Algemene Onderwijsleer voor de richtingen
klassieke en lichte muziek
onl
LES 3 Het aanvangsonderwijs Met “aanvangsonderwijs” wordt de periode bedoeld waarin een leerling die nog geen les heeft gehad een zodanige voorstelling en kennis van de notatie verwerft, dat een onbekend genoteerd stuk in klank kan worden voorgesteld en in “grepen” kan worden vertaald. In principe is dit mogelijk in een periode van vier maanden tot circa een jaar. In de auditieve werkwijze staat het werken vanuit de klankvoorstelling daarbij op de voorgrond.
Voorwaarden voor het volgen van instrumentale of vocale muzieklessen
Voordat een leerling formeel instrumentaal of vocaal muziekonderwijs kan gaan volgen moeten er enkele voorwaarden worden vervuld. (Formeel muziekonderwijs is muziekonderwijs waarin de docent een verwachting kan hebben van de inzet en prestaties van de leerling. Dit in tegenstelling tot informeel muziekonderwijs, waarin de docent wel de gang van zaken plant, maar waarbij geen eisen worden gesteld aan de leerling. Dit type “onderwijs” vindt plaats bij peuters en kleuters. Het muziekonderwijs gaat spelenderwijs.) Wil men levendig en persoonlijk kunnen musiceren, dan moet men in staat zijn muzikaal denken te combineren met allerlei soorten bewegingen. De leerling moet bijvoorbeeld gecoördineerd kunnen ademhalen en bewegen tijdens het zingen van een lied. Is deze voorwaarde niet vervuld, dan wordt het musiceren houterig en zal expressie missen. Formeel muziekonderwijs kan niet effectief plaatsvinden als deze beide voorwaarden - “audiëren” in combinatie met allerlei soorten beweging - niet zijn ingevuld. Over de inhoudelijke invulling van deze voorwaarden zal in komende lessen nader worden ingegaan, ondermeer in les 9 Ontwikkelingspsychologie en muziekonderwijs.
Uitgangspunten voor het muziekonderwijs
Wanneer men leerlingen gaat lesgeven die geen leservaring hebben is het van belang prioriteiten voor ogen te hebben voor het maken van keuzes. Welk materiaal kiest men voor de beginners, welke werkwijzen, media? Wanneer men heldere uitgangspunten voor ogen heeft worden de keuzes vergemakkelijkt. Doel van het muziekonderwijs is op een levendige en persoonlijke wijze te kunnen musiceren. De eisen die levendig en authentiek musiceren stelt zijn: het hebben van een heldere klankvoorstelling; het in het musiceren betrekken van het gevoel, het verstand, de intuïtie; het beschikken over een gedifferentieerde waarneming en een heldere voorstelling van de vereiste bewegingen. (Dit laatste, het ontwikkelen van techniek, is deels onderwerp van de methodiek van het hoofdvak en zal hier voor zover het gespecialiseerde kennis betreft buiten beschouwing blijven.) Deze muzikale eisen worden ook aan het beginonderwijs gesteld. Het is van belang materiaal te kiezen waarvan de leerling via het muzikaal geheugen een heldere voorstelling heeft. Dat kan door het kiezen van bekende liederen en stukjes, of door het te spelen/zingen stukje vast te leggen op midi-file, CD of DVD. Al vanaf het begin is het belangrijk dat de activiteiten in de les als muzikale beleving worden ervaren en de mogelijkheid bieden tot expressie. De les moet een muzikale ervaring zijn. Het instrument of de stem moeten een verlengstuk worden van een muzikale geest.
