssituatie in de naoorlogse gebieden in Utrecht fysiek. Enerzijds is dit te verklaren uit de stadsvernieuwingstraditie, anderzijds zijn ook goede argumenten te geven waarom juist herpositionering op de woning-markt van belang is voor deze gebieden. Zonder het toevoegen van woonmilieus die kansrijke huishoudens structureel kunnen binden aan het gebied, wordt het effect van een sociaal-maatschappelijke en economische aanpak beperkt. Huishoudens die door een dergelijke aanpak erop vooruit zouden gaan, vertrekken immers zodra de kans zich voordoet. Zonder het aanbrengen van een grotere variatie van woonmilieus dreigen deze gebieden, door de ontwik-kelingen op de regionale woningmarkt, eerder verder weg te zinken. Dat laat overigens onverlet dat een eenzijdig fysieke aanpak tekort schiet. Een afgestemde benadering op het gebied van alle drie de GSB ontwikkelingsprogramma’s blijft nodig. Hoograven en Zuilen Het toevoegen van duurdere woningen in een aantrekkelijk woonmilieu in deze wijken is een belangrijk instrument. Daarmee wordt geprobeerd sociaal-economisch sterkere huishoudens voor de wijk te behouden en eventueel nieuw te werven, waardoor een evenwichtigere bevolkingsopbouw ontstaat en het draagvlak voor voorzieningen beter wordt. Het aanbieden van gevarieerde woonmilieus is dus een uitermate belangrijk instrument bij de aanpak van de 5 GSB gebieden. De fysieke lange termijn aanpak van twee GSB-gebieden is opgenomen in wijkontwik-kelingsplannen
-43-
Hoograven en Zuilen. Ook voor het kleinere niet GSB gebied Staatslieden-kwartier (Talmalaan e.o.) is een dergelijke aanpak vormgegeven. De uitvoering van die plannen loopt op dit moment. Deze wijkontwikkelingsplannen zijn gericht op beheer en herstructurering van de wijk in de komende 10 tot 15 jaar. Ze zijn tot stand gekomen door nauwe samenwerking tussen corporaties, bedrijven, bewoners en wijkbureau. De plannen voorzien in een scala van maat-regelen om de kwaliteit van de bestaande woonmilieus te verbeteren of op peil te houden, om nieuwe kwalitatief hoogwaardige woonmilieus toe te voegen, of omwille van de differentiatie relatief weinig gewilde woonmilieus te slopen. Het gaat dus om sloop en nieuwbouw en verbete-ring van woningen, zowel in de koop- als in de sociale huursector, maar ook om nieuwbouw op functieveranderings- en inbreidingslokaties. De basis van de wijkontwikkelingsplannen Hoograven en Zuilen wordt gevormd door de veranderopgave in de woningvoorraad. In Zuilen worden in totaal ongeveer 700 sociale huurwoningen gesloopt en worden rond de 1.500 woningen teruggebouwd, waarvan, circa 85 procent in de koopsector. De grootste slooplokatie, Schaakwijk, is inmiddels aan oplevering toe. In Hoograven voorziet het WOP in de sloop van bijna 1.400 woningen. Daarvoor in de plaats worden ongeveer evenveel woningen teruggebouwd. In Nieuw Hoograven, de buurt binnen het plangebied met de meest urgente problematiek, ondergaat de woningvoorraad een flinke transformatie: van 23 procent eengezinswoningen naar 77 procent en van 14 procent duurdere woningen naar 62 procent. Het eerste flatcomplex (Wulvenhorstlaan) is inmiddels gesloopt. In Hoograven wordt het volgend jaar op basis van een evaluatie gekeken of het WOP aan herziening toe is. Overvecht, Kanaleneiland en Ondiep Voor de andere gebieden, Kanaleneiland, Overvecht en Ondiep wordt aan een aanpak gewerkt die vanaf het begin breder is dan alleen de fysieke omgeving. Evenals voor Zuilen en Hoograven blijft voor alle drie de gebieden het verbeteren van de woningmarktpositie een belangrijk uitgangspunt om kansrijke huishoudens te kunnen behouden of zelfs nieuw te kunnen werven. De discussie over de aanpak van deze gebieden vindt op dit moment op twee niveaus plaats: stedelijk en in de wijken. Op stedelijk niveau worden in de Taskforce van corporaties en gemeente de hoofdlijnen van de aanpak uitgestippeld (zie hoofdstuk 1). De corporaties hebben in de Task Force voor die gebieden inmiddels in beeld gebracht hoeveel woningen zij de komende 10 jaar kunnen inbrengen voor veranderingen. Voor Kanaleneiland betreft dit ongeveer 1300 woningen van de totaal 4765, voor Overvecht 2900 van de 11.200 en voor Ondiep 1400 van de 3470. De komende 10 jaar is er dus een behoorlijk veranderpotentieel. De mate waarin dit ingezet kan worden hangt af van een aantal factoren: draagvlak in de wijk, financiën en politiek / bestuurlijk draagvlak. Op wijkniveau worden de mogelijkheden van een aanpak verkend met partners en met bewoners en belanghebbenden. Zolang het wijkontwikkelingsplan geen duidelijkheid geeft over de fysieke aanpak, is het vergroten van de variatie van woonmilieus afhankelijk van toevoegingen op incidentele woning-bouwlokaties. In de Tweede Daalsebuurt wordt daarnaast nog gewerkt aan herontwikkeling en particuliere woningverbetering in het kader van de stadsvernieuwing. Het gaat daarbij om circa 700 woningen en bedrijven. De toevoegingen vinden bijna uitsluitend plaats in de marktsector. In Kanaleneiland wordt binnenkort een klein nieuwbouwproject aan de Torreslaan uitgevoerd (eengezins koopwoningen en praktijkruimte met appartementen). Daarnaast zijn toevoegingen gepland op een functie-veranderingslokatie in Transwijk (Lanslaan, 350 koopwoningen) en rondom de herontwikkeling van het winkelcentrum Rijnbaan. In Overvecht wordt gewerkt aan nieuw-bouwwoningen en winkels op de lokatie van het winkelcentrum Berberhof.
-44-
Bovendien zijn enkele andere lokaties in beeld, zoals op de plek van het verzorgingshuis Titus Brandsma en het verpleeghuis Waranda. In Ondiep wordt gewerkt aan een klein sloop nieuwbouwproject aan de Ahornstraat. De omgevingskwaliteit Bedoeling van de wijkontwikkelingsplannen is ook om de omgevingskwaliteit een impuls te geven. Al is de financiering van grote projecten buiten de directe woonomgeving van bouwprojecten meestal geen onderdeel van de grondexploitatie van het WOP. Het WOP wordt in dat geval gezien als kapstok om aanvullende projecten aan op te hangen. In Zuilen is de aanleg van het nieuwe winkelcentrum in Schaakwijk wel onderdeel van de totale exploitatie. De herontwikkeling van de hoofdinfrastructuur en aanpak van de openbare ruimte is echter voor meer dan 20 miljoen aanvullend gefinancierd. Dat geldt ook voor de aanpak van de Vechtoevers in Zuilen en Ondiep. Verder liggen er plannen voor enkele voorzieningen in Zuilen klaar, die ook effect moeten sorteren op sociaal-maatschappelijk gebied.
C
Christina/Beatrixschool
Hierbij gaat het om een haalbaarheidsonderzoek naar de verbouwing van de twee scholen tot een multifunctionele voorziening. Zuilen zou een eigen cultuurcentrum kunnen krijgen. Een podium waar vooral ruimte is voor muziek uit verschillende (jongeren)culturen, maar waar ook amateuristische kunst een plek kan vinden. C
Sporthal Zuilen
Het realiseren van een sportvoorziening voor Marokkaanse jongeren bij de sporthal Zuilen. Het realiseren van een sportvoorziening sluit goed aan bij een doelstelling van het CRIEM-project om voldoende aantrekkelijke vrijetijdsactiviteiten beschikbaar te stellen voor Marokkaanse jongeren. C
Odin
Er zijn vergaande plannen om Odin om te bouwen tot centrum voor buitenschoolse kinderopvang in Noordwest. De huidige capaciteit van 30 kindplaatsen (momenteel verspreid over twee locaties) wordt in 2000 uitgebreid naar 60 kindplaatsen. Inzet is deze plaatsen te concentreren in Odin. Hierdoor ontstaat de mogelijkheid te komen tot een kwaliteitsverbetering van het vrijetijdsaanbod aan kinderen van de buitenschoolse opvang. Daarnaast wordt het zo mogelijk een buitenschoolse opvang ‘ plus’ vorm te geven. De plus bestaat uit extra voorzieningen die gericht zijn op de ondersteuning van kinderen met sociaal-emotionele problemen of met problematische opvoedingssituaties die extra hulp en begeleiding vragen. Door de clustering van de buitenschoolse opvang kunnen alle betrokken instanties beter op deze hulpvraag inspelen. Het project sluit goed aan bij de buurtaanpak Ondiep en de lopende initiatieven voor de opwaardering van de Vechtoever.
