Startnotitie Kaders, richtingen en uitgangspunten voor de Actualisatie Uitvoeringsprogramma Milieu en Routekaart ‘klimaatneutraal grondgebied 2035’
Bianca de Wit & Lenny Putman 10 juni 2015
1
Inhoud
1
2
Inleiding......................................................................................................................................................... 4 1.1
Doel ....................................................................................................................................................... 4
1.2
Resultaat ............................................................................................................................................... 5
1.3
Inhoudelijke uitgangspunten, kaders en richtingen (doelenboom milieubeleid) ..................... 5
1.4
Uitgangspunten, kaders en richtingen voor proces opstellen uitvoeringsprogramma ............ 6
1.5
Financiële uitgangspunten en kaders .............................................................................................. 6
Inhoudelijke uitgangspunten, kaders en richtingen................................................................................ 7 2.1
Strategische doelen huidig milieubeleid als uitgangspunt ........................................................... 7
2.2
Klimaatneutraal gemeentelijk grondgebied.................................................................................... 8
2.2.1
Wat willen we bereiken? ............................................................................................................... 8
2.2.2
Klimaatvoetafdruk ‘gemeentelijk grondgebied gemeente Utrechtse Heuvelrug’ ................ 9
2.2.3
Routekaart klimaatneutraal gemeentelijk grondgebied 2035................................................. 10
2.2.4
Doelenboom klimaatneutraal grondgebied .............................................................................. 14
2.3
Leefomgevingskwaliteit................................................................................................................... 18
2.3.1
Wat willen we bereiken? ............................................................................................................. 18
2.3.2
Mogelijke effectindicatoren leefomgevingskwaliteit............................................................... 19
2.4
Duurzame mobiliteit ........................................................................................................................ 26
2.4.1
Wat willen we bereiken? ............................................................................................................. 26
2.4.2
Uitgangspunt duurzame mobiliteit: trias mobilica ................................................................. 26
2.4.3
Klimaatneutraal mobiel ............................................................................................................... 26
2.4.4
Verminderen negatieve impact mobiliteit op de leefomgevingskwaliteit ........................... 28
2.4.5
Rijden op hernieuwbare duurzame brandstoffen .................................................................... 28
2.5
Duurzame economie ........................................................................................................................ 32
2.5.1
Wat willen we bereiken? ............................................................................................................. 32
2.5.2
Gezonde klimaatvriendelijke lokale en regionale economie .................................................. 33
2.6
Duurzame, klimaatneutrale organisatie ........................................................................................ 38
2.6.1
Wat willen we bereiken? ............................................................................................................. 38
2.6.2
Uitgangspunten klimaatneutrale organisatie ........................................................................... 38
2.6.3
Klimaatneutrale organisatie ........................................................................................................ 39
2.6.4
Duurzaam inkopen ...................................................................................................................... 40
2.6.5
Duurzaam terreinbeheer ............................................................................................................. 41
2
3
Proces uitgangspunten, kaders en richtingen ........................................................................................ 44 3.1 3.1.1
Brede werving ............................................................................................................................... 45
3.1.2
Brede bijeenkomsten .................................................................................................................... 45
3.1.3
Werkgroepen/ateliers................................................................................................................... 45
3.1.4
Ophalen initiatieven (maatschappelijke/ particuliere initiatieven en gremia)..................... 46
3.1.5
Spelregels ....................................................................................................................................... 46
3.2
4
Aanpak opstellen uitvoeringsprogramma milieu en de routekaart .......................................... 44
Sturingsmodellen .............................................................................................................................. 47
3.2.1
Regulier sturingsmodel met participatie................................................................................... 47
3.2.2
Sturingsmodel met klankbordgroep uit de samenleving ....................................................... 49
3.2.3
Sturingsmodel met stuurgroep uit de samenleving ................................................................ 51
3.2.4
Keuze sturingsmodel ................................................................................................................... 54
Financiële kaders voor het uitvoeren van het uitvoeringsprogramma milieu .................................. 55 4.1
Richtinggevende financiële uitspraken ......................................................................................... 55
4.1.1
Subsidies ........................................................................................................................................ 55
4.1.2
Voorfinanciering en garanties .................................................................................................... 56
4.1.3
Investeringen in infrastructuur .................................................................................................. 57
4.1.4
Investeringen in de organisatie .................................................................................................. 57
4.2
Kadernota raming uitvoering uitvoeringsprogramma ............................................................... 58
3
1
Inleiding
In 2009 is het Milieubeleidsplan ‘Natuurlijk Duurzaam!' vastgesteld met een uitvoeringsprogramma voor de periode 2009 – 2012. De looptijd van het milieubeleidsplan is in 2012 met twee jaar verlengd naar 2014. Gezien de regels in de Wet Milieubeheer, kan de looptijd van het milieubeleidsplan niet opnieuw verlengd worden. Op 24 februari 2014 heeft de gemeenteraad besloten om het milieubeleidsplan te actualiseren met een nieuw uitvoeringsprogramma. De huidige gemeenteraad heeft in het raadsprogramma de klimaatambities uit het milieubeleidsplan en het vastgestelde milieubeleid herbevestigd. Ook heeft zij in het raadsprogramma uitgesproken dat een nieuw uitvoeringsprogramma uitgewerkt moet worden waarin de inspanningen worden geïnventariseerd om de doelstellingen te realiseren en waarin een bijbehorend tijdspad wordt uitgezet. Het college heeft mondeling toegezegd dat een routekaart ‘klimaatneutraal grondgebied 2035’ onderdeel zal zijn van de actualisatie.
Figuur 1: Tekst raadsprogramma en raadsprogramma in 48 punten
Klimaatneutraal 2035 Onze gemeentelijke organisatie handhaaft de ambitie om in 2035 klimaatneutraal te zijn. Het vastgestelde Milieubeleid blijft van kracht en wordt uitgewerkt in het nieuwe uitvoeringsprogramma 2015-2018. We inventariseren de inspanningen die nodig zijn om de doelstellingen uit dit programma te realiseren en zetten hierbij een tijdspad uit. De focus ligt daarbij op het werkelijk klimaatneutraal maken van de gemeentelijke organisatie en het gemeentelijk vastgoed. Compensatie of afkoop van deze verplichting is niet mogelijk. Bij voorkeur wordt er gebruik gemaakt van lokaal of regionaal opgewekte duurzame energie. Punt 5 en 16 5. Onze gemeente handhaaft de ambitie om in 2035 klimaatneutraal te zijn. 16. Het vastgestelde Milieubeleid blijft van kracht en uitgewerkt in het nieuwe uitvoeringsprogramma 2015-2018. We inventariseren de inspanningen die nodig zijn om de doelstellingen uit dit programma te realiseren en zetten hierbij een tijdspad uit.
1.1
Doel
Het doel is te komen tot een nieuw uitvoeringsprogramma milieu 2016 - 20201 dat richting geeft aan de activiteiten en inzet van de gemeente, waarmee de strategische milieudoelen bereikt kunnen worden en dat fungeert als (onderdeel van een) routekaart naar een klimaatneutrale gemeente in 2035. Deze startnotitie is bedoeld als kader en richtinggevend document voor de actualisatie van het uitvoeringsprogramma en het opstellen van de routekaart ‘klimaatneutraal grondgebied 2035’. Het geeft richting en kaders voor de inhoud en kosten van het uitvoeringsprogramma en voor het proces voor de totstandkoming van het uitvoeringsprogramma. Waar in het raadsprogramma nog gesproken is over een nieuw uitvoeringsprogramma voor de periode 2015-2018, is gezien de planning van het actualisatietraject inmiddels gekozen voor een uitvoeringsprogramma voor de periode 2016-2020. 1
4
1.2
Resultaat
Het resultaat is een uitvoeringsprogramma milieu dat is opgezet volgens de doelenboomsystematiek. Gezien de bovenwettelijke ambitie die een grote inspanning in activiteiten en in financiële zin vraagt van veel partijen en gezien de wederzijdse afhankelijkheden bij duurzame ontwikkeling, wordt het uitvoeringsprogramma in coproductie vorm gegeven. Het uitvoeringsprogramma is daarmee dan ook geen uitvoeringsprogramma van alleen de gemeente maar van al die partijen die zich op enige wijze willen committeren en daarin ook aan projecten mee willen doen of gezamenlijke projecten in willen onderbrengen. Het uitvoeringsprogramma zal bestaan uit de volgende onderdelen: •
Een doelenboom voor het milieubeleid:
•
Wat willen we bereiken? met bijbehorende effectindicatoren (per jaar voor de periode 2015-2020 en voor de periode 2020-2035 per vijf jaar) en een korte tekstuele toelichting.
Een doelenboom voor het uitvoeringsprogramma: Wat gaan we daar voor doen? met bijbehorende prestatie-indicatoren en een korte tekstuele toelichting. Per activiteit/project staat aangegeven wie de verantwoordelijke partij/trekker is, welke partijen verder betrokken zijn en hun rol. Wat gaat het kosten? In het overzicht van de kosten wordt een onderscheid gemaakt tussen investeringskosten, exploitatiekosten en baten. Het uitvoeringsprogramma bevat gemeentelijke projecten en maatschappelijke / private projecten, waaraan de gemeente en andere partijen zich committeren voor de periode 2016-2020. Het bevat projecten waar de gemeente op een of andere wijze een rol heeft in het behalen van succes (zoals kaders aanpassen) en -indien voorkomend- PPS projecten (passend binnen de kaders van aanbesteding en mededinging en de Wet Markt en Overheid) met een deelnemende rol van de gemeente.
•
Proces/organisatorische afspraken voor de uitvoering, waaronder een beschrijving/afspraken over de monitoring van de voortgang.
•
Een beschrijving over de financiële en organisatorische consequenties/afspraken voor de gemeente.
Daarnaast wordt een routekaart ‘klimaatneutraal gemeentelijk grondgebied 2035’ vormgegeven. De routekaart geeft de hoofdroute/richting aan hoe we tot een klimaatneutrale gemeente in 2035 gaan komen, in lijn met in deze startnotitie vastgestelde uitgangspunten.
1.3
Inhoudelijke uitgangspunten, kaders en richtingen (doelenboom milieubeleid)
Het inhoudelijk kader zijn de strategische doelen van het milieubeleidsplan Natuurlijk Duurzaam 2009 - 2014. De strategische doelen van het huidige milieubeleidsplan worden bij de actualisatie niet geactualiseerd en dus ook niet opnieuw ter discussie gesteld. De doelen zijn inhoudelijk namelijk nog steeds actueel en ze vertegenwoordigen een stevige ambitie. De strategische doelen worden in deze startnotitie vertaald naar de doelenboomsystematiek: Wat willen we bereiken, de effectindicatoren en streefwaarden. Hiermee worden ook nieuwe ambities geformuleerd of ambities geconcretiseerd. De ambities in deze startnotitie zijn de ambitie van de gemeenteraad. De bedoeling is dat in het uitvoeringsprogramma projecten opgenomen worden waarmee deze ambities gehaald kunnen worden. Dit is waar we voor gaan. Tijdens het opstellen van het uitvoeringsprogramma samen met de samenleving moet blijken of voldoende projecten met voldoende draagvlak vorm kunnen worden gegeven en wat de kosten / investeringen hiervoor zullen 5
zijn. Bij het vaststellen van het uitvoeringsprogramma zal blijken of de ambities haalbaar zijn en zal de gemeenteraad ambities en de consequenties hiervan afwegen. De beleidsdoelenboom in deze startnotitie is nog niet compleet. Het vertalen van de strategische doelen naar effectindicatoren en streefwaarden bleek complexer dan vooraf gedacht. Daarnaast ontstond het dilemma: hoe ver moet je gaan met het vooraf inhoudelijke kaders stellen? Wanneer is het te open en wanneer is het te ver dichtgetimmerd? Een volledige invulling van alle indicatoren en streefwaarden zou geen recht doen aan het samen met de samenleving opstellen van het uitvoeringsprogramma. In deze startnotitie is steeds aangegeven wat de ambitie van de gemeente is en waar indicatoren en ambities nog nader met de samenleving vorm gegeven gaan worden. De voorstellen voor de effectindicatoren en de streefwaarden zijn gebaseerd op het document ‘Milieubeleidsplan: evaluatie en positiebepaling’. Daarin worden de eerder ontwikkelde indicatoren tegen het licht gehouden en indien nog geen effectindicatoren ontwikkeld waren, worden (waar mogelijk) nieuwe indicatoren voorgesteld en uitgebreid beschreven. Een deel van deze indicatoren zijn in deze startnotitie opgenomen als het inhoudelijk kader / doelenboom milieubeleid; de ambitie van de gemeenteraad. Een deel van de indicatoren is nog niet voldoende ontwikkeld en worden meegenomen in het participatie/coproductieproces. De inhoudelijk uitgangspunten, kaders en richtingen zijn uitgewerkt in hoofdstuk 2.
1.4
Uitgangspunten, kaders en richtingen voor proces opstellen uitvoeringsprogramma
De doelen van het milieubeleid gaan veel verder dan het wettelijk kader op milieu. Deze doelen zijn niet realiseerbaar zonder dat ondernemers, inwoners, bezoekers iets (anders) doen. Uitgangspunt voor het opstellen van het uitvoeringsprogramma milieu en de routekaart ‘klimaatneutraal grondgebied 2035’is maximaal aan te sluiten bij de energie, initiatieven en (project)ideeën in de (lokale) samenleving. Een aanpak waarbij we ‘van buiten naar binnen werken’. Daarom stellen we een uitvoeringsprogramma op in coproductie en met projecten uit de samenleving. De wens om te komen tot een uitvoeringsprogramma in coproductie leidt tot vragen en dilemma’s ten aanzien van de aanpak en de aansturing van het proces. Deze startnotitie beschrijft de aanpak van het coproductieproces om te komen tot een uitvoeringsprogramma en de routekaart ‘klimaatneutraal grondgebied 2035’ en beschrijft drie mogelijke sturingsmodellen waaruit een sturingsmodel gekozen wordt voor de aanpak van het uitvoeringsprogramma in coproductie. De uitgangspunten, kaders en richtingen voor het proces zijn uitgewerkt in hoofdstuk 3.
1.5
Financiële uitgangspunten en kaders
Tijdens eerdere participatie processen is het belang gebleken van het meegeven van financiële richting en kaders voor het participatie /coproductie proces. Deze startnotitie bevat richtinggevende financiële uitspraken als kader voor het participatie/ coproductieproces en bevat een eerste raming van de additionele kosten voor de gemeente voor het uitvoeren van het uitvoeringsprogramma. De financiële uitgangpunten en kaders zijn uitgewerkt in hoofdstuk 4. Parallel aan het opstellen van deze startnotitie werd steeds meer duidelijk over de financiële positie van de gemeente. Deze startnotitie is opgesteld met het oog op het halen van de ambities in lijn met de opdracht uit het raadsprogramma. We zijn er van doordrongen dat de bij de kadernota voorgestelde insteek ‘sober en doelmatig’ op gespannen voet staat met deze startnotitie. 6
2
Inhoudelijke uitgangspunten, kaders en richtingen
In dit hoofdstuk worden de strategische doelen van het milieubeleid vertaald naar de doelenboomsystematiek: Wat willen we bereiken, de effectindicatoren en streefwaarden. Hiermee worden ook nieuwe ambities geformuleerd of ambities geconcretiseerd. Het zijn de ambities die de gemeenteraad met het uitvoeringsprogramma wil bereiken.
2.1
Strategische doelen huidig milieubeleid als uitgangspunt
De strategische doelen van het huidige milieubeleidsplan worden bij deze actualisatie niet geactualiseerd en dus ook niet opnieuw ter discussie gesteld. De doelen zijn inhoudelijk namelijk nog steeds actueel en ze vertegenwoordigen een stevige ambitie. Het algemene strategische doel, zoals dat is verwoord in het milieubeleidsplan, is: “Utrechtse Heuvelrug wil een gemeente zijn waar mensen met plezier wonen, werken en recreëren. Niet alleen nu, maar ook over 50 of 100 jaar. We willen een leidende positie innemen in duurzame ontwikkelingen en steeds op zoek gaan naar de meest waardevolle duurzaamheidsambitie.” De vijf centrale doelen van het huidige milieubeleid zijn: 1. Klimaatneutrale gemeente in 2035: binnen de gemeentegrenzen wekken we evenveel duurzame energie op als we gebruiken. 2. Kwaliteit leefomgeving: (water, geluid, lucht, licht, geur, trilling, straling, bodem en externe veiligheid): een gezonde, veilige en duurzame leefomgeving voor de huidige en toekomstige inwoners. 3. Duurzame mobiliteit: de negatieve impact van mobiliteit op de leefomgevingskwaliteit (met name op lucht, geluid) van onze gemeente vermindert, in 2035 is alle mobiliteit in de gemeente klimaatneutraal, en in de mobiliteit wordt zo veel mogelijk gebruik gemaakt van hernieuwbare duurzame grondstoffen (groene stroom, groen gas, waterstof etc). 4. Duurzame economie: een gezonde, duurzame en klimaatvriendelijke lokale economie, waarin het ontwikkelen en aanbieden van duurzame producten rendabel is en waarbij inwoners en gasten kunnen kiezen voor duurzame consumptie. 5. Duurzame en klimaatneutrale organisatie: het realiseren van een duurzame organisatie en klimaatneutrale organisatie. Een klimaatneutrale organisatie betekent voor ons een CO2-neutrale organisatie. Drie van deze thema’s stonden al in het Milieubeleidsplan Natuurlijk Duurzaam. Het thema ‘duurzame economie’ is in de afgelopen jaren toegevoegd in de Milieujaarprogramma’s. Om pragmatische redenen stellen we voor om het thema ‘duurzame mobiliteit’ toe te voegen als hoofdthema. Duurzame mobiliteit was in het Milieubeleidsplan onderdeel van de thema’s ‘klimaatneutrale gemeente’ en ‘kwaliteit leefomgeving’. Deze vijf centrale doelen worden bij de actualisatie uitgewerkt naar vijf deelprogramma’s met doelenboom. In dit hoofdstuk beschrijven we voor deze vijf centrale doelen ‘wat we willen bereiken’, de effectindicatoren en de ambities. Iedere paragraaf begint met ‘wat willen we bereiken’. Daarin worden de ambities geconcretiseerd, zoals bijvoorbeeld wat we verstaan onder de ambitie klimaatneutraal 2035, en wordt aangegeven waar deze ambities nog niet geconcretiseerd kunnen worden. De ambities zijn weergeven in een doelenboomstructuur met een tabel met effectindicatoren en streefwaarden. De opgenomen streefwaarden zijn de ambitie van de gemeenteraad. Wanneer in de tabel bij streefwaarden is ingevuld ‘nader te bepalen (n.t.b.)’ dan wordt dit tijdens het participatie/ 7
coproductieproces verder vormgegeven. Bij het vaststellen van het uitvoeringsprogramma zullen deze streefwaarden zijn ingevuld. In het participatie/coproductieproces worden deze doelenbomen dus vooral aangevuld met het tweede deel van de doelenboom ‘wat gaan we daarvoor doen?’ met prestatie indicatoren. En waar nodig wordt de doelenboom ook nog aangevuld of geconcretiseerd op ‘wat willen we bereiken’, de effectindicatoren en ambities. Zie figuur 2. In paragraaf 2 ‘klimaatneutraal gemeentelijk grondgebied’ zijn ook de kaders beschreven voor de routekaart klimaatneutraal grondgebied 2035. Figuur 2: Aanpak opstellen doelenboom uitvoeringsprogramma milieu
Wat willen we bereiken?
