STAGNATIE Tussen vastgelopen verhalen en vertwijfeling
Andreas Jongeneel
Stagnatie
tussen vastgelopen verhalen en vertwijfeling
Andreas Jongeneel
Bachelorscriptie Begeleider: P.W. van de Kamp Theologische Universiteit Kampen Augustus 2013
2
Inhoudsopgave Inhoudsopgave ....................................................................................................................................................................3 Hoofdstuk 1: Inleiding......................................................................................................................................................5 1.1 Probleemstelling ....................................................................................................................................................5 1.2 Theoretisch kader en verantwoording .........................................................................................................6 1.3 Methode .....................................................................................................................................................................7 1.4 Opbouw van de scriptie.......................................................................................................................................8 Hoofdstuk 2: Vastgelopen verhalen ...........................................................................................................................9 2.1 Een verhaal… ...........................................................................................................................................................9 2.1.1 Achtergrond/hermeneutiek .....................................................................................................................9 2.1.2 Pastoraat en de omgang hiermee ........................................................................................................ 11 2.2 …dat is vastgelopen............................................................................................................................................ 12 2.2.1 Het verleden ................................................................................................................................................. 13 2.2.2 De toekomst .................................................................................................................................................. 14 2.2.3 De context ...................................................................................................................................................... 14 2.3 Wat is een vastgelopen verhaal .................................................................................................................... 15 2.4 Het stagnatiemoment in een vastgelopen verhaal ................................................................................ 15 Hoofdstuk 3: Vertwijfeling .......................................................................................................................................... 17 3.1 Inleiding .................................................................................................................................................................. 17 3.2 Wat is vertwijfeling precies ............................................................................................................................ 18 3.2.1 Wanverhouding en het zelf .................................................................................................................... 18 3.3 Vormen van vertwijfeling ................................................................................................................................ 19 3.3.1 Bepaling geest .............................................................................................................................................. 21 3.3.2 Bepaling voor God ...................................................................................................................................... 25 3.4 Wat is vertwijfeling? .......................................................................................................................................... 27 3.5 Het stagnatiemoment in vertwijfeling ....................................................................................................... 27 Hoofdstuk 4: Vergelijkingen ....................................................................................................................................... 29 4.1 Vergelijking vanuit het stagnatiemoment ................................................................................................ 29 4.2 De existentiële ervaring van stagnatie ....................................................................................................... 30 4.3 Maatstaf en doel binnen de stagnatie ......................................................................................................... 