Stageactiviteiten Jaar 2 Semester 2.1 Je bereidt je voor op de activiteiten door: • Vooraf bij je mentor informeren wat de beginsituatie van de groep is. Welke activiteiten kennen ze al? Welke wijze van aanbieden zijn ze gewend? Zijn alle materialen en middelen aanwezig die je nodig hebt? Zijn er nog speciale omstandigheden waar je rekening mee moet houden? • Vooraf aan je mentor voor te leggen hoe je van plan bent de verschillende activiteiten uit te voeren. Schakel de hulp van je mentor in als je dat nodig vindt. • Te bedenken waar mogelijkheden liggen tot combineren van de activiteiten. Bij twijfel overleg je met de desbetreffende docenten. • De lesactiviteit(en) volgens het format van de “activiteitenvoorbereiding” voor te bereiden met gebruik van richtlijnen van de vakdocenten • N.B. denk aan de opmerkingen die gemaakt zijn bij de feedback van de docenten m.b.t. productdoelen en leerhulp. Maak voor elke fase van de les een nieuwe rij met kolommen. • De vakspecifieke competenties per vak te bestuderen en aan de hand daarvan je eigen leerdoelen op te stellen. Leerpraktijk Stage opdrachten bij Profilering jaar 2 semester 1 – Actuele Vernieuwers Het thema van de Profilering is de Actuele Vernieuwers. Tijdens de profileringbijeenkomsten wordt uitgebreid ingegaan op de Actuele Vernieuwers en hun invloed op het onderwijs. Eén van de belangrijke doelen is dat de student met een aantal werkvormen van de Actuele Vernieuwers gaat oefenen, zoals de kring, een goede differentiatie tijdens een groepsles of Montesorri werkvormen. De praktijk is een onmisbare schakel om te groeien in de competenties en je onderwijsvisie te scherpen. De profilering is zo opgezet dat er keuzes zijn ten aanzien van de leertaken die een student maakt en daarom is het moeilijk in te schatten hoeveel opdrachten een student daadwerkelijk zal uitvoeren in de stage. Elke student maakt 4 leertaken • Eén verplicht: geen praktijkonderdeel aan verbonden • Twee keuze leertaken: kan vooral theoretisch zijn, maar meestal wordt er minimaal voor 1 praktische leertaak gekozen, zoals kring (zie voorbeeld leertaak) of differentiëren. • Eén eigen leertaak: deze leertaak schrijft de student zelf. In deze leertaak zit altijd een praktijkdeel, maar de grootte daarvan verschilt. Leerpraktijk 2e en 3e jaar opleiden in de school In semester 1 kun je je bezighouden met het thema ‘onderwijs ontwerpen’, onderwijsvernieuwers en het volgen van kinderen. Zo kun je binnen het onderwijs ontwerpen bijvoorbeeld een opzet maken voor ‘verhalend ontwerpen’. Deze voer je dan ook uit. Bij het thema volgen van kinderen horen opdrachten met betrekking tot de Cito-toets, leerlingvolgsystemen sociaal emotionele ontwikkeling en/of voorschoolse educatie. Bij onderwijsvernieuwers verdiep je je in een of meer onderwijsvernieuwers en ga je bepaalde kenmerken toepassen. En kies je een thema voor een eigen leertaak die past binnen jouw ontwikkeling. Daarnaast werk je in een groepje aan een schoolgebonden leertaak (dit kan van
Praktijkgids 2009 2010 Pabo HvA
1/12
alles zijn; bijvoorbeeld mede organiseren van de kinderboekenweek, speurtocht in het bos, onderzoekje ICT, enz.). Per semester werk je dus aan vier leertaken (waarvan twee met een verplicht thema, een zelfgekozen en een schoolgebonden). In semester 2 zijn de thema’s waaruit je kan kiezen ‘adaptief onderwijs’, onderwijsvernieuwers (OGO/EGO, enz.) en Weer samen naar school (rugzakje). Ook nu weer ontwerp je aan de hand van voorbeeldleertaken je eigen leertaken in overleg met coach/ profileringsdocent. Zo kun je een hoek ontwerpen binnen onderwijsvernieuwers. Of ontwerp je lessen die uitgaan van meervoudige intelligentie (adaptief onderwijs). Je kunt ook aan de slag gaan