Wat gaan we daarvoor doen?
in coproductie opstellen
beschreven in deze startnotie
2.2
Klimaatneutraal gemeentelijk grondgebied
2.2.1
Wat willen we bereiken? De ambitie is om in 2035 klimaatneutraal te zijn2. Dat wil zeggen dat in 2035 binnen de gemeentegrenzen evenveel duurzame energie opgewekt wordt als aan energie gebruikt wordt. In andere woorden in 2035 wonen, werken/ondernemen en recreëren we klimaatneutraal en zijn we klimaatneutraal mobiel.
2
Gemeenten gebruiken verschillende definities voor hun klimaatambities. Zo wil Wijk bij Duurstede in 2030 klimaatneutraal zijn: de CO2 uitstoot van elektriciteits-en gasgebruik woningen, van publieke voorzieningen, van de Wijkse industrie en van mobiliteit dient in 2030 te zijn teruggebracht naar 0 (PvA, augustus 2013). De gemeente Soest wil in 2030 klimaatneutraal zijn: bedrijven, bewoners en andere energiegebruikers in de gemeente geen (negatief) effect hebben op het klimaat: broeikasgassen die zij uitstoten worden gecompenseerd, de energie die zij gebruiken wordt duurzaam opgewekt en iedereen probeert zoveel mogelijk energie te besparen. De gemeente Zeist heeft de ambitie om in 2050 klimaatneutraal te zijn, maar heeft hiervoor nog geen duidelijke definitie. De gemeente Wageningen wil in 2030 klimaatneutraal zijn: 50% besparing op gas- en elektriciteitsgebruik ten opzichte van niveau in 2008 en het duurzaam opwekken van het overgebleven 50% aan gas- en elektriciteitsverbruik , aangevuld met de inkoop van groene stroom en groen gas en 60% reductie uitstoot door voertuigbrandstoffen in 2030 en 100% in 2050. Houten wil in 2040 Klimaat- en energieneutraal zijn: de gemeente stoot netto geen CO2 of andere broeikasgassen meer uit en produceert netto alle energie op duurzame wijze.
8
Om inzicht te krijgen in de voortgang van de ambitie werd tot op heden vooral gekeken naar de klimaatvoetafdruk van het grondgebied op basis van het elektriciteit- en gasgebruik van de gebouwde omgeving met behulp van Energie in Beeld3. Het betreft het energiegebruik van vastgoedaansluitingen van particulier en zakelijk. Deze indicator geeft niet het volledige energie en gasgebruik binnen onze gemeentegrenzen weer, want naast het energiegebruik in gebouwen wordt binnen de gemeentegrenzen ook energie gebruikt voor voorzieningen zoals openbare verlichting, pompen en gemalen, verkeersregelinstallaties, (semi)publieke laadpalen en eventuele andere losstaande installaties. Ook wordt veel energie gebruikt voor mobiliteit. Daarnaast zal waarschijnlijk in de toekomst duurzame energie opgewekt worden los van gebouwen zoals door zonnepanelen in een veldopstelling of een biogasinstallatie die direct leveren aan het net (zie ook ‘Milieubeleidsplan: evaluatie en positiebepaling’). Naast de klimaatvoetafdruk ‘Gebouwde Omgeving’, voegen we daarom aan de definitie van de Klimaatvoetafdruk gemeentelijk grondgebied’ toe 1) de klimaatvoetafdruk ‘publieke infrastructuur’, 2) vermeden CO2 door opwekking duurzame elektriciteit direct aangesloten/ geleverd op het net (zonnepanelen in veldopstelling, wind)) en duurzaam gas direct aangesloten/ geleverd op het net. Tot op heden is door de raad niet expliciet uitgesproken of de klimaatvoetafdruk van mobiliteit onderdeel is van de klimaatambitie; van de definitie van het energiegebruik binnen de gemeentegrenzen. Wel waren verschillende duurzame mobiliteitsprojecten onderdeel van het milieubeleidsplan met het expliciete doel om de hoeveelheid brandstofgebruik in mobiliteit te verminderen en te verduurzamen. Dit was ook onderdeel van de SLOK ambitie. We voegen de klimaatvoetafdruk van mobiliteit toe aan de definitie Klimaatvoetafdruk ‘gemeentelijk grondgebied’. Het verkeer op de snelweg, het railverkeer en vaartuigen zijn geen onderdeel van de klimaatvoetafdruk ‘mobiliteit’. We kunnen hier als gemeente en als inwoners en ondernemers van deze gemeente immers weinig invloed op uitoefenen.
2.2.2
Klimaatvoetafdruk ‘gemeentelijk grondgebied gemeente Utrechtse Heuvelrug’ Tabel 1 geeft de samengestelde indicator en definitie voor de ‘klimaatvoetafdruk van het gemeentelijk grondgebied’ weer. De verschillende onderdelen leveren samen een redelijk beeld van het totale energiegebruik binnen de gemeentegrenzen minus de duurzaam opgewekte energie. Het energiegebruik en de opwekking van duurzame energie drukken we uit in CO2. Daardoor kunnen we de verschillende vormen van energie bij elkaar optellen en aftrekken. Het doel is dat in 2035 deze klimaatvoetafdruk van het gemeentelijk grondgebied 0 ton CO2 is.
3
Energie in Beeld is het energie-informatie instrument voor gemeenten en provincies met Enexis, Liander, Endinet en Stedin als netbeheerder. We hebben voor Energie in Beeld als informatiebron gekozen omdat dit de meest actuele en daadwerkelijk gemeten energie-informatie levert. Dit is van belang om effecten van beleid goed inzichtelijk te kunnen maken. Daarnaast kunnen we daarmee per postcodegebied het gebruik analyseren. Een alternatieve bron voor energiegegevens is de klimaatmonitor van I&M. De gegevens van de klimaatmonitor zijn o.i. (nu nog) minder geschikt als effectindicator voor het gemeentelijk beleid omdat ze minder actueel zijn en doordat ze (voor een deel)berekend worden. Deze energie-informatie instrumenten zijn nu nog volop in ontwikkeling.
9
Tabel 1: Samengestelde indicator ‘klimaatvoetafdruk gemeentelijk grondgebied’
Effect indicator Klimaatvoetafdruk gebouwde omgeving (ton CO2)
Wat valt hier onder? CO2 uitstoot door elektriciteit en gasgebruik (standaardjaarverbruik) van Stedin-aansluitingen voor vastgoed particulier en zakelijk.
Klimaatvoetafdruk publieke infrastructuur (ton CO2)
CO2 uitstoot door energiegebruik voor openbare verlichting, pompen en gemalen, verkeersregelinstallaties.
Klimaatvoetafdruk mobiliteit (ton CO2)
CO2 uitstoot van het wegverkeer in onze gemeente (exclusief autosnelwegen) en de CO2 uitstoot van mobiele werktuigen
Opwekking duurzame elektriciteit ‘direct’ (vermeden ton CO2) Opwekking duurzaam gas ‘direct’ (vermeden ton CO2)
CO2 uitstoot vermeden door duurzame elektriciteit direct geleverd aan het net. Op basis van opgesteld vermogen. CO2 uitstoot vermeden door duurzaam gas direct geleverd aan het net. Op basis van opgesteld vermogen.
Wat valt hier (nog) niet onder? • Aansluitingen direct op Gasunie of Tennet netwerk • Zonnestroom die netto wordt geleverd aan het net door gebouwen • Energiegebruik semi-publieke oplaadpalen • eventuele andere losstaande installaties • Autosnelwegen* • Railverkeer* • Binnenscheepvaart* • Recreatievaart* * Inschatting wel mogelijk
In de ‘klimaatvoetafdruk gemeentelijk grondgebied’ nemen we niet mee de uitstoot van broeikasgassen door veranderingen in het landgebruik, de uitstoot van methaan (CH4) bijvoorbeeld door de agrarische sector en de uitstoot van broeikasgassen bij koeling (bijvoorbeeld HCFCs). Ook nemen we niet mee de indirecte bijdrage aan klimaatverandering door bijvoorbeeld voedselconsumptie, kleding en inrichting en gebruik van papier. Deze onderdelen zijn door ondernemers en bewoners sterk beïnvloedbaar als duurzame producent of als duurzame consument. Zij zijn echter veel moeilijker beïnvloedbaar door de gemeentelijke overheid; te weinig om hiervoor een harde doelstelling op te nemen. Daarnaast is het niet mogelijk om deze onderdelen op gemeenteniveau te monitoren. In deze definitie tellen we ook geen lagere CO2 bijdrage voor groene stroom en groen gas gebruik dat afkomstig is van buiten de gemeente. Dat draagt immers niet bij aan de ambitie dat we alle energie die we binnen de gemeentegrenzen gebruiken, duurzaam binnen de gemeentegrenzen willen opwekken.
2.2.3
Routekaart klimaatneutraal gemeentelijk grondgebied 2035 In het milieubeleidsplan en in het raadsprogramma is de doelstelling opgenomen dat de gemeente in 2035 klimaatneutraal is. Dit betekent dat de ‘klimaatvoetafdruk grondgebied gemeente Utrechtse Heuvelrug’ in 2035 nul moet zijn. De vraag is vervolgens in welke stappen we deze ambitie willen halen en of we daarin op de verschillende onderdelen van de klimaatvoetafdruk ‘gemeentelijk grondgebied’ dezelfde stappen willen zetten. Hierover heeft de gemeenteraad niet eerder (expliciet) uitspraken gedaan. In het milieubeleidsplan Natuurlijk Duurzaam zijn geen tussentijdse doelstellingen hierop gedefinieerd. In de documenten van de P&C cyclus (kadernota, begroting en jaarrekening) werd bij het eerste gebruik van de indicator ‘klimaatvoetafdruk o.b.v. energiegebruik gebouwde omgeving’ per jaar een doelstelling gedefinieerd op basis van een inschatting van de mogelijke stappen. Sinds 2014 gaan we uit van ieder jaar een zelfde vermindering; een rechte lijn in CO2 van 2009 naar 2035.
10
Uitspraken over in welke stappen we de ambitie klimaatneutraal willen halen en of we daarin op de verschillende onderdelen van de klimaatvoetafdruk ‘gemeentelijk grondgebied’ dezelfde stappen willen zetten hebben veel invloed op welke activiteiten we ondernemen en welke consequenties we accepteren. Het maakt bijvoorbeeld een groot verschil of we gaan voor het behalen van de doelstelling door vooral in te zetten op duurzame energie opwekkers direct op het net (windturbines, zonnepanelen in veldopstelling en biomassacentrales) of dat we vooral inzetten op energiebesparing en duurzame energie opwekking in en op gebouwen. Deze uitspraken kunnen daarom niet gedaan worden zonder daarover met de samenleving het gesprek aan te gaan. Dit gesprek gaan we met de samenleving aan door samen een routekaart ‘klimaatneutraal grondgebied 2035’ op te stellen. Deze routekaart geeft de hoofdroute/ richting aan hoe we tot een klimaatneutrale gemeente 2035 gaan komen. Door daarbij de volgende uitgangspunten te hanteren, geven we richting mee aan het gesprek.
2.2.3.1
Uitgangspunten voor de routekaart ‘klimaatneutraal grondgebied 2035’
1) Voor het opstellen van het uitvoeringsprogramma en het opstellen van een routekaart ‘Klimaatneutraal gemeentelijk grondgebied’ hanteren we als kader dat de ‘klimaatvoetafdruk grondgebied gemeente Utrechtse Heuvelrug’ in 2035 nul moet zijn en dat tussen de verschillende onderdelen van klimaatvoetafdruk uitwisseling en compensatie plaats kan vinden, met uitzondering van de klimaatvoetafdruk van mobiliteit. 2) Voor de klimaatvoetafdruk ‘mobiliteit’ geldt dat deze in 2035 nul moet zijn. 3) Voor wonen houden we vast aan de gedefinieerde ambities in de woonvisie. Dat betekent dat de totale klimaatvoetafdruk in 2035 nul moet zijn, waarbij bewoners kunnen compenseren middels duurzame energie opwekking elders in de gemeente (bijvoorbeeld door het realiseren van een zonne-akker of zonnedak op een bedrijf). 4) We hanteren een lineaire ambitie voor de ‘klimaatvoetafdruk gemeentelijk grondgebied’. De ‘klimaatvoetafdruk gemeentelijk grondgebied’ wordt lineair verkleind van 292.752 ton CO2 (2009) naar 0 in 2035. Deze uitgangspunten zijn weergegeven in tabel 2 ‘doelen en resultaten klimaatvoetafdruk gemeentelijk grondgebied’. Met ‘n.t.b. routekaart’ is aangegeven wat ‘uitwisselbaar’ is , met de getallen in de onderste rij is aangeven dat we een lineaire ambitie hanteren voor de ‘klimaatvoetafdruk gemeentelijk grondgebied’. Een toelichting op en consequenties van uitgangspunt 2 is te vinden onder paragraaf 2.4 duurzame mobiliteit. Waarom een lineair ambitie? We kunnen beredeneren dat in de eerste jaren een aanloop nodig is en dat in de toekomst meer en goedkopere duurzame technieken beschikbaar zijn en dat daarom de eerste jaren de CO2 vermindering minder snel gaat en de ambitie minder hoog moet zijn. Andersom kunnen we beredeneren dat juist in de eerste jaren nog gemakkelijk het laag hangend fruit geplukt kan worden en de CO2 dus extra snel verminderd kan worden en dat de laatste stappen het moeilijkst en het kostbaarst zijn. We kunnen hiernaar uitgebreide studies doen, maar liever kiezen we nu voor een rechte lijn. Op basis van de ervaringen de aankomende jaren zullen we bekijken of dit een reële, te hoge of te lage ambitie in de tijd is. Omdat we er voor kiezen dat tussen de verschillende onderdelen van klimaatvoetafdruk uitwisseling en compensatie plaats kan vinden, heeft dit tot gevolg dat de ambities per onderdeel niet lineair hoeven te lopen.
11
Tabel 2: Doelen en resultaten ‘klimaatvoetafdruk gemeentelijk grondgebied’
Effectindicator
Bron
Klimaatvoetafdruk gebouwde omgeving (ton CO2) Klimaatvoetafdruk publieke infrastructuur (ton CO2)* Klimaatvoetafdruk mobiliteit (ton CO2) Duurzame elektriciteit ‘direct’ (vermeden ton CO2) Duurzaam gas ‘direct’ (vermeden ton CO2)
Energie in beeld Gemeente/ ODrU Klimaatmo nitor Diverse bronnen Diverse bronnen
Referentie- of nulwaarde (2009) 222.613
Streefwaarde 2015 n.t.b. routekaart
Streefwaarde 2020 n.t.b. routekaart
Streefwaarde 2035 n.t.b. routekaart
1.181
n.t.b. routekaart
n.t.b. routekaart
n.t.b. routekaart
68.958
n.t.b. routekaart
n.t.b. routekaart
0
-
n.t.b. routekaart
n.t.b. routekaart
n.t.b. routekaart
-
n.t.b. routekaart
n.t.b. routekaart
n.t.b. routekaart
Klimaatvoetafdruk gemeen292.752 225.194 168.895 0 telijk grondgebied (ton CO2) * Het elektriciteitsgebruik is tweejaarlijks bepaald: in 2009, 2011 en 2013. We hanteren in dit overzicht in het opvolgende jaar het zelfde elektriciteitsgebruik (en daarmee samenhangende CO2 uitstoot).
12
2.2.3.2
Onderdelen routekaart ‘klimaatneutraal grondgebied 2035’ (resultaat)
Het resultaat dat aan de gemeenteraad wordt opgeleverd is een routekaart ‘klimaatneutraal grondgebied 2035’ dat aan de volgende punten voldoet: 1) De routekaart wordt gebaseerd op: waar de maatschappelijke energie zit voor initiatieven (brede traject uitvoeringsprogamma) energieanalyse met een overzicht van: huidig werkelijke energiegebruik (onderscheid warmte en elektriciteit; onderscheid particulier en zakelijk); grote vissen (branches met een absolute of relatieve (per vastgoedobject) grote klimaatvoetafdruk, zoals weergegeven in de evaluatie ‘Milieubeleid: evaluatie en positiebepaling’) en groot energieverbruikers in warmte en groot energieverbruikers in elektriciteit in de gemeente– in typen, bijvoorbeeld scholen (gas), detailhandel (elektriciteit), zwembaden, landgoederen/conferentieoorden, recreatieparken; huidige werkelijke duurzame energieopwekking (voor zover mogelijk, anders inschatting op basis van kengetallen); technische energieopwekkingsmogelijkheden/potentie: met in ieder geval zon (warmte, elektriciteit), klein/ stedelijk wind* (elektriciteit), midden wind* (elektriciteit), groot wind* (elektriciteit), biomassa, bodemenergie**, en warmtepompen; technische energiebesparing of efficiëntie mogelijkheden/potentie: met in ieder geval WKK en warmtepompen, isolatie woningen en isolatie kantoren/ utiliteitsgebouwen. * categorieën provinciale structuurvisie; ** betrekken kansenkaart energie in ondergrond Wat in de energieanalyse moet wordt opgenomen, wordt eerst voorgelegd in het participatieproces. Op basis daarvan wordt de analyse uitgevoerd.
workshop met experts, provincie en omliggende gemeente (om niet) over ruimtelijk beslag. We werven experts in de gemeente en nodige experts gericht uit. workshop/een eerste gesprek maatschappelijk over ruimtelijk beslag workshop/gesprekken met energiebedrijven, netbedrijven, projectontwikkelaars duurzame energie
2) De routekaart geeft richting aan hoe we tot een klimaatneutrale gemeentelijk grondgebied komen in termen van: We zetten in op % (kWh en m3) duurzame energie in 2020, 2025, 2030 en 2035 per energiestroom, waarbij een onderscheid gemaakt wordt tussen duurzame energie in de gebouwde omgeving (direct gebruikt in het vastgoedobject waar de opwekking plaats vindt) en duurzame energie direct aan het net geleverd (zoals een zonnepanelen veld of een windturbine). We zetten in op % (kWh en m3) resterend energiegebruik (= besparing) in 2020, 2025, 2030 en 2035 ten opzichte van referentiejaar. En verder uitgewerkt in termen van de verschillende onderdelen van de ‘klimaatvoetafdruk gemeentelijk grondgebied’ in CO2 uitstoot, kWh, m3 en Joule (warmte): • klimaatvoetafdruk gebouwde omgeving particulier / wonen, waarbij gedefinieerde ambitie van de woonvisie het uitgangspunt is; • klimaatvoetafdruk gebouwde omgeving bedrijven; • klimaatvoetafdruk gebouwde omgeving vrije tijd en recreatie; • klimaatvoetafdruk gebouwde omgeving gezondheid en welzijnszorg; 13
• • • • •
klimaatvoetafdruk gebouwde omgeving organisaties; klimaatvoetafdruk publieke infrastructuur; klimaatvoetafdruk mobiliteit; opwekking duurzame elektriciteit ‘direct’; opwekking duurzaam gas ‘direct’.
3) De doelen worden geformuleerd met een fasering van 5 jaar (2020, 2025, 2030 en 2035) in de effectindicatoren. Op basis hiervan gaan we in de toekomst de evaluatie uitvoeren. Voor de tussenliggende jaren wordt een lineaire trend aangenomen, waardoor het mogelijk is om jaarlijks in de P&C cyclus (kadernota, begroting, jaarrekening) de ontwikkelingen te monitoren. 4) De routekaart wordt zo opgebouwd dat door de gemeenteraad meerdere scenario keuzes gemaakt kunnen worden. 5) De routekaart en scenario’s worden gecombineerd met de activiteiten van het uitvoeringsprogramma 2016 – 2020.