In Hoograven zijn enkele structurele verbeteringen in de woonomgeving en het voorzieningenniveau opgenomen in het WOP. Zo is de inrichting van twee parken meegenomen en de vernieuwing van het winkelcentrum Smaragdplein, inclusief de herinrichting van het plein ervoor. De openbare ruimte in Overvecht krijgt een flinke impuls ook zonder WOP. Zo worden de parken en de forten aangepakt. De parken (de Gagel en de Watertoren) worden hoog gewaardeerd, maar de staat van het onderhoud, de variatie van het groen en de gebruikswaarde van de parken kan veel
-45-
beter. Aan de rand van Overvecht liggen drie forten van de Hollandse Waterlinie (Blauwkapel, de Klop en de Gagel). Deze zijn prachtig en zullen in de toekomst meer uitgebuit worden. Ook wordt er in het aangrenzende buitengebied geïnvesteerd. Aan de stads-rand wordt het Noorderpark aangelegd. Om dit gebied een meerwaarde voor de leefbaarheid van Overvecht te laten hebben wordt aandacht besteed aan de verbinding tussen de wijk en dit groengebied. In Ondiep worden, zoals al bij Zuilen werd genoemd, de Vechtoevers aangepakt als belangrijke kwaliteitsdrager van het gebied, zowel aan de Ondiep kant als aan de kant van Hoogstraat en omgeving. Bovendien wordt bij het grote particuliere woningverbeteringsproject in de Tweede Daalse buurt ook de totale woonomgeving meegenomen, inclusief groen en speelruimte. Onderdeel van dit plan is ook de aanpak van het winkelgebied aan de Amsterdamse straatweg. In de aanpak van de openbare ruimte en het voorzieningenniveau springen in Kanaleneiland twee projecten eruit: de herinrichting van park Transwijk en het project 't Hart van Noord. Het belangrijkste is het ambitieuze project ´t Hart van Noord: een multifunctioneel gebouw, waarin volgens het forum-concept een clustering van onderwijs- en welzijnsvoorzieningen wordt gerealiseerd voor kinderen tot 12 jaar. 't Hart van Noord Het gaat om het realiseren van een multifunctioneel voorzieningengebouw in Kanaleneiland Noord volgens het FORUM-concept. De basis voor het Forum-concept bestaat uit een clustering van onderwijs en welzijnsvoorzieningen voor kinderen van 0-12 jaar. Veiligheid voor kinderen, kwaliteit van de voorzieningen en openheid naar de samenleving staan centraal. Als uitgangspunten voor het Hart van Noord zijn geformuleerd: C
Brede aanpak voor kinderen in achterstandssituatie, om te voorkomen dat deze kinderen buiten de samenleving vallen
C
Concentratie, integratie en laagdrempeligheid van de voorzieningen
C
Samenwerking tussen instellingen door bundeling en organisatie van activiteiten
C
Nadruk op betrokkenheid van de wijk bij de multifunctionele voorziening
C
Bevorderen veilige omgeving
Kanaleneiland heeft een impuls nodig. Naast investeringen op sociaal terrein, dient ook in fysieke zin geïnvesteerd te worden. Dat kan ondermeer door te investeren in een nieuw multifunctioneel voorzieningencomplex. Daarmee wordt niet allen geïnvesteerd in de toekomst van de wijk, maar ook in het vertrouwen van de wijkbewoners in die toekomst. In Kanaleneiland wordt verder gewerkt aan verbetering van de speelplaatsen en in het kader van het “Binnentuinenproject” worden samen met bewoners achterpaden, privé-tuinen opgeknapt. Buitenruimte en veiligheid Telkens weer blijkt dat bewoners en gebruikers van de wijken de veiligheid in de buitenruimte zeer belangrijk vinden. Dit geldt zowel in als buiten de GSB gebieden. Men wil niet alleen veilig over straat gaan. Ook veilig winkelen staat hoog in het vaandel. Daarnaast wil men met een gerust hart kunnen recreëren in parken. Het veilig bereiken van vaak wat afgelegen sport-complexen is eveneens een stimulans om daadwerkelijk te gaan sporten. En zeker als fietsers door tunnels moeten omdat er geen alternatieve fietsroutes zijn dan scoort de veiligheid van deze tunnels hoog.
-46-
Dit geldt niet alleen voor volwassenen maar ook voor kinderen en jongeren. Steeds vaker geven zij aan dat de straat, spel, sport en hangplekken vooral veilig moeten zijn. Op deze gevoelens van onveiligheid is de laatste jaren zwaar geïnvesteerd in het kader van onder andere de Integrale Wijkveiligheid. Samen met bewoners, kinderen en jongeren is in de wijken gekeken waar de meest onveilige plekken in de buitenruimte zijn en waarom zij deze plekken juist onveilig vinden. Vele dag- maar ook avond- en nachtschouwen zijn en worden gehouden om de vinger op de zere plekken te krijgen. Hieruit voortvloeiend zijn tunnels, parken, fietspaden, sportcomplexen, achterpaden, pleinen, speel- en hangplekken heringericht en/of verbeterd. Voorbeelden hiervan zijn bijvoorbeeld de grote parken in Overvecht die een facelift hebben gekregen en de aanpak van de achterpaden in Kanaleneiland. Altijd wordt gekeken of een mix van maatregelen de veiligheid nog verder kan bevorderen. Zo zijn naast de fysieke aanpak van de tunnels ook toezichthouders op de fiets aanwezig om de veiligheid te waarborgen. De verfraaiing van de tunnels is ontworpen en aangebracht door een multiculturele jongerengroep uit de wijk. Participatie van bewoners, gebruikers, kinderen en jongeren staat niet alleen bij het ontwerp hoog in het vaandel. Zelfbeheer van speel-, sport- en hangplekken wordt eveneens bevorderd. Deze aanpak werkt en geeft tevens meer sociale cohesie in buurten. Ondernemers en winkeliers zijn inmiddels ook actieve participanten in het proces om de fysieke buitenruimte in en om winkelcentra en bedrijventerreinen veiliger en prettiger te maken. Betrokkenheid bij dagelijkse leefomgeving Vanuit het wijkgericht werken wordt veel aandacht besteed aan betrokkenheid van de bewoners. Dit is uitgebreid aan de orde gekomen in §3.1. Belangrijk zijn op dit moment projecten waarbij mensen worden geactiveerd om het beheer van hun eigen woonomgeving ter hand te nemen. Belangrijke voorbeelden daarvan zijn te vinden in Overvecht, het project Sabil en Kanaleneiland, het project Binnentuinen. SABIL In Overvecht speelt het project Sabil. Sabil is Arabisch voor ´de weg er naar toe´. Het gaat om de weg naar een prettiger omgeving, meer activiteiten en meer contacten in de buurt. Bij het project worden bewonersgroepen actief ingezet voor het oplossen van buurtproblemen en het organiseren van activiteiten. De nadruk ligt op het verbeteren van de relatie en communicatie tussen (groepen) bewoners. De aanleiding voor dit samanlevingsproject vormden de gevoelens van onveiligheid, het ontbreken van sociale samenhang in de buurt, geen toekomstverwachting bij bewoners en het gevoel van bewoners niet gehoord te worden door instanties. Binnentuinen Kanaleneiland De achterpaden en privé-tuinen in Kanaleneiland zijn veelal verwaarloosd, vervuild en onveilig. In samenwerking met de corporaties en bewoners worden plannen ontwikkeld en uitgevoerd voor de duurzame aanpak van de achterpaden. Deze aanpak bestaat uit het opschonen en opnieuw inrichten van de achterpaden en zo mogelijk afsluiting en verlichting. Door de aanpak worden de achterpaden veiliger en zijn ze beter te beheren (ook door de bewoners). Ook wordt de inbraakgevoeligheid in deze gebieden teruggebracht. Daarnaast speelt er in Kanaleneiland het project ´Heel de buurt´ met als doel de participatie van allochtonen te verbeteren. In Hoograven is een sociaal beheerplan opgesteld om de sociale
-47-
samenhang in de wijk te continueren tijdens de uitvoering van het Wijkontwikkelingsplan. Economische structuurversterking Op het gebied van economische structuurversterking is in alle 5 GSB gebieden het winkelapparaat aangepakt of zal worden aangepakt. In Zuilen komt een nieuw winkelcentrum in Schaakwijk, in Hoograven worden de winkelcentra Smaragdplein en 't Goylaan opgeknapt. De Grootwinkelcentra in Overvecht en Kanaleneiland hebben net een grote beurt gehad en daarnaast worden kleinere winkelgebieden als Berberhof en Rijnbaan verbeterd. In Ondiep, tenslotte, is met de nieuwbouw van de Plantage en de verbetering van grote delen van de Amsterdamsestraatweg de infrastructuur voor de detailhandel verbeterd. Delen van het winkelapparaat van de Amsterdamse straatweg (Tweede Daalse buurt) zullen nog worden verbeterd. Daarnaast wordt her en der gewerkt aan het verbeteren van de huisvestings-mogelijkheden voor bedrijven door bijvoorbeeld bedrijfsverzamelgebouwen te realiseren. Een voorbeeld daarvan is Berlo in Hoograven. Berlo Er zijn nog (te) weinig plekken waar bedrijvigheid plaatsvindt. En zeker te weinig plekken, waar in aanvang marginale bedrijvigheid zich verder kan ontwikkelen. En juist om de werkgelegenheid structureel een impuls te geven is bedrijfsruimte tegen een redelijk (laag) tarief van wezenlijk belang. Daarom komt er een Bedrijfsverzamelgebouw. In het kader van het WOP is het bedrijfspand van Berlo aangekocht. Berlo is op dit moment zeer geschikt als bedrijfspand. Gezien de ligging van het pand moet niet worden gedacht aan grootschalige bedrijvigheid of een te publiekgerichte functie. Eerder moet worden gedacht aan kleinschalige bedrijvigheid. In dit gebouw zou mogelijk ruimte te bieden zijn aan allerlei ambachtelijke bedrijvigheid. Het project “Keramiek tussen twee culturen” zou hier een keramiekwerkplaats kunnen starten. Er zou een weverij kunnen komen, gericht op de werkgelegenheidsontwikkeling van migranten-vrouwen. Dit kan ook een ingang geven voor opvoedingsondersteuning. Een van de “bedrijfjes” kan een kinderopvang zijn, gericht op de kinderen van vrouwen, die in het project werken. In eerste instantie moet dit bedrijfsverzamelgebouw niet worden gedacht aan definitieve vestiging van bedrijven, maar moet worden uitgegaan van een tijdelijke vestiging. Daarna moeten bedrijven in principe economisch zelfstandig zijn en in staat huisvesting te regelen in de normale markt. Bedrijven, die aan deze criteria niet voldoen horen niet thuis in dit circuit, maar moeten vervolgens mogelijk worden stopgezet of worden ondergebracht in het gesubsidieerde circuit (Werk NU). Daarnaast zijn initiatieven om ondernemers te ondersteunen. Een goed voorbeeld daarvan is het project "Wijk in Bedrijf" in Hoograven, dat in samenwerking tussen Kamer van Koophandel en gemeente is opgestart. Een ander voorbeeld van ondernemersondersteuning is het project De zaak Noordwest, dat in Ondiep wordt uitgevoerd. Wijk in Bedrijf Voor ondersteuning en advisering van starters en reeds bestaande ondernemingen is Zuid en met name Hoograven aangewezen als pilotwijk voor het driejarige project “Wijk in bedrijf”. Dit is een samenwerkingsproject van de Kamer van Koophandel, Economische zaken en de DMO. Het project is gericht op sociaal-economische structuurversterking in achterstandsgebieden door het versterken van bestaand ondernemerschap, het stimuleren en initiëren van nieuw ondernemerschap en het activeren van betrokken organisaties.