30 4.4 Oneindigheid en stagnatie............................................................................................................................... 31 4.5 De aanleiding en plaats van stagnaties ...................................................................................................... 32 4.6 Het transcendente, openbaring en stagnatie .......................................................................................... 32 Hoofdstuk 5: Conclusie ................................................................................................................................................. 35 Literatuur ........................................................................................................................................................................... 37 3
Bijlage A .............................................................................................................................................................................. 38
4
Hoofdstuk 2: Vastgelopen verhalen 2.1 Een verhaal… Als men een stagnatie in een mensenleven wilt omschrijven, is een verhaal niet het eerste woord waaraan men denkt. Om deze verbinding van stagnatie naar vastgelopen verhaal te maken, moet duidelijk worden in welk groter kader een vastgelopen verhaal staat. Zo wordt duidelijk op welke manier een stagnatie een verhaal te noemen is. Een concept als vastgelopen verhaal is niet te begrijpen zonder zijn vooronderstellingen en achtergronden. Daarom zal ik beginnen met de filosofische achtergronden te geven om duidelijk te maken wat een vastgelopen verhaal betekent als een stagnatie in iemands leven. 2.1.1 Achtergrond/hermeneutiek Narratief pastoraat werkt met een hermeneutisch perspectief.7 Dat betekent dat het eerste en grootste kader van vastgelopen verhalen de hermeneutiek is. Daarom zal ik een overzicht geven van de historische ontwikkeling van de hermeneutiek die hebben geleid tot de narratieve wending in de wetenschappen en dus ook in de theologie. Oorspronkelijk was hermeneutiek de theorie van interpretatie van teksten en sinds de Verlichting ‘uitlegkunde’ waarin regels voor exegese werden bestudeerd. Met Schleiermacher werd in de 19e eeuw een nieuwe ontwikkeling van hermeneutiek ingezet. Hij legde de nadruk meer op ‘tot verstaan komen’ van de tekst. Hermeneutiek was volgens hem niet zozeer objectief begrijpen, maar de inleving in de situatie van de schrijver. Zo wordt de afstand tussen lezer en schrijver overbrugd en wordt de betekenis van de tekst gevonden. Schleiermacher brengt zo een subjectieve voorwaarde in voor het werkelijk verstaan van de tekst in de hermeneutiek, de lezer moet deel krijgen aan het onderwerp van de tekst om tot werkelijk verstaan te komen, anders is de tekst niet goed te verklaren. Dit verstaan wordt ook benadrukt door Dilthey, die het begrip ‘Verstehen’ centraal plaatste, om tegenover de positivistische natuurwetenschappen de geesteswetenschappen te kunnen blijven handhaven. De natuurwetenschappen hanteerden een taal van macht en kracht, de taal van de geesteswetenschappen daarentegen was gericht op betekenis. Menselijk verstaan is in zijn optiek historisch en contextueel bepaald, daarom moet ook de geschiedenis object zijn van het verstaansproces. Hier is de hermeneutiek al verbreed tot buiten de tekst naar de geschiedenis. In de 20ste eeuw benadrukte Gadamer de horizonversmelting van de context van de tekst en de context van de lezer om de historische afstand te overbruggen. Op deze wijze houden wij als lezers ons niet met de tekst bezig, maar de tekst zich met ons bezig. Hermeneutiek wordt uiteindelijk verbreed naar menselijk handelen met Ricoeur. Door de effecten van tekst met de effecten van handelen te vergelijken kwam hij tot de conclusie dat handelingen ook betekenis hebben. Handelingen zijn in Ricoeurs optiek te zien als een uiting van iets innerlijks, net zoals een gefixeerd discours als een tekst. Verder hebben beiden een invloed die het moment overstijgt, naast bedoelde ook onbedoelde consequenties, ook hebben teksten als handelingen de openheid tot interpretatie en scheppen ze beiden een wereld. Een handeling wordt een op zichzelf staand iets. Zo laat Ricoeur de hermeneutiek uitvloeien over menselijk
7
Ganzevoort en Visser, 96.
9