2.2.4
Doelenboom klimaatneutraal grondgebied De klimaatroutekaart is vooral technisch van aard. Het beschrijft met name de inzet op energiestromen (opwekking en besparing) en in termen van klimaatvoetafdrukken. Dit staat als doelstelling ver van de dagelijkse praktijk van mensen af en is daarmee nog weinig activerend. Het zegt inwoners en ondernemers weinig dat de klimaatvoetafdruk van de gebouwde omgeving moet afnemen. Om de beleidsdoelen meer aan te laten sluiten bij de dagelijkse praktijken is de klimaatdoelstelling in de doelenboom opgenomen in termen van als we wonen klimaatneutraal, ondernemen klimaatneutraal en we zijn klimaatneutraal mobiel (zie figuur 3). Naast de indicator klimaatvoetafdruk ‘gemeentelijk grondgebied’ staan in tabel 3 indicatoren die aansluiten bij de branches/ doelgroepen en activiteiten. Het zijn de klimaatvoetafdrukken die het beste aansluiten bij doelen zoals ‘de klimaatvoetafdruk gebouwde omgeving bedrijven’ voor het doel klimaatneutraal ondernemen. Daarnaast zijn klimaatvoetafdrukken van branches opgenomen waarvan is gebleken dat zij een grote vis zijn: branches die een zeer grote bijdrage leveren aan de klimaatvoetafdruk ‘gebouwde omgeving’ of die een zeer grote klimaatvoetafdruk per vastgoedobject (gemiddelde klimaatvoetafdruk) hebben. Vanuit klimaatperspectief zijn dit kansrijke branches om samen tot een aanpak en ambities te komen. Voor wonen zijn de indicatoren van de woonvisie (deelprogramma duurzaam wonen) opgenomen. Gezien de ontwikkelingen in het kader van U-thuis, en de raadsinformatieavond over nul-op-de-meter woningen, zijn deze aangevuld met een indicator voor energienul woningen en energieplus woningen. Projecten die daarop gericht zijn kunnen daarmee ook ondergebracht worden in het uitvoeringsprogramma. Een uitgebreide beschrijving van de effectindicatoren en een analyse van waar we nu staan ten opzichte van deze effectindicatoren is te vinden in hoofdstuk 2 van het document ‘Milieubeleidsplan: evaluatie en positiebepaling’
14
Figuur 3: Doelenboom ‘Klimaatneutrale gemeente in 2035’
DOEL / THEMA Klimaatneutrale gemeente in 2035
WAT WILLEN WE BEREIKEN? Inwoners wonen klimaatneutraal.
Bedrijven ondernemen klimaatneutraal.
Organisaties opereren klimaatneutraal. Inwoners en gasten recreëren klimaatneutraal. Zorgverleners leveren klimaatneutrale zorg
We zijn klimaatneutraal mobiel. We wekken alle benodigde energie duurzaam op binnen de gemeente.
15
Tabel 3: Doelen, subdoelen en effectindicatoren ‘Klimaatneutrale gemeente 2035’ (* Tenzij anders aangegeven)
Subdoel
1.1 Inwoners wonen klimaatneutraal (woonvisie)
1.2 Bedrijven ondernemen klimaatneutraal
Effectindicator 1.0 Klimaatvoetafdruk gemeentelijk grondgebied [ton CO2] 1.1a Klimaatvoetafdruk gebouwde omgeving ‘wonen’ (woonvisie) [ton CO2] 1.1b Aantal woningen met een geregistreerd energielabel A++ t/m B (woonvisie) 1.1c Aantal sociale huurwoningen met een energielabel A++ t/m B (woonvisie) 1.1d Aantal sociale huurwoningen met een energielabel E t/m G (woonvisie) 1.1e Aantal nulenergie woningen (netto energieneutraal) 1.1f. Aantal energieplus woningen (netto energieleverend aan het net) 1.1g Hoeveelheid kWh duurzaam opgewekt door bewoners elders in de gemeente [kWh] 1.2a Klimaatvoetafdruk gebouwde omgeving bedrijven [ton CO2] 1.2b Klimaatvoetafdruk gebouwde omgeving branche ‘Advisering & Onderzoek, Specialistisch Overig’ [ton CO2] 1.2c Klimaatvoetafdruk gebouwde omgeving branche ‘Financiële Instellingen’ [ton CO2] 1.2d Klimaatvoetafdruk gebouwde omgeving branche ‘Informatie & Communicatie’ [ton CO2] 1.2e Klimaatvoetafdruk gebouwde omgeving branche ‘industrie’ [ton CO2] 1.2f Elektriciteitsgebruik gebouwde omgeving 16
Referentiewaarde (2009*) 292.752
Streefwaarde 2015 225.194
Streefwaarde 2020 146.376
Streefwaarde 2035 0
78.700 (2008)
60.982
43.722
0
115 (2010)
1.468
5.000
21.000
543 (2012)
n.t.b.
n.t.b.
n.t.b.
3.597 (2012)
1.799
0
0
n.t.b.
n.t.b.
n.t.b.
n.t.b.
n.t.b.
n.t.b.
n.t.b.
n.t.b.
n.t.b.
n.t.b.
n.t.b.
n.t.b.
82.461
n.t.b.
n.t.b.
n.t.b.
17.139
n.t.b.
n.t.b.
n.t.b.
12.218
n.t.b.
n.t.b.
n.t.b.
16.652
n.t.b.
n.t.b.
n.t.b.
4.924
n.t.b.
n.t.b.
n.t.b.
8.985
n.t.b.
n.t.b.
n.t.b.
1.3 Organisaties opereren klimaatneutraal
1.4 Inwoners en gasten recreëren klimaatneutraal
1.5 Zorgverleners verlenen klimaatneutrale zorg 1.6 We zijn klimaatneutraal mobiel
1.7 We wekken alle benodigde energie duurzaam op binnen de gemeente
branche ‘detailhandel’ [MWh] 1.3a Klimaatvoetafdruk gebouwde omgeving organisaties [ton CO2] 1.3b Klimaatvoetafdruk gebouwde omgeving branche ‘onderwijs’ [ton CO2] 1.3c Gasgebruik gebouwde omgeving branche ‘onderwijs’ [m3] 1.3d Klimaatvoetafdruk gebouwde omgeving branche ‘openbaar bestuur, overheidsdiensten en verplichte sv’ [ton CO2] 1.3e Klimaatvoetafdruk gebouwde omgeving branche ‘overige dienstverlening, incl. religies en belangenorganisaties’ [ton CO2] 1.3f Klimaatvoetafdruk gebouwde omgeving branche ‘winning en distributie van water, afvalen afvalwaterbeheer en sanering’ [ton CO2] 1.4a Klimaatvoetafdruk gebouwde omgeving vrije tijd & recreatie [ton CO2] 1.4b Klimaatvoetafdruk gebouwde omgeving branche ‘logies, maaltijd en drankverstrekking’ [ton CO2] 1.5a Klimaatvoetafdruk gebouwde omgeving branche ‘gezondheids en welzijnszorg’ [ton CO2] 1.6a Klimaatvoetafdruk mobiliteit [ton CO2] 1.6b Klimaatvoetafdruk wegverkeer (exclusief snelwegen) [ton CO2] 1.6c Klimaatvoetafdruk werktuigen 1.7a Opgesteld vermogen PV-panelen op [kWp]
17
28.721
n.t.b.
n.t.b.
n.t.b.
6.729
n.t.b.
n.t.b.
n.t.b.
2.064
n.t.b.
n.t.b.
n.t.b.
8.878
n.t.b.
n.t.b.
n.t.b.
12.218
n.t.b.
n.t.b.
n.t.b.
480 (2013)
n.t.b.
n.t.b.
n.t.b.
14.277
n.t.b.
n.t.b.
n.t.b.
8.475
n.t.b.
n.t.b.
n.t.b.
8.933
n.t.b.
n.t.b.
n.t.b.
68.958
n.t.b.
n.t.b.
0
61.460
n.t.b.
n.t.b.
n.t.b.
7.498 332
n.t.b. n.t.b.
n.t.b. n.t.b.
n.t.b. n.t.b.
2.3
Leefomgevingskwaliteit
2.3.1
Wat willen we bereiken? De ambitie is om de milieukwaliteit te behouden en waar mogelijk te verbeteren. In het milieubeleidsplan werd hierbij de prioriteit gelegd bij geluid, luchtkwaliteit en lichthinder. Het milieubeleidsplan stak daarbij vooral in op nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen en projecten en op nieuw op te stellen beleid voor geluid en luchtkwaliteit. In het milieubeleidsplan zijn geen kwantitatieve ambities voor milieukwaliteit op gemeenteniveau geformuleerd. Wel zijn als instrument voor ruimtelijke ontwikkelingen en projecten gebiedsgericht (per type gebied) ambities geformuleerd ten aanzien van de verschillende milieukwaliteiten. We vertalen de ambitie voor behoud en verbetering van de milieukwaliteit door naar de verschillende milieuthema’s: • Een gezonde en veilige bodemkwaliteit; • Een gezonde, veilige, duurzame en natuurlijke waterhuishouding; • Een gezonde en veilige luchtkwaliteit; • Een gezonde en rustige leefomgeving ten aanzien van geluid, stilte en trillingen; • Een gezonde en duurzame leefomgeving ten aanzien van licht en donkerte (lichthinder); • Een gezonde en veilige leefomgeving ten aanzien van externe veiligheid en asbest. Dit is weergegeven in de doelenboom leefomgevingskwaliteit, figuur 4.
2.3.1.1
Nog weinig effect indicatoren leefomgevingskwaliteit
We hebben onderzocht of de ambitie omgezet kan worden in effectindicatoren op gemeenteniveau waarmee de beleidsdoelen gekwantificeerd worden en waarmee de voortgang van beleid gemeten kan worden. In de milieujaarprogramma’s en in de P&C cyclus (kadernota, begroting en jaarrekening) hebben we reeds verschillende effectindicatoren uitgeprobeerd. Hieruit blijkt dat effectindicatoren ten aanzien van de beleving redelijk goed vorm te geven zijn (zoals het aantal klachten over geluid). Het blijkt echter zeer moeilijk te zijn om goede effectindicatoren op te stellen op gemeenteniveau voor milieukwaliteiten. Dit leidt al snel tot algemeenheden en tot een hoge onderzoeksdruk. In het participatie/ coproductieproces worden de indicatoren samen met participanten ontwikkeld. We leggen de participanten een aantal mogelijke indicatoren voor (zie tabel 4) en bieden ruimte voor de ontwikkeling van nieuwe effectindicatoren. We zullen hierbij een beroep doen op experts bijvoorbeeld van andere gemeenten en provincie, om vervolgens samen met inwoners, bedrijven en organisaties aan de doelstellingen te werken. Het verder vormgeven van de indicatoren tijdens het actualisatieproces heeft als consequentie dat de inhoudelijke kaders voor de duurzame leefomgeving nog niet volledig vaststaan in het participatie/ coproductieproces. Wel geeft de algemene doelstelling op leefomgevingskwaliteit een duidelijke richting.
2.3.1.2
Uitgangspunten ontwikkeling effectindicatoren en kwantitatieve doelstellingen leefomgevingskwaliteit
Uitgangspunten voor de ontwikkeling van effectindicatoren en de doelstellingen zijn: • we definiëren tenminste één effectindicator per milieu-thema (bodem, water, geluid en luchtkwaliteit, lichthinder en externe veiligheid, milieuzonering bedrijven en asbest) gecombineerd met een effectindicator ten aanzien van de beleving van de leefomgevingskwaliteit (zie tabel 4); 18
• • •
de indicatoren kunnen daadwerkelijk de effecten van beleid en activiteiten in de gemeente meten; de indicatoren leveren geen (te) grote onderzoeksdruk voor de gemeente; de doelstellingen (streefwaarden) zijn in lijn met de doelstelling voor de leefomgevingskwaliteit en reëel. Reëel is daarbij geen objectief begrip en zal uiteindelijk politiek afgewogen moeten worden. Wij bedoelen er mee dat het niet iedere ruimtelijke ontwikkeling onmogelijk moet maken: het moet in verhouding staan met de andere ruimtelijke en maatschappelijke waarden die we in deze gemeente ambiëren.
2.3.2 2.3.2.1
Mogelijke effectindicatoren leefomgevingskwaliteit Mogelijke effectindicatoren leefomgevingskwaliteit algemeen
Aantal meldingen gezondheid en milieu Het aantal meldingen gezondheid en milieu zijn het aantal vragen en klachten bij de GGD Regio Utrecht via email of telefoon (meldingslijn). Bij de GGD Regio Utrecht kunnen inwoners terecht met vragen of voor informatie over gezondheidsklachten in relatie tot het milieu. Denk daarbij aan overlast van rook uit houtkachels, verkeerslawaai of bodemverontreiniging stomerijen. De GGD registreert deze meldingen per gemeente en kan dit jaarlijks aan de gemeente verschaffen. De GGD maakt geen onderscheid in de aard of het onderwerp van de melding. Aantal deelnemende klassen aan buitenlessen Het aantal deelnemende klassen aan buitenlessen zijn het aantal klassen dat deelneemt aan buitenlessen gegeven via of door het team NDC van de ODRU in samenwerking met regionale partners. Het gaat om het aantal klassen dat deelneemt aan het project Natuurwijs, Boerderij in de kijker en Lessen op de Boswerf. Andere buitenlessen, zoals bijlessen van de bijenvereniging, zijn niet meegenomen in de indicator. 2.3.2.2
Mogelijke effectindicatoren gezonde en veilige bodemkwaliteit
Een gezonde en veilige bodemkwaliteit betekent dat bodem gezond en veilig is volgens het wettelijk kader. Het wettelijk kader geeft aan dat de bodem geschikt moet zijn waar deze voor gebruikt wordt. Voor de bodemkwaliteit voor woningen gelden daarom andere kwaliteitseisen dan voor bijvoorbeeld een industrieterrein. We hebben in het milieubeleidsplan en in onze andere bodembeleidskaders geen bovenwettelijke ambities vastgesteld. Gezien het belang van een gezonde en veilige bodem en de recente ontwikkelingen ten aanzien van bodemverontreinigingen door stomerijen, stellen we voor om effectindicatoren voor bodem op te stellen om in ieder geval de ontwikkelingen op bodemkwaliteit goed te kunnen volgen. Bodemkwaliteit: aantal verontreinigde locaties Een verontreinigde locatie is een locatie waarbij de interventiewaarde in de grond of het grondwater wordt overschreden. De provincie Utrecht is bevoegd gezag voor verontreinigingen die zijn ontstaan voor 1987 en alle verontreinigingen die zijn ontstaan buiten een inrichting. Deze bevoegdheid staat beschreven in de wet bodembescherming (Wbb). De provincie heeft de taken die hieruit voortvloeien neergelegd bij de regionale uitvoeringsdienst Utrecht (RUDU). In de Wbb staat dat op het moment dat tijdens een bodemonderzoek geconstateerd wordt dat de interventiewaarde in grond of grondwater wordt overschreden de initiatiefnemer of gemeente dit meldt bij het bevoegd gezag Wbb. Deze melding heet een artikel 41 melding. Op het moment dat duidelijk is hoe groot de verontreiniging is neemt de RUDU een beschikking. Er zijn vier verschillende conclusies mogelijk: • Er is sprake van een geval van ernstige bodemverontreiniging die met spoed moet worden gesaneerd. 19
Er is sprake van een geval van ernstige bodemverontreiniging. Er is sprake geen sprake van een geval, maar van sterk verhoogde gehalten, een niet ernstige verontreiniging. • Er is sprake van een zorgplicht, de verontreiniging is ontstaan na 1987. • Er is sprake van een geval, op het moment dat 25 m3 grond of 100 m3 grondwater sterk verontreinigd is (waarden boven de interventiewaarde). De RUDU registreert deze meldingen en beschikkingen in hun bodeminformatie systeem. De beschikkingen ernst en spoed worden tevens kadastraal geregistreerd
• •
Indien het een verontreiniging is, die is ontstaan na 1987 binnen een inrichting Wet milieubeheer is de gemeente het bevoegd gezag. De Omgevingsdienst regio Utrecht registreert deze verontreinigingen in het regionale bodeminformatiesysteem. Jaarlijks vraagt de ODrU aan de RUDU hoeveel artikel 41 meldingen zij hebben gehad en hoeveel beschikkingen ernst en spoed zij hebben genomen. Tevens tellen zij hoeveel zorgplicht gevallen zijn gemeld bij de gemeente. Het aantal artikel 41 meldingen en het aantal zorgplicht gevallen samen zijn het aantal verontreinigde locaties. Bodemkwaliteit: aantal saneringen van gevallen van ernstige bodemverontreiniging In de Wbb staat de verplichting dat initiatiefnemers die voornemens zijn de bodem te saneren dit moeten melden bij het bevoegd gezag. Als het een verontreiniging betreft die ontstaan is voor 1987 of buiten een inrichting Wet milieubeheer is de provincie het bevoegd gezag. De RUDU voert namens de provincie de bijbehorende taken uit. De initiatiefnemer stelt een saneringsplan op of doet een zogenaamde ‘BUSmelding’. De RUDU neemt een beschikking op het plan of stemt in met de BUSmelding en registreert deze in hun bodeminformatiesysteem. Indien het een verontreiniging is, die is ontstaan na 1987 binnen een inrichting Wet milieubeheer is de gemeente het bevoegd gezag. Een dergelijk verontreiniging moet volledig worden gesaneerd. Het plan van aanpak voor dergelijke saneringen worden voorgelegd aan de gemeente. De gemeente vraagt de Omgevingsdienst op dit plan te beoordelen. De Omgevingsdienst regio Utrecht registreert deze plannen in het regionale bodeminformatiesysteem. Jaarlijks vraagt de ODrU aan de RUDU hoeveel beschikkingen instemming saneringsplan zij hebben afgegeven en hoe vaak zij hebben ingestemd met een BUS-melding en tellen zij de ingediende plannen bij de gemeente. Bodemkwaliteit: aantal saneringen van niet-ernstige bodemverontreiniging De gemeente is bevoegd gezag voor niet-ernstige bodemverontreiniging. In het beleidskader bodem van de gemeente Utrechtse Heuvelrug staat dat op het moment dat een initiatiefnemer voornemens is om een niet-ernstige bodemverontreiniging te saneren, de initiatiefnemer een plan van aanpak indient bij de gemeente Utrechtse Heuvelrug. De gemeente vraagt de Omgevingsdienst regio Utrecht om dit plan te beoordelen. De Omgevingsdienst registreert deze informatie in het regionale bodeminformatiesysteem. Jaarlijks telt de ODrU hoeveel plannen van aanpak zijn ingediend. Beleving bodemkwaliteit: aantal klachten over bodem De ODrU houdt bij hoeveel klachten er jaarlijks zijn over bodem.