met kinderen met een rugzakje. De structuur van het semester met de vier leertaken blijft hetzelfde. Toelichting, uitleg en criteria krijg je in de leerpraktijkbijeenkomsten. Pedagogiek 2.1 Effectieve instructie en taakafstemming in een adaptieve omgeving. De kern van de verwerkingsopdracht is het leren werken met het activerende directe instructiemodel en taakafstemming zowel aan de groep leerlingen als aan een individuele leerling. In de eerste bijeenkomst wordt de verwerkingsopdracht van deze vakmodule toegelicht. Hieronder een korte toelichting op het praktijkdeel van de opdracht: • Bij de start ga je jouw huidige pedagogische, didactische en organisatorische kwaliteiten en competenties vanuit het perspectief adaptief onderwijs in kaart brengen. In de eerste bijeenkomsten krijg je daar uitleg over. • In de volgende fase ga je jouw stagementor en de groep leerlingen observeren. • De verzamelde informatie helpt bij de daaropvolgende activiteit. Je gaat namelijk een onderwijs- of lesactiviteit voorbereiden en uitvoeren volgens het activerende directe instructiemodel en een activiteit waarbij sprake is van samenwerkend leren. • In de laatste fase van deze vakmodule ga je vervolgens een niet-taakgerichte leerling observeren. Volgens het model van het stappenschema adaptieve taakafstemming begeleid je deze leerling naar meer taakgericht werken. In de vakmodule wordt één en ander toegelicht en worden afspraken gemaakt. De opdracht voor de Montessoristudenten wordt toegelicht tijdens de bijeenkomsten
Nederlands 2.1 Lezen in de basisschool Competenties: • Interpersoonlijk competent • Pedagogisch competent: adaptief onderwijs. • Vakinhoudelijk en didactisch competent: didactische vaardigheden • Organisatorisch competent: voorbereiden van onderwijs. • Competent in reflectie en ontwikkeling: reflecterend vermogen stageactiviteiten • Observeer op een grondige manier het actuele leesklimaat op je stageschool:
Praktijkgids 2009 2010 Pabo HvA
2/12
o o
o
Welke aandacht is er in de verschillende bouwen voor leestechniek, leesbegrip en leesplezier? Worden er naast een methode ook andere materialen gebruikt? Zijn er bijvoorbeeld leeshoeken in de school of in de lokalen? Hoe worden de resultaten van individuele leerlingen geregistreerd? Wat staat er in het schoolwerkplan over lezen? Lees hierbij ook Deel 2 (geletterdheid) uit Portaal, praktische taaldidactiek voor het primair onderwijs en hoofdstuk: 7: “Toetsing en evaluatie” uit het boek Begrijpend lezen van Rolf Robbe.
•
Ontwerp en geef een interessante les over kinderboeken, waarbij je expliciet aandacht besteedt aan boekpromotie en leesplezier. Probeer aan te sluiten bij de actualiteit (bijvoorbeeld: de kinderboeken week). Je les kan ook onderdeel zijn van een serie lessen over kinderboeken of een bepaalde thema.
•
Ontwerp en geef een rijke leesles begrijpend of studerend lezen. Hierbij hoort ook aandacht voor woordenschatonderwijs: voorbewerken, semantiseren, consolideren en controleren van woorden en zinnen met een hoge cognitieve last. Besteed aandacht aan de heldere fasering die voor elke leesles geldt: activiteiten voor, tijdens en na het lezen en pas differentiatie toe. Bij een rijke leesles denken we aan vakoverstijging en aan verschillende taalactiviteiten: praten, denken, lezen, schrijven en spelen over de inhoud van de tekst. De tekst die je gebruikt zoek je zelf en pas je aan, aan het niveau van de groep. Geef de les en schrijf een grondig evaluerend verslag: let daarbij vooral op de doelen en werkwijzen die je gekozen hebt. Het gaat hierbij dus niet om een les uit de methode, maar een les die je zelf maakt naar aanleiding van een actuele gebeurtenis of een onderwerp dat de kinderen erg aanspreekt.