handelen en heeft hij hiermee de sociale wetenschappen en ook het pastoraat beïnvloed met deze gedachtegang.8 Een andere ontwikkeling die ten grondslag ligt aan een narratieve benadering (van pastoraat) is dat alle kennis geconstrueerd is. De gedachte is dat de werkelijkheid wordt geïnterpreteerd als een geordende werkelijkheid. Er is geen objectieve kennis van de werkelijkheid, maar een interpretatie van de werkelijkheid. Omdat we de kennis van de werkelijkheid alleen kunnen construeren met de bouwstenen die door de interpretatietraditie waarin de mens staat worden aangereikt, heeft deze kennis intersubjectiviteit ten grondslag. Deze kennis wordt narratief verwoord, want onze ervaring heeft een narratieve vorm en is dus een narratieve interpretatie van een ongeordende werkelijkheid. Zo is het levensverhaal van mensen een constructie om verbanden te leggen tussen gebeurtenissen, waarden, toekomstplannen en eigenschappen die de auteur van het levensverhaal aan zichzelf toeschrijft.9 Dit inzicht in narrativiteit wordt verder uitgewerkt tot het punt dat verhalen zelf een performatieve intentie krijgen. Verhalen geven niet alleen een werkelijkheid weer, maar willen deze ook scheppen, veranderen of afbreken. Met het vertellen van verhalen worden relaties met mensen vormgegeven, veranderd of losgelaten. Ganzevoort en Visser benadrukken dat dit de dimensie is waar pastoraat zich voornamelijk mee bezighoudt. Net zoals dit geldt voor intermenselijk verkeer, is er in de communicatie met God ook sprake van geconstrueerde kennis en performatief werkende verhalen. Van de Kamp ziet dit niet als een diskwalificatie van een objectieve werkelijkheid, zeggen dat de werkelijkheid waarop de geloofskennis zich richt, God en Zijn spreken en handelen, geen objectieve werkelijkheid zijn, is zijns inziens een onverantwoorde ontologische claim. Het is wel verantwoord om een dimensie in geloofskennis te ontdekken waarin interpretatie een rol speelt. In de beslissing hierover spelen levensbeschouwingen en geloofsovertuigingen een rol.10 Stagnaties zullen ook tegen deze door de hermeneutiek bepaalde setting plaatsvinden, waarin taal, handelen en werkelijkheid een rol spelen. 2.1.1.1Biografische identiteit In het verlengde van bovenstaande is ook nagedacht over identiteit. Identiteit wordt namelijk ook vormgegeven door middel van een narratieve structuur. Aan het fundament hiervan liggen maatschappelijke en culturele ontwikkelingen die verregaande consequenties hebben voor het vormgeven van de identiteit van een persoon. Allereerst is de aanleiding van het denken over identiteit gelegen in de individualisering. De mens leeft niet meer in het collectief verband van een besloten gemeenschap. Alle activiteiten en functies die nodig zijn om de mens in de hem omringende wereld in leven te houden, zijn in de laatste twee eeuwen toebedeeld aan en verzelfstandigd in specifiek-specialistische grootschalige instituties. De persoon die hiervan gebruik maakt is daardoor minder afhankelijk van de directe omgeving en het omringende collectief. Voorgegeven patronen vallen zo weg, dus de mens heeft meer ruimte om zichzelf te ontplooien en zich vrijer tegenover allerlei instellingen en groepen te plaatsen. Nergens wordt er een totale claim op de persoon gelegd. Men is autonomer geworden. Aansluiting bij een gemeenschap of een groep berust op een keuze van de persoon. Maar nu is er ook een grotere noodzaak om te kiezen.
8
Ganzevoort en Visser, 103-106 Ganzevoort en Visser, 107-108 10 Van de Kamp, 37. 9
10
Met de autonomie van de persoon ten opzichte van collectieve verbanden is ook de onttrekking van de levenssferen aan de religieuze overheersing of overkoepeling ingezet: secularisatie. Dit wil niet zeggen dat religie verdwijnt, maar wel gereïnstitutionaliseerd wordt en terugkomt in een andere vorm. Dit proces van individualisering heeft ervoor gezorgd dat onze dagelijkse omgang met elkaar steeds meer een complex rollenspel wordt. De mens beweegt zich in meerdere leefwerelden die elk hun eigen bijna vanzelfsprekend patroon of habitus hebben. Dit roept de vraag naar de identiteit op: de mens weet niet meer wie hij is en dient te zijn, waarvoor hij staat. De vraag is hoe de mens de verschillende rollen die hij te spelen heeft kan integreren in een constante persoonlijke identiteit. De richtinggevende grote verhalen, met daarin voorgegeven patronen en levenslopen, zijn weggevallen. Alles komt neer op de keuze die de grotere individuele vrijheid met zich meebrengt, wat wordt geduid met de term keuzebiografie. Het biografische komt in een ander aspect van identiteit naar voren, het aspect dat kennis geconstrueerd is. Net zoals we narratief over de alledaagse werkelijkheid spreken, spreken we ook narratief over onszelf, over onze identiteit. Om te weten wie we zijn, scheppen we voor onszelf een verhaal, een mythe. Daartoe krijgen we de bouwstenen al vanaf de kindertijd aangereikt. Zo wordt onze identiteit geconstrueerd. Identiteit is niet te beschrijven als het in kaart brengen van objectieve facetten, maar een zinvol verhaal construeren dat de gebeurtenissen uit onze levensloop plaatst in een samenhangend en zinvol geheel.11 Dit verhaal is een levensverhaal dat een mens vertelt over zijn levensloop.12 Zo wordt in de veelheid van rollen die een mens inneemt in zijn leven, samenhang gevonden en biedt het narratieve levensverhaal een identiteit. Lukt dit niet, dan hebben we te maken met een stagnatie. 