1
Stadsplanning in Amsterdam rond 1929 Plan Berlage, de Amsterdamse School en het HLZ
OpmaakBerlageAdamS&HLZ_v4; versie 1: 0904; v2: 1004; v3: 0407; v4: 1008
naam ................................................. klas
.................................................
tijd
ca. 50-60 minuten
deze tekst is samengesteld door Volkert Keijsper en hoort bij een powerpointpresentatie kunstgeschiedenis in het kader van het jaar 1929 ter gelegenheid van het 75-jarig lustrum van het Hervormd Lyceum Zuid in september 2004
2
3
Plan Berlage, de Amsterdamse School en het HLZ Vóór 1850
Het gemeentebestuur van Amsterdam bekommerde zich vóór 1850 niet of nauwelijks om de vraag of en hoe de stad zou moeten groeien. Dat hoefde ook eigenlijk niet, want de bevolking nam nauwelijks toe. Bekijk de groeicijfers maar: in 1675 200.000 en in 1840 211.000 inwoners. De 17e eeuwse staduitleg (grachtengordel) bood voldoende ruimte aan nieuwkomers.
Vanaf 1850
Na 1850 veranderde de toestand snel en radikaal: in navolging van het buitenland (de Industriële Revolutie was in bijvoorbeeld Engeland al meer dan een halve eeuw aan de gang) ontplooide de Nederlandse economie zich in hoog tempo. Veel arme mensen van het 2 De Amsterdamse 1 Kelderwoning aan de Zeedijk, nr. 58 ca. 1900. platteland trokken naar binnenstad, Zwarte Bijlsteeg, Martelaarsde stad om als arbeider te gracht, ca. 1911. gaan werken in de fabrieken (urbanisatie). Dit had tot gevolg dat de bevolking van Amsterdam zeer snel toenam (van 211.000 in 1840 tot 510.800 inwoners in 1900!). Het proletariaat woonde onder erbarmelijke omstandigheden (grote gezinnen in ‘kelderwoningen’ van één of twee vertrekken, soms maar 1,50 m hoog en 2 m onder de grond!). Niet alleen woonden de arbeiders onder slechte omstandigheden, ook hun werk in deze begintijd van de moderne economie was verschrikkelijk: • veel kinderen moesten op jonge leeftijd gaan werken • een 12-urige werkdag was geen uitzondering • de lonen waren heel laag • het werk van ongeschoolden (de meeste mensen) was erg eentonig, zwaar, vaak gevaarlijk en vies.
Een nieuwe sociale klasse
Door de concentratie van fabrieksarbeiders ontstond er een nieuwe sociale klasse. Arbeiders verenigden zich langzamerhand, zowel politiek als maatschappelijk. Op het eind van de 19e eeuw zie je in Europa de opkomst van bijvoorbeeld het socialisme, arbeiders partijen, woningbouw- verenigingen, het communisme.
Stadsontwikkeling in de jaren 1860: chaos
In 1860 werden de stadswallen van Amsterdam geslecht, de groei van de stad kon beginnen. Het stadsbestuur bestond uit liberale regenten, die hun werk als louter administratief zagen. Ze vonden het niet hun taak om invloed uit te oefenen op de stadsontwikkeling. Men liet het over aan het particuliere initiatief.
4 Revolutiebouw Na 1860 kochten particulieren de grond rond Amsterdam op en begonnen woningen te bouwen. • De bouwondernemers hadden onvoldoende eigen kapitaal en moesten geld lenen. Natuurlijk wilden zij hun leningen zo spoedig mogelijk aflossen. • De vraag naar huizen was inmiddels heel groot geworden. • De grondprijzen liepen snel op. • Om toch nog huizen tegen een acceptabele prijs te kunnen leveren bezuinigden de bouwondernemers op de kwaliteit van de materialen. • Er waren geen richtlijnen van de overheid voor de minimumeisen voor de bouw van woonhuizen. Het resultaat van dit proces was, dat de volksbuurten die op het eind van de 19e eeuw gebouwd werden (bijvoorbeeld De Pijp en de Dapperbuurt) doorgaans uit slecht gebouwde woningen bestonden (de zogenaamde ‘revolutiebouw’). Kenmerken van de revolutiebouw • Men gebruikte slechte materialen en er werd onvoldoende geheid, waardoor hele straten verzakten en huizen veel gebreken vertoonden. • De woningen waren etagewoningen, smal, diep en klein, type: voor-, achterkamer en alkoof. • De woningen waren ongezond, er was bijvoorbeeld onvoldoende toevoer van licht en lucht: - men sliep in de tussenkamer (zonder ramen) - er was onvoldoende lichttoetreding (diepe woning met te kleine ramen) - de woningen waren gehorig, ze hadden dunne 3 Standaard bebouwing in de Pijp: smalle rechte straten zonder groen. scheidingswanden. De aanleg van de nieuwe stadsdelen was bovendien rommelig. Want de overheid had geen stedebouwkundig plan en de kopers van de grond (kavels weiland) bouwden de nieuwe stadswijken volgens het patroon van de oude poldersloten.