Reken/wiskunde 2.1 Hele Getallen 1) In de reader bij de module Hele Getallen staan suggesties om de op de praktijkschool te geven methodelessen over onderwerpen uit het boek 'Kinderen Leren Rekenen' goed in te leiden. Deze suggesties slaan op de introductie van een rekenles. Een student kan enkele van deze suggesties uitvoeren tijdens de te geven rekenlessen in het eerste semester. 2) In de reader bij de module Hele Getallen staan suggesties om de overgang tussen twee opeenvolgende methodelessen rond een specifiek onderwerp (bijvoorbeeld het delen met ronde getallen, rekenen met geld of kolomsgewijs aftrekken) te versoepelen door middel van een eigen gemaakt werkblad. Een student kan zo'n suggestie tijdens zijn of haar stage uitvoeren.
Oriëntatie op Mens en Wereld 2 (OMW 2) Beschrijving van de afrondingsopdracht. De module OMW 2 wordt afgerond door middel van een stageopdracht. Deze bestaat uit één of meer lessen, die door de student ontworpen, uitgevoerd en geëvalueerd moeten worden. De afrondingsvorm is een verslag, dat aan het einde van de cursus wordt ingeleverd. De stageopdracht moet aan de volgende criteria voldoen:
Praktijkgids 2009 2010 Pabo HvA
3/12
1. Het moet gaan over een thema, waarin minstens twee wereldoriënterende vakken zijn geïntegreerd. Het thema moet én een mens/maatschappelijke component, én een component uit natuuronderwijs/techniek bevatten, dat wil zeggen en combinatie van: a. een of meer vakken uit de deelgebieden ‘Mens en Samenleving’, ‘Ruimte’ en ‘Tijd’ (o.a. Gezond en Redzaam Gedrag, Milieu, Aardrijkskunde en Geschiedenis); b. een of meer vakken uit het deelgebied ‘Natuur en Techniek’ (Biologie, Natuurkunde en/of Techniek). 2. Het thema moet maatschappelijk relevant zijn; 3. De les(sen) moet(en) een practische (onderzoeks- of ontwerp-) component bevatten (een 'hands-on'-gedeelte). 4. De les(sen) dienen in elk geval de volgende onderdelen te bevatten: a. Een lesvoorbereiding over het thema volgens het standaard-PABO-model, met inhoudelijke achtergrondinformatie, beginsituatie leerlingen, lesdoelen, tijdsplanning, organisatie en planning van de les(sen); b. Opdrachten met instructie(s) voor de leerlingen; c. Verslaglegging en evaluatie van de uitvoering van de les(sen), voorzien van zowel een eigen evaluatie als feedback van de stagementor, leerlingen, stagedocent en/of medestudent. Voorbeelden van thema's zijn o.a.: de tomaat, Michiel de Ruyter, de posterijen, de paperclip, parfum, de viool, Frankrijk, wij en de apen, kwik, huilen en lachen, vliegtuigen, verkiezingen, vulkanen, onze botten, etc., etc., etc. Beoordelingsformulier Afrondingsopdracht OMW2 Beoordelingsformulier Afrondingsopdracht Oriëntatie op Mens en Wereld 2 (OMW2) A. Studentgegevens Naam student Klas Datum afronding
B. Thema/onderwerp Onderdeel Beoordeling Opmerkingen (Onvoldoende = 0 punten, voldoende = 1 punt, goed = 2 punten) 1. Vakkenintegratie* 2. M&M-component* 3. N&T-component* 4. Maatschappelijke relevantie* 5. Mate van practisch
Praktijkgids 2009 2010 Pabo HvA
4/12
werken ('hands-on')* C. Voorbereiding Onderdeel 6. Algemene info
Beoordeling
Opmerkingen
D. Uitvoering Onderdeel Beoordeling 12. Eigen evaluatie*
Opmerkingen
7. Lesdoelen* 8. Beginsituatie 9. Tijdsplanning* 10. Organisatie LK/LLN* 11. Leerlingmateriaal
13. Externe evaluatie*
E. Eindbeoordeling 14. Score 15. Cijfer en volg+waardering
*Onderdelen die met een * zijn aangegeven dienen in ieder geval voldoende te zijn voor een voldoende eindbeoordeling. Toelichting bij Beoordelingsformulier Afrondingsopdracht OMW 2 1. Vakkenintegratie: welke vakken zijn er geïntegreerd? Eis: minimaal 1 vak uit de domeinen Mens en Samenleving, Ruimte en Tijd (o.a. aardrijkskunde, geschiedenis, gezond en redzaam gedrag en milieu), gecombineerd met minimaal 1 vak uit het domein Natuur en Techniek (natuurkunde, biologie en techniek). Bij volledige integratie 2 punten toekennen. 2. M&M-component: in hoeverre komt deze tot uiting? 3. N&T-component: idem. 4. Maatschappelijk relevant: in hoeverre komt de aansluiting tussen het thema en de huidige samenleving tot uiting in de les(sen)?