2.1.2 Pastoraat en de omgang hiermee Het is dus duidelijk dat we de werkelijkheid en onze identiteit narratief vormgeven, dat er niet alleen een reflecterend aspect in zit, maar ook een performatief aspect. De pastorale omgang hiermee is hermeneutisch. Als ieder mens een ‘mythe’ of levensverhaal over zichzelf ontwikkelt om alle levensloopervaringen zinvol te interpreteren, dan is de taak van pastoraat om hiermee hermeneutisch om te gaan, d.w.z. mensen bij te staan in het interpreteren en te herinterpreteren. Het gaat dan om het leren verstaan van wat mensen ervaren en dit te plaatsen in het licht van de traditie, die ook vol zit met ervaringen van wat mensen vroeger hebben meegemaakt.13 Narratief pastoraat is dus de neerslag van de narratieve wending die zich heeft voltrokken in de wetenschap. Het gaat mensen leren helpen hun eigen leven en identiteit te verstaan en vorm te geven. De therapeutische uitwerking van de narratieve wending concentreert zich op het scheppen of versterken van (levens)verhalen waarin mensen daadwerkelijk kunnen leven, het gaat erom dat de gesprekspartner het auteurschap opbouwt en grip claimt op het eigen levensverhaal. Dit verhaal staat niet op zichzelf, maar zit verweven in andere verhalen, andere delen van het eigen verhaal, verhalen over de gesprekspartner van andere mensen of de verhalen uit de sociale context wat een syntagmatische verhouding wordt genoemd. Ook staat dit verhaal in een verhouding tot alternatieve verhalen die verteld zouden kunnen worden, maar onderbelicht blijven in de huidige constructie, wat een paradigmatisch verhouding wordt genoemd. Zo is 11
Ganzevoort en Visser, 113. Kamp, 44. 13 Ganzevoort en Visser, 96. 12
11
narratieve therapie gericht op het (levens)verhaal en de (on)mogelijkheden die hiermee te maken hebben. Narratief pastoraat maakt gebruik van dit inzicht door het te koppelen aan de gelijkenissen in de Bijbel als model. “De gelijkenis is een bij uitstek narratieve figuur waarin de werkelijk zoals die is, verbonden wordt met het mogelijk anders zijn van die werkelijkheid(het koninkrijk Gods).”14 Juist door de verankering in het verhaal van mensen en dat het verhaal van God hier iets mee bewerkstelligt, geeft dat de metafoor van de gelijkenis de kracht heeft om de werkelijkheid te veranderen. Dit verloopt via vier fases. Herkenning; waarin mensen zichzelf herkennen in de posities en rollen in het verhaal. Vervreemding; er zit een ongewoon element in het verhaal, dat spanning oproept en de hoorder uitdaagt om de eigen geslotenheid en vanzelfsprekendheden te confronteren. Ontsluiting; het verhaal wordt opengebroken en veranderd door het verhaal van het Koninkrijk van God. Dit kan soms zelfs openbaring genoemd worden. Antwoord; de ontsluiting roept op tot een laten veranderen van het eigen leven. Ganzevoort en Visser wijzen tussen ontsluiting en antwoord een ruimte aan, waarin het geheim plaatsvindt van wat zich afspeelt in zowel de eigen verantwoordelijkheid en keuzevrijheid als in relaties met de ander/Ander.15 De ontsluiting lijkt te zitten in de paradigmatische verhouding tot een andere werkelijkheid die het koninkrijk van God zou kunnen zijn.
2.2 …dat is vastgelopen Tot zover narratief pastoraat en de verhalen waarop het zich richt. Bovenstaande is namelijk gericht op verhalen die ‘werken’ en waar geen stagnatie plaatsvindt. Vanuit een narratief zijnsverstaan haakt pastoraat aan bij het performatieve karakter van een narratieve identiteit. De spits van deze scriptie gaat over een stagnatie binnen dit kader. Wat als het verhaal niet meer verdergaat? Wat als het verhaal vastloopt en er niet meer te interpreteren valt en mogelijkheden afgesloten lijkt? Waar deze scriptie zich op richt is op de situaties waarin het leven niet soepel loopt. Binnen het narratieve pastoraat worden deze ‘narratieve uitdagingen’ genoemd, grenzen van het verhaal die samenvallen met de grenzen van ons alledaagse bestaan. De ervaringen aan deze grenzen, ten positieve of ten negatieve, zorgen voor vervreemding, net zoals de vervreemding bij de gelijkenis als model. Als dit gebeurt staat de continuïteit van het levensverhaal op het spel en er is behoefte aan het herschrijven van het levensverhaal, een narratieve reconstructie om zo de gebeurtenissen weer zinvol en samenhangend te construeren. Deze constructies zijn er in twee ordes. De eerste binnen de kaders van het levensverhaal; het gaat dan om nieuwe betekenissen door temporele ordening of door het zoeken naar de rol en positie van de ik-verteller. De tweede orde is die van de kaders zelf die gereconstrueerd moeten worden. Dit omdat narratieve constructies pogingen zijn om ook bedreigende situaties het hoofd te bieden, het is een coping-strategie. Veelal blijkt dat in probleemgevallen deze strategieën niet meer functioneren. In plaats van de problemen op te lossen houden ze de problemen in stand en hier komen stagnaties in beeld.
