Handboek Wet maatschappelijke ondersteuning
Beleidsregels individuele voorzieningen, op te nemen in Handboek Wmo Schulinck
aangepast per 1 september 2011
Handboek Wmo beleidsregels individuele voorzieningen
1
Voorwoord Op grond van artikel 4:81, lid 1 Algemene wet bestuursrecht kan het Drechtstedenbestuur beleidsregels vaststellen voor de individuele voorzieningen Wmo: “1. Een bestuursorgaan kan beleidsregels vaststellen met betrekking tot een hem toekomende of onder zijn verantwoordelijkheid uitgeoefende, dan wel door hem gedelegeerde bevoegdheid.” Als de beleidsregels zijn vastgesteld, kan in beschikkingen eenvoudig daarnaar worden verwezen. Uiteraard is het wel zo dat besluiten volgens de beleidsregels moeten worden genomen. Dit sluit uiteraard niet uit om bij gewijzigd beleid de beleidsregels aan te passen. De Verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning is op 21 maart 2007 door de Drechtraad vastgesteld. Vervolgens heeft het Drechtstedenbestuurhet Besluit maatschappelijke ondersteuning Drechtsteden op 7 mei 2007 vastgesteld. De Drechtstedenbestuurheeft ook de beleidsregels individuele voorzieningen vastgesteld. Het Besluit en de beleidsregels mogen niet in strijd komen met de Verordening. De beleidsregels van de Drechtsteden worden als richtlijnen opgenomen in het handboek Wmo van Schulinck. Het handboek Wmo van Schulinck wordt door de Sociale Dienst Drechtsteden, en vele andere gemeenten in Nederland, gebruikt als handboek voor de dagelijkse uitvoering van de Wmo individuele voorzieningen. Naast een papieren versie is deze ook digitaal beschikbaar voor de Wmo bureauhoofden, beleidsmedewerkers, kwaliteitsmedewerkers, medewerkers bezwaar en beroep, en de Wmo consulenten van de Sociale Dienst Drechtsteden. Het handboek van Schulinck biedt een aantal voordelen. Het wordt up to date gehouden. Alle wijzigingen in wet- en regelgeving worden gesignaleerd en opgenomen. Bovendien biedt het handboek per onderdeel een overzicht van jurisprudentie en allerlei mogelijke individuele voorzieningen zijn uitvoerig beschreven. De indeling en nummering van de Beleidsregels/richtlijnen is gebaseerd op en conform de indeling van het handboek Wmo van Schulinck.
Handboek Wmo beleidsregels individuele voorzieningen
2
Inhoudsopgave
Hoofdstuk
1
Aanvraag
pag.
4
Hoofdstuk
2
Recht op individuele voorzieningen
pag.
6
Hoofdstuk
3
Inkomen
pag.
12
Hoofdstuk
4
Eigen bijdrage
pag.
14
Hoofdstuk
5
Eigen aandeel
pag.
17
Hoofdstuk
6
Woonvoorzieningen
pag.
18
Hoofdstuk
7
Vervoersvoorzieningen
pag.
31
Hoofdstuk
8
Rolstoelvoorzieningen
pag.
47
Hoofdstuk
9
Hulp bij het huishouden
pag.
52
Hoofdstuk
10
Kindervoorzieningen
pag.
56
Hoofdstuk
11
Herziening, intrekking en terugvordering
pag.
58
Handboek Wmo beleidsregels individuele voorzieningen
3
Hoofdstuk 1 - Aanvraag I001 - Schriftelijke machtiging Deze richtlijn geeft aan of een gemeente en zo ja in welke gevallen een schriftelijke machtiging vereist indien een ander de belanghebbende vertegenwoordigt. Het komt geregeld voor dat een belanghebbende niet bij machte is zelf een aanvraag voor een voorziening in te dienen, of bezwaar te maken tegen een afwijzende beschikking etc. Veelal zal de belanghebbende zich dan willen laten vertegenwoordigen. Richtlijn Drechtsteden De mogelijkheid van het verlenen van een machtiging is opgenomen op het aanvraagformulier Wmo-iv van de Sociale Dienst Drechtsteden.
I002 - In welke gemeente moet de aanvraag worden ingediend? In de Wmo staat geen artikel dat regelt in welke gemeente de burger zijn aanvraag moet indienen. In andere wetten, zoals de WWB, is dit wel nadrukkelijk geregeld. Het lijkt de bedoeling van de wetgever dat de burger een voorziening aanvraagt in de gemeente waar hij woont. Nu dit niet in de Wmo is geregeld, is het van belang dit in de Wmo-verordening te regelen, zodat de belanghebbende weet in welke gemeente hij zich moet melden voor een aanvraag. Richtlijn Drechtsteden In de Verordening is bepaald dat geen voorziening wordt toegekend als de aanvrager niet woonachtig is in een van de gemeenten Alblasserdam, Dordrecht, H-I-Ambacht, Papendrecht, Sliedrecht of Zwijndrecht (artikel 2 lid 2 onder b.) Daarnaast is in de Verordening specifiek met betrekking tot woonvoorzieningen bepaald dat een woonvoorziening slechts verleend wordt indien de aanvrager zijn hoofdverblijf heeft of zal hebben in de woonruimte waaraan de voorziening wordt getroffen (artikel 19 lid 1). N.B.: Een financiële tegemoetkoming in de kosten voor verhuizing en inrichting kan uitsluitend aangevraagd worden in de gemeente waar de te verlaten woonruimte staat. In eerste instantie geeft de gemeentelijke basisadministratie uitsluitsel. Voor bepaalde gezondheidszorginstellingen geldt dat de bewoners een briefadres elders kunnen aanhouden. De gemeente waar de aanvrager van de voorziening daadwerkelijk verblijft heeft de verplichting tot compensatie van beperkingen.
I003 - Bij welke instantie moet de aanvraag worden ingediend? Het Drechtstedenbestuur draagt zorg voor de verlening van Wmo-voorzieningen. Het Drechtstedenbestuur kan bepalen dat belanghebbende zijn aanvraag moet indienen bij een door hen aan te wijzen instantie. Sinds 1 juli 2004 is het ook mogelijk dat aanvragen digitaal worden ingediend. Richtlijn Drechtsteden In de Verordening is bepaald dat de aanvraag wordt ingediend bij het Wmo loket (artikel 31). De Wmo aanvraag voor individuele voorzieningen wordt bij één van de serviceloketten (= tevens Wmo loket) van de Sociale Dienst Drechtsteden in de 6 gemeenten ingediend. Dit kan aan de balie, telefonisch, per fax, of per post. Via de gemeentelijke websites kunnen Wmo aanvragen ook digitaal via het E-loket ingediend worden.
Handboek Wmo beleidsregels individuele voorzieningen
4
I004 - Vorm van de aanvraag Deze richtlijn geeft aan op welke wijze de belanghebbende zijn aanvraag moet indienen. Richtlijn Drechtsteden Voor het aanvragen van Wmo individuele voorzieningen dient de belanghebbende gebruik te maken van het aanvraagformulier Wmo-iv van de Sociale Dienst Drechtsteden, bepaald in artikel 30 van de Verordening. Dit kan worden afgehaald of ingevuld bij één van de serviceloketten (= tevens Wmo loket) van de Sociale Dienst Drechtsteden of telefonisch worden aangevraagd. Via de gemeentelijke websites is het ook mogelijk een elektronische aanvraag in te dienen via het E-loket.
I005 - Identificatieplicht Deze richtlijn geeft aan of en zo ja, op welke wijze belanghebbende zich voor een aanvraag dient te identificeren. Het identificeren is op grond van artikel 8 Wmo vooral van belang bij vreemdelingen. Op grond van dit artikel kunnen slechts de aangegeven vreemdelingen aanspraak maken op Wmovoorzieningen. Het recht op Wmo voorzieningen voor vreemdelingen hangt dus samen met de verblijfsstatus. Richtlijn Drechtsteden Iedere belanghebbende die rechtmatig in Nederland verblijft, hoeft geen geldig legitimatiebewijs te overleggen. Bij de aanvraag van een individuele voorziening wordt de verblijfsstatus getoetst met behulp van een uitdraai van de GBA.
I006 - Afhandeling ingetrokken aanvragen In deze richtlijn kan het Drechtstedenbestuur aangeven hoe te handelen indien belanghebbende aangeeft dat hij de aanvraag intrekt. Er is geen wettelijk voorgeschreven traject voor het intrekken van een aanvraag. Er moet evenwel worden aangenomen dat een belanghebbende te allen tijde bevoegd is om zijn aanvraag in te trekken. Richtlijn Drechtsteden Het intrekken van een aanvraag moet door de belanghebbende altijd schriftelijk worden bevestigd middels het formulier "Intrekking verklaring aanvraag Sociale Dienst Drechtsteden". De behandelend consulent zendt dit formulier toe aan belanghebbende. Verder geldt dat het intrekken van een aanvraag altijd door het Drechtstedenbestuur wordt bevestigd met een brief.
Handboek Wmo beleidsregels individuele voorzieningen
5
Hoofdstuk 2 – Recht op individuele voorzieningen I007 – Wat is een algemene voorziening? Er is geen wettelijke definitie van het begrip algemene voorziening. Deze richtlijn geeft aan wat in de Drechtsteden wordt verstaan onder een algemene voorziening. Richtlijn Drechtsteden Een algemene voorziening is een voorziening die wordt geleverd op basis van directe beschikbaarheid, een beperkte toegangsbeoordeling en die een snelle, regelarme en adequate oplossing biedt voor de beperkingen die een persoon ondervindt (Verordening: artikel 1, lid h.)
I008 - Primaat van de algemene voorziening Deze richtlijn geeft aan of en zo ja op welke wijze het primaat van de algemene voorziening wordt toegepast. Richtlijn Drechtsteden De Verordening kent voor de volgende voorzieningen het primaat van de algemene voorziening, mits deze beschikbaar is: - hulp bij het huishouden (Verordening: artikel 9); - woonvoorziening (Verordening: artikel 14); - vervoersvoorziening (Verordening: artikel 24); - rolstoelvoorziening (Verordening: artikel 28). In de Drechtsteden zijn nauwelijks algemene voorzieningen beschikbaar. Er zijn daarom in deze richtlijn nog geen specifieke afwegingscriteria geformuleerd voor de keuze tussen een algemene voorziening en een individuele voorziening. Een primaat geldt alleen voor het in de Drechtsteden aanwezige collectief vraagafhankelijk vervoer, de DrechtHopper en SliedrechtHopper.
I009 - Individueel gericht Deze richtlijn geeft aan in welke artikelen van de Wmo-verordening regels en uitzonderingen zijn opgenomen inzake de eis dat een voorziening in overwegende mate gericht moet zijn op het individu. Met een bepaling in de verordening dat een voorziening in overwegende mate op het individu gericht moet zijn, wordt beoogd aanvragen van gemeenschappelijke voorzieningen uit te sluiten. Richtlijn Drechtsteden Een Wmo voorziening kan slechts worden toegekend voor zover deze in overwegende mate op het individu is gericht (Verordening: artikel 2, lid 1 c.) Het probleem van het individu dient op grond van de wet te worden gecompenseerd. Dat individuele probleem staat dan ook centraal bij de beoordeling van de aanvraag voor een voorziening op grond van de wet. Dit betekent niet dat er geen algemene voorzieningen kunnen worden aangeboden. Een voorbeeld van een algemene voorziening waarmee een individueel (vervoers)probleem kan worden gecompenseerd is het collectief vervoer. De toekenning van collectief vervoer geschiedt op basis van een individuele aanvraag en beoordeling.
I010 - Langdurig noodzakelijk Deze richtlijn geeft aan of, en zo ja, ten aanzien van welke voorziening(en) de eis is opgenomen dat een voorziening langdurig noodzakelijk moet zijn.
Handboek Wmo beleidsregels individuele voorzieningen
6
Deze richtlijn wordt opgenomen om te voorkomen dat belanghebbende bij kortdurende beperkingen of problemen aanspraak kan maken op Wmo-voorzieningen. Hiertoe bestaan immers andere regelingen zoals de Regeling zorgverzekering die door de thuiszorgorganisaties wordt uitgevoerd. Over het algemeen wordt een periode tot 6 maanden aangehouden als kortdurend. Dit sluit aan bij de maximale uitlevertermijn van voorzieningen door de thuiszorgorganisatie. Tevens geeft deze richtlijn aan dat een voorziening noodzakelijk moet zijn. Hiermee wordt voorkomen dat voorzieningen die gemakkelijk of wenselijk zijn moeten worden verstrekt. Overigens valt de kortdurende hulp bij het huishouden wel onder de Wmo. Dit betekent dat de gemeente ook verantwoordelijk is voor de kortdurende hulp bij het huishouden, bijvoorbeeld na een ziekenhuisopname Richtlijn Drechtsteden In de Verordening is bepaald dat: Een voorziening kan slechts worden toegekend voorzover deze langdurig (= langer dan zes maanden) noodzakelijk is om de beperkingen op het gebied van het voeren van het huishouden, het verplaatsen in en om de woning, het zich lokaal verplaatsen per vervoermiddel en bij het ontmoeten van medemensen en op basis daarvan sociale verbanden aangaan op te heffen of te verminderen. Een uitzondering op de regel dat de aangevraagde voorziening langdurig noodzakelijk moet zijn, wordt gevormd door situaties waarin voor een afzienbare periode hulp bij het huishouden nodig is, bijvoorbeeld bij ontslag uit het ziekenhuis na een opname of bij een ontregeld huishouden (artikel 2, lid 1 a.)
I011 - Goedkoopst adequaat Deze richtlijn geeft aan in welk artikel van de Wmo-verordening de bepaling is opgenomen dat slechts de goedkoopste adequate voorziening wordt toegekend. Deze richtlijn is opgenomen om te voorkomen dat ook duurdere voorzieningen moeten worden toegekend dan die voorzieningen die naar objectieve maatstaven nog toereikend zijn. Richtlijn Drechtsteden Een voorziening kan slechts worden toegekend voorzover: deze, naar objectieve maatstaven gemeten, als de goedkoopst adequate voorziening kan worden aangemerkt (Verordening: artikel 2, lid 1 b.)
I012 - Duurdere voorzieningen dan geïndiceerd Deze richtlijn geeft aan hoe het gemeentelijke beleid luidt ten aanzien van de wens van belanghebbende om van een duurdere voorziening. Richtlijn Drechtsteden Het is mogelijk een voorziening te verstrekken die duurder is dan de goedkoopst adequate voorziening, mits de belanghebbende bereid is het prijsverschil voor eigen rekening te nemen, en onder de voorwaarde dat deze voorziening adequaat is.
I013 - Algemeen gebruikelijk Deze richtlijn geeft aan in welk artikel van de Wmo-verordening de regel is opgenomen dat algemeen gebruikelijke voorzieningen niet worden toegekend. Met het criterium algemeen gebruikelijk wordt beoogd te voorkomen dat het Drechtstedenbestuur een voorziening verstrekt waarvan, gelet op de omstandigheden van betrokken belanghebbende, aannemelijk is te achten dat deze daarover, ook als hij of zij geen beperking of probleem had, de beschikking (zou) kunnen hebben.
Handboek Wmo beleidsregels individuele voorzieningen
7
Richtlijn Drechtsteden Geen voorziening wordt toegekend indien de voorziening voor een met de aanvrager vergelijkbaar persoon algemeen gebruikelijk is (Verordening: artikel 2, lid 2 a.) Een door de aanvrager gevraagde voorziening is algemeen gebruikelijk voor een persoon als de aanvrager indien een persoon zonder beperkingen, die zich voor wat betreft leeftijd, inkomen etc. in een vergelijkbare positie bevindt, naar maatschappelijke maatstaf redelijkerwijs de beschikking zou (kunnen) hebben over een dergelijke voorziening. Het begrip algemeen gebruikelijk stamt nog uit de tijd van de AAW. Volgens de vaste jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep is een zaak algemeen gebruikelijk indien de volgende criteria van toepassing zijn: 1. de voorziening is niet speciaal voor gehandicapten bedoeld; 2. de voorziening is in de reguliere handel verkrijgbaar; 3. de voorziening is in prijs vergelijkbaar met soortgelijke producten. In individuele gevallen kan een voorziening die op zichzelf als algemeen gebruikelijk kan worden beschouwd, vanwege omstandigheden aan de kant van de aanvrager toch niet als algemeen gebruikelijk worden beschouwd. Er moet dan een uitzondering worden gemaakt, waarbij het gaat om: 1. een plotseling optredende handicap, waardoor algemeen gebruikelijke voorzieningen eerder dan normaal moeten worden vervangen; 2. de aanvrager heeft een inkomen, dat door aantoonbare kosten van de handicap onder de voor hem/haar geldende bijstandsnorm dreigt te komen.
I014 - Aanvraag voor verstrijken normale afschrijvingsduur Deze richtlijn geeft aan hoe het beleid luidt ten aanzien van aanvragen die worden ingediend voordat de normale afschrijvingsduur van de voorziening is verstreken Om een duurzaam gebruik van de toegekende voorzieningen te waarborgen kan in de Wmo verordening bepaald worden dat geen nieuwe voorziening wordt toegekend, indien de normale afschrijvingsduur van een eerder verleende voorziening nog niet is verstreken. Uiteraard laat dit onverlet dat in situaties waarin de voorziening buiten de schuld van de belanghebbende geheel of gedeeltelijk verloren is gegaan, dit uitgangspunt kan worden verlaten. Richtlijn Drechtsteden Het Drechtstedenbestuur weigert een voorziening als waarop de aanvraag betrekking heeft reeds eerder krachtens de Wvg of krachtens de Wmo is verleend en de normale afschrijvingsduur voor die voorziening nog niet is verstreken, tenzij de eerder verleende voorziening geheel of gedeeltelijk verloren is gegaan als gevolg van omstandigheden die niet aan de belanghebbende zijn toe te rekenen (Verordening artikel 2 lid 2 g.) Er is in de verordening geen standaard afschrijvingsduur per voorziening vastgelegd. Bij een aanvraag voor het vervangen van een voorziening, wordt eerst onderzocht of de medische situatie van de aanvrager is veranderd. Als dat niet het geval is, wordt bepaald of de verwachte normale afschrijvingsduur al dan niet is verstreken. Indien de normale afschrijvingsduur van een eerder verleende voorziening nog niet is verstreken wordt geen nieuwe voorziening verstrekt. Wanneer de medische situatie dusdanig is veranderd waardoor de voorziening niet meer adequaat is kan een nieuwe voorziening worden toegekend. De afschrijvingsduur speelt in dit geval geen rol.
Handboek Wmo beleidsregels individuele voorzieningen
8
I015 - Kosten voorziening voordat besluit is genomen Deze richtlijn geeft aan hoe het beleid luidt ten aanzien van het verstrekken van voorzieningen, waarvoor de kosten zijn gemaakt voordat een besluit is genomen. Het Drechtstedenbestuur kan in haar beleid opnemen dat geen voorziening wordt verstrekt, indien de kosten voor de voorziening reeds voor de datum van het besluit naar aanleiding van die aanvraag zijn gemaakt. Hierbij kan een uitzondering worden gemaakt, indien het Drechtstedenbestuur schriftelijk toestemming heeft verleend voor het maken van die kosten. De reden voor een dergelijk beleid is dat het Drechtstedenbestuur in zo’n geval geen mogelijkheden meer heeft de noodzaak van de voorziening vast te stellen noch invloed heeft op de te verlenen soort voorziening. Zo zullen verbouwingswerkzaamheden niet eerder mogen worden aangevangen dan het moment waarop het college een beslissing over een aanvraag voor een woonvoorziening van bouwkundige of woontechnische aard heeft genomen. Door deze regeling wordt voorkomen dat een voorziening waar vroegtijdig mee is begonnen uiteindelijk niet overeenstemt met hetgeen het Drechtstedenbestuur als de goedkoopste adequate voorziening beschouwt. Het Drechtstedenbestuur kan immers ook factoren mee laten wegen die buiten de woonruimte van de persoon met beperkingen gelegen zijn, zoals een beschikbaar aangepaste woning elders, waardoor een woonvoorziening van bouwkundige of woontechnische aard wellicht niet noodzakelijk is. Richtlijn Drechtsteden Het Drechtstedenbestuur weigert een voorziening indien de aanvraag een financiële tegemoetkoming in, of een PGB voor kosten betreft die de belanghebbende voor de datum van het besluit naar aanleiding van die aanvraag heeft gemaakt, tenzij het Drechtstedenbestuur schriftelijk toestemming heeft verleend voor het maken van de kosten (Verordening artikel 2 lid 2 f.)
I016 - Wettelijke regeling of privaatrechtelijke verbintenis Deze richtlijn geeft aan of in het beleid is opgenomen dat geen voorziening wordt toegekend indien er aanspraak gemaakt kan worden op de voorziening op grond van een andere wettelijke regeling en/of een privaatrechtelijke verbintenis. De voorrang van een andere wettelijke bepaling op de Wmo is geregeld in artikel 2 Wmo. Het opnemen van een bepaling in de Wmo verordening dat geen voorziening wordt toegekend indien er op grond van enige andere wettelijke bepaling aanspraak bestaat op de voorziening, is daarom strikt genomen overbodig. Richtlijn Drechtsteden Het Drechtstedenbestuur weigert een voorziening voor zover op grond van enige andere wettelijke regeling aanspraak op de voorziening bestaat. Ingeval er beroep op een andere regeling of overeenkomst kan worden gedaan, geldt dit als voorliggende voorziening. Verstrekking van een Wmo-voorziening is dus niet mogelijk wanneer de aangevraagde voorziening onder een andere (voorliggende) regeling wordt verstrekt. Het kan gaan om: •
AWBZ: ADL-hulpmiddelen voor lopen, zitten en slapen, communicatie, voeding, persoonlijke verzorging, inrichtingselementen voor woningen. Een overzicht van mogelijke hulpmiddelen is opgenomen in de bijlage.
Ook wordt géén voorziening toegekend indien er aanspraak bestaat via een privaatrechtelijke overeenkomst of verbintenis. Wel bestaat in uitzonderlijke situaties de mogelijkheid om een voorziening onder cessie verstrekken, bijvoorbeeld als er sprake is van een langdurige gerechtelijke procedure bij aansprakelijkheid. Als een persoon gehandicapt raakt als gevolg van een bedrijfsongeval kan de werkgever aansprakelijk zijn voor de gevolgen van de opgelopen handicap, zoals een dure aanpassing van de woning. De mogelijkheid van het voorwaardelijk toekennen van een voorziening moet echter wel opwegen tegen de kosten van terugvordering.
