Implementatie Wet Maatschappelijke Ondersteuning
Vaststelling van kaders en uitgangspunten
Besluit van de Gemeenteraden van Boxmeer, Cuijk, Grave, Sint Anthonis en Mill en Sint Hubert juni / juli 2007
Implementatie van de Wet Maatschappelijke Ondersteuning Land van Cuijk, juni 2007
1
Leeswijzer Voor u ligt een notitie met beslispunten voor de Gemeenteraad, over de inrichting van een tweetal prestatievelden voor de Wet maatschappelijke ondersteuning (WMO). Hierin wordt het bestuurlijk startschot gegeven voor de operationele invoering van de WMO in het Land van Cuijk per 1 januari 2008. Motto is hetgeen geformuleerd werd in de voorbereidende fase in de eerste visienotitie: De gemeente is aanspreekpunt en regievoerder voor de ondersteuning dichtbij huis. In deze notitie geeft de Gemeenteraad de kaders aan waarbinnen het College van Burgemeester en Wethouders per gemeente de praktische uitvoering van een tweetal taken gaat invullen:
Het geven van informatie, advies en cliëntenondersteuning (prestatieveld 3); Het verlenen van voorzieningen aan mensen met een beperking (prestatieveld 6).
De notitie is onderverdeeld in twee hoofdonderdelen die corresponderen met de genoemde prestatievelden. Per onderdeel zijn de bestuurlijk relevante afwegingen besproken en de beslispunten omlijnd weergegeven. Aan het einde van elk deel vindt u een samenvattend overzicht van deze beslispunten. Voor de praktische invulling van de kaders en voorbereiding van het operationeel worden, is een half jaar tijd ingeruimd en ook noodzakelijk. De notitie is onderdeel van de ontwikkeling van een breder beleidsperspectief voor alle prestatievelden van de WMO. Deze bredere ontwikkeling bereikt in het najaar van 2007 het bestuurlijk besluitvormingstraject. .
Land van Cuijk april 2007
Implementatie van de Wet Maatschappelijke Ondersteuning Land van Cuijk, juni / juli 2007 [concept 4 april 2007]
1
Inhoudsopgave
INLEIDING
4
Waar gaat het om? Voorgeschiedenis van deze notitie Het vervolg
4 5 5
DEEL 1 HET GEVEN VAN INFORMATIE, ADVIES EN CLIËNTENONDERSTEUNING
6
INLEIDING Voorbeelden voortraject DE KEUZE VOOR EEN LOKET – DE DIEPTE VAN HET LOKET BREEDTE VAN HET LOKET Wat is de doelgroep van de WMO? Welke ondersteuningsbehoefte heeft de burger? Hoe breed moet het loket zijn? INRICHTING VAN HET LOKET Het vertrekpunt Eén loket per gemeente? Het virtueel of telefonische loket POSITIONERING VAN HET LOKET IN HET ZORGVELD Samenwerkingspartners cliëntenondersteuning Partners in het bredere veld van zorgverlening Onafhankelijkheid Indicatie INSTRUMENTEN Eén regiobrede digitale sociale kaart Het klantenvolgssysteem Professionele bemensing HET PROCES Partijen Tijdpad
6 6 7 8 9 9 9 9 10 10 10 10 11 11 11 12 12 12 12 12 13 13 13 13
RECAPITULATIE BESLISPUNTEN DEEL 1
14
DEEL 2 HET VERLENEN VAN VOORZIENINGEN AAN MENSEN MET EEN BEPERKING 15 INLEIDING ALGEMENE UITGANGSPUNTEN BIJ VERSTREKKING VAN HULPMIDDELEN Continuïteit of vernieuwing? Goedkoopst adequaat Eigen verantwoordelijkheid vs. Verantwoordelijkheid van gemeente DE GEMEENTE ALS INKOPER VAN INDICATIESTELLING Positionering van de indicatiestelling DE GEMEENTE ALS INKOPER VAN HULPMIDDELEN DE GEMEENTE ALS INKOPER VAN DE HUISHOUDELIJKE VERZORGING Implementatie van de Wet Maatschappelijke Ondersteuning Land van Cuijk, juni / juli 2007 [concept 4 april 2007]
15 15 15 15 16 17 18 19 20
2
INRICHTING VAN DE INKOOP VAN HULP BIJ HET HUISHOUDEN Europese aanbesteding? Keuzevrijheid voor de klant Zeeuws model? Onderverdeling in het dienstenaanbod Regionale differentiatie Doelgroepdifferentiatie De vereisten HET PROGRAMMA VAN EISEN VOOR HULP BIJ HET HUISHOUDEN Definitie hulp bij het huishouden vormen van huishoudelijke verzorging uit de AWBZ Omvang van de aanbesteding Maximale tariefstelling Positie van het personeel Verdere eisen Inzet WWB/stageplaatsen
20 20 21 22 22 22 22 23 23 23 23 24 25 25 25 26
RECAPITULATIE BESLISPUNTEN DEEL 2
26
LIJST VAN AFKORTINGEN
29
Implementatie van de Wet Maatschappelijke Ondersteuning Land van Cuijk, juni / juli 2007 [concept 4 april 2007]
3
INLEIDING Op 23 april 2004 gaf de regering het startschot voor de Wet maatschappelijke ondersteuning (WMO), in de brief “Op weg naar een bestendig stelsel voor langdurige zorg en maatschappelijke ondersteuning” (kenmerk DVVO-U-2475093, zie bijlage). In deze brief werd een ambitieus programma aangekondigd. De wet is er inmiddels, zij het met enige vertraging. Ook is de uitvoering, met name de overheveling van taken uit de AWBZ naar de gemeenten en de gemeentelijke beleidsvrijheid, bescheidener in omvang dan oorspronkelijk bedoeld was. De ingezette ontwikkeling is echter onmiskenbaar en staat overeind. Gemeenten krijgen een sterke en belangrijke rol en naar stellige verwachting in de toekomst een verder toenemende vrijheid om die naar eigen inzicht in te vullen. Deze notitie bevat de implementatie van twee prestatievelden: Het geven van informatie, advies en cliëntenondersteuning (prestatieveld 3); Het verlenen van voorzieningen aan mensen met een beperking of een chronisch psychisch probleem en aan mensen met een psychosociaal probleem ten behoeve van het behoud van hun zelfstandig functioneren of hun deelname aan het maatschappelijke verkeer (prestatieveld 6).
Waar gaat het om? Veel uit prestatievelden 3 en 6 is techniek en tamelijk beleidsarm. Niet alles is echter techniek. De prominente rol die gemeenten krijgen als centrale speler in het zorgveld, krijgt met deze notitie praktische gestalte. En dat is vooral in prestatieveld 3, informatie, advies en cliëntondersteuning in het eerste deel van deze notitie. Op dit moment is het zorgaanbod aan burgers te verbrokkeld, te verkokerd. Dat begint aan de poort. Het zorgaanbod is ingewikkeld en weinig transparant. Burgers weten niet waar ze met hun vragen naartoe moeten. Onderlinge doorverwijzingen werken omslachtig en onhelder. Instellingen kennen elkaar ook onderling vaak slecht en de onderlinge afstemming van het zorgaanbod is onvoldoende gewaarborgd. Wat gebeurt er in de praktijk? Een voorbeeld. Iemand meldt zich met een schuldprobleem bij de gemeente. Al snel blijkt er een onderliggend verslavingsprobleem aan de orde. De gemeente verwijst door naar een kredietbank om de schulden te laten regelen en naar een instelling van verslavingszorg voor de alcoholverslaving. Twee in beginsel uitstekende acties. Wat zich vervolgens aan het zicht van de gemeente onttrekt is, dat de schuldhulp al snel mislukt omdat de verslaving niet is opgelost en bij de kredietbank ook niet gemeld wordt door de betrokkene zelf, en dat de verslavingszorg een wachttijd kent óf – en dat komt vaker voor dan je lief is – dat de betrokkene teveel schroom heeft om bij de verslavingszorg aan te kloppen en het verhaal opnieuw te doen. Alle betrokken instellingen doen hun werk, doen hun werk goed, toch werkt de totale constellatie niet. Juist bij de meest kwetsbare klantgroepen komen dit soort situaties voor. De WMO legt bij gemeenten de taak uit het prestatieveld 3 neer, om te zorgen dat de totale constellatie beter gaat werken. Er is een regierol aan de orde die zowel voor de individuele situaties, als voor het zorgveld als geheel aanwijsbaar is. Het eerste deel van deze notitie gaat dan ook over prestatieveld 3, vertrekkende vanuit de strategisch en beleidsmatig gezien belangrijkste beslispunten die voor het lokaal bestuur aan de orde zijn. Ook prestatieveld 6 (hulpmiddelen) heeft veel techniek maar ook enige strategische en beleidsmatig belangrijke beslispunten. Die gaan vooral over het borgen van de kwaliteit van de geleverde zorg (huishouden en hulpmiddelen) en vervolgens over de financiering en betaalbaarheid daarvan. Centraal in prestatieveld 6 staat overigens de continuïteit tussen oude en nieuwe regelgeving.
Implementatie van de Wet Maatschappelijke Ondersteuning Land van Cuijk, juni / juli 2007 [concept 4 april 2007]
4
Voorgeschiedenis van deze notitie In februari 2005 hebben de Colleges van Burgemeester en Wethouders van het Land van Cuijk een bestuursopdracht gegeven tot het gezamenlijk invoeren van de WMO in onze gemeenten. In eerste instantie is deze bestuursopdracht uitgemond in een Visienotitie die op 24 oktober 2005 door de Stuurgroep WMO Land van Cuijk is vastgesteld en aansluitend in de afzonderlijke gemeenten bestuurlijk is behandeld. Daarna is het invoeringsplan uitgewerkt. In het invoeringsplan is gekozen voor een gefaseerde invoering van de WMO in het Land van Cuijk. Dit plan is in juni en juli 2006 door de afzonderlijke gemeenteraden vastgesteld. In dit plan is voorzien dat in mei en juni van 2007 de gewenste koers voor de uitvoering in de structurele fase in discussie wordt gebracht en dat vanaf juni 2007 de implementatie zal plaatsvinden. In deze fase bevinden wij ons thans. De gemeenteraden zetten nu de koers uit voor de uitvoering in de structurele fase. Dit heeft een kaderstellend karakter. De beleidskeuzes worden gemaakt waarbinnen het college de stappen zal nemen voor de feitelijke implementatie.
Het vervolg Het vaststellen van deze notitie zal gevolgd worden door een aanbestedingstraject en door een inrichtingstraject voor een WMO – loket. Dit is geen bestuurlijk traject. Er is ook een vervolg in het bestuurlijk traject. De overige prestatievelden zijn beleidsmatiger en kennen veel minder een uitvoeringstechnische kant, of kennen een uitvoeringstechnische kant die bij andere instellingen en organisaties belegd is. De taken van de gemeente zullen worden neergelegd in één of méér vierjarige beleidsplannen. Anders dan oorspronkelijk beoogd, zal de bestuurlijke besluitvorming omtrent deze beleidsplannen – waarvan uiteindelijk ook deze notitie onderdeel zal zijn – eerst in het najaar van 2007 plaatsvinden. Dit is ingegeven door de grotere belasting die bleek voort te komen uit het zorgvuldig invoeren van de overgenomen AWBZ taak.