Praktijkgids 2009 2010 Pabo HvA
5/12
5. Mate van practisch werken ('hands-on'): in hoeverre valt uit de voorbereiding op te maken dat dit ook daadwerkelijk plaatsvindt? 6. Algemene info: informatie over school, groep, stagementor, lesdatum etc. 7. Lesdoelen: zijn de productdoelen (kennen en kunnen) en procesdoelen (oa. kerndoelen) adequaat geformuleerd? 8. Beginsituatie: is deze volledig beschreven? 9. Tijdsplanning: indien aanwezig, in hoeverre realistisch? 10. Organisatie LK/LLN: wat doet de leerkracht, wat doen de leerlingen? 11. Leerlingmateriaal: is dit bijgevoegd (zoals werkbladen, instructie e.d.)? 12. Eigen evaluatie: hoe is de kwaliteit hiervan? 13. Externe evaluatie: hoe uitgebreid is deze? Bij meer dan 1 externe evaluatie 2 punten toekennen. Beoordeling: onderdelen worden beoordeeld met een 'onvoldoende' (0 punten), 'voldoende' (1 punt) of 'goed' (2 punten). Deze punten worden opgeteld. Minimumscore is 10 punten voor een 5,5; maximumscore is 25 punten voor een 10. Bij 10 of punten meer heeft de student een 'voldoende', bij 17 of meer punten een 'goed'. Cijferwaardering: Punten Cijfer
10 5,5
11 5,8
12 6,1
13 6,4
14 6,7
15 7,0
16 7,3
17 7,6
18 7,9
19 8,2
20 8,5
21 8,8
22 9,1
23 9,4
24 9,7
25 10,0
Bijlage: Kerndoelen ‘Oriëntatie op Jezelf en de Wereld’ Mens en samenleving 34. De leerlingen leren zorg te dragen voor de lichamelijke en psychische gezondheid van henzelf en anderen. De leerlingen leren zich redzaam te 35. gedragen in sociaal opzicht, als verkeersdeelnemer en als consument. 36. De leerlingen leren hoofdzaken van de Nederlandse en Europese staatsinrichting en de rol van de burger. 37. De leerlingen leren zich te gedragen vanuit respect voor algemeen aanvaarde waarden en normen. 38. De leerlingen leren hoofdzaken over geestelijke stromingen die in de Nederlandse multiculturele samenleving een belangrijke rol spelen. 39. De leerlingen leren met zorg om te gaan met het milieu. Natuur en techniek 40. De leerlingen leren in de eigen omgeving veel voorkomende planten en dieren onderscheiden en benoemen en leren hoe ze functioneren in hun leefomgeving. 41. De leerlingen leren over de bouw van planten, dieren en mensen en over de vorm en functie van hun onderdelen.