De jaren na 1890: maatregelen tegen de chaos
In de jaren 1890 veranderde de samenstelling van de gemeenteraad. De S.D.A.P (Sociaal Democratisch Arbeiders Partij) werd bijvoorbeeld opgericht en deed in 1902 zijn intrede in de gemeenteraad. Men nam een pakket maatregelen en trachtte de situatie alsnog onder controle te krijgen. • Een van deze maatregelen was de invoering van het erfpachtstelsel in 1896: de grond kon niet langer meer worden gekocht, maar moest voor een tijd worden gehuurd. Hierdoor bleef de gemeente eigenaresse van de grond en proviteerde bovendien van de oplopende grondprijzen (tussen 1826 en 1900 steeg de prijs van f 1,25 tot f 50,- per m2!). • Een andere maatregel was de invoering van de woningwet in 1901. Hierdoor: - kon de gemeente allerlei bouwverordeningen en bouwvoorschriften in werking stellen die de kwaliteit van de woningen ten goede kwam (betere indeling van de woningen, meer licht en lucht intrede) - kon de gemeente woningbouwverenigingen – een nieuw verschijnsel in de eerste jaren van de20e eeuw – aan een financieringsvorm helpen - werd de gemeente verplicht een uitbreidingsplan op te stellen (maar dat kwam in Amsterdam pas in 1935 van de grond in de vorm van het Algemeen Uitbreidings Plan. Dit plan werd pas in 1939 goedgekeurd en kon door de oorlog niet eerder dan in 1947 worden gestart).
4 Bouwverordening 1920, na de woningwet van 1902.
5 De paar stedebouwkundige plannen uit de 19e eeuw hadden slechts de verfraaiing van het stadsbeeld voor ogen (bijvoorbeeld Sarphati, Niftrik en Kalff). In het plan uit 1935 poogde men om een oplossing te vinden voor de te verwachten ontwikkelingen. Men maakte een prognose tot het jaar 2000! Vanaf 1915: gemeentelijke bemoeienis volkshuisvesting Pas in 1915 ging de gemeente zich echt bemoeien met volkshuisvesting. Wibaut en Kepler zorgden voor een gemeentelijk woningdienst. Er werd een ‘schoonheidscommissie’ ingesteld, wat tot gevolg had dat bouwwerken voortaan alleen nog maar door architecten werden ontworpen. Vanaf die tijd zorgden de woningbouwverenigingen voor een geweldige stimulering van de huizenbouw. In enkele jaren verrezen er duizenden woningen en kwam er een einde aan de woningnood.
Het Plan Berlage 1917
In 1917 werd een ontwerp voor een uitbreiding voor Amsterdam Nieuw-Zuid van de hand van H. P. Berlage door de gemeenteraad goedgekeurd. Het Plan Berlage in vergelijking met de 19e eeuwse wijk de Pijp: • Berlage vermeed de troosteloosheid van de parallelle, smalle straten in de naburige Pijp. De straten in zijn plan waren breder van opzet. Ze werden afgewisseld door pleintjes en wat groen. • Dit bood meer mogelijkheden voor een goede bebouwing. 5 H.P. Berlage, Tweede plan voor Amsterdam Zuid, 1914-1917. • Wat opvalt is de sterke neiging tot monumentaliteit. Deze werd veroorzaakt door: - de toegepaste symmetrie (Minervalaan en het deel met de Amstellaan (= Vrijheidslaan), de Noorderamstellaan (= Churchilllaan) en de Zuideramstellaan (= Rooseveltlaan). - het feit dat Berlage op de kruisingen van de breedste boulevards groots opgezette, monumentale, gebouwen plande, die in het teken van de kunst moesten komen te staan (musea, opera, etc.).