Handboek Wmo beleidsregels individuele voorzieningen
9
I017 - Inkomensgrenzen Deze richtlijn geeft aan of het Drechtstedenbestuur inkomensgrenzen hanteert en zo ja, op welke manier deze worden berekend. De gemeenteraad, in dit geval de Drechtraad, is bevoegd om ten aanzien van diverse soorten voorzieningen inkomensgrenzen te stellen. Deze bevoegdheid vloeit voort uit artikel 5 Wmo. Immers in artikel 5 Wmo is bepaald dat de gemeenteraad nadere voorwaarden kan stellen waaronder personen die aanspraak hebben op individuele voorzieningen hier daadwerkelijk recht op hebben. Het stellen van inkomensgrenzen kan zo’n voorwaarde zijn. Richtlijn Drechtsteden Op grond van artikel 25 van de Verordening geldt er een inkomensgrens van 1,5 maal het WWB norminkomen voor: • een auto of een met een auto vergelijkbare voorziening en de daarmee samenhangende gebruiks- en onderhoudskosten • een financiële tegemoetkoming voor gebruik van een (bruikleen) auto • een financiële tegemoetkoming voor gebruik van een (rolstoel) taxi Uitzondering: Indien het inkomen meer bedraagt dan 1,5 maal het WWB norminkomen, terwijl uitsluitend gebruik gemaakt kan worden van een rolstoeltaxi, wordt het verschil tussen een taxikostenvergoeding en de vergoeding voor gebruik van de rolstoeltaxi vergoed.
I018 - Drempelbedrag Deze richtlijn geeft aan of er op grond van het beleid een drempelbedrag geldt. Binnen de Wvg was het mogelijk om bij de toekenning van woon- en vervoersvoorzieningen een drempelbedrag te hanteren. Er werd in dat geval geen voorziening verstrekt indien de kosten van deze voorziening minder bedroegen dan het drempelbedrag. Wel mocht het drempelbedrag onder de Wvg in een individueel geval niet hoger zijn dan de maximaal mogelijke eigen bijdrage of eigen betaling. Het is onduidelijk of er binnen de Wmo een drempelbedrag gehanteerd kan worden. Hierover moet de rechter uiteindelijk duidelijkheid bieden. Richtlijn Drechtsteden Er geldt geen drempelbedrag.
I019 - Overige voorwaarden en weigeringsgronden Deze richtlijn geeft aan welke andere voorwaarden en/of weigeringsgronden in het beleid zijn opgenomen.
Richtlijn Drechtsteden Geen voorziening wordt toegekend: • indien de aanvrager zelf in staat is om de beperkingen te compenseren; het Drechtstedenbestuur houdt rekening met de capaciteit van de aanvrager om uit een oogpunt van kosten zelf in maatregelen te voorzien (artikel 4 lid 2 Wmo) • voor zover er aan de zijde van de aanvrager geen sprake is van aantoonbare meerkosten in vergelijking met de situatie voorafgaand aan het optreden van de beperkingen waarvoor de voorziening wordt aangevraagd (Verordening artikel 2 lid 2 e.).
Handboek Wmo beleidsregels individuele voorzieningen
10
I020 - Hardheidsclausule Deze richtlijn geeft aan of de hardheidsclausule in de Verordening is opgenomen. Het Wmo beleid, zoals dat is neergelegd in ondermeer de Verordening en de eventueel daarop gebaseerde besluiten, kan onmogelijk voorzien in alle voorkomende situaties. De Verordening bevat daarom meestal een bepaling dat het college, in dit geval, de Bestuurscommissie, in individuele gevallen ten gunste van de belanghebbende kan afwijken van de strikte bepalingen van het Wmo beleid. Richtlijn Drechtsteden De hardheidsclausule is opgenomen in artikel 37 van de Verordening en luidt als volgt: Het Drechtstedenbestuur kan in bijzondere gevallen ten gunste van de aanvrager afwijken van de bepalingen in deze verordening, indien toepassing van de verordening tot onbillijkheden van overwegende aard leidt. Artikel 37 bepaalt dat het Drechtstedenbestuur in bijzondere gevallen ten gunste van de aanvrager kan afwijken van de bepalingen van deze verordening, en dus niet van de in de wet zelf genoemde bepalingen. Zonodig wordt hierbij advies ingewonnen. Dit afwijken kan alleen maar ten gunste, en nooit ten nadele van de betrokken persoon met beperkingen of de eigenaar van de woonruimte. Bij de woningeigenaar, bijvoorbeeld een corporatie kan gedacht worden aan een situatie waar het van belang is dat een woonruimte ook langer dan zes maanden leeg staat, omdat bijvoorbeeld bekend is dat een persoon met beperkingen voor wie de aangepaste woning uitermate geschikt is, op het punt staat om uit een revalidatiecentrum te worden ontslagen. In die gevallen kan het doelmatiger zijn om een langere periode een tegemoetkoming in de huurderving te verstrekken. Verder is met nadruk gemeld: in bijzondere gevallen. Het gebruik maken van de hardheidsclausule moet beschouwd worden als een uitzondering en niet als een regel. Het Drechtstedenbestuur moet in verband met precedentwerking dan ook duidelijk aangeven waarom in een bepaalde situatie van de Verordening wordt afgeweken.
I021 - Medewerking belanghebbende of anderen Deze richtlijn geeft aan of in het beleid rekening wordt gehouden met de van de belanghebbende zelf of van anderen te vergen medewerking.
Richtlijn Drechtsteden In artikel 10 van de Verordening is bepaald dat een aanvrager niet in aanmerking komt voor hulp bij het huishouden als tot de leefeenheid waar deze persoon deel van uitmaakt één of meer huisgenoten behoren die wel in staat zijn het huishoudelijk werk te verrichten.
Handboek Wmo beleidsregels individuele voorzieningen
11
Hoofdstuk 3 - Inkomen I023 – Relevantie inkomensbegrip Deze richtlijn geeft aan of het inkomensbegrip relevant is. Het inkomen is alleen relevant indien de gemeente één of meer van de volgende mogelijkheden hanteert: - het vragen van een eigen bijdrage - het vragen van een eigen aandeel - het hanteren van inkomensgrenzen
Richtlijn Drechtsteden In de Verordening is bepaald dat een eigen bijdrage wordt gevraagd, en inkomensgrenzen worden gehanteerd (artikel 7 en 25 van de Verordening) . Hoofdstuk 3 is daarom geheel relevant.
I024 – Inkomensbegrip bij inkomensgrenzen Deze richtlijn geeft aan welk inkomensbegrip de Drechtsteden gebruiken bij het hanteren van inkomensgrenzen. De Drechtraad is bevoegd om ten aanzien van diverse soorten voorzieningen inkomensgrenzen te stellen. Deze bevoegdheid vloeit voort uit artikel 5 Wmo. Immers in artikel 5 Wmo is bepaald dat de gemeenteraad nadere voorwaarden kan stellen waaronder personen die aanspraak hebben op individuele voorzieningen hier daadwerkelijk recht op hebben. Het stellen van inkomensgrenzen houdt in dat de betreffende voorzieningen niet worden verstrekt aan belanghebbenden met een inkomen boven de inkomensgrens. Het inkomen is van belang om te kunnen toetsen aan de inkomensgrens. Dit inkomensbegrip is niet wettelijk vastgelegd. De gemeenteraad is dus vrij in de invulling van het inkomensbegrip voor de toetsing aan inkomensgrenzen.
Richtlijn Drechtsteden In het Besluit maatschappelijke ondersteuning Drechtsteden wordt op twee manieren een inkomensbegrip met bijbehorende grenzen gehanteerd. 1. Het hanteren van het inkomensbegrip uit artikel 4.2 Besluit maatschappelijke ondersteuning. In het Besluit maatschappelijke ondersteuning Drechtsteden is bepaald dat het hanteren van dit inkomensbegrip alleen geldt voor het vaststellen van een eigen bijdrage voor de individuele voorziening Hulp bij het huishouden (Besluit artikel 2.1. en artikel 3) 2. Het hanteren van het inkomensbegrip, bepaald in artikel 25 van de Verordening, met inkomensgrenzen die een rol spelen bij het toekennen van bepaalde vervoersvoorzieningen. Hierbij geldt als inkomensgrens 1,5 x het norminkomen, genoemd in paragraaf 3.2 van de Wet werk en bijstand (WWB), omgerekend tot een bedrag per kalenderjaar (Besluit artikel 2.3., 6 en 7).
I025 – Vaststellen inkomen Deze richtlijn geeft aan op welke wijze het inkomen wordt vastgesteld. Zie ook richtlijn I024
Richtlijn Drechtsteden Bij het vaststellen van het inkomen worden twee inkomensbegrippen met bijbehorende inkomensgrenzen gehanteerd. 1. Het inkomen op grond van artikel 4.2 Besluit maatschappelijke ondersteuning. Het betreft het verzamelinkomen van twee jaar voorafgaand aan het jaar van aanvraag (bijv. in 2007 is het verzamelinkomen van 2005 van toepassing). Het verzamelinkomen is vastgesteld door de
Handboek Wmo beleidsregels individuele voorzieningen
12
Belastingdienst. Voor het vaststellen van de eigen bijdrage hulp bij het huishouden vraagt het CAK-BZ het verzamelinkomen op bij de Belastingdienst. 2. Het inkomen vast te stellen bij het toekennen van bepaalde vervoersvoorzieningen. Hierbij geldt als inkomensgrens 1,5 x het norminkomen, genoemd in paragraaf 3.2 van de Wet werk en bijstand (WWB). Het WWB norminkomen wordt omgerekend tot een bedrag per kalenderjaar. Hierbij geldt dat deze normen voor een belanghebbende van 21 jaar of ouder doch jonger dan 65 jaar die een alleenstaande of een alleenstaande ouder is, en die niet in een inrichting verblijft, eerst zijn verhoogd met de toeslag, genoemd in artikel 25, tweede lid, van de Wet werk en bijstand, en de normen van een alleenstaande of een alleenstaande ouder, of gehuwde, die in een inrichting verblijft, eerst zijn verhoogd met de bedragen, genoemd in artikel 23, tweede lid, van de Wet werk en bijstand.
I026 – Vrijgelaten inkomsten Deze richtlijn geeft aan welke inkomsten bij de vaststelling van het inkomen worden vrijgelaten. Zie ook richtlijn I024 en I025. Wanneer de gemeenteraad, in dit geval de Drechtraad, bij het gebruik van inkomensgrenzen een eigen inkomensbegrip hanteert, kan ze ervoor kiezen bepaalde inkomsten buiten beschouwing te laten bij de vaststelling van het inkomen in het kader van de Wmo. De gemeente kan, net als onder de Wvg, aansluiten bij artikel 31 lid 2 en artikel 33 lid 5 WWB en de daar genoemde inkomsten (kinderbijslag, heffingskortingen, no-claim teruggave, etc.) vrijlaten.
Richtlijn Drechtsteden Het Drechtstedenbestuur laat de inkomsten als bedoeld in artikel 31 lid 2 en artikel 33 lid 5 WWB buiten beschouwing bij de vaststelling van het inkomen.
Handboek Wmo beleidsregels individuele voorzieningen
13
Hoofdstuk 4 – Eigen bijdrage I027 – Relevantie eigen bijdrage Deze richtlijn geeft aan of het hoofdstuk eigen bijdrage relevant is. De gemeenteraad kan bij verordening bepalen dat een persoon van 18 jaar of ouder, aan wie een voorziening in natura of PGB wordt verstrekt, een eigen bijdrage is verschuldigd. Het wel of niet vragen van een eigen bijdrage heeft de nodige financiële consequenties. Het vragen van eigen bijdragen leidt immers tot (extra) inkomsten voor de gemeente. Indien de gemeente ervoor kiest om geen eigen bijdrage te vragen, loopt ze dus de nodige inkomsten mis. Dit kan, gelet op het beperkte budget, onwenselijk zijn. Daarbij komt dat het niet vragen van eigen bijdrage, niet per definitie betekent dat betreffende personen geen eigen bijdrage verschuldigd is. Weliswaar is er dan geen eigen bijdrage in het kader van de Wmo, maar voor zover deze personen aanspraak maken op een AWBZ-voorziening betalen ze daarvoor een eigen bijdrage, ongeacht hun inkomen. Het is niet zo dat deze personen helemaal geen eigen bijdrage verschuldigd zijn. Het is dus de vraag: betaalt de persoon eigen bijdrage of eigen aandeel aan de gemeente of een eigen bijdrage aan het Zorgkantoor.
Richtlijn Drechtsteden In de Verordening is bepaald dat een eigen bijdrage gevraagd wordt (artikel 7 van de Verordening) . Hoofdstuk 4 is daarom geheel relevant. Het Drechtstedenbestuur heeft besloten om per 1 september 2011 een eigen bijdrage in te voeren voor alle individuele voorzieningen, behalve voor rolstoelen.
I028 - Eigen bijdrage bij personen jonger dan 18 jaar Deze richtlijn geeft aan wat het beleid is inzake de eigen bijdrage bij het verstrekken van een voorziening ten behoeve van een persoon jonger dan 18 jaar. Een eigen bijdrage kan alleen gevraagd worden van personen van 18 jaar en ouder. Personen jonger dan 18 jaar zijn niet zelf bijdrageplichtig (artikel 15 Wmo). De vraag is enerzijds of bij personen jonger dan 18 jaar een eigen bijdrage van de ouders kan worden gevraagd. Anderzijds is de vraag of het inkomen van de ouders een rol speelt bij de vaststelling van de eigen bijdrage, indien de voorziening bedoeld is voor een persoon jonger dan 18 jaar. De toelichting op artikel 15 Wmo geeft aan dat de bijdrageplicht voor onderhoudsplichtige ouders, zoals die in artikel 5 lid 2 WVG is geregeld, is komen te vervallen (TK 2004-2005, 30 131, nr. 3, p. 34-35). Artikel 5 lid 2 WVG regelde dat de hoogte van de financiële tegemoetkoming kon worden afgestemd op het inkomen van de gehandicapte, waarbij bij een gehandicapte jonger dan 18 jaar het inkomen van de ouders in aanmerking kan worden genomen. Artikel 6 lid 2 WVG bevatte een soortgelijke bepaling voor de hoogte van de eigen bijdrage. In de memorie van antwoord (EK 2005-2006, 30 131, C) wekt de staatssecretaris echter de suggestie dat het inkomen van de ouders van minderjarige kinderen, in tegenstelling tot hetgeen de toelichting op artikel 15 Wmo doet vermoeden, wel een rol speelt in het kader van de Wmo. De staatssecretaris geeft aan dat bij personen beneden de leeftijd van 18 jaar de draagkracht van de ouders relevant is gelet op de zorgplicht van ouders voor hun kinderen. Aangezien ouders voor hun minderjarige kinderen de aanvragende partij zijn als het om maatschappelijke ondersteuning gaat, is het volgens de staatssecretaris logisch om artikel 4 lid 2 Wmo te interpreteren naar analogie van artikel 15 Wmo. Echter artikel 15 Wmo, en met name de toelichting hierop, duiden erop dat het inkomen van ouders niet relevant is, terwijl de staatssecretaris zegt dat de draagkracht van ouders wel relevant is.
Richtlijn Drechtsteden Van de ouders van personen beneden 18 jaar wordt vooralsnog geen eigen bijdrage gevraagd.
Handboek Wmo beleidsregels individuele voorzieningen
14
I029 - Wie is eigen bijdrage verschuldigd? Deze richtlijn geeft aan wie een eigen bijdrage verschuldigd is. Een eigen bijdrage kan alleen gevraagd worden van personen van 18 jaar en ouder (artikel 15 lid 1 Wmo). De gemeenteraad kan regelen dat bepaalde personen geen eigen bijdrage zijn verschuldigd, ongeacht de verstrekte voorziening.
Richtlijn Drechtsteden Een eigen bijdrage wordt gevraagd van elke persoon van 18 jaar of ouder aan wie een voorziening in natura of een PGB is verleend.
I030 - Voor welke voorzieningen is eigen bijdrage verschuldigd? Deze richtlijn geeft aan voor welke voorzieningen, die in natura of in de vorm van een PGB worden verstrekt, een eigen bijdrage wordt gevraagd.
Richtlijn Drechtsteden Het Drechtstedenbestuur heeft besloten om per 1 september 2011 een eigen bijdrage in te voeren voor alle individuele voorzieningen, behalve voor rolstoelen.
I031 - Hoogte van de eigen bijdrage Deze richtlijn geeft aan wat de (maximale) hoogte van de eigen bijdrage is. Noch de Wmo noch het Besluit maatschappelijke ondersteuning regelt de exacte hoogte van de eigen bijdrage. Het is aan de gemeente overgelaten om de hoogte van de eigen bijdrage te bepalen. Wel mag de eigen bijdrage niet hoger zijn dan de kostprijs van de voorziening (TK 2003-2004, 29 538, nr. 7 en Staatsblad 2006, 450, p. 17). Daarnaast bepaalt artikel 4.1 lid 1 Besluit maatschappelijke ondersteuning wat het maximum is dat per vier weken aan eigen bijdrage en eigen aandeel tezamen gevraagd mag worden. Hierbij wordt onderscheid gemaakt tussen vier doelgroepen. Een beperkende factor met betrekking tot de hoogte van de eigen bijdrage is dat er geen opeenstapeling mag zijn tussen het eigen aandeel en de eigen bijdrage Wmo en de eigen bijdrage AWBZ. Dit staat bekend onder het anticumulatiebeding.
Richtlijn Drechtsteden De hoogte van de eigen bijdrage is bepaald in artikel 3 van het Besluit maatschappelijke ondersteuning Drechtsteden.
I032 - Periode waarover eigen bijdrage wordt gevraagd Deze richtlijn geeft aan gedurende welke periode een eigen bijdrage wordt gevraagd. Voor een aantal voorzieningen is de periode waarover de eigen bijdrage mag worden gevraagd beperkt tot 39 perioden van vier weken. Het betreft hier de voorzieningen die bestaan uit het verschaffen in eigendom van een roerende zaak dan wel een bouwkundige of woontechnische aanpassing van een woning die in eigendom is van de aanvrager (artikel 4.1 lid 3 Besluit maatschappelijke ondersteuning). Voor de niet in artikel 4.1 lid 3 Besluit maatschappelijke ondersteuning genoemde voorzieningen, zoals een scootmobiel of een woonvoorziening die in bruikleen wordt verstrekt, geldt geen maximumperiode. Een andere belangrijke beperking is dat de eigen bijdrage niet hoger mag zijn dan de kostprijs van de voorziening (TK 2003-2004, 29 538, nr. 7 en Staatsblad 2006, 450, p. 17). Dus zodra de
Handboek Wmo beleidsregels individuele voorzieningen
15
belanghebbende de kostprijs van de voorziening heeft betaald, kan niet langer een eigen bijdrage worden gevraagd. Dit geldt ook indien de 39 perioden van 4 weken, zoals genoemd in artikel 4.1 lid 3 Besluit maatschappelijke ondersteuning, nog niet is afgelopen.
Richtlijn Drechtsteden Het Drechtstedenbestuur heeft besloten om per 1 september 2011 een eigen bijdrage in te voeren voor alle individuele voorzieningen, behalve voor rolstoelen. De eigen bijdrage wordt gevraagd per periode van 4 weken. Gedurende de termijn dat de voorziening of hulp wordt geboden (x keer 4 weken) wordt een eigen bijdrage gevraagd (art. 4.1 lid 5 Besluit maatschappelijke ondersteuning). De totale eigen bijdrage bedraagt niet meer dan de kostprijs. Uitzondering: Voor een voorziening die bestaat uit het verschaffen in eigendom van een roerende zaak dan wel een bouwkundige of woontechnische aanpassing van een woning die in eigendom is van de aanvrager, wordt gedurende maximaal negenendertig perioden van vier weken een eigen bijdrage gevraagd.
Handboek Wmo beleidsregels individuele voorzieningen
16
Hoofdstuk 5 – Eigen aandeel I033 – Relevantie eigen aandeel Deze richtlijn geeft aan of het hoofdstuk eigen aandeel relevant is. De gemeente kan de hoogte van de financiële tegemoetkoming op grond van artikel 19 lid 1 Wmo afhankelijk stellen van het inkomen van degene aan wie maatschappelijke ondersteuning is verleend en van zijn echtgenoot.
Richtlijn Drechtsteden In de Verordening is bepaald dat de financiële tegemoetkoming wordt afgestemd op het inkomen. (artikel 7 van de Verordening). Een financiële tegemoetkoming voor een (bruikleen)auto en (rolstoel)taxi wordt afhankelijk gesteld van het inkomen (Verordening artikel 25 lid 1 onder b. en Besluit artikel 2.3.). Voor het overige is de eigen bijdrage regeling van toepassing, zie hoofdstuk 4.
I034 - Wie is eigen aandeel verschuldigd? Deze richtlijn geeft aan wie een eigen aandeel verschuldigd is.
Richtlijn Drechtsteden De eigen bijdrage regeling van toepassing, zie hoofdstuk 4.
I035 – Voor welke voorzieningen is eigen aandeel verschuldigd? Deze richtlijn geeft aan voor welke voorzieningen een eigen aandeel wordt gevraagd.
Richtlijn Drechtsteden De eigen bijdrage regeling van toepassing, zie hoofdstuk 4.
I036 – Hoogte van het eigen aandeel Deze richtlijn geeft aan wat de (maximale) hoogte is van het eigen aandeel.
Richtlijn Drechtsteden De eigen bijdrage regeling van toepassing, zie hoofdstuk 4.
I037 – Periode waarover eigen aandeel wordt gevraagd Deze richtlijn geeft aan gedurende welke periode een eigen aandeel wordt gevraagd.
Richtlijn Drechtsteden De eigen bijdrage regeling van toepassing, zie hoofdstuk 4.
Handboek Wmo beleidsregels individuele voorzieningen
17
Hoofdstuk 6 - Woonvoorzieningen I039 – Omschrijving begrip woonvoorziening Deze richtlijn geeft aan op welke wijze het begrip woonvoorziening wordt omschreven.
Richtlijn Drechtsteden Een woonvoorziening is een voorziening ter compensatie van de beperkingen die iemand ondervindt bij het normale gebruik van de woning en het uitvoeren van de algemene dagelijkse levensverrichtingen. Onder het normale gebruik van de woning worden de normale (elementaire) woonfuncties verstaan zoals slapen, eten en lichaamsreiniging. Het gebruiken van een hobby-, werk- of recreatieruimte valt er niet onder.