Praktijkgids 2009 2010 Pabo HvA
6/12
42. De leerlingen leren onderzoek doen aan materialen en natuurkundige verschijnselen, zoals licht, geluid, elektriciteit, kracht, magnetisme en temperatuur. 43. De leerlingen leren hoe je weer en klimaat kunt beschrijven met behulp van temperatuur, neerslag en wind. 44. De leerlingen leren bij producten uit hun eigen omgeving relaties te leggen tussen de werking, de vorm en het materiaalgebruik. 45. De leerlingen leren oplossingen voor technische problemen te ontwerpen, deze uit te voeren en te evalueren. 46. De leerlingen leren dat de positie van de aarde ten opzichte van de zon, seizoenen en dag en nacht veroorzaakt. Ruimte 47. De leerlingen leren de ruimtelijke inrichting van de eigen omgeving te vergelijken met die in omgevingen elders, in binnen- en buitenland, vanuit de perspectieven landschap, wonen, werken, bestuur, verkeer, recreatie, welvaart, cultuur en levensbeschouwing. In ieder geval wordt daarbij aandacht besteed aan twee lidstaten van de Europese Unie en twee landen die in 2004 lid werden, de Verenigde Staten en een land in Azië, Afrika en Zuid-Amerika. 48. Kinderen leren over de maatregelen die in Nederland genomen worden/ werden om bewoning van door water bedreigde gebieden mogelijk te maken. 49. De leerlingen leren over de mondiale ruimtelijke spreiding van bevolkingsconcentraties en godsdiensten, van klimaten, energiebronnen en van natuurlandschappen zoals vulkanen, woestijnen, tropische regenwouden, hooggebergten en rivieren. 50. De leerlingen leren omgaan met kaart en atlas, beheersen de basistopografie van Nederland, Europa en de rest van de wereld en ontwikkelen een eigentijds geografisch wereldbeeld. Tijd 51. De leerlingen leren gebruik te maken van eenvoudige historische bronnen en ze leren aanduidingen van tijd en tijdsindeling te hanteren. 52. De leerlingen leren over kenmerkende aspecten van de volgende tijdvakken: jagers en boeren; Grieken en Romeinen; monniken en ridders; steden en staten; ontdekkers en hervormers; regenten en vorsten; pruiken en revoluties; burgers en stoommachines; wereldoorlogen; televisie en computer. 53. De leerlingen leren over de belangrijke historische personen en gebeurtenissen uit de Nederlandse geschiedenis en kunnen die voorbeeldmatig verbinden met de wereldgeschiedenis.
Praktijkgids 2009 2010 Pabo HvA
7/12
Semester 2.2 Zoals altijd geldt: Je bereidt je voor op de activiteiten door: • Vooraf bij je mentor informeren wat de beginsituatie van de groep is. Welke activiteiten kennen ze al? Welke wijze van aanbieden zijn ze gewend? Zijn alle materialen en middelen aanwezig die je nodig hebt? Zijn er nog speciale omstandigheden waar je rekening mee moet houden? • Vooraf aan je mentor voor te leggen hoe je van plan bent de verschillende activiteiten uit te voeren. Schakel de hulp van je mentor in als je dat nodig vindt. • Te bedenken waar mogelijkheden liggen tot combineren van de activiteiten. Bij twijfel overleg je met de desbetreffende docenten. • De lesactiviteit(en) volgens het format van de “activiteitenvoorbereiding” voor te bereiden met gebruik van richtlijnen van de vakdocenten • N.B. denk aan de opmerkingen die gemaakt zijn bij de feedback van de docenten m.b.t. productdoelen en leerhulp. Maak voor elke fase van de les een nieuwe rij met kolommen. • De vakspecifieke competenties per vak te bestuderen en aan de hand daarvan je eigen leerdoelen op te stellen. Leerpraktijk Omgaan met Verschillen Het thema van de Profilering is Omgaan met Verschillen. Tijdens de Profileringbijeenkomsten wordt uitgebreid ingegaan op Omgaan met verschillen en de gevolgen voor het onderwijs. Eén van de belangrijke doelen is dat de student zich bewust wordt van alle mogelijke verschillen in haar klas en hoe je daar als leerkracht mee om kunt gaan. De praktijk is een onmisbare schakel om te groeien in de competenties en de onderwijsvisie te scherpen. De profilering is zo opgezet dat er keuzes zijn ten aanzien van de leertaken die een student maakt en daarom is het moeilijk in te schatten hoeveel opdrachten