Implementatie van de Wet Maatschappelijke Ondersteuning Land van Cuijk, juni / juli 2007 [concept 4 april 2007]
5
DEEL 1 Het geven van informatie, advies en cliëntenondersteuning Inleiding Het geven van informatie, advies en cliëntenondersteuning is in de wet opgenomen in prestatieveld 3. De gemeente krijgt een duidelijke programmatische taak. Het mag niet langer zo zijn dat burgers dwalen tussen instellingen, de weg niet vinden, de toegang niet vinden, keer op keer hun verhaal opnieuw moeten doen, soms bijna postbode zijn tussen instellingen die onderling niet communiceren. In het spraakgebruik is al snel de term WMO – loket (of Lokaal Loket) opgekomen, als fysieke vertaling van het prestatieveld. Daarbij kunnen vervolgens weer vele verschillende invullingen gedacht worden, die we in het navolgende kort de revue zullen laten passeren. In het afgelopen jaar is in velerlei setting met diverse mensen, bestuurders, instellingen, klantengroepen, ambtenaren gesproken over het prestatieveld 3. Veel gezichtspunten zijn aan bod gekomen. Een verbindend en terugkerend thema is telkens geweest: “niet van het kastje naar de muur”. Dus, als je een loket maakt, zorg dat burgers daar geholpen worden, professioneel en goed, zo volledig mogelijk, liefst direct of anders zo snel als dat mogelijk is, als je het niet direct kunt zorg dan voor een goede vervolgafspraak en zet het vervolg in gang. Uiteindelijk mondt dit uit in de twee belangrijkste beslispunten: beslispunt 1 en 2. Daaruit kunnen vervolgens verdere beslispunten worden afgeleid die een meer technisch karakter hebben.
Voorbeelden Voordat we aan de beslispunten toekomen, leiden we u langs de verschillende invullingen, die in enigerlei vorm en ook met vele tussenvormen in den lande kunnen worden aangetroffen. Schematisch kunnen de drie meest gangbare modellen als volgt in beeld worden gebracht. Model 1:
Het informatie en verwijsloket
In dit loket wordt informatie (folder, sociale kaart) verstrekt en daarnaast wordt gewerkt aan vraagverheldering en gewezen op oplossingen die er zijn voor de vraag van de burger. De functie van vraagverheldering is het uiteindelijk beter kunnen adviseren en doorverwijzen van clienten.. Alles wat nodig is voor een burger om te kunnen kiezen uit het aanbod, passend bij zijn vraag, wordt geleverd. Als de burger dit loket verlaat weet de burger waar hij heen moet voor verder advies/hulp of heeft de loketmedewerker het eerste contact met de betreffende organisatie gelegd.In feite is hier sprake van een advies loket (doorverwijsfunctie) Nadeel van dit loket is dat: Er burgers zijn die alsnog de weg niet kunnen vinden Burgers bij de volgende instelling opnieuw hun verhaal moeten doen
Baliemedewerker
Wmo voorz: Woon,rolstoel, vervoer,
Swo
Maatschappelijk Werk
Implementatie van de Wet Maatschappelijke Ondersteuning Land van Cuijk, juni / juli 2007 [concept 4 april 2007]
Mee
Woonmaatsc happij
etc
6
Model 2 Informatie, advies en regelloket Dit model gaat er vanuit dat de baliemedewerker de informatie verstrekt en de wmo consulent adviseert en aan de slag gaat om er voor te zorgen dat alles gebeurd wat er nodig is om aanbieder/aanbod en burger bij elkaar te krijgen. De klant wordt dus niet doorverwezen maar de vraag van de klant wordt bij de instellingen/organisaties etc neergelegd. Het voordeel van dit loket is dat ook de burger die niet zo goed in staat is actie te ondernemen, geholpen wordt. In dit loket is het mogelijk om snel en efficiënt te handelen. Ter plaatse kan (een groot deel van) de toegang tot de WMO voorzieningen en alles wat er nodig is aan formaliteiten, handelingen en informatievastlegging worden uitgevoerd. De uitdaging voor dit loket zit in de nauwe samenwerking die opgezet moet worden met alle organisaties en instellingen. Vanuit het WMO loket wordt er op toegezien dat de vraag van de klant beantwoord wordt. Hierbij zal dus terugkoppeling moeten plaatsvinden van de instelling/organisatie die de vraag heeft afgehandeld. Baliemedewerker
Wmo consulent
WMO Voorzieningen
Swo
Maatschappelijk werk
Mee
Woonmaatschappij
Etc.
Model 3 Spreekurenloket Dit model gaat uit de aanwezigheid van de partners in het veld in het loket. Organisaties en instellingen die met de Wmo te maken hebben houden spreekuur in het Wmo loket. Voordeel van dit loket is dat het laagdrempelig is en de vraag lokaal kan worden gesteld. Groot nadeel is echter dat organisaties en instellingen die deelnemen aan dit loket alleen het product dat de organisatie/instelling levert kunnen aanbieden aan de klant. Gevolg kan zijn dat burgers met een bredere hulpvaag alsnog de weg niet kunnen vinden. Tevens dienen zij bij de volgende instelling opnieuw hun verhaal te doen. Vraag is of het realiseerbaar is dat instellingen daadwerkelijk deelnemen aan het lokale Wmo loket en of dit wenselijk is voor de gemeenten in het Land van Cuijk.
Wmo voorz: Woon,rolstoel, vervoer, hh
Swo
Maatschappelijk werk
Mee
WoonmaatSchappij
Etc.
voortraject Reeds in november 2005 heeft de stuurgroep WMO Land van Cuijk de Visienotitie Lokaal Wmo-loket Land van Cuijk vastgesteld ter nadere uitwerking van de visienotitie WMO. Vervolgens is in elke gemeente afzonderlijk de visienotitie door het college vastgesteld en is er ingestemd met de volgende uitgangspunten: 1.
de opzet van lokale Wmo-loketten met de volgende kenmerken: a. een laagdrempelig lokaal loket;
Implementatie van de Wet Maatschappelijke Ondersteuning Land van Cuijk, juni / juli 2007 [concept 4 april 2007]
7
b. c. d. e. f. g. h. i. j. k.
2. 3. 4. 5. 6.
telefonisch, fysiek en digitaal bereikbaar; kosteloze dienstverlening aan het loket; een regionale aanpak en lokale uitvoering; een WWZ-brede optiek; inclusief de functies cliëntondersteuning en bemiddeling; professionele dienstverlening; onafhankelijk van zorgaanbieders; een regiobrede digitale sociale kaart een uniforme digitale aanvraagprocedure; groeimodel met als uiteindelijke resultaat het hele proces van aanvraag tot zorgverlening inclusief een klantvolgsysteem. Een intensieve vorm van regionale samenwerking bij de opzet, inrichting en vormgeving van het Wmo-loket in de vorm van een groeimodel; een brede woon-welzijn-zorg-variant van het lokale loket; een diepe variant van het loket waarbij een aanvraag wordt ingenomen en het proces van afhandeling ervan in gang wordt gezet een gezamenlijke opzet van een digitale sociale kaart voor alle WWZ voorzieningen een uniforme digitale aanvraagprocedure inzake maatschappelijke ondersteuning.
De hier verwoorde uitgangspunten zijn het vertrekpunt geweest voor de besprekingen die hebben geleid tot deze notitie. De uitgangspunten hebben daarin verdere diepte en profiel gekregen en werken wij hierna uit, waarbij wij de voor de besluitvorming in de gemeenteraad relevante beslispunten zullen uitlichten.
De keuze voor een loket – de diepte van het loket De gangbare modellen voor WMO-loketten verschillen wezenlijk voor zover het betreft de diepte van de dienstverlening. In de meest oppervlakkige variant is er sprake van informatieverstrekking en doorverwijzing. Bij nadere analyse blijkt echter dat dit nauwelijks voldoet aan de uitgangspunten van de WMO. De WMO kent immers aan de gemeenten een grote rol toe bij het verlenen van maatschappelijke ondersteuning: De gemeente is aanspreekpunt en regievoerder voor de ondersteuning dichtbij huis (woningaanpassingen, sociale ondersteuning, lichte zorg). Zowel het zijn van aanspreekpunt als het zijn van regievoerder vereist een diepte van betrokkenheid, die het geven van advies en het doorverwijzen principieel te boven gaat. Een aanspreekpunt moet ook aanspreekbaar zijn op wat er gebeurt ná het doorverwijzen. Een regievoerder moet minimaal weten en deels ook mede vormgeven aan hetgeen ná het doorverwijzen gebeurt. Zie ook hetgeen hierover is opgemerkt in de inleiding. Dit betekent dat het model van informatie- en verwijsloket (het eerste model) principieel niet voldoet als uiteindelijk WMO – loket. Hoogstens in een groeifase kan het een nuttig model zijn. Ook het derde model, het spreekurenmodel, voldoet slechts deels aan de uitgangspunten van de WMO. De gemeente organiseert de toegang voor de burger, maar de betrokkenheid van de gemeente blijft steken op het niveau van facilitering. Ook hier maakt de gemeente de ambitie niet waar, aanspreekpunt en regievoerder te zijn. Het tweede model, het informatie, advies en regelloket voldoet wel aan de rol die de WMO aan gemeenten toekent. Met name het element van het “regelen” van de toegang tot de diverse vormen van zorg die onder de WMO vallen, betekent een intensieve mate van betrokkenheid van de gemeente bij de ingezette dienstverlening. De gemeente weet, in abstracto door de samenwerkingsafspraken die aan het loket ten grondslag liggen én concreet door de afspraken die in individuele casus worden getroffen, wat er aan burgers geboden wordt en in welke mate zij daartoe toegang krijgen. Beslispunt 1: Het lokaal WMO-loket is een “diep” loket, waarbij vragen worden ingenomen en het proces van afhandelen in gang wordt gezet. Implementatie van de Wet Maatschappelijke Ondersteuning Land van Cuijk, juni / juli 2007 [concept 4 april 2007]
8
Breedte van het loket Wat is de doelgroep van de WMO? Voor de WMO behoren alle burgers tot de doelgroep en daarmee tot de doelgroep van het Wmo-loket. Er zijn echter een aantal groepen te onderscheiden die meer gebruik maken van een loket dan anderen: Personen met een lichamelijke handicap Personen met een psychische handicap Personen met een verstandelijke handicap Personen met psychosociale of materiele problemen Personen met meervoudige problematiek zonder duidelijke hulpvraag (OGGZ-doelgroep) Huishoudens met huiselijk geweld (met name mishandelde vrouwen) Gezinnen met opvoedingsproblemen Ouderen Jeugdigen
Welke ondersteuningsbehoefte heeft de burger? Klanten kunnen allerlei soorten belemmeringen en problemen hebben, waarvoor zij een ondersteuningsbehoefte hebben. Ondersteuningsbehoeften kunnen er zijn op 12 leefgebieden. 1. huisvesting 2. huishoudelijke zelfredzaamheid 3. financieel functioneren 4. dagbesteding/werk 5. vrije tijd 6. maatschappelijke zelfredzaamheid (reizen, communicatie, formulieren) 7. maatschappelijke aanpassing 8. sociaal/relationeel functioneren (psychosociale zelfredzaamheid) 9. pedagogisch functioneren 10. veiligheid 11. lichamelijk functioneren 12. psychisch functioneren Voor welke doelgroepen gekozen wordt om het loket in te richten is o.a. afhankelijk van de loketten, informatiepunten en andere toegangsmogelijkheden tot voorzieningen die reeds bestaan voor deze doelgroepen. Een specifieke doelgroep heeft niet alleen behoefte aan specifieke voorzieningen maar soms ook aan specifieke ondersteuning op het terrein van vraagverheldering en benadering in een loket. Een mogelijke manier om een loket toch goed toegankelijk te laten zijn voor een brede doelgroep, kan zijn om spreekuren op te zetten voor specifieke doelgroepen. Voor die spreekuren kunnen dan gespecialiseerde medewerkers van ketenpartners worden ingezet (Mee, GGZ )
Hoe breed moet het loket zijn? Momenteel, in het overgangsjaar 2007, wordt gewerkt met een smal WMO-loket, waar de burger in principe slechts terecht kan voor de voorzieningen die de gemeente zelf aanbiedt. De WMO geeft de gemeente de verantwoordelijkheid voor een breed terrein van voorzieningen op het terrein van wonen, welzijn en zorg. Als voor het loket wordt gekozen voor een adequate vorm, kan dit resultaten op andere prestatievelden ten goede komen en zo een cruciale rol spelen in het goed uitvoeren van de WMO én in het vormgeven van de regieverantwoordelijkheid die op de gemeente rust. Beslispunt 2: Kiezen voor een brede wonen-welzijn-zorg variant van het loket.