I040 – Doelgroep woonvoorziening Deze richtlijn geeft aan wat de doelgroep is voor het verlenen van een woonvoorziening. Artikel 4 Wmo bepaalt, voor zover relevant voor de woonvoorzieningen, dat het college, ter compensatie van beperkingen die een persoon als bedoeld in artikel 1 lid 1 onder g onderdeel 4, 5 en 6, ondervindt in zijn zelfredzaamheid en zijn maatschappelijke participatie, voorzieningen treft op het gebied van maatschappelijke ondersteuning die hem in staat stellen: • een huishouden te voeren; • zich te verplaatsen in en om de woning. De doelgroep waarvoor de gemeente woonvoorzieningen moet verstrekken bestaat derhalve uit: • mensen met een beperking of een chronisch psychisch probleem en mensen met een psychosociaal probleem; • mantelzorgers en vrijwilligers. Mantelzorgers en vrijwilligers zullen over het algemeen niet in aanmerking komen voor een woonvoorziening. Indien er geen beperkingen worden ondervonden, in de zelfredzaamheid en maatschappelijke participatie bestaat er immers ook geen compensatieplicht voor het Drechtstedenbestuur.
Richtlijn Drechtsteden Een woonvoorziening kan slechts worden verleend ten behoeve van een persoon met een beperking of een chronisch psychisch probleem en aan een persoon met een psychosociaal probleem teneinde deze persoon in staat te stellen een huishouden te voeren en/of zich te verplaatsen in en om de woning. Ten behoeve van een persoon met een chronisch psychisch probleem of een persoon met een psychosociaal probleem moet altijd medisch advies gevraagd worden.
I041 – Nazorg en heronderzoek woonvoorzieningen Deze richtlijn geeft aan of en zo ja, op welke wijze met betrekking tot nazorg en heronderzoek bij woonvoorzieningen gemeentelijk beleid wordt gevoerd. Voorzieningen worden verstrekt in een bepaalde periode van het leven van een belanghebbende. In zekere zin is er sprake van een momentopname. Het komt natuurlijk voor dat de lichamelijke toestand van de belanghebbende verslechtert of verbetert, of dat zijn inkomenspositie verandert. Door in een vorm van nazorg te voorzien kan tevens getoetst worden of een verstrekte voorziening (nog steeds) adequaat is. Naast een grotere tevredenheid van de klant, kan er ook een kostenbesparend effect voor de gemeente zijn. De redenen die ten grondslag liggen aan de
Handboek Wmo beleidsregels individuele voorzieningen
18
nazorg en het periodieke heronderzoek zijn dus het optimaal kunnen leveren van maatwerk aan de klant en kostenbeheersing en kostenbesparing voor de gemeente.
Richtlijn Drechtsteden Tegelijkertijd met de beschikking krijgt de cliënt een klant reactiekaart toegestuurd. Met deze kaart kan de cliënt klachten, suggesties, wijzigingen en/of zijn tevredenheid over de voorziening melden. Bij voorzieningen in natura wordt drie maanden na de verstrekking telefonisch contact opgenomen met de aanvrager. Hierbij wordt geverifieerd of de verstrekte voorziening voldoet aan de daaraan te stellen eisen (kwaliteit, veiligheid) en de wensen van de belanghebbende. Bij woonvoorzieningen van bouwkundige of woontechnische aard wordt drie maanden na het aanbrengen van de aanpassingen contact opgenomen met de aanvrager. Hierbij wordt geverifieerd of de aanpassing voldoet aan de daaraan te stellen eisen (kwaliteit) en de wensen van de belanghebbende.
I042 - Aard van de gebruikte materialen Onderstaande richtlijn geeft aan of en zo ja, op welke wijze met betrekking tot de aard van de gebruikte materialen gemeentelijk beleid wordt gevoerd. Het criterium "de aard van de gebruikte materialen" is in de jurisprudentie ten tijde van de WVG uitgewerkt. Gemeenten zijn niet verplicht dit criterium te hanteren voor de toekenning van woonvoorzieningen op grond van de Wmo. Deze richtlijn is opgenomen om te voorkomen dat woonvoorzieningen moeten worden getroffen als gevolg van beperkingen die voortvloeien uit de in de woning gebruikte materialen, achterstallig onderhoud, etc. De woningeigenaar dient immers de woning deugdelijk te onderhouden.
Richtlijn Drechtsteden Het Drechtstedenbestuur weigert een woonvoorziening indien de beperking of het probleem voortvloeit uit de aard van de in de woning gebruikte materialen (Verordening artikel 2 lid 2 onder c.) Aan de toelichting op dit artikel is het volgende ontleend: Geen woonvoorziening wordt verleend indien de in of aan de woning gebruikte materialen (mede) de oorzaak zijn van de ondervonden beperking, zoals bijvoorbeeld een allergie. Een uitzondering geldt indien er sprake is van niet voorziene, onverwacht optredende meerkosten waarvoor de belanghebbende niet heeft kunnen reserveren, bijvoorbeeld in het geval dat uit een medisch onderzoek plotseling blijkt dat de belanghebbende lijdt aan een ziekte of gebrek (bijvoorbeeld CARA) waardoor hij zijn woning dient te saneren. Ook wordt geen woonvoorziening verleend indien de ondervonden beperking het gevolg is van achterstallig onderhoud of vocht en tocht, veroorzaakt door in de woning gelegen factoren. De eigenaar van een woning (al dan niet in de sociale huursector) dient zijn woning deugdelijk te onderhouden.
I043 - Voorzieningenniveau Deze richtlijn geeft aan of en zo ja, op welke wijze met betrekking tot het voorzieningenniveau gemeentelijk beleid wordt gevoerd. Deze bepaling werd door veel gemeenten in de Wvg-verordening opgenomen. Veel gemeenten zullen ervoor kiezen ook een dergelijke bepaling op te nemen in de Wmo-verordening. Hiertoe is de gemeente echter niet verplicht.
Handboek Wmo beleidsregels individuele voorzieningen
19
Richtlijn Drechtsteden Het Drechtstedenbestuur weigert een woonvoorziening voor zover deze betrekking heeft op een hoger niveau dan het niveau van voorzieningen in de sociale woningbouw (Verordening artikel 2 lid 2 onder d.). Aan de toelichting op dit artikel is het volgende ontleend: Het uitrustingsniveau in de sociale woningbouw is vastgesteld in het Bouwbesluit 2003. Woonvoorzieningen die op dat uitrustingsniveau worden verstrekt, zijn in beginsel van voldoende kwaliteit. Duurdere of andere voorzieningen hoeven niet te worden verstrekt. Een duidelijke begrenzing dus.
I044 - Rechtstreeks oorzakelijk verband Deze richtlijn geeft aan of en zo ja, op welke wijze met betrekking tot het rechtstreeks oorzakelijk verband gemeentelijk beleid wordt gevoerd. Dit aanvullend vereiste ten aanzien van de beperkingen bij het normale gebruik van de woning is geformuleerd in verschillende uitspraken van de CRvB ten tijde van de Wvg (zie o.a. CRvB 04-022004, nr. 02/2691 Wvg en CRvB 31-03-2004, nrs. 02/4801, 03/1013 en 03/3346 Wvg).
Richtlijn Drechtsteden Het Drechtstedenbestuur weigert een woonvoorziening indien: • de noodzaak tot het treffen van de woonvoorziening het gevolg is van een verhuizing waartoe op grond van belemmeringen bij het normale gebruik van de woning ten gevolge van ziekte of gebrek geen aanleiding bestond en er geen andere belangrijke reden aanwezig was (Verordening artikel 20 onder a.); • de aanvrager niet is verhuisd naar de voor zijn of haar beperkingen op dat moment beschikbare meest geschikte woning, tenzij daarvoor tevoren schriftelijk toestemming is verleend door het college (Verordening artikel 20 onder b.); Om in aanmerking te komen voor woonvoorzieningen moet er een duidelijke samenhang zijn tussen de ondervonden woonproblemen en de beperking die men heeft. Aanvragen voor woonvoorzieningen die hun oorzaak vinden in andere factoren dan die beperking, kunnen worden geweigerd op grond van artikel 20.
I045 - Zelfstandige woonruimte Deze richtlijn geeft aan of en zo ja, op welke wijze met betrekking tot de niet-zelfstandige woonruimte gemeentelijk beleid wordt gevoerd. De gemeente kan weigeren een woonvoorziening te treffen aan hotels/pensions, trekkerswoonwagens, vakantiewoningen, tweede woningen en kamers die zelfstandig verhuurd worden. De achterliggende gedachte hierbij is dat alleen woonvoorzieningen worden getroffen aan een woonruimte die voor de toepassing van de Wet op de huurtoeslag wordt aangemerkt als een zelfstandige woonruimte. De gemeente is echter niet verplicht een bepaling hieromtrent op te nemen.
Richtlijn Drechtsteden Het Drechtstedenbestuur weigert een woonvoorziening indien de aanvraag betrekking heeft op het treffen van voorzieningen aan hotels/pensions, trekkerswoonwagens, bejaardenoorden, vakantiewoningen, tweede woningen, kamerverhuur en specifiek op gehandicapten en ouderen gerichte woongebouwen voor wat betreft voorzieningen in gemeenschappelijke ruimten of voorzieningen die bij (nieuw)bouw of renovatie zonder noemenswaardige meerkosten meegenomen kunnen worden (Verordening artikel 18). Het Drechtstedenbestuur verleent wel een financiële tegemoetkoming in de aanpassingskosten van een woon- en binnenschepen, onder de volgende voorwaarden:
Handboek Wmo beleidsregels individuele voorzieningen
20
- de technische levensduur van het woonschip is ten tijde van indiening van de aanvraag nog minimaal vijf jaar is. - het woonschip ten tijde van indiening van de aanvraag nog minimaal vijf jaar op de ligplaats mag blijven liggen. - indien de aanpassing van het binnenschip betrekking heeft op het voor de schipper, de bemanning en hun gezinsleden bestemde gedeelte van het verblijf.
I046 - Dure woonvoorzieningen Deze richtlijn geeft aan of en zo ja, op welke wijze met betrekking tot dure woonvoorzieningen gemeentelijk beleid wordt gevoerd. Nu de kosten van woonvoorzieningen die € 20.420,00 of meer bedragen niet meer bij het rijk kunnen worden gedeclareerd, is dit voor de gemeente een belangrijke prikkel om een actief woningbeleid te voeren. Onbekend is nog of de bovengrens van € 45.378,00 voor woonvoorzieningen zoals die gold in de Wvg ook in de Wmo van toepassing is. In de parlementaire stukken wordt hier niks nadrukkelijks over gezegd.
Richtlijn Drechtsteden Het Drechtstedenbestuur weigert een woonvoorziening indien de kosten hiervan gelijk zijn aan of meer bedragen dan € 45.378,00, tenzij weigering van die voorziening gelet op het belang dat de wet beoogt te beschermen zou leiden tot onbillijkheden van overwegende aard
I047 - Algemeen gebruikelijke woonvoorzieningen Deze richtlijn geeft aan welk gemeentelijk beleid wordt gevoerd ten aanzien van het criterium algemeen gebruikelijk bij woonvoorzieningen.
Richtlijn Drechtsteden Geen voorziening wordt toegekend indien de voorziening voor een met de aanvrager vergelijkbaar persoon algemeen gebruikelijk is (Verordening artikel 2 lid 2 onder a.) Een voorziening is algemeen gebruikelijk indien de volgende criteria van toepassing zijn: • de voorziening is niet speciaal voor gehandicapten bedoeld; • de voorziening is in de reguliere handel verkrijgbaar; • de voorziening is in prijs vergelijkbaar met soortgelijke producten. In individuele gevallen kan een voorziening die op zichzelf als algemeen gebruikelijk kan worden beschouwd, vanwege omstandigheden aan de kant van de aanvrager toch niet als algemeen gebruikelijk worden beschouwd. Er moet dan een uitzondering worden gemaakt, waarbij het gaat om: • een plotseling optredende handicap, waardoor algemeen gebruikelijke voorzieningen eerder dan normaal moeten worden vervangen; • de aanvrager heeft een inkomen, dat door aantoonbare kosten van de handicap onder de voor hem/haar geldende bijstandsnorm dreigt te komen. De volgende woonvoorzieningen worden in ieder geval als algemeen gebruikelijk aangemerkt (deze opsomming is niet limitatief): - centrale verwarming; - thermostaatkranen; - doucheruimte; - wasdroger; - keramische / inductiekookplaat; - éénhendelmengkranen; - verhoogd toilet; - handgrepen/beugels.
Handboek Wmo beleidsregels individuele voorzieningen
21
I048 - Primaat van verhuizing Deze richtlijn geeft aan of en zo ja, op welke wijze het primaat van verhuizing in het gemeentelijk beleid is opgenomen. Uit financiële overwegingen kiezen de meeste gemeenten ervoor in hun beleid een primaat van verhuizing op te nemen. Indien mogelijk wordt een verhuizing naar een reeds aangepaste woning verkozen boven een (dure) woningaanpassing. Welke woonvoorzieningen de gemeente moet verlenen is niet wettelijk geregeld. De gemeente heeft hier beleidsvrijheid. Het primaat van verhuizing mag gehanteerd worden onder de Wmo (TK 2005-2006, 20 131, nr. 29, p. 100).
Richtlijn Drechtsteden Het primaat van de verhuizing is neergelegd in artikel 16 van de Verordening. Het primaat van de verhuizing blijft in ieder geval buiten toepassing indien: 1. de woning waar naartoe kan worden verhuisd voor de belanghebbende niet geschikter en goedkoper is dan zijn huidige woning; 2. er niet binnen een tijdsbestek van zes maanden een woning beschikbaar komt waar naartoe kan worden verhuisd; 3. de kosten van de woonvoorziening van bouwkundige of woontechnische aard van de door de belanghebbende bewoonde woning minder bedragen dan € 3.931,00 (gerelateerd aan het bedrag (maximale) tegemoetkoming in de verhuis- en herinrichtingskosten) ; 4. de kosten van woonvoorziening van bouwkundige of woontechnische aard van de door de belanghebbende bewoonde woning minder bedragen dan 125 procent van de kosten van verhuizing, noodzakelijke herinrichting en eventuele aanvullende woonvoorzieningen van bouwkundige of woontechnische aard; 5. er een contra-indicatie tot verhuizen is aanwezig op grond van objectieve psychische en/of sociale redenen; 6. de woning waar naartoe kan worden verhuisd zich niet binnen dezelfde gemeente bevindt als de woning die de belanghebbende nu reeds bewoont.
I049 - Weigering om te verhuizen Deze richtlijn geeft aan of en zo ja, op welke wijze met betrekking tot een weigering van belanghebbende om te verhuizen gemeentelijk beleid wordt gevoerd. Door het primaat bij verhuizen te leggen heeft het college juridisch gezien een handvat om de belanghebbende geen voorziening voor het aanpassen van de huidige woning te verstrekken als deze niet wenst te verhuizen. De weigering komt voor rekening van de belanghebbende. Er is immers een adequate voorziening aangeboden.
Richtlijn Drechtsteden Het zonder gegronde reden weigeren te verhuizen naar een beschikbare adequate woning kan er niet toe leiden dat in plaats van een verhuiskostenvergoeding toch de aanpassingskosten van de huidige woning worden vergoed.
I050 - Wie komt in aanmerking voor een voorziening voor verhuizing en inrichting? Deze richtlijn beschrijft aan wie op grond van het gemeentelijk beleid een voorziening voor verhuizing en inrichting verstrekt kan worden. Het aantal aangepaste woningen is schaars. Om een zo doeltreffend en efficiënt mogelijk gebruik van deze woningen te bevorderen, zullen veel gemeenten in hun verordening de mogelijkheid willen opnemen om ook aan mensen zonder een beperking of probleem een voorziening voor verhuizing en inrichting te verstrekken. Dit betekent dat zowel aan mensen met als aan mensen
Handboek Wmo beleidsregels individuele voorzieningen
22
zonder een beperking of probleem een verhuiskostenvergoeding kan worden toegekend. Zo kan het vrijmaken van een reeds aangepaste dan wel voor een persoon met een beperking of probleem (meer) geschikte woning worden gestimuleerd.
Richtlijn Drechtsteden Het Drechtstedenbestuur kan een voorziening voor verhuizing en inrichting in de vorm van een financiële tegemoetkoming verstrekken aan een persoon met een beperking die naar een geschikte (aangepaste) of een goedkoper dan de huidige woonruimte aan te passen woonruimte verhuist. Het Drechtstedenbestuur kan ook aan een persoon zonder beperking een dergelijke woonvoorziening verstrekken indien op deze wijze een aangepaste of geschikte woonruimte vrij komt voor een persoon met een beperking. De voorziening voor verhuizing en inrichting dient in dit geval ter stimulering van het vrijmaken van de woning.
I051 - Vorm en hoogte van de voorziening voor verhuizing en inrichting Deze richtlijn geeft aan in welke vorm de voorziening voor verhuizing en inrichting kan worden verstrekt en, indien van toepassing, tot welk bedrag er op grond van het gemeentelijk beleid een voorziening voor verhuizing en inrichting verstrekt kan worden.
Richtlijn Drechtsteden De voorziening voor verhuizing en inrichting wordt in de vorm van een financiële tegemoetkoming verstrekt. De hoogte van de tegemoetkoming in de kosten van verhuizing en inrichting binnen de Drechtsteden is geregeld in het Besluit maatschappelijke ondersteuning artikel 5.1. en 5.2.
I052 - Extra voorwaarden voorziening voor verhuizing en inrichting Deze richtlijn geeft aan welke aanvullende voorwaarden er op grond van de Wmo-verordening gelden voor het verstrekken van een voorziening voor verhuizing en inrichting. De gemeente kan in de verordening bepalen dat aan een aantal voorwaarden moet worden voldaan om in aanmerking te komen voor een voorziening voor verhuizing en inrichting.
Richtlijn Drechtsteden De Drechtstedenbestuurweigert een voorziening voor verhuizing en inrichting indien (Verordening artikel 20 onder d. en e.): - de woonvoorziening aangevraagd wordt op een moment dat op basis van leeftijd, te voorzien was dat deze voorziening noodzakelijk zou zijn en er geen sprake is van een onverwacht optredende noodzaak; - de aanvrager voor het eerst zelfstandig gaat wonen; - verhuist vanuit of naar een woonruime die niet geschikt is het gehele jaar door bewoond te worden; - verhuist naar een AWBZ-instelling of een andere instelling gericht op het verstrekken van zorg; - er in de te verlaten woonruimte geen problemen met het normale gebruik van de woning zijn ondervonden.
Handboek Wmo beleidsregels individuele voorzieningen
23
I053 - Samenwerking sociale verhuurders verhuizing Deze richtlijn geeft aan of er afspraken zijn gemaakt met de sociale verhuurder(s) wat betreft het bevorderen van de doorstroming van woningen bedoeld voor ouderen of personen met beperking. Met de inwerkingtreding van titel 7.4 van het Burgerlijk Wetboek is er voor de verhuurder de mogelijkheid gecreëerd om 'gehandicaptenwoningen' die bewoond worden door nietgehandicapten op te eisen. Onder gehandicapte verstaat het BW een persoon die ten gevolge van ziekte of gebrek aantoonbare beperkingen ondervindt. Het gaat bij gehandicaptenwoningen om woningen die reeds bij de bouw ervan zijn ingericht en bestemd voor bewoning door gehandicapten of bejaarden (ADL-woningen en in- en aanleunwoningen) en woningen die op grond van enige wettelijke regeling (bijvoorbeeld de Wmo) zijn aangepast. Doel is natuurlijk om deze woningen zoveel mogelijk bewoond te laten zijn door hen voor wie zij bestemd zijn. Nagenoeg elke gemeentelijke verordening kent de bepaling dat een persoon zonder beperking of probleem op verzoek van het college kan verhuizen. Deze bepaling heeft evenwel een vrijblijvend karakter. Juridisch instrumentarium om de persoon zonder beperking of probleem tot verhuizing te dwingen ontbreekt. Ook met de nieuwe regeling in het BW ontbreekt een direct instrument voor het college. Zij is immers geen verhuurder van de woning; dat is veelal de woningstichting. Het is daarom van belang dat er op dit punt goede afspraken met de woningstichting worden gemaakt. Alleen deze heeft namelijk de bevoegdheid - desnoods via de rechter - de persoon zonder beperking of probleem tot verhuizing te dwingen. Daarbij dient te worden opgemerkt dat er wel passende vervangende woonruimte voorhanden moet zijn en de rechter blijkens de parlementaire geschiedenis rekening kan houden met de emotionele band die de persoon zonder beperking of probleem heeft met de woning. Met het opnemen van artikel 7:274 lid 3 sub b BW geeft de wetgever duidelijk te kennen dat de verhuurder een belangrijke rol heeft te spelen bij de doorstroming. Desalniettemin is er voor het college geen afdwingbaar recht op medewerking van de verhuurder geschapen. Nadere afspraken op dit punt en het besef gezamenlijk de publieke taak te behartigen moeten uitkomst bieden.
Richtlijn Drechtsteden In de Drechtsteden-gemeenten zijn nog geen concrete uitvoeringsafspraken gemaakt met woningstichtingen op het gebied van bevordering van doorstroming van personen zonder beperking of probleem uit woningen bestemd voor personen met een beperking of probleem. Vanuit de SDD zal hiertoe initiatief genomen worden om te komen tot regionale afspraken.
I054 - Bepalen hoogte kosten bouwkundige of woontechnische voorziening Deze richtlijn geeft aan op welke wijze het college de hoogte van de kosten van voorzieningen van bouwkundige of woontechnische aard bepaalt. In de Wmo kan het principe worden gehanteerd dat alleen de goedkoopst adequate voorziening voor verlening in aanmerking komt. Bij een aanvraag voor een voorziening van bouwkundige of woontechnische aard zullen de eventuele kosten moeten worden bepaald. Om dit te bepalen kiezen sommige colleges er voor om de belanghebbende een aantal offertes op te laten maken bij (lokale) aannemers. Zo kan goed inzicht verkregen worden in de goedkoopst adequate oplossing. Een voor de belanghebbende minder belastende manier is om hem of haar één offerte te laten opvragen en deze vervolgens te laten toetsen door een terzake kundige van de dienst Bouw- en Woningtoezicht. Indien deze deskundige oordeelt dat de offerte redelijk is, kan hier op ingegaan worden. Uiteraard bestaat de mogelijkheid beide wegen te combineren.
