SPEURTOCHT NAAR BLOEMEN Het kilometerblok 37-15-34 in Delft tussen 1989 en 1996 door Jo Diehl
KNNV afd. Regio Delft
2 Koninklijk Nederlandse Natuurhistorische Vereniging
VOORWOORD
KNNV afd. Regio Delft Hooikade 25 2627 AB Delft
Je wordt lid van de KNNV als je het leuk vindt de natuur in al haar facetten te bestuderen. De meeste mensen specialiseren zich natuurlijk en vaak wordt dan de flora genomen. Bloemen en planten lopen of vliegen niet weg en kun je op je gemak determineren met allerlei boekjes. Allerlei instanties proberen alle mensen die voor hun lol waarnemingen doen te verleiden dat zo te doen, dat zij er ook wat aan hebben. Floron is één zo'n instantie. Floron probeert de planten van heel Nederland in een database te vangen. De KNNV afd. Regio Delft heeft als inter-mediair gediend om de doelstelling van Floron te koppelen aan de hobby van de natuurwaarnemers.
INHOUD Voorwoord Het kilometerblok 37-15-34 tussen 1989 en 1996 1. Inleiding 2. Het blok 3. Bevindingen 3.1 Binnenstad 3.2 Tussen de spoorlijn en het Westplantsoen tot aan de Ruys de Berenbrouckstraat 3.3 Het Wilhelminapark 3.4 Tussen Wilhelminapark en Ruys en Beerenbrouckstraat 3.5 De Provinciale Weg en wat daar westeijk achter ligt 3.6 Ten noorden van de Ruys en Beerenbrouckstraat 4. Ten slotte
2 3 3 4 5 5 9 11 13 14 16 18
Dit boekje belicht met name de kant van de waarnemer. Het geeft weer, waar een KNNV-er zoal op let als hij of zij door de stad loopt. Veel KNNV-ers zijn van jongs af aan met de natuur vertrouwd en zullen het bijzondere van dit verslag niet zo zien. Ik herinner mij nog van niet zo lang geleden dat ik niets van soorten planten en zo afwist. Mijn ervaring is, dat de leek zelfs nauwelijks ziet dat er groen tussen de straatstenen of in plantsoenen staat. Een jongetje dat Adrie Beckers en mij op een inventarisatietocht vroeg wat wij deden, wist niet eens wat een brandnetel was! Hieronder worden de doelen van Floron en de KNNV afd. Regio Delft toe-gelicht. In het verslag van Jo Diehl zult u zien dat dit ook gevolgen heeft voor de activiteiten van de waarnemer. Jo Diehl is één van de mensen die een vierkante kilometer heeft aangenomen om daar voor Floron de zogeheten AA-planten te zoeken. De eerste A staat voor attractief, dat wil zeggen dat het een leuke bloem is die eenvoudig te determi-neren is. De tweede A staat voor aandachtsoort, dat wil zeggen dat het ook een bloem is die wat zegt over het biotoop. De AA-lijst is met name samengesteld om ook beginners deel te kunnen laten nemen aan het project. De hoop is dat zij zich later verder bekwamen en ook moeilijker soorten betrouwbaar kunnen waar-nemen.
Copyright: KNNV afd. Regio Delft, 1997 Druk: ACD, Delft Referentie: Speurtocht naar bloemen, Jo Diehl, KNNV afd. Regio Delft, 1997
In het tijdschrift Gorteria van september 1995 wordt verslag uitgebracht van 5 jaar Floron en het AA-project. Het voorkomen van allerlei planten in Nederland kan door Floron zichtbaar worden gemaakt. De KNNV afd. Regio Delft heeft tegelijkertijd zelf ook een database opgezet en kan nu voor de regio Delft kaartjes maken waarop te zien is waar welke planten groeien. Wij hebben inmiddels ook de stap van AAsoorten naar alle soorten gemaakt. Jo Diehl vertelt in haar verslag dat zij ook is overgestapt naar het Totaal-project. Toch begon er ook iets te knagen. Een database vullen heeft als bijkomend effect de realisatie dat het niet goed gaat met de natuur. Jo merkt dat in haar kilometerblok en uit het overzicht van Floron en onze eigen database blijkt dat ook. We
Speurtocht naar bloemen, Jo Diehl, KNNV afd. regio Delft, 1997
3 wilden meer gaan doen met de gegevens en ons werpen op natuurbeheer, met name in de stad. Helaas blijkt in de bebouwde kom een inventarisatie op het niveau van kilometerblokken niet geschikt om beheersadviezen te geven. Samen met de gemeente is daarom het project Natuur in de Tijd gestart om per beheers-eenheid, zoals een plantsoen of een oever, de planten te inventariseren. Aan de hand van de lijsten van planten kan dan het juiste beheer worden vastgesteld. Jo Diehl doet ook in dit project mee door het Wilhelminapark te inventariseren. De laatste waarnemingen van het project Natuur in de Tijd worden op dit moment (voorjaar '97) in onze database ingevoerd. Wij zijn bezig om de resultaten te vertalen in beheersplannen. Het boek van Arie Koster: Vademecum Wilde Planten, geeft hiervoor de nodige informatie. Het is speciaal geschreven om uit inventarisatielijsten beheersadviezen te destilleren. Ik hoop dat na deze achtergrondinformatie het verslag van Jo Diehl en het werk dat zij en de andere leden van de KNNV doen wat meer gaat leven. Cor Nonhof Natuurhistorisch secretaris KNNV afd. Regio Delft