Implementatie van de Wet Maatschappelijke Ondersteuning Land van Cuijk, juni / juli 2007 [concept 4 april 2007]
9
Inrichting van het loket Het vertrekpunt Eind 2005 is een inventarisatie gemaakt van de vertrekpunten voor het lokaal loket per gemeente. De gemeente Cuijk heeft een publieksbalie waar alle gemeentelijke diensten worden aangeboden. Daarnaast is de gemeente Cuijk nog bezig met de voorbereidingen voor een dienstencentrum. De gemeenten Grave en Boxmeer gaan van start met de publieksbalie als het nieuwe gemeentehuis gereed is. De gemeenten Sint Anthonis en Mill en St. Hubert zijn nog in de beginfase en daar moet de discussie over de publieksbalie nog plaatsvinden. Of een gemeente nu een publieksbalie heeft of niet, deze notitie richt zich op de informatievoorziening in het kader van de WMO en dat is breder dan alleen de gemeentelijke voorzieningen die in de huidige loketten aanwezig zijn. Aangezien het Land van Cuijk vertrekt vanuit verschillende situaties, wordt voorzien dat van een groeimodel sprake zal zijn. Beslispunt 3: Het lokaal loket inrichten als groeimodel.
Eén loket per gemeente? In de lijn van de intensieve samenwerking tussen de gemeenten in het Land van Cuijk, bestaat er ook een intensieve vorm van samenwerking bij de opzet, de inrichting en de vormgeving van het lokaal WMO- loket. Alle gemeenten hechten echter ook aan een eigen WMO-loket dat goed aansluit bij de eigen lokale situatie. De gemeenten in het Land van Cuijk zijn gemeenten met meerdere kerkdorpen. Het is financieel niet haalbaar om in ieder kerkdorp een fysiek loket te plaatsen. Beslispunt 4: Het fysieke loket per gemeente in te richten. Vóór 2007 had de gemeente een loket voor WVG aanvragen. In de gemeenten in het Land van Cuijk is dit WVG loket tijdelijk gedurende het overgangsjaar omgevormd tot een Wmo-loket. Dit loket is gevestigd op het gemeentehuis. Het is echter ook mogelijk om het Wmo-loket te huisvesten in een bibliotheek of dienstencentrum. Gemeenten zullen hierin een eigen keuze moeten maken, waarbij de lokale situatie een doorslaggevende rol speelt. Beslispunt 5: Gemeenten beslissen afzonderlijk over de locatie van het fysiek loket.
Het virtueel of telefonische loket Het is bijna vanzelfsprekend dat dezelfde vragen waarmee men bij het fysieke loket terecht kan, ook telefonisch moeten kunnen worden gesteld. Het kan zijn dat het telefonische loket op dezelfde uren open is als het fysieke loket. Daarnaast is het een optie om een centraal nummer voor meerdere gemeenten in te stellen of een telefonisch loket 24 uur per dag in te stellen, waarbij men de mogelijkheid krijgt om naam en telefoonnummer in te spreken en de volgende werkdag teruggebeld wordt. Digitale bereikbaarheid kan plaatsvinden via een website en via e-mail. Hierbij is het relevant onderscheid te maken tussen enerzijds eenzijdige informatieverstrekking en anderzijds interactieve communicatie. Daarbij dient in ogenschouw te worden genomen dat de ambitie van de Rijksoverheid is dat reeds in 2007 50% van de gemeentelijke producten digitaal kan worden aangevraagd. Automatisering en informatisering vereisen een lange aanloop en een investering op de langere termijn. Ook hierin kan alleen sprake zijn van een groeimodel. Vooralsnog moet worden uitgegaan van inbedding van deze communicatiemiddelen in de bestaande gemeentelijke infrastructuur, als logisch uitvloeisel van de fysieke positionering van het loket per gemeente afzonderlijk. Beslispunt 6: Telefonische en digitale bereikbaarheid worden per gemeente ingebed in de bestaande gemeentelijke infrastructuur – er wordt vooralsnog niet geïnvesteerd in een afzonderlijke infrastructuur.
Implementatie van de Wet Maatschappelijke Ondersteuning Land van Cuijk, juni / juli 2007 [concept 4 april 2007]
10
Positionering van het loket in het zorgveld Samenwerkingspartners cliëntenondersteuning Momenteel zijn er veel instellingen die op enigerlei wijze actief zijn bij het bieden van cliëntenondersteuning. Een logische consequentie van het prestatieveld 3 is, dat de gemeente de onderscheiden inspanningen coördineert. Gemeenten moeten daarom vanuit de taakstelling van dit prestatieveld de samenwerking zoeken met organisaties die ondersteuning op het gebied van zorg bieden in de vorm van cliëntondersteuning. Onder cliëntondersteuning wordt verstaan de ondersteuning van de cliënt bij het maken van een keuze of het oplossen van een probleem. Cliëntondersteuning heeft de regieversterking van de cliënt (en zijn omgeving) tot doel teneinde de zelfredzaamheid en maatschappelijke participatie te bevorderen. Cliëntondersteuning wordt verleend door bijvoorbeeld Mee GGZ Swo’s Algemeen Maatschappelijk Werk Organisaties voor informele of vrijwilliger hulpverlening zoals Steunpunt Mantelzorg en vrijwillige thuiszorg Pantein V&V Dichterbij Radius
Partners in het bredere veld van zorgverlening We roepen in herinnering: De gemeente is aanspreekpunt en regievoerder voor de ondersteuning dichtbij huis (woningaanpassingen, sociale ondersteuning, lichte zorg). Centrale uitdaging is om het verbrokkelde en verkokerde zorgveld toegankelijker te maken en beter te laten functioneren door de partners op een lijn te brengen. Het lokaal loket is een instrument voor deze regievoering en wel op twee niveaus. Een heldere, toegankelijke en uniforme toegang tot de zorg stopt niet bij het inrichten van het loket. De fase ná het loket is tenminste even belangrijk. Reeds bij het eerste beslispunt is dit aangeduid en hier wordt dit nader uitgewerkt. Het WMO – loket zal voor de toegang tot de zorg uiteindelijk moeten functioneren als het contactpunt tussen “de instellingen” en de burger. Daarmee wordt het WMO – loket een front-office voor deze instellingen. In verhoudingen tussen front-office en back-office is het van essentieel belang om goede samenwerkingsafspraken te maken vertrekkend vanuit een gezamenlijk dienstverleningsconcept. Dit heeft de in enkele gemeenten bestaande binnengemeentelijke werkwijze met centrale balie evident geleerd. Immers: de front-office en de back-office moeten dezelfde taal spreken. Zij moeten elkaar herkennen en erkennen in hun rol en positie, aan elkaar werk kunnen overdragen, een gezamenlijke boodschap uitdragen. Het kan en mag niet zo zijn dat het WMO-loket niet kan uitdragen wat de achterliggende instelling doet, noch dat de achterliggende instelling iets anders doet dan het WMO-loket uitdraagt. De gemeenten zullen de instellingen in het zorgveld (de WMO-partners) derhalve moeten uitnodigen om deel te nemen in het concept van het WMO-loket en mee te denken en mede vorm te geven aan het daaraan ten grondslag liggende dienstverleningsconcept. Dit is een gezamenlijke dialoog, die uitmondt in een gecoördineerd en daardoor herkenbaar en bereikbaar zorgaanbod richting de burger. Beslispunt 7: De gemeenten nodigen de partners in het WMO veld uit tot samenwerking rond het WMO-loket. Daarbij wordt gestreefd naar een gezamenlijk gedragen dienstverleningsconcept.
Implementatie van de Wet Maatschappelijke Ondersteuning Land van Cuijk, juni / juli 2007 [concept 4 april 2007]
11
Onafhankelijkheid De gemeente neemt in het zorgveld een onafhankelijke positie in en heeft als lokale overheid de taak om de belangen van alle betrokken partijen, burgers, organisaties en instellingen, op een goede wijze met elkaar in verband te brengen. Beslispunt 8: Het WMO-loket is niet afhankelijk van afzonderlijke zorgaanbieders.
Indicatie Een bijzondere positionering heeft het WMO – loket als het gaat om voorzieningen die de gemeente zelf levert. De gemeente adviseert over en ondersteunt bij het bepalen van het zorgaanbod én is vervolgens ook de partij die het zorgaanbod levert en financiert. Met andere woorden: er komt een indicatie tot stand. Binnen de vroegere Wet voorzieningen gehandicapten is hiermee uitgebreid ervaring opgedaan. Het is gebleken dat gemeenten snel, volledig, efficiënt en onbureaucratisch op de hulpvraag van burgers kunnen inspelen door middel van wat is gaan heten een “gekwalificeerde intake”. Al direct kan richting en omvang van de te verstrekken hulp worden bepaald en de verstrekking in werking worden gezet. Daarnaast is ook gebleken dat een goede kwaliteitsborging nodig blijft. Er zijn altijd situaties die een overstijgende complexiteit hebben. Ook zijn er altijd momenten denkbaar waarop de gemeente en de hulpvrager niet met elkaar overeenstemmen in de te kiezen oplossing. Voor die gevallen moet een goede externe en onafhankelijk opererende adviesfunctie voorhanden zijn, die overigens ook in bezwaar- en beroepsetting onontbeerlijk is. Beslispunt 9: Binnen het WMO-loket is plaats voor een gekwalificeerde intake die indicaties kan stellen voor de door de gemeente te leveren zorg. Daarnaast is er voor complexe situaties en ten behoeve van het oplossen van eventuele geschillen een onafhankelijke externe adviseur. In deel 2 wordt de gekwalificeerde intake en de indicatiesteller uitgebreider besproken als onderdeel van de gemeentelijke verstrekking van het verlenen van voorzieningen.
Instrumenten Eén regiobrede digitale sociale kaart De loket medewerker en de klant zijn zeer gebaat bij een zo volledig en actueel mogelijke sociale kaart die via internet in een doorlopend actuele vorm te raadplegen is. Aangezien bijna alle betrokken instellingen regionaal werken, zal deze een regionale vorm krijgen. Een voorbeeld van een digitaal systeem is www.zorgwijzer.nl van de GGD. Uiteraard kan de gemeente ook zelf een digitale sociale kaart ontwikkelen. Dit is eveneens een onderdeel van het groeimodel van het lokale loket. Beslispunt 10: Er wordt een regionale digitale kaart ontwikkeld.