Richtlijn Drechtsteden De financiële tegemoetkoming voor een bouwkundige of woontechnische woonvoorziening (woningaanpassing) als bedoeld in artikel 5.3. van het Besluit (incl. onderhoudskosten) wordt vastgesteld als tegenwaarde van het bedrag zoals vermeld in de door het college geaccepteerde offerte.
Handboek Wmo beleidsregels individuele voorzieningen
24
De volgende kosten in het kader van een woningaanpassing kunnen in aanmerking worden genomen bij de vaststelling van vergoeding: 1. De aanneemsom (hierin begrepen de loon- en materiaalkosten) voor het treffen van de voorziening; 2. De risicoverrekening van loon- en materiaalkosten, met inachtneming van het bepaalde in de Risicoregeling woning- en utiliteitsbouw 1991; 3. Het architectenhonorarium tot ten hoogste 10% van de aanneemsom met dien verstande dat dit niet hoger is dan het maximale honorarium als bepaald in SR 1988 van de BNA. Alleen in die gevallen dat het noodzakelijk is dat een architect voor de woningaanpassing moet worden ingeschakeld worden deze kosten subsidiabel geacht. Het betreft dan veelal de ingrijpender woningaanpassingen. 4. De kosten voor het toezicht op de uitvoering, indien dit noodzakelijk is, tot een maximum van 2% van de aanneemsom; 5. De leges voorzover deze betrekking hebben op het treffen van de voorziening; 6. Renteverlies, in verband met het verrichten van noodzakelijke betaling aan derden voordat de bijdrage is uitbetaald, voor zover deze verband houdt met de bouw dan wel het treffen van voorzieningen; 7. De door de Drechtstedenbestuur(schriftelijk) goedgekeurde kostenverhogingen, die ten tijde van de raming van de kosten redelijkerwijs niet voorzien hadden kunnen zijn; 8. De kosten in verband met noodzakelijk technisch onderzoek en adviezen met betrekking tot het verrichten van de aanpassing; 9. De kosten van aansluiting op een openbare nutsvoorziening; 10. De administratiekosten die verhuurder maakt ten behoeve van het treffen van een voorziening voor de gehandicapte, voor zover de kosten onder 1 tot en met 9 meer dan € 1000,- bedragen, 10% van die kosten, met een maximum van € 350,--.
I055 - Primaat van de losse woonunit Deze richtlijn geeft aan of en zo ja, op welke wijze gemeentelijk beleid wordt gevoerd met betrekking tot het primaat van de losse woonunit. Onder de Wvg konden gemeenten woningaanpassingen duurder dan € 20.420,00 onder bepaalde voorwaarden declareren bij het Rijk. Onder de Wmo is deze mogelijkheid vervallen en zullen de kosten voor rekening van de Drechtsteden komen. Als het gaat om grote aanpassingen aan huurwoningen die opnieuw verhuurd kunnen worden voor de huisvesting van mensen met een beperking of probleem, kan de investering over een langere periode worden afgeschreven. In gevallen waarin dit niet speelt, kan het primaat van de losse woonunit worden gehanteerd. In situaties waarin de mogelijkheid in de concrete situaties bestaat, wordt aan het gebruik van een dergelijke unit voorrang gegeven middels deze bepaling.
Richtlijn Drechtsteden Bij een bouwkundige of woontechnische woonvoorziening aan een woning die het eigendom is van een verhuurder die niet bereid is de aangepaste woning blijvend ter beschikking te stellen aan een persoon met een beperking of een chronisch psychisch of psychosociaal probleem die behoefte heeft aan een dergelijke woning, kan het Drechtstedenbestuur een herplaatsbare losse woonunit verstrekken (Verordening artikel 17).
I056 - Vorm en hoogte van voorziening van bouwkundige of woontechnische aard Deze richtlijn geeft aan in welke vorm en tot welke hoogte woonvoorzieningen van bouwkundige of woontechnische aard worden verstrekt.
Handboek Wmo beleidsregels individuele voorzieningen
25
Richtlijn Drechtsteden Een bouwkundige of woontechnische woonvoorziening wordt verleend als financiële tegemoetkoming of persoonsgebonden budget. De financiële tegemoetkoming of het persoonsgebonden budget bedraagt 100% van de door het college aanvaarde kosten (Besluit artikel 5.3.). De hoogte van de financiële tegemoetkoming of het persoonsgebonden budget wordt bepaald door de prijs van de meest sobere en doelmatige voorziening, oftewel door de prijs van de “goedkoopste adequate voorziening”. Hierbij wordt uitgegaan van de normen van het Bouwbesluit voor sociale huurwoningen.
I057 - Samenwerking met sociale verhuurders Deze richtlijn geeft aan welke afspraken het college heeft gemaakt met de sociale verhuurders met betrekking tot woonvoorzieningen van bouwkundige of woontechnische aard en hoe het college zal handelen indien het noodzakelijk is medewerking van een sociale verhuurder te verkrijgen om aan de gemeentelijke zorgplicht te voldoen. Een probleem met woningaanpassingen kan zijn dat de verhuurder weigert toestemming te verlenen. Om dit (mogelijke) probleem te ondervangen is het aanbevelenswaardig om middels convenanten of anderszins tot afspraken te komen. Deze afspraken zullen vrijwel alleen met sociale verhuurders gemaakt kunnen worden.
Richtlijn Drechtsteden De afzonderlijke Drechtsteden gemeenten hebben in het verleden uitvoeringsafspraken gemaakt met de woningcorporaties over het aanbrengen van woningaanpassingen op grond van de Wvg. Door de gemeente Dordrecht is een limitatieve lijst van standaard woonvoorzieningen vastgesteld. Nadat het besluit tot woningaanpassing genomen is, wordt een kopie van de beschikking naar de woningcorporatie gefaxt; zonder tegenbericht van de corporatie gaat de Sociale Dienst Drechtsteden over tot realisatie van de aanpassing.
I058 - Gemeenschappelijke ruimten Onderstaande richtlijn geeft aan of en zo ja, op welke wijze met betrekking tot aanpassingen aan gemeenschappelijke ruimten gemeentelijk beleid wordt gevoerd.
Richtlijn Drechtsteden Het Drechtstedenbestuur kan een voorziening van bouwkundige of woontechnische aard in of aan een gemeenschappelijke ruimte verlenen voor zover het gaat om automatische deuropeners, hellingbanen en extra trapleuningen (Verordening artikel 20 onder c.).
I059 - Bezoekbaar/logeerbaar maken van een woning Deze richtlijn geeft aan of en zo ja, op welke wijze met betrekking tot het bezoekbaar/logeerbaar maken van een woning gemeentelijk beleid wordt gevoerd. Op grond van artikel 4 lid 1 Wmo is het college verplicht om ter compensatie van beperkingen die een persoon met een beperkingen of probleem ondervindt in zijn zelfredzaamheid en zijn maatschappelijke participatie voorzieningen te treffen die de hem in staat stellen medemensen te ontmoeten en op basis daarvan sociale verbanden aan te gaan. Op basis van deze compensatieplicht is het mogelijk dat de rechter zal oordelen dat de gemeente voorzieningen zal moeten treffen die het bezoekbaar, en mogelijk zelfs het logeerbaar, maken van een woning mogelijk maken.
Handboek Wmo beleidsregels individuele voorzieningen
26
Richtlijn Drechtsteden Onder het bezoekbaar maken van een woning wordt verstaan dat de belanghebbende, de woonkamer en een toilet van die woning kan bereiken en gebruiken (Verordening artikel 19 lid 5.). De financiële tegemoetkoming of het persoonsgebonden budget voor het bezoekbaar maken van een woning bedraagt maximaal € 2.460 (Besluit artikel 5.4.). Uitzondering: voor een gehandicapt kind tot 18 jaar, die in het weekeinde en/of de gebruikelijke schoolvakanties thuis wordt opgevangen, kunnen tevens de slaapverdieping en de natte cel bezoekbaar en bruikbaar (logeerbaar) worden gemaakt (Verordening artikel 19 lid 6). De financiële tegemoetkoming of het persoonsgebonden budget bedraagt in dit geval 100% van de door het college aanvaarde kosten (Besluit artikel 5.3.).
I060 - Gereedmelding, vaststelling en uitbetaling Deze richtlijn geeft aan of en zo ja, op welke wijze met betrekking tot de gereedmelding, vaststelling en uitbetaling gemeentelijk beleid wordt gevoerd. Teneinde te kunnen controleren of de tegemoetkoming conform de voorwaarden van de toekenningsbeschikking is aangewend en om de exacte hoogte van de tegemoetkoming te kunnen vaststellen is er een termijn gesteld waarbinnen gereedmelding moet plaatsvinden. In zijn algemeenheid is gereedmelding een onderdeel van de controle op de uitvoering van de woonvoorziening van bouwkundige of woontechnische aard.
Richtlijn Drechtsteden Degene aan wie de financiële tegemoetkoming of het persoonsgebonden budget wordt uitbetaald, verklaart terstond na de voltooiing van de werkzaamheden doch uiterlijk binnen 12 maanden na het verlenen van de financiële tegemoetkoming of het persoonsgebonden budget aan het Drechtstedenbestuur dat de bedoelde werkzaamheden zijn voltooid. Nadat gereedmelding heeft plaatsgevonden wordt (na een eventuele controle door de Sociale Dienst Drechtsteden) de exacte hoogte van de financiële vergoeding of het persoonsgebonden budget vastgesteld en uitbetaald aan de woningeigenaar. Deze is verplicht om gedurende 5 jaar alle rekeningen en betalingsbewijzen met betrekking tot de werkzaamheden ter controle beschikbaar te houden.
I061 - Anti-speculatiebeding of afschrijvingsregeling Deze richtlijn geeft aan of en zo ja, op welke wijze met betrekking tot het antispeculatiebeding of de afschrijvingsregeling gemeentelijk beleid wordt gevoerd. Voorzieningen van bouwkundige of woontechnische aard zijn over het algemeen kostbaar. Om kapitaalvernietiging te vermijden en te voorkomen dat bij vroegtijdige verkoop de waardestijging ten goede komt aan de woningeigenaar, kan de gemeente bepalen dat een afschrijvingsregeling wordt gehanteerd. Daarbij moet 'afschrijving' niet in de letterlijke zin van het woord worden uitgelegd: de woning wordt na deze termijn uiteraard niet opnieuw aangepast. Alhoewel de Wmo zich niet tegen een dergelijk systeem verzet, bestaat over de juridische geoorloofdheid nog geen zekerheid.
Richtlijn Drechtsteden Artikel 21 van de Verordening kent een afschrijvingsregeling voor woonvoorzieningen. Met dit artikel wordt kapitaalvernietiging voorkomen. Een en ander is uitgewerkt door de woningeigenaar bij verkoop te verplichten tot terugbetaling van de aanpassingskosten verminderd met de afschrijving. Daarbij geldt een lineaire afschrijving over een termijn van 10 jaar (Besluit artikel 5.5), zodat het terug te betalen bedrag jaarlijks met 10 procent daalt. Uit oogpunt van
Handboek Wmo beleidsregels individuele voorzieningen
27
rechtsgelijkheid zijn de eerste € 25.000,-- vrijgelaten. De regeling geldt immers niet voor woonvoorzieningen beneden dit bedrag. Ter illustratie van de toepassing van de afschrijvingsregeling het volgende voorbeeld. Indien een woning is aangepast voor € 40.000,00 en de eigenaar verkoopt deze woning na vijf jaar, dan dient hij 50 procent van de aanpassingskosten, na vrijlating van € 25.000,00, terug te betalen. Dit percentage is berekend door de totale aanpassingskosten na aftrek van € 25.000,00 te stellen op 100 procent en dit te verminderen met een afschrijving van 50 procent (5 jaar maal 10 procent). De berekening is als volgt: € 40.000,00 - € 25.000,00 = € 15.000,00 x 50% = € 7.500,00.
I062 - Afschrijving roerende zaken in verband met woningsanering Deze richtlijn geeft aan of en zo ja, op welke wijze met betrekking tot de afschrijving van roerende zaken in verband met woningsanering gemeentelijk beleid wordt gevoerd. Mensen die geconfronteerd worden met een beperking kunnen in aanmerking komen voor vergoeding voor de kosten van woningsanering indien dit een adequate voorziening is. Daarbij kan een staffel gehanteerd worden. Achtergrond van deze staffel is dat wanneer een artikel is afgeschreven de belanghebbende geacht wordt gereserveerd te hebben voor vervanging. Een financiële tegemoetkoming is dan niet nodig. Daaraan kan als extra voorwaarde worden gesteld dat de beperkingen of problemen die tot toekenning van de financiële tegemoetkoming zou moeten leiden recent geconstateerd moeten zijn. Wanneer belanghebbende al langer op de hoogte is van zijn beperking of probleem, had hij daarmee bij de inrichting van de woning al rekening kunnen houden.
Richtlijn Drechtsteden Bij de bepaling van de financiële tegemoetkoming wordt rekening gehouden met de reeds verlopen afschrijvingsperiode van een bepaalde zaak. Hierbij wordt de volgende staffel gebruikt: • voor een artikel nieuwer dan twee jaar wordt 100% van de kosten in aanmerking gebracht; • tussen de twee en vier jaar wordt 75% van de kosten in aanmerking gebracht; • tussen vier en zes jaar wordt 50% van de kosten in aanmerking gebracht; • tussen zes en acht jaar wordt 25% van de kosten in aanmerking gebracht. De beperkingen of problemen die tot toekenning van de financiële tegemoetkoming zou moeten leiden, moeten recent zijn geconstateerd. Het medisch advies moet hierover uitsluitsel bieden. Indien de beperkingen of problemen al langer bekend waren had belanghebbende hier bij de inrichting van zijn woning rekening mee kunnen houden.
I063 - Hoogte en vorm woonvoorziening van niet-bouwkundige of nietwoontechnische aard Deze richtlijn geeft aan of en zo ja, op welke wijze met betrekking tot de hoogte en de vorm van woonvoorzieningen van niet-bouwkundige of niet-woontechnische aard gemeentelijk beleid wordt gevoerd.
Richtlijn Drechtsteden Woonvoorzieningen van niet-bouwkundige of niet-woontechnische aard worden in natura of in de vorm van een Pgb verstrekt. Een woonvoorziening van niet-bouwkundige of woontechnische aard is een woonvoorziening (roerende woonvoorziening) die niet aard en/ of nagelvast is, het is een zogenaamde roerende voorziening. De hobby-, werk-, recreatie- of speelruimte komt niet in aanmerking voor roerende voorzieningen. Het kan gaan om een bruikleenverstrekking, een eigendomsverstrekking (indien niet voor hergebruik geschikt) of een persoonsgebonden budget.
Handboek Wmo beleidsregels individuele voorzieningen
28
Het persoonsgebonden budget voor roerende woonvoorzieningen, die binnen het basisassortiment van de SDD vallen, wordt per voorzieningencategorie vastgesteld op basis van de tegenwaarde van de goedkoopst adequate voorziening. Het persoonsgebonden budget voor roerende woonvoorzieningen die buiten het basisassortiment van de SDD vallen wordt bepaald op basis van de tegenwaarde van het bedrag zoals vermeld in het door de BC SDD geaccepteerde offerte. Er bestaat de verplichting om minimaal twee offertes te vragen, met daarin (indien van toepassing) opgenomen een indicatie voor de onderhoudskosten gedurende de afschrijvingsduur.
I064 - Onderhoud, keuring en reparatie woonvoorzieningen Deze richtlijn geeft aan of en zo ja, op welke wijze met betrekking tot onderhoud, keuring en reparatie gemeentelijk beleid wordt gevoerd.
Richtlijn Drechtsteden Het onderhoud, keuring en reparatie van woonvoorzieningen is opgenomen in de huurprijs van voorzieningen in natura. Bij een pgb worden deze kosten op basis van de door het Drechtstedenbestuur goedgekeurde offerte vergoed.
I065 - Huurderving Deze richtlijn geeft aan of en zo ja, in welke vorm een voorziening voor huurderving wordt verstrekt.
Richtlijn Drechtsteden In geval van huurbeëindiging van een aangepaste woonruimte, die voor meer dan € 10.000 is aangepast kan het Drechtstedenbestuur voor de duur van maximaal zes maanden een financiële tegemoetkoming verlenen aan de eigenaar van een woning in verband met derving van huurinkomsten. Het normale risico van leegstand blijft voor rekening en risico van de eigenaar. Daarom kan het college geen voorziening voor huurderving verlenen over de eerste maand van huurderving. Het maximale bedrag per maand is gelijk aan de maximum huurgrens van de Wet op de huurtoeslag. Voor de hoogte van dit bedrag zie de site www.belastingdienst.nl.
I066 - Tijdelijke huisvesting Deze richtlijn geeft aan of en zo ja, in welke vorm een voorziening voor tijdelijke huisvesting wordt verstrekt. Woningaanpassingen vergen tijd. Het komt soms voor dat de belanghebbende tijdelijk is aangewezen op andere woonruimte om de periode gedurende welke zijn woning wordt aangepast te overbruggen. Het college stelt dan vaak als voorwaarde dat het voor de belanghebbende redelijkerwijs buiten de mogelijkheden ligt om de dubbele woonlasten te voorkomen. De tijdelijk te betrekken woonruimte kan zelfstandig of niet-zelfstandig van aard zijn. Het is evenwel ook denkbaar dat een te verlaten woonruimte langer moet worden aangehouden.
Richtlijn Drechtsteden In de Drechtsteden komt deze situatie nooit of hoogstzelden voor. Het Drechtstedenbestuur verstrekt geen voorziening voor tijdelijke huisvesting.
I067 - Verwijderen van een woonvoorziening Deze richtlijn geeft aan of en zo ja, op welke wijze met betrekking tot het verwijderen van een woonvoorziening gemeentelijk beleid wordt gevoerd.
Handboek Wmo beleidsregels individuele voorzieningen
29
In deze richtlijn is een aantal voorwaarden opgenomen met betrekking tot verlenen van een financiële tegemoetkoming voor het verwijderen van voorzieningen. De gemeente is vrij om deze voorziening al dan niet te verlenen. Veelal heeft de gemeente met de sociale verhuurder afspraken gemaakt indien voorzieningen verwijderd moeten worden.
Richtlijn Drechtsteden Uitgangspunt is dat zo min mogelijk aangebrachte woonvoorzieningen worden verwijderd. Er kunnen zich echter situaties voordoen dat het Drechtstedenbestuur besluit een financiële tegemoetkoming te verstrekken aan een verhuurder voor het verwijderen van aangebrachte woonvoorzieningen. Veelal zal het daarbij gaan om sociale verhuurders (woningstichtingen). Het Drechtstedenbestuur verstrekt alleen een financiële tegemoetkoming in de kosten van het verwijderen van voorzieningen indien voldaan is aan de volgende voorwaarden: • •
•
de band tussen de woning en de persoon met een beperking is verbroken; het is aannemelijk dat de woning niet binnen zes maanden opnieuw verhuurd kan worden aan een persoon met een beperking die is aangewezen op een woning met de betreffende voorzieningen; door de aanwezigheid van de betreffende voorzieningen kan de woning niet verhuurd worden aan een persoon zonder beperking; dit is vastgesteld nadat overleg is geweest met de nieuwe huurder.
Handboek Wmo beleidsregels individuele voorzieningen
30
Hoofdstuk 7 – Vervoersvoorzieningen I068 - Omschrijving begrip vervoersvoorziening Onderstaande richtlijn geeft aan op welke wijze het begrip vervoersvoorziening wordt omschreven. Door een definitie in de Wmo-verordening op te nemen is duidelijk wat wordt bedoeld met een vervoersvoorziening en bestaat er een heldere afbakening met andere voorzieningen. Die afbakening is des te meer van belang nu voor de verschillende soorten voorzieningen vaak deels andere voorwaarden en weigeringsgronden van toepassing zijn.
Richtlijn Drechtsteden Een vervoersvoorziening is een voorziening die de belanghebbende in staat stelt zich lokaal te verplaatsen per vervoermiddel.
I069 - Doelgroep vervoersvoorzieningen Deze richtlijn geeft aan wat de doelgroep is voor het verlenen van een vervoersvoorziening. De doelgroep waarvoor de gemeente vervoersvoorzieningen moet verstrekken bestaat uit: - mensen met een beperking of een chronisch psychisch probleem en mensen met een psychosociaal probleem; - mantelzorgers en vrijwilligers. Mantelzorgers en vrijwilligers zullen over het algemeen niet in aanmerking komen voor een vervoersvoorziening. Indien er geen beperkingen worden ondervonden in de zelfredzaamheid en maatschappelijke participatie bestaat er immers ook geen compensatieplicht voor het college.
Richtlijn Drechtsteden Een vervoersvoorziening kan slechts worden verleend ten behoeve van een persoon met een beperking of een chronisch psychisch probleem en aan een persoon met een psychosociaal probleem met als doel deze persoon in staat te stellen zich lokaal te verplaatsen per vervoermiddel. Mantelzorgers en vrijwilligers komen als zodanig niet in aanmerking voor een vervoersvoorziening.
I070 - Nazorg en heronderzoek vervoersvoorzieningen Deze richtlijn geeft aan hoe het gemeentelijk beleid inzake nazorg en heronderzoek luidt. Voorzieningen worden verstrekt in een bepaalde periode van het leven van een belanghebbende. In zekere zin is er sprake van een momentopname. Het komt natuurlijk voor dat de lichamelijke toestand van de belanghebbende verslechtert of verbetert, of dat zijn inkomenspositie verandert. Door in een vorm van nazorg te voorzien kan tevens getoetst worden of een verstrekte voorziening (nog steeds) adequaat is. Naast een grotere tevredenheid van de klant, zal er ook een kostenbesparend effect voor de gemeente zijn. De redenen die ten grondslag liggen aan de nazorg en het periodieke heronderzoek zijn dus het optimaal kunnen leveren van maatwerk aan de klant en kostenbeheersing en kostenbesparing voor de gemeente. Nu is er inzake de relevantie van beide argumenten wel een verschil tussen voorzieningen die in eigendom en voorzieningen die in bruikleen worden geleverd. Het kostenbesparende element zal bij het leveren van voorzieningen in eigendom nauwelijks een rol spelen. De belanghebbende is namelijk eigenaar geworden van de voorziening en de gemeente heeft daarom geen periodieke kosten voor die voorziening. Dit in tegenstelling tot het geval waarbij de voorziening in bruikleen is verstrekt. Dan betaalt de gemeente periodiek een vergoeding aan de leverancier.