20
2.3.2.3
Mogelijke effectindicatoren gezonde, veilige, duurzame en natuurlijke waterhuishouding
Waterkwaliteit: % meetlocaties dat voldoet aan kwaliteitsnormen voor grondwater De afgelopen jaren hebben we op meerdere plaatsen het afspoelend hemelwater van verhardingen afgekoppeld van het riool en rechtstreeks in de bodem geïnfiltreerd. Om de kwaliteit van het kwetsbare grondwater in de Heuvelrug te beschermen is het van belang dat dit water niet te zeer verontreinigd is met zware metalen (uit de bouw) of Paks en minerale oliën van het verkeer. De gemeente heeft daarom onder meerdere infiltratieriolen peilbuizen aangelegd, zodat we de kwaliteit van het infiltrerend regenwater kunnen bemonsteren. We meten of het water in deze peilbuizen voldoet aan de verschillende kwaliteitsnormen voor grondwater. Op deze manier krijgen we inzicht welke soorten verhard oppervlak we in de toekomst kunnen afkoppelen en welke we beter op het riool kunnen laten lozen. 2.3.2.4
Mogelijke effectindicatoren gezonde en veilige luchtkwaliteit
Luchtkwaliteit: nader onderzoeken De luchtkwaliteit is van veel factoren afhankelijk, zoals het weer (is het zonnig, de kracht en richting van de wind), de hoeveelheid en soort verkeer, en de activiteiten van bedrijven. De luchtkwaliteit ten aanzien van gezondheid is vooral afhankelijk van de hoeveelheid fijnstof in de lucht, stikstofdioxide (NO2) en roet. Fijnstof wordt uitgedrukt in PM10 (fijnstof kleiner dan 10 micrometer) en PM 2,5 (fijnstof kleiner dan 2,5 micrometer) en UFP (ultrafijnstof, kleiner dan 0,1 micrometer) en roet. Roet ontstaat als ultrafijnstof samenklontert. Roet maakt deel uit van PM2,5. De luchtkwaliteit ten aanzien van de natuur is vooral afhankelijk van de hoeveelheid zwaveldioxide in de lucht en stikstof. Natuurgebieden verzuren als er veel zwaveldioxide in de lucht zit. Zwaveldioxide wordt uitgestoten bij verbranding van brandstoffen met zwavel zoals kolen. De hoeveelheid van de genoemde stoffen in onze lucht variëren per locatie in de gemeente. Dit maakt het ingewikkeld om tot een goede indicator en een ambitie te komen voor de gemeente als één gebied. In ons gebiedsgerichte milieubeleid zijn per gebiedstype verschillende ambities opgenomen. We gaan onderzoeken of ‘het percentage woningen waarvan de omgeving voldoet aan de ambities van de gebiedstype’ een bruikbare indicator kan zijn (onderzoekslast). Beleving luchtkwaliteit: aantal klachten geur/stank bedrijven Het aantal klachten die de ODrU ontvangt over geur of stank bij bedrijven in de gemeente.
2.3.2.5
Mogelijke effectindicatoren gezonde en rustige leefomgeving ten aanzien van geluid, stilte en trillingen
Blootstelling aan geluid kan direct en indirect gevolgen hebben voor de gezondheid en welzijn. Direct wanneer geluid gehoorschade veroorzaakt, indirect wanneer bijvoorbeeld regelmatig de slaap verstoord raakt. Geluidsoverlast kan leiden tot hart- en vaatziekten. Ook het dichthouden van ramen en deuren om het lawaai buiten te houden, heeft gevolgen: ventilatie ontbreekt dan (vaak). Daarnaast heeft lawaai een negatieve invloed op de leerprestaties van kinderen. Er zijn verschillende vormen van overlast door geluid: geluidsoverlast door buren, door bedrijven, door rail en door wegverkeer (verkeerslawaai). Geluidsoverlast door de buren laten we hier buiten beschouwing.
21
Geluidskwaliteit De hoeveelheid geluid varieert per locatie in de gemeente. Dit maakt het ingewikkeld om tot een goede indicator en ambitie te komen voor de gemeente als één gebied. In ons gebiedsgerichte milieubeleid zijn per gebiedstype verschillende ambities opgenomen. We gaan onderzoeken of ‘het percentage woningen percentage van de woningen dat zich bevindt op een locatie waar het geluidsniveau hoger is dan deze gebiedsgerelateerde norm’ een bruikbare indicator kan zijn voor weg- en railverkeer (onderzoekslast). Beleving geluid: aantal klachten geluid horeca Het aantal klachten die de ODrU ontvangt over geluid van horeca bedrijven. Beleving geluid: aantal klachten geluid bedrijven (exclusief horeca) Het aantal klachten die de ODrU ontvangt over geluid van niet-horeca bedrijven Beleving geluid: aantal klachten over verkeerslawaai We hebben onderzocht of het mogelijk is hiervoor een indicator op te stellen. Een goed beeld verkrijgen van klachten over verkeerslawaai is op dit moment echter nog niet goed mogelijk. Een belangrijke reden daarvoor is dat klachten over verkeerslawaai vaak gecombineerd zijn met andere verkeersklachten (wegdek kapot, er wordt te hard gereden, verzoek om plaatsing van een flitspaal, etc.). Deze gecombineerde klachten worden meestal aan de gemeente gericht en deze worden in behandeling genomen als een verkeersklacht. Bij de registratie hiervan wordt (nog) geen rekening gehouden met de milieu aspecten geluidsoverlast en luchtkwaliteit. Klachten over verkeerslawaai worden (vrijwel) niet als milieuklacht bij ODRU ingediend. Het is mogelijk dat ook klachten over verkeerslawaai vanuit onze gemeente worden ingediend bij ProRail, NS en Rijkswaterstaat. We hebben nog geen goed beeld of dit het geval is. 2.3.2.6
Mogelijke effectindicatoren gezonde en duurzame leefomgeving ten aanzien van licht en donkerte (lichthinder)
Nog nader te onderzoeken. 2.3.2.7
Mogelijke effectindicatoren gezonde en veilige leefomgeving ten aanzien van externe veiligheid en asbest
Externe Veiligheid (EV) gaat over risico’s voor mens en milieu door opslag, productie, gebruik en vervoer van gevaarlijke stoffen. Gevaarlijke stoffen zijn bijvoorbeeld vuurwerk, lpg of munitie. Het vervoer van die stoffen kan over weg, water en spoor of door buisleidingen gaan. Externe veiligheid: aantal ontheffingen route gevaarlijke stoffen Voor elke transportbeweging met gevaarlijke stoffen is een ontheffing nodig. De ODrU verzorgt deze namens de gemeente. Een afname van dergelijke ontheffingen betekent minder vervoersbewegingen met gevaarlijke stoffen en dus minder (milieu)risico. De gemeente kan het aantal vervoersbewegingen met gevaarlijke stoffen beïnvloeden door woningen die niet aangesloten zijn op het aardgasnetwerk te stimuleren om over te stappen van boven- of ondergrondse olietanks naar bijvoorbeeld een wko-systeem of een ander duurzaam alternatief. De gemeente kan daarmee het aantal vervoersbewegingen beïnvloeden.
22
Asbest: het aantal asbestdaken in de gemeente Asbest bestaat uit microscopisch kleine, naaldachtige vezels. De vezels kunnen diep in de longen doordringen. Wie asbestvezels inademt kan ziek worden. Op termijn kan dit longkanker, mesothelioom (longvlieskanker of buikvlieskanker) of asbestose (stoflongen) veroorzaken. Tot 1994 is asbest veel gebruikt in verschillende producten, maar vooral in bouwmaterialen. Zo komt het voor in golfplaten, vinylvloerbedekking (zeil) en in pijpen voor schoorstenen. Ook kan asbest zitten in oude huishoudelijke apparaten. Bijvoorbeeld haardrogers, strijkijzers en warmhoudplaatjes. Sinds 1 juli 1993 mogen bedrijven geen asbest meer gebruiken. En ook geen asbest of asbesthoudende producten meer verkopen, importeren, weggeven, opnieuw toepassen en bewerken. In de Europese Unie (EU) geldt een asbestverbod sinds 2005. De Rijksoverheid voert vanaf 2024 een verbod op asbestdaken. Particulieren, bedrijven en (overheids-)instellingen mogen dan geen asbestdaken meer bezitten. Oude daken kunnen door de jaren heen zijn aangetast door weer en wind. Daardoor kunnen asbestvezels vrijkomen. Het is daarom belangrijk om het aantal asbestdaken in de gemeente inzichtelijk te maken en daarop doelstellingen te formuleren. Hoe we dit aan kunnen pakken zoeken wij nog verder uit.
23
Figuur 4: Doelenboom ‘Leefomgevingskwaliteit’
DOEL / THEMA Kwaliteit van de leefomgeving
WAT WILLEN WE BEREIKEN? Een gezonde en veilige bodemkwaliteit.
Een gezonde, veilige, duurzame en natuurlijke waterhuishouding.
Een gezonde en veilige luchtkwaliteit. Een gezonde en rustige leefomgeving (geluid, stilte en trillingen) Een gezonde en duurzame leefomgeving (lichthinder)
Een gezonde en veilige leefomgeving (externe veiligheid))
24
Tabel 4: Doelen, subdoelen en effectindicatoren ‘Leefomgevingskwaliteit’
Subdoel
2.1 Een gezonde en veilige bodemkwaliteit
2.2 Een gezonde, veilige, duurzame en natuurlijke waterhuishouding 2.3 Een gezonde en veilige luchtkwaliteit 2.4 Een gezonde en rustige leefomgeving (geluid, stilte, trillingen) 2.5 Een gezonde en duurzame leefomgeving (lichthinder) 2.6 Een gezonde en veilige leefomgeving (externe veiligheid en asbest)
Effectindicator 2.0a Aantal meldingen gezondheid en milieu (GGD) 2.0b Aantal deelnemende klassen aan buitenlessen (NME) 2.1a Aantal verontreinigde locaties 2.1b Aantal bodem saneringen van gevallen van ernstige bodemverontreiniging 2.1c Aantal bodemsaneringen van gevallen van niet ernstige bodemverontreiniging 2.1d Aantal klachten over bodem 2.2a % meetlocaties dat voldoet aan kwaliteitsnormen voor grondwater 2.3a Aantal klachten geur/stank bedrijven 2.4a Aantal klachten geluid bedrijven (excl. horeca) 2.4b Aantal klachten geluid horeca 2.6a Aantal ontheffingen route gevaarlijke stoffen 2.6b Aantal asbestdaken in de gemeente
* Tenzij anders aangegeven.
25
referentiewaarde (2009*) 4
Streefwaarde 2015 n.t.b.
Streefwaarde 2020 n.t.b.
Streefwaarde 2035 n.t.b.
n.t.b.
75
n.t.b.
n.t.b.
n.t.b. n.t.b.
n.t.b. n.t.b.
n.t.b. n.t.b.
n.t.b. n.t.b.
n.t.b.
n.t.b.
n.t.b.
n.t.b.
n.t.b. 60%
n.t.b. 60%
n.t.b. n.t.b.
n.t.b. n.t.b.
10 (2010)
5
n.t.b.
n.t.b.
48 (2010)
30
n.t.b.
n.t.b.
-
-
n.t.b. -
n.t.b. -
n.t.b.
n.t.b.
n.t.b.
n.t.b.
n.t.b.
n.t.b.
n.t.b.
0 (2024)
2.4
Duurzame mobiliteit
2.4.1
Wat willen we bereiken? De ambitie voor duurzame mobiliteit in het milieubeleid is meervoudig. Het milieubeleidsplan Natuurlijk Duurzaam geeft aan dat duurzame mobiliteit dient bij te dragen aan een klimaatneutrale gemeente 2035 en aan het in stand houden en verbeteren van de leefomgevingskwaliteit. Belangrijke leefomgevingskwaliteit thema’s zijn hierbij geluid en trillingen, luchtkwaliteit, kwaliteit van bodem en oppervlakte water bij wegen en externe veiligheid (vervoer en opslag brandstoffen voor mobiliteit). Dit is nader uitgewerkt in het Gemeentelijk Verkeers en Vervoersplan (GVVP). In de milieujaarprogramma’s is als derde ambitie toegevoegd: het voorkomen van uitputten van grondstoffen.
We hebben de ambitie van het milieubeleidsplan vertaald naar een ambitie voor de toekomst (zie ook hoofdstuk 2 en 4 van ‘Milieubeleidsplan: evaluatie en positiebepaling’). De ambitie voor duurzame mobiliteit is: • We zijn klimaatneutraal mobiel in 2035; • We verminderen de negatieve impact van mobiliteit op de leefomgevingskwaliteit van onze gemeente; • We rijden op hernieuwbare duurzame grondstoffen. In de mobiliteit die in onze gemeente plaats vindt wordt zo veel mogelijk gebruik gemaakt van hernieuwbare duurzame grondstoffen zoals groene stroom, groen gas, en waterstof. Dit is weergegeven in de doelenboom ‘duurzame mobiliteit’, figuur 5.
2.4.2
Uitgangspunt duurzame mobiliteit: trias mobilica Uitgangspunt voor het uitvoeringsprogramma milieu is de trias mobilica. 1) Verminderen: voorkomen van vervoer/mobiliteit zoals door de inzet van ‘het nieuwe werken’ of voorkomen van inefficiënt transport door route optimalisaties; 2) Veranderen: gebruik van andere vormen van vervoer (modal shift), bijvoorbeeld door gebruik van de (elektrische) fiets in plaats van de brommer of de auto op (relatief) korte afstanden of door gebruik van openbaar vervoer in plaats van de auto. Makkelijk kunnen schakelen tussen vervoersmiddelen is daarbij van groot belang om duurzamer reizen aantrekkelijker te maken, zowel voor de inwoners, voor forenzen als voor gasten; 3) Verduurzamen: het verduurzamen van vervoersmiddelen zoals het vervangen van benzine en diesel voertuigen met voertuigen op hernieuwbare brandstof zoals op groene stroom of groen gas
Tijdens het participatieproces worden projecten en aanpakken geformuleerd die bijdragen aan de geformuleerde ambities op duurzame mobiliteit in lijn met de trias mobilica.
2.4.3
Klimaatneutraal mobiel De ambitie klimaatneutraal mobiel is onderdeel van de ambitie klimaatneutraal grondgebied 2035. Een belangrijk deel van het energiegebruik en CO2 uitstoot in de gemeente vindt plaats in mobiliteit binnen de gemeentegrenzen; ongeveer 20% van de CO2 uitstoot in 2013. Verminderen van de uitstoot draagt daarom substantieel bij aan de klimaatdoelstelling voor het grondgebied.
De ambitie klimaatneutraal mobiel drukken we uit aan de hand van de ‘klimaatvoetafdruk mobiliteit’. De klimaatvoetafdruk van mobiliteit bestaat uit een inschatting van RWS van de CO2 uitstoot van het wegverkeer in onze gemeente (exclusief autosnelwegen) en de CO2 uitstoot van werktuigen. We laten het verkeer op de snelweg, het railverkeer en vaartuigen buiten beschouwing omdat we hier als
26
gemeente en als inwoners en ondernemers van deze gemeente weinig invloed op uit kunnen oefenen (zie tabel 5 en tabel 6 indicator 3.1a,b,c).
Tabel 5: Samenstelling klimaatvoetafdruk ‘mobiliteit’
Effect indicator Klimaatvoetafdruk mobiliteit (ton CO2)
Wat valt hier onder? CO2 uitstoot van het wegverkeer in onze gemeente (exclusief autosnelwegen) en de CO2 uitstoot van mobiele werktuigen
Wat valt hier (nog) niet onder? • Autosnelwegen* • Railverkeer* • Binnenscheepvaart* • Recreatievaart* * Inschatting wel mogelijk
De ambitie is om de klimaatvoetafdruk mobiliteit naar nul te brengen in 2035 zonder compensatie of uitwisseling met andere onderdelen van de ‘klimaatvoetafdruk gemeentelijk grondgebied’. De keuze om de klimaatvoetafdruk mobiliteit naar nul te brengen in 2035 zonder compensatie of uitwisseling met andere onderdelen van de ‘klimaatvoetafdruk gemeentelijk grondgebied’ heeft een aantal consequenties. 1) Om de CO2 uitstoot van mobiliteit naar nul te brengen zal voldoende extra duurzame energie binnen de gemeentegrenzen opgewekt moeten worden voor groengas, (groen) elektrisch of (groen geproduceerd) waterstof. Op basis van een quickscan naar de potentie voor biomassa-energie in de provincie Utrecht (2011) schatten we in dat binnen de gemeente een redelijke potentie bestaat voor biogas (materialen voor vergisting zoals mest en GFT). Het is op basis hiervan echter nog moeilijk in te schatten of dit afdoende is en welk deel van de mobiliteitsvraag we hiermee kunnen invullen. De keuze voor het binnen de gemeentegrenzen duurzaam opwekken van energie voor de mobiliteitsvraag, betekent een ruimtelijke opgave voor het realiseren van een of meerdere biogas installaties. We hoeven echter minder duurzame energie op te wekken als we het aantal kilometers met voertuigen verminderen (geen mobiliteit of keuze voor te voet en de fiets) en als meer gereisd wordt met het OV. De verhouding tussen verminderen, veranderen en verduurzamen van mobiliteit (trias mobilica) en het opwekken van duurzame energie om de klimaatvoetafdruk mobiliteit tot nul te brengen werken we uit tijdens het participatie/coproductieproces. 2) Door te kiezen voor de ambitie klimaatneutrale mobiliteit in 2035 zonder compensatie, zullen in 2035 voertuigen die CO2 uitstoten in de gemeente (bijzondere evenementen uitgezonderd) geweerd moeten worden (milieuzone voertuigen, bijvoorbeeld in 2035 geldend voor voertuigen van voor 2020 / ouder dan 15 jaar). De (meeste) voertuigen die in 2035 op de weg te vinden zijn moeten nog gekocht worden. 3) Deze klimaatambitie betekent dat de komende jaren de ontwikkeling gestart moet worden van nieuwe duurzame vervoersarrangementen voor gasten van de gemeente en de ontwikkeling van vervoersmanagement door ondernemers en organisaties (forenzen). De conferentieoorden verenigd in GroenCentraal bieden reeds de mogelijkheid om vanaf Station Driebergen-Zeist gebruik te maken van een taxi op groen gas (ikreisgroen.nl). In de Alpen is het voor toeristen vrij normaal dat zij hele gebieden niet meer met de auto mogen bereizen. Daar zijn alternatieve duurzame toeristische arrangementen ontwikkeld, inclusief duurzame vervoersarrangementen zoals Alpine Pearls. Ook wordt duurzaam vervoer aangeboden als beleving zoals wandelen, fietsen, MTB-en in de schone of ruige natuur. In het participatieproces van de actualisatie gaan we samen met organisaties, ondernemers en recreatiesector kijken wat de mogelijkheden zijn en wat het draagvlak is.
27
Alternatief: klimaatneutraal mobiel met uitwisseling binnen de klimaatvoetafdruk gemeentelijk grondgebied Een alternatieve ambitie is om, naar analogie van de ambitie klimaatneutraal wonen, de ruimte te bieden dat de ambitie klimaatneutrale mobiliteit 2035 door ‘mobilisten’ gecompenseerd kan worden door een betere prestatie op andere onderdelen van de ‘klimaatvoetafdruk gemeentelijk grondgebied’. Bijvoorbeeld door extra duurzame energie opwekken binnen de gemeentegrenzen als compensatie. De verwachting is dat in de beleving van inwoners en bedrijven dit een minder logische koppeling is dan bij klimaatneutraal wonen. De mobiliteit in de Utrechtse Heuvelrug is immers niet alleen afkomstig van de inwoners en bedrijven in de Utrechtse Heuvelrug. Voor forenzen, gasten en mensen op doorreis met een minder duurzaam vervoermiddel of minder duurzame vervoerskeuze zal dan binnen de gemeentegrenzen gecompenseerd moeten worden. Tijdens het participatieproces wordt verder uitgewerkt: • de uitrol van de ambitie ‘klimaatneutrale mobiliteit 2035’ in de tijd/ het tempo; • de verhouding/uitwisseling en uitrol in de tijd in het behalen van de ambitie ‘klimaatneutrale mobiliteit 2035’ tussen de klimaatvoetafdruk ‘wegverkeer’ en de klimaatvoetafdruk ‘werktuigen’; • de verhouding tussen verminderen, veranderen en verduurzamen van mobiliteit (trias mobilica) en het opwekken van duurzame energie om de klimaatvoetafdruk mobiliteit tot nul te brengen. Tijdens het participatieproces zal gepeild worden wat het draagvlak is voor een (mogelijk nodige) toekomstige milieuzone. We kijken wat nodig is om het proces daar naar toe zo vorm te geven dat inwoners, bedrijven en organisaties voldoende en reële hierop kunnen anticiperen zodat het een reële optie met draagvlak wordt.