Het klantenvolgssysteem Zoals eerder gememoreerd, is een WMO-loket aanspreekpunt voor de burger en daarom óók aanspreekbaar op wat er uiteindelijk met de gegeven adviezen, de gedane doorverwijzingen en de geregelde afspraken wordt gedaan. Essentieel daarin is een communicatiestructuur waarin dit transparant kan worden gemaakt. Het klantvolgsysteem maakt het mogelijk om op ieder moment te zien welke vorderingen zijn gemaakt met de vraag van de klant. Het systeem dient te bevatten: 1. de gegevens van het intakeformulier: persoonlijke gegevens en de vraag waarmee de klant binnenkomt. 2. de acties die vervolgens worden ondernomen om de vraag van de klant op te lossen. Beslispunt 11: Implementatie van de Wet Maatschappelijke Ondersteuning Land van Cuijk, juni / juli 2007 [concept 4 april 2007]
12
Er komt een klantvolgsysteem.
Professionele bemensing Men kan slechts aanspreekpunt zijn als men ook aanspreekbaar is op resultaten, zowel in positieve als in negatieve zin. Dit stelt eisen aan een professionele inrichting die de daarin werkzame personen goed outilleert. Aan deze personen worden uiteraard eisen gesteld voor wat betreft opleiding, ervaring en kunde. Kennis en vaardigheden worden doorlopend op peil gehouden. De mate waarin verantwoordelijkheid bij de betrokken personen wordt neergelegd, betekent ook dat het WMO-loket in de kern in ieder geval niet met vrijwilligers wordt bemenst. Dit neemt overigens niet weg dat juist bij ondersteuning en advisering er veel goed werk wordt verricht door vrijwilligers, die ook door hun grote aantal en hun plaatselijke bekendheid en aanwezigheid een zeer belangrijke rol spelen. Het WMO-loket zal steunpunt kunnen zijn voor deze vrijwilligers en wellicht in een zekere vorm ook uitvalsbasis. Beslispunt 12: Het WMO – loket wordt gebaseerd op professionele dienstverlening.
Het proces Het WMO-loket is een groeimodel. Begonnen zal worden met het nader vormgeven van de bestaande oorspronkelijke Wvg-loketten en het herkenbaar maken daarvan als WMO-loket. Het verdiepen en verbreden van dit loket zal vervolgens stapsgewijze moeten plaatsvinden vanuit het betrekken van alle partners. Vanuit dit gezichtspunt wil de gemeente de betrokken partijen in elk stadium interactief benaderen om mede vorm en inhoud te geven aan het Lokaal Loket. Met name gaat het daarbij om een gezamenlijk gedragen visie op het dienstverleningsconcept voor dit loket.
Partijen Als ambitie is verwoord om een regelloket in te richten voor alle dienstverlening aan burgers binnen het WMO taakveld. De relevante partijen in deze zijn, in willekeurige volgorde benoemd en mogelijk niet uitputtend: De thuiszorginstellingen De indicatiestellers De gemeentelijke afdelingen voor zorgverlening De informatie- en adviespunten Het Maatschappelijk Werk De AWBZ- zorginstellingen De instellingen voor Geestelijke Gezondheidszorg De instellingen voor verslavingszorg De Mee – organisaties De instellingen voor opbouwwerk, jongeren- en ouderenwerk Stichtingen welzijn ouderen De steunpunten voor mantelzorg
Tijdpad Uitgaande van een oplevering in 2008 van het eerste dienstverleningsconcept, kan het volgende tijdpad in beeld gebracht worden, dat voor de voorbereidende stappen al in gang is gezet: Maart 2007 April 2007 Mei 2007 Juni 2007 T/m. november 2007
interactieve inspraakronde met regionale klantsupportgroep Regionaal Portefeuillehoudersbesluit Stuurgroep advies regionale klantsupportgroep Kaderstellend collegebesluit advies lokale participatieraden Kaderstellend raadsbesluit Inventariserende consultatieronde betrokken partijen dienstverleningsconcept ontwerpen met betrokken partijen
Implementatie van de Wet Maatschappelijke Ondersteuning Land van Cuijk, juni / juli 2007 [concept 4 april 2007]
13
november 2007 december 2007 januari 2008
werving / aanstelling personeel scholing personeel / operationele proefperiode start uitvoering
Recapitulatie beslispunten Deel 1 Beslispunt 1: Het lokaal WMO-loket is een “diep” loket, waarbij vragen worden ingenomen en het proces van afhandelen Beslispunt 2: Kiezen voor een brede wonen-welzijn-zorg variant van het loket. Beslispunt 3: Het lokaal loket inrichten als groeimodel. Beslispunt 4: Het fysieke loket per gemeente in te richten. Beslispunt 5: Gemeenten beslissen afzonderlijk over de locatie van het fysiek loket. Beslispunt 6: Telefonische en digitale bereikbaarheid worden per gemeente ingebed in de bestaande gemeentelijke infrastructuur – er wordt vooralsnog niet geïnvesteerd in een afzonderlijke infrastructuur. Beslispunt 7: De gemeenten nodigen de partners in het WMO veld uit tot samenwerking rond het WMO-loket. Daarbij wordt gestreefd naar een gezamenlijk gedragen dienstverleningsconcept. Beslispunt 8: Het WMO-loket is niet afhankelijk van afzonderlijke zorgaanbieders. Beslispunt 9: Binnen het WMO-loket is plaats voor een gekwalificeerde intake die indicaties kan stellen voor de door de gemeente te leveren zorg. Daarnaast is er voor complexe situaties en ten behoeve van het oplossen van eventuele geschillen een onafhankelijke externe adviseur. Beslispunt 10: Er wordt een regionale digitale kaart ontwikkeld. Beslispunt 11: Er komt een klantvolgsysteem. Beslispunt 12: Het WMO – loket wordt gebaseerd op professionele dienstverlening.
Implementatie van de Wet Maatschappelijke Ondersteuning Land van Cuijk, juni / juli 2007 [concept 4 april 2007]
14
DEEL 2 Het verlenen van voorzieningen aan mensen met een beperking Inleiding Reeds vermeld is, dat 2007 een overgangsjaar is in de gefaseerde invoering van de WMO. De voornaamste redenen voor deze keuze waren de nieuwe taken voor de gemeenten, zoals de huishoudelijke verzorging uit de AWBZ, de verschillende subsidieregelen en de zeer korte termijn om dit op een zorgvuldig te kunnen invoeren. De overgangsbepalingen voor de huishoudelijke verzorging in de WMO geven daarbij aan dat indien de gemeenten geen verordening WMO hebben vastgesteld, zij moeten handelen conform de bepalingen van de AWBZ. Concreet betekent dit dat gemeenten momenteel de contracten met de voorheen bestaande aanbieders hebben verlengd en afspraken hebben gemaakt met het Thuiszorginstellingen, Zorgkantoor, het Centraal Indicatieorgaan Zorg CIZ e.d.
Algemene uitgangspunten bij verstrekking van hulpmiddelen De gemeente heeft op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning een compensatieplicht. Dit houdt in dat de gemeente aan mensen met beperkingen zodanige voorzieningen moet aanbieden, dat zij in staat zijn om ondanks die beperkingen deel te nemen aan het leven van alledag in en rond de thuissituatie. Deze verantwoordelijkheid doet op zich niets af aan de verantwoordelijkheid van burgers zelf om hun eigen leven in te richten. Ook doet deze verantwoordelijkheid niets af aan de verantwoordelijkheid die op grond van bijvoorbeeld regelgeving elders ligt. Bij het beantwoorden van een hulpvraag zijn gemeenten volgens de nieuwe wetgeving gehouden tot dubbele motivering van het besluit. Gemeenten moeten aangeven waarom zij al dan niet bepaalde voorzieningen verstrekken en daarnaast in hoeverre zij hebben getoetst dat de burger “in totaliteit” , dus met voorziening en overige omstandigheden, in staat is om zich in de thuissituatie te redden.
Continuïteit of vernieuwing? Deze uitgangspunten zijn nieuw en daarmee nog niet volledig uitgekristalliseerd. Wat echter ook duidelijk is, is dat er geen plotselinge breuk met bestaande zorgarrangementen wordt beoogd door de wetgever. De wetgever heeft dan ook geen aanleiding gezien om de beschikbare budgetten uit te breiden hetzij te beperken. Er is weliswaar sprake van een nieuwe impuls aan de ontwikkeling van de gemeentelijke taak, maar tegelijkertijd van continuïteit tussen de oude en de nieuwe situatie. Ook onder de oude wetgeving bestond verandering en aanpassing aan veranderende omstandigheden. Beslispunt 1: Constateren dat er sprake is van continuïteit in de omvang en inrichting van het voorzieningenpakket tussen de oude en de nieuwe wetgeving.
Goedkoopst adequaat Als gemeente heb je een ambitie om goede en mooie dingen te regelen voor je burgers. Dat geldt bij de vaststelling van een voorzieningenpakket net zo als bij het inrichten van een nieuwe kinderspeelplek. Er is echter ook een spanning met de budgettaire mogelijkheden en de taak om als een goed huisvader met belastinggeld om te gaan. In de WVG werd dit uiteindelijke vertaald als “de gemeente biedt de goedkoopst adequate voorziening”. In de volgorde van beschrijven is dit natuurlijk verkeerd. De gemeente biedt een adequate voorziening en waakt er vervolgens over dat die niet duurder uitvalt dan nodig is. De beschreven continuïteit impliceert dat dit beginsel ook onder de nieuwe wetgeving aanwezig blijft.