-48-
De doorgevoerde functiescheiding in de naoorlogse gebieden geeft beperkte mogelijkheden voor bedrijvigheid in de wijk zelf. Daarom is bedrijvigheid vaak aan de rand gesitueerd. Een voor-beeld is het bedrijventerrein Overvecht. In het bedrijventerrein Overvecht wordt jaar dit geïnvesteerd in de verbetering van de openbare ruimte. Het gaat hierbij o.a. om het verbeteren van de bereikbaarheid, parkeervoorzieningen, fietsvoorzieningen en verlichting. Daarnaast is men op het terrein begonnen met een publiek-private samenwerking op het gebied van de veiligheidszorg. Duurzaamheid en zorgvuldig ruimtegebruik Programma´s op het gebied van Duurzaamheid spelen met name op stedelijk niveau. Belangrijk is wel om te noemen dat er in Utrecht wordt gewerkt aan wijkmilieupunten. Met betrekking tot zorgvuldig ruimtegebruik is de hele aanpak van de wijkontwikkelingsplannen gericht op een zorgvuldige afweging met betrekking tot de functies die op een bepaalde plek terecht komen. Iedere vierkante meter wordt zorgvuldig afgewogen vanuit zowel het belang voor de buurt als vanuit het oogpunt van kosten en opbrengsten. Daarnaast hebben sommige projecten nadruk-kelijk tot doel om de stedelijke structuur te versterken. Voorbeelden zijn: As van Berlage, Vechtoevers, Amsterdamsestraatweg, As-centraal.
3.2.5.
Dwarsverbanden naar de andere ontwikkelingsprogramma’s
Een belangrijk programmatische aanvulling op de fysieke aanpak vindt plaats op het gebied van veiligheid. In iedere wijk is een veiligheidscoördinator aanwezig die verantwoordelijk is voor de programma-ontwikkeling op het gebied van veiligheid. Veiligheid is dus in alle wijken een integraal onderwerp van het wijkprogramma. In Zuilen wordt al enige jaren de buurtaanpak Geuzenwijk uitgevoerd. Hierbij is sprake van een integrale veiligheidsaanpak die nauw verbonden is met de hele herstructureringsopgave in het gebied. Het project ´Beschermingsfactor 20´ in Zuilen heeft tot doel om de sociale vaardig-heden van bewoners te versterken.
Buurtaanpak Geuzenwijk Buurtaanpak Geuzenwijk sluit nauw aan op het WOP Zuilen en met het nieuwbouwplan Libelle. In het plan komt duidelijk de integraliteit van de aanpak naar voren. Geuzenwijk was terechtgekomen in een negatieve spiraal met een aantal zeer hardnekkige problemen: verpaupering, vervuiling en criminaliteit. Bij de aanpak werd de harde kern criminelen opgepakt. Er werd een begin gemaakt met de aanpak van fraude. Er kwam een klachtsignaleringssysteem, extra toezicht van de politie en de binnenterreinen werden afgesloten. Ook werden er initiatieven ontplooid op het gebied van werk en opleiding. Buurtaanpak Geuzenwijk is uniek, omdat vele partijen met elkaar werken aan hetzelfde doel wat ook daadwerkelijk tot resultaten leidt. De aanpak van de jeugdproblematiek neemt een voorname plaats in in het veiligheidsbeleid. In de ontwikkelde wijkaanpak zijn wijkprogramma´s voor de jeugdproblematiek essentieel. Deze programma´s richten zich op de criminele jeugd en de jongeren die daarmee meelopen. In deze wijkprogramma´s wordt de uitvoering van CRIEM en Jeugd en Veiligheid geïntegreerd.
-49-
In Kanaleneiland en Zuilen, wijken waar veel van origine Marokkanen, zal het pilot-project CRIEM van start gaan. CRIEM speelt een belangrijke rol in de ontwikkeling van interculturali-teit. CRIEM biedt de mogelijkheid om extra inspanningen te verrichten voor de vergroting van kansen van Marokkaanse jongeren. Naast projecten op het gebied van veiligheid vinden er projecten plaats om zorgvoorzieningen beter op elkaar af te stemmen. Een voorbeeld is het project Balans. Bij dit project gaat het om meer outreachende en vernieuwende vormen van hulpverlening te ontwikkelen en uit te testen. Hier wordt een op wijk- en buurtniveau afgestemde uitwerking aan gegeven. Bij de aanpak van multi-probleem gezinnen gaat het om ongeveer 30 gezinnen per wijk voor de 5 GSB gebieden. Ter bevordering van de sociaal-culturele activiteiten wordt in de wijken een zogenaamde ´vrijetijdsmakelaar´ ingezet. Met het inzetten van deze makelaar wordt getracht bewoners daadwerkelijk bij activiteiten te betrekken. Hierdoor wordt de sociale cohesie bevorderd, ontstaat er meer wederzijds begrip tussen uiteenlopende culturen en krijgt de wijk meer eigen identiteit. Het pilot-project zal starten in één van de GSB gebieden.
3.2.6.
Financieel overzicht programma GSB gebieden 2000-2004
In onderstaande tabel is een overzicht gegeven van de investeringen in GSB gebieden naar prestatieveld voor de periode 2000-2004.
Tabel: Investeringen in GSB gebieden in miljoenen guldens 2000-2004 Prestatieveld Economische Structuurversterking Gevarieerde woonmilieus en zorgvuldig ruimtegebruik Omgevingskwaliteit Totaal
Totaal
Particulier
Onrendabel
14
5
9
1253
1212
41
59
2
57
1326
1219
107
3.3. Stedelijke vernieuwing buiten de GSB gebieden Utrecht heeft 5 speerpuntgebieden aangewezen voor het GSB. Dat wil echter wil niet zeggen dat daarbuiten geen investeringen of maatregelen in het kader van het ISV nodig zouden zijn. Buiten de GSB gebieden gaat het om verschillende soorten gebieden en programma’s: 1. De afhechting van de stadsvernieuwing In het vooroorlogse deel van de stad is de afgelopen decennia een uitgebreid stadsvernieuwingsprogramma uitgevoerd. Op dit moment kent Utrecht twee vooroorlogse gebieden waar in dat kader
-50-
nog grootschalig geïnvesteerd wordt. Het gaat om de wijken West (Lombok) en Noordwest (Pijlsweerd, Ondiep, Daalsebuurt). Ondiep en de Tweede Daalsebuurt horen ook in dit rijtje thuis. Maar deze gebieden zijn is al bij de GSB-gebieden aan bod gekomen. In andere vooroorlogse gebieden wordt de stadsvernieuwing afgehecht, op incidentele projecten na. 2. Het ontwikkelingsplan Talmalaan Naast deze vooroorlogse buurten moet ook het Staatsliedenkwartier worden genoemd. Deze relatief kleine buurt van vlak na de oorlog ligt in het relatief sterke gebied Votulast. Het Staatsliedenkwartier scoorde in 1996 op sociaal-economische achterstand nog als slechtste buurt van heel Utrecht. Voor dit gebied is een ontwikkelingsplan opgesteld (Talmalaan e.o.) voor een omvattende fysieke aanpak van de buurt. 3. De Binnenstad De Binnenstad neemt per definitie een bijzondere positie in de stad in: Stedelijke projecten en de centrumfunctie hebben een enorme impact op de wijk. Daarnaast herbergt de Binnenstad een onevenredig groot deel van het cultureel erfgoed van de stad. Ook dat maakt de opgave van de Binnenstad heel specifiek.
4. Beheer gebieden Voor de overige gebieden wordt het uitgangspunt gehanteerd: schoon, heel en veilig. Deze vier soorten gebieden worden hieronder behandeld.