Beperkingen van het Plan Berlage
Ondanks zijn pionierswerk op stedebouwkundig gebied had het werk van Berlage zijn beperkingen. Zijn voornaamste zorg was de vormgeving: hij wilde in de eerste plaats een mooi en monumentaal stadsgedeelte creëren. Hierin week hij niet af van eerdere plannen uit de 19e eeuw. De architecten van de Amsterdamse School, die het stratenplan met huizen vulden, hadden hetzelfde uitgangspunt. Ook zij dachten in de eerste plaats aan een mooie buitenkant van de te bouwen huizen. Nadelen van het Plan Berlage • Berlage hield bij zijn ordening van het straatbeeld geen functionele factoren in het oog. • Ondanks de brede opzet is de plattegrond dicht bebouwd en zijn de wijkvoorzieningen schaars, zoals de op wat ruimere schaal geplande groenstroken en pleinen. • Met een gunstige oriëntering van de bouwblokken (bezonning) heeft hij op geen enkele wijze rekening gehouden.
6 De Amsterdamse School ± 1915 – 1935 Invloeden • E. Cuypers. Hij was de vertegenwoordiger van het ‘gotisch rivival’ in Nederland en architect van het Centraal Station en het Rijksmuseum in Amsterdam. Zijn stijl was eclectisch: hij paste uit vroegere stijlen elementen toe naar eigen believen. Op zijn architectenbureau werkten sleutelfiguren van de latere Amsterdamse School. Hij vond dat een architect in de eerste plaats een ‘schepper van schoonheid’ moest zijn. • Berlage (1856-1934). Architect van de Amsterdamse Beurs, een gebouw dat hem tot een modern hervormer maakte. Hij was ontwerper van vele stedelijke uitbreidingsplannen o.a. die van Amsterdam (1917) en Den Haag. Hij werd beïnvloed door F.L. Wright uit de V.S. Berlage ging bij de vormgeving meer uit van de functie die het gebouw had en van de omgeving waarin het stond. Hij was belangrijk voor de introductie van nieuwe bouwmethoden. Hij liet 6 H.P. Berlage, De Beurs, 1898-1903. overbodige versiering weg en liet de constructie van een gebouw meespelen als element van vormgeving. Al doende kwam hij uit op een meer zakelijke vormgeving. Zo leverde hij een belangrijke bijdrage aan de verwerping van de 19e eeuwse façade-architectuur. • Exotische invloeden waren in die tijd erg in de mode. Ze waren ook van invloed op de architecten van de Amsterdamse School. In Nederland hadden ze vooral een Indonesisch stempel. • Folkloristische architectuur uit Scandinavië: ornamenten en houtconstructies. De bekendste architecten van de Amsterdamse School • Michel de Klerk (architect met de meeste invloed, werkzaam geweest bij architect E. Cuypers) • Piet L. Kramer (werkzaam geweest bij architect E. Cuypers) • Van der Mey (werkzaam geweest bij architect E. Cuypers) • J.F. Staal (bouwde later o.a. de ‘Wolkenkrabber’ in Nieuw Zuid) • H. Th. Wijdeveld • Hildo Krop was de bekendste beeldhouwer van gevelbeelden en beelden op bruggen. Producten die werden gemaakt in de stijl van de Amsterdamse School De woningen binnen het plan Berlage, die veelal in de stijl van de Amsterdamse School verrezen, waren redelijk, maar kenden ook gebreken. In de stijl van de Amsterdamse School werden niet alleen woonhuizen gebouwd, maar ook werden openbare gebouwen (badhuizen, politiebureaus, bibliotheken), bruggen, toiletgebouwtjes, huisnummerbordjes, straatmeubilair (zoals lantaarnpalen en girobussen), meubels en interieur vorm gegeven. 7 LINKS Giroboekje, stadsgiro Amsterdam, ontwerp Fre Cohen. Stadsdrukkerij. Let op de speciale vormgeving van de hoofdtekst. De kleine letters zijn ‘modern’: zonder schreven en zonder dik-dunverloop. 8 RECHTS Girobus, Dienst Publieke Werken, 1926. Let weer op de lettervorm.
7
9 Michel de Klerk, Aquarel van woningcomplex Eigenhaard, woningen aan de Hembrugstraat, 1917. Amsterdam. Veel mensen vonden een toren op een woningcomplex voor arbeiders overbodig en duur.
10 P.L. Kramer, De Dageraad, Hoek P.L. Takstraat/Burg. Tellegenstraat, 1918-23. Amsterdam Zuid. Markante afsluiting van een woningblok.