Implementatie van de Wet Maatschappelijke Ondersteuning Land van Cuijk, juni / juli 2007 [concept 4 april 2007]
15
Eigen verantwoordelijkheid vs. Verantwoordelijkheid van gemeente Zowel de oude als de nieuwe wetgeving stelt eisen aan de zelfredzaamheid van burgers. Veelal heeft dit de meest zichtbare vertaling op het financiële vlak. Een aanvrager betaalt op basis van inkomen een eigen bijdrage. Ook elders wordt er een beroep gedaan op de eigen verantwoordelijkheid van burgers. De wordingsgeschiedenis van de WMO wijst duidelijk in de richting van subsidiariteit van de gemeentelijke hulpverlening. De gemeente faciliteert de zelfredzaamheid, maar dat komt aan bod als de mogelijkheden van de betrokkene zelf en in bredere zin van de maatschappij zijn uitgeput. Dit is een richtinggevend beginsel, dat niet verward moet worden met spijkerharde juridische regels over het wel of niet hebben van aanspraken. Er kunnen wel regels uit afgeleid worden, die vervolgens in een verordening vorm krijgen. Ook de WVG en de AWBZ kenden een verhouding tot eigen draagkracht, hoewel minder principieel vormgegeven. Ook hier bestaat een continuïteit die geen gelijkheid is. Zowel de AWBZ als de WVG kennen een systeem van eigen bijdragen. Voor de hulp bij het huishouden uit de oude AWBZ geldt, dat de eigen bijdrage een zeer substantieel deel uitmaakt van de financieringsgrondslag. Circa 20% van de huishoudelijke hulp wordt via eigen bijdragen gefinancierd. De WVG leunt financieel minder zwaar op de eigen bijdragen. Dit ligt in de orde van grootte van 2 tot 5%. In de WVG is de eigen bijdrage meer een sturingsinstrument dan een financieringsbron. Het is goed en verstandig om degenen die dat kunnen, te laten bijdragen aan de kosten die voor hen gemaakt worden. Dit leidt tot een bewuster omgaan met voorzieningen en tot het evenwichtig verdelen van lasten. Voorgesteld wordt om de eigen bijdragen te handhaven, alsmede de inkomensgrenzen en verrekening van korting wegens bespaarde kosten. De eigen bijdragen mogen door gemeenten worden afgeschaft. Als zij worden gehandhaafd, moeten ze voortaan door het CAK (Centraal Administratiekantoor) worden geadministreerd en geïnd, waarbij op die plek gewaakt wordt tegen ongewenste cumulatie van verschillende eigen bijdragen. Dit leidt tot enkele technische aanpassingen op de vormgeving van eigen bijdragen, bijvoorbeeld door het verplicht hanteren van het bruto belastbaar inkomen als inkomensbegrip in plaats van het netto inkomen. Beslispunt 2: Eigen bijdragen – behoudens noodzakelijke technische aanpassingen – handhaven op het bestaande niveau. Niet alle gemeenten hebben eigen bijdragen. In het Land van Cuijk heeft de gemeente Sint Anthonis in het verleden afgezien van eigen bijdragen in de WVG. Dit is een element van eigen invulling per gemeente, dat gelet op de geringe omvang verschillend kan worden ingevuld zonder dat dit afbreuk doet aan het gezamenlijk formuleren van beleid. Beslispunt 3: Eigen bijdragenbeleid kan per gemeente afwijken. Ook onderdeel van de eigen verantwoordelijkheid is het uit de WVG bekende “primaat van verhuizing”. Een verhuizing naar een geschikte woning heeft in principe voorrang boven het aanpassen van een ongeschikte woning. Van burgers mag verwacht worden dat zij voorzorg treffen om hun woonsituatie zo goed mogelijk af te stemmen op hun mogelijkheden en hun levensfase. De gemeenten faciliteren dit ook. In het Land van Cuijk hebben in de voorliggende perioden projecten gelopen waarin mensen werden uitgenodigd en ondersteund om hun woning “ouderenproof” te maken en zijn er projecten geweest rond het thema “mantelzorgwoning”. Deze uitgangspunten, voorzorgprincipe, primaat van verhuizing, zijn niet eenvoudig in regels te vangen. Veel is maatwerk en komt tot stand in een wisselwerking tussen de gemeente en de burger. Soms kom je tegen dat een aanvrager zelf al “het primaat van verhuisd zijn” heeft gehanteerd en met vooruitziende blik maatregelen heeft genomen om passende huisvesting te vinden. Dat is echter lang Implementatie van de Wet Maatschappelijke Ondersteuning Land van Cuijk, juni / juli 2007 [concept 4 april 2007]
16
niet iedereen gegeven. Vaak ontbreekt zelfs voldoende passende woonruimte en kun je aan de afweging niet eens toekomen. Het primaat van verhuizing is daarmee eerder een “zachte waarde”, een uitgangspunt, dan een hard juridisch gegeven. Als uitgangspunt verdient het echter zeker zijn plaats. Het erin besloten appel op de burger en het appel aan de overheid en volkshuisvesters om te zorgen voor voldoende adequate woonruimte, staat rechtovereind. Beslispunt 4: Primaat van verhuizing blijft gehandhaafd. Bij de huishoudelijke verzorging speelt eveneens een voorzorgsbeginsel, dat zich echter niet alleen richt tot de aanvrager zelf, maar tot zijn huishouden. Dit beginsel dat is neergelegd in het protocol gebruikelijke zorg, geeft weer dat als een persoon binnen het huishouden niet meer voor het huishouden kan zorgdragen, andere personen die taken overnemen tenzij er omstandigheden zijn die dat verhinderen. Kort gezegd komt het erop neer dat ook van de echtgenoot verwacht mag worden dat hij stofzuigt, ook al heeft hij het huishoudelijk werk voordien altijd aan zijn vrouw overgelaten. Onder de regelgeving van de AWBZ is dit beginsel nader uitgewerkt in het protocol gebruikelijke zorg. Deze handreiking voor de uitvoering werd gehanteerd door het CIZ bij de indicatiestellingen. Nu de gemeente zelf de verantwoordelijkheid voor indicatiestelling draagt, kan zij het protocol gebruiken als vertrekpunt. Beslispunt 5: Het protocol gebruikelijke zorg is vertrekpunt voor de uitvoering van de huishoudelijke verzorging.
De gemeente als inkoper van indicatiestelling Bij de invoering van de Wet maatschappelijke ondersteuning krijgt de gemeente de verantwoordelijkheid, maar ook de vrijheid om vast te stellen onder welke condities de burgers een beroep kunnen doen op het voorzieningenpakket. Dit houdt onder anderen in dat de gemeente de ruimte krijgt om de informatievoorziening maar ook de toegangsbewaking eenvoudiger op te zetten. Dit geldt voornamelijk voor de indicatieprocedures die onder de Wvg en de AWBZ gebruikelijk waren. Naast de reeds bekende voorzieningen in de Wvg is de gemeente verantwoordelijkheid voor de hulp bij het huishouden. Vanuit het perspectief van de burger verandert voor een deel de toegang tot de zorg. Tot nu toe liep de scheidslijn tussen toegang bij de gemeente (Wvg) en toegang via de Centraal indicatieorgaan Zorg (CIZ). De toegangscriteria zullen voortaan door de gemeente worden bepaald. Dit is een kans om onnodige bureaucratie voor burgers te voorkomen. Zijdelings voordeel daarbij is de mogelijkheid van een beperking van de administratieve lastendruk. In de WVG is uitgebreid ervaring opgedaan met een zorgvuldige, snelle en onbureaucratische toekenning van voorzieningen. De WMO geeft aan deze oplossingsrichting nieuwe impuls. Onder indicatiestelling in de WMO verstaan we het integraal benaderen van de hulpvraag van een burger, door het verstrekken van algemene of individuele voorzieningen, omdat hij niet in staat is om zelf een probleem op te lossen. Dit is wezenlijk anders dan de toekenning van een “verzekerd recht”. De WMO vraagt van gemeenten dan ook een dubbele motivering: waarom al dan niet een voorziening én is het probleem van de burger opgelost. Gemeenten zijn nadrukkelijk niet verplicht om externe indicaties te laten stellen voor individuele WMO voorzieningen, maar ontwikkeld zelf een oplossing. In het voorgaande is beschreven welke afwegingen daarbij een rol spelen. Beslispunt 6: Binnen het WMO-loket is plaats voor een gekwalificeerde intake die indicaties kan stellen voor de door de gemeente te leveren zorg. Daarnaast is er voor complexe situaties en ten behoeve van het oplossen van eventuele geschillen een onafhankelijke externe adviseur.
Implementatie van de Wet Maatschappelijke Ondersteuning Land van Cuijk, juni / juli 2007 [concept 4 april 2007]
17
Positionering van de indicatiestelling CIZ en het overgangsjaar Het CIZ is onder de AWBZ aangewezen als het orgaan voor de indicatiestelling. De gemeenten in het Land van Cuijk hebben in het overgangsjaar afspraken gemaakt met het CIZ, waarbij het CIZ de indicaties stelt voor de overgangsklanten en de nieuwe klanten gedurende 2007. Deze afspraak houdt tevens in dat het CIZ mandaat heeft gekregen om het besluit te nemen namens de colleges van B&W. Onder de WMO krijgt de gemeente deze aanwijzingsbevoegdheid ook voor de hulp bij het huishouden. Voor de andere voorzieningen die onder de AWBZ vallen blijft het CIZ als indicatieorgaan fungeren. Indicatiestelling door de gemeente Voor wat betreft de positionering van de indicatiestelling wordt het aanbevolen om de indicatiestelling door de gemeente (lokaal loket) in combinatie met een extern adviesorgaan te laten uitvoeren. In de lijn met de visie op het lokaal loket wordt aanbevolen om aansluiting te zoeken met het huidige Wvg praktijk waarin de gemeenten zelf de eenvoudige indicaties stellen en de meer complexe aanvragen door externe deskundige laten uitvoeren. Het is gebleken dat gemeenten snel, volledig, efficiënt en onbureaucratisch op de hulpvraag van burgers kunnen inspelen door middel van wat is gaan heten een “gekwalificeerde intake”. Het streven daarbij is dat de burger geen enkele hinder ondervindt dat de toegang via verschillende instanties loopt. Om dit te handhaven is het noodzakelijk de afspraken vast te leggen in een protocol, waardoor de kwaliteit van de indicatiestelling gewaarborgd blijft. Daarbij dient volgens de wet bij de advisering gebruik te worden gemaakt van de zogenaamde ICFclassificatie van de Wereld Gezondheidsorganisatie. Voor de gemeentelijke uitvoeringspraktijk biedt de ICF classificatie een uniform begrippenkader dat als grondslag kan dienen om de behoefte aan voorzieningen in individuele gevallen vast te stellen. Het indiceren van hulp bij het huishouden Hulp bij het huishouden is in meerdere opzichten een belangrijke voorziening binnen de WMO. Bijzonder is dat het gaat om zorg die zich in de regel niet beperkt tot één persoon maar die een heel cliëntsysteem aangaat. Naar de inhoud is hulp bij het huishouden een cruciale voorziening omdat het zelfstandig kunnen wonen van mensen met beperkingen staat of valt bij deze ondersteuning. De toegang tot hulp bij het huishouden wordt mede bepaald door de aan- of afwezigheid van huisgenoten en mantelzorgers. Het is dan ook vanzelfsprekend dat de functie steeds in verband wordt gebracht met het protocol “Gebruikelijke Zorg”. Het cliëntsysteem is primair zelf verantwoordelijk voor het eigen huishouden, met inbegrip van het bevorderen en in standhouden van gezondheid, levensstijl en de wijze waarop de huishouding wordt gevoerd. Aanspraak op een Wmo-voorziening is er als aanvulling op de eigen mogelijkheden. Bij het opnieuw definiëren van het begrip “hulp bij het huishouden” neemt de gemeente afscheid van de definitie zoals die gebruikt werd in de AWBZ. Snelle en transparante indicering Veel waarde wordt gehecht aan een snelle en transparante indicering. De snelheid waarmee de ondersteuning tot stand komt is voor de burger erg belangrijk Te lange procedures kunnen de periode tussen aanmelding en daadwerkelijke ondersteuning onnodig verlengen. Onderscheid in enkelvoudige en complexe indicaties Door het hanteren van een onderscheid in de enkelvoudige en meer complexe aanvragen is het voor de gemeente mogelijk een knip te leggen wanneer een indicatieadvies van een externe deskundige is vereist of dat via een eenvoudige procedure kan worden afgehandeld. Bij een eenvoudige indicatie zal meestal sprake zijn van het verstrekken van eenvoudige voorzieningen bv het realiseren van eenvoudige woningaanpassingen, standaard vervoersvoorzieningen inclusief collectieven voorzieningen. Wanneer het persoonlijke dienstverlening in de vorm van hulp bij het huishouden betreft, kan eveneens met een interne deskundige intakeprocedure voorkomen worden dat extern advies noodzakelijk is. Hierbij moet gedacht worden aan situaties waarbij het eenvoudig is vast te stellen dat bij de persoon sprake is van aantoonbare beperkingen ten gevolge van ziekte of gebrek. Hetzelfde geldt voor herindicaties of aanvragen voor kortdurende hulp. Implementatie van de Wet Maatschappelijke Ondersteuning Land van Cuijk, juni / juli 2007 [concept 4 april 2007]
18
Bij de meer complexere aanvragen zal de interne deskundigheid niet toereikend zijn om de hulpvraag te kunnen beoordelen. Dit kan bijvoorbeeld zijn indien het gaat om de beoordeling of het wellicht om een progressief ziektebeeld gaat, waarbij het vooruitlopend op dit proces reeds eerder ingrijpende maatregelen genomen moeten worden dan op dat moment nodig lijkt. Ook geldt dit bij aanvragen die mogelijk op medische gronden worden afgewezen. Bij deze aanvragen is een onafhankelijk medisch advies nodig voor een goede besluitvorming en dubbele motivering van het besluit. De indicatiestelling is tevens een besluit als bedoeld in de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Indien de klant/de burger het niet met het besluit eens is kan bezwaar gemaakt worden bij de gemeente. Ook dan zal externe advisering een rol spelen, met name vanuit het oogpunt van onafhankelijkheid. Kwaliteitseisen personeel De keuze voor het gebruik van interne deskundigheid voor de indicatiestelling betekent dat zekere kwaliteitseisen vereist zijn. De interne deskundigheid dient uit zodanige kwaliteiten te bestaan dat de indicatiestelling op een professionele manier wordt uitgevoerd. Om deze deskundigheid te bereiken zal de WMO medewerker een opleidingstraject moeten volgen. Aanbesteding extern adviseur Bij de inrichting van de indicatie zoals die voor ogen staat, is het evident duidelijk dat de totale contractswaarde onder de grens voor de Europese aanbesteding ligt. Indien de gemeente de keuze wil maken voor een externe adviseur bij de meer complexere aanvragen kan dit geschieden via een (onderhandse)aanbesteding. Voor een evenwichtige situatie verdient het aanbeveling om over meerdere indicatiestellers te kunnen beschikken. Vooral in complexe situaties waar bezwaar- en beroep een rol speelt verdient de burger de kans om in een tweede instantie een frisse blik op het dossier te kunnen krijgen. In de praktijk zijn nu vier indicatiestellers actief in het Land van Cuijk. Beslispunt 7: De opdracht aan de externe adviseur geschiedt per onderhandse aanbesteding, waarbij ten minste twee adviseurs worden gecontracteerd.