3.3.1 Afhechting van de stadsvernieuwing De stadsvernieuwing is in Utrecht altijd beperkt gebleven tot de Binnenstad en de vooroorlogse ring daar direct omheen. Sinds halverwege de jaren negentig vindt de uitvoering van het meerjarenprogramma stadsvernieuwings (MPS) in hoge mate geconcentreerd plaats in de wijken West en Noordwest. Het gaat om Lombok, Pijlsweerd en de Daalse buurt. Een voorbeeld is de Van Diemenstraat. Voor andere vooroorlogse gebieden is besloten de inspanning te beperken. De komende jaren zal het MPS nog doorlopen en ergens na 2005 worden afgerond. Van Diemenstraat e.o. Het definitieve plan van de Van Diemenstraat e.o. is tot stand gekomen door een intensieve samenwerking tussen bewoners, externe partijen en gemeente. De opwaardering van de wijk vindt plaats door de verbetering van 592 particuliere woningen en de aanpak van de infrastructuur, de woonomgeving (herinrichtingen) en bijzondere plekken. Hierbij is tevens aandacht voor o.a. verkeers- en sociale veiligheid, beeldkwaliteit, milieuaspecten en fietsstallingsvoorzieningen. De genoemde buurten liggen dicht tegen de Binnenstad aan. Ze hebben een gevarieerd aanbod van voornamelijk vooroorlogse woningen. Er is variatie in woningtype (een-, meergezins en beneden/ bovenwoningen) en in eigendomssituatie. De bewoners in de stadsvernieuwingsbuurten vormen een bonte mengeling van nationaliteiten, huishoudenstypen en leeftijdsgroepen. In deze aandachtsgebieden is de kwaliteit van de woningen over het algemeen matig of slecht. Door de hoge bebouwingsdichtheid is er weinig openbare ruimte die ook nog eens onvoldoende wordt benut. Met
-51-
name de kwaliteit van de groen- en waterlinten is onvoldoende. Ook in sociaal-maatschappelijk opzicht blijven deze buurten achter bij andere buurten. Zo zijn er relatief veel mensen met een laag opleidingsniveau, laag inkomen, een slechte gezondheid en een zwakke sociale positie. Ook komt jeugdproblematiek, criminaliteit en werkloosheid hier in verhouding veel voor. Vooral de wijk West (met Lombok daarin) maar ook Noordwest ligt tussen het Utrecht Centrum Project (UCP) en Leidsche Rijn in. Toekomstige wegen en openbaar vervoerslijnen tussen deze twee delen van de stad lopen dwars door dit gebied. Dat betekent aan de ene kant dat de aanpak in dit gebied is vertraagd als gevolg van de besluitvorming over de infrastructuur en bovendien extra maatregelen noodzakelijk zijn om de hinder van deze verkeersstroom tegen te gaan. Aan de andere kant biedt deze ontwikkeling kansen in de vorm van het realiseren van bedrijvigheid rondom deze infrastructuur en een betere ontsluiting en dus bereikbaarheid van de wijk. Beide gebieden hebben dus ook potenties. De ligging nabij de binnenstad en de aanwezigheid van grote ruimtelijke structuren zoals de Vechtoever, de Leidsche Rijn, de Amsterdamse straatweg en de Vleutense weg bieden kansen om de leefbaarheid van deze gebieden te vergroten. De oude stadsvernieuwingsgebieden aan de Noordoost en Oostkant van de Binnenstad (Wittevrouwen, Vogelenbuurt, Lauwerecht en Oudwijk) en de Binnenstad zelf gelden nu grotendeels als de sterkere delen van de stad. Het zijn allemaal buurten met veel koopwoningen in de nabijheid van de Binnenstad. Deze buurten hebben een zeer positieve ontwikkeling doorgemaakt. Het zijn populaire woon- en werkgebieden. De bewoners hebben vertrouwen in de toekomst, ze zijn tevreden over de investeringen in de verbetering van de woningen. De problemen betreffen vaak nog de openbare ruimte: te weinig speelruimte, (verkeers-)onveiligheid, hoge parkeerdruk, slecht onderhoud, hoge verkeersintensiteit . De stadsvernieuwingsgebieden aan de Zuidkant, Abstede, Watervogelenbuurt, Rivierenwijk en dichterswijk hebben die positieve ontwikkeling veel minder doorgemaakt. In deze wijken is het aandeel corporatiewoningen groter. Sociaal-economisch blijven deze gebieden in de gevarenzone. Ze vragen daarom nog steeds aandacht. De opgave De inspanningen in gebieden in West en Noordwest beogen het verbeteren van het woon- en leefklimaat voor de huidige bewoners door het inhalen van achterstanden en tevens de buurten aantrekkelijk maken voor nieuwe groepen bewoners die kunnen zorgen voor een versterking van de sociale structuur. Uitgangspunt daarbij is het behoud van het specifieke karakter gekenmerkt door de dynamiek van de multiculturele samenleving. De overige stadsvernieuwingsgebieden zullen de overstap naar beheergebieden maken, waarbij vooral de buurten aan de zuidkant van de Binnenstad nog extra aandacht zullen vragen. De aanpak De aanpak in West en Noordwest bestaat in de eerste plaats uit de traditionele stadsvernieuwingsaanpak. Het draait hierbij om de integrale verbetering van het woonmilieu d.m.v. ingrepen in de fysiek omgeving, sloop-nieuwbouw, particuliere woningverbetering, etc. Daarboven komen aanvullende maatregelen o.a. in het verbeteren van de winkelstructuur, het aanbod van overige voorzieningen en het vergroten van de veiligheid. Ook het verbeteren van de kwaliteit van de openbare ruimte staat hoog op de agenda (meer groen- en speelvoorzieningen en minder verkeersruimte en beter onderhoud). Het gaat voornamelijk om strategische projecten waarbij gelet wordt op de “spin-off” van de inspanning en de uitstraling op de buurt.
-52-
Een belangrijke programmatische aanvulling is Urban. Het Urban-programma levert door zijn integrale aanpak een bijdrage aan het verminderen van de problemen in sociaal-economische achterstandswijken. Daartoe zijn 5 maatregelen ontwikkeld: C bestrijding werkloosheid C het stimuleren van kleinschalige bedrijvigheid C het verbeteren van de veiligheid C het verbeteren van de fysieke infrastructuur C het bevorderen van de sociale infrastructuur In dat kader wordt een aantal maatregelen genomen om de economische structuur te versterken, onder andere door het opzetten van een Wijkontwikkelingsmaatschappij in Lombok. Wijkontwikkelingsmaatschappij Het belangrijkste doel van de WOM is de uitbreiding van goede en betaalbare bedrijfsruimte. Want er is een groot gebrek aan geschikte bedrijfsruimte. De WOM heeft tevens tot doel om met participaties en/of leningen ondernemers in het gebied een extra mogelijkheid te bieden om hun startende of groeiende bedrijf te financieren. De partners in de WOM zijn vertegenwoor-digers van de gemeente, een bank, een woningbouwvereniging, een projectontwikkelingsbedrijf, een aannemersbedrijf en de makelaardij. Door de lage rendementseisen is de WOM een extra instrument om de sociaal-economische positie van de achterstandswijk positief te beïnvloeden. Bij de uitvoering van de stadsvernieuwingsopgave concentreren we de investeringen daar waar mogelijk rondom de sterke dragers van de stad: Kanaalstraat, Vleutenseweg, de Plantage, Kerkweg e.o., de Amsterdamse straatweg e.o. en de waterwegen. Kanaalstraat e.o. Het winkel- en woongebied in de Kanaal- en Damstraat wordt verbeterd. Het project is opgesteld i.s.m. bewoners, winkeliers en eigenaren. Het sluit nauw aan bij de nieuwbouw en verbeterplannen voor de Kop van Lombok (de verbinding tussen UCP en Lombok), de woningverbetering en de herinrichting van de zijstraten van de Kanaalstraat. Een bijzonder element uit het project is het zgn. luifelplan. Verder bestaat de aanpak uit het verbeteren van de casco´s van de woningen en de winkels en het intern verbouwen van de winkels. Het doel is om de leefbaarheid in het gebied en de levensvatbaarheid van de winkels te vergroten. Daarna moet de herinrichting van de omgeving en de verbetering van de verkeerssituatie het geheel completeren.
3.3.2.
Het ontwikkelingsplan Talmalaan
Het staatsliedenkwartier (Talmalaan en omgeving) is geen GSB gebied. Het is een vrij kleine vroeg na-oorlogse buurt (circa 700 woningen), die ingeklemd ligt tussen veel sterkere vooroorlogse gebieden met relatief veel koopwoningen. Op sociaal-economisch indicatoren scoorde deze buurt kort geleden nog als slechtste buurt van Utrecht. De oorzaken hiervan zijn in hoge mate dezelfde als bij de andere na-oorlogse gebieden. De flats in de buurt zijn relatief ongewild en daardoor is reeds jaren geleden een selectieve migratie op gang gekomen, die tot de huidige bevolkingssamenstelling heeft geleid.
-53-
De opgave Het Staatsliedenkwartier moet worden geherpositioneerd op de woningmarkt, met als doel de leefbaarheid van het gebied te verbeteren. De aanpak Voor het plangebied Talmalaan e.o. is een samenhangend pakket projecten en maatregelen ontwikkeld, die dit moeten bewerkstelligen. Door de beperkte omvang geeft juist dit plan een goed beeld van het scala van maatregelen waarvan gebruik wordt gemaakt in de Utrechtse stedelijke vernieuwingsaanpak. Het plan Talmalaan e.o. is met ongeveer 1.100 woningen van een andere orde van grootte dan de gebieden Zuilen en Hoograven. Bij de Talmalaan worden 150 portiekflats en twee scholen gesloopt. In totaal worden 330 woningen teruggebouwd: bijna 100 in de sociale huursector en de rest als vrije sectorwoningen. Daarnaast worden 450 sociale huurwoningen op hoog niveau gerenoveerd en worden nog eens 60 particuliere woningen verbeterd. Het is uiteindelijk de bedoeling dat het percentage eigen woningen in het plangebied stijgt van minder dan 20 procent naar ongeveer 35 procent. De infrastructuur wordt opnieuw ingericht (nieuwe aanleg Talmalaan) en aansluitend wordt de openbare ruimte aangepakt. Er zal onder andere een buurtpark worden ingericht. Op het gebied van voorzieningen wordt een complex met woningen en winkels gerealiseerd en komt er een multifunctioneel centrum in de buurt, “De Leeuw” genaamd. Dit centrum is een zogenaamde ´welzijn plus voorziening´, waarin alle welzijnsvoorzieningen gebundeld worden aangeboden (één loket systeem) in de directe leef- en woonomgeving van de bewoners. Naast voorzieningen voor ouderen en jongeren wordt voorzien in een uitvalsbasis voor wijkagenten, toezichthouders, welzijnsmanagers en onderhoudsploegen (voor het technische en sociaal beheer in de wijk). Naast het gebouw is ook geld gereserveerd voor het aanstellen van conciërges en beheerders en worden er maatregelen tegen overlast door jongeren uitgevoerd.
3.3.3.
De Binnenstad
De binnenstad heeft per definitie een uitzonderingspositie in de stad. Voor de binnenstad geldt als voor geen andere wijk in Utrecht dat grootstedelijke projecten en de centrumfunctie een enorme impact hebben op de wijk. Daarnaast herbergt de Binnenstad een onevenredig groot deel van het cultureel erfgoed van de stad. Ook dat maakt de opgave voor de Binnenstad heel specifiek. De opgave Er is een spanningsveld tussen stedelijke doelstellingen en de leefbaarheid van de binnenstad. Stedelijke ontwikkelingen zoals het HOV en het UCP moeten dan ook goed en verantwoord worden ingepast in het gebied. De eerste belangrijke stedelijke functie is de cultuur-historische. De binnenstad functioneert daarmee als de trekker van Utrecht. De opgave is om deze functie te versterken en meer te benutten. Een andere belangrijke stedelijke functie van de binnenstad is economische centrumfunctie. Doel is het versterken van de binnenstad als werk- en winkelgebied. Ten slotte vormt de binnenstad het knooppunt van de mobiliteit. Er zijn zorgen over de bereikbaarheid van het centrum van Utrecht. Utrecht heeft het imago gekregen van een onbereikbare stad. Tegenover deze stedelijke functies, staat de binnenstad als woongebied, als wijk. De opgave is om de leefbaarheid en de veiligheid in het gebied overeind te houden. Ondanks alle grootstedelijke invloeden.