Schumann Akademie — © corvanwageningen
Algemene Onderwijsleer — Les 3
Pagina 1
onl
Op een concrete manier moet de leerling worden betrokken bij zinvolle muzikale vormgeving, door interpretatie (die onder meer bestaat uit een vormtechnische benadering) van het bekende materiaal. Ook eenvoudig liedmateriaal heeft een te analyseren structuur, die muzikale effecten en spanningsverloop oproept. Intuïtie kan onder meer worden geactiveerd door bewust te leren luisteren naar de muzikale intenties van anderen (docent of medeleerlingen). Expressiviteit kan ook aan de hand van eenvoudige liederen worden bevorderd door de stukjes te spelen met een gevoelsintentie. Technische ontwikkeling kan worden gestimuleerd door het bieden van een duidelijk model (voordoen). Tijdens het voordoen wordt het model duidelijk beschreven door de docent. Probeer zo min mogelijk techniek bij te brengen door aan de leerling te “kneden”.
De traditionele aanpak
In de negentiende eeuw is veel aandacht besteed aan het opbouwen van curricula voor spel op de diverse instrumenten en voor gehoortraining, zoals van blad zingen. Voor die tijd werd het instrumentale en vocale onderwijs op basis van ambachtelijke overdrachtwijzen aangeleerd volgens het meester-gezelsysteem. Het onderwijs was daar sterk geïndividualiseerd. Publicatie van onderwijsmethoden was in het gildesysteem niet toegestaan. Toen het gildesysteem onder invloed van de Franse revolutie en de Verlichting kwam te vervallen verschenen al gauw muziekmethodes. Deze waren geschoeid op de leest van de pedagoog Pestalozzi, die zich bezig hield met de invulling van het opkomende volksonderwijs. Als filosofisch idealist vond hij het belangrijk dat degene die leerde het “idee” achter de verschijnselen leerde “aanschouwen”. Dit uitgangspunt leidde tot de zogenaamde elementenmethodes. Het leren bestond uit het samenvoegen van elementen die duidelijk in het bewustzijn moesten zijn geweest. Tot op vandaag ziet men zijn invloed: methoden beginnen vaak met een of enkele kwartnoten. De toonsoort is C groot (geen voortekens). De intervallen bestaan uit secundenschreden. Later worden daar steeds meer noten, notenwaarden –achtsten, zestienden-, en andere tekens aan toegevoegd. Daarna werd met de beide handen geoefend. Technieken werden geïsoleerd aangeboden. Men kan deze opbouw duidelijk terugvinden in de onderstaande inhoudsopgave (Afb.1) van Deel I van de klavierschool van Frieso Moolenaar (die er destijds, in de jaren 1930, een prijs voor kreeg van de bond van muziekpedagogen).
Afb.1: De inhoudsopgave van een elementenmethode (Klavierschool Frieso Moolenaar c. 1930)
Schumann Akademie — © corvanwageningen
Algemene Onderwijsleer — Les 3
Pagina 2
onl
Vanzelfsprekend hoorde bij deze aanpak in het klavieronderwijs het aparte oefenen van linker- en rechterhand. Zie het onderstaande voorbeeld.
Afb. 2: De eerste oefeningen uit de Klavierschool van Moolenaar. Rechterhand en linkerhand worden apart geoefend.
In de twintigste eeuw brak het inzicht door dat waarnemen (en ook leren) niet een snel opbouwen van een (klank)beeld uit losse elementen is, maar veel meer een structureren van totaliteiten. We zien en horen wat bij elkaar hoort en wat niet, de regelmaat van een object nemen we waar, zonder ons bewust te zijn van de elementen waaruit dat beeld is opgebouwd. Vaak vullen we die naar verwachting in, ook al zijn ze in werkelijkheid helemaal niet aanwezig. Veel drukfouten bijvoorbeeld zien we helemaal niet: we corrigeren naar wat we verwachten. Leren is vaak meer het structureren van een geheel dan het aaneenrijgen van elementen. Het bewust worden van het element en van de plaats daarvan in het geheel is volgens deze visie het eindproduct van het leerproces. Methoden die uitgaan van een zinvol geheel kunnen bijvoorbeeld gebruik maken van bekend liedmateriaal. Het geheel, inclusief de complete notatie daarvan, worden langzamerhand samen met de leerling gestructureerd zodat de betekenis van de losse elementen uiteindelijk duidelijk wordt en er iets nieuws mee kan worden gedaan.