De gemeente als inkoper van hulpmiddelen Nieuwe aanbesteding Deze oude en bekende taak (WVG) wordt onder de Wet maatschappelijke ondersteuning zoals gezegd als continuïteit overgepakt. Met uitzondering van het collectief vervoer (dat op een andere wijze is aanbesteed en in een groter samenwerkingsverband wordt vormgegeven), moeten de WVG hulpmiddelen opnieuw worden aanbesteed. Hiermee is een gezamenlijk budget gemoeid van circa € 3,8 miljoen in het Land van Cuijk. Ook per gemeente is het budget zodanig dat een Europese Aanbesteding nodig is. Beslispunt 8: De hulpmiddelen worden opnieuw aanbesteed. Inhoud van het pakket Het aan te besteden pakket is in de loop der jaren behoorlijk uitgekristalliseerd en ook landelijk tussen gemeenten zeer vergelijkbaar. In het aan te besteden pakket is er daarom geen sprake van wijzigingen of keuzemomenten. Omgaan met persoonsgebonden budget Het persoonsgebonden budget (PGB) is voor wat betreft de hulpmiddelen een nieuw fenomeen. Dat het PGB moet worden aangeboden en wordt aangeboden is onomstreden. De hoogte van het PGB is wel een mogelijk punt van discussie. Moet een korting worden toegepast vanwege bespaarde
Implementatie van de Wet Maatschappelijke Ondersteuning Land van Cuijk, juni / juli 2007 [concept 4 april 2007]
19
overheadkosten (die de gemeente wel heeft maar de individueel inkopende burger niet)? Moet rekening worden gehouden met de kwantumkortingen die de gemeente kan bedingen bij leveranciers? Een te laag PGB zal betekenen dat de burger formeel wel mogelijkheden heeft, maar materieel met het PGB bedrag niets kan bereiken. Voorgesteld wordt om de PGB zonder korting voor overhead aan de betrokkene uit te betalen en om aan de aanbieders in de aanbesteding op te leggen dat zij aan de gemeente verstrekte kortingen voor voorzieningen uit het basispakket ook ten gunste van de individueel inkopende PGB – houder laten werken. Beslispunt 9: Voor hulpmiddelen is een PGB mogelijk, op het niveau van de kosten die de gemeente maakt. De gemeente bedingt in de aanbesteding een korting voor PGB – houders.
De gemeente als inkoper van de huishoudelijke verzorging De gemeenten hebben vanaf 1 januari 2007 onder andere te maken met bestaande cliënten van huishoudelijke zorg, namelijk de personen die voor 1 januari 2007 al een geldige AWBZ-indicatie voor huishoudelijke verzorging hebben en waarbij de geldigheid van die indicatie doorloopt voorbij 1 januari 2007. Deze cliënten kunnen gebruikers van zorg in natura zijn of houders van een Persoons Gebonden Budget (PGB). De cliënt die op het moment dat de WMO in werking treedt een geldige (AWBZ-)indicatie voor huishoudelijke verzorging heeft, behoudt de rechten en verplichtingen op grond van de AWBZ tot maximaal een jaar na inwerkingtreding van de WMO. Deze cliënten vallen onder het ‘overgangsrecht’ (artikel 41 WMO). In dit overgangsrecht is aangegeven, dat voor een aantal categorieën cliënten met huishoudelijke verzorging de rechten en plichten op grond van het indicatie besluit en de AWBZ (en overige relevante wet- en regelgeving) voor een bepaalde tijd blijven gelden na de inwerkingtreding van de WMO. Voor cliënten, met een indicatiebesluit dat doorloopt tot een datum na invoeringsdatum van de WMO, is in artikel 41, lid 3 van het Wetsvoorstel WMO het volgende aangegeven: ‘de rechten en verplichtingen die gelden op het tijdstip van de inwerkingtreding van deze wet met betrekking tot huishoudelijke verzorging waarvoor op grond van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten een indicatiebesluit is afgegeven voor de inwerkingtreding van deze wet, blijven gelden gedurende de looptijd van het indicatiebesluit, doch ten hoogste een jaar na de inwerkingtreding van deze wet, …’ Cliënten van wie de indicatie tussen 1 januari 2007 en 1 januari 2008 afloopt dienen zich voor een nieuwe aanvraag te melden bij de gemeenten en komen op dat moment automatisch in het Wmoregime terecht. De overgangsperiode betekent voor de gemeenten in het Land van Cuijk dat met de huidige aanbieders afspraken zijn gemaakt om te zorgen dat de klanten geen last ondervinden van dit overgangsjaar. Voor wat betreft de hulp bij het huishouden zijn met twee aanbieders afspraken gemaakt: STBNO/Pantein en VDA. De andere kleine aanbieders zijn schriftelijk benaderd met het verzoek om aan te geven dat zij akkoord kunnen gaan met de gemaakte afspraken. Verder zijn afspraken gemaakt met het Zorgkantoor om de overgangsklanten die voor een PGB in aanmerking komen om de diensten te blijven leveren tot het moment dat er sprake is van een nieuwe indicatie. Voor de indicatiestelling die onder de AWBZ een verantwoordelijkheid is van het Centraal indicatieorgaan Zorg(CIZ) zijn ook werkafspraken gemaakt, waarbij het CIZ mandaat krijgt om de besluiten te nemen.
Inrichting van de inkoop van hulp bij het huishouden Europese aanbesteding? Volgens de Europese Richtlijn dient, indien de waarde van overheidsopdrachten voor werken, leveringen en diensten een zekere drempelbedrag te boven gaan, er altijd een aanbestedingsprocedure te worden gevolgd.
Implementatie van de Wet Maatschappelijke Ondersteuning Land van Cuijk, juni / juli 2007 [concept 4 april 2007]
20
Op Europees niveau is er verscherpte aandacht voor de naleving van de Europese richtlijnen voor aanbesteding. Bij het product ‘hulp bij het huishouden ‘ gaat het om een aanzienlijk bedrag dat de voorgeschreven drempel van € 200.000 voor alle gemeenten van Land van Cuijk te boven gaat (de kleinste gemeente besteedt al € 560.000,=). Voor de gezamenlijke gemeenten van het Land van Cuijk kan dit bedrag geschat worden op € 4,4 miljoen. Uit overwegingen van kostenbeheersing is het nodig dat hulp bij het huishouden tegen een scherpe prijs wordt ingekocht. De vraag of het leveren van deze diensten ook via subsidieverstrekking mogelijk is, is niet eenvoudig te beantwoorden. Een duidelijk onderscheid tussen inkoop en subsidie is niet eenvoudig te maken. Voor een subsidierelatie is het van belang dat een bestuursorgaan, de aanvrager financiële middelen verstrekt, voor bepaalde activiteiten en niet voor betaling van diensten en goederen. Het verschil met een inkooprelatie ligt hier, want commerciële transacties met de overheid vallen buiten het subsidiebegrip. De gemeente kan geen nakoming vorderen van de activiteiten die zijn afgesproken bij de subsidieverlening. Wanneer we kijken naar de aard van de hulp bij het huishouden is het onontkoombaar om dit product in te kopen via een privaatrechterlijke overeenkomst. Subsidiëren is niet mogelijk, omdat hulp bij het huishouden ook commercieel rendabel kan worden uitgevoerd. Beslispunt 10: Inkoop van Hulp bij het Huishouden geschiedt via een Europese aanbesteding. Europees aanbesteden vergt van gemeenten veel inspanningen. De voordelen voor lokale overheden zijn: dat het aanzienlijke besparingen kan opleveren en tot een betere kwaliteit van het product kan leiden; het inkoopproces wordt als gevolg van de eenduidige procedure maximaal transparant, objectief en non-discriminatoir; er kan sprake zijn uitbreiding van het werkgebied van de instellingen. De nadelen zijn : afhankelijk van het aantal offertes kan de procedure erg tijdsintensief zijn; onverhoopte interpretatieruimte in bestekvoorwaarden kan geschillen of misbruik opleveren; bij onbekende opdrachtnemers kan het moeilijk zijn om de kwaliteitseisen te beoordelen; Risico dat te scherp aanbiedende partij toezeggingen niet kan waarmaken ( dit houdt in eisen stellen aan toezicht).
Keuzevrijheid voor de klant De WMO geeft aan dat cliënten uit minimaal twee aanbieders een keuze moeten kunnen maken voor de zorg in natura. Het gaat hierbij om het aantal aanbieders en niet om het aantal contracten dat de gemeente afsluit. Ook van de zijde van de zorgvragers is aangegeven dat keuzevrijheid een belangrijk aspect is. Naast het verlenen van hulp bij het huishouden in natura zal deze voorziening ook als financiële tegemoetkoming of persoonsgebonden budget kunnen worden geleverd. Een financiële tegemoetkoming is een forfaitair bedrag waarbij de persoon zelf een aanbieder kan kiezen en afspraken maken over invulling van de voorziening. Verantwoording achteraf is niet noodzakelijk, zoals dit wel bij het PGB dient te geschieden. Gezien het gegeven dat bij hulp bij de huishouding in de AWBZ ongeveer 10% PGB en het percentage bij de WVG nog veel lager is, is de verwachting dat ondersteuning in natura het meest gevraagd zal worden. Gezien het gegeven dat in de regio groepen wonen met een duidelijke eigen identiteit (mensen met diverse culturele achtergrond, verstandelijk en lichamelijk gehandicapten) is het belangrijk dat ook aan de behoefte van deze groepen kan worden voldaan. Beslispunt 11: De contractering van minimaal 2 organisaties voor Hulp bij het Huishouden.