-54-
Veiligheid is probleem nummer één voor de binnenstad. Veel van de veiligheidsproblematiek heeft ook een wijkoverstijgend karakter. Het gaat dan met name om de problematiek rond drank- en drugsverslaafden, dak- en thuislozen en de problematiek die veroorzaakt wordt door het uitgaanspubliek in de binnenstad. De aanpak Er gaat veel veranderen in de binnenstad in de komende jaren. Met name de grootstedelijke projecten zoals de aanleg van het HOV-netwerk en de realisatie van het UCP zullen ingrijpende gevolgen hebben voor de binnenstad. Dat vereist een goede aansluiting en inpassing met de binnenstad en het zo nodig treffen van compenserende leefbaarheidsmaatregelen. Het toevoegen van kantoren, woningen, en infrastructurele en culturele voorzieningen zal immers een enorme impact hebben op het gebied. Het zal een grote bijdrage leveren op het gebied van economische structuurversterking voor de stad als geheel. In combinatie met het ‘doorbreken van Hoog Catherijne en het herstel van de oude singelstructuur zal het beeld van de binnenstad voorgoed veranderen. Het gaat hier immers om een forse aanpak/verbetering van het Vredenburg, Hoog Catharijne, Centraal station, Jaarbeursplein en -terrein en omgeving in de periode 2000-2010 met een totale investering van zo’n 4 miljard gulden. In het oog springende onderdelen van het UCP zijn onder andere een geheel vernieuwd Utrecht Centraal waar trein, tram en bus op meerdere niveaus onder een dak samenkomen, herstructurering van Hoog Catharijne tot een modern 21-ste eeuw winkelcentrum, bouw van een casino, hotel, megatheater, multiplexbioscoop en andere uitgaansmogelijkheden op het Jaarbeursterrein en een geheel vernieuwd Muziekcentrum. Daarnaast is er in de directe omgeving van Utrecht Centraal en dus bovenop het knooppunt van openbaar vervoer ruim 30.000 m2 kantoorruimte gepland. De plannen voorzien tevens in een verbetering van de inrichting van pleinen en parken, de bouw van zo’n 1800 woningen en het herstel van de Catharijnesingel aan de rand van de oude binnenstad. Mariaplaats Doel van het project is het versterken van de verbinding tussen de Zuidelijke Oude Stad en het UCP . De herinrichting moet zorgen voor een goede aansluiting van het UCP op de binnenstad. Bovendien vormt de Mariaplaats de entree van het Museumkwartier vanuit het stationsgebied. De Mariaplaats moet een ruimtelijk eenduidig en levendig verblijfsplein worden, dat tevens het visitekaartje van de oude binnenstad kan worden. Naast het Museumkwartier en het UCP zijn er nog twee andere ontwikkelingen die een impuls krijgen wanneer de Mariaplaats wordt heringericht. Door de horeca, de ondernemers, de bewoners, de politie en de gemeente is de ‘kwaliteitskring Mariaplaats’ opgericht. Deze groep heeft als doel de leefomgeving en de veiligheid op en rondom het plein te bevorderen. Verder vormt de Mariaplaats ook een belangrijk onderdeel van het Integrale Veiligheids Project ‘Veilig Uitgaan’. Kortom; de herinrichting van dit gebied betekent een belangrijke stap vooruit op veel verschillende terreinen. Ook op het gebied van verkeer gaat er de komende jaren veel veranderen. De HOV-verbinding om de Zuid naar de oostkant van Utrecht wordt nu uitgevoerd. Een versoberde versie van het HOV zal door de binnenstad worden gerealiseerd. Het UCP zal extra verkeer naar de binnenstad trekken. De geplande Zuidertunnel zal ingrijpende gevolgen hebben. Tijdige uitvoering en extra aandacht voor de leefomgeving zijn de twee sleutelwoorden die essentieel zijn om de beoogde
-55-
kwaliteitsverbetering ook werkelijk te realiseren. Om het cultuurhistorisch erfgoed van de stad goed te beheren wordt al vele jaren een monumenten programma uitgevoerd, dat voor het overgrote deel in de binnenstad terecht komt (zie hoofdstuk 2). Daarnaast is het Museumkwartier een grote kans om de positie van de historische binnenstad te versterken. Museumkwartier Doelstelling van het Museumkwartier is het opkrikken van de cultuur-historische voorzieningen in combinatie met het verbeteren van de openbare ruimte en het woon- en werkklimaat. Het gebied wordt voorzien van een geheel vernieuwde bewegwijzering en er is een marketingplan in werking. Door het Museumkwartier wordt de bekendheid van Utrecht vergroot en daarnaast heeft het Museumkwartier ook een positieve invloed op het woon- en verblijfsklimaat. Deze twee genoemde aspecten staan echter wel in gespannen verhouding tot elkaar.
Naast het Museumkwartier is er nog een aantal maatregelen dat van invloed is op het leefklimaat en de openbare ruimte van de binnenstad. Hierbij moet gedacht worden aan het openbare ruimteplan voor de binnenstad, het project ´Schoon Utrecht´ (schoon-heel-veilig) en het project om de graffiti te bestrijden. Met het onlangs aangenomen ‘pakket bereikbaarheid’ moet straks (het imago van) de onbereikbaarheid van het Centrum van Utrecht opgelost zijn. Door het maken van drie parkeergarage’s kunnen parkeerplaatsen in de binnenstad worden opgeheven en moet dit uiteindelijk leiden tot minder geparkeerde auto’s op straat. Om het veiligheidsprobleem aan te pakken is, vanuit de integrale aanpak van de veiligheid voor de binnenstad, een wijkprogramma opgesteld met o.a. een project als Samen Veilig Ondernemen in de binnenstad. Daarnaast blijft natuurlijk het reguliere politiewerk en de speciale projecten die binnen het politieapparaat worden opgezet van groot belang om de veiligheid in de binnenstad te waarborgen.
3.3.4
Beheergebieden
Voor de overige gebieden wordt het uitgangspunt gehanteerd: schoon, heel en veilig. Dat houdt niet in dat in deze gebieden geen investeringen meer worden gedaan. Investeringen zijn hier echter niet bedoeld om achterstand weg te werken maar om kansen voor de stad te benutten. Investeringen zullen hier vooral door marktpartijen worden gedaan. Bovendien kan zich natuurlijk altijd een situatie voordoen waarin aanvullende investeringen door de lokale overheid noodzakelijk zijn. Een kans vormt bijvoorbeeld het grote groenproject Maarschalkerweerd waarbij het groen meer de stad in gebracht zal worden.
De beheergebieden bestaan in hoge mate uit woonmilieus met veel eengezins- koopwoningen, in
-56-
Noordoost (Tuindorp, Voordorp), Oost (Wilhelminapark, Rijnsweerd), Zuid (Lunetten) en West (Oog in al). De opgave De gebieden schoon, heel en veilig houden. De aanpak Deze bestaat vooral uit regulier onderhoud van de openbare ruimte en het reguliere politiewerk. Daarnaast worden juist in deze gebieden ontwikkellokaties gerealiseerd. Tenslotte moet ook ten aanzien van de positie van deze gebieden monitoring plaatsvinden om een neerwaartse tendens op tijd te kunnen aanpakken. Van gebieden als Lunetten Noord en Halve Maan (West) is nu al duidelijk dat ze kwetsbaar zijn. Er zijn beheergebieden waar op afzienbare termijn een ontwikkelkans ligt, zoals in het gebied Welgelegen in West, waar enkele garagebedrijven hebben aangegeven te willen verhuizen.
3.3.5
Financieel overzicht programma niet-GSB gebieden 2000-2004
In onderstaande tabel is een overzicht gegeven van de investeringen in niet-GSB gebieden naar prestatieveld voor de periode 2000-2004.
Investeringen in niet-GSB gebieden in miljoenen guldens 2000-2004 Prestatieveld Economische Structuurversterking Gevarieerde woonmilieus en zorgvuldig ruimtegebruik Omgevingskwaliteit Totaal
Totaal
Particulier
Onrendabel
29
18
11
1638
1583
55
70
4
66
1737
1605
132
-57-
4.
Overzicht en financiën
De investeringen zoals beschreven in de voorgaande hoofdstukken bedragen in totaal bijna 10 miljard gulden. Gerangschikt naar gebied leidt dat tot het volgende overzicht. Overzicht van investeringen voor de periode 2000-2004 in miljoenen guldens naar gebied Gebied
Investering in miljoenen guldens
Stedelijk
1.494
GSB gebieden
1.326
Stedelijke vernieuwing buiten GSB gebieden
1.737
- Afhechting stadsvernieuwing
290
- Talmalaan e.o.
113
- Binnenstad
657
- Overig
676
Nieuwbouw Leidsche Rijn
4.832
Totaal
9.389
In de volgende tabel zijn de investeringen gerangschikt naar de belangrijkste bijdrage aan de prestatievelden zoals in het beleidskader ISV omschreven. Daarnaast is de beoogde dekking van de totale investering weergegeven. Overzicht van investeringen en dekking voor de periode 2000-2004 in miljoenen guldens naar prestatieveld Prestatieveld Economische Structuurversterking
Dekkingsbron 79
Gevarieerde woonmilieus en zorgvuldig ruimtegebruik
7.716
Omgevingskwaliteit
1.506
Particuliere investeringen
7.934,0
Gemeentelijke bijdragen
704,0
ISV
103,0
Duurzaamheid
54
WSDV 2000
Betrokkenheid bij de leefomgeving
34
LNV groen
4,4
GSB monumenten
11,9
Bodemsanering buiten het ISV
Totaal
9.389
21,9
46,5
Overige rijksbijdragen
563,3
Totaal
9.389
-58-
Het bedrag voor economische structuurversterking is inclusief 12,5 miljoen die is gereserveerd als dekking voor projecten in de pijler werk en economie. De inhoudelijke onderbouwing wordt in dat deel van het ontwikkelingsprogramma behandeld. De overige middelen worden ingezet voor bedrijfsverplaatsingen, verbetering bedrijfsgebouwen e.d. De gelden voor omgevingskwaliteit bevatten ook investeringen voor bereikbaarheid (gedekt door het MIT en de gemeentelijke investeringsplanning) en groen. Bij groen maken wij onderscheid tussen kleinschalig groen in de wijken (investeringsvolume 17,5 mln.) en grootschalig groen (25,6 mln.). Deze begroting kent nog een aantal knelpunten die mogelijk in de toekomst tot een wijziging kunnen leiden. De afbouw van het Besluit Woninggebonden Subsidies (BWS) betekent dat voor de nieuwbouw 40 miljoen aan dekking met bouwkostensubsidie ontbreekt die was ingecalculeerd bij de opzet van de programma’s voor Leidsche Rijn en de binnenstedelijk lokaties. Dit bedrag wordt betrokken in de onderhandelingen met de corporaties die naar alle waarschijnlijkheid aan het eind van dit jaar zijn afgerond. Al naar gelang de uitkomsten van deze onderhandelingen zal dit onderwerp opnieuw moeten worden bekeken. Het stadsvernieuwingsprogramma was voorzien in 2005 te zijn afgerond. Dit zal echter binnen het gestelde budget en het uitbetalingsritme niet lukken. In de eerste ISV-periode ontstaat een dekkingsprobleem van 22 mln. Omdat door vertraging in de productie een kassaldo is ontstaan in het meerjarenprogramma stadsvernieuwing zal het afmaken van de stadsvernieuwing verder worden uitgefaseerd, gesteld dat eventuele renterisico’s kunnen worden afgedekt. Bij de dekkingsbronnen zijn alle voor het ISV relevante bronnen apart vermeld. De overige rijksbijdragen bestaan uit bijdragen uit het MIT, de VINEX (binnenstedelijk en nieuwe uitleg) en provinciale en regionale subsidies voor de verbetering van de mobiliteit in de stad.