2.4.4
Verminderen negatieve impact mobiliteit op de leefomgevingskwaliteit We hebben nog geen goede indicatoren kunnen vinden voor de impact van mobiliteit op de leefomgevingskwaliteit. In het participatie/ coproductieproces worden de indicatoren hiervoor samen met participanten ontwikkeld. We zullen hierbij een beroep doen op experts bijvoorbeeld van andere gemeenten en provincie, om vervolgens samen met inwoners, bedrijven en organisaties aan de doelstellingen te werken. In de paragraaf leefomgevingskwaliteit (2.4) zijn twee mogelijke effectindicatoren gegeven die ook voor duurzame mobiliteit van toepassing kunnen zijn: • Geluid: klachten verkeerslawaai • Water: % meetlocaties dat voldoet aan kwaliteitsnormen voor grondwater 2.4.4.1
Aantal deelauto’s
Het aantal deelauto’s bestaat uit de deelauto’s die worden aangeboden in de gemeente door bedrijven zoals Greenwheels en waarvoor een abonnement nodig is en de deelauto’s die worden aangeboden door particulieren zoals via mywheels.nl De ambitie voor het aantal deelauto’s wordt tijdens het participatieproces vorm te geven.
2.4.5
Rijden op hernieuwbare duurzame brandstoffen Rijden op hernieuwbare duurzame brandstoffen voorkomt uitputting van grondstoffen. Ook draagt rijden op hernieuwbare duurzame brandstoffen bij aan de vermindering van de negatieve impact van mobiliteit op de leefomgevingskwaliteit (met name geluid en luchtkwaliteit). Daarnaast is het onderdeel van de ambitie ‘klimaatneutraal mobiel’. Om in onze gemeente 100% klimaatneutrale mobiliteit te realiseren zullen alle motorvoertuigen in 2035 op groengas, (groen) elektrisch of (groen geproduceerd) waterstof moeten rijden en zal de energie hiervoor duurzaam in de gemeente moeten worden gewonnen of opgewekt. De ambitie is dat in 2035 alle voertuigen rijden op duurzame hernieuwbare brandstoffen. Omdat de ontwikkeling van schone voertuigen mede sterk afhankelijk is van Europese en nationale regelgeving, technologie ontwikkeling en de ontwikkeling van vul- en laadpunten, vinden we het moeilijk om in te 28
schatten hoe reëel deze ambitie. We schatten in dat elektrisch rijden en groen gas zich sterk blijven ontwikkelen, maar dat de ontwikkeling van waterstof nog niet zo snel zal gaan. Als ambitie hanteren we (de komende jaren voorlopig) dat in 2035 de helft van de voertuigen op groen gas (CNG) rijdt en de andere helft op (groen) elektrisch. Deze ambitie wordt beschreven aan de hand van vier indicatoren: 1) het aantal groengas (CNG) personenauto’s per 1000 personenauto’s’, 2) het aantal elektrische personenauto’s (FEV4) per 1000 personenauto’s, 3) het aantal groengas (CNG) voertuigen; 4) het aantal elektrische voertuigen (FEV en PHEV5). 2.4.5.1
Het aantal groengas personenauto’s per 1000 personenauto’s
Groengas heeft dezelfde kwaliteit als aardgas (CNG). Auto’s geschikt voor groengas zijn dus auto’s auto’s die geschikt zijn voor aardgas. De ambitie voor 2035 is dat 500 per1000 personenauto’s op groengas rijden. Hoe de ambitie vorm wordt gegeven in de tijd is onderdeel van het participatieproces. 2.4.5.2
Het aantal elektrische personenauto’s (FEV) per 1000 personenauto’s
We kennen verschillende typen elektrische auto’s. In het aantal elektrische auto’s worden alleen de volledig elektrische auto’s (FEV) meegenomen. De ambitie voor 2035 is dat 500 op de 1000 personenauto’s elektrisch zijn. Hoe de ambitie vorm wordt gegeven in de tijd is onderdeel van het participatieproces. 2.4.5.3
Het aantal groengas voertuigen
Deze indicator geeft het aantal groengas voertuigen aan. In het aandeel groengas personenauto’s zijn andere voertuigen zoals bedrijfsauto’s en werktuigen niet meegenomen. Het is op dit moment niet mogelijk om een indicator aantal groengas voertuigen per 1000 voertuigen te maken. Hoe de ambitie vorm wordt gegeven in de tijd is onderdeel van het participatieproces. 2.4.5.4
Het aantal elektrische voertuigen
Deze indicator geeft het aantal elektrische voertuigen aan. Hieronder vallen PEV en PHEVs personenauto’s en bedrijfsauto’s, bussen, driewielauto’s, en motor- en bromfietsen. In het aandeel elektrische personenauto’s zijn andere voertuigen zoals bedrijfsauto’s en motorfietsen niet meegenomen. Het is op dit moment niet mogelijk om een indicator aantal elektrische voertuigen per 1000 voertuigen te maken. Hoe de ambitie vorm wordt gegeven in de tijd is onderdeel van het participatieproces. 2.4.5.5
Aantal tankstations voor groengas en aantal (semi) publieke laadpunten
De ontwikkeling van schone voertuigen kan alleen plaats vinden als ook de infrastructuur voor de groene ‘brandstoffen’ beschikbaar is. Groengas voertuigen vragen om groengas tankstations/ vulpunten in de gemeente en elektrische auto’s om (semi)publieke laadvoorzieningen waaronder snelladers. Het is daarom nodig om hiervoor te ambities te formuleren ten aanzien van: 1) het aantal tankstations voor groengas en 2) het aantal (semi) publieke laadpunten voor elektrische auto’s. Een laadpaal heeft vaak meerdere laadpunten. De laadpunten bij particulieren thuis op eigen terrein zijn geen onderdeel van deze indicator. Wat de juiste dekkingsgraad is voor een bepaald aantal voertuigen is, moet nog nader uitgezocht worden. Het tempo waarin de infrastructuur gerealiseerd dient te zijn is afhankelijk van de ambitie voor het verminderen van de klimaatvoetafdruk van mobiliteit in de tijd. Deze zal bepaald worden tijdens het participatie proces van de actualisatie.
FEV staat voor Full Electric Vehicle, dus voertuigen die volledig op elektriciteit rijden. PHEV staat voor Plug-in Hybrid Electric Vehicle, dus hybride voertuigen die naast op elektriciteit rijden ook een brandstoftank hebben.
4 5
29
Figuur 5: Doelenboom ‘Duurzame mobiliteit’
DOEL / THEMA Duurzame mobiliteit
WAT WILLEN WE BEREIKEN? We zijn klimaatneutraal mobiel. We verminderen de negatieve impact van mobiliteit op de leefomgevingskwaliteit (met name op lucht, geluid) We rijden op hernieuwbare duurzame grondstoffen
30
Tabel 6: Doelen, subdoelen en effectindicatoren ‘Duurzame mobiliteit’
Subdoel
Effectindicator
3.1 We zijn klimaatneutraal mobiel
3.1a Klimaatvoetafdruk mobiliteit
3.2 We verminderen de negatieve impact van mobiliteit op de leefomgevingskwaliteit 3.3 We rijden op hernieuwbare, duurzame grondstoffen
Refentiewaarde (jaartal) 68.958 (2009)
3.1b Klimaatvoetafdruk wegverkeer (exclusief snelwegen)
61.460 (2009)
3.1c Klimaatvoetafdruk werktuigen
7.498 (2009)
Streefwaarde 2015 n.t.b routekaart n.t.b. participatie mobiliteit
3.2a Aantal deelauto’s
5 (2009)
3.3a Aantal groengas personenauto’s per 1000 personenauto’s
0 (2013)
3.3b Aantal elektrische personenauto’s (FEV) per 1000 personenauto’s 3.3c Aantal groengas voertuigen
0 (2013)
4 (2013)
3.3d Aantal elektrische voertuigen(FEV+PHEV)
70 (2013)
3.3e Aantal groengas vulpunten
0
3.3f Aantal (semi) publieke laadpunten elektrische auto’s
2 (2012)
31
Streefwaarde 2020 n.t.b. routekaart n.t.b. participatie mobiliteit
Streefwaarde 2035 0 n.t.b. participatie mobiliteit
n.t.b.
n.t.b.
n.t.b.
participatie mobiliteit
participatie mobiliteit
participatie mobiliteit
n.t.b
n.t.b
n.t.b.
participatie mobiliteit
participatie mobiliteit
participatie mobiliteit
n.t.b
n.t.b
500
participatie mobiliteit
participatie mobiliteit
n.t.b
n.t.b
participatie mobiliteit
participatie mobiliteit
500
n.t.b
n.t.b
n.t.b
participatie mobiliteit
participatie mobiliteit
participatie mobiliteit
n.t.b
n.t.b
n.t.b
participatie mobiliteit
participatie mobiliteit
participatie mobiliteit
n.t.b
n.t.b
n.t.b
participatie mobiliteit
participatie mobiliteit
participatie mobiliteit
n.t.b
n.t.b
n.t.b
participatie mobiliteit
participatie mobiliteit
participatie mobiliteit
2.5
Duurzame economie
2.5.1
Wat willen we bereiken? In het milieubeleidsplan Natuurlijk Duurzaam 2009-2014 was duurzame economie geen onderwerp. Hiervoor is geen ambitie geformuleerd. Eén project in het beleidsplan was gericht op bedrijven: handhaving energie in het kader van de Wet Milieubeheer. Met dit project werd bijgedragen aan de ambitie klimaatneutrale gemeente 2035. In de milieujaarprogramma’s heeft duurzame economie sinds 2011 een veel prominentere plaats gekregen. “Een duurzame gemeente staat of valt met de ontwikkeling van een duurzame lokale en regionale economie. Een economie waarin het ontwikkelen en het aanbieden van duurzame producten en diensten rendabel is en waarbij inwoners en gasten kunnen kiezen voor duurzame consumptie. In onze gemeente liggen veel kansen voor een duurzame en klimaatvriendelijke economie. Onze sterke kanten zijn de groene omgeving, de kleinschaligheid en de economie die met deze groene omgeving verweven is, zoals de recreatie, de zorg en de agrarische sector.” In de milieujaarprogramma’s zijn drie overkoepelende ambities gedefinieerd. Deze ambities blijven we hanteren. We voegen hieraan expliciet toe streek producten en diensten. De ambities zijn: 1. Realiseren van een goed klimaat voor duurzame of klimaatvriendelijke innovaties; 2. Realiseren van een goed klimaat voor het in de markt zetten van duurzame, klimaatvriendelijke (en streek) producten en diensten; 3. Realiseren van een gezonde klimaatvriendelijke lokale en regionale economie. Dit is weergegeven in de doelenboom duurzame economie, figuur 6.
Onder het realiseren van een gezonde klimaatvriendelijke lokale en regionale economie valt een duurzame, klimaatneutrale bedrijfsvoering van ondernemers, het aanbod van duurzame producten en diensten en streekproducten door ondernemers en het aanbod van producten en diensten die bijdragen aan verduurzaming van activiteiten van de afnemer (bijvoorbeeld isolatie, zonnepanelen, materialen voor afkoppeling van regenwater en groengas voertuigen). 2.5.1.1
Nog weinig effectindicatoren duurzame economie
De ontwikkeling van goede effectindicatoren voor dit beleid blijkt erg moeilijk, met name voor de eerste en de tweede doelstelling. We hebben geen continue (openbare) monitors kunnen vinden voor het klimaat voor duurzame innovaties en het marktklimaat voor duurzame producten en diensten op gemeenteniveau. Wel is incidenteel onderzoek naar duurzame economische ontwikkeling en maatschappelijk verantwoord ondernemen beschikbaar op nationaal en internationaal niveau. Voor een gezonde, klimaatvriendelijke lokale en regionale economie zijn met name indicatoren ontwikkeld voor een duurzame, klimaatneutrale bedrijfsvoering van ondernemers. Deze zijn beschreven in de volgende paragrafen. In het participatie/ coproductieproces worden aanvullende indicatoren en ambities (streefwaarden) samen met participanten ontwikkeld. We leggen de participanten een aantal mogelijke indicatoren voor. Wij denken onder andere aan het aantal bedrijven met een CO2-prestatieladder, bedrijven met een SMK keurmerk, bedrijven die deelnemen aan het duurzaamheidsplatform GroeneZaken.com, het aantal fair trade winkels, fair trade bedrijven en fair trade horeca (zie het document Milieubeleidsplan: evaluatie en positiebepaling). We zullen hierbij een beroep doen op experts bijvoorbeeld van andere gemeenten en provincie, om vervolgens samen met inwoners, bedrijven en organisaties aan de doelstellingen te werken.
32
Het verder vormgeven van de indicatoren tijdens het actualisatieproces heeft als consequentie dat de inhoudelijke kaders voor de duurzame economie nog niet volledig vaststaan in het participatieproces. Wel geven de algemene doelstellingen voor duurzame economie een duidelijke richting. 2.5.1.2
Uitgangspunten ontwikkeling effectindicatoren en kwantitatieve doelstellingen duurzame economie
Uitgangspunten voor de ontwikkeling van effectindicatoren en de doelstellingen zijn: • we definiëren tenminste één effectindicator per doelstelling • de indicatoren kunnen daadwerkelijk de effecten van beleid en activiteiten in de gemeente meten; • de indicatoren leveren geen (te) grote onderzoeksdruk voor de gemeente; • de doelstellingen zijn in lijn met de doelstelling voor de duurzame economie en reëel. Reëel is daarbij geen objectief begrip en zal uiteindelijk politiek afgewogen moeten worden.
2.5.2
Gezonde klimaatvriendelijke lokale en regionale economie In de milieujaarprogramma’s waren reeds indicatoren geformuleerd voor duurzame bedrijfsvoering: het aantal bedrijven met een ISO 14001, het aantal bedrijven met een Green Key label goud, de klimaatvoetafdruk zakelijke aansluitingen en het aantal deelnemers aan de Groene Economie. Nader onderzoek heeft geleid tot het veranderen van de ‘klimaatvoetafdruk van zakelijke aansluitingen’ naar de ‘klimaatvoetafdruk bedrijven’, de ‘klimaatvoetafdruk vrije tijd en recreatie’ en de ‘klimaatvoetafdruk gezondheid en welzijnszorg’ en tot het schrappen van de indicator deelnemers aan de Groene Economie. Deze wordt geschrapt omdat inmiddels door alle ondernemersverenigingen de stichting Utrechtse Heuvelrug Duurzaam Doen! is opgericht. Nieuw voorgestelde indicatoren zijn de klimaatvoetafdrukken van de ‘grote vissen’ onder ‘bedrijven’, ‘vrije tijd en recreatie’ en ‘gezondheid en welzijnszorg’.
2.5.2.1
Klimaatvoetafdruk gebouwde omgeving ‘Bedrijven’, ‘Vrije tijd en Recreatie’, ‘Gezondheid en Welzijnszorg’ en Grote Vissen
In de milieujaarprogramma’s werd de klimaatvoetafdruk voor zakelijke aansluitingen gehanteerd als indicator voor een klimaatvriendelijke bedrijfsvoering van bedrijven in de gemeente. Veel maatschappelijke en bestuurlijke organisaties hebben ook een zakelijke aansluiting. We maken daarom nu voor duurzame economie een onderscheid tussen de klimaatvoetafdruk ‘bedrijven;’, klimaatvoetafdruk ‘vrije tijd en recreatie’, en de klimaatvoetafdruk ‘gezondheid en welzijnszorg’ (zie hoofdstuk 2, milieubeleidsplan: evaluatie en positiebepaling). Dit is weergegeven in tabel 7 met indicator 4.3a,h,k. Deze klimaatvoetafdrukken geven de CO2 uitstoot weer op basis van het elektriciteit en het gasgebruik in de gebouwde omgeving. Hierbij is elektriciteit en gas dat direct onttrokken wordt aan het hoofdnet van de gasunie of Tennet niet meegenomen. Daarnaast zijn klimaatvoetafdrukken van branches opgenomen waarvan is gebleken dat zij een grote vis zijn: branches die een zeer grote bijdrage leveren aan de klimaatvoetafdruk ‘gebouwde omgeving’ of die een zeer grote klimaatvoetafdruk per vastgoedobject (gemiddelde klimaatvoetafdruk) hebben. Vanuit klimaatperspectief zijn dit kansrijke branches om samen tot een aanpak en ambities te komen. Door projecten in deze branches kunnen mogelijk grote slagen gemaakt worden De grote vissen binnen de ‘bedrijven’ zijn de branches ‘Advisering & Onderzoek, Specialistisch overig’, ‘Financiële Instellingen’, en ‘Informatie & Communicatie’ vanwege hun grote bijdrage aan de totale klimaatvoetafdruk gebouwde omgeving ‘Bedrijven’. De branches ‘Industrie’ en ‘Informatie en Communicatie’ zijn grote vissen vanwege de grote bijdrage per vastgoedobject/ aansluiting. Detailhandel is een grote vis in het ’elektriciteitsgebruik’ (maar niet op het gemiddeld elektriciteitsgebruik per bedrijf.
33
De grote vis binnen ‘Vrije tijd en Recreatie’ is de branche ‘Logies-, maaltijd- en drankverstrekking (Horeca)’ vanwege de grote bijdrage per vastgoedobject / aansluiting. Gezondheid en Welzijnszorg is ook een grote vis.
2.5.2.2
Aantal bedrijven met GreenKey Label Goud (duurzame bedrijfsvoering recreatie en vrijetijdsbranche)
Het GreenKey Label is internationaal keurmerk voor duurzame bedrijven in de recreatie- en vrijetijdsbranche. Het label geeft aan dat de bedrijven voldoen aan aanvullende normen op het gebied van duurzaamheid, milieu en MVO. Een GreenKey Label is inmiddels een bekend en erkend keurmerk voor veel duurzame (zakelijke) toeristen. Het aanwezig zijn van een groot aantal ondernemingen met een GreenKey Label draagt daarmee niet alleen bij aan een duurzame bedrijfsvoering maar ook aan een duurzame uitstraling van de Utrechtse Heuvelrug als duurzame, groene toeristische regio. Voor alle GreenKey bedrijven geldt dat zij moeten voldoen aan alle verplichte normen en een aantal optionele normen. De verplichte normen zijn basis milieunormen, zoals het registreren en besparen van gas, water en elektra en het verminderen van de hoeveelheid (rest)afval. De optionele normen gaan een stap verder. Hieronder vallen maatregelen zoals het gebruik maken van duurzame energie, milieubewuste schoonmaakmiddelen of het zelf zuiveren van afvalwater. De normen zijn vastgesteld door het bestuur van de Stichting KMVK en voldoen aan de internationale normen van GreenKey die weer vastgesteld zijn door de Executive Board van FEE en de International Steering Committee GreenKey. Eens per drie jaar worden de normen herzien. Het certificaat kent in Nederland drie niveaus: brons, zilver en goud. Hoe meer milieumaatregelen een recreatiebedrijf heeft ingevoerd, hoe hoger het ‘milieuvriendelijke’ niveau. We meten als effectindicator alleen het aantal bedrijven dat het hoogste milieuniveau behaalt. GreenKey Labels zijn mogelijk voor de volgende branches: bed&breakfast; bedrijfsrestaurant; campings, mini-campings, bungalowparken, groepsaccommodaties, hotel/conferentiecentrum; congreslocatie; strandpaviljoen; dagrecreatie; chartervaart; passagiersvaart; publieksevenement; restaurant; buitensport; natuurkampeerterrein; zwembaden (openbare zwem- en indoorcomplexen); en bootverhuur. De ambitie voor het aantal GreenKey Labels Goud per branche wordt tijdens het participatieproces vorm te geven.