Bekende gebouwen/woonblokken • Het Scheepvaarthuis aan de Prins Hendrikkade, 1913-1916, architect Van der Mey e.a. • ‘Eigen Haard’ of ‘Het Schip’, woningcomplex aan de Hembrugstraat/ Oostzaanstraat/Zaanstraat voor de socialistische woningcorporatie ‘Eigen Haard’, 1917-21, architect De Klerk. • ‘De Dageraad’ woningcomplex in Zuid, architecten Kramer en De Klerk, 1918-23 voor woningbouwvereniging ‘De Dageraad’. Kenmerken van de Amsterdamse School • De gebouwen, meubels en andere producten werden bedacht vanuit de vorm. Dan werden de constructie en het materiaal daaraan aangepast. Materiaal, techniek, functie en de eisen van de bewoners werden ondergeschikt gemaakt aan de ‘vormwil’ van de architect. • De architecten dachten in grote gebaren van gehele woonblokken, niet in saaie aaneenschakelingen van steeds dezelfde, eentonige huizen. Zo’n woningblok werd vaak beëindigd door een opvallende, afwijkende hoekwoning, vaak met torens en beeldhouwwerk (zie afb.10). In het algemeen kun je stellen dat er veel niet-functionele toevoegingen waren. Zie afb.11. • De buitengevel was van baksteen (dat is behalve ‘typisch Nederlands’, ook vrij ‘kneedbaar’), massief en plastisch (golvende gevels, ronde uitbouwen, in- en uitspringende delen, hoge en lage delen). Dit maakte de woningen expressief. Zie afb.9, 10 en 11. • Er werd veel ornamentiek toegepast: gevelstenen, beelden en smeedwerk. Zie afb.11. • Verschillende kleuren baksteen en verschillende metselverbanden zorgden voor een decoratief effect, net als bouwmaterialen die op ongebruikelijke manieren werden toegepast (bijvoorbeeld verticaal geplaatste dakpannen, bakstenen tegen het plafond). Zie afb.11. • Veelgebruikte vormen: parabool, trapezium, kogelvorm, maar ook plastische vormen als de schelp. • De buitenkant van een gebouw moest een eenheid vormen met de binnenkant: meubel en interieur werden in dezelfde stijl ontworpen. Zie afb.12. Een goed voorbeeld hiervan is het Scheepvaarthuis. • Veel ramen hadden een horizontale raamindeling (‘ladderramen’). Zie afbeelding 10.
11 Michel de Klerk, woningcomplex Eigen Haard/Het Schip, detail gevelopbouw, Spaarndammerplantsoen, Amsterdam, 1915-17. Arbeiderswoningen van de Amsterdamse School. Foto Tim Killiam.
12 De Klerk, Eetkamerstoel voor het ameublement van ‘Woonhuys’, 1916. De vorm stond voorop, erg functioneel is deze stoel niet.
8 Kritiek op de Amsterdamse School • De Amsterdamse School werd wel beschuldigd van ‘schortjes architectuur’. Men vond dat de architecten alleen maar geïnteresseerd waren in de buitenkant van hun gebouwen. • Met de bewoners werd niet echt veel rekening gehouden. De architecten hielden zich niet bezig met het totale pakket aan voorwaarden waaraan een goede woning moest voldoen. Een goede indeling van de woning was bijvoorbeeld iets wat hen niet echt interesseerde. • Ook een grootschalige stedebouwkundig plan hadden de architecten van de Amsterdamse School niet. Zaken als verbindingswegen met de bestaande stad, wijkvoorzieningen voor de bewoners en een goede orientering ten opzichte van de industriegebieden, waren niet het belangrijkste. De laatste fase van de Amsterdamse School De Amsterdamse School was eerst vooral plastisch, al zijn er ook voorbeelden van een vlakke, lineaire stijlvariant. De laatste fase van de Amsterdamse School is strenger: 1927-33, Apollo- en Minervabuurt, HLZ) Kenmerken van de laatste fase van de Amsterdamse School: • Strenger, vlakker, minder versiering. • Hoge gevels met verticale structuur. • Grotere ramen in aaneengesloten banden die zorgden voor een horizontaal accent. • Hoge puntdaken met rode pannen en geprononceerde schoorstenen. • Het decoratieve bakstenen ornament verdween praktisch geheel en was soms slechts als strak lineair accent aanwezig. Nog maar zelden waren er natuurstenen sculpturen.