-59-
5. Tenslotte: 2005 Voorbij Tot nu toe is de aandacht gericht geweest op het eerste ISV-tijdvak. Het ontwikkelings-programma zoals dat door ons is opgesteld, is daar de resultante van. Tegelijkertijd zijn we ook bezig met de periode na het eerste tijdvak. Een belangrijk deel van onze programma’s loopt immers door in de periode 2005-2010 en gaat soms daaraan voorbij. Daarnaast wordt continu gestudeerd op nieuwe onderwerpen en ontwikkelingen, die voor de middellange en lange termijn voor onze stad in programmatische zin consequenties zullen hebben. Dit hoofdstuk geeft een aantal doorzichten naar de iets verdere toekomst: niet vet gedrukt, niet programmatisch. Slechts inschattend wat de thema’s zouden kunnen zijn die ons het komende decennium en een klein beetje daarna blijven bezighouden. En ons goed bewust van het speculatieve karakter. Natuurlijk zullen we onze ‘kennisontwikkeling en onderzoeksprogrammering’ in de komende jaren zodanig inrichten dat wij tijdig voor dit tweede tijdvak de programmatische consequenties in beeld hebben. Onze kennisontwikkeling en die van partijen in de stad zullen wij, waar dat wederzijds zinvol en haalbaar wordt geacht, in elkaar vervlechten. Belangrijk in dit verband is het toekomstdebat ‘Utrecht Over Morgen’ geweest. We hebben dit debat twee jaar geleden in onze stad georganiseerd. De vraag hoe Utrecht kan groeien en tegelijkertijd leefbaar kan blijven, stond daarbij centraal. De verworvenheden uit ‘Utrecht Over Morgen’ komen terug in onze doorkijk naar 2010.
5.1. De vrijheidsgraden De periode 2005-2010 lijkt op het eerste gezicht nog ver weg en daarom programmatisch nog volledig vrij invulbaar. Ook op die termijn is er echter al sprake van een relatief groot aantal ‘beperkingen’. Niet alleen tot 2005 maar ook daarna is er sprake van doorlopende afspraken met het rijk: de VINEX- en VINAC-afspraken en het MIT zijn daar de meest sprekende voorbeelden van. Ook zelf hebben we ons op een aantal punten in contracten en convenanten (met andere overheden en marktpartijen) vastgelegd: Leidsche Rijn loopt bijvoorbeeld door tot 2010/2015, het UCP tot 2008 en het bereikbaarheidsprogramma tot 2015; deze laatste drie programma’s zijn bovendien onderling sterk gerelateerd, waardoor een wijziging in het ene programma een domino-effect veroorzaakt in de andere. Het is dus uiterst risicovol om aan de reeds vastgelegde programma’s te sleutelen, dan wel deze nogmaals ter discussie te stellen. Hier zijn zowel potentiële financiële problemen als de betrouwbaarheid van de lokale overheid in het geding. Het heeft als gevolg dat er qua (financiële) programmering weinig vrijheidsgraden aanwezig zijn voor de periode 2005-2010. De vrijheid en het nieuwe beleid moeten gezocht worden in de nadere invulling van de op hoofdlijnen vastgelegde programma’s, alsmede in de al dan niet aanwezige flexibiliteit van wat reeds vastgelegd is. Vanzelfsprekend als daar de behoefte voor bestaat en er mogelijkheden toe zijn. Ook het toekomstdebat ‘Utrecht Over Morgen’ werd gevoerd in de wetenschap dat nieuwe vrijheidsgraden vooral pas weer na 2010 in beeld komen.
-60-
Apart vermeld dient te worden dat de intensiteit van de stedelijke vernieuwing in Utrecht de komende jaren nog op een andere wijze ‘begrensd’ zal worden. Omdat er zoveel tegelijkertijd moet gebeuren, zal de stad vele bouwputten en opgebroken wegen gaan kennen. En een drukte van mensen en materieel. Een voorbeeld: voor de uitvoering van het Utrecht Centrum Project zullen dagelijks ongeveer 6000 bouwvakkers het centrum in komen. Tegelijkertijd moet de stad blijven functioneren: ook tijdens deze verbouw gaat de verkoop gewoon door. Zoveel mogelijk is met deze problematiek in de nu ontwikkelde plannen rekening gehouden. De werkelijke invloed op tempo en intensiteit van de stedelijke vernieuwing is echter niet exact vast te stellen. Een gebiedsgerichte aanpak op twee niveaus Voordat we een doorkijk op diverse thema’s schetsen, geven we eerst nogmaals een korte schets van de gebiedsgerichte aanpak. Hiermee worden diverse sectorale investerings-programma’s gelijktijdig tot uitvoering gebracht. Deze aanpak speelt op twee schaalniveaus en is voor de komende jaren letterlijk en figuurlijk - de rode draad in de stedelijke vernieuwing van Utrecht. Het hoogste schaalniveau is dat van de stad en de infrastructurele assen - in het bijzonder het Hoogwaardig Openbaar Vervoer -, die daarbinnen voor het stromen van mensen en goederen zorgen. Zoveel mogelijk worden aan deze assen en plekken waar deze assen samenkomen (de knopen) nieuwe stedelijke vernieuwingslokaties ontwikkeld. Hiermee wordt maximaal geprofiteerd van de investeringspotenties van de assen (goede bereikbaarheid, verdichting en vermenging van diverse functies). Waar deze assen achterstandswijken doorsnijden worden de fysieke investeringen zoveel mogelijk in het teken gesteld van de sociale en sociaal-economische opgave. Op het schaalniveau van wijken en buurten vindt een soortgelijke koppeling van investeringsstromen plaats. Bij de herstructurering van wijken zijn veel partijen betrokken. Iedere partij heeft een eigen (financieel) belang, maar is er tegelijkertijd van doordrongen dat een eenzijdige aanpak niet werkt. Vaak is er sprake van multi-probleem-situaties zowel in de wijken zelf, als in de gezinnen die in die wijk wonen. De door diverse partijen voorgestane ontwikkelingsstrategieën en aanpakken worden daarom bediscussieerd en door nieuwe, gemeenschappelijke afspraken en aanpakken vervangen. Vraaggericht maatwerk per wijk is daarbij het motto. Doorkijken Hieronder worden op een aantal prestatievelden uit het huidige ISV-beleidskader ontwikkelingen op langere termijn geschetst: wonen, werken, milieu, zorgvuldig ruimtegebruik, omgevingskwaliteit. Aparte aandacht krijgt het proces van stedelijke vernieuwing en er wordt tevens gekeken naar ontwikkelingen in de sociaal-maatschappelijke sfeer. Waar dat aan de orde is zullen vanzelfsprekend ook de dwarsverbanden tussen de prestatievelden beschreven worden. Deze worden echter vooral via de gebiedsgerichte aanpak uitgewerkt en geoperationaliseerd.
5.2. Doorkijk wonen Bepalend voor de woningbouwprogrammering is ons ambitieniveau. Sowieso streven wij naar het vasthouden van koopkracht in de wijken, zodat op dat niveau een evenwichtige situatie blijft bestaan, dan wel ontstaat. Naar onze achterstandswijken zal daarom extra koopkracht toe moeten
-61-
stromen. Ons hoogste ambitieniveau is het bereiken van een gelijkwaardige positie tussen stad en regio, door het aantrekken van koopkracht uit de regio naar de stad (het scenario van de sterke stad). Met de plannen voor Leidsche Rijn en UCP ligt al een groot deel van het woningbouwprogramma vast. Ondanks de in VINEX- en VINAC-verband genoemde aantallen voor de bestaande stad is echter nog niet helder hoe de herstructurering van de bestaande stad in Utrecht uit gaat pakken. Voor de jaarwisseling ontstaat hierover wel enige duidelijkheid. De “task-force” brengt immers de totale opgave van de Utrechtse woningcorporaties voor de periode 2000-2010 in beeld: aantallen, soorten ingrepen, bijkomende maatregelen (leefbaarheid, processubsidies), in randvoorwaarden (erfpacht, prestatie-afspraken, kwaliteitseisen) en in kosten en opbrengsten. Wij onderkennen dat de conclusies van de task-force mogelijk consequenties zullen hebben voor de rest van de woningbouwprogrammering. Dat geldt mogelijk ook voor de conclusies uit een nog lopende studie naar de zogenaamde strategische ontwikkelingslokaties. Om nu al te anticiperen op de aantrekkende werking van Leidsche Rijn op met name bevolkingsgroepen in Kanaleneiland en Overvecht worden hiervoor op dit moment wijkontwikkelingsplannen opgesteld. Oplossingen voor de toenemende verkeersdruk (Utrecht-West ligt ‘ingeklemd’ tussen Leidsche Rijn en het Utrechtse centrum, inclusief het UCP) zullen daarbinnen een plek krijgen. Voor de periode 2005-2010 hechten wij grote waarde aan de VINAC- uitvoeringsafspraken, zoals die door het Bestuur Regio Utrecht op 1 juli j.l. aan de minister VROM zijn voorgelegd: doorloop Leidsche Rijn Utrecht: 6500 woningen doorloop Leidsche Rijn Vleuten-de Meern 1000 woningen binnen-stedelijke functieverandering Utrecht 3957 woningen binnen-stedelijke functieverandering rest BRU 1000 woningen overige binnen-stedelijke bouw Utrecht 1543 woningen overige woningbouw 1000 woningen Voor de periode na 2010 zijn wij - in het licht van de discussies over de 5e nota - studies gestart over de gewenste stedelijke ontwikkeling tussen 2010-2020/2030. Daarbij laten wij vooralsnog de kwaliteit van stad en stadsregio bepalend zijn. Nog niet duidelijk is tot welke gevolgen voor het programma dit exact leidt. Wel weten we dat we er met Leidsche Rijn niet zijn. De hiervoor genoemde studies proberen een antwoord te vinden op de vraag hoe groot de behoefte is, hoe deze behoefte kan worden ingevuld en wat dat kwalitatief voor de stad oplevert. Het staat echter buiten kijf dat de ontwikkeling van Rijnenburg noodzakelijk blijft om de eerste nood te ledigen.