Handboek Wmo beleidsregels individuele voorzieningen
31
Veelal blijkt de leverancier de gemeente van dienst te kunnen zijn. Er zijn voorbeelden van leveranciers die bereid zijn een administratie bij te houden om informatie te verstrekken over het aantal uitgevoerde reparaties van een voorziening. Zijn bijvoorbeeld de banden of wielen van een voorziening ooit verwisseld, dan ligt daarin een aanwijzing dat betreffende gehandicapte inderdaad van zijn voorziening gebruik maakt. Een ander eenvoudig controlemiddel is het plaatsen van een kilometerteller. Op die manier kan eenvoudig worden vastgesteld of het aantal verreden kilometers overeenkomt met de vastgestelde vervoersbehoefte.
Richtlijn Drechtsteden Een eerste controle na drie maanden; de klantreactiekaart Voor alle voorzieningen die in natura verstrekt zijn geldt dat in het kader van de nazorg drie maanden na verstrekking telefonisch contact wordt opgenomen met de aanvrager. Nagegaan wordt dan of de verstrekte voorzieningen aan de daaraan gestelde eisen voldoen. Heronderzoek Het Drechtstedenbestuur doet regelmatig een heronderzoek naar de voor de voortzetting van het recht op een voorziening van belang zijnde gegevens. Naast bovengenoemd eerste controle wordt hiervoor in bepaalde gevallen regelmatig een vastgesteld heronderzoeksformulier naar de klant gestuurd. De consulent kan - hetzij in reactie op het terugontvangen formulier, hetzij direct – besluiten tot een huisbezoek dan wel een gesprek op het kantoor van de Sociale Dienst Drechtsteden. In welke gevallen vindt een heronderzoek plaats? - Bij periodieke verstrekkingen (niet voor incidentele verstrekkingen) - Als er sprake is van een tijdelijke indicatie Termijnen De termijn waarop een heronderzoek plaatsvindt, hangt samen met de aard van de voorziening. Als hier aanleiding toe is kunnen termijnen worden verkort (niet verlengd). - Voorzieningen in de vorm van financiële tegemoetkoming en PGB: steekproefsgewijs 1x per jaar. - Voorzieningen in natura: steekproefsgewijs 1x per jaar. Voor scootmobielen geldt bovendien dat bij dit heronderzoek ook nagegaan of de voorziening ook in de winter gebruikt wordt. Als dit niet het geval is geldt het winterstallingsbeleid van de Drechtsteden: de voorziening wordt tijdelijk ingenomen en de huur voor de winterperiode stopgezet. - Voor voorzieningen die op basis van een tijdelijke indicatie zijn verstrekt: na afloop van de tijdelijke periode vindt een heronderzoek plaats waarbij een nieuw medisch advies wordt opgevraagd.
I071 - Reikwijdte vervoersvoorzieningen Deze richtlijn geeft aan op welke wijze de gemeente invulling geeft aan de reikwijdte van de vervoersvoorzieningen. Hoewel het zich lokaal verplaatsen beperkter lijkt dan het begrip regionaal, kan ervoor gekozen worden aansluiting te zoeken bij de Wvg, dat wil zeggen dat aan het begrip lokaal in de Wmo dezelfde inhoud wordt gegeven als aan het begrip regionaal werd gegeven in de Wvg. Dit heeft een aantal voordelen: • de huidige, voor de uitvoering en ook externe partijen zoals externe adviseurs bekende, lijn wordt dan voortgezet; • de huidige (uitvoerings)praktijk wordt voortgezet; • de afspraken die met betrekking tot het collectief vervoerssysteem met de vervoerder zijn gemaakt voor wat betreft de reikwijdte van het vervoersgebied kunnen in dit geval ongewijzigd blijven.
Handboek Wmo beleidsregels individuele voorzieningen
32
Indien de gemeente in het kader van de Wmo het vervoersgebied wil gaan beperken, heeft dit tot consequentie dat het contract met de vervoerder moeten worden aangepast. Dit brengt het nodige werk met zich mee, waarbij de vraag is of gemeenten hierop zitten te wachten.
Richtlijn Drechtsteden Bij de te verstrekken vervoersvoorziening wordt ten aanzien van de vervoersbehoefte ten behoeve van maatschappelijke participatie uitsluitend rekening gehouden met de verplaatsingen in de directe woon- en leefomgeving in het kader van het leven van alledag, tenzij zich een uitzonderingssituatie voordoet waarbij het gaat om een bovenregionaal contact, dat uitsluitend door de aanvrager zelf bezocht kan worden, terwijl het bezoek voor de aanvrager noodzakelijk is om dreigende vereenzaming te voorkomen. (Verordening artikel 26 lid 1). Dit sluit aan bij de onder de Wvg gevormde jurisprudentie. Onder lokaal verplaatsen wordt verstaan een afstand van 15 kilometer vanaf het woonadres. Dit komt overeen met ongeveer vijf OV-zones. De vervoersvoorziening moet verplaatsingen met een omvang van minimaal 1500 tot 2000 kilometer per jaar mogelijk maken (Verordening artikel 26 lid 2).
I072 - Criterium recht op vervoersvoorziening Deze richtlijn geeft aan welk criterium de gemeente hanteert voor de beoordeling of er recht bestaat op een vervoersvoorziening. Als algemeen criterium om in aanmerking te komen voor een vervoersvoorziening gold ten tijde van de Wvg dat de aanvrager het openbaar vervoer niet kon bereiken of niet kon gebruiken. Hoewel gemeenten hier niet toe zijn verplicht, zullen veel gemeenten ervoor kiezen om ook in de Wmo-verordening dit criterium als uitgangspunt te laten gelden voor de verstrekking van een vervoersvoorziening.
Richtlijn Drechtsteden Een persoon met beperkingen kan voor een vervoersvoorziening in aanmerking worden gebracht, wanneer aantoonbare beperkingen als gevolg van ziekte of gebrek: het gebruik van het openbaar vervoer onmogelijk maken; of het bereiken van het openbaar vervoer onmogelijk maken. Aspecten die hierbij een rol spelen zijn de afstand tot de dichtstbijzijnde halte, de inspanning en tijd die het kost deze halte te bereiken, belemmeringen bij het vervoer zelf, zoals: het in- en uitstappen, het zitten, het zich staande kunnen houden bij het wegrijden of afremmen. De uitdrukking ‘het openbaar vervoer niet kunnen bereiken of geen gebruik kunnen maken van het openbaar vervoer’ wordt door de jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep geoperationaliseerd middels het loopafstands-criterium “maximale loopafstand 800 meter”. Kan men geen 800 meter zelfstandig, al dan niet met hulpmiddelen en in een redelijk tempo, afleggen dan wordt men verondersteld het openbaar vervoer niet te kunnen bereiken. Kan men dat wel, maar is het onmogelijk in het openbaar vervoer te komen, dan ook komt men voor vervoersvoorzieningen in aanmerking.
I073 - Primaat collectief vervoer Deze richtlijn geeft aan of en zo ja, op welke wijze het primaat van collectief vervoer wordt toegepast. Het verstrekken van een collectieve vervoersvoorziening is meestal de goedkoopste variant. Dit kan voor een gemeenteraad een overweging zijn om het primaat van collectief vervoer in de gemeentelijke verordening op te nemen.
Handboek Wmo beleidsregels individuele voorzieningen
33
Richtlijn Drechtsteden De verlening van een voorziening in de vorm van een collectief systeem van aanvullend al dan niet openbaar vervoer, zonodig in combinatie met andere vervoersvoorzieningen, heeft voorrang. Recht op een individuele vervoersvoorziening bestaat alleen als het collectief vervoer een onvoldoende oplossing biedt of niet beschikbaar is (Verordening artikel 24).
I074 - Uiterst beperkte mobiliteit Deze richtlijn geeft aan of en zo ja, op welke wijze met betrekking tot uiterst beperkte mobiliteit gemeentelijk beleid wordt gevoerd. De gemeente kan ervoor kiezen geen bepaling in de verordening op te nemen met betrekking tot uiterst beperkte mobiliteit, maar daarmee is niet gezegd dat er geen verantwoordelijkheid bestaat voor gemeenten om een (aanvullende) voorziening te verstrekken waarmee aan de vervoersbehoefte over de korte afstand kan worden voldaan. Bij uiterst beperkte mobiliteit moest het college ten tijde van de WVG als regel een (aanvullende) voorziening naast of in plaats van bijvoorbeeld het collectief vervoer te verstrekken wilde er nog sprake zijn van een verantwoorde Wvg-voorziening.
Richtlijn Drechtsteden Komt men op grond van de criteria voor een vervoersvoorziening in aanmerking, dan zijn er twee terreinen waarop vervoer mogelijk is. Het eerste terrein is het vervoer op de korte afstand, in de woonomgeving, het “loop” en “fietsvervoer”. Het tweede terrein is op wat langere afstand, de afstand waarvoor niet-gehandicapten het openbaar vervoer zouden kunnen nemen. Als op beide terreinen problemen bestaan moet op beide terreinen bekeken worden welke oplossingen noodzakelijk zijn. Alleen bij personen met een zeer beperkte loopafstand (dat is een loopafstand tot maximaal 100 meter) moet ingevolge de jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep op beide terreinen een oplossing worden geboden. Dit wil niet zeggen dat dit niet hoeft bij mensen met een grotere loopafstand, maar tot 100 meter is het dwingend voorgeschreven! Een belanghebbende met een beperkte loopafstand kan bijvoorbeeld voor een voorziening zijnde een scootmobiel in aanmerking worden gebracht indien hij slechts honderd meter kan lopen.
I075 - Vervoersbehoefte Deze richtlijn geeft aan of en zo ja, op welke wijze de vervoersvoorzieningen op de individuele vervoersbehoefte worden afgestemd. In het kader van een te verstrekken voorziening kan het van belang zijn om de vervoersbehoefte van de belanghebbende in kaart te brengen. Het kan natuurlijk zo zijn dat er in een individueel geval sprake is van een uitzonderlijke vervoersbehoefte. Uitgangspunt is dat er een op maat gemaakte voorziening wordt aangeboden. Dit houdt in dat bij de beoordeling of een vervoersvoorziening wordt toegekend rekening gehouden wordt met de individuele vervoersbehoefte en het daadwerkelijke verplaatsingspatroon van de belanghebbende, de tot de belanghebbende beschikbare staande en te gebruiken (eigen) vervoersvoorzieningen en de mate waarin een collectief vervoerssysteem evenals vervoersvoorzieningen in natura in die vervoersbehoefte (voor de korte afstanden) kunnen voorzien. Voor het aannemen van een uitzonderlijke vervoersbehoefte is niet voldoende dat de belanghebbende veel reist of wil reizen of dit in het verleden veel heeft gedaan. Van belang is ook dat dit vele reizen noodzakelijk is om een sociaal isolement te voorkomen.
Richtlijn Drechtsteden Uitgangspunt is dat iemand voldoende in staat wordt gesteld om maatschappelijk te kunnen participeren als rekening gehouden wordt met de verplaatsingen in de directe woon- en leefomgeving in het kader van het leven van alledag (vijf zones vanaf het huisadres en minimaal 1500-2000 km per jaar). De voorziening kan in individuele gevallen zowel naar boven als naar
Handboek Wmo beleidsregels individuele voorzieningen
34
beneden toe worden bijgesteld. Twee voorbeelden ter verduidelijking: - een voorziening kan naar boven toe worden bijgesteld als een aanvrager afhankelijk is van een bovenregionaal contact dat noodzakelijk is om dreigende vereenzaming te voorkomen. Daarbij geldt het bovenregionaal vervoer (Valys) als een voorliggende voorziening. Als er bij een belanghebbende sprake is van een dreigend sociaal isolement als hij bepaalde bovenregionale contacten niet onderhoudt (komt relatief vaak voor bij ABWZ-bewoner), dan worden alle ter zake dienende feiten in beeld gebracht, + de frequentie waarmee de contacten in het verleden zijn onderhouden. + een dreigend sociaal isolement moet gestaafd moeten worden met medische verklaringen. Bij minderjarige kinderen in relatie tot hun ouders is een dergelijke verklaring niet noodzakelijk. + ook moet worden onderzocht in hoeverre van diegene(n) met wie de belanghebbende essentiële contacten onderhoudt gevraagd kan worden de instelling waar de belanghebbende verblijft te bezoeken. Het uitgangspunt is dat ieder (de belanghebbende en degene met wie een essentieel contact wordt onderhouden) de helft van de bezoekfrequentie voor zijn rekening neemt. - een voorziening kan naar beneden toe worden bijgesteld als de aard van de medische beperkingen met zich meebrengt dat afstemming naar beneden gerechtvaardigd is. Hierbij valt bijvoorbeeld te denken aan een medische beperking die alleen voor belemmeringen zorgt in het winterseizoen (winterstalling scootmobielen)
I076 - Algemeen gebruikelijke vervoersvoorzieningen Deze richtlijn geeft aan welk gemeentelijk beleid wordt gevoerd ten aanzien van de toepassing van het criterium algemeen gebruikelijk bij vervoersvoorzieningen.
Richtlijn Drechtsteden De volgende vervoersvoorzieningen worden als algemeen gebruikelijk aangemerkt (deze lijst is niet limitatief): • • • • • • • •
spartamet; fiets met lage instap; fiets met trapondersteuning (in de vorm van een hulpmotor) en lage instap; tandem met hulpmotor; tandem; automatische versnellingsbak; de kosten van een APK-keuring; elektrisch bedienbare ramen.
In artikel 25 van de Verordening is ook opgenomen dat bij een inkomen van meer dan 1,5 maal in het Besluit genoemde inkomensgrenzen, het bezit van een personenauto algemeen gebruikelijk wordt geacht. Dit betekent dat een auto of een met een auto vergelijkbare voorziening en de daarmee samenhangende gebruiks- en onderhoudskosten niet in aanmerking komen voor verstrekking of vergoeding. Onder een auto en een met een auto vergelijkbare voorziening worden verstaan: een al dan niet aangepaste bruikleenauto, gebruik van een (rolstoel)taxi, gebruik eigen auto of vervoer door derden, een al dan niet aangepaste gesloten buitenwagen. Let bij de bepaling van wat algemeen gebruikelijk is extra goed op het individualiseringsprincipe! Het komt er bij het criterium 'algemeen gebruikelijk' op aan ruimte te laten voor de individuele afweging. Er kunnen zich situaties voordoen dat afwijzing op grond van het 'algemeen gebruikelijk' criterium onbillijk uitpakt. Een voorbeeld: is een Spartamet voor een 25-jarige algemeen gebruikelijk? Zorgvuldige afweging van de vraag of de hardheidsclausule zou kunnen of moeten worden toegepast, is geboden!
Handboek Wmo beleidsregels individuele voorzieningen
35
I077 - Vervoersvoorziening bewoners AWBZ-instelling Deze richtlijn geeft aan op welke wijze met betrekking tot vervoersvoorzieningen voor bewoners van AWBZ-instellingen gemeentelijk beleid wordt gevoerd. Ook ten aanzien van de belanghebbenden uit een AWBZ-instelling geldt dat zij door de gemeente ten minste in staat gesteld moeten worden om in hun directe woonomgeving in aanvaardbare mate sociale contacten te kunnen onderhouden en deel te nemen aan het leven van alledag. Vervoer dat vanuit de instelling zelf wordt verzorgd valt niet onder de gemeentelijke verantwoordelijkheid, te denken valt bijvoorbeeld aan vervoer dat past in het kader van de behandeling/therapie, naar de dagbehandeling, naar de door de instelling georganiseerde recreatieve activiteiten of het vervoer dat noodzakelijk is voor de opname in de instelling en bij ontslag uit de instelling.
Richtlijn Drechtsteden Er zijn geen aparte regels voor het toekennen van vervoersvoorzieningen aan bewoners van AWBZ-instellingen. Dit betekent dat voor deze groep belanghebbenden dezelfde regels gelden als voor belanghebbenden die niet in een dergelijke instelling verblijven. (zie hiervoor ook richtlijn I075).
I078 - Afstemming vervoersvoorziening op leeftijd Deze richtlijn geeft aan of en zo ja, op welke wijze de gemeente de vervoersvoorziening afstemt op de leeftijd. De verplaatsingsbehoefte hangt nauw samen met de leeftijd van de belanghebbende. Het is duidelijk dat zeer jonge kinderen niet of nauwelijks een zelfstandige verplaatsingsbehoefte hebben. De standaardvergoeding kan hierop worden afgestemd. Het verplaatsingsgedrag van ouderen zal veelal afnemen met het klimmen der jaren. Individueel zijn er echter grote verschillen tussen ouderen zodat een algemene verlaging van de vergoeding niet op zijn plaats is.
Richtlijn Drechtsteden •
•
• •
Kinderen jonger dan 5 jaar hebben geen vervoersprobleem omdat de ouders hen kunnen meenemen zonder dat een aparte voorziening hoeft te worden getroffen. Voor deze leeftijdsgroep lijken de vervoersproblemen, voor zover ze betrekking hebben op begeleiding of gesloten vervoer, niet zodanig afwijkend van de vervoersproblemen van leeftijdsgenoten dat er aanleiding is voor een individuele voorziening. Gevallen waarin deze regel onredelijk zou werken worden individueel beoordeeld. Dit is bijvoorbeeld het geval bij kinderen jonger dan 5 jaar die vanwege de speciale wandelwagen/rolstoel niet met het gebruikelijke gezinsvervoer mee kunnen. Kinderen van 5 tot en met 11 jaar hebben geen zelfstandige verplaatsingsbehoefte; deze worden bijna steeds bij het verplaatsen begeleid door de ouders. Toch kan er in deze categorie al sprake zijn van wezenlijke sociale contacten, zodat dan overwogen kan worden een vervoersvergoeding tot de helft van de norm toe te kennen. Kinderen van 12 tot 15 jaar hebben een enigszins ontwikkelend verplaatsingsgedrag. Er kan eventueel een vervoersvergoeding tot 3/4 van de norm toegekend worden. Kinderen vanaf 15 jaar hebben evenals volwassenen een zelfstandig verplaatsingsgedrag. Toekenning van een volledige vervoersvergoeding is mogelijk.
I079 - Collectief vervoer Deze richtlijn geeft aan of er in de gemeente een collectief vervoerssysteem aanwezig is en of deze paragraaf relevant is. Welke vervoersvoorzieningen het college moet treffen is niet wettelijk geregeld. De gemeente heeft hier beleidsvrijheid. Eén van de mogelijke vervoersvoorzieningen is een systeem van collectief vervoer.
Handboek Wmo beleidsregels individuele voorzieningen
36
Richtlijn Drechtsteden De Drechtsteden kennen twee collectief vervoerssystemen, de DrechtHopper en de SliedrechtHopper.
I080 – Tarief collectief vervoer Deze richtlijn geeft aan welk tarief wordt gehanteerd voor het collectief vervoer. Het al dan niet hanteren van tarieven voor het gebruik van collectief vervoer heeft uiteraard financiële gevolgen voor een gemeente. Indien geen tarieven worden gehanteerd zal de gemeente de kosten van het collectief vervoerssysteem volledig zelf voor zijn rekening moeten nemen. Wordt van de gebruiker wel een vergoeding gevraagd, dan kan deze worden gebruikt om de kosten van het collectief vervoerssysteem te drukken.
Richtlijn Drechtsteden De reiziger betaalt voor een rit altijd het aantal zones dat hij reist tot een maximum van 5 OVzones vanaf zijn huisadres binnen het vervoergebied. Tarieven DrechtHopper (2007): • Wmo pashouder: • Persoon van 75 jaar en ouder: • Partner Wmo pashouder: • Partner persoon 75 jaar en ouder: • Sociaal begeleider: Een medisch noodzakelijke begeleider, alleen
€ 0,50 per zone € 1,50 per zone € 1,50 per zone € 1,50 per zone € 2,00 per zone mogelijk bij een Wmo pashouder, reist gratis.
Tarieven SliedrechtHopper (2007): • Wmo pashouder: • Persoon van 75 jaar en ouder : • 1e medereiziger Wmo pashouder: • 2e medereiziger Wmo pashouder: Een medisch noodzakelijke begeleider, alleen
€ 0,50 per zone € 2,00 per zone € 0,50 per zone € 2,12 per zone mogelijk bij een Wmo pashouder, reist gratis.
I081 - Kenmerken collectief vervoerssysteem Deze richtlijn geeft aan welk collectief vervoerssysteem binnen de gemeente van kracht is en wat hiervan de kenmerken en voorwaarden zijn.
Richtlijn Drechtsteden De Drechtsteden kennen twee collectief vervoerssystemen, de DrechtHopper en de SliedrechtHopper. Zie www.drechthopper.nu voor de nodige informatie.
I082 - Begeleiding en collectief vervoer Deze richtlijn geeft aan hoe het gemeentelijk beleid luidt met betrekking tot begeleiding in het collectief vervoer. Het komt regelmatig voor dat belanghebbenden aangewezen zijn op begeleiding tijdens collectief vervoer. Deze begeleiding wordt normaliter vergoed indien de medische noodzaak hiervan is vastgesteld. Begeleiding is in voorkomende gevallen een aanvullende voorziening. Het college moet verantwoorde voorzieningen aanbieden. Het collectief vervoer kan, indien (gratis) medisch noodzakelijke begeleiding mogelijk gemaakt wordt, een verantwoorde voorziening zijn. De begeleidingsvoorziening kan ook bestaan uit een (aanvullende) financiële tegemoetkoming.
Handboek Wmo beleidsregels individuele voorzieningen
37
Er bestaat ook begeleiding van sociale aard. Deze vorm van begeleiding wordt veelal niet vergoed. Het behoort desalniettemin tot de gemeentelijke beleidsvrijheid om hierover beleid te formuleren.