13 Het Nieuwe Huis van de architect Van den Nieuwen Amstel, ca. 1925-28. Roelofhartplein, Amsterdam. De monumentale gevel is een massief element in het straatbeeld. Versobering en verstrakking van de vormentaal van de Amsterdamse School is te zien. Het complex is gebouwd voor de woningbouwvereniging ‘Samenwerking’. Het bevatte gezinswoningen, woningen voor alleenstaanden en een aantal wijkvoorzieningen: een bibliotheek, een restaurant, een postkantoor, een rijwielstalling en enkele winkels.
De Amsterdamse School en bouwopdrachten De architecten van de Amsterdamse School hebben zich veel beziggehouden met volkswoningbouw en straatmeubilair tussen 1915 en 1935. Dat is te danken aan: • De meer socialistisch ingestelde mensen die het op dat moment voor het zeggen hadden in de gemeente: Burgemeester Tellegen, wethouder van Volkshuisvesting Wibaut en directeur van de Gemeentelijke Woningdienst A. Kepler. • nog belangrijker was de greep die de aanhangers van de Amsterdamse School kregen op de Schoonheidscommissie. Deze commissie hield ontwerpen in een andere stijl gewoon tegen! Inhoudelijke ideeën van de Amsterdamse School De architecten beschouwden zich als kunstenaars die ‘weten wat goed is voor de gewone man’. Ze vonden dat ze door het ontwerpen van mooie huizen mee werkten aan de ‘verheffing van het volk’. De bevoogding ging ver: ramen werden hoog geplaats, zodat de mensen niet naar buiten konden hangen om te kletsen. De arbeider moest ‘de blik naar binnen keren en genieten van zijn eigen woning’. Het huiskamerraam werd in de hoek geplaats, zodat de tafel niet in het midden zou worden neergezet. Om dezelfde reden werd de lampehaak niet in het midden van de kamer geschroefd.
Het Hervormd Lyceum Zuid, Brahmsstraat, Amsterdam
Volgens het archief van Bouw en Woningtoezicht is het Hervormd Lyceum ontworpen door J. Beijlevelt. Hij stierf echter tijdens de opdracht. Zijn collega J.P.L. Petri Jr. nam hem over. Door deze wisseling van architect kon het HL pas in 1933 worden opgeleverd.
9
14 Links de voorgevel met de ingang en rechts de zijgevel 15 De hoofdingang is ondergebracht in een van het Hervormd Lyceum Zuid te Amsterdam, J. Beijlevelt en apart uitbouwtje met een trap, een muurtje en een puntdak. J.P.L. Petri Jr., 1933. Let op het massieve hoekblok.
De vormgeving van de gevels van het HLZ Het buitenkant van het HLZ heeft elementen die karakteristiek zijn voor de laatste fase van de A’damse School. Dat is te zien aan het ontbreken van veel decoratie en toepassen van rode pannendaken op vrij strakke gevels. Ook zijn de gevels samengesteld uit verschillende delen: in- en uit-springende profielen, hogere en lagere vlakken en stroken met ramen bepalen de compositie. Op deze manier trachtte de architect een gevarieerd aanblik te bereiken, zonder te vervallen in het gebruik van stijlelementen uit de eerste periode. Voorgevel De voorgevel heeft een compositie die omwille van het artistieke effect is ontworpen: • Hij is gedacht vanuit de vorm en moet een zekere monumentaliteit uitstralen. Als je er naar kijkt, kun je er niet aan aflezen welke ruimten er zich achter bevinden en wat de functie daarvan is. Een goed voorbeeld van dit ‘effectbejag’ is het gesloten blok op de rechter hoek van de voorgevel. Daar is het trappenhuis. Meer binnenvallend licht zou de begaanbaarheid vergroten. Maar de architect wilde een massieve afsluiting van 16 De gevels aan de binnenplaats van het de gevel en een gesloten blok, als tegenhanger voor de Hervormd Lyceum Zuid te Amsterdam. open binnenplaats in het rechterdeel van de zijgevel (afb.14). • De hoofdingang van de school gaat veilig schuil onder een apart uitbouwtje, een ‘tentje’ (afb.15). • De ramen zijn klein en van verschillend grootte. Ze zijn gegroepeerd in stroken die een decoratieve werking hebben en horizontale lijnen vormen in de compositie van de gevel. LINKS 17 De achtergevel van het Hervormd Lyceum Zuid te Amsterdam. Deze gevel heeft vormovereenkomsten met de voorgevel. RECHTS 18 Het ijzeren smeedwerk op de voordeur van het HLZ is ongeveer de enige decoratieve toevoeging aan het schoolgebouw, naast de glas-inloodramen in de hallen.