14 15
Ganzevoort en Visser, 121. Ganzevoort en Visser, 124.
12
In het pastoraat is het de bedoeling het heden weer leefbaar maken voor de gesprekspartner. De pastor is op zoek naar waar het verhaal knelt, of welk verhaal er nu precies knelt. Het is puzzelen met verhalen, die niet gestructureerd op tafel komen. Dit heeft er ook mee te maken dat mensen geen pastorale hulp vragen als ze weten waar de stagnatie zit. Het is voor de pastor zaak om te zoeken naar ambivalenties, verborgen of verboden verhalen. De kans is groot dat daar het verhaal knelt. Hieronder volgt een aantal verhoudingen van een vastgelopen verhaal tot andere verhalen die ook doorzocht en op betekenis onderzocht moeten worden. 2.2.1 Het verleden Allereerst moet het misverstand voorkomen worden dat er in het verleden een harde kern kan worden aangewezen als oorzaak vanwaar alle problemen uit voortvloeien. Het belang van verhalen in het verleden is dat deze verhalen de basis zijn van de identiteit, dus van het levensverhaal in het heden van de gesprekspartner. Maar ook de manier waarop de niet naadloos kloppende verhalen van het verleden met elkaar worden verbonden heeft een vormt de identiteit van de gesprekspartner. Narratief pastoraat gaat ervan uit dat verhalen uit het verleden meerstemmig zijn, net zoals de Bijbel te zien valt als een meerstemmig boek. Oude verhalen worden in nieuwere verhalen van een nieuwe betekenis voorzien, een voorbeeld hiervan is de nieuwe uitleg van Christus over het gebod ‘oog om oog, tand om tand’ (Deut 19:21 en Matt. 5). Dit gebod was verworden tot een rigide en smal principe dat door Christus weer ruimte krijgt en van een nieuwe betekenis wordt voorzien. Zo is het ook met de gesprekspartner: in zijn oude verhalen wordt gezocht naar de mate waarin hij het auteursrecht heeft ontwikkeld en of de gesprekspartner de durf en competentie heeft om nieuwe perspectieven in die oude verhalen in te nemen. Maar bij oude verhalen moeten we niet alleen denken aan eerdere levensgebeurtenissen die zijn opgenomen in de narratieve identiteit. Ganzevoort en Visser spreken van ‘canonieke verhalen’, of ‘masterplots’ die ook meespelen. Dit zijn narratieve structuren die collectief als vanzelfsprekend worden erkend, en bijzonder sturend zijn, of dit nu wordt erkend of niet. De mate van overeenstemming van de eigen levensverhalen met de canonieke verhalen bepaalt in zekere zin de mate van instemming en erkenning van anderen binnen het collectief. Deze verhalen zijn cultureel ingebed en fungeren achter de schermen als maatstaf voor wat als ‘juist’ kan worden erkend. Het is van belang om te zoeken naar dit verhaal dat bij de gesprekspartner meespeelt, welk canonieke verhaal is bepalend en structurerend voor het levensverhaal.16 In zekere zin kunnen deze verhalen veranderen. Door bijvoorbeeld reframing, waarin wordt gezocht naar een ander conceptueel of emotioneel kader wordt gezocht dat beter overeenstemt bij de feiten die horen bij een gebeurtenis of ervaring. Dit is een verandering van de tweede orde: niet alleen de situatie of betekenis binnen een bestaand kader kan worden aangepast, ook het kader zelf waarbinnen deze situatie of gebeurtenis plaatsvindt, wordt herzien. Zo is het werken met oude verhalen niet zozeer de feiten van het verleden wijzigen, als wel de betekenissen en de vooronderstellingen herzien die het heden negatief beïnvloeden. Zo kan bijvoorbeeld de gesprekspartner uitgenodigd worden om een alternatief verhaal te schrijven. Omdat het om narratief pastoraat gaat, is de vraag van belang hoe God in deze verhalen rol speelt. Door deze vraag te beantwoorden kan een persoon uit een stagnatie worden geholpen. 16
Ganzevoort en Visser, 194-195.