een student daadwerkelijk zal uitvoeren in de stage. Elke student maakt 4 leertaken • Eén verplicht: dit is een onderzoeksleertaak waarbij de student zelf een onderzoek opzet. Het werkveld zal de inspiratie zijn voor de student, waarbij zij ook buiten de eigen stageklas of stageschool kunnen kijken. • Eén of twee keuze leertaken: kan vooral theoretisch zijn, maar meestal wordt er minimaal voor 1 praktische leertaak gekozen, zoals samenwerkend leren in de onderbouw. • Eén of twee eigen leertaken: deze schrijf je zelf, er zit altijd een praktijkdeel in, maar de grootte daarvan kan erg verschillen. Leerpraktijk 2e en 3e jaar opleiden in de school In semester 1 kun je je bezighouden met het thema ‘onderwijs ontwerpen’, onderwijsvernieuwers en het volgen van kinderen. Zo kun je binnen het onderwijs ontwerpen bijvoorbeeld een opzet maken voor ‘verhalend ontwerpen’. Deze voer je dan ook uit. Bij het thema volgen van kinderen horen opdrachten met betrekking tot de Cito-toets, leerlingvolgsystemen sociaal emotionele ontwikkeling en/of voorschoolse educatie. Bij onderwijsvernieuwers verdiep je je in een of meer onderwijsvernieuwers en ga je bepaalde kenmerken toepassen. En kies je een thema voor een eigen leertaak die past binnen jouw ontwikkeling. Daarnaast werk je in een groepje aan een schoolgebonden leertaak (dit kan van alles zijn; bijvoorbeeld mede organiseren van de kinderboekenweek, speurtocht in het bos,
Praktijkgids 2009 2010 Pabo HvA
8/12
onderzoekje ICT, enz.). Per semester werk je dus aan vier leertaken (waarvan twee met een verplicht thema, een zelfgekozen en een schoolgebonden). In semester 2 zijn de thema’s waaruit je kan kiezen ‘adaptief onderwijs’, onderwijsvernieuwers (OGO/EGO, enz.) en Weer samen naar school (rugzakje). Ook nu weer ontwerp je aan de hand van voorbeeldleertaken je eigen leertaken in overleg met coach/ profileringsdocent. Zo kun je een hoek ontwerpen binnen onderwijsvernieuwers. Of ontwerp je lessen die uitgaan van meervoudige intelligentie (adaptief onderwijs). Je kunt ook aan de slag gaan met kinderen met een rugzakje. De structuur van het semester met de vier leertaken blijft hetzelfde. Toelichting, uitleg en criteria krijg je in de leerpraktijkbijeenkomsten. Pedagogiek Pedagogiek 2.2: Actief leren en ontwikkelingsstimulering jonge risicokinderen Voor deze module voer je zowel in semester 2.2a als in semester 2.2b opdrachten uit. Opdracht 1: Voorbereiding: Je observeert het actief leren en het (speel)werken in jouw stagegroep, wat betreft leerling- en leerkrachtgedrag en andere aspecten van klassenmanagement die belangrijk zijn bij speelwerken en actief leren. De gegevens van deze observatie vormen de beginsituatie van het dagdeel of de 2 lessen speelwerken die je verzorgt en schriftelijk evalueert. Opdracht a: 1. Observeer, met behulp van een zelf gekozen of zelf samengesteld observatieformulier, actief leren en het (speel)werken in jouw stagegroep. Observeer in ieder geval: leerlinggedrag: taakgerichtheid en samenwerken, leerkrachtgedrag: spelbegeleidings- en interactievaardigheden, klassenmanagement: middelen, organisatie, instructie, leertijd, registratie. 2. Verzorg op basis van de observatie of een dagdeel of twee verschillende (speelwerk)lessen waarin aantoonbaar sprake is van actief leren. 3. Evalueer de twee lessen grondig, met reflecties op jouw rol als begeleider van het actief leren. Geef in deze evaluaties ook aan wat je leerdoelen voor volgende speelwerklessen zijn. Opdracht b: 1. Observeer vanuit drie visies, in overleg met je stagementor, een leerling, bij voorkeur een oudste kleuter, die achterblijft op een bepaald ontwikkelingsgebied. Observeer minimaal drie keer in diverse situaties. 2. Trek voorzichtige conclusies ten aanzien van mogelijke ontwikkelings-achterstanden. 3. Maak een plan van aanpak voor gerichte ontwikkelingsstimulering ( stappenplan Pedagogiek, uitgereikt en toegelicht tijdens de bijeenkomsten) 4. Voer de ontwikkelingsstimulering uit tijdens het door jou geleide (speel)werken. Verspreid dit over meerdere weken.