10 Gevels aan de binnenplaats Deze gevels hebben een ander opzet. Er zijn veel, grote ramen, zodat de lokalen voldoende licht krijgen en er meer contact met buiten mogelijk is. Bij het ontwerpen heeft de architect zich hier vooral laten leiden door de functie van de vertrekken die àchter de gevel liggen. Achtergevel Deze gevel is een mix van de voorgevel en de gevels aan de binnenplaats: • de ramen zijn groot als die aan de binnenplaats • er zijn vormovereenkomsten met de voorgevel: er is een hoog, uitspringend deel en een tentvormig uitbouwtje.
Latere ontwikkelingen
De strengheid, de functionaliteit en het gebrek aan versierselen die de bouwstijl van het Hervormd Lyceum kenmerken, zijn ongetwijfeld beïnvloed door wat zich destijds op het gebied van architectonische vernieuwing aankondigde. Er ontstond langzamerhand een zakelijke architectuur: de Internationale Stijl (andere namen voor hetzelfde: het Functionalisme, het Modernisme, het Nieuwe Bouwen). De gesloten bakstenen muur werd doorbroken, de constructie van de gebouwen werd meer naar buiten duidelijk gemaakt, de ramen werden glaswanden, er werd gestreefd naar een meer ‘open’ gevel.
19 VOORAAN De brug aan het Muzenplein nog in de stijl van de Amsterdamse School. RECHTSMIDDEN Apollohal, Boeken, 1935. MIDDENACHTER Sociale Verzekeringsbank, Roosenburg, 1939.
Voorbeelden van deze vernieuwing in Plan Zuid • Duikers ‘Openluchtschool’ (1929-1930) • Staals ‘Wolkenkrabber’ (1930-1932) • Boekens ‘Apollohal’ (193301935) • Roosenburgs ‘Sociale Verzekeringsbank’, met name de ronde glazen achterzijde (1937-1939) Het duurde nog tot 1955 voordat de nieuwe architectonische principes, die dus al in de jaren 30 werden toegepast op genoemde monumentale bouwwerken, op ruimere schaal werden toegepast in de woningbouw in dit stadsdeel. Een voorbeeld daarvan is de ‘open bouw’ aan de Beethovenstraat ten zuiden van de Stadionkade en grenzend aan het Beatrixpark. Tekstbronnen De belangrijkste bron, waaruit vaak letterlijk is geciteerd: ‘De ontwikkeling van het stedebouwkundig plan in Amsterdam’, Menno Fluks, 1981. Een artikel uit: Sporen van een Leraar, een bundel uit 1981 met bijdragen van oudleerlingen van Simon van Lienden, leraar aan het Hervormd Lyceum Zuid te Amsterdam, 1944-1981. Overige tekstbronnen • Agenda Museum Fodor, september 1975. • ‘Van het Nieuwe Bouwen naar een Nieuwe Architectuur’, Manfred Bock e.a. Cahiers van het Nederlands Documentatiecentrum voor de Bouwkunst, deel 5. Rijksdienst voor de Monumentenzorg. Staatsuitgeverij, Den Haag 1983. • ‘De Amsterdamse School’, Maristella Casciato. Serie Architectuur/6. Uitgeverij 010 Rotterdam 1991. • ‘Amsterdamse School’, fotografie Jan Derwig, tekst Erik Mattie. Architectura & Natura, Amsterdam 1991. • ‘Nederlandse Architectuur’, A.L.L.M. Asselbergs e.a. Ministerie van Cultuur, Recreatie en Maatschappelijk Werk. Vier catalogie van tentoonstellingen over aspecten van de Nederlandse architectuur van ca. 1890 tot 1930, 1975. Herkomst foto’s Voor en achterkant en afb.10, 13 t/m 19: Volkert Keijsper. Afb.1, 2 en 5: ‘De Amsterdamse School’, Maristella Casciato. Serie Architectuur/6. Uitgeverij 010 Rotterdam 1991. Afb.3, 4, 7, 8, 9 en 12: diaserie behorende bij ‘Nederlandse Architectuur’, A.L.L.M. Asselbergs e.a. Ministerie van Cultuur, Recreatie en Maatschappelijk Werk. Vier catalogie van tentoonstellingen over aspecten van de Nederlandse architectuur van ca 1890 tot 1930, 1975. Afb.6: ansichtkaart, onbekend. Afb.11: Tim Killiam, museum Het Schip.
11