5.3. Doorkijk werken Voor de periode na 2005 is het economisch programma in ieder geval vastgelegd in Leidsche Rijn (bedrijfsterreinen aldaar) en UCP. In het VINAC-contract wordt voor de Utrechtse regio voor de periode 2005-2010 de volgende opgave genoemd: minimaal 168 en maximaal 246 ha bedrijfsterrein, als ook 450.000 m2 bruto kantoorvloeroppervlak. Ook op het terrein van werken is de opgave echter niet alleen kwantitatief, maar vooral ook kwalitatief van aard. Ook is op het vlak van werken de noodzaak van een integrale aanpak nog
-62-
duidelijker aanwezig dan bij andere beleidsterreinen. Hier spelen bij uitstek sociale, sociaaleconomische en fysieke maatregelen tegelijkertijd. De woon-werk balans verdient zeer grote aandacht. Een aantal belangrijke thema’s voor de toekomst dienen zich aan, wat overigens niet wil zeggen dat ze voor een belangrijk deel al niet daadwerkelijk in praktijk worden gebracht: -
-
-
Versterking van functiemenging: hier gaat het om het aanpassen en flexibiliseren van normen (diverse soorten hinder), het door middel van ICT vergemakkelijken van werken in wonen, het bouwen van woon-werkwoningen (een actueel voorbeeld is de Floridadreef); Het realiseren van bedrijfsverzamelgebouwen (in allerlei vormen en maten); Het stimuleren van kleinschalige winkels, detailhandel op wijkniveau, vanuit de idee dat de directe woonomgeving steeds belangrijker wordt; Startersondersteuning (flexibilisering van regels, realiseren gebouwen); De sociale en sociaal-economische herontwerp-opgave in na-oorlogse wijken: de variatie in woonmilieu’s kan ook vergroot worden door het toevoegen van werkmilieu’s en woonwerkmilieu’s; Nieuwe vormen van grondexploitatie (via bestemmingswijziging is sprake van waardevermeerdering: deze kan teruggeploegd worden in het gebied).
Terwijl de aandacht ondertussen sterk gericht is op de ontwikkelingen aan de west-zijde van de stad, is ook de universiteit aan de oost-zijde van de stad sterk in ontwikkeling. Het bio-medisch cluster (landelijk nummer 1) wordt verder versterkt, een economie opleiding wordt gestart (waarmee de onderwijs-arbeidsmarkt relatie met de aangrenzende bedrijvigheid sterk kan worden verbeterd), en kennis georiënteerde en dus aan de universiteit gerelateerde bedrijvigheid zal steeds meer druk uit oefenen op de lokaties die op of dicht tegen de Uithof aanliggen. De aantrekkingskracht van de universiteit zal de komende jaren haar uitstraling op de stad blijven hebben; zo zal bijvoorbeeld het blijvende tekort aan studentenwoningen ook in Leidsche Rijn consequenties gaan hebben voor het bouwprogramma.
5.4. Doorkijk milieu Op dit moment worden alle potentieel te saneren lokaties in Utrecht op kaart gezet. De Utrechtse stedelijke vernieuwingsopgave bepaalt vervolgens welke lokaties al dan niet gesaneerd worden en op welke wijze dat gebeurt. De economische en volkshuisvestelijke programma’s zijn leidend, de milieu-programma’s volgend. Een belangrijk en invloedrijk item voor de komende jaren is het energiezuinig bouwen. Nieuwe regels, voorschriften en verantwoordelijkheden zullen ervoor zorgen dat er op lokaal niveau zowel in de planvoorbereiding en -begeleiding als bij het daadwerkelijke bouwen extra inspanningen en kosten gemaakt gaan worden. De komende jaren zal ook op andere deelterreinen sprake zijn van een toenemende decentralisatie. De gemeente krijgt steeds meer taken op haar bord, waardoor de behoefte aan integratie (beleid, uitvoering) op lokaal niveau en extra middelen snel toeneemt.
-63-
Op het vlak van (stadsecologisch) groen zijn meerjarige visies voorhanden. Ook deze zullen de komende jaren gekoppeld worden aan en geprioriteerd worden aan de hand van de stedelijke vernieuwingsopgave. Voor het regionale groen zijn de VINAC-afspraken belangrijk. In de regio Utrecht is 275 ha strategisch groen aangewezen (250 ha vlakgroen en 25 ha verbindingen). Ook op wijkniveau speelt het groen een grote rol. Zo is er in de wijkontwikkeling van Overvecht expliciet voor gekozen om de bestaande parken als kwaliteitsdragers te zien en niet als potentiële inbreidingslokaties. Onder andere de kwaliteit van de parken moet er toe leiden dat er in Overvecht positieve keuzes voor het woonmilieu aldaar worden gemaakt, zowel voor zittende als voor nieuwe bewoners. Woon-carrières moeten binnen Overvecht doorlopen kunnen worden.
5.5. Doorkijk intensivering ruimtegebruik Op dit punt volstaan we met een paar relevante ontwikkelingen. Het voert te ver deze uitgebreid en concreet te beschrijven. Duidelijk is wel dat de intensivering, dan wel optimalisering van het gebruik van de ruimte hoog op de agenda staat. -
-
Er is hoogbouwbeleid in ontwikkeling: Ofwel kunnen we de vraag beantwoorden wanneer we wel en op welke plaatsen we niet in de hoogte bouwen? Er wordt op diverse plekken gedacht aan ondergrondse infrastructuur: specifiek ten behoeve van goederentransport (bevoorrading van het centrum van Utrecht en het centrum van Leidsche Rijn), als ook ter ontsluiting van het centrum en het UCP (de mogelijkheden voor een ondergronds aangelegde autoweg worden onderzocht), vanzelfsprekend het parkeren (aan de oostkant van de stad, Lepelenburg, Leidsche Rijn, UCP) en het openbaar vervoer (de openbaar vervoersterminal van het UCP); Inmiddels zijn ondergrondse inzamelpunten voor afval ingericht, er worden studies verricht naar het ondergronds transport van afval; Ook wordt onderzocht waar in de stad mogelijkheden of kansrijke plekken zijn voor functiemenging.
5.6. Doorkijk omgevingskwaliteit Bovenop zaken die hiervoor binnen dit thema al aan de orde zijn geweest spelen o.a. de volgende items: Verbreding van de waardering voor cultuurhistorische aspecten (nota Belvedère); Herwaardering van na-oorlogse bouwkunst en stedenbouw; Toenemende bedreigingen van het bodemarchief (nieuwe uitleg, bestaande stad, ondergrondse infrastructuur); Architectuurbeleid.
5.7. Sociaal-maatschappelijke doorkijk De sociaal-maatschappelijke beleidsontwikkeling kent vooralsnog in zijn algemeenheid een planningshorizon die wat minder ver reikt dan op de fysieke beleidsvelden. Dat heeft enerzijds als
-64-
consequentie dat de vrijheidsgraden groter zijn; anderzijds dat er minder bespiegelingen over de toekomst voor handen zijn. Desalniettemin zullen er de komende jaren zeker een aantal toekomstbepalende onderwerpen blijvend op de agenda staan. Daarbij moet worden gedacht aan thema’s als de interculturele samenleving, de vernieuwing van het onderwijs, jeugdbeleid, veiligheidsbeleid, de realisering van voorzieningen voor drugsverslaafden, de realisering van een volledig pakket sociaal-culturele voorzieningen in Leidsche Rijn, de schaalvergroting van recreatieve voorzieningen ook in relatie tot het UCP, een derde zaal voor het Muziekcentrum Vredenburg of de nominatie van Utrecht als “Culturele Hoofdstad”. Nieuwe ontwikkelingen dus die een enorme impact zullen hebben op het leefklimaat in Utrecht. Het biedt bovendien de ruimte om goed op nieuwe maatschappelijke ontwikkelingen in de verschillende wijken in te spelen. Op onderwijsterrein wordt in het bijzonder geïnvesteerd in de forumschool. In diverse wijken in Utrecht worden plannen uitgewerkt. Het meest concreet is de forumschool in Kanaleneiland. Ook andere functies (sport, cultuur, welzijn) worden in de forumschool opgenomen. De komende jaren zal ook extra geïnvesteerd worden in voorzieningen in de openbare ruimte voor de jeugd. Ook na 2005 zal dat het geval zijn. De jeugd is ook aandachtsgroep in het veiligheidsbeleid. Het blijkt dat de hedendaagse jeugd zich op een andere manier uit dan vroeger. In het geval van verslaving is in Utrecht zichtbaar dat de junks ‘ouder worden’ (30- en 40-jarigen). De verslaving onder de jeugd is wat minder goed zichtbaar. Dat vereist op de middellange termijn andere oplossingsstrategieën. Op dit moment zijn voor de oudere junks een vijftal ‘hostels’ in voorbereiding. Ook de realisatie van deze hostels vormt een noodzakelijke voorwaarde om tot succesvolle stedelijke vernieuwing (in concreto ook: een florerend UCP) te komen. Verder is er een tendens om een basispakket aan normen en waarden actief te handhaven en te controleren. Het cameratoezicht zal de komende jaren zeker worden uitgebreid. Op de middellange termijn zal nog meer dan nu het ‘management van verschillen’ (intercultureel management) belangrijk worden. Ook in Utrecht zal de bevolking steeds gevarieerder worden. Nieuwe groepen (o.a. asielzoekers) zullen continu aan de bestaande mix van culturen toegevoegd worden. Geslaagde inter-culturalisatie betekent dat verschillende bevolkingsgroepen onderling op een positieve manier met elkaar in contact komen en dat scheidingen langzamerhand wegvallen. Ook via fysieke investeringen zullen wij inzetten op maximale sociaal-maatschappelijke (en natuurlijk sociaal-economische) effecten. Daardoor kan de stedelijke vernieuwingsopgave niet als een geïsoleerde opgave worden gezien. Geen stedelijke vernieuwing zonder onderwijsvernieuwing, arbeidsmarktvernieuwing en culturele vernieuwing. In Utrecht proberen we de verschillende sporen met elkaar in evenwicht te brengen, zeker omdat er een natuurlijke neiging bestaat de fysieke programma’s wat verder in de tijd vooruit te plannen. Op sociaal-economisch terrein is de vrij algemene verwachting dat er tot 2020 een forse krapte op de arbeidsmarkt, zowel in kwantitatieve zin als in kwalitatieve zin, zal zijn. Het is de kunst om als ondernemer in te spelen op steeds flexibeler wordende arbeid (van baanzekerheid naar werkzekerheid!). Ook zal de lokale overheid zichzelf moeten herpositioneren als het gevolg van de privatisering van de sociale zekerheid. De gemeente draagt, zoals andere spelers in dit veld, de verantwoording voor twee speciale doelgroepen: de bijstandsgerechtigden en de mensen zonder uitkering. De financiële risico’s komen op lokaal niveau te liggen. Tegelijkertijd blijft de lokale
-65-
overheid de zorg houden voor moeilijk bemiddelbaren en andere zorgbehoevenden, zeker omdat deze ook anderszins met de gemeente in aanraking komen (armoedebeleid, aanpak achterstandswijken). Als nieuwe investeringen zijn voor de korte en de middellange termijn de Centra voor Werk en Inkomen belangrijk.