NB. Voor de studenten van de profilering Montessori:
Praktijkgids 2009 2010 Pabo HvA
9/12
Semesterdeel 1: 1. Een bijgehouden 6 kolommenlijst van tien kleuters ( jong en oud) 2. Twee verslagen van jouw leiding tijdens het individuele werken aan de hand van de aandachtspunten en de reflectie hierop. Semesterdeel 2: Opdracht: 1. Observeer vanuit 3 visies, waaronder Montessori (MKVS), in overleg met je stagementor, een oudste kleuter, die in jullie ogen achterblijft op een bepaald ontwikkelingsgebied. Observeer minimaal drie keer in diverse situaties. 2. Trek voorzichtige conclusies ten aanzien van mogelijke ontwikkelingsachterstanden bij voornoemde kleuter (de signalering) .Betrek hierbij ook onderzoeksgegevens en informatie van de stagementor . 3. Maak een plan van aanpak vanuit een van de visies voor gerichte ontwikkelingsstimulering ( stappenplan Pedagogiek, uitgereikt en toegelicht tijdens de bijeenkomsten) 4. Voer de ontwikkelingsstimulering uit tijdens het door jou geleide speelwerken. Verspreid dit over meerdere weken.
Nederlands 2.2 Taal bij kleuters en mondelinge taalvaardigheid Competenties: • Interpersoonlijk competent • Pedagogisch competent • Vakinhoudelijk en didactisch competent: didactische vaardigheden, kennis van het vakgebied Nederlands • Organisatorisch competent: voorbereiden van onderwijs, evalueren en waarderen, klassenmanagement • Samenwerken: communicatieve vaardigheden. • Competent in reflectie en ontwikkeling: reflecterend vermogen, professioneel handelen Stageactiviteiten: • Maak een inventarisatie van het onderwijs in mondelinge taalvaardigheid in je stageklas. • Schrijf een observatieverslag met commentaar van het taalgebruik van je mentor in de klas. Let daarbij speciaal op het taalgedrag van je mentor ten aanzien van de volgende drie factoren: taalruimte, taalaanbod, feedback. Zie voor de theorie hierover het boek “Taalontwikkeling op school” van Verhallen en Walst. • Maak een protocol van je eigen taalgebruik in de klas (bv. een kringgesprek) met een analyse van en commentaar op je eigen taalgebruik in deze situatie. Dit doe je ook volgens het model uit “Taalontwikkeling op school”. • Observeer en beschrijf aan de hand van de tussendoelen ontluikende geletterdheid drie kleuters in een verschillend stadium van leesontwikkeling. Je beschrijft wat het kind wel en wat het nog niet kan. Gebruik hierbij de lijst “Tussendoelen beginnende geletterdheid” die je kunt vinden op MILE 2 (intranet, mediatheek) • Geef een beschrijving van de leesactiviteiten die je met jouw observatiegroepje hebt uitgevoerd (één per kind). Voeg voorbeelden van het werk van de kinderen als bijlage bij je verslag Nederlands 2.2. Reflecteer op de activiteiten die je met de kinderen hebt uitgevoerd. Wat hebben ze geleerd en wat is de volgende stap.
Praktijkgids 2009 2010 Pabo HvA
10/12
•
•
Verzamel tien taaluitingen van kleuters die duidelijk afwijken van de taal van volwassenen met daarbij aangegeven op welk taalaspect de uitingen afwijken: pragmatiek, semantiek, syntaxis, morfologie, fonologie. Gebruik de reader “Taalontwikkeling” (zie pabosite Nederlands 2.2). Ontwerp en geef een woordenschatles bij kleuters. Gebruik hierbij de theorie uit de boeken: “Nederlands als tweede taal in het basisonderwijs” en “Met woorden in de weer”.