Nieuwe aanpak
Een nieuwere aanpak van het beginonderwijs: klankvoorstelling van de notatie ontwikkelen en expressief spelen/zingen Het verschil tussen een aanpak vanuit elementen dan wel vanuit een totaliteit is goed te demonstreren aan de hand van het leesonderwijs. Men kan leren lezen door te spellen. Es-see-ha-oo-oo-el levert dan het woord school op. Een probleem bij het spellen is dat de losse letters maar zelden het totaal produceren, zoals het voorgaande voorbeeld al aangeeft. Ook de klanken ss-ss-hu-ò-ò-l leveren dat geheel niet. Men kan ook uitgaan van complete woorden: vaas deur bord en die koppelen aan een beeld, zodat voor de leerling duidelijk is waar het woord op slaat. Ook kan men uit gaan van hele zinnen zoals “Jan gaat naar school”, die dan door de leerlingen uit het hoofd wordt geleerd. De zin staat op het bord, de kinderen weten wat er staat. Het leerproces bestaat vervolgens uit het structureren van dit geheel, door bijvoorbeeld de woorden om te draaien ”Gaat Jan naar school?”. De leerlingen zien dat er iets verandert aan de samenstelling en beginnen al een idee te krijgen van wat de onderdelen te betekenen hebben.
Schumann Akademie — © corvanwageningen
Algemene Onderwijsleer — Les 3
Pagina 3
onl
Daarna kan men ook binnen de woorden gaan schuiven met letters en nieuwe woorden vormen: schaar, jas, na, schoon etc. Het eindproduct van het leren is de betekenis van de letters.
Auditieve aanpak
Uitgangspunt van de auditieve aanpak in het muziekonderwijs is dat de leerling vanaf (vrijwel) het begin het gevoel heeft dat hij/zij bezig is met muziek maken. Hiervoor worden bekende melodieën gebruikt. De leerling gaat deze samen met de docent uitzoeken op het instrument, of, bij het vocale onderwijs op een technisch juiste wijze uitvoeren. Wanneer een bekend lied vocaal of instrumentaal op het gehoor bevredigend kan worden uitgevoerd gaat de notatie een rol spelen. Hoe dat precies in zijn werk gaat wordt hieronder aan de hand van het voorbeeld uiteengezet.
Komt vrienden in het ronde
Komt vrien den in het zal u gaan ver ik
de
kost
ter
lie
roe
ren
ver dien voor
re
van
lom ter
mijn
de, min den, hoe
ron kon
naars van e ik door ’t slij
vrouw en kind, schoon bloot
la!
been,
ne pers
ge steld aan
stiel; wiel
weer
en
wind,
van links om rechts om draait mij ne steen door het
ju
ju
ju
ju
ju
ju
ju
ju.
1
2
3
Afb 3. Het ontwikkelen van een klankvoorstelling van notatie door het presenteren van nieuwe configuraties van bekend materiaal. De oefeningen moeten worden gezongen.
Schumann Akademie — © corvanwageningen
Algemene Onderwijsleer — Les 3
Pagina 4
onl
De rol van notatie
De leerling krijgt de complete notatie gepresenteerd nádat de leerling de bekende melodie technisch kan uitvoeren. Door middel van structureren (naar aanleiding van knippen en plakken, zie de oefeningen 1, 2 en 3) krijgt de leerling een klanken ritmische voorstelling van de notatie en wordt de leerling vertrouwd met de betekenis van de symbolen. Er wordt dus aandacht besteed aan de volgende associaties die een noot moet oproepen: een noot is een klank, een greep (technische handeling), een naam en een tijdsduur. Bij het aanleren van de notatie wordt vooral gezorgd voor de ontwikkeling van een klankvoorstelling en een ritmische voorstelling. Daarnaast wordt aandacht besteed aan de noot-greep-associatie (de techniek). Ook de noot-naamassociatie wordt getraind. Voor het musiceren heeft deze niet veel betekenis. De notennamen dienen vooral voor de communicatie tijdens de les en het samenspel. Toch worden ze ook wel gezien door muziekpedagogen als een brandpunt waarin de greep en de klankvoorstelling samen vallen. Dat blijkt wanneer men van een nieuw stuk de notennamen gaat oplezen: men krijgt dan al een notie van klank en greep.