2.5.2.3
Aantal bedrijven met ISO 14001 certificaat
Het ISO 14001 certificaat geeft aan de het bedrijf een milieumanagementsysteem heeft dat voldoet aan de internationaal geaccepteerde normen voor een milieumanagementsysteem. Het bedrijf besteedt structureel aandacht aan milieu in de bedrijfsvoering waarmee het aan wet-en regelgeving voldoet, milieurisico’s beheerst, en streeft naar permanente verbetering van de milieuprestaties van het bedrijf. Omdat het certificeringsproces van ISO 14001 redelijk kostbaar is, zijn het vooral de wat grotere bedrijven en/ of bedrijven met relatief grotere milieurisico’s die opteren voor een ISO 14001 certificaat. Voor de kleinere MKB bedrijven zijn wel diverse instrumenten beschikbaar zonder certificering zoals de milieubarometer en de MVO balans. We zullen deze instrumenten tijdens het actualiseringsproces voorleggen aan bedrijven om te bezien of een gezamenlijk project en ambities hierop zinvol kan zijn.
34
Figuur 6: Doelenboom ‘Duurzame economie’
DOEL / THEMA Duurzame economie
WAT WILLEN WE BEREIKEN? Een goed klimaat voor duurzame of klimaatvriendelijke innovaties. Een goed klimaat voor het in de markt zetten van duurzame, klimaatvriendelijke (en streek) producten en diensten. Een gezonde klimaatvriendelijke lokale en regionale economie
35
Tabel 7: Doelen, subdoelen en effectindicatoren ‘Duurzame economie’
Subdoel
Effectindicator
Referentiewaarde (jaartal) n.t.b.
Streefwaarde 2015 n.t.b.
Streefwaarde 2020 n.t.b.
Streefwaarde 2035 n.t.b.
4.1 Een goed klimaat voor duurzame of klimaatvriendelijk innovaties 4.2 Een goed klimaat voor het in de markt zetten van duurzame, klimaatvriendelijke producten en diensten 4.3 Een gezonde klimaatvriendelijk lokale en regionale economie: bedrijven ondernemen
4.1 nader te bepalen in participatietraject 4.2 nader te bepalen in participatietraject
n.t.b.
n.t.b.
n.t.b.
n.t.b.
4.3a Klimaatvoetafdruk gebouwde omgeving bedrijven [ton CO2]
82.461 (2009)
n.t.b.
n.t.b.
n.t.b.
4.3b Klimaatvoetafdruk gebouwde omgeving branche ‘Advisering & Onderzoek, Specialistisch Overig’ [ton CO2] 4.3c Klimaatvoetafdruk gebouwde omgeving branche ‘Financiële Instellingen’ [ton CO2] 4.3d Klimaatvoetafdruk gebouwde omgeving branche ‘Informatie & Communicatie’ [ton CO2] 4.3e Klimaatvoetafdruk gebouwde omgeving branche ‘industrie’ [ton CO2] 4.3f Elektriciteitsgebruik gebouwde omgeving branche ‘detailhandel’ [MWh] 4.3g Aantal bedrijven met ISO 14001 certificaat 4.3h Klimaatvoetafdruk gebouwde omgeving vrije tijd & recreatie [ton CO2]
17.139 (2009)
n.t.b.
n.t.b.
n.t.b.
12.218 (2009)
n.t.b.
n.t.b.
n.t.b.
16.653 (2009)
n.t.b.
n.t.b.
n.t.b.
4.925 (2009)
n.t.b.
n.t.b.
n.t.b.
8.985 (2009)
n.t.b.
n.t.b.
n.t.b.
1 (2012)
n.t.b.
n.t.b.
n.t.b.
14.277 (2009)
n.t.b.
n.t.b.
n.t.b.
duurzaam en klimaatneutraal
4.3 Een gezonde klimaatvriendelijk lokale en regionale economie: bedrijven in de vrije tijd & recreatie sector ondernemen duurzaam en
36
klimaatneutraal
4.3 Een gezonde klimaatvriendelijk lokale en regionale economie: bedrijven in de gezondheids en welzijns sector ondernemen duurzaam en klimaatneutraal
4.3i Klimaatvoetafdruk gebouwde omgeving branche ‘logies, maaltijd en drankverstrekking’ [ton CO2] 4.3j Aantal bedrijven met een Green Key Label Goud 4.3k Klimaatvoetafdruk gebouwde omgeving branche ‘gezondheids en welzijnszorg’ [ton CO2]
37
8.475 (2009)
n.t.b.
n.t.b.
n.t.b.
6 (2011)
n.t.b.
n.t.b.
n.t.b.
8.933 (2009)
n.t.b.
n.t.b.
n.t.b.
2.6
Duurzame, klimaatneutrale organisatie
2.6.1
Wat willen we bereiken? De ambitie is een duurzame bedrijfsvoering van de gemeentelijke organisatie: “een bedrijfsvoering waarvan de schadelijke effecten tot een minimum zijn beperkt en die op een positieve manier bijdraagt aan het welzijn van mensen en aan de kwaliteit van de omgeving, zowel hier en nu als elders en later. Door onze manier van werken willen we anderen stimuleren dit ook te doen”. We willen laten zien dat het kan en hoe het kan. Dit is als volgt in de milieujaarprogramma’s aangegeven: ”Door onze organisatie duurzaam te maken laten we zien dat het kan en hoe het kan. Als één van de koplopers willen wij op deze manier laten zien dat duurzaamheid werkt! De gemeente is klant van veel bedrijven en vraagt om duurzame producten en diensten. Zo stimuleren we de lokale duurzame economie en zijn wij dus een 'launching customer’”
In het milieubeleidsplan is dit geconcretiseerd in, maar niet gelimiteerd tot, drie ambities: • een klimaatneutrale organisatie in 2015; • volledig duurzaam inkopen in 2015 volgens de richtlijnen van SenterNovem, tegenwoordig Pianoo; • behalen duurzaam terreinbeheer certificaat goud in 2015 volgens de barometer duurzaam terreinbeheer. Omdat al deze ambities gericht zijn op 2015 maken we eerst een vertaalslag van deze ambities naar de toekomst. De ambities voor een duurzame, klimaatorganisatie zijn: 1) een klimaatneutrale organisatie zonder compensatie; 2) we beperken de negatieve milieu-effecten van onze bedrijfsvoering tot een minimum Dit is weergegeven in de doelenboom, figuur 6.
2.6.2
Uitgangspunten klimaatneutrale organisatie In het milieubeleidsplan Natuurlijk Duurzaam is de ambitie opgenomen: een klimaatneutrale organisatie in 2015 volgens de uitganspunten van de trias energetica. De Trias Energetica heeft als leidraad: 1) Beperken van het energiegebruik; 2) Het energiegebruik dat nog overblijft zo veel mogelijk invullen met duurzame energie, het liefst door deze zelf op te wekken; 3) Het laatste stukje CO2 uitstoot compenseren, bij voorkeur lokaal. 2.6.2.1
Klimaatneutraal zonder compensatie
In een amendement en in het raadsprogramma is de ambitie opgenomen ‘een klimaatneutrale organisatie zonder compensatie’. Ook is uitgesproken dat compensatie lokaal (binnen de gemeentegrenzen) dient plaats te vinden. Deze ambitie geven we weer met twee indicatoren: de klimaatvoetafdruk van de gemeentelijke organisatie en de hoeveelheid CO2 lokaal gecompenseerd (zie tabel 8). De klimaatvoetafdruk van de gemeentelijke organisatie dient vanaf 2015 nul te zijn. In 2015 en de eerst volgende jaren zal daarvoor lokale compensatie nodig zijn. In 2035 dient de compensatie, in lijn met de ambitie voor een klimaatneutraal gemeentelijk grondgebied in 2035, nul te zijn. Tijdens het participatieproces (ook in de gemeentelijke organisatie) en het opstellen van het uitvoeringsprogramma onderzoeken we of het mogelijk is eerder dan 2035 zonder compensatie klimaatneutraal te zijn. Belangrijk is te realiseren dat een groot deel van de huidige klimaatvoetafdruk van de gemeentelijke organisatie afkomstig is van woon-werkverkeer van medewerkers en bestuur. Ambities zijn daarmee van invloed op de ‘arbeidsvoorwaarden’.
38
2.6.2.2
Klimaatneutraal met gebruik van lokaal en regionaal opgewekte energie
De ambitie (in het raadsprogramma uitgesproken) is dat voor de klimaatneutrale organisatie bij voorkeur gebruik wordt gemaakt van lokaal of regionaal opgewekte duurzame energie. Tijdens het opstellen van het uitvoeringprogramma onderzoeken we de mogelijkheden en consequenties voor de volgde ambities: • in 2035 (of eerder) wekt de gemeentelijke organisatie evenveel duurzame energie op als dat ze gebruikt. • in 2035 (of eerder) rijden alle gemeentelijke voertuigen op duurzame hernieuwbare grondstoffen. De klimaatvoetafdruk gemeentelijke mobiliteit – zakelijk is nul in 2035. • in 2035 (of eerder) is de klimaatvoetafdruk gemeentelijke mobiliteit – woonwerkverkeer nul.
2.6.3 2.6.3.1
Klimaatneutrale organisatie Klimaatvoetafdruk van de gemeentelijke organisatie
Gedurende de looptijd van het milieubeleidsplan is voor het bepalen van de voortgang ten aanzien van een klimaatneutrale organisatie gewerkt met de klimaatvoetafdruk van de gemeentelijke organisatie. Deze klimaatvoetafdruk is een ander soort klimaatvoetafdruk dan de klimaatvoetafdruk van het grondgebied. • De klimaatvoetafdruk van de organisatie wordt niet alleen berekend aan de hand van het energiegebruik in de organisatie, maar neemt ook andere vormen van broeikasgassen mee zoals de uitstoot van HCFC’s door koudemiddelen. • Voor de klimaatvoetafdruk van de organisatie geldt dat inkoop van groene stroom en groen gas (van buiten de gemeente) leidt tot een lagere klimaatvoetafdruk. Bij de klimaatvoetafdruk van het grondgebied geldt dit niet. Daar is de ambitie juist dat in 2035 voor alle energie die wordt gebruikt binnen de gemeentegrenzen ook binnen de gemeentegrenzen duurzame energie wordt opgewekt. Door te werken met een CO2 getal kunnen stroom en gasgebruik daarin bij elkaar opgeteld worden. • De klimaatvoetafdruk van de organisatie neemt ook indirecte CO2 uitstoot mee van papiergebruik en van het woon-werkverkeer van medewerkers (Scope 3 in de klimaatvoetafdruk van de organisatie). • De klimaatvoetafdruk van de organisatie voldoet aan de eisen van het internationale GreenHouseGas Protocol. Dit protocol is ontwikkeld om dubbeltelling van CO2 uitstoot en vermindering van bedrijven te voorkomen. De klimaatvoetafdruk van het gemeentelijk grondgebied is een eigen gekozen definitie op basis van de gedefinieerde ambitie en beschikbaarheid van gegevens. Tijdens de actualisatie van het uitvoeringsprogramma houden we de indicator ‘klimaatvoetafdruk gemeentelijke organisatie’ nog eens nader tegen het licht. Hiervoor zijn twee redenen: 1) de keuze voor het instrument ‘klimaatvoetafdruk volgens het internationale GreenHouseGas Protocol’ en voor de onderdelen die in de berekening van deze klimaatvoetafdruk worden meegenomen, is deels gebaseerd op pragmatische gronden; 2) de ambitie om in het milieubeleidsplan om in 2015 klimaatneutraal te zijn is in het raadsprogramma verder aangescherpt. Pragmatische keuzen In 2009 stelden we voor het eerst een klimaatvoetafdruk op met steun van het provinciale programma Op Kop! Het toepassen van het instrument ‘klimaatvoetafdruk’ was daarmee deels een pragmatische keuze: de provincie bood hierop subsidie aan, een rekentool en begeleiding. Bij het maken van de eerste klimaatvoetafdruk bleken veel gegevens moeilijk vindbaar of niet geregistreerd te worden. Zo moesten alle energierekeningen (gebouwen, per maand/ per kwartaal, 39
etc.) uit de financiële administratie nagelopen worden om een berekening te kunnen maken van het energiegebruik. De afbakening van de onderdelen die we meerekenden in de klimaatvoetafdruk werd daardoor mede bepaald door de beschikbaarheid en toegankelijkheid van de gegevens. Op basis van deze eerste ervaring zijn een aantal verbeteringen doorgevoerd in de energieregistratie en de toegankelijkheid van energie-informatie. Maar we zijn daarin nog steeds erg in ontwikkeling. De klimaatvoetafdruk 2011 en 2013 zijn door de betere organisatie van gegevens reeds gebaseerd op meer en nauwkeuriger informatie. Voor het definiëren van de klimaatvoetafdruk is met name van invloed welke onderdelen we meenemen in de berekening van de klimaatvoetafdruk. Hoe meer onderdelen we meenemen, hoe groter de ambitie wordt. Op dit moment zijn er enkele bijzondere prikkels: • Vastgoed waar de gemeente de energierekening van betaalt telt mee in de klimaatvoetafdruk. Door afstoten van vastgoed (met lage energetische kwaliteit) verbetert de klimaatprestatie van de gemeentelijke organisatie, maar uiteraard niet van het gemeentelijk grondgebied. • Taken die uitbesteed worden vallen niet onder het verplichte onderdeel van de klimaatvoetafdruk (scope 1 en 2), maar onder het vrijwillige onderdeel (scope 3). Door het uitbesteden van taken zoals het inzamelen van huishoudelijk afval, het onderhoud van de openbare ruimte of leerlingenvervoer tellen ze niet mee in de klimaatprestatie van de organisatie. De klimaatprestatie kan dus verbeterd worden door uitbesteden in plaats van het daadwerkelijk verminderen van de klimaatimpact van de taken. De gemeentelijke organisatie kan er voor kiezen deze onderdelen wel mee te nemen in haar klimaatvoetafdruk. • Zakelijk en woon-werkverkeer dat niet wordt vergoed telt niet mee in de klimaatvoetafdruk. 2.6.3.2
Hoeveelheid CO2 lokaal gecompenseerd
De hoeveelheid CO2 die lokaal wordt gecompenseerd. 2.6.3.3
Klimaatvoetafdruk gemeentelijke mobiliteit
We maken een onderscheid tussen de klimaatvoetafdruk gemeentelijke mobiliteit ‘zakelijk verkeer en wagenpark’ en ‘woon-werkverkeer’. De klimaatvoetafdruk gemeentelijke mobiliteit ‘zakelijk’ wordt bepaald door het brandstofgebruik van het gehele gemeentelijke wagenpark en een inschatting op basis van de vergoedingen aan medewerkers voor zakelijk vervoer. De klimaatvoetafdruk gemeentelijke mobiliteit ‘woon-werk’ wordt bepaald aan de hand van de vergoedingen voor woonwerkverkeer. 2.6.3.4
Energiegebruik van de gemeentelijke organisatie
We maken een onderscheid tussen het elektriciteitsgebruik, gasgebruik en het elektriciteitsgebruik voor openbare verlichting. 2.6.3.5
Opwekking duurzame energie gemeentelijke organisatie
De elektriciteit opgewekt door de zonnepanelen op de gebouwen van de gemeente die onderdeel zijn van de klimaatvoetafdruk. Op dit moment betreft het de zonnepanelen op de gemeentewerf en op het gemeentekantoor.
2.6.4
Duurzaam inkopen Voor het duurzaam inkopen werd gebruik gemaakt van de SenterNovem duurzaam inkopen scan. Deze is niet meer actueel. De ontwikkelingen in duurzame producten en diensten gaan snel. Het is daarmee erg moeilijk om op een moment vast te stellen wat goede kwantificeerbare kaders en doelen zijn. We onderzoeken of een effectindicator en streefwaarde kan worden vormgegeven.
40
2.6.5
Duurzaam terreinbeheer Ten aanzien van chemievrij onkruidbeheer, bemesting, groenrestproducten en hondenpoep zijn de afgelopen jaren grote stappen gemaakt. Het 'certificaat goud’ van de barometer duurzaam terreinbeheer is echter nog niet gehaald. Een knelpunt is de hoeveelheid zwerfafval in de gemeente. De eisen van de barometer voor zwerfafval zijn onlangs bijgesteld van beeldkwaliteit A/B naar kwaliteit A. De gemeente hanteert op dit moment een beeldkwaliteit B/C. Met het Actieplan Zwerfafval dat nu wordt opgesteld kan (nog) niet worden gegarandeerd dat wel aan de A-kwaliteit kan worden voldaan. Daarnaast voldoen we op dit moment nog niet aan de eisen voor het inrichtingsmateriaal en dient nog een beheerplan openbaar groen te worden opgesteld. Tijdens het opstellen van het uitvoeringsprogramma onderzoeken we in hoeverre het behalen van het 'certificaat goud' haalbaar is.
41
Figuur 7: Doelenboom ‘duurzame, klimaatneutrale organisatie’
DOEL / THEMA Duurzame , klimaatneutrale organisatie
WAT WILLEN WE BEREIKEN? Een klimaatneutrale organisatie zonder compensatie. We beperken de negatieve milieueffecten van onze bedrijfsvoering tot een minimum.
42
Tabel 8: Doelen, subdoelen en effectindicatoren ‘Duurzame, klimaatneutrale organisatie’
Subdoel
Effectindicator
Referentiewaarde (2009*) 2.513
Streefwaarde 2015 0
5.1 Een klimaatneutrale organisatie zonder compensatie
5.1a Klimaatvoetafdruk van de gemeentelijke organisatie [ton CO2] 5.1b Hoeveelheid CO2 lokaal gecompenseerd [ton CO2]
0
< 460
5.1c Klimaatvoetafdruk gemeentelijke mobiliteit (zakelijk verkeer en wagenpark) [ton CO2] 5.1d Klimaatvoetafdruk woonwerkverkeer [ton CO2]
81
5.1e Gasgebruik van de gemeentelijke organisatie [m3]
436.169
5.1f Elektriciteitsgebruik van de gemeentelijke organisatie [MWh]
3.689
Streefwaarde 2035 0
n.t.b.
0
participatie organisatie
360
5.1g Elektriciteitsgebruik Openbare Verlichting (OVL)
5.2 We beperken de negatieve milieueffecten van onze bedrijfsvoering tot een minimum
Streefwaarde 2020 0
5.1h Hoeveelheid duurzaam opgewekte elektriciteit (zon)
n.t.b.
Nog nader te bepalen
n.t.b.
43
n.t.b.
n.t.b.
participatie organisatie
participatie organisatie
n.t.b.
n.t.b.
participatie organisatie.
participatie organisatie.
n.t.b.
n.t.b.
n.t.b.
participatie organisatie
participatie organisatie
participatie organisatie
n.t.b.
n.t.b.
n.t.b.
participatie organisatie
participatie organisatie
participatie organisatie
n.t.b.
n.t.b.
n.t.b.
participatie organisatie
participatie organisatie
participatie organisatie
n.t.b. onderzoek
n.t.b.onderzoek
n.t.b.onderzoek
& participatie organisatie
& participatie organisatie
& participatie organisatie
n.t.b.
n.t.b.
0
0
n.t.b.