Richtlijn Drechtsteden Bij collectief vervoer bestaat de mogelijkheid om onder begeleiding te reizen. Het komt voor dat een gehandicapte wel van het collectief vervoer gebruik kan maken, maar dat de aard en de ernst van de handicap zodanig is, dat adequaat gebruik van dit vervoer medisch gezien slechts mogelijk is wanneer de gehandicapte wordt begeleid. De gehandicapte krijgt dan de mogelijkheid om kosteloos een medisch begeleider mee te nemen . Medische begeleiding We verstaan onder medische begeleiding: hulp of begeleiding die tijdens de rit door de chauffeur niet geboden kan worden. Er moet sprake zijn van: 1. medische noodzaak van begeleiding onderweg De begeleider moet kunnen ingrijpen, bijvoorbeeld bij een epilepsieaanval of een andere uiting die het gevolg is van de handicap. Bij deze groep is het noodzakelijk dat er iemand aanwezig is die kennis van zake heeft en kan ingrijpen wanneer dat nodig is. 2. medische noodzaak waardoor er behoefte aan toezicht onderweg De noodzaak van begeleiding tijdens de rit ligt vervat in het feit dat er een medische oorzaak is waardoor de cliënt de regie kwijt kan raken. In verband met bijvoorbeeld gedragproblemen kan niet zonder toezicht worden gereisd, omdat extra aandacht is vereist van iemand met enig overwicht. Voorbeelden hiervan zijn psychogeriatrische (bijvoorbeeld dementie) psychiatrische ziektebeelden (bijvoorbeeld fobieën) of mensen met gedragsstoornissen ten gevolge van hersenbeschadigingen. Als medische begeleiding is geïndiceerd kan niet zonder begeleider gereisd worden. Daarom wordt ervan uitgegaan dat wanneer iemand daarom vraagt, dit ook echt noodzakelijk is. Indien de medische begeleider om de gehandicapte te begeleiden eerst naar het adres van de gehandicapte moet reizen en na afloop weer terug kan aanvullend een financiële tegemoetkoming verleend worden. De hoogte van deze vergoeding bedraagt € 214 per jaar (Besluit artikel 9.6.). Sociale begeleiding Vanaf 1 januari 2011 mag er in de Drechthopper één sociaal begeleider per pashouder mee. Kosten voor deze begeleider zijn € 2.00 per zone. Dit geldt alleen voor de Wmo-geïndiceerden. In de SliedrechtHopper mogen maximaal twee medereizigers mee, de eerste betaalt € 0,50 per zone en de tweede € 2,12 per zone.
I083 - Vergoeding van vervoer per eigen auto, bruikleenauto of taxi Deze richtlijn geeft aan of en zo ja, in welke vorm de vergoeding van vervoer per eigen auto, per bruikleenauto of per taxi wordt verleend.
Richtlijn Drechtsteden Om in aanmerking te komen voor een financiële tegemoetkoming in de kosten van het gebruik van een taxi, bruikleenauto of eigen auto moet voldaan zijn aan de volgende voorwaarden: • het inkomen van de gehandicapte is niet hoger dan 1,5 maal het WWB norminkomen (Verordening artikel 25 lid 1 onder b.); • de gehandicapte kan geen gebruik maken van het collectief vervoer: DrechtHopper/SliedrechtHopper; • er is een medische indicatie voor het vervoer per auto, per taxi; • een financiële tegemoetkoming is de goedkoopst adequate voorziening; • er is geen (andere) weigeringsgrond van toepassing.
Handboek Wmo beleidsregels individuele voorzieningen
38
De financiële tegemoetkoming in de kosten van het gebruik van een taxi, bruikleenauto of eigen auto betreft een forfaitaire vergoeding. De hoogte hiervan is af te leiden uit het Besluit, artikel 9.1 tot en met 9.3.
I084 - Vergoeding van vervoer per rolstoeltaxi Deze richtlijn geeft aan of en zo ja, in welke vorm de vergoeding van vervoer per rolstoeltaxi wordt verleend.
Richtlijn Drechtsteden Om in aanmerking te komen voor een financiële tegemoetkoming in de kosten van het gebruik van een taxi, bruikleenauto of eigen auto moet voldaan zijn aan de volgende voorwaarden: • het inkomen van de gehandicapte is niet hoger dan 1,5 maal het WWB norminkomen (Verordening artikel 25 lid 1 onder b.); • de gehandicapte kan geen gebruik maken van het collectief vervoer: DrechtHopper/SliedrechtHopper; • er is een medische indicatie voor het vervoer per rolstoeltaxi; • een financiële tegemoetkoming is de goedkoopst adequate voorziening; • er is geen (andere) weigeringsgrond van toepassing. De financiële tegemoetkoming in de kosten van het gebruik van een rolstoeltaxi betreft een forfaitaire vergoeding. De hoogte hiervan is af te leiden uit het Besluit, artikel 9.4. Voor wat betreft het gebruik van rolstoeltaxi geldt een specifieke bepaling. Indien een gehandicapte medisch geïndiceerd is voor rolstoeltaxi geldt dat, indien zijn inkomen hoger is dan 1,5 maal het WWB norminkomen, hij/zij wel in aanmerking komt voor een financiële tegemoetkoming. De hoogte hiervan is bepaald in het Besluit, artikel 9.5.
I085 - Aanpassing van een auto Deze richtlijn geeft aan of en zo ja, in welke vorm een aanpassing van een auto wordt verstrekt. Een voorziening in de vorm van een autoaanpassing zal in de praktijk niet vaak toegekend worden. Meestal is een andere verstrekking of een combinatie van verstrekkingen adequaat om de vervoersproblemen op te lossen. Een autoaanpassing kan aangewezen zijn indien: • er een medische indicatie bestaat voor een vervoersvoorziening; • de medische situatie van belanghebbende is zodanig dat hij niet in staat is lopend, fietsend of met het openbaar vervoer sociale contacten te onderhouden. • de belanghebbende niet in staat is gebruik te maken van een aanwezig collectief vervoersysteem en ook niet met een normale auto, taxi of rolstoeltaxi kan reizen en er geen andere, goedkopere adequate voorzieningen zijn die een oplossing bieden voor het mobiliteitsprobleem; • het niet gaat om standaardaanpassingen; • met een autoaanpassing volledig in de vervoersbehoefte van de belanghebbende kan worden voorzien. Over het algemeen zullen algemeen gebruikelijke aanpassingen niet worden verleend, tenzij deze medisch noodzakelijk zijn. Te denken valt bijvoorbeeld aan airconditioning. De medische noodzaak van een autoaanpassing wordt vastgesteld door de medisch adviseur (het CIZ, de GGD, Argonaut etc.). Een dergelijk advies kan eventueel ook door het CBR gegeven worden. Zij geven direct aan welke aanpassingen noodzakelijk zijn en of een aantekening daarvan op het rijbewijs is aangewezen. Het college zal met een dergelijke vaststelling van het CBR vaak afzien van advies door het 'eigen' adviesorgaan. Een overweging om een vergoeding voor een autoaanpassing toe te kennen kan zijn dat de beoogde aanpassingen overzetbaar zijn. De frequentie van aanpassen in onderstaand voorbeeld is beperk tot eens per vijf jaar. Hiermee samenhangend is de vraag of de aanpassing economisch verantwoord is bij oudere auto's van belang.
Handboek Wmo beleidsregels individuele voorzieningen
39
Een bijzondere vorm van aanpassing vormt de speciale autostoel. Een voordeel van een dergelijke aanpassing is dat deze doorgaans gemakkelijk overzetbaar is naar een andere auto. Veel gemeenten zullen daarbij de regel hanteren dat de autostoel noodzakelijk moet zijn om ernstige rugklachten op korte afstanden of binnen een korte reistijd op te heffen of te verminderen.
Richtlijn Drechtsteden Het beleid inzake het verlenen van een financiële tegemoetkoming voor autoaanpassingen luidt als volgt: 1. De autoaanpassing dient individueel te zijn; medisch noodzakelijk; niet standaard opgenomen of verkrijgbaar te zijn in de voorhanden zijnde automodellen (een automatische transmissie wordt dus niet vergoed). 2. De gemeente hanteert de normbedragen afkomstig van het UWV die zijn opgenomen in de algemene bijlage in dit Handboek. 3. Een autoaanpassing wordt niet verleend indien uit medisch onderzoek blijkt dat er andere goedkopere adequate oplossingen zijn (bijvoorbeeld het gebruik van het CVV) die de beperkingen welke de belanghebbende bij het vervoer buitenshuis ondervindt opheffen of verminderen. 4. De medische noodzaak voor de autoaanpassing moet blijken uit het medisch advies van de door de gemeente ingehuurde deskundige dan wel uit een onderzoek van het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen (CBR). 5. Het dient om een autoaanpassing te gaan, die minder vaak voorkomt, of die in een uitvoering gemaakt moet worden, die afwijkt van de gangbare voorzieningen. 6. De belanghebbende dient zelf (bij het CBR of de Afdeling burgerzaken van de gemeente) na te gaan in hoeverre de autoaanpassing leidt tot een aantekening op zijn rijbewijs. 7. Bij vervanging van de auto dient, bij autoaanpassingen die verwisselbaar zijn, bekeken te worden of de aanpassingen overzetbaar zijn. 8. Eenzelfde aanpassing wordt in principe maximaal eens per vijf jaar verstrekt. In verband hiermee geldt dat bij auto's ouder dan drie jaar onderzocht moet worden of de resterende levensduur van de betreffende auto zodanig is dat het verantwoord is om de noodzakelijke aanpassingen aan te brengen. Hiertoe zal een deskundig adviseur ingeschakeld moeten worden. 9. Als uit het advies van de deskundige blijkt dat de resterende levensduur van de auto minder dan vijf jaar bedraagt en wanneer de gevraagde aanpassingen niet zomaar kunnen worden overgezet in een andere auto dan overweegt het Drechtstedenbestuur om de aanvraag af te wijzen. Over een dergelijke handelwijze is echter nog geen jurisprudentie bekend.
I086 - Auto Deze richtlijn geeft het gemeentelijk beleid met betrekking tot de verstrekking van een al dan niet aangepaste auto aan, zoals de voorwaarden en de vorm. Het verstrekken van een bruikleenauto vormde bij de meeste gemeenten het sluitstuk van het verstrekkingenbeleid inzake vervoersvoorzieningen in het kader van de Wvg. Vóór inwerkingtreding van de Wvg in 1994 was het toekennen van een bruikleenauto een zeer gebruikelijk fenomeen. De Wvg - en in het verlengde daarvan de jurisprudentie van de CRvB werd gekenmerkt door een zekere strengheid. Hantering van het criterium goedkoopst-adequaat maakte dat vaak een andere, minder kostbare voorziening aangewezen was. Het toekennen van een auto in bijzondere uitvoering zal veelal een aangepast busje betreffen. In een dergelijk voertuig kan gemakkelijk een belanghebbende met een (elektrische) rolstoel verplaatst worden. Vaak zal een dergelijk verzoek geplaatst worden door een gezin met een gehandicapt kind. Het gezinsleven wordt immers bemoeilijkt indien de toegekende voorziening op praktische wijze in de weg staat aan samen reizen. Desalniettemin beperkt de gemeentelijke verantwoordelijkheid zich tot de goedkoopst-adequate voorziening. In de jurisprudentie wordt de lijn gevolgd dat een systeem van collectief vervoer de voorkeur verdient. Bovendien is de
Handboek Wmo beleidsregels individuele voorzieningen
40
gemeentelijke verantwoordelijkheid in het kader van de Wmo geografisch beperkt tot het vervoer in de directe woon- en leefomgeving. Daarmee weerlegt de rechter vaak het argument dat een belanghebbende verschoning en verzorging behoeft gedurende de reis.
Richtlijn Drechtsteden Het verstrekken van een bruikleenauto of een PGB is alleen aan de orde indien uit het medisch advies blijkt dat dit noodzakelijk en dit de goedkoopste adequate voorziening is. Gelet hierop zal het in de praktijk slechts zeer zelden nodig zijn om een bruikleenauto of een PGB te verstrekken. Andere adequate voorzieningen of combinaties daarvan zullen veelal goedkoper zijn.
I087 - Gesloten buitenwagen Deze richtlijn geeft het gemeentelijk beleid met betrekking tot de verstrekking van een al dan niet aangepaste gesloten buitenwagen aan, zoals de voorwaarden en de vorm. Reden om een gesloten buitenwagen toe te kennen in plaats van een scootmobiel kan gelegen zijn in de medische noodzaak van gesloten buitenvervoer.
Richtlijn Drechtsteden Het verstrekken van een gesloten buitenwagen of een PGB is alleen aan de orde indien uit het medisch advies blijkt dat dit noodzakelijk en dit de goedkoopste adequate voorziening is. Gelet hierop zal het in de praktijk slechts zeer zelden nodig zijn om een gesloten buitenwagen of een PGB te verstrekken. Andere adequate voorzieningen of combinaties daarvan zullen veelal goedkoper zijn. Het verstrekken van een gesloten buitenwagen in natura of in de vorm van een PGB is aan de orde indien wordt voldaan aan de volgende voorwaarden: • de belanghebbende kan geen gebruik maken van het collectief vervoerssysteem; • de belanghebbende kan geen gebruik maken van de (rolstoel)taxi; • de vervoersbehoefte van de belanghebbende betreft vooral de korte en iets langere afstanden in de directe omgeving van de eigen woning, die met een invalidenwagen zijn te bereiken; • de belanghebbende om medische redenen aangewezen op gesloten buitenvervoer, zodat een open elektrische buitenwagen geen adequate voorziening is.
I088 - Scootmobiel Deze richtlijn geeft het gemeentelijk beleid met betrekking tot de verstrekking van een scootmobiel aan, zoals de voorwaarden en de vorm. Voor mensen met een slechte sta-loopfunctie kan een open elektrische buitenwagen ofwel een scootmobiel een aangewezen voorziening zijn. De scootmobiel is bedoeld om te voorzien in de vervoersbehoefte in de directe leefomgeving, een gebied dat zich uitstrekt tot 15 km vanaf het woonadres.Voor zover dit met de voorziening technisch of anderszins niet mogelijk is, dient een aanvullende voorziening toegekend te worden.
Richtlijn Drechtsteden Het verstrekken van een scootmobiel in natura of in de vorm van een PGB is aan de orde indien wordt voldaan aan de volgende voorwaarden: • Er is sprake van een substantiële vervoersbehoefte in de directe omgeving van de woning in het kader van het leven van alledag. Bijvoorbeeld binnen een straal van twee tot drie kilometer met een scootmobiel zelf boodschappen kunnen doen, familie bezoeken, deelnemen aan hobby/vrijetijdsbesteding. • De belanghebbende heeft een beperkte mobiliteit. De belanghebbende is voornemens de scootmobiel regelmatig te gaan gebruiken. • De belanghebbende beschikt over voldoende verkeersinzicht om op veilige en verantwoorde wijze zich met de scootmobiel in het dagelijkse verkeer te begeven. Dit
Handboek Wmo beleidsregels individuele voorzieningen
41
•
dient tijdens de selectie van de scootmobiel te worden getoetst. Bij twijfel dienen vooraf (enkele) rijvaardigheidsproeven te worden gedaan alvorens de scootmobiel wordt verstrekt. De Drechtstedenbestuurverstrekt scootmobielen met een maximumsnelheid van 8 tot 12 km per uur. In bijzondere gevallen kan ook een scootmobiel met een maximumsnelheid van 15 km per uur verstrekt worden. Bij het gebruik van een kinderzitje wordt een scootmobiel verstrekt met een maximumsnelheid van 10 km per uur.
I089 – Accessoires scootmobiel Onderstaande richtlijn geeft aan of en zo ja, in welke vorm accessoires bij de scootmobiel worden verstrekt. Het college kan met het toekennen van een scootmobiel beslissen welke accessoires zij erbij willen leveren. Vaak is in een gemeentelijke verordening bepaald dat alleen de medisch noodzakelijke accessoires worden vergoed. Het is natuurlijk ook mogelijk om bepaalde accessoires standaard te vergoeden. Het kan in het voordeel van de gemeente zijn om accessoires te verstrekken. Zo zijn er gemeenten die in het kader van heronderzoeken standaard een kilometerteller verstrekken. Op die manier kan geëvalueerd worden of er inderdaad gebruik gemaakt wordt van de scootmobiel en of het zinvol is de voorziening aan te houden.
Richtlijn Drechtsteden De Drechtstedenbestuurverstrekt standaard bij een scootmobiel de volgende accessoires in natura of in de vorm van een PGB: • boodschappenmandje; • krukkenhouders; • één spiegel. Indien medisch noodzakelijk verstrekt het Drechtstedenbestuur een tweede spiegel en rollatorhouder. Het Drechtstedenbestuur verstrekt geen cruisecontrol en kilometerteller op de scootmobiel.
I090 – Fietsen Deze richtlijn geeft het gemeentelijk beleid met betrekking tot de verstrekking van een (bijzondere) fiets aan, zoals de voorwaarden en de vorm.
Richtlijn Drechtsteden Het Drechtstedenbestuur beschouwt de fiets als een algemeen gebruikelijke voorziening. Om deze reden zal een fiets nooit voor verstrekking in aanmerking kunnen komen. Dit geldt evenzeer voor de bromfiets en snorfiets. Deze redenering gaat niet op voor bijzondere fietsen. Te denken valt daarbij aan driewielfietsen of vierwielfietsen. Deze fietsen worden speciaal gebruikt door gehandicapten met een slecht evenwicht wat het gebruik van een normale fiets gevaarlijk maakt. Ook andere groepen gehandicapten kunnen baat hebben bij een driewielfiets, zoals verstandelijk gehandicapten of gehandicapten met een gestoorde motoriek. Leeftijd hoeft daarbij niet van belang te zijn, hoewel er bij kinderen voor verstrekking wel sprake moet zijn van behoefte aan verplaatsing. Een normale (kinder)driewieler kan als algemeen gebruikelijk worden beschouwd en zal niet verstrekt worden. Alle driewielfietsen in bijzondere uitvoering voor kinderen kunnen dat in principe wel. Bijzondere fietsen worden toegekend voor zover deze medisch noodzakelijk zijn voor verplaatsingen in de zeer directe omgeving van de woning. Bijzondere fietsen worden verstrekt in natura of in de vorm van een PGB.
Handboek Wmo beleidsregels individuele voorzieningen
42
I091 – Aankoppelfiets/handbike Deze richtlijn geeft het gemeentelijk beleid met betrekking tot de verstrekking van een aankoppelfiets/handbike aan, zoals de voorwaarden en de vorm. De aankoppelfiets (handbike) is een vervoersvoorziening die ter aanvulling op een rolstoel wordt verstrekt. In onderstaand voorbeeldbeleid is dan ook als eerste de voorwaarde opgenomen dat een belanghebbende is aangewezen op een rolstoel. De aankoppelfiets is bedoeld om de actieradius van de belanghebbende te vergroten. Normaliter is een dergelijke voorziening evenwel niet afdoende om tot 15 kilometer vanaf het woonadres te bereiken. Dit betekent dat een handbike slechts in combinatie met (een) andere voorziening(en) kan worden verstrekt, tenzij de vervoersbehoefte dusdanig beperkt is dat verstrekking van deze voorziening afdoende is. De hoogte van een vergoeding van vervoer per (rolstoel)taxi, per eigen auto of collectief vervoer kan naar aanleiding van de toekenning van een handbike naar beneden worden bijgesteld.
Richtlijn Drechtsteden Het verstrekken van een aankoppelfiets/handbike in natura of in de vorm van een PGB is aan de orde indien wordt voldaan aan de volgende voorwaarden: • Er is sprake van volledige rolstoelgebondenheid en de belanghebbende is aangewezen op het gebruik van een (handaangedreven) rolstoel. • Er is een substantiële vervoersbehoefte in de directe omgeving van de woning in het kader van het leven van alledag. Bijvoorbeeld binnen een straal van 1 tot 1,5 kilometer met een handbike zelf boodschappen kunnen doen, familie bezoeken, deelnemen aan hobby of andere vrijetijdsactiviteiten. • Er is sprake van regelmatig (= minimaal 3 maal per week) gebruik (vooraf vaststellen). • De belanghebbende beschikt over voldoende verkeersinzicht om op veilige en verantwoorde wijze zich met de handbike in het dagelijks verkeer te begeven. Dit dient tijdens de selectie van de handbike te worden getoetst. Bij twijfel kunnen vooraf (enkele) rijvaardigheidslessen worden gegeven alvorens de handbike wordt verstrekt.
I092 – Rolstoelscooter Deze richtlijn geeft het gemeentelijk beleid met betrekking tot de verstrekking van een rolstoelscooter aan, zoals de voorwaarden en de vorm. Een rolstoelscooter of pendel is een vervoersvoorziening waarmee gemakkelijk ongeveer 15 kilometer van het woonadres gereisd kan worden. Een aanvullende vervoersvoorziening zal dan meestal niet nodig zijn. Dit lijdt voor de rolstoelscooter uitzondering wanneer de adequaatheid bijvoorbeeld in de wintermaanden niet meer optimaal is en gezocht moet worden naar een andere vervoersvoorziening. Verstrekking van een rolstoelscooter zal niet snel de goedkoopst adequate voorziening zijn. De vraag of iemand zelfstandig een transfer kan maken, zal van doorslaggevende betekenis zijn. Is dat het geval, dan kan iemand dus vanuit een rolstoel in een scootermobiel komen en is een rolstoelscooter niet de eerst aangewezen voorziening.
Richtlijn Drechtsteden Het verstrekken van een rolstoelscooter (pendel) in natura of in de vorm van een PGB is aan de orde indien wordt voldaan aan de volgende voorwaarden: • De belanghebbende kan op grond van zijn medische beperkingen geen gebruik maken van het collectief vervoer of eigen auto/taxi; • Er bestaat een substantiële vervoersbehoefte in de directe omgeving van de woning die in de behoeften van het leven van alledag voorziet. Bijvoorbeeld binnen een straal van 1 tot 1,5 kilometer met een rolstoelscooter zelf boodschappen doen, familie bezoeken, deelnemen aan hobby/vrijetijdsbesteding; • Er is sprake van volledige rolstoelgebondenheid en de belanghebbende is aangewezen op het gebruik van een (handaangedreven) rolstoel en niet in staat tot het (langdurig) gebruik van een handbike maar wel tot het gebruik van een rolstoelscooter;
Handboek Wmo beleidsregels individuele voorzieningen
43
• •
•
Er is sprake van regelmatig (= minimaal 3 maal per week) gebruik (wordt vooraf vastgesteld); De belanghebbende beschikt over voldoende verkeersinzicht om zich op veilige en verantwoorde wijze met de rolstoelscooter in het dagelijkse verkeer te begeven. Dit dient tijdens de selectie van de rolstoelscooter te worden getoetst. Bij twijfel dienen vooraf (enkele) rijvaardigheidslessen te worden gegeven alvorens de rolstoelscooter wordt verstrekt; De belanghebbende is niet in staat zelfstandig een transfer te maken vanuit de rolstoel naar een andere voorziening, bijvoorbeeld een scootmobiel.