Methode
Een beschrijving van de methode voor het leren omgaan met de notatie kan als volgt luiden: a)
Voor de ontwikkeling van de klank- en ritmische voorstelling wordt de melodie gezongen naar aanleiding van de notatie. De melodie is al bekend. De docent wijst de noten bij die worden gezongen. Hierdoor ontstaat al een eerste verkenning van de structuur van de notatie. Vervolgens wordt er een oefening gepresenteerd waarin maten zijn verwisseld. De leerling moet traceren op welke plaats de noten oorspronkelijk stonden, bijvoorbeeld aan de hand van de tekst. Dan moet de leerling de oefening in deze nieuwe samenstelling zingen. Zie het bovenstaande muziekvoorbeeld, waarin drie nieuwe configuraties zijn samengesteld met behulp van onderdelen van het liedje “Kom vrienden in het ronde”. De leerling moet zich die nieuwe configuraties eerst goed voorstellen om ze te kunnen zingen. Daarbij kan hij putten uit zijn geheugen. Om de ritmische aspecten van de notatie nader te leren structureren kan men ook het ritme uit het geheel abstraheren door ritmen zonder toonhoogte te noteren.
b)
Daarna wordt de nieuwe notatie ook op het instrument uitgevoerd. Dit is van belang voor de ontwikkeling van de noot-greep associatie. Bij vocaal onderwijs wordt dit instrumentale spel uiteraard achterwege gelaten: hier is het doel vooral het verwerven van een klank- en ritmische voorstelling van de notatie, zodat zoveel mogelijk kan worden gestudeerd zonder hulp van een toetsinstrument.
c)
Om tijdens de lessen en met mede-musici gemakkelijk te kunnen communiceren over een stuk is het handig om de notennamen te kennen. Hiervoor kan het steunpuntensysteem worden gebruikt, zodat de leerling een paar noten op de notenbalk goed leert kennen om van daaruit eenvoudig te kunnen bepalen hoe andere noten heten.
Schumann Akademie — © corvanwageningen
Algemene Onderwijsleer — Les 3
Pagina 5
onl
Steunpunten
Afb 4.
Het steunpuntensysteem voor instrumenten die worden genoteerd op twee balken. Heeft het instrument of de vocalist maar één balk nodig, dan vervalt er een.
Het steunpuntensysteem bestaat uit allemaal tonen die “c” heten en daarnaast de tonen g en f die bij de respectievelijke sleutels horen. Opdrachten naar aanleiding van het steunpuntensysteem kunnen zijn: 1)
De leerling kopieert het (thuis) op blanco notenpapier.
2)
De leerling moet na oefenen de namen opnoemen terwijl die door de docent worden afgedekt.
3)
De tussenliggende noten worden genoteerd onder leiding van de docent om de systematiek van de hulplijntjes te leren kennen
4)
De leerling moet genoteerde noten traceren vanuit de dichtstbijzijnde steunpunten.
Schumann Akademie — © corvanwageningen
Algemene Onderwijsleer — Les 3
Pagina 6
onl
Leerinhouden
Een overzicht van muzikale leerinhouden tijdens het aanvangsonderwijs: 1)
Belangrijk is dat met behulp van de auditieve methode in het aanvangsonderwijs in de eerste plaats de voorstelling van de notatie en het gehoor worden getraind.