3
Proces uitgangspunten, kaders en richtingen
De doelen van het milieubeleid gaan veel verder dan het wettelijk kader op milieu. Deze doelen zijn niet realiseerbaar zonder dat ondernemers, inwoners, bezoekers iets (anders) doen. Het huis is huis en thuis van de bewoners of eigendom van de verhuurder. Zij bepalen of en wat zij doen aan isolatie of dat zij het licht uitzetten. De onderneming is van de ondernemer. De ondernemer weegt zelf (financieel) af of zonnepanelen op zijn dak of groen gas auto’s interessant zijn. De school is van de school, kinderen en ouders. Een school wordt nooit duurzaam of klimaatneutraal zonder hen, al wordt er nog zo’n duurzaam schoolgebouw gebouwd. Er zijn veel kip-ei vraagstukken. Als we de milieuambities willen halen zullen deze kipeivraagstukken doorbroken moeten worden. Voorbeelden: een partij wil een zonne-akker realiseren en in vooronderzoeken investeren maar verwacht dan ook tegelijkertijd van de gemeente een beleidsuitspraak of zij bereid is medewerking te leveren. Vice versa is een beleidstraject voor dit soort principe-uitspraken kostbaar, dus je wilt als overheid dat het effect heeft. Partijen willen graag nulop–de-meter woningen realiseren en daar zelf in investeren, maar daarvoor moeten onder andere ruimtelijke kaders de ruimte bieden. Als we op elkaar wachten komt er geen beweging. Wederzijds commitment en vertrouwen is nodig. Dit vraagt om een opzet van de actualisatie waarin deze rol van partijen voor de activiteiten op bovenwettelijke ambities tot zijn recht komt en wat bijdraagt aan een lange termijn traject van wederzijds commitment en vertrouwen. Uitgangspunt voor het opstellen van het uitvoeringsprogramma milieu en de routekaart ‘klimaatneutraal grondgebied 2035’is maximaal aan te sluiten bij de energie, initiatieven en (project)ideeën in de (lokale) samenleving. Een aanpak waarbij we ‘van buiten naar binnen werken’. Daarom stellen we een uitvoeringsprogramma op in coproductie en met projecten uit de samenleving. Dit uitvoeringsprogramma in coproductie en met projecten uit de samenleving leidt tot vragen en dilemma’s ten aanzien van de aanpak en de aansturing van het proces. Wie is de opdrachtgever: de gemeenteraad of de gemeenteraad samen met…? Wie regisseert het proces: de ambtelijke organisatie en/ of een partij uit de samenleving? Hoe zorgen we dat ook belangen van inwoners die niet actief kunnen/willen participeren goed geborgd blijven? Hoe gaan we om met sectorale adviesraden (verkeersberaad, groenberaad) in een traject dat gericht is op een integraal resultaat? Hoe voorkomen we acquisitie onder het mom van participatie en coproductie binnen het proces? Wat betekent het voor maatschappelijke/particulieren projecten die in het uitvoeringsprogramma staan dat de raad het uitvoeringsprogramma vaststelt? Dit hoofdstuk beschrijft de aanpak van het coproductieproces om te komen tot een uitvoeringsprogramma en de routekaart ‘klimaatneutraal grondgebied 2035’ (paragraaf 3.1) en beschrijft drie mogelijke sturingsmodellen waaruit een sturingsmodel gekozen wordt voor de aanpak van het uitvoeringsprogramma in coproductie: het sturingsmodel met klankbordgroep uit de samenleving (paragraaf 3.2).
3.1
Aanpak opstellen uitvoeringsprogramma milieu en de routekaart
Deze startnotitie is de start van het opstellen van het traject van het opstellen van het uitvoeringsprogramma milieu en de routekaart klimaatneutraal grondgebied 2035. De aanpak bestaat uit drie brede bijeenkomsten, werkgroepen/ ateliers tussen deze bijeenkomsten en het ophalen van 44
initiatieven. Het resultaat zal uiteindelijk ter vaststelling aan de opdrachtgever worden aangeboden. De gemeente (ambtelijke organisatie) regisseert en faciliteert de processen. Ambtenaren uit verschillende beleidsvelden, mede afhankelijk van de inhoudelijke vraagstukken die opkomen, zullen gevraagd worden deel te nemen aan de brede bijeenkomsten en/of als adviseur op te treden voor een werkgroep/atelier of een maatschappelijk initiatief. Figuur 8: proces fasering opstellen uitvoeringprogramma milieu en routekaart klimaatneutraal grondgebied
Vaststellen startnotitie
Brede bijeenkomst tussenstand
Brede bijeenkomst -start-
Brede bijeenkomst -resultaten-
Vaststellen uitvoeringsplan en routekaart
Werven
Ateliers/ initiatieven
Ateliers/ initiatieven
Ateliers/ initiatieven
3.1.1
Brede werving De eerste stap in de aanpak is een brede werving van wie mee wil denken/doen en wie projecten op wil zetten op basis van de 5 thema’s en de beleidsdoelenboom en de rapportage ‘Milieubeleidsplan: evaluatie en positiebepaling’.
3.1.2
Brede bijeenkomsten De brede bijeenkomsten zijn bedoeld om samen tot lijnen op proces en inhoud te komen en om kruisbestuiving tussen initiatieven te faciliteren. De bijeenkomsten zijn niet alleen gericht op de totstandkoming van projecten/uitvoeringsprogramma maar ook gericht op het vormen van een breed milieu/duurzaamheidsnetwerk.
Startbijeenkomst: inhoudelijke dialoog en dialoog over voorstel voor verdere inrichting van coproductie en participatietraject, de gegeven kaders en verdere afspraken daarover. Tweede brede bijeenkomst: tussentijdse resultaten presenteren van de werkgroepen/ateliers, resultaten bestaande gremia en van de maatschappelijke/particuliere initiatieven. De initiatieven krijgen de ruimte zich te presenteren en om aanvullende partijen, kennis en expertise te werven en uit te wisselen etc. Tevens worden afspraken gemaakt over het vervolg. Derde brede bijeenkomst: resultaten presenteren van de werkgroepen/ateliers, resultaten bestaande gremia en van de maatschappelijke/ particuliere initiatieven. Het samenbrengen van de resultaten tot een eerste opzet van het uitvoeringsprogramma milieu gecombineerd met de routekaart ‘klimaatneutraal grondgebied 2035’. De initiatieven krijgen de ruimte zich te presenteren en aanvullende partijen, kennis en expertise te werven en uit te wisselen etc. en afspraken te maken over het vervolg. De brede bijeenkomsten zijn bedoeld voor alle inwoners, ondernemers en organisaties.
3.1.3
Werkgroepen/ateliers Hoe de werkgroepen/ateliers worden gevormd is mede afhankelijk van waar de maatschappelijke energie zit. Mede op basis van de resultaten van de werving vooraf en de interesse die daaruit blijkt 45
zal op de eerste brede participatiebijeenkomst een voorstel worden gedaan voor de verdere inrichting van het coproductie en participatietraject van de werkgroepen/ateliers. We vormen in ieder geval een werkgroep/werktatelier ‘routekaart klimaatneutraal grondgebied 2035’. Voor werkgroepen kan verder gedacht worden aan één van de thema’s van het milieubeleidsplan, aan dorpen/wijken, aan een branche (bijvoorbeeld de branches met een grote bijdrage aan het zakelijke energiegebruik, de zogenaamde ‘grote vissen’), of aan een concreet (groot) project. Onderdeel van de werkgroep/ werkateliers ‘routekaart klimaatneutraal grondgebied 2035’ zal zijn: workshop met experts, provincie en omliggende gemeente (om niet) over ruimtelijk beslag. We werven experts in de gemeente en nodige experts gericht uit. workshop/een eerste gesprek maatschappelijk over ruimtelijk beslag workshop/gesprekken met energiebedrijven, netbedrijven, projectontwikkelaars duurzame energie
3.1.4
Ophalen initiatieven (maatschappelijke/ particuliere initiatieven en gremia) Naast de werkgroepen/werkateliers onder regie van de gemeente, worden initiatiefnemers gestimuleerd om met gezamenlijke voorstellen te komen. Daarbij zijn duidelijke kaders en verwachtingsmanagement erg belangrijk. Gedacht kan worden aan bedrijventerreinen of wijken die hun eigen project voorstellen, maar daarvoor op een of andere manier afhankelijk zijn van bestaande of nog te vormen beleidskaders en /of procesondersteuning en/of bepaalde faciliteiten. Zo zou een bedrijventerrein waar bedrijven graag samen zonnepanelen willen realiseren maar daarvoor een voorfinanciering nodig hebben, een aanleiding kunnen zijn om een financiële regeling op te zetten voor alle bedrijven met daarbij het betreffende bedrijventerrein dat al actief is als pilot. Of een wijk of dorp dat samen een zonnepanelenveld of een windmolen wil realiseren, daarvoor graag proces ondersteuning krijgt en waarvoor de ruimtelijke kaders een vraagstuk opleveren, zou een reden kunnen zijn kan om als gemeente de ruimtelijke kaders op te pakken voor de hele gemeente en een stuk begeleiding te bieden in het proces (zelf, uitbesteed of gesubsidieerd). Of bijvoorbeeld een concreet Nul-op-de-Meter project. Indien gewenst kan ambtelijk voor een adviesrol aangeschoven worden bij het opstellen van het project. Het ophalen van initiatieven zal gedurende het hele participatie/coproductie-proces door blijven lopen. Op de brede bijeenkomsten wordt aan iedereen gepresenteerd welke initiatieven in ontwikkeling zijn (indien opportuun) en krijgen de maatschappelijke/particuliere initiatieven de ruimte zich te presenteren en aanvullende partijen, kennis en expertise te werven. We zullen aansluiten bij bestaande gremia zoals het platform wonen en zorg en ondernemersoverleg en daar partijen stimuleren om mee te doen. Ook maken we gebruik van ideeën uit eerdere trajecten zoals de crowdsourcing voor de begroting.
3.1.5
Spelregels Uit ervaringen met andere participatietrajecten en initiatieven leren we dat we op voorhand duidelijk moeten zijn over: • wel/niet betaling deelname • wel/niet opdrachten wegzetten via deelnemers in een participatietraject • hoe opdrachten door de gemeente worden weggezet
Er zijn verschillende ervaringen dat als het traject meer inspanning kost dan verwacht, mensen verzoeken om de inspanningen als vrijwilliger om te zetten in een betaalde opdracht. Indien we hierin meegaan leiden participatie projecten (in dit geval een coproductie traject) tot verkapte acquisitie. Uitgangspunt is dat de samenleving uit eigen initiatief (op eigen kosten) deelneemt. Een ieder doet dit proces vanuit zijn eigen rol en verantwoordelijkheid. We betalen geen vergoedingen aan deelnemers 46
van werkgroepen. We betalen ook geen vergoedingen aan deelnemers voor uitwerkingen op welke manier dan ook. Als een werkgroep aangeeft dat iets nodig is (spreker, informatie, onderzoek) dan wordt dat verzoek voorgelegd aan de gemeente. Indien het een reëel verzoek betreft, bepaalt de gemeente of zij dit dan zelf uitvoert of uitzet, aan wie en onder welke voorwaarden. Uitgangspunt is dat een betaalde opdracht niet wordt uitgezet aan leden van een werkgroep.
3.2
Sturingsmodellen
Drie sturingsmodellen zijn denkbaar voor dit proces. • Regulier sturingsmodel met participatie • Sturingsmodel met klankbordgroep uit de samenleving, gemeente blijft regisseur • Sturingsmodel met stuurgroep uit de samenleving, gemeente is een van de regisseurs Deze sturingsmodellen worden in deze paragraaf uiteengezet. We kiezen voor het sturingmodel ‘klankbordgroep’
3.2.1 3.2.1.1
Regulier sturingsmodel met participatie Rollen
In dit sturingsmodel is de opdrachtgever van het proces de gemeenteraad. De gemeenteraad geeft het college de opdracht om het coproductie/ participatieproces vorm te geven volgens de meegegeven richtingen en kaders. De gemeenteraad stelt uiteindelijk het Milieubeleidplan/ Uitvoeringsprogramma vast. De dagelijkse aansturing vindt plaats door de wethouder milieu. De ambtelijke organisatie regisseert en faciliteert het participatie/coproductieproces en brengt in het proces expertise in. De ambtelijke organisatie schrijft het uitvoeringsprogramma. Met de wethouder milieu vindt tussentijdse terugkoppeling plaats ten aanzien van deelresultaten en vervolg van het proces. 3.2.1.2
Rol adviesraden
Het verkeerberaad en het groenberaad geven een advies over de voorstellen. De adviesraden worden actief benaderd en gevraag om integraal aan het brede participatietraject mee te doen. Leden van de adviesraden hebben daarbij de zelfde status als andere inwoners en bedrijven etc. 3.2.1.3
Wat stelt de gemeenteraad vast en wat betekent dat voor ‘maatschappelijke projecten’?
De gemeenteraad stelt uiteindelijk het Milieubeleidsplan/ Uitvoeringsprogramma vast. De gemeenteraad geeft in ieder geval daarmee haar akkoord op en consequenties van: a) de projecten waar de gemeente trekker en/of uitvoerder voor is. Indien hiervan andere projecten afhankelijk zijn, zoals een project voor de ontwikkeling van een windmolen afhankelijk is van het opstellen van beleid windmolens, dan wordt indien nodig wederzijds commitment geborgd in een aanvullend document zoals een intentieverklaring of convenant. b) voor het gemeentelijke deel van eventuele PPS projecten waar de gemeente samen met anderen aan deelneemt. Deze projecten worden verder geborgd met een intentie of andere vorm van overeenkomst afhankelijk van de aard en consequenties van het project. Over de private / maatschappelijke projecten waarin de gemeente geen rol heeft en waarbij het initiatief niet op enige wijze afhankelijk is van de gemeente neemt de gemeenteraad geen besluit. Dit betekent dat de partijen betrokken bij dat project ook vrij zijn om dat project anders of niet uit te voeren.
47
Figuur 9: Regulier sturingsmodel met participatie
Gemeenteraad opdrachtgever
College B&W dagelijkse aansturing / opdrachtgever
Ambtelijke organisatie Regisseur en facilitator
werkgroepen /werkateliers
brede bijeenkomsten
maatschappelijke initiatieven /werkateliers
= Geeft opdracht (met kaders) aan … en stelt resultaten vast van…
= Levert resultaten op aan …
Tijdens het participatieproces is de rol van private partijen beperkt tot meedenken en consultatie. Bij het eventueel concretiseren van projecten, die tijdens het participatieproces naar voren zijn gekomen, gelden de Wet Markt en Overheid en het aanbestedingsbeleid van de gemeente. Dat betekent dat eventuele opdrachten en/of werk samenhangend met de bedachte projecten aanbesteed zullen worden in overeenstemming met het aanbestedingsbeleid van de gemeente. Tijdens het proces van vormen van het uitvoeringsprogramma bepalen de gemeente en de betrokken partijen samen of aan de projecten instrumenten worden gekoppeld zoals een inspanningsverplichting, intentieovereenkomst, prestatieovereenkomst, convenant of gezamenlijk oprichten van een juridische entiteit (bijvoorbeeld stichting) etc. 48
We starten het proces van het uitvoeringsprogramma met een oproep om mee te doen en werving. Daarnaast is het uitgangspunt dat in alle fasen van het realisatie/vormingsproces van partijen kunnen aansluiten die zich willen committeren aan een of meerdere projecten. Partijen die willen zich committeren worden mede opdrachtgever op dat project waaraan ze commitment wil geven. Commitment wordt dus gevraagd op projectniveau en niet op bijvoorbeeld thema-of programmaniveau.
3.2.2
Sturingsmodel met klankbordgroep uit de samenleving Aan dit sturingsmodel wordt een integrale klankbordgroep uit de samenleving toegevoegd om de wethouder / het college te adviseren in de dagelijkse aansturing op zowel inhoud en proces. 3.2.2.1
Rollen
In dit sturingsmodel is de opdrachtgever van het proces de gemeenteraad. De gemeenteraad geeft het college de opdracht om het coproductie/ participatieproces vorm te geven volgens de meegegeven richtingen en kaders. De gemeenteraad stelt uiteindelijk het Milieubeleidplan/ Uitvoeringsprogramma vast. De dagelijkse aansturing vindt plaats door de wethouder milieu in actieve samenspraak met de klankbordgroep. De ambtelijke organisatie faciliteert de klankbordgroep. De ambtelijke organisatie regisseert en faciliteert het participatie/ coproductieproces en brengt in het proces expertise in. De ambtelijke organisatie schrijft het uitvoeringsprogramma. Met de wethouder milieu vindt tussentijdse terugkoppeling plaats ten aanzien van deelresultaten en vervolg van het proces. 3.2.2.2
Rol klankbordgroep
De klankbordgroep is een vaste groep bewoners en/of vertegenwoordigers van bedrijven en organisaties, die het proces nauw volgen en op regelmatige basis adviseert over de te maken keuzes. Het is een groep die integraal meedenkt over het proces en de inhoud. De klankbordgroep adviseert gevraagd en ongevraagd de wethouder milieu/ college gedurende het coproductieproces. Het college is het beslissend orgaan. Adviezen van de klankbordgroep over mijlpalen worden toegevoegd aan de stukken voor de gemeenteraad. 3.2.2.3 •
•
•
Maximaal 10 leden en maximaal 2 leden per thema: 1 technisch/inhoudelijk deskundige en 1 deskundige met een (breed) lokaal of regionaal netwerk op het thema. Als een lid deskundig is op meerdere thema’s of zowel technisch/inhoudelijk deskundig is en een breed, relevant lokaal of regionaal netwerk heeft, zijn er minder leden nodig. We streven naar 6-8 leden. De leden van de klankbordgroep werven we op basis van een vooraf opgesteld profiel. Bij de werving van de leden zullen we er met name op letten dat zowel expertise als ‘netwerk’ aanwezig is binnen de klankbordgroep. De leden nemen deel op persoonlijke titel. Een deelnemer aan de klankbordgroep mag geen projecten onderbrengen in het plan waarbij hij zelf of zijn organisatie (financieel) belang bij heeft.
3.2.2.4 •
• • • •
Samenstelling van de klankbordgroep
Organisatie
De projectleider/ regisseur is verantwoordelijk voor het opstellen van de agenda en verslaglegging van de overleggen met de klankbordgroep. Met de klankbordgroep worden afspraken gemaakt over deze verslaglegging. Vraagstukken voor het klankbordgroep overleg worden geagendeerd door de wethouder , projectleider en agendagroepleden. Tijdens het klankbordgroep overleggen zijn aanwezig de klankbordgroepleden, de wethouder en de projectleider/regisseur. Praktische afstemming vindt plaats tussen klankbordgroep en (gemeentelijke) projectleider. We gaan vooralsnog uit van 8 tot 10 klankbordgroep overleggen gedurende het totale proces. 49
Figuur 10: Sturingsmodel met klankbordgroep uit de samenleving
Gemeenteraad Opdrachtgever
College B&W dagelijkse aansturing / opdrachtgever
Klankbordgroep
Ambtelijke organisatie Regisseur en facilitator
werkgroepen /werkateliers
brede bijeenkomsten
maatschappelijke initiatieven /werkateliers
= Geeft opdracht (met kaders) aan … en stelt resultaten vast van…
= Levert resultaten op aan …
3.2.2.5
Rol adviesraden
Het verkeersberaad en het groenberaad geven geen advies over de voorstellen. De adviesraden worden actief benaderd om in het brede participatietraject mee te doen. Leden van de adviesraden hebben daarbij de zelfde status als andere inwoners en bedrijven etc. Daarnaast kunnen leden van de adviesraden zich aanmelden om deel te nemen aan de klankbordgroep. Omdat de leden van de adviesraden ruim de mogelijkheid krijgen om mee te denken en te adviseren, worden de conceptstukken niet voor advies voorgelegd aan deze sectorale raden.
50
3.2.2.6
Wat stelt de gemeenteraad vast en wat betekent dat voor ‘maatschappelijke projecten’?