Implementatie van de Wet Maatschappelijke Ondersteuning Land van Cuijk, juni / juli 2007 [concept 4 april 2007]
21
Zeeuws model? Er zijn verschillende alternatieve methoden denkbaar om de keuzevrijheid van klanten te verhogen. De bekendste vorm, die ook hier door bestuurders, instellingen en klanten bediscussieerd is, is het zogenaamde Zeeuws model. Dit model gaat uit van een aanbesteding waarbij de inkoper (lees: de gemeenten) de prijs tevoren vaststelt en de aanbieders (lees de Thuiszorginstellingen) daar vervolgens een kwaliteitspakket bij leveren dat zij op basis van die prijs adequaat denken te kunnen leveren. Dit levert potentieel voor klanten een zeer grote keuzevrijheid op en ook een incentive voor zorginstellingen om zich op kwaliteit te onderscheiden en daarop te concurreren. De methode heeft echter ook nadelen, die er per saldo toe voeren dat wordt aangeraden om geen Zeeuws model te introduceren. - De gemeente laat de grip op het kwaliteitsniveau los. Weliswaar mag de klant dan “stemmen met de voeten” , maar als het daarop aankomt, betekent dit ook dat de klant in kwestie ervaart dat hij niet adequaat wordt geholpen EN waarneemt dat het elders beter is / kan. Het risico verschuift richting burger, terwijl de burger veelal naar de gemeente zal kijken en van de gemeente verwacht en mag verwachten dat er kwalitatief optimaal wordt gewerkt. - De gemeente is, zeker nu nog, nauwelijks toegerust om het prijsniveau goed te bepalen. Er zijn vele voorbeelden in de markt en een bovengrens tekent zich af, maar de prijzen zijn zeker nog niet tot rust gekomen. Beslispunt 12: De gemeenten gaan niet over op het Zeeuwse model
Onderverdeling in het dienstenaanbod Bij het inkopen van diensten kan gekozen worden tussen afzonderlijke inkoop bij onderscheiden diensten (in vaktermen: kavels) enerzijds en anderzijds het inkopen van een totaalpakket. De diensten voor Hulp bij het Huishouden zijn te differentiëren, voornamelijk naar zwaarte, maar de verschillen zijn in beginsel gering. Tevens blijkt in veel gevallen dat personen die starten met een lichte vorm van hulp gaandeweg doorgroeien naar zwaardere vormen. Differentiatie van het dienstenaanbod naar verschillende aanbieders verzwakt dan de integraliteit van de dienstverlening. Het verdient de aanbeveling om te zoeken naar partners die het volledige pakket kunnen bieden. Beslispunt 13: Inkopen via een full-service contract. Te contracteren aanbieder kan alle vormen van hulp bij het huishouden leveren.
Regionale differentiatie Voor aanbieders kan het aantrekkelijk zijn om hun aanbod te beperken tot de meer verstedelijkte wijken van de grotere kernen. De hulpvraag dient zich daar geconcentreerder aan en is minder sprake van weglekken van kosten en tijd vanwege reisafstanden. Regionale differentiatie doet echter afbreuk aan de samenwerking die de gemeenten in het Land van Cuijk beogen en legt potentieel zwaardere lasten bij de kleinere gemeenten. Beslispunt 14: Aanbieders moeten hun hulpaanbod op alle plekken in het Land van Cuijk gelijkelijk aanbieden.
Doelgroepdifferentiatie Vanuit het verleden is de situatie ontstaan dat enkele kleine aanbieders in zeer beperkte omvang voor een specifieke wijk of kern of een kleine doelgroep diensten aanbieden. Onder het regime van de AWBZ was dit geen enkel probleem. Thans zou dat bij inkoop via aanbesteding wel een probleem kunnen worden, terwijl de gemeente er geen enkel belang bij heeft om dit hele gerichte zorgaanbod te willen verhinderen. Eerder heeft het maatwerk dat geleverd wordt een toegevoegde waarde. Beslispunt 15: Naast de inkoop via aanbesteding ruimte bieden voor kleine aanbieders om in kleine volumes tegen gelijke contractuele voorwaarden een bijzondere vraag te bedienen.
Implementatie van de Wet Maatschappelijke Ondersteuning Land van Cuijk, juni / juli 2007 [concept 4 april 2007]
22
De vereisten Een Europese aanbesteding houdt een strakke procedure in. Het belangrijkste aspect hierbij is dat alle potentiële aanbieders gelijke kansen krijgen en over dezelfde informatie beschikken. In het geval van het inkopen van hulp bij de huishouding gaat het om zogenaamde 2-B diensten waarop slechts een deel van de richtlijn van toepassing is. Globaal gesproken duurt de procedure inclusief voorbereiding ongeveer een half jaar tot 9 maanden. Na de voorbereiding volgt het opstellen van het bestek opgesteld, dat uit drie onderdelen bestaat : 1. het programma van eisen 2. de selectiecriteria 3. de gunningcriteria Na het opstellen van het bestek volgt de aanbestedingsopdracht, waarna de potentiële aanbieders het bestek kunnen opvragen en een offerte indienen. Na het beoordelen van de offertes volgt het gunnen van de opdracht en het afsluiten van het contract.
Het programma van eisen voor hulp bij het huishouden Definitie hulp bij het huishouden Onder de WMO komt de benaming van de huishoudelijke verzorging te vervallen. In plaats hiervan komt de term”hulp bij het huishouden”. Ook voor wat betreft de definitie zijn de gemeenten niet meer gehouden om de definitie van de AWBZ te handhaven. De invoering van de WMO biedt de gelegenheid om te kiezen voor een zeer taakgerichte functionele definitie of anders voor een combinatie van functionele en relatiegerichte definitie van hulp bij het huishouden. Het hulpaanbod wordt hiermee bij de tijd gebracht. Gemeenten bieden hulp aan in termen van het te bereiken resultaat i.p.v. in termen van de gebezigde financieringsstroom. De nadruk ligt dan op het zowel leveren van een dienst (het verrichten van huishoudelijk werk) als om de klant hierbij te betrekken (het bieden van ondersteuning op andere gebieden, signaleringsfunctie). Beslispunt 16: AWBZ definitie voor Huishoudelijke Verzorging loslaten en een functiegerichte WMO definitie voor Hulp bij het Huishouden invoeren.
vormen van huishoudelijke verzorging uit de AWBZ De AWBZ kende twee hoofdvormen van huishoudelijke verzorging : aangeduid met HV-1 en HV-2. De ingezette niveau van medewerker bij HV-1 : de zogenaamde alphahulp. Het ingezette niveau voor de medewerker HV-2 is : niveau 2 (gediplomeerde medewerkers). Het tarief voor HV-1 ( CTG tarief 2005 : € 15,20 p/u) is aanzienlijk lager dan voor HV-2( CTG tarief € 24,30). Dit is grotendeels toe te schrijven aan de verrekening bij HV-2 van de overheadkosten van de organisatie. Om inzicht te krijgen in de huishoudelijke werkzaamheden kunnen we de volgende vier categorieën onderscheiden: Categorie A: Huishoudelijke werkzaamheden(alleen huishoudelijke hulp) Veel cliënten hebben hulp nodig in de huishouding voor het schoonmaken(= stoffen, stofzuigen en de afwas) van het huis. Categorie B: Huishoudelijke werkzaamheden aangevuld met lichte ondersteuning lichte tot zware schoonmaakwerkzaamheden; verzorging kleding en linnengoed( wassen, strijken); boodschappen doen voor dagelijks leven; broodmaaltijdverzorging/warme maaltijd Categorie C: Huishoudelijke werkzaamheden, aangevuld met organisatie van het huishouden Een deel van de cliënten heeft additionele hulp nodig bij het organiseren van het huishouden. Deze wordt vastgesteld op basis van de indicatiestelling en kunnen onder meer (tijdelijk) bestaan uit de volgende functies: opvang en/of verzorging van kinderen/volwassen huisgenoten helpen met lichte vormen van zelfverzorging, niet zijnde persoonlijke verzorging helpen met maaltijdbereiding
Implementatie van de Wet Maatschappelijke Ondersteuning Land van Cuijk, juni / juli 2007 [concept 4 april 2007]
23
dagelijkse organisatie van het huishouden
Categorie D: Huishoudelijke werkzaamheden aangevuld met hulp bij een ontregeld huishouden in verband met een psychische stoornis: instructie, advies en voorlichting gericht op het huishouden eenvoudige psychosociale hulp en observatie De laatste categorie is de meest zware vorm van lichte hulp. Deze komt slechts incidenteel voor en vereist zeer veel maatwerk. De te contracteren aanbieders moeten deze hulp kunnen bieden, maar in voorkomende gevallen moet de gemeente de mogelijkheid hebben om elders een passender aanbod te kunnen inkopen. Beslispunt 17: hulp bij het huishouden onderverdelen in vier categorieën functie-georiënteerde categorieën A tot en met D. De alphahulp Een veel voorkomende vorm van de vroegere huishoudelijke verzorging is de alphahulp. Alfahulpen zijn niet in dienst van een thuiszorgorganisatie. Zij sluiten als zelfstandige ondernemers een contract af met de cliënt. Op basis van een aantal selectiecriteria worden alfahulpen door thuisorganisaties –die optreden als bemiddelaar- in een pool van alfahulpen opgenomen. Alphahulp is beperkt tot maximaal 12 uur per week, verdeeld over twee dagen. Voorheen maakte het Zorgkantoor afspraken met Thuiszorginstellingen over de omvang van de inzet van alphulp (volumeafspraken) en gold er een tariefdifferentiatie. De gemeenten hebben voor het jaar 2007 met de huidige aanbieders een tarief afgesproken dat gelijkelijk geldt voor zorg in natura en alphahulp en zonder een volumeafspraak. De gemeenten dienen opnieuw een beslissing te nemen met betrekking tot deze afspraken en uitgaande van het in beslispunt 2 verwoorde beginsel van de functionele definitie van soorten hulp, past het de gemeenten niet om aan de Thuiszorginstelling voor te schrijven of en zo ja in welke mate via de alphulpconstructie wordt gewerkt, zolang inhoudelijk maar de gewenste zorg wordt verstrekt. Beslispunt 18: De gemeente treedt niet in de beslissing van de aanbieder van hulp bij het huishouden om al dan niet alpha-hulpen in te schakelen voor de gecontracteerde diensten.
Omvang van de aanbesteding Het totale budget dat voor de inkoop van hulp bij het huishouden voor het jaar 2007 voor de gemeenten Land van Cuijk beschikbaar is gesteld, is geraamd op € 4,4 miljoen. De omvang van dit budget is een schatting waaraan door eventuele aanbieders geen rechten mogen worden ontleend. De Zorgkantoren maken met aanbieders jaarlijkse productieafspraken in termen van maximaal te leveren uren. Dit systeem kan periodiek leiden tot wachtlijsten als het volume overschreden dreigt te worden. Of aan klanten ingevolge de AWBZ hulp (tijdelijk) geweigerd kan worden vanwege een budgetplafond is twijfelachtig. Voor de WMO is het hanteren van een budgetplafond echter vrijwel zeker niet toegestaan. Dit staat lijnrecht op het beginsel van een compensatieplicht voor gemeenten dat wettelijk verankerd is. De gemeenten zullen dan ook geen volumeafspraken maken met de aanbieders. Het risico van onderof overvraag ligt enerzijds bij de aanbieders bij het inrichten van de omvang van de in te richten organisatie, anderzijds bij de gemeente die een budgettering moet garanderen op basis van de feitelijk gerealiseerde vraag / omzet. Beslispunt 19: Er worden geen volumeafspraken gemaakt en er wordt geen garantie afgegeven voor het aantal uren.