2)
Daarnaast worden vormen van creativiteit gestimuleerd, met name door te improviseren. Om het doel van handigheid (het kunnen realiseren van innerlijk voorgestelde klankstructuren) te realiseren wordt er vanaf het begin geïmproviseerd. Je kunt al improviseren met één toon door een verhaal te vertellen met de dynamiek, de klankkleur of het ritme. Iets complexer is het uitbeelden van een verhaal, afbeelding, weersgesteldheid, karakters, gevoelens etc. Het improviseren naar aanleiding van een grafische partituur is iets abstracter. Vervolgens kunnen puur muzikale facetten worden vastgelegd waarover wordt geïmproviseerd, ciacone-thema, tangoritmen, rondo-thema, akkoordenschema, maatsoort, etc.
3)
Expressie wordt bevorderd door het liedje met diverse uitdrukkingsintenties uit te voeren.
4)
Ook wordt maatgevoel ontwikkeld als matrix van muzikale processen. Maatgevoel ondersteunt de expressie doordat het beweging in de uitvoering mogelijk maakt. Ook ondersteunt maatgevoel de mogelijkheid van “timing”: het bewust afwijken van het genoteerde ritme uit het oogpunt van expressie. Bij de meeste leerlingen moet een gevoel voor cadans worden ontwikkeld. Gevoel voor cadans bevordert de soeplesse in de expressiviteit van het spelen en zingen. Het maakt een goede uitvoering van het ritme makkelijker. Veel ritmische problemen zijn terug te voeren op een (tijdelijk) gebrek aan gevoel voor de teleenheid. Gevoel voor cadans is nodig voor een boeiende “timing” (het om expressieve redenen afwijken van de genoteerde ritmiek). Maatgevoel is niet aangeboren. Het wordt het meest effectief aangeleerd door fysieke ervaring. Opdrachten voor het bevorderen van maatgevoel zijn: laat een liedje zingen, de leerling loopt op de teleenheid. Wanneer dit lukt gaat de leerling tevens op het maataccent in de handen klappen. Herhaal dit met liedjes in allerlei maatsoorten. De leerling begint maatgevoel te krijgen als hij alleen het maataccent kan klappen zonder de teleenheid te markeren. Noem tijdens de handelingen die de leerling door voor- en nadoen leert de bijbehorende termen, zoals “vierkwartsmaat”, “teleenheid”, “maataccent”, “zwaartepunt”, “zesachtstenmaat”, “maatstreep”, etc. Uitleg is niet nodig, de leerling leert de begrippen kennen als een soort etiket op de handeling. Uitleg komt wanneer de leerling het eigenlijk zelf al kan vertellen.
5)
Basistechnieken worden in de auditieve fase ook geleerd. De wijze waarop dit plaatsvindt, vanuit gehelen dan wel door het samenvoegen van elementen, is een van de onderwerpen binnen het vak methodiek. In sommige gevallen zal het eerst nodig zijn enkele tonen aan te leren in een fase van voorbereidende techniek voordat met de auditieve werkwijze kan worden gestart. Deze fase kan variëren in lengte van enkele minuten tot enkele lessen.
Schumann Akademie — © corvanwageningen
Algemene Onderwijsleer — Les 3
Pagina 7
onl
Klank-greepassociatie
Een belangrijke doelstelling van de auditieve werkwijze is het ontwikkelen van handigheid, het onmiddellijk realiseren van muzikale voorstellingen op het instrument. We noemen dit kortweg klank-greep-associatie. Met klank wordt in dit verband de voorgestelde klank bedoeld, die klinkt in het innerlijk gehoor. Met greep bedoelen we de technische handeling. Klank kan spontaan en creatief ontstaan; dat is nodig om te kunnen improviseren. Klank kan ook worden opgewekt door de notatie. Bij gebruik van composities is het belangrijk dat er eerst een voorstelling van de klank ontstaat. Deze kan dan worden gerealiseerd op het instrument. Hoe sneller een musicus in staat is een innerlijk voorgestelde klank om te zetten in een bijpassende technische handeling, hoe handiger hij is. Klank-greep-associatie wordt naast het spelen op het gehoor bij bepaalde instrumenten sterk getraind door transponeren van stukjes die technisch al worden beheerst.