13
2.2.2 De toekomst Naast verhalen van het heden betekent zorgen voor het verhaal ook bezig zijn met toekomstverhalen. Deze tijdsdimensie is misschien wel pastoraal de belangrijkste. Dit heeft waarschijnlijk ook te maken met dat toekomst theologisch gezien vaak te maken heeft met hoop. De toekomst brengt mogelijkheden in om het ik vorm te geven. Deze hoop is een ‘transeindige hoop’, wat wil zeggen dat de hoop niet is gevestigd op een specifiek object. Transeindige hoop gaat over in een transcendentie-ervaring en openstaan in ontvankelijkheid. De toekomst ligt open en staat in teken van het zelf worden; dit in tegenstelling tot het heden dat met het reeds bepaalde zelf uit de geschiedenis is gekomen. Ook al gebeurt er iets anders dan men gehoopt had, de mens blijft door de transeindige hoop openstaan voor nieuwe mogelijkheden. Geloof is hier het besef dat het ook anders zou kunnen zijn, geloof geeft vorm aan de transeindige hoop en vindt fundament in de verhalen van de Bijbel en de traditie. De transeindige hoop doorbreekt zowel determinisme als escapisme. De toekomst staat ook in het teken van zelfwording, in het heden is het impliciete ik als kiem aanwezig dat in de toekomst expliciet wordt. Als het heden in het teken staat van een voorgegeven zijn, dan staat de toekomst in het teken van zelfwording. Vanuit het heden is er altijd een verhaal over de toekomst te vertellen. Het verhaal loopt vast als het toekomstverhaal verduisterd is of negatieve uitzichten biedt. Of als het toekomstverhaal gewoonweg niet verteld kan worden, of het toekomstverhaal vanuit het heden en de geschiedenis wordt ervaren als determinisme, onontkoombaar met een zeer negatieve uitkomst. Dan is er sprake van een fundamentele en verlammende angst. Determinisme is een kernwoord in deze angst. Het is dan zaak om te zorgen dat de toekomst weer wordt opengebroken met nieuwe perspectieven, mogelijkheden en ruimte voor meerduidige en open toekomstverhalen. Het formuleren van alternatieve, of wenselijke verhalen is een pastorale mogelijkheid om het probleem precies te omschrijven en de status quo te doorbreken door in te denken hoe de wereld er zonder het probleem eruit zou zien. Zo wordt het probleem tot handzame proporties gebracht en de verlammende generalisatie doorbroken. Als ook nog kan worden gedacht aan hoe deze situatie zonder het probleem tot stand kan komen, dan wordt het strikte determinisme van een causaal verband doorbroken en de handelingscompetentie van de gesprekspartner doorbroken. 2.2.3 De context Ook kan een vastgelopen verhaal vlotgetrokken worden door andere verhalen erin te betrekken. Dit kan door bijvoorbeeld de stem van een ander in het verhaal brengen. Zo worden nieuwe betekenismogelijkheden ingebracht. Een zeer kwetsbare is het verhaal vertellen vanuit het perspectief van God, maar ook verhalen uit de bredere context, van wijsheidtradities tot sprookjes toe, bieden nieuwe betekenismogelijkheden. Al deze verhalen raken aan ons eigen verhaal. Een te naadloze aansluiting zou kunnen duiden op te weinig individuatie, een te grote kloof tussen deze verhalen zou kunnen duiden op een problematische relatie met andere stemmen of verhalen. Het is niet de zaak om tussen deze verhalen de juiste weergave van de feiten naar voren te halen, maar om de verschillende versies van het verhaal hun eigen betekenismogelijkheden aan te laten dragen. Net zoals de synoptische evangeliën niet zozeer geharmoniseerd moeten worden, maar worden gezien als stemmen met hun eigen accent om de boodschap van het evangelie verstaanbaar te maken.