I093 – Accessoires rolstoelscooter Onderstaande richtlijn geeft aan of en zo ja, in welke vorm accessoires bij een rolstoelscooter worden verstrekt. De mogelijkheid bestaat om ter aanvulling op de verstrekking van een pendel accessoires te leveren. Het college kan zich beperken tot verstrekking van hetgeen medisch noodzakelijk is, of kan bepalen dat standaard bepaalde accessoires geleverd worden.
Richtlijn Drechtsteden Het Drechtstedenbestuur verstrekt standaard bij een rolstoelscooter (pendel) de volgende accessoires in natura of in de vorm van een PGB: twee spiegels en een boodschappenmandje.
I094 – Onderhoud en reparatie Onderstaande richtlijn geeft aan of en zo ja, op welke wijze met betrekking tot onderhoud en reparatie gemeentelijk beleid wordt gevoerd. Een gemeente is vrij om te bepalen of een vergoeding wordt verstrekt voor de kosten van onderhoud en reparatie. De gemeente kan ervoor kiezen om op aanvraag de kosten te vergoeden. Daarnaast is het mogelijk dat kosten voor onderhoud en reparatie op declaratiebasis worden vergoed. Bij voorzieningen toegekend in bruikleen bevatten de bruikleencontracten doorgaans bepalingen inzake onderhoud en reparatie.
Richtlijn Drechtsteden Het Drechtstedenbestuur heeft voor de vervoersvoorzieningen die in bruikleen verstrekt worden all-in (inclusief onderhoud, reparatie en verzekering) contracten gesloten. Bij het verstrekken van een pgb zijn de kosten van onderhoud, reparatie en verzekering onderdeel van het totale pgb bedrag (Besluit artikel 8). Voor onderhoud, reparatie en verzekering van autoaanpassingen wordt een contract ‘op maat’ afgesloten.
I095 - Medisch noodzakelijke begeleiding Deze richtlijn geeft aan of en zo, op welke wijze met betrekking tot medisch noodzakelijke begeleiding gemeentelijk beleid wordt gevoerd. Begeleiding kan voor sommige belanghebbenden aangewezen zijn om gebruik te kunnen maken van toegekende vervoersvoorzieningen. Men dient onderscheid te maken tussen medisch noodzakelijke begeleiding en sociale begeleiding. Medisch noodzakelijke begeleiding dient te worden vergoed indien begeleiding tijdens het vervoer medisch noodzakelijk is. Voor gemeenten met collectief vervoer geldt dat zij kunnen aanbieden dat een sociaal begeleider voor het normale tarief met het collectief vervoer reist). Voor het openbaar vervoer bestaat een zogenaamde begeleiderskaart. Daarmee kan een belanghebbende - terwijl hij zelf wel betaalt- een begeleider gratis meenemen. Desalniettemin maakt een begeleider toch kosten omdat hij van en naar de opstapplaats voor het openbaar vervoer reist. Deze kosten kunnen ook voor vergoeding in aanmerking komen.
Handboek Wmo beleidsregels individuele voorzieningen
44
Richtlijn Drechtsteden Het Drechtstedenbestuur verstrekt een financiële tegemoetkoming in de kosten van begeleiding indien deze medisch noodzakelijk is. De hoogte is opgenomen in het Besluit, artikel 9.6.
I096 – Training voor het gebruik Deze richtlijn geeft aan of en zo ja, op welke wijze met betrekking tot training voor het gebruik van een gesloten buitenwagen of een scootmobiel gemeentelijk beleid wordt gevoerd. De gemeente kan besluiten een voorziening te treffen in de vorm van een training voor het gebruik van een gesloten buitenwagen of een scootmobiel indien de belanghebbende zonder deze voorziening onvoldoende in staat is aan het verkeer deel te nemen.
Richtlijn Drechtsteden Een belanghebbende kan voor een training voor het gebruik van een gesloten buitenwagen of scootmobiel in aanmerking worden gebracht, indien hij zonder deze voorziening onvoldoende in staat is aan het verkeer deel te nemen met een op grond van deze verordening verleende gesloten buitenwagen of scootmobiel. De training bestaat uit maximaal 5 lessen en wordt afgesloten met een rijvaardigheidstest. De training voor het gebruik wordt verstrekt via één van de gecontracteerde leveranciers of in de vorm van een PGB. De rijvaardigheidstest wordt afgenomen door de leverancier en/of een allround consulent Wmo. Pas nadat de rijvaardigheidstest voldoende is afgelegd volgt vestrekking van de voorziening.
I097 - Vergoeding oplaadkosten accu Deze richtlijn geeft aan of en zo ja, op welke wijze met betrekking tot de vergoeding van de oplaadkosten van de accu gemeentelijk beleid wordt gevoerd. Ten tijde van de Wvg bestond er voor het college geen zorgplicht voor het opladen van accu's. Ook onder de Wmo zal dit niet onder de verantwoordelijkheid van de gemeente vallen. Er staat de gemeente dus niets aan in de weg om hiervoor geen vergoeding toe te kennen. De relatief lage vergoedingen en relatief hoge administratiekosten spelen voor het college vaak mee om niet tot vergoeding over te gaan.
Richtlijn Drechtsteden Het Drechtstedenbestuur verstrekt geen vergoeding voor het opladen van de accu. Er zijn ook andere mogelijkheden om deze kosten gecompenseerd te krijgen, via bijzondere bijstand of de Wet tegemoetkoming chronisch zoeken en gehandicapten (Wtcg).
I098 – Rijlessen Deze richtlijn geeft aan of en zo ja, op welke wijze met betrekking tot de vergoeding van rijlessen gemeentelijk beleid wordt gevoerd. Wanneer een belanghebbende aangewezen is op vervoer met een aangepaste auto kan het nodig zijn dat de belanghebbende zijn rijbewijs behaalt. Omdat het gaat om een aangepaste auto, is het waarschijnlijk dat de rijlessen duurder zijn dan een rijles met een 'gewone' lesauto. In deze richtlijn kan bepaald worden dat de meerkosten van dergelijke lessen vergoed worden. Voor belanghebbenden die reeds over een rijbewijs beschikken, kunnen zogenaamd bekwaamheids- en/of gewenningslessen vergoed worden. Bekwaamheidslessen testen de belanghebbende op zijn rijgeschiktheid. Als deze onvoldoende blijkt te zijn, wijst het college een verzoek om auto-aanpassing af. Wanneer de belanghebbende blijkt geeft over voldoende rijvaardigheid te beschikken, kunnen enige gewenningslessen vergoed worden. Deze geven de belanghebbende de mogelijkheid aan de specifiek voor hem aangepaste auto te wennen.
Handboek Wmo beleidsregels individuele voorzieningen
45
De mogelijkheid van het vergoeden van extra reiskosten die de belanghebbende dan wel de rijschoolhouder moet maken, kunnen worden vergoed.
Richtlijn Drechtsteden Er is geen beleid met betrekking tot vergoeding van rijlessen.
I099 – Autoverzekering/verzekering Deze richtlijn geeft aan of en zo ja, op welke wijze met betrekking tot vergoeding van de kosten van een (auto)verzekering gemeentelijk beleid wordt gevoerd. Autoaanpassingen kunnen met zich brengen dat er meerkosten ontstaan in verzekering, motorrijtuigenbelasting, keurings- en wegingskosten. Het staat de gemeenten vrij om deze kosten te vergoeden.
Richtlijn Drechtsteden Er is geen beleid met betrekking tot autoverzekering. Voor de verzekering van autoaanpassingen wordt wel een contract ‘op maat’ afgesloten. Zie ook richtlijn I094.
I100 – Gehandicaptenparkeerkaart Deze richtlijn geeft aan of en zo ja, op welke wijze met betrekking tot vergoeding van de kosten van een parkeerkaart gemeentelijk beleid wordt gevoerd.
Richtlijn Drechtsteden Dit behoort tot het beleid van de individuele gemeente in de Drechtsteden (is niet overgedragen aan de Sociale Dienst Drechtsteden).
I101 – Gehandicaptenparkeerplaats Deze richtlijn geeft aan of en zo ja, op welke wijze met betrekking tot vergoeding van de kosten van een parkeerplaats gemeentelijk beleid wordt gevoerd.
Richtlijn Drechtsteden Dit behoort tot het beleid van de individuele gemeente in de Drechtsteden (is niet overgedragen aan de Sociale Dienst Drechtsteden).
Handboek Wmo beleidsregels individuele voorzieningen
46
Hoofdstuk 8 - Rolstoelvoorzieningen I102 - Omschrijving begrip rolstoel(voorziening) Deze richtlijn geeft aan op welke wijze de gemeente invulling geeft aan het begrip rolstoel(voorziening).
Richtlijn Drechtsteden Een rolstoelvoorziening is een voorziening die de belanghebbende in staat stelt zich in en om de woning te verplaatsen en waarvan het rijden de primaire functie is. De zinsnede ‘waarvan het rijden de primaire functie is’ dient ertoe dat een traplift of een verrijdbare lift voor overheveling naar bed niet als rolstoelvoorziening wordt aangemerkt. Onder het begrip 'rolstoel' vallen alleen een handbewogen of elektrische rolstoel en geen andere voorzieningen voor het verplaatsen binnenshuis, zoals een trippelstoel. Onder handbewogen rolstoelen kunnen ook verstaan worden een duwwandelwagen of een zelfbeweger. Rolstoelen die uitsluitend geschikt zijn voor buitenvervoer zijn per definitie vervoersvoorzieningen (b.v. een scootmobiel voor buitengebruik of een elektrische buitenwagen). Ook individuele aanpassingen, accessoires, en onderhoud en reparatie aan rolstoelen vallen onder de rolstoelverstrekking. Vaak zullen aanpassingen tegelijkertijd met de rolstoel worden gerealiseerd. Het kan echter ook voorkomen dat aanpassingen aan rolstoelen afzonderlijk van de rolstoel worden aangevraagd en worden verleend.
I103 - Doelgroep rolstoelvoorziening Deze richtlijn geeft aan wat de doelgroep is voor het verlenen van een rolstoel(voorziening). In de wettekst wordt de doelgroep waarvoor de gemeente rolstoelvoorzieningen moet verstrekken omschreven: • mensen met een beperking of een chronisch psychisch probleem en mensen met een psychosociaal probleem; • mantelzorgers en vrijwilligers. Mantelzorgers en vrijwilligers zullen over het algemeen niet in aanmerking komen voor een rolstoelvoorziening. Indien er geen beperkingen bestaan in de zelfredzaamheid en maatschappelijke participatie bestaat er immers ook geen compensatieplicht voor het college.
Richtlijn Drechtsteden Een rolstoelvoorziening kan worden verleend aan een belanghebbende wiens beperking dagelijks liggend of zittend verplaatsen in en om de woning langdurig noodzakelijk maakt en voorzieningen op grond van andere regeling (zoals de AWBZ) een onvoldoende oplossing bieden.
I104 – Vorm en hoogte van rolstoelvoorzieningen Deze richtlijn geeft aan en zo ja, in welke vorm rolstoelen worden verstrekt en hoe de hoogte van het PGB of financiële tegemoetkoming wordt vastgesteld. Onder de Wvg werden rolstoelen veelal in bruikleen verstrekt. De reden hiervoor was dat herverstrekking dan mogelijk was. Gelet op de keuzevrijheid van de belanghebbende op grond van artikel 6 Wmo kan de gemeente dit beleid niet zonder meer voortzetten.
Richtlijn Drechtsteden Een rolstoelvoorziening wordt in natura of in de vorm van een PGB verleend. Het pgb voor rolstoelen wordt vastgesteld op basis van de tegenwaarde van de huurprijs van de goedkoopst adequate voorziening, inclusief onderhoud en reparatie (Besluit artikel 10). Een sportrolstoel wordt uitsluitend verstrekt als pgb (Besluit artikel 11).
Handboek Wmo beleidsregels individuele voorzieningen
47
I105 – Nazorg en heronderzoek rolstoelvoorzieningen Onderstaande richtlijn geeft aan of en zo ja, op welke wijze met betrekking tot nazorg en heronderzoek bij rolstoelvoorzieningen gemeentelijk beleid wordt gevoerd. Voorzieningen worden verstrekt in een bepaalde periode van het leven van een belanghebbende. In zekere zin is er sprake van een momentopname. Het komt natuurlijk voor dat de lichamelijke toestand van de belanghebbende verslechtert of verbetert. Door in een vorm van nazorg te voorzien kan tevens getoetst worden of een verstrekte voorziening (nog steeds) adequaat is.
Richtlijn Drechtsteden Een eerste controle na drie maanden; de klantreactiekaart Voor alle voorzieningen die in natura verstrekt zijn geldt dat in het kader van de nazorg drie maanden na verstrekking telefonisch contact wordt opgenomen met de aanvrager. Nagegaan wordt dan of de verstrekte voorzieningen aan de daaraan gestelde eisen voldoen. Heronderzoek Het Drechtstedenbestuur doet regelmatig een heronderzoek naar de voor de voortzetting van het recht op een voorziening van belang zijnde gegevens. Naast bovengenoemd eerste controle wordt hiervoor in bepaalde gevallen regelmatig een vastgesteld heronderzoeksformulier naar de klant gestuurd. De consulent kan - hetzij in reactie op het terugontvangen formulier, hetzij direct – besluiten tot een huisbezoek dan wel een gesprek op het kantoor van de Sociale Dienst Drechtsteden.
I106 - Liggend of zittend verplaatsen noodzakelijk Onderstaande richtlijn geeft aan of en zo ja, op welke wijze de gemeente voor de verlening van een rolstoel het criterium liggend of zittend verplaatsen noodzakelijk hanteert.
Richtlijn Drechtsteden Een rolstoelvoorziening kan worden verleend aan een belanghebbende wiens beperking of probleem dagelijks liggend of zittend verplaatsen in en om de woning noodzakelijk maakt. De noodzaak tot liggend of zittend verplaatsen hoeft niet de gehele dag, maar wel in belangrijke mate, aanwezig te zijn.
I107 – Overname rolstoel Onderstaande richtlijn geeft aan of en zo ja, onder welke voorwaarden, de gemeente bij ontslag van de belanghebbende uit de AWBZ-instelling of bij verhuizing naar een andere gemeente de rolstoel overneemt. De gemeente is in de Wmo niet verantwoordelijk voor de verstrekking van rolstoelen aan bewoners van een AWBZ-instelling die van dezelfde instelling behandeling ontvangen. Deze personen kunnen namelijk op grond van artikel 15 van het Besluit zorgaanspraken AWBZ aanspraak maken op een rolstoel en hoeft de gemeente op grond van artikel 2 Wmo geen rolstoel te worden verstrekt. Gelet op het voorgaande is de gemeente in het kader van de Wmo verantwoordelijk voor verstrekking van rolstoelen aan belanghebbenden die in een AWBZinstelling verblijven maar geen behandeling ontvangen van diezelfde instelling. In de praktijk zal het hier meestal gaan om bewoners van een gezinsvervangend tehuis, een regionale instelling voor beschermd wonen en een verzorgingshuis.
Richtlijn Drechtsteden Indien de belanghebbende wordt opgenomen in of ontslagen uit een AWBZ-instelling kan het Drechtstedenbestuur met de betreffende instelling afspraken maken inzake het overdoen of overnemen van de rolstoel waar de belanghebbende ingevolge de Wmo of AWBZ reeds over beschikt.
Handboek Wmo beleidsregels individuele voorzieningen
48
Indien de belanghebbende naar een andere gemeente verhuist of zich in deze gemeente vestigt kan het Drechtstedenbestuur met het college van de andere gemeente afspraken maken over het overdoen of overnemen van de rolstoel waar de belanghebbende ingevolge de Wmo reeds over beschikt.
I108 - Wensen en voorkeuren Onderstaande richtlijn geeft aan of de gemeente een aanvullende vergoeding verstrekt om ten aanzien van de verstrekking van rolstoelen aan de wensen en voorkeuren van belanghebbenden tegemoet te komen. In hoeverre aanvullende vergoedingen worden verstrekt om geheel of gedeeltelijk aan de wensen van de belanghebbende tegemoet te komen behoort geheel tot de beleidsvrijheid van de gemeente.
Richtlijn Drechtsteden Het Drechtstedenbestuur verstrekt geen aanvullende vergoeding om de rolstoel aan de wensen en voorkeur van de belanghebbende aan te passen.
I109 - Selectie en kwaliteitsbeleid Onderstaande richtlijn geeft aan of en zo ja, met betrekking tot de selectie en kwaliteit van rolstoelen gemeentelijk beleid wordt gevoerd. Onder de Wmo is sprake van kwaliteit in engere zin. Dat wil zeggen dat er sprake moet zijn van een deugdelijke en veilige voorziening. Dat de voorziening cliëntgericht moet zijn, staat niet in de Wmo. De vraag of dit tot gevolg kan hebben dat de individuele omstandigheden bijna geen enkele rol meer spelen wordt in de parlementaire stukken niet beantwoord. Het GQ-keurmerk wordt beheerd door Vilans. Dit keurmerk staat voor Guaranteed Quality. Het GQ-keurmerk garandeert optimale kwaliteit en bruikbaarheid van een hulpmiddel. De GQ-keuring test een hulpmiddel namelijk op geschiktheid voor een bepaalde gebruiker, met bepaalde wensen en mogelijkheden, in een bepaalde situatie. Zo maakt GQ duidelijk wat het juiste hulpmiddel is in bepaalde omstandigheden. Zie voor meer informatie over GQ-keurmerk www.vilans.nl Vilans heeft een onafhankelijk expertise- en informatiecentrum (voorheen KBOH) op het gebied van hulpmiddelen en bijbehorende diensten voor gehandicapten en ouderen. Dit centrum werkt nauw samen met genoemde partijen op de hulpmiddelenmarkt.
Richtlijn Drechtsteden Alle door de Drechtstedenbestuurop grond van de Wmo te verstrekken rolstoelen zijn gekeurd volgens de Europese normen EN 12183/EN 12184 en bezitten het GQ-keurmerk.
I110 – Duw (wandel)wagen of I111 – Duw hoepelrolstoel Deze richtlijn geeft het gemeentelijk beleid met betrekking tot de verstrekking van een duw(wandel)wagen of een duw hoepelrolstoel, zoals de voorwaarden en de vorm.
Richtlijn Drechtsteden Er bestaat recht op een duw(wandel)wagen of een duw hoepelrolstoel in natura of in de vorm van een PGB indien voldaan is aan de volgende voorwaarden: • De belanghebbende is voor zijn verplaatsingen binnen- en buitenshuis (grotendeels) aangewezen op zittend verplaatsen. • de Drechtstedenbestuurverstrekt een duw(wandelwagen) of een duw hoepelrolstoel indien uit onderzoek blijkt dat dit, ter compensatie van de beperkingen van belanghebbende, de goedkoopste adequate manier is om de belanghebbende in staat te stellen zich te verplaatsen in en om de woning. • Er zijn geen algemene weigeringsgronden aanwezig.
Handboek Wmo beleidsregels individuele voorzieningen
49
I112 – Elektrische rolstoel Deze richtlijn geeft het gemeentelijk beleid met betrekking tot de verstrekking van een elektrische rolstoel, zoals de voorwaarden en de vorm. De elektrische rolstoel is aangewezen voor de belanghebbende die geen gebruik kan maken van een handbewogen rolstoel, maar over voldoende arm- en/of handfunctie beschikt om een elektrische rolstoel te kunnen bedienen. De elektrische rolstoel vertoont veel overeenkomsten met de scootmobiel. De belangrijkste overweging voor het toekennen van de ene voorziening boven de andere is echter dat een scootmobiel niet voor gebruik binnenshuis is bedoeld. De elektrische rolstoel is daarentegen met name voor gebruik binnenshuis aangewezen.
Richtlijn Drechtsteden Er bestaat recht op een elektrische rolstoel in natura of in de vorm van een PGB indien voldaan is aan de volgende voorwaarden: • De belanghebbende is voor zijn verplaatsingen binnen- en buitenshuis (grotendeels) aangewezen op zittend verplaatsen. • het Drechtstedenbestuur verstrekt een elektrische rolstoel indien uit onderzoek blijkt dat dit, ter compensatie van de beperkingen van belanghebbende, de goedkoopste adequate manier is om de belanghebbende in staat te stellen zich te verplaatsen in en om de woning. • Er zijn geen algemene weigeringsgronden aanwezig.
I113 – Sportrolstoel Deze richtlijn geeft het gemeentelijk beleid met betrekking tot de verstrekking van een sportrolstoel, zoals de voorwaarden en de vorm.
Richtlijn Drechtsteden Een sportrolstoel wordt uitsluitend in de vorm van een pgb verstrekt. Er bestaat recht op een pgb voor een sportrolstoel indien is voldaan aan de volgende voorwaarden: • De belanghebbende beoefent aantoonbaar een bepaalde sport. • De belanghebbende is zonder sportrolstoel niet in staat tot uitoefening van die sport. • Er zijn geen algemene weigeringsgronden aanwezig.
I114 – Accessoires Onderstaande richtlijn geeft aan hoe het gemeentelijk beleid luidt met betrekking tot de verstrekking van accessoires. Medisch noodzakelijke accessoires moeten worden vergoed. Het college is vrij om ook standaardaccessoires te vergoeden. Dit heeft bijvoorbeeld als achtergrond dat de kwaliteit (en dus de adequaatheid van een voorziening) langer gewaarborgd blijft.
Richtlijn Drechtsteden De kosten van medisch en/of ergonomisch noodzakelijke accessoires worden volledig vergoed.
I115 - Vergoeding oplaadkosten accu Onderstaande richtlijn geeft aan of en zo ja, op welke wijze met betrekking tot de vergoeding van de oplaadkosten van de accu van een elektrische rolstoel gemeentelijk beleid wordt gevoerd. Ten tijde van de Wvg bestond er voor het college geen zorgplicht voor het opladen van accu's. Ook onder de Wmo zal dit waarschijnlijk niet onder de verantwoordelijkheid van de gemeente
Handboek Wmo beleidsregels individuele voorzieningen
50
vallen. De relatief lage vergoedingen en relatief hoge administratiekosten spelen voor het college vaak mee om niet tot vergoeding over te gaan.
Richtlijn Drechtsteden Het Drechtstedenbestuur verstrekt geen vergoeding voor het opladen van de accu van een elektrische rolstoel. Er zijn andere mogelijkheden om deze kosten gecompenseerd te krijgen, via de bijzondere bijstand of via de Wet tegemoetkoming chronisch zieken en gehandicapten (Wtcg).