5.8. Procesmatige doorkijk Hoe stellen we ons als lokale overheid op, gegeven de nog niet bekende maatschappelijke en economische ontwikkelingen na 2005? Een complexe, maar legitieme vraag. Waarschijnlijk is in ieder geval dat we steeds meer vraaggericht en minder aanbodgericht zullen gaan werken. Met het wijkgericht werken is die werkwijze in Utrecht al een aantal jaren geleden ingezet. Een herpositionering van de wijkbureaus (onder andere via het ‘opplussen’ daarvan met nieuwe functies) is op dit moment in discussie. Ook is het vraaggerichte beheer in ontwikkeling: niet alleen de technische onderhoudstoestand bepaalt of er sprake is van (extra) beheer en onderhoud maar de behoeften van de inwoners. Ook is niet alleen de openbare ruimte maar de totale buitenruimte (van gevel tot gevel) onderwerp van gesprek. Met de diverse beheerders (gemeente, corporaties, bewoners) worden afspraken gemaakt over tempo en intensiteit van onderhoud en beheer. Op bedrijfsterreinen leidt dit bijvoorbeeld tot allerlei vormen van parkmanagement. Ook in het UCP worden over de buitenruimte nu al afspraken gemaakt, zowel in kwalitatieve zin als ten aanzien van verantwoordelijkheden en de inzet van middelen. Ook vanuit de sociale dimensie kan geconstateerd worden dat de gemeente zich steeds meer op moet stellen als een ‘partij-onder-de-partijen’. Dit leidt ook op beleidsterreinen als zorg, veiligheid en arbeidsmarkt tot een verzakelijking: met partners moeten steeds meer zakelijke afspraken gemaakt worden, waarbij ieders eigen verantwoordelijkheid centraal staat. Wij beoordelen dit als een logische en positieve ontwikkeling. Gevolg is wel dat die anderen van de lokale overheid de ruimte krijgen. Het werken met concessiegebieden bij wijkontwikkeling is daar een concreet voorbeeld van. Ook zullen we meer dan nu de ontwikkelingen op wijkniveau aan bewoners moeten laten. Van inspraak naar co-producties en ‘zelf doen’. Dat vereist dat er ook financiële speelruimte op wijkniveau ingebouwd moet worden. Dan zal werkelijk sprake kunnen zijn van een vraaggerichte programmering. Onze verwachting is dat we rond 2004 via het programma ‘Betrokken Stad’ gericht op de revitalisering van de samenwerking in de stad Utrecht - een bodem gelegd kunnen hebben voor een nieuwe wijze van samenwerking. Dit lijkt een lange tijd, maar processen als deze vergen een ingrijpende cultuuromslag: dat kost tijd en geld.
5.9. Monitor: Vinger aan de pols Kenmerkend voor de Utrechtse situatie is dat een groot aantal plannen de afgelopen jaren zijn voorbereid en in uitvoering genomen. De looptijd van deze plannen is echter vele jaren. Het betekent dat Utrecht enerzijds een op uitvoering gerichte cultuur moet ontwikkelen (en slechts in beperkte mate nieuwe dingen verzinnen), anderzijds dat juist door de lange doorloop tijd zeer goed in de gaten moet houden of het “destijds” bedachte uitvoeringsprogramma nog past in een eventueel veranderde omgeving of realiteit. Mobiliteitstoename, de effecten van een jarenlange
-66-
bouwput in het centrum, economische groei of neergang, het eventueel instorten van de woningmarkt, et cetera: al dit soort zaken moeten goed gemonitord worden om verkeerde ontwikkelingen en investeringen zoveel als mogelijk te voorkomen.
-67-
BIJLAGE 1 Stedelijke ontwikkelingsprogramma's als bijdrage aan de Utrechtse ambities Sociale en
Grote stad met
Ontwikkelingsprogramma 3:
Stedelijke vernieuwing en Bereikbaarheid
1. Economische structuurversterking (fysiek) Ontwikkelen UCP Versterken economische structuur van stad en wijk MKB en starters Herstructurering bedrijfsterreinen
2. Gevarieerde woonmilieu's en zorgvuldig ruimtegebruik Binnenstedelijke nieuwbouw Nieuwbouw uitleggebieden
menselijke
Verkoop sociale huurwoningen Doelgroepen: Ouderen, Jongeren, Grote Huishoudens, Gehandicapten
Aanpak particulier woningbezit
fysieke stad
maat
Prestatie afspraken corporaties en gemeente Positionering woongebieden en wijkontwikkelingsplannen
Duurzame
ontwikkeling balans in de
3. Omgevingskwaliteit (incl. monumenten)
Groenstructuur Verbetering woonomgeving
Openbare ruimteplan Monumenten: van beschermd stadsgezicht naar na-oorlogse gebieden
Monumenten: cultuurhistorische waarden bij nieuwe ontwikkelingen (CHER) Monumenten: geïntegreerd restauratie-onderhoudsbeleid Wonen boven winkels
4. Duurzaamheid en zorgvuldig ruimtegebruik
Duurzaam bouwen Bodem Water Geluid Luchtkwaliteit Milieuhinderlijke bedrijven Optimaal ruimtegebruik en functiemenging
5. Betrokkenheid bij de leefomgeving
Participatie belanghebbenden bij verandering Beheer openbare ruimte Bevordering eigen woningbezit
6. Bereikbaarheid HOV Transferia en parkeergarages Fietsvoorzieningen Randstadspoor Autoinfrastructuur: Spoorlaan, Reconstructie A2, tweede aansluiting A12, Zuilense Ring
-67-
9
Ontwikkelen UCP Versterken economische structuur van stad en wijk MKB Herstructurering bedrijfsterreinen
2. Gevarieerde woonmilieu's en zorgvuldig ruimtegebruik
kwetsbare wijken
8
veiligheid (incl op school)
7
leefomgeving / leefbaarheid
6
bereikbaarheid econ. activiteiten
5
woonmilieu stad sterker t.o.v. regio
4
aansluiting onderwijs/arbeidsmarkt
3
economische concurrentiepositie
1. Economische structuurversterking (fysiek)
2
bevorderen arbeidsplaatsen
Stedelijke vernieuwing en Bereikbaarheid
1b
terugdringen structurele werkloosheid
Ontwikkelingsprogramma 3:
1a
sociale infrastructuur
BIJLAGE 2 Bijdrage van stedelijke ontwikkelingsprogramma's aan GSB-doelstellingen Toetsingscriteria GSB (toetsingskader)
Binnenstedelijke nieuwbouw
Nieuwbouw uitleggebieden
Prestatie afspraken corporaties en gemeente
Positionering woongebieden en wijkontwikkelingsplannen
Verkoop sociale huurwoningen
Doelgroepen: Ouderen, Jongeren, Grote Huishoudens, Gehandicapten
Aanpak particulier woningbezit
3. Omgevingskwaliteit (incl. monumenten)
Groenstructuur
Verbetering woonomgeving
Openbare ruimteplan
Monumenten: cultuurhistorische waarden bij nieuwe ontwikkelingen (CHER)
Monumenten: geïntegreerd restauratie-onderhoudsbeleid
Wonen boven winkels
Monumenten: van beschermd stadsgezicht naar na-oorlogse gebieden
4. Duurzaamheid en zorgvuldig ruimtegebruik
Duurzaam bouwen
Bodem
Water
Geluid
Luchtkwaliteit Milieuhinderlijke bedrijven Optimaal ruimtegebruik en functiemenging
5. Betrokkenheid bij de leefomgeving
Participatie belanghebbenden bij verandering Beheer openbare ruimte Bevordering eigen woningbezit
6. Bereikbaarheid
Transferia en parkeergarages
Randstadspoor
Autoinfrastructuur: Spoorlaan, Reconstructie A2, tweede aansluiting A12,
Fietsvoorzieningen
Zuilense Ring
-68-
HOV
BIJLAGE 3 Financieel Overzicht Aan Utrecht indicatief toegewezen GSB / ISV -middelen, gerelateerd aan de gemeentelijke inzet op deze beleidsterreinen. Ontwikkelingsprogramma 3: Stedelijke vernieuwing en Bereikbaarheid 1999 status subsidies monumentenzorg ISV
B/N B/N
gem 8,16 8,16
Status: N= nieuw t.ov. 1e GSB-periode B= bestaand Bedragen in NLG x 1.000.000
2000
rijk 2,50
gem
2001
rijk
gem
2002
rijk
gem
2003
rijk
gem
2004
rijk
gem
rijk
4,65
2,80
4,65
2,00
4,65
2,20
4,65
2,40
nvt
nvt
140,80
20,60
140,80
20,60
140,80
20,60
140,80
20,60
140,80
20,60
23,00 140,80
20,60
2,50 145,45
23,40 145,45
22,60 145,45
22,80 145,45
ISV - middelen voor 2000-2004: Rijk NLG 103,0 mln en gemeente NLG 704,0 mln. Deze bedragen zijn verdeeld in 5 fictieve jaarsnedes (2000 t/m 2004). Voor nadere uitwerking van ISV-budgetten: zie Ontwikkelingsprogramma 3, Stedelijke Vernieuwing en Bereikbaarheid.
-69-