Auditieve terugkoppeling
De op het instrument of met de stem gerealiseerde klank wordt vergeleken met de klank in het innerlijk gehoor. Dit kritische proces heet auditieve terugkoppeling (ook wel: monitoring). Tegelijkertijd wordt de volgende klank voorgesteld (feed-back en feed-forward). Transponeren is bij instrumentaal onderwijs een middel om auditieve terugkoppeling te stimuleren.
Zinvol materiaal
Het feit dat er in de auditieve werkwijze gebruik wordt gemaakt van materiaal dat de leerling al op het gehoor kent, heeft een motiverende werking. De leerling werkt vanaf het begin met muzikaal materiaal dat een beleving oproept. Daarnaast biedt dit het voordeel dat er kan worden gemusiceerd zonder dat er eerst veel theoretische uitleg nodig is. Begrippen die van belang zijn worden tijdens het leerproces wel genoemd, maar niet uitgelegd. Ze worden als het ware als een etiket op de handeling geplakt. De uitleg komt wel, maar pas op het moment dat de leerling het door ervaring eigenlijk zelf al kan uitleggen.
Voordelen
De notatie van de door de leerling gespeelde/gezongen melodie wordt dus in z’n totaliteit aangeboden. Dit heeft de volgende voordelen:
• De techniek wordt niet ingeperkt doordat de leerling eerst de noten moet leren kennen.
• De ritmiek wordt niet ingeperkt doordat de leerling nog niet vertrouwd is met de ritmische symbolen.
• Het traditionele gebruik van voornamelijk kwartnoten bemoeilijkt het inzicht in en het gevoel voor de verschillende maatsoorten, wanneer bijvoorbeeld in 34 - en 44 -maat uitsluitend kwartnoten worden gebruikt.
• De leerling ontwikkelt geen angst voor elementen die later worden geleerd, zoals bijvoorbeeld zestiende noten, mollen en kruisen. Deze worden in de auditieve aanpak vanaf het begin gebruikt als ze in de betreffende melodie een rol spelen.
Aandachtspunt
© Schumann Akademie
Het is belangrijk dat de docent zich er bij toepassing van de totaliteits-aanpak van vergewist dat de leerling op zeker moment vertrouwd is met de precieze betekenis van de tekens. Er bestaat gevaar dat de leerling de notatie te “globaal” benadert.
Algemene Onderwijsleer — Les 1
Pagina 8
onl
Na de auditieve fase
Wanneer de leerling een klankvoorstelling kan vormen van een onbekend stukje en dit klankbeeld ook kan omzetten in technische handelingen, is de auditieve fase voltooid. Met behulp van de noten van bekend liedmateriaal heeft de leerling geleerd nieuwe stukjes ontcijferen. Hieronder vindt men enkele voorbeelden van stukken die genoteerd staan in notenmateriaal dat direct aansluit bij het materiaal waaruit veel liedjes zijn opgebouwd (afb. 5 en 6). Uiteraard blijft het gehoor ook na de auditieve fase een cruciale rol spelen bij het sturen en controleren van het spel dan wel het zingen. Notatie speelt gedurende de auditieve periode een belangrijke rol, maar altijd als een middel om datgene weer te geven dat de leerling al kan spelen of zingen, en de daarbij horende structurerende activiteiten. De ervaring leert dat een auditieve fase tussen vier maanden en een jaar moet duren bij leerlingen vanaf een jaar of acht. Bij jongere kinderen is het van groot belang voornamelijk speels bezig te zijn. Notatie speelt bij kinderen tot een jaar of zes, zeven alleen bij hoge uitzondering een rol.