I116 - Rolstoeltraining Onderstaande richtlijn geeft aan hoe het gemeentelijk beleid luidt met betrekking tot de rolstoeltraining. Gemeenten kunnen ervoor kiezen om het vergoeden van kosten voor rolstoeltraining in hun beleid op te nemen. Indien de rolstoel in bruikleen wordt verstrekt, zal het college veelal met de leverancier afspraken maken over aan te bieden rijlessen. Een gebruikersinstructie is evenwel bijna altijd onderdeel van het aanpassen van de rolstoel aan persoonlijke wensen en omstandigheden van de belanghebbende.
Richtlijn Drechtsteden Het Drechtstedenbestuur vergoedt de kosten van rolstoeltraining indien de (medisch) adviseur aangeeft dat hiervoor een noodzaak bestaat. Het Drechtstedenbestuur heeft met de rolstoelleveranciers afspraken gemaakt dat tijdens het leveren van een rolstoel duidelijke instructies worden gegeven en een serviceboekje wordt verstrekt.
I117 - Onderhoud, reparatie en verzekering Onderstaande richtlijn geeft aan op welke wijze met betrekking tot onderhoud, reparatie en verzekering gemeentelijk beleid wordt gevoerd. Wanneer een rolstoel in bruikleen is verstrekt zijn betreffende kosten veelal gedekt door de overeenkomst. De meeste colleges verstrekken rolstoelen in bruikleen. Indien het college verstrekking in eigendom heeft verkozen boven verstrekking in bruikleen dient uiteraard ook in genoemde kosten voorzien te worden. Er kan gedacht worden aan vergoeding op declaratiebasis, eventueel gemaximeerd. Daarnaast is een (forfaitaire) vergoeding ineens mogelijk, of een combinatie ven beide. Bij de verlening van een rolstoel in de vorm van een PGB of financiële tegemoetkoming is rekening gehouden met kosten voor onderhoud en reparatie.
Richtlijn Drechtsteden Bij rolstoelen die in bruikleen zijn verstrekt, maken de kosten van onderhoud, keuring, reparatie en verzekering onderdeel uit van de bruikleenovereenkomst. Indien de rolstoel in de vorm van een PGB is verstrekt, is bij de bepaling van de hoogte van het PGB rekening gehouden met de kosten van onderhoud, keuring, reparatie en verzekering.
Handboek Wmo beleidsregels individuele voorzieningen
51
Hoofdstuk 9 – Hulp bij het huishouden I118 – Begrip hulp bij het huishouden Deze richtlijn geeft aan wat in het gemeentelijk beleid wordt verstaan onder een huishoudelijke voorziening.
Richtlijn Drechtsteden In de Drechtsteden is hulp bij het huishouden onderscheiden in 2 categorieën: Categorie 1: Huishoudelijke werkzaamheden (HH1) De uit te voeren werkzaamheden in deze categorie bestaan uit de volgende onderdelen: • boodschappen doen; • broodmaaltijd bereiden; • warme maaltijd bereiden; • licht huishoudelijk werk; • zwaar huishoudelijk werk; • de was doen; • huishoudelijke spullen in orde houden. Categorie 2: Huishoudelijke werkzaamheden, aangevuld met organisatie van het huishouden en hulp bij een ontregeld huishouden (HH2) De uit te voeren werkzaamheden in deze categorie bestaan uit de volgende onderdelen: • dezelfde werkzaamheden als bij HH1; • anderen helpen in huis met zelfverzorging; • anderen in huis helpen bij bereiden maaltijd; • dagelijkse organisatie van het huishouden.
I119 - Voorwaarden respijtzorg Deze richtlijn geeft het gemeentelijk beleid weer ten aanzien van het verstrekken van een huishoudelijke voorziening als respijtzorg.
Richtlijn Drechtsteden De Drechtsteden kennen geen bijzonder beleid ten aanzien van het verstrekken van hulp bij het huishouden als respijtzorg. Indien de mantelzorger zijn taken tijdelijk niet kan verrichten, kan tijdelijk hulp bij het huishouden geïndiceerd en verstrekt worden.
I120 – Doelgroep hulp bij het huishouden Deze richtlijn geeft aan wie in aanmerking kan komen voor hulp bij het huishouden. In de wettekst wordt de doelgroep omschreven: • mensen met een beperking of een chronisch psychisch probleem en mensen met een psychosociaal probleem; • mantelzorgers en vrijwilligers. Mantelzorgers en vrijwilligers zullen over het algemeen zelf niet in aanmerking komen voor hulp bij het huishouden. Indien er geen beperkingen bestaan in de zelfredzaamheid en maatschappelijke participatie bestaat er immers ook geen compensatieplicht voor het college.
Richtlijn Drechtsteden Een persoon met een beperking of een chronisch psychisch probleem of een persoon met een psychosociaal probleem kan voor hulp bij het huishouden in aanmerking worden gebracht indien:
Handboek Wmo beleidsregels individuele voorzieningen
52
- aantoonbare beperkingen op grond van ziekte of gebrek; of - problemen bij het uitvoeren van de mantelzorg, het zelf uitvoeren van één of meer huishoudelijke taken onmogelijk maken
I121 – Vorm hulp bij het huishouden Deze richtlijn geeft aan in welke vorm hulp bij het huishouden wordt verstrekt. In artikel 6 Wmo is de keuzevrijheid van de burger voor de vorm van de individuele voorzieningen geregeld. Kort gezegd moet het college de burger de keuze bieden tussen een voorziening in natura en een PGB. De keuzevrijheid van de burger tussen de voorziening in natura of in de vorm van een PGB lijdt uitzondering indien overwegende bezwaren bestaan tegen deze keuzevrijheid
Richtlijn Drechtsteden De voorziening Hulp bij het huishouden wordt verstrekt als algemene voorziening, in natura of in de vorm van een PGB (Verordening artikel 8). De algemene voorziening bestaat (nog) niet. Voor de hulp bij het huishouden in natura hebben de Drechtsteden met 18 aanbieders een contract gesloten.
I122 – Omvang en hoogte van hulp bij het huishouden Onderstaande richtlijn geeft aan hoe de omvang van de hulp bij het huishouden wordt uitgedrukt en wat de hoogte is van de hulp bij het huishouden. De omvang van de hulp wordt uitgedrukt in tijd. Hiervoor zijn drie varianten: Uren Hierbij wordt de hulp uitgedrukt in een aantal uren per week. Voor zowel de gemeente als voor de belanghebbende is er duidelijkheid over het aantal uren hulp en de kosten ervan. Een nadeel doet zich voor als de situatie van belanghebbende dusdanig wijzigt, dat een ander aantal (meer of minder) uren hulp nodig is. Dan moet steeds opnieuw geïndiceerd worden, hetgeen kosten met zich meebrengt. Klassen In de AWBZ werd geïndiceerd in klassen. Ook in de Wmo bestaat de mogelijkheid om te indiceren in klassen. Elke klasse is gekoppeld aan een minimum en maximum aantal uren per week binnen een vaste bandbreedte. De inrichting van de klassen geeft een zekere marge om schommelingen in de vraag om hulp op te vangen. Bij de indicatiestelling wordt ook op deze wijze naar belanghebbende gekeken. Het gemiddeld aantal uren hulp wordt vertaald naar een klasse. Wel werd in de AWBZ onderscheid gemaakt tussen belanghebbenden die kiezen voor zorg in natura en belanghebbenden die kiezen voor een PGB. Degenen die kiezen voor zorg in natura kregen het aantal uren zorg geleverd dat past binnen de klasse waarin de klant was geïndiceerd, afhankelijk van de zorgbehoefte op dat moment. Belanghebbenden die kiezen voor het PGB kregen het bedrag uitgekeerd op het midden van de klasse waarvoor ze waren geïndiceerd. Middenweg Voor wat betreft de uitvoering kan ook voor een middenweg tussen beide hierboven genoemde varianten worden gekozen. Hierbij wordt de omvang van de hulp richting belanghebbende uitgedrukt in uren, maar heeft het college de mogelijkheid om zonder een nieuwe indicatie op te vragen het aantal uren hulp naar boven en beneden bij te stellen binnen de bandbreedte van de klasse. Noodzakelijk is dan wel dat bij de eerste indicatie wordt aangegeven hoeveel uren geïndiceerd zijn en binnen welke klasse belanghebbende valt. In de Wmo-verordening moet de gemeenteraad een keuze maken tussen één van deze varianten. De hoogte van de hulp bij het huishouden, dus de hoogte van het PGB, is afhankelijk van het aantal uren of de klasse waarvoor belanghebbende is geïndiceerd en van de prijs die de gemeente per uur of klasse hanteert.
Handboek Wmo beleidsregels individuele voorzieningen
53
Richtlijn Drechtsteden De omvang van de hulp bij het huishouden wordt uitgedrukt in uren. (Verordening artikel 11 en Besluit 4.2.). De hoogte van het pgb voor de hulp bij het huishouden is vastgelegd in het Besluit maatschappelijke ondersteuning (artikel 4.3.).
I123 – Kortdurende noodzaak Onderstaande richtlijn geeft aan of geregeld is dat hulp bij het huishouden ook kortdurend kan worden verleend. Een voorziening wordt in de regel slechts toegekend indien deze langdurig (= langer dan zes maanden) noodzakelijk is om de beperkingen op het gebied van het voeren van het huishouden, het verplaatsen in en om de woning, het zich lokaal verplaatsen per vervoermiddel en bij het ontmoeten van medemensen en op basis daarvan sociale verbanden aangaan op te heffen of te verminderen.
Richtlijn Drechtsteden Het Drechtstedenbestuur kan, als uitzondering, kortdurende hulp bij het huishouden verstrekken in situaties waarin voor een afzienbare periode hulp nodig is, bijvoorbeeld bij ontslag uit het ziekenhuis na een opname of bij een ontregeld huishouden (Verordening artikel 2 lid 1 onder a.).
I124 – Voorzieningenniveau Deze richtlijn geeft aan of en zo ja, op welke wijze met betrekking tot het voorzieningenniveau gemeentelijk beleid wordt gevoerd. De gemeenteraad kan in haar Wmo-verordening opnemen dat een voorziening geweigerd kan worden voor zover de voorziening betrekking heeft op een hoger niveau dan het niveau van voorzieningen in de sociale woningbouw. Het uitrustingsniveau in de sociale woningbouw is vastgelegd in het Bouwbesluit 2003. Huishoudelijke voorzieningen die met betrekking tot dat uitrustingsniveau worden verstrekt zijn in beginsel van voldoende kwaliteit. Het feit dat iemand in een veel grotere of meer luxe woning woont, kan er niet toe leiden dat ook een ruimere, dat wil zeggen meer uren of een hoger PGB-bedrag, huishoudelijke voorziening wordt toegekend.
Richtlijn Drechtsteden Zie ook richtlijn I043. Het Drechtstedenbestuur weigert hulp bij het huishouden voor zover deze betrekking heeft op een hoger niveau dan het niveau van voorzieningen in de sociale woningbouw (Verordening artikel 2 lid 2 onder d.).
I125 – Zelfstandige woonruimte Onderstaande richtlijn geeft aan of en zo ja, op welke wijze in de gemeentelijke verordening een bepaling is opgenomen met betrekking tot de zelfstandige woonruimte. De gemeenteraad kan in haar Wmo-verordening opnemen dat een huishoudelijke voorziening kan worden geweigerd indien de aanvraag betrekking heeft op hotels/pensions, trekkerswoonwagens, vakantiewoningen en tweede woningen. De achterliggende gedachte is dan dat alleen huishoudelijke voorzieningen worden getroffen aan een woonruimte die voor de toepassing van de Wet op de Huurtoeslag wordt aangemerkt als een zelfstandige woonruimte. Het gaat daarbij om een woonruimte, welke bestemd en geschikt is voor permanente huisvesting. Voorts dienen de elementaire voorzieningen als douche, toilet of keuken zich binnen de eigenlijke woonruimte te bevinden.
Handboek Wmo beleidsregels individuele voorzieningen
54
Richtlijn Drechtsteden Zie ook richtlijn I045. Het Drechtstedenbestuur weigert hulp bij het huishouden indien de aanvraag betrekking heeft op hulp in hotels/pensions, trekkerswoonwagens, bejaardenoorden, vakantiewoningen, en tweede woningen.
I126 – Nazorg en heronderzoek Deze richtlijn geeft aan of en zo ja, op welke wijze met betrekking tot nazorg en heronderzoek bij hulp bij het huishouden gemeentelijk beleid wordt gevoerd. Uit oogpunt van beheer en doelmatigheid is het raadzaam periodiek te onderzoeken in hoeverre de belanghebbende de huishoudelijke voorziening daadwerkelijk gebruikt of nog kan gebruiken. Er kan zich namelijk een situatie van lichamelijke verslechtering voordoen, waardoor belanghebbende wellicht meer uren huishoudelijke verzorging of een hoger PGB nodig heeft.
Richtlijn Drechtsteden Tegelijkertijd met de beschikking krijgt de cliënt een klant reactiekaart toegestuurd. Met deze kaart kan de cliënt klachten, suggesties, wijzigingen en/of zijn tevredenheid over de voorziening melden. Bij voorzieningen in natura wordt drie maanden na de verstrekking telefonisch contact opgenomen met de aanvrager. Hierbij wordt geverifieerd of de verstrekte voorziening voldoet aan de daaraan te stellen eisen (kwaliteit, veiligheid) en de wensen van de belanghebbende. De indicering en herindicering van de hulp bij het huishouden vindt plaats door consulenten van de afdeling Wmo van de Sociale Dienst Drechtsteden.
I127 – Contracten met zorgaanbieders Onderstaande richtlijn geeft aan met welke zorgaanbieders de gemeente een contract heeft ten aanzien van het aanbieden van hulp bij het huishouden. Indien sprake is van een hulp bij het huishouden in natura, dan wordt deze geleverd door een door de gemeente gecontracteerde zorgaanbieder. De gemeente moet dan ook contracten afsluiten met zorgaanbieders.
Richtlijn Drechtsteden Voor het aanbieden van hulp bij het huishouden heeft de Drechtstedenbestuur 18 contracten afgesloten met aanbieders. Een overzicht van de aanbieders per gemeente is te vinden in het informatieboekje voor cliënten, Wmo Hulp bij het huishouden (link boekje in handboek Wmo Schulinck).
Handboek Wmo beleidsregels individuele voorzieningen
55
Hoofdstuk 10 – Kindervoorzieningen I129 - Douche- en toiletstoelen op wielen Deze richtlijn geeft aan of en zo ja, in welke vorm douche- en toiletstoelen op wielen worden verstrekt. Het college kiest er vaak voor dergelijke voorzieningen in eigendom te verstrekken (als belanghebbende kiest voor een voorziening in natura). Hygiëne is daarbij het voornaamste motief. Deze hulpmiddelen zijn speciaal ontwikkeld voor de dagelijkse verzorging van kinderen met beperkingen in de leeftijd van twee tot vijftien jaar. Wanneer een kind alleen liggend verzorgd kan worden is een douchebrancard de meest aangewezen voorziening.
Richtlijn Drechtsteden Indien een douche/toiletstoel en/of een douche-brancard medisch noodzakelijk is/zijn voor de verzorging van een kind met beperkingen, wordt/worden deze voorziening(en) in natura of in de vorm van een PGB verstrekt. Bij voorkeur wordt een voorziening in bruikleen verstrekt in verband met de groei van het kind.
I130 - Aangepaste box en aankleedtafels Deze richtlijn geeft aan of en zo ja, in welke vorm een aangepaste box of aankleedtafel wordt verstrekt. Het college kan overwegen om een aangepaste box of aankleedtafel te vergoeden middels een financiële tegemoetkoming. Dit heeft als voordeel dat het college alleen de meerkosten behoeft te vergoeden. Genoemde voorzieningen kunnen voor een ieder als algemeen gebruikelijk worden beschouwd.
Richtlijn Drechtsteden Een box en een aankleedtafel (commode) wordt als algemeen gebruikelijk beschouwd.
I131 - Duofiets Deze richtlijn geeft aan of en zo ja, in welke vorm een duofiets wordt verstrekt.
Richtlijn Drechtsteden Voor de meerkosten van een duofiets wordt een financiële tegemoetkoming verleend. Een fiets is immers algemeen gebruikelijk. Op de kostprijs van de duofiets worden de kosten van een gewone kinderfiets in mindering gebracht.
I132 – Autozitjes en fietszitjes Deze richtlijn geeft aan of en zo ja, in welke vorm autozitjes en/of fietszitjes worden verstrekt.
Richtlijn Drechtsteden Autozitjes en/of fietszitjes worden als algemeen gebruikelijk beschouwd. In verband met de beperkingen van het kind, indien hiervoor een medische indicatie bestaat, kan echter in bijzondere gevallen aan ouders, verzorgers of pleegouders, een autozitje of fietszitje in natura of in de vorm van een PGB verstrekt.
Handboek Wmo beleidsregels individuele voorzieningen
56
I133 – Speelvoertuigen Deze richtlijn geeft aan of en zo ja, in welke vorm speelvoertuigen worden verstrekt.
Richtlijn Drechtsteden Speelvoertuigen worden als algemeen gebruikelijk beschouwd.
I134 - Buggy Deze richtlijn geeft aan of en zo ja, in welke vorm een buggy wordt verstrekt.
Richtlijn Drechtsteden Aan ouders, verzorgers of pleegouders van kinderen met beperkingen ouder dan 4 jaar, die nog niet aan een rolstoel toe zijn, wordt bij het aanwezig zijn van een medisch indicatie een buggy in natura of in de vorm van een PGB verstrekt. Bij voorkeur wordt een voorziening in bruikleen verstrekt in verband met de groei van het kind. Is het gehandicapte kind jonger dan 4 jaar dan wordt een financiële tegemoetkoming verleend en komen bij een positieve medische indicatie, de meerkosten van een buggy boven het bedrag van een standaard buggywagen (bedrag is de gemiddelde prijs in de reguliere handel).
I135 - Zitondersteuningselementen Deze richtlijn geeft aan of en zo ja, in welke vorm zitondersteuningselementen worden verstrekt. Zitondersteuningselementen worden niet op grond van de Regeling zorgverzekering vergoed. In de toelichting op artikel 11 van deze regeling wordt met nadruk vermeld dat zitorthesen die onderdeel uitmaken van een rolstoel of kinderduwwandelwagen geacht worden één geheel te vormen met het betreffende hulpmiddel. De rolstoel of kinderduwwandelwagen dient compleet en gebruiksklaar op grond van de Wmo te worden verstrekt. Zitondersteuningselementen zijn ontworpen voor kinderen die niet in een gewone kinderstoel kunnen zitten. De specifieke vorm van deze elementen hebben als doel vergroeiingen te voorkomen. Deze voorzieningen worden beschouwd als een soort voorloper van een rolstoel voor verplaatsing binnen, respectievelijk als vervoermiddel voor buiten en maken derhalve onderdeel uit van de Wmo.
Richtlijn Drechtsteden Indien de toepassing van een zitondersteuningselement in een kinderrolstoel medisch noodzakelijk is om de kinderrolstoel of kinderduw(wandel)wagen tot een adequate voorziening te maken wordt het zitondersteuningselement in bruikleen of in de vorm van een PGB verstrekt.
Handboek Wmo beleidsregels individuele voorzieningen
57
Hoofdstuk 11 – Herziening, intrekking, en terugvordering I136 - Beëindiging Deze richtlijn geeft aan in welke gevallen beëindiging van toegekende voorzieningen plaatsvindt.
Richtlijn Drechtsteden In de volgende situaties beëindigt de Drechtstedenbestuureen voorziening: • degene die de verstrekking ontvangt komt te overlijden; • degene die de verstrekking ontvangt behoort niet langer tot de doelgroep van de Wmo (bijvoorbeeld na een revalidatie is niet langer sprake van een beperking). • degene die de verstrekking ontvangt verhuist naar een andere gemeente. • degene die de verstrekking ontvangt kan een beroep doen op een voorziening op grond van een andere wettelijke bepaling (bijvoorbeeld een rolstoel op grond van de AWBZ in verband met verhuizing naar een AWBZ-instelling).
I137 - Intrekking Deze richtlijn geeft aan in welke gevallen op grond van de Wmo-verordening het college een besluit geheel of gedeeltelijk intrekt. Parallel aan artikel 4:48 lid 1 onder c Awb kan het college een op grond van de verordening genomen besluit geheel of gedeeltelijk intrekken indien zodanig onjuiste of onvolledige gegevens zijn verstrekt dat, wanneer de juiste gegevens bekend waren geweest, het college niet tot toekenning zouden zijn overgegaan.
Richtlijn Drechtsteden In de Verordening, artikel 35, is bepaald: 1. Het Drechtstedenbestuur kan een beschikking genomen op grond van de Verordening, geheel of gedeeltelijk intrekken indien: a. niet is voldaan aan de voorwaarden gesteld bij of krachtens de Verordening; b. op grond van gegevens beschikt is en gebleken is dat de gegevens zodanig onjuist waren dat, waren de juiste gegevens bekend geweest, een andere beslissing zou zijn genomen. 2. Een besluit tot verlening van een financiële tegemoetkoming of een persoonsgebonden budget kan worden ingetrokken indien blijkt dat de tegemoetkoming of het budget binnen zes maanden na uitbetaling niet is aangewend voor de bekostiging van het middel waarvoor de verlening heeft plaatsgevonden.
I138 – Afzien van intrekking en/of herziening Onderstaande richtlijn geeft aan in welke gevallen wordt afgezien van herziening en/of intrekking. Aangezien in de Wmo intrekking en herziening bevoegdheden van de gemeente zijn, is het aan de gemeente om te bepalen of van deze bevoegdheden gebruik moet worden gemaakt.
Richtlijn Drechtsteden In gevallen waarin een voorziening herzien of ingetrokken kan worden, ziet het Drechtstedenbestuur in beginsel niet af van herziening/intrekking. Ingeval er toch wordt afgezien van herziening/intrekking wordt dit aangetekend in het dossier.
Handboek Wmo beleidsregels individuele voorzieningen
58
I139 - Terugvordening Deze richtlijn geeft aan in welke gevallen het college overgaat tot terugvordering.
Richtlijn Drechtsteden In de Verordening, artikel 36, is bepaald: 1. Ingeval een voorziening is ingetrokken kan een op basis daarvan reeds uitbetaalde financiële tegemoetkoming of persoonsgebonden budget worden teruggevorderd. 2. In geval het recht op een in eigendom verstrekte voorziening is ingetrokken kan deze voorziening worden teruggevorderd indien de voorziening is verleend op basis van valselijk verstrekte gegevens.
Handboek Wmo beleidsregels individuele voorzieningen
59