De gemeenteraad stelt uiteindelijk het Milieubeleidsplan/ Uitvoeringsprogramma. De gemeenteraad geeft in ieder geval daarmee haar akkoord op en consequenties van: a) de projecten waar de gemeente trekker en/of uitvoerder voor is. Indien hiervan andere projecten afhankelijk zijn, zoals een project voor de ontwikkeling van een windmolen afhankelijk is van het opstellen van beleid windmolens, dan wordt indien nodig wederzijds commitment geborgd in een aanvullend document zoals een intentieverklaring of convenant. b) voor het gemeentelijke deel van de eventuele PPS projecten waar de gemeente samen met anderen aan deelneemt. Deze projecten worden verder geborgd met een intentie of andere vorm van overeenkomst afhankelijk van de aard en consequenties van het project. Tijdens het participatieproces is de rol van private partijen beperkt tot meedenken en consultatie. Bij het eventueel concretiseren van projecten, die tijdens het participatieproces naar voren zijn gekomen, gelden de Wet Markt en Overheid en het aanbestedingsbeleid van de gemeente. Dat betekent dat eventuele opdrachten en/of werk samenhangend met de bedachte projecten aanbesteed zullen worden in overeenstemming met het aanbestedingsbeleid van de gemeente. Over de private / maatschappelijke projecten waarin de gemeente geen rol heeft en waarbij het initiatief niet op enige wijze afhankelijk is van de gemeente neemt de gemeenteraad geen besluit. Dit betekent dat de partijen betrokken bij dat project ook vrij zijn om dat project anders of niet uit te voeren. Tijdens het proces van vormen van het uitvoeringsprogramma bepalen de gemeente en de betrokken partijen samen of aan de projecten instrumenten worden gekoppeld zoals een inspanningsverplichting, intentieovereenkomst, prestatieovereenkomst, convenant of gezamenlijk oprichten van een juridische entiteit (bijvoorbeeld stichting) etc. We starten het proces van het uitvoeringsprogramma met een oproep om mee te doen en werving. Daarnaast is het uitgangspunt dat in alle fasen van het realisatie/vormingsproces van partijen kunnen aansluiten die zich willen committeren aan een of meerdere projecten. Partijen die willen zich committeren worden mede opdrachtgever op dat project waaraan ze commitment wil geven. Commitment wordt dus gevraagd op projectniveau en niet op bijvoorbeeld thema-of programmaniveau.
3.2.3
Sturingsmodel met stuurgroep uit de samenleving In dit sturingsmodel zit de gemeente samen met 2 of 3 externe partners aan het stuur voor de totstandkoming van het uitvoeringsprogramma. 3.2.3.1
Rollen
In dit sturingsmodel is de gemeenteraad niet dé opdrachtgever voor het uitvoeringsprogramma. De gemeenteraad is een initiërende opdrachtgever en geeft het college de opdracht om partners te zoeken die samen met de gemeente een uitvoeringsprogramma en routekaart ‘klimaatneutraal 2035’ op gaan stellen en bij de uitvoering daarvan een belangrijke, substantiële rol gaan spelen. De gemeenteraad stelt uiteindelijk de deelname van de gemeente aan het gezamenlijke uitvoeringsprogramma en routekaart vast. De dagelijkse aansturing vindt plaats door de stuurgroep. De wethouder milieu is lid van deze stuurgroep. De ambtelijke organisatie regisseert en faciliteert samen met medewerkers van de partnerorganisaties het participatie/ coproductieproces en brengt in het proces expertise in. De ambtelijke organisatie schrijft het uitvoeringsprogramma samen met medewerkers van de partnerorganisaties.
51
Figuur 11: Sturingsmodel met stuurgroep uit de samenleving,
Gemeenteraad Initiërend opdrachtgever
College B&W
A
B
C
Stuurgroep Dagelijkse aansturing / opdrachtgever
Ambtelijke organisatie Regisseur en facilitator
werkgroepen /werkateliers
brede bijeenkomsten
maatschappelijke initiatieven /werkateliers
= Geeft opdracht (met kaders) aan … en stelt resultaten vast van…
= Levert producten op aan …
3.2.3.2
Rol stuurgroep
De stuurgroep beslist samen over het proces en de inhoud van het uitvoeringsprogramma en de routekaart ‘klimaatneutraal grondgebied 2035’. Het college legt de raad het resultaat voor waar gezamenlijk overeenstemming over bestaat. De wethouder deelt hiermee de dagelijkse sturing met de 2 of 3 externe partners.
52
3.2.3.3 • •
Samenstelling van de stuurgroep
Stuurgroepleden zijn de wethouder milieu en 2 of 3 externe partners. Omdat op voorhand niet duidelijk 2 of 3 hoofdstakeholders aan te wijzen zijn, worden de leden actief benaderd door het bestuur op basis van een verwachte partnerschap in de uitvoering in de toekomst. Dit betekent dat voordat we gaan beginnen met het opstarten en verder vormgeven van het coproductieproces, de opdracht aan het college is om een stuurgroep te formeren. Om partners te zoeken voor het opstellen én uitvoeren van het uitvoeringsprogramma. Bij het zoeken naar partners zullen we er met name op letten dat ze een ‘netwerk’ representeren, een grote bijdrage gaan leveren aan de vermindering van de klimaatvoetafdruk, en grote projecten (of kapitaal) onder de paraplu van het uitvoeringsprogramma gaan brengen. Vraagstuk hierbij is de legitimiteitsgrond van de stuurgroepleden/ partners. Met uitzondering van de wethouder, hoeven de stuurgroepleden zich niet te verantwoorden richting de raad. Indien de partners ondernemers zijn, zal hier ook zeer goed gekeken moeten worden naar de regels voor de Wet Markt en Overheid en regelgeving omtrent Mededinging.
3.2.3.4
Organisatie
De projectleider/ regisseur is verantwoordelijk voor het opstellen van de agenda en verslaglegging van de overleggen van de stuurgroep. • De projectleider/regisseur is aanwezig tijdens de stuurgroep-overleggen • Praktische afstemming vindt plaats tussen klankbordgroep en (gemeentelijke) projectleider. We gaan vooralsnog uit van 8 tot 10 stuurgroepvergaderingen gedurende het totale proces. •
3.2.3.5
Rol adviesraden
Het verkeerberaad en het groenberaad geven een advies over de voorstellen. De adviesraden worden actief benaderd om in het brede participatietraject mee te doen. Leden van de adviesraden hebben daarbij de zelfde status als andere inwoners en bedrijven etc. 3.2.3.6
Wat stelt de gemeenteraad vast en wat betekent dat voor ‘maatschappelijke projecten’?
De gemeenteraad stelt uiteindelijk het gezamenlijk opgestelde Milieubeleidsplan/ Uitvoeringsprogramma. De gemeenteraad geeft daarmee haar akkoord op en consequenties van: a) de projecten waar de gemeente trekker en/of uitvoerder voor is. Indien hiervan andere projecten afhankelijk zijn, zoals een project voor de ontwikkeling van een windmolen afhankelijk is van het opstellen van beleid windmolens, dan wordt indien nodig wederzijds commitment geborgd in een aanvullend document zoals een intentieverklaring of convenant. b) voor het gemeentelijke deel van eventuele PPS projecten waar de gemeente samen met anderen aan deelneemt. Deze projecten worden verder geborgd met een intentie of andere vorm van overeenkomst afhankelijk van de aard en consequenties van het project. c) Over de private / maatschappelijke projecten van de partners, ook als de gemeente daarin geen rol heeft en het initiatief niet op enige wijze afhankelijk is van de gemeente. Of er nog ruime is voor andere particuliere / maatschappelijke initiatieven en onder welke voorwaarden zal samen met de partners bepaald worden. De insteek van de gemeente zal zijn om deze projecten wel te betrekken.
53
3.2.4
Keuze sturingsmodel De sturingmodellen hebben allen voor en nadelen. Deze zijn kort weergegeven in tabel 9. Op basis van deze voor en nadelen kiezen we voor het model ‘klankbordgroep’.
Tabel 9: Voor en nadelen sturingsmodellen participatie/coproductie
Participatie regulier
Klankbordgroep
Stuurgroep
Voordelen • Aantrekkingsmogelijkheid van middelen (met name kennis) • Sectoraal advies op inhoud en proces • Aantrekkingsmogelijkheid van middelen (met name kennis) • Integraal advies op inhoud en proces • Draagvlakontwikkeling op integraal niveau (naast het projectniveau) • Aantrekkingsmogelijkheid van substantiële middelen zowel financieel als kennis • Slagvaardige partners in opstellen én uitvoering • Mogelijkheid Samen subsidies werven
Nadelen
• •
Beperkte extra complexiteit Extra stap: profiel vaststellen.
•
Grote complexiteit en vraagstukken Wet Markt en Overheid & Mededinging Leidt tot veel latere start: eerst werven partners Focus wordt (mogelijk) minder breed: focus op partners en waar zij samen met de gemeente op willen focussen. Risico: partners kunnen zich ieder moment nog terugtrekken Risico: stroperige besluitvorming
• •
•
•
54
4
Financiële kaders voor het uitvoeren van het uitvoeringsprogramma milieu
Dit hoofdstuk bevat richtinggevende financiële uitspraken als kader voor het participatie/ coproductieproces en bevat een eerste raming van de additionele kosten voor de gemeente voor het uitvoeren van het uitvoeringsprogramma6.
4.1
Richtinggevende financiële uitspraken
Tijdens eerdere participatie processen is het belang gebleken van het meegeven van financiële richting en kaders voor het participatie /coproductie proces. Dit is geen eenvoudige opgave, omdat nog geen goed zicht bestaat op het type projecten dat aangedragen zal worden. Echter, wanneer geen richting en kaders worden meegegeven maar wel achteraf (niet op inhoud maar) op financiële gronden besloten wordt om aangedragen projecten en ideeën niet uit te voeren, zal er grote teleurstelling zijn en is het zeer waarschijnlijk dat participanten/ coproducenten zich niet serieus genomen voelen. De financiële uitspraken geven aan of voorstellen voor de gemeenteraad wel of niet bespreekbaar zijn. In de financiële uitspraken zijn voorbeelden genoemd, maar het gaat om de principe uitspraak en uitdrukkelijk niet om de voorbeelden. Dat zaken bespreekbaar zijn, betekent niet op voorhand dat de gemeenteraad met voorstellen op dit vlak akkoord zal gaan. De gemeenteraad is bereid de voorstellen af te wegen.
4.1.1
Subsidies Subsidies kunnen drempelverlagend werken op het nemen van maatregelen of om in beweging te komen. Met name wanneer initiatiefnemers eerst moeten investeren en er enig risico bestaat dat deze investering niet leidt tot succes, kunnen subsidies op een deel van die kosten drempelverlagend werken. Door het stellen van slimme voorwaarden kan je met subsidies extra sturing geven, zoals het alleen beschikbaar stellen van een subsidie voor een gemeenschappelijk initiatief. Niet bespreekbaar: • Subsidies voor fysieke maatregelen zoals op isoleren, zonnepanelen, windmolens, laadpalen. Motivering: Het gaat in de regel om grote bedragen. Voor deze maatregelen zijn vaak op Europees, nationaal of provinciaal niveau financiële stimuleringsregelingen beschikbaar (bijvoorbeeld de EIA regeling en SDE-subsidie). Wel bespreekbaar: • Subsidies voor proceskosten voor bijvoorbeeld het gezamenlijk aanbesteden van isolatie, zonnepanelen, nul-op-de-meter aanpak, het opstellen van business cases, opstellen van een (Europese) subsidie aanvraag, opstarten van een crowdsourcing etc. Voorwaarde: cofinanciering (geen volledige subsidie). • Subsidies voor kennisdelen en netwerken zoals bijvoorbeeld voor zaalhuur, koffie en thee van workshops, een spreker, gezamenlijke excursie, cursus etc. Voorwaarde: cofinanciering (geen volledige subsidie). • Indirecte subsidies, zoals een korting of kwijtschelding van leges voor duurzame energie projecten.
6
Parallel aan het opstellen van deze startnotitie werd steeds meer duidelijk over de financiële positie van de gemeente. Deze startnotitie is opgesteld met het oog op het halen van de ambities in lijn met de opdracht uit het raadsprogramma. We zijn er van doordrongen dat de bij de kadernota voorgestelde insteek ‘sober en doelmatig’ op gespannen voet staat met deze startnotitie.
55
Motivering: • Subsidies voor proceskosten en voor kennisdelen en netwerken betreffen relatief kleine bedragen, die juist veel in beweging kunnen zetten. Door de voorwaarde van cofinanciering te hanteren en daarmee co-commitment te vragen wordt de kans vergroot dat de subsidies ook leiden tot vervolg stappen. • Legeskosten voor duurzame energietoepassingen kunnen aanzienlijk zijn door bijvoorbeeld aan een bestemmingsplanwijzigingsprocedure met MER plicht. Met indirecte subsidies hierop geeft de gemeente aan dat zij het ruimtelijke faciliteren van deze ontwikkelingen van groot maatschappelijk belang vindt en niet alleen een individueel belang. Financiële gevolgen: • Subsidies zijn direct van invloed op de exploitatiebegroting van een jaar. • Subsidieverlening betekent aanvullende uitvoeringskosten voor het opstellen van een subsidieregeling en het behandelen van de binnengekomen subsidieaanvragen. • Subsidies zijn in principe goed financieel beheersbaar: de maximale kosten kunnen gepland worden door middel van een subsidieplafond.
4.1.2
Voorfinanciering en garanties Voorfinanciering en garanties kunnen alleen plaats vinden op die projecten die zichzelf met een reële mate van zekerheid terugverdienen. Een voorfinanciering kan drempelverlagend werken indien de investeringskosten groot zijn of voor organisaties bestuurd door vrijwilligers (zoals sportverenigingen, cultuur en belangenorganisaties). Deze organisaties vinden het vaak moeilijk om voor een langere termijn verplichtingen aan te gaan. Niet bespreekbaar: • Voorfinanciering van fysieke maatregelen zoals nul-op-de-meter renovatie van huizen en utiliteitsbouw (scholen, sport, etc.) of zonnepanelen. Motivering: Het gaat in de regel om grote bedragen. Voor deze maatregelen zijn vaak op Europees, nationaal of provinciaal niveau financiële stimuleringsregelingen beschikbaar (bijvoorbeeld het garantiefonds van de provincie, de EIA regeling en SDE-subsidie). Wel bespreekbaar: • Voorfinanciering van proceskosten voor bijvoorbeeld het gezamenlijk aanbesteden van isolatie, zonnepanelen, nul-op-de-meter aanpak, het opstellen van business cases, opstellen van een (Europese) subsidie aanvraag, opstarten van een crowdsourcing etc. Motivering: Het betreft relatief kleine bedragen, die juist veel in beweging kunnen zetten -die een hefboomwerking kunnen hebben en net dat duwtje kunnen betekenen om wat in beweging te zetten. Financiële gevolgen: • Voorfinanciering en garanties zijn direct van invloed op de schuldenpositie/ solvabiliteit van de gemeente, waarmee de keuzeruimte voor toekomstige bestedingen wordt beperkt. • Voorfinanciering lijkt vaak een slimme oplossing, want het geld komt uiteindelijk terug, maar het kent ook hoge uitvoeringskosten voor het behandelen en beoordelen van aanvragen door mensen met specialistische financiële kennis en kennis van risicobeoordeling. Revolverende fondsen en leningen voor energiemaatregelen bij woningen zijn in Nederland tot nu toe weinig succesvol gebleken (zeer weinig aanvragen). • Het risico bestaat dat bedragen niet kunnen worden terugbetaald. Hierdoor is deze vorm minder goed beheersbaar en voorspelbaar is dan bijvoorbeeld subsidies. 56
4.1.3
Investeringen in infrastructuur
Niet bespreekbaar: • (Co)investeringen voor slimme netwerken. Motivering: Het betreft grote bedragen. Investeringen in de (slimme) energie netwerken is in de eerste plaats de verantwoordelijkheid van de netbedrijven. De gemeente wil wel meedenken en op andere wijzen slimme netwerken faciliteren. Wel bespreekbaar: • Extra investeringen in infrastructuur om bijvoorbeeld fietsen en wandelen aantrekkelijker te maken, om elektrische en groengasvoertuigen aantrekkelijker te maken of het openbaar vervoer. • Minder opbrengsten voor grondexploitatieprojecten om bijvoorbeeld energieleverende woningbouw te realiseren. Motivering: • De publieke infrastructuur is een verantwoordelijkheid / taak van de gemeente (samen met andere overheden). • Hoe we omgaan met de grondexploitatie en of daarin minder opbrengsten ten behoeve van hogere milieukwaliteit mogelijk is blijft bespreekbaar tot de integrale afweging in het kader van de voorstellen voor grondexploitatie. De weging van opbrengsten en kwaliteiten vindt in dat kader plaats. Financiële gevolgen: • Extra investeringen zijn direct van invloed op de schuldenpositie/ solvabiliteit van de gemeente, waarmee de keuzeruimte voor toekomstige bestedingen wordt beperkt.
4.1.4
Investeringen in de organisatie Voor het duurzaam en klimaatneutraal maken van de organisatie zijn investeringen nodig. Een deel van deze investeringen zullen leiden tot lagere exploitatielasten. Wel bespreekbaar: • Extra investeringen in onderhoud/ energetische kwaliteit in van het gemeentelijk vastgoed, openbare verlichting, zonnepanelen etc. • Extra investeringen in verduurzaming van het wagenpark en bijbehorende infrastructuur. Motivering: het zijn investeringen in de eigen bedrijfsvoering en het betreft vaak investeringen die zichzelf terugverdienen. Deze investeringen staan aan de basis staan van de klimaatambitie van de gemeente. Hiermee geeft de gemeente het goede voorbeeld: ‘practice what you preach’. Financiële gevolgen: • Extra investeringen zijn direct van invloed op de schuldenpositie / solvabiliteit van de gemeente, waarmee de keuzeruimte voor toekomstige bestedingen wordt beperkt. • Een businesscase moet inzichtelijk maken wat de verhouding is tussen investeringskosten en exploitatievoordelen.
57
4.2
Kadernota raming uitvoering uitvoeringsprogramma
Voor de kadernota 2016 -2019 is reeds een eerste raming gemaakt van de additionele kosten voor de gemeente van het uitvoeren van het uitvoeringsprogramma. Tabel 10: Raming uitvoering uitvoeringsprogramma zoals opgegeven bij de kadernota 2016 -2019
2016 1 fte milieu/ klimaat schaal 10 1 fte milieu/ klimaat schaal 11 Andere kosten voor uitvoering TOTAAL Reeds beschikbaar vanuit Meerjarenbegroting Aanvullend gevraagd Kadernota
€ 25.000,€ 27.000,€ 48.000,€ 100.000,€ 12.500,-
2017 – 2020 per jaar € 70.000,€ 80.000,€ 50.000,€ 200.000,€ 50.000,-
€ 87.500
€ 150.000,-
*Voor 2016 is ook een bedrag van € 50.000 beschikbaar vanuit de meerjarenbegroting, maar daaruit worden ook de uren voor de projectleider betaald voor het opstellen van het uitvoeringsprogramma (€ 37.500). In deze raming voor de kadernota is nog geen rekening gehouden met een eventuele wens voor subsidie of voorfinanciering vanuit de samenleving of effecten op de grondexploitatie bij het realiseren van ambities voor klimaat en leefomgevingskwaliteit op (per definitie kansrijke) locaties met een gemeentelijke grondpositie. Ook is nog geen rekening gehouden met extra investeringskosten (en lagere exploitatielasten) voor energetische verbeteringen van gemeentelijk vastgoed, investeringskosten in opwekking van duurzame energie voor de gemeentelijke organisatie of voor extra investeringen in het verduurzamen van het wagenpark.
58