Eigen voorstel student: In plaats van de genoemde stageactiviteiten kan een student ook zelf een voorstel doen voor een activiteit of activiteiten ter afronding van dit studieonderdeel. De student dient dan halverwege het semester ter goedkeuring een afrondingsvoorstel in bij de docent (één A4). De docent beoordeelt het voorstel op de criteria: voldoende relevant voor het domein ‘lezen’ (o.a. toepassing literatuur), praktijkgericht (bv onderzoeksopdracht van de stageschool) en professionele aanpak (kwantiteit, kwaliteit).
Wiskunde 2.2 Meten en Meetkunde 1) In de reader bij de module Meten en Meetkunde staan suggesties om de op de praktijkschool te geven methodelessen over Meten en Meetkunde goed in te leiden. Deze suggesties slaan op de introductie van een rekenles. Een student kan enkele van deze suggesties uitvoeren tijdens de te geven rekenlessen in het eerste semester. In de colleges kan zo’n introductie worden besproken. 2) In de reader bij de module Meten en Meetkunde staan ook suggesties om de overgang tussen twee opeenvolgende methodelessen rond een specifiek onderwerp (bijvoorbeeld construeren in de onderbouw of bovenbouw) te versoepelen door middel van een eigen gemaakt werkblad. Een student kan zo'n suggestie tijdens zijn of haar stage uitvoeren. KO 2.2 Beeldende vorming Je ontwerpt een leerlijn of lessencyclus van drie lessen rondom een inhoudelijk thema waarbij als vormgevingsdoel de beeldaspecten licht of kleur centraal staan. De inhoud van de lessen zorgt voor een logisch verband, zodat de leerlingen zich ononderbroken kunnen ontwikkelen. Per les zorg je voor een materiaal technisch, vormgevings en inhoudelijk doel. Je start elke les met een inspirerende activiteit of demonstratie/ uitleg die bestemd is voor de hele klas. Daarna werk je verder met een klein groepje kinderen. Begeleid de kinderen tijdens het werkproces door het geven van de juiste leerhulp. Evalueer na afloop met de kinderen zowel het werk als het proces. Neem je bevindingen mee in de voorbereiding van de volgende les. Zorg ervoor dat je het werk zo mooi mogelijk ophangt/ tentoonstelt na de les, zodat anderen het kunnen zien. Maak foto’s van het werk en je mini-tentoonstelling en voeg deze bij je praktijkverslag. Bewegingsonderwijs • Geef 1 klassikale les aan kleuters. • Geef 1 vrije werkles aan kleuters • Geef 2 groepslessen aan kleuters die op elkaar aansluiten, waarvan je er één op video opneemt.
Praktijkgids 2009 2010 Pabo HvA
11/12
N.B. wanneer je geen stage loopt bij de onderbouw (groep 1 / 2 ), dan geen bewegingsonderwijs geven!). Dans & drama • Doe een 5-minutenspelletje met de klas. • Geef ten minste één dansles die aansluit bij de ‘technische beginsituatie en het belevingsniveau van je groep en opgebouwd is volgens de ‘vijfstructuur’. • Geef ten minste één dramales die aansluit bij de ‘technische beginsituatie en het belevingsniveau van je groep en opgebouwd is volgens de ‘vijfstructuur’. N.B. Voordat je lessen gaat ontwerpen en geven, verricht je eerst onderzoek naar de beginsituatie op spel-/ en bewegingsvaardigheden van de kinderen. Je bent vrij in je keuze welke jaargroep je de lessen aanbiedt (dus niet per definitie aan kleuters). TIP! Neem de lessen op op video opdat je visuele ondersteuning hebt bij het evalueren en reflecteren. Muziek • Geef een methodeles “klank” uit “muziek, moet je doen - groep 1/2.Zorg ervoor dat de les aansluit op het muzikale niveau van de stagegroep. Geef in je evaluatie aan of je je kunt vinden in de lesopbouw uit de methode, of wat je anders hebt gedaan, of anders zou doen. • Ontwerp en geef een les liedaanbieding met een lesuitbreiding. De lesuitbreiding mag zijn: een bewegingsopdracht, een klankspel, een maat-, of ritmebegeleiding van het lied middels bodypercussie of op instrumenten, een sfeerpartituur, of begeleidingspartituur.
Praktijkgids 2009 2010 Pabo HvA
12/12