Afb 5. Voorbeeld van een notenbeeld dat kan aansluiten op de auditieve fase (Ferd. Sieber, Acht maten-vocalises Op. 93)
Schumann Akademie — © corvanwageningen
Algemene Onderwijsleer — Les 3
Pagina 9
onl
Afb. 6 Twee stukken die kunnen aansluiten op de auditieve fase (Türk Klavierstücke für Anfänger)
Samenvatting en aandachtspunten
Waar mogelijk dient het muziekonderwijs vanaf les 1 het subjectieve gevoel bij de leerling mogelijk te maken dat hij muziek maakt. Het doel van het muziekonderwijs is het mogelijk maken van levendig en authentiek musiceren. Een belangrijke voorwaarde voor levendig en authentiek musiceren is een heldere klankvoorstelling van het muziekstuk dat ten gehore wordt gebracht. Tijdens de eerste lessen kan al aan deze voorwaarde worden voldaan door uit te gaan van voor de leerling bekend materiaal. In het beginonderwijs wordt geleerd om te gaan met muzieknotatie. Belangrijk is dat de leerling een klankvoorstelling vormt van de notatie en dat die voorstelling vervolgens een technische handeling oproept. Dit heet klank-greep-associatie. Naast de klank-greep-associatie moeten nog enkele andere betekenissen van notatie worden verduidelijkt: de noot-naam-associatie, de noot-duur-associatie en de noot-greepassociatie. De aanpak hiervan vindt plaats aan de hand van het totaliteitsprincipe: een door de leerling als zinvol ervaren geheel (bekend liedmateriaal) wordt langzamerhand zodanig gestructureerd dat de elementen en de samenhang tussen die elementen duidelijk wordt en door de leerling onder woorden kan worden gebracht. Dan is de notatie voor de leerling ook in nieuwe situaties begrijpelijk. Het aanvangsonderwijs is voltooid wanneer de leerling onbekende stukjes uit de literatuur kan voorstellen (en dus zingen) en (indien van toepassing) kan weergeven op het instrument. Naast het doel van het op een muzikale manier omgaan met notatie komen er in het aanvangsonderwijs enkele andere leerinhouden aan de orde om levendig en authentiek musiceren te bevorderen: muzikale creativiteit (met name improviseren), muzikale gevoelsexpressie, het ontwikkelen van maatgevoel en de ontwikkeling van de techniek.
Schumann Akademie — © corvanwageningen
Algemene Onderwijsleer — Les 3
Pagina 10
onl
Progressieopdrachten
1)
Verzamel acht liederen die algemeen bekend zijn. Stijl doet niet ter zake: popmuziek, volksliedjes of decemberrepertoire, etc. Raadpleeg daarbij ook de liedbundel “Eigen-wijs” (uitgave Gehrels-vereniging).
2)
Noteer deze liedjes in muzieknotatie (bij voorkeur een computerprogramma, zoals bijvoorbeeld Capella).
3)
Wanneer u een instrument bespeelt dat meerstemmig spel mogelijk maakt voorziet u de melodie van een eenvoudige tegenstem, bestaande uit enkele tonen.
4)
Maak door middel van “knip- en plak”-werk bij elk lied een drietal oefeningen voor het ontwikkelen van voorstellingsvermogen die de leerling kan zingen.
5)
Maak bij alle acht bekende melodieën een lesvoorbereiding. In het lespakketje worden de facetten expressiviteit, creativiteit, ontwikkelen maatgevoel, ontwikkelen voorstelling van de notatie, ontwikkelen van vormgevoel, ontwikkelen van techniek op een zo realistisch mogelijke wijze verwerkt.
6)
het geheel wordt samengevoegd tot een werkstuk auditieve fase. Per les kan worden volstaan met een voorbereiding op A4 volgens onder staand model (zie pag (13) van deze leseenheid). Het werkstuk bestaat aldus uit circa 8 vellen. Het is belangrijk dat het op de eigen praktijksituatie wordt afgestemd en daarin kan worden gebruikt.