Implementatie van de Wet Maatschappelijke Ondersteuning Land van Cuijk, juni / juli 2007 [concept 4 april 2007]
24
Maximale tariefstelling De 4 gemeenten in het Land van Cuijk (met uitzondering van gemeente Sint Anthonis) hebben met de huidige twee zorgaanbieders een maximale tarief van € 19,95 afgesproken, bestaande uit het gewogen gemiddelde van € 15,20 voor HV1 en € 21,50 voor HV2. Deze aanbieders hebben zich bereid verklaard om gedurende drie jaar op basis van dit tarief hulp te verlenen. In het tarief is geen onderscheid gemaakt tussen het tarief alphahulp en tarief zorg in natura. De omrekening is gemaakt volgens het gewogen gemiddelde van de huidige verhouding tussen de volumes. Dit tarief moet als adequaat worden beschouwd, ook gelet op de tarieven elders in het land. Beslispunt 20: Er wordt een selectiegrens (bovengrens) in de aanbesteding gehanteerd die overeenstemt met het huidige tariefniveau.
Positie van het personeel Bij een aanbesteding kan de situatie zich voordoen dat een bestaande aanbieder het veld ruimt ten gunste van een nieuwe aanbieder of een aanbieder van elders. In de thuiszorg heeft dat een ander gewicht dan bij de levering van goederen. Er zijn drie redenen om als opdrachtgever, rekening houdend met je verantwoordelijkheid als gemeente, aandacht te besteden aan de personele verplichtingen. De hulp bij het huishouden draait om persoonlijke relaties tussen burger en helpende en opgebouwde kennis van de plaatselijke situatie voor een goede ketensamenwerking. Een aanbieder die geen rekening hoeft te houden met bestaande personele verplichtingen, kan na de aanbesteding “winkelen” in het personeelsbestand, eenzijdig arbeidsvoorwaarden veranderen of zelfs geheel niet voortzetten. De bestaande aanbieder kan dit niet. De bestaande aanbieder heeft daarmee een ongerechtvaardigd concurrentienadeel. Aanbieders moeten concurreren op aanpak, organisatie, efficiency, kwaliteit van dienstverlening en niet op “afbraak” van personele verplichtingen. Tenslotte, de hulp bij het huishouden wordt daadwerkelijk verleend door circa 200 helpenden die in overgrote merendeel óók burger zijn van de gemeente zelf. Ook zij mogen van de gemeente zorgvuldigheid verwachten. In november 2006 is een deel van de thuiszorg in het Land van Cuijk overgedragen van Pantein/STBNO naar VDA Thuiszorg. Daarbij is een zorgvuldig en afgewogen systeem gehanteerd van overdracht van uitvoerend personeel, met aandacht voor de persoonlijke- en ketenrelaties en tegen bestaande arbeidsvoorwaarden. Dit systeem kan als voorbeeld dienen voor een eventuele overdracht van hulp bij het huishouden per januari 2008. Beslispunt 21: Aan nieuw toetredende aanbieders wordt de voorwaarde opgelegd om bestaand uitvoerend personeel over te nemen tegen de bestaande arbeidsvoorwaarden.
Verdere eisen Het is gebruikelijk om in een bestek vele eisen van meer of minder technische aard op te nemen. Het bestek wordt uiteindelijk door burgemeester en wethouders vastgesteld. Een eerste inventarisatie van deze eisen is gemaakt. De gemeente zal in ieder geval aandacht besteden aan de volgende aspecten. Beheersing Nederlandse Taal Degenen die met de uitvoering van de hulp bij het huishouden worden belast, dienen te beschikken over een goede kennis van de Nederlandse taal in woord en geschrift voor zover relevant voor de uitvoering van de werkzaamheden. Het is van belang dat de cliënt en uw medewerkers hulp bij het huishouden elkaar kunnen verstaan teneinde misverstanden te voorkomen. Kwaliteitszorg- en borging De inschrijvers dienen een opgave te overleggen van de maatregelen die zij treffen om de kwaliteit te waarborgen. De kwaliteit van het bedrijf en de uitgevoerde dienstverlening wordt met name bepaald door de wijze waarop dit is georganiseerd, wordt uitgevoerd en bewaakt.
Implementatie van de Wet Maatschappelijke Ondersteuning Land van Cuijk, juni / juli 2007 [concept 4 april 2007]
25
Klachtenprocedure De inschrijvers dienen over een protocol klachtenprocedure te beschikken. Zij dienen aan te geven op welke wijze hun organisatie omgaat met klachtenafhandeling. Klachten worden in eerste instantie aan de opdrachtnemer gericht. Zij dienen aan te geven in welke mate en op welke wijze zij hieraan invulling gevent, zoals bijvoorbeeld op de volgende punten: voor de behandeling van klachten is het noodzakelijk dat alle klachten worden geregistreerd, dat er procedures zijn om de klacht af te handelen en dat beleid wordt gevoerd om het aantal klachten te reduceren; mondeling ontvangen klachten worden door u op schrift gesteld; klachten worden afgehandeld binnen de termijn die in uw klachtenreglement is vermeld; de aanbieder rapporteert eenmaal per half jaar aan de gemeenten een overzicht van de ontvangen klachten (naar aard en oorzaak), de afwikkeling en naar aanleiding hiervan getroffen maatregelen. Financiële draagkracht De inschrijvers dienen te beschikken over voldoende financiële draagkracht. Teneinde inzicht te verkrijgen in de financiële draagkracht worden ze verzocht enkele financiële gegevens aan te leveren. Bijvoorbeeld een kopie van het laatste financiële jaarverslag als een separate bijlage bij te voegen. Tevens worden aan de inschrijvers verzocht om een Standaard bankverklaring af te geven. Referentiegegevens De inschrijvers dienen over aantoonbare ervaring te beschikken. Zij dienen minimaal 2 referenties (van bijvoorbeeld het zorgkantoor) te overleggen en die bij voorkeur niet ouder zijn dan 2 jaar. Ook referenties van onderaannemers mogen worden gebruikt. In het referentiemodel dient te worden aangegeven op welke organisatie de referenties betrekking hebben. Conformiteitenlijst Hulp bij het huishouden en WMO In de conformiteitenlijst worden de eisen en wensen opgesteld die de kwaliteit en de uitvoering van de dienstverlening aan tonen. De eisen die aan de inschrijvers in deze gesteld kunnen worden zijn : kennis van de lokale cultuur (aanbieder fysiek aanwezig in de regio) kennis van de sociale kaart (netwerk, samenwerking met de lokale/regionale instanties); continuïteit van de zorg; Inzet WWB/stageplaatsen Mogelijkheid scheppen om uitkeringsgerechtigden werk aan te bieden ( of stageplaatsen) bijvoorbeeld door af te spreken om een percentage van het budget hieraan te besteden.
Recapitulatie beslispunten Deel 2
Beslispunt 1: Constateren dat er sprake is van continuïteit in de omvang en inrichting van het voorzieningenpakket tussen de oude en de nieuwe wetgeving. Beslispunt 2: Eigen bijdragen – behoudens noodzakelijke technische aanpassingen - handhaven op het bestaande niveau. Beslispunt 3: Eigen bijdragenbeleid kan per gemeente afwijken. Beslispunt 4: Primaat van verhuizing blijft gehandhaafd. Beslispunt 5: Implementatie van de Wet Maatschappelijke Ondersteuning Land van Cuijk, juni / juli 2007 [concept 4 april 2007]
26
Het protocol gebruikelijke zorg is vertrekpunt voor de uitvoering van de huishoudelijke verzorging. Beslispunt 6: Binnen het WMO-loket is plaats voor een gekwalificeerde intake die indicaties kan stellen voor de door de gemeente te leveren zorg. Daarnaast is er voor complexe situaties en ten behoeve van het oplossen van eventuele geschillen een onafhankelijke externe adviseur. Beslispunt 7: De opdracht aan de externe adviseur geschiedt per onderhandse aanbesteding, waarbij ten minste twee adviseurs worden gecontracteerd. Beslispunt 8: De hulpmiddelen worden opnieuw aanbesteed. Beslispunt 9: Voor hulpmiddelen is een PGB mogelijk, op het niveau van de kosten die de gemeente maakt. De gemeente bedingt in de aanbesteding een korting voor PGB – houders. Beslispunt 10: Inkoop van Hulp bij het Huishouden geschiedt via een Europese aanbesteding. Beslispunt 11: De contractering van minimaal 2 organisaties voor Hulp bij het Huishouden. Beslispunt 12: De gemeenten gaan niet over op het Zeeuwse model Beslispunt 13: Inkopen via een full-service contract. Te contracteren aanbieder kan alle vormen van hulp bij het huishouden leveren. Beslispunt 14: Aanbieders moeten hun hulpaanbod op alle plekken in het Land van Cuijk gelijkelijk aanbieden. Beslispunt 15: Naast de inkoop via aanbesteding ruimte bieden voor kleine aanbieders om in kleine volumes tegen gelijke contractuele voorwaarden een bijzondere vraag te bedienen. Beslispunt 16: AWBZ definitie voor Huishoudelijke Verzorging loslaten en een functiegerichte WMO definitie voor Hulp bij het Huishouden invoeren. Beslispunt 17: hulp bij het huishouden onderverdelen in vier categorieën functie-georiënteerde categorieën A tot en met D. Beslispunt 18: De gemeente treedt niet in de beslissing van de aanbieder van hulp bij het huishouden om al dan niet alpha-hulpen in te schakelen voor de gecontracteerde diensten. Beslispunt 19: Er worden geen volumeafspraken gemaakt en er wordt geen garantie afgegeven voor het aantal uren. Beslispunt 20: Er wordt een selectiegrens (bovengrens) in de aanbesteding gehanteerd die overeenstemt met het huidige tariefniveau. Beslispunt 21: Aan nieuw toetredende aanbieders wordt de voorwaarde opgelegd om bestaand uitvoerend personeel over te nemen tegen de bestaande arbeidsvoorwaarden. Implementatie van de Wet Maatschappelijke Ondersteuning Land van Cuijk, juni / juli 2007 [concept 4 april 2007]
27
Implementatie van de Wet Maatschappelijke Ondersteuning Land van Cuijk, juni / juli 2007 [concept 4 april 2007]
28
Lijst van afkortingen AWBZ
Algemene wet bijzondere ziektekosten
CAK
Centraal Administratiekantoor (eigen bijdragen)
CIZ
Centraal Indicatieorgaan Zorg
CTG
College Tarieven Gezondheidszorg
GGZ
Instelling voor geestelijke gezondheidszorg
HbH
Hulp bij het Huishouden
HV1 / HV2
Huishoudelijke verzorging (oude) AWBZ
PGB
Persoonsgebonden budget
STBNO
Stichting Thuiszorg Brabant Noord Oost
SWO
Stichting welzijn ouderen
VDA
Van den Akker Thuiszorg
WMO
Wet maatschappelijke ondersteuning
WVG
Wet voorzieningen gehandicapten
WWZ
Wonen, Welzijn en Zorg
Implementatie van de Wet Maatschappelijke Ondersteuning Land van Cuijk, juni / juli 2007 [concept 4 april 2007]
29