14
2.3 Wat is een vastgelopen verhaal De eerste deelvraag was: Wat is een vastgelopen verhaal? Een vastgelopen verhaal is een narratieve uitdaging om het levensverhaal of de narratieve identiteit weer vorm te kunnen geven of het auteurschap hierop weer te claimen. Het vastlopen van een verhaal heeft te maken met determinisme en escapisme, verduistering van de toekomst of verlammende perspectieven en een problematische verhouding tot andere verhalen. Deze verhouding kan problematisch zijn door een te nauwe aansluiting of een te grote kloof met andere verhalen. Hierdoor kan de gesprekspartner de juiste keuze niet maken, of de verkeerde keuze al gemaakt hebben. Het heden is problematisch, ofwel door het verleden, of de toekomst of het heden zelf of door de context.
2.4 Het stagnatiemoment in een vastgelopen verhaal Als we de coördinaten van het gebied van een stagnatie leggen naast de omschrijving van een vastgelopen verhaal kunnen we de elementen herkennen. Het eerste element, de onwenselijke situatie is deels terug te zien. Aan de randen van het bestaan zijn de narratieve uitdagingen. Hier worden de transcendentie-ervaringen gesitueerd. Deze zijn ten positieve of ten negatieve te kwalificeren. Als ik het heb over de onwenselijkheid valt allereerst te denken aan de transcendentie-ervaringen die ten negatieve zijn. Zo vallen de ervaringen ten positieve buiten het stagnatiemoment. Desondanks wil ik wel de vraag stellen in hoeverre de wenselijkheid van positieve transcendentie-ervaringen te taxeren is. Weliswaar zijn het positieve ervaringen, maar hoe wenselijk is een narratieve uitdaging op zichzelf? Deze vraag is m.i. een duiding van de pastorale relevantie, maar ook een indicatie dat deze ervaringen buiten het stagnatiemoment liggen en dat niet ieder vastgelopen verhaal een stagnatie is, stagnatie is dus een specifiek type van vastgelopen verhaal. De machteloosheid die genoemd wordt als het tweede element in de stagnatie is in de vastgelopen verhalen te zien wanneer de gesprekspartner het auteurschap over zijn levensverhaal of identiteit niet (meer) heeft. Dit element kan ook te zien zijn als de performatieve werking van taal niet wordt erkend. Het derde element, het op het spel staan van de eenheid en continuïteit van de identiteit, treedt naar voren als de mens geen samenhang en zinvolheid kan aanbrengen in de veelheid van de verhalen. De grotere individuele vrijheid maakt de noodzaak tot het maken van een keuze biografie groter, misschien te groot voor een gesprekspartner. Of de bouwstenen van de interpretatietraditie waarmee de gesprekspartner zijn kennis moet construeren zijn niet toereikend. Ook kan de stagnatie voortkomen uit een problematische verhouding tot de andere verhalen uit het verleden, de toekomst op de context. Hier is het vastgelopen verhaal het duidelijkst aanwezig. Narratief pastoraat ziet een stagnatie zoals ik die formuleer voornamelijk als een resultaat van een problematische verhouding tot andere verhalen. Wat ik heb geformuleerd in de voorgaande paragraaf 2.3 geldt ook voor dit element uit de stagnatie
15
Het keuzemoment als het vierde onderdeel van de stagnatie is datgene waar het vastgelopen verhaal om vraagt en het narratief pastoraat naartoe wil werken. Het wil de gesprekspartner helpen om een keuze te maken. Misschien weet de gesprekspartner niet wat er moet gebeuren, maar narratief pastoraat wil hem helpen zijn narratieve identiteit of zijn levensverhaal te scheppen, afbreken of te veranderen. Een belangrijk hulpmiddel is de gelijkenis als model. De gesprekspartner wordt hierin uitgedaagd om nieuwe betekenissen te formuleren. Dit is het hermeneutische aspect van narratief pastoraat, waardoor Ganzevoort en Visser kunnen zeggen dat pastoraat zorgen voor het verhaal is.
16