7)
Bestudeer de hoofdstukken 2 en 3 “Het muzikaal voorstellingsvermogen” en “De auditieve methode in de praktijk” uit het boek “Leren musiceren” van Tom de Vree e.a. Maak een overzicht van overeenkomsten en verschillen met bovenstaande leseenheid.
(uitwerking inleveren per E-mail)
Facultatieve vragen en opdrachten (uitwerking kan desgewenst per E-mail ter correctie worden aangeboden)
Schumann Akademie — © corvanwageningen
Algemene Onderwijsleer — Les 3
Pagina 11
onl
Reflectieve vragen en opdrachten (beantwoording/uitwerking niet inzenden)
• Wat verstaan we onder “formeel muziekonderwijs”? • Welke voorwaarden moeten worden vervuld voordat de leerling formeel muziekonderwijs kan gaan volgen?
• Welke doelstelling kan men nastreven in het muziekonderwijs? • Wat wordt bedoeld met “aanvangsonderwijs”? • Welke muzikale leerinhouden worden beoefend in de periode van het aanvangsonderwijs?
• • • • • • • •
Beschrijf een elementen-aanpak van het aanleren van de notatie.
• • • • • • • • • •
Wat wordt bedoeld met de noot-klank-associatie?
Welk(e) voordeel (voordelen) heeft deze aanpak? Welke problemen zijn te verwachten bij, dan wel als gevolg van deze aanpak? Beschrijf een totaliteits-aanpak van het aanleren van de notatie. Welk(e) voordeel (voordelen) heeft deze aanpak? Waarvoor moet men waken bij het gebruik van dit methodische principe? Wat wordt bedoeld met auditieve terugkoppeling? Welke associaties moeten worden getraind voor het kunnen omgaan met notatie? Wat is een klank-greep-associatie? Wat is een noot-naam-associatie? Wat kan men verstaan onder de noot-duur-associatie? Hoe worden bovenstaande associaties met de leerling getraind? Hoe kan men interpretatie stimuleren in het aanvangsonderwijs? Hoe kan de docent expressiviteit bevorderen in deze periode? Welke mogelijkheden voor improvisatie zijn er in het beginonderwijs? Welke functies kan een goed maatgevoel vervullen bij het musiceren? Beschrijf een methode om maatgevoel te ontwikkelen.
Schumann Akademie — © corvanwageningen
Algemene Onderwijsleer — Les 3
Pagina 12
Modelblad t.b.v. werkstuk "Auditieve werkwijze" Les 1, 2 of 3 in de auditieve fase
Au clair de la lune 1) De leerling zingt met de docent dit lied. Vervolgens gaat de leerling het samen met de docent uitzoeken op het instrument. Indien mogelijk wordt het voorzien van de genoteerde begeleidingsfiguur. Eventueel kan dit ook in een later stadium. Als de leerling het stukje kan spelen krijgt het de notatie gepresenteerd. De docent wijst de noten bij die worden gespeeld. De leerling doet hetzelfde wanneer de docent speelt.
2) De leerling gaat opzoeken waar de maten oorspronkelijk stonden en stelt zich voor hoe ze toen klonken. Nu zingt de leerling het nieuwe geheel. Eventueel worden de drie trefoefeningen ook op het instrument gespeeld. 3) Maatgevoel ontwikkelen: De leerling gaat lopen op de teleenheid terwijl het lied door leerling en docent wordt gezongen en door de docent gespeeld. 4) Expressiviteit: De leerling speelt / zingt de regel die in het liedje drie keer voorkomt telkens met een andere gevoelsinhoud. De docent moet raden welk gevoel bedoeld wordt 5) Creativiteit: De leerling maakt met hetzelfde tonenmateriaal als die van het liedje en met hetzelfde ritme een nieuwe melodie. De docent noteert deze snel en presenteert deze na afloop aan de leerling. 6) Opdrachten voor de volgende les:
© Schumann Akademie
Ø speel het liedje met begeleiding Ø zing de drie oefeningen
Algemene Onderwijsleer — Les 1
Pagina 13