HET KILOMETERBLOK 37-15-34 TUSSEN 1989 EN 1996. 1. INLEIDING AA-project In het voorjaar van 1989 vroeg de KNNV-afd. Regio Delft vrijwilligers voor het door Floron opgezette onderzoek naar het voorkomen van wilde planten in het hele land. Voor dit zogenaamde AA-project was een lijst opgesteld van 105, ook voor de geïnteresseerde leek gemakkelijk te herkennen, kruiden. Per vierkante kilometer, ingedeeld volgens de topografische kaart, moesten de daarbinnen voorkomende soorten worden aangekruist. Ik kreeg het kilometerblok 37-15-34 toegewezen, gelegen in het uiterste noordwesten van de gemeente Delft. Het kilometerblok 37-15-34 De noordelijke zijde van het vierkant begint op het terrein van de Gistfabriek, ongeveer waar tegenwoordig de nieuwe ingang is. Dan loopt het via het fabrieksterrein over het Kalverbos naar de bebouwing tussen het Noordeinde en de Annastraat tot ergens achter de Lutherse kerk. De oostelijke zijde loopt van daar over de brug bij de Kolk, scheert langs de huizen van de westzijde van het Oude Delft en komt weer in de bebouwing terecht bij het Begijnhof. Het komt op de Phoenixstraat ter hoogte van het St. Agathaplein en bereikt via het Bolwerk uiteindelijk de Coenderstraat bij het begin van de Westerstraat. De zuidelijke zijde snijdt een puntig deel af van het Westerkwartier en komt op de Buitenwatersloot bij de kruising met het Westplantsoen. Via de lage kant van de Buitenwatersloot gaat het over de Provinciale Weg heen naar het terrein achter de Kogelgieterij en vindt het zuidwestelijke einde bij de westelijke knik in de Henri Dunantlaan. De afslui-tende westelijke zijde loopt terug naar de noordwestelijke punt via het einde van de V.d. Dussenweg, daar waar de helling van het fietstunneltje naar de Colijnlaan begint, en het grote verkeersknooppunt in de Provinciale Weg bij de Ruys de Beerenbrouckstraat. Eerste verkenning Hoewel ik zelf al lang in het noordoostelijk deel van de stad woon, was het grootste deel van het blok mij niet onbekend. In sommige delen kwam ik vroeger geregeld en ik kom er ook nu nog van tijd tot tijd. De begroeiing was mij daarbij niet helemaal ontgaan, maar ik had er nooit speciale aandacht aan besteed. Toen in juni 1989 het onderzoek begon, kon ik met een gerust hart de toen allang uitgebloeide speenkruid en pinksterbloem kon aankruisen. In totaal vond ik dat jaar 11 van de gevraagde
Speurtocht naar bloemen, Jo Diehl, KNNV afd. regio Delft, 1997
4 soorten, 10% van het totale aantal. Ook in 1990 trof ik hetzelfde aantal aan, zij het niet precies dezelfde soorten! Totaalproject Tijdens mijn wandelingen door de verschillende onderdelen van het blok bleef het niet bij planten alleen. Geregeld werd ik getroffen door andere zaken, zoals bijvoorbeeld veranderingen ten aanzien van wat ik vroeger wel had gezien. Daarom liet ik al direct in 1989 en ook in 1990 de streeplijst vergezeld gaan van een aantal algemene opmerkingen. (N.B. de streeplijst is een lijst met alle in Delft voor-komende planten, waarin men de vondsten kan aanstrepen.) Dit heeft er toe geleid dat ik in het voorjaar van 1991 het verzoek kreeg in dit blok een "totaal-inventarisatie" uit te voeren. Deze uitdaging heb ik aangenomen, in het besef dat het "totaal" een utopie was die nooit ook maar zou kunnen worden benaderd. Allereerst is dit blok versnipperd van samenstelling. Het nalopen moet telkens in kleinere delen gebeuren en is mede daardoor tijdrovend. Elk onderdeel kan binnen het waarnemingsseizoen, van begin maart tot eind september, maar een gering aantal keren worden geïnspecteerd. Kortbloeiende soorten kunnen zo aan de aandacht ontsnappen. Dan is er de steeds dreigende maaimachine! Hierdoor is een aantal grassen niet tot hun recht gekomen. Het is voorgekomen dat ik ergens grassen ontdekte in een net nog niet determineerbaar stadium. Als ik dan een paar dagen later terugkwam, trof ik een platgemaaide vlakte aan. En dan zijn de steile hellingen een belemmering, niet alleen voor dieren, ook voor de botaniserende homo sapiens. Sommige onderdelen zijn of waren lange tijd onbereikbaar. Een bijkomende complicatie ontstaat door het ontsnappen van planten uit tuinen van huizen naar het publieke groen. Hierbij zijn ook soorten die "wild" worden genoemd in de flora van Heukels. Als richtlijn heb ik hierbij aangehouden, dat ik zo'n plant niet direct aanstreepte, maar keek of deze het jaar erop nog aanwezig was. Hierdoor kunnen onnauwkeurigheden zijn ontstaan. Project Natuur in de Tijd Al in 1994 ontstond het idee dat dit onderzoek afgerond moest worden, maar in 1995 is het nog voortgezet. Dit hing samen met het in 1994 gestarte project "Natuur in de tijd", lopend t/m 1996, waarin het in "mijn" blok liggende Wilhelminapark was opgenomen. In 1996 is het blok niet meer als gehéél in observatie geweest, wél dit park, met daarbij een blik op de omgeving ervan. Verslaglegging
nemingen had altijd de botanie centraal gestaan. Ik had commentaar geleverd op wat bijkomende feiten en ik had wat algemene kennis van dit gebied. Af en toe stond er iets over in de krant, maar ik heb mij nooit verdiept in wat ik "de achtergronden" zal noemen. Toen ik oude aantekeningen en verslagen weer doorlas, realiseerde ik mij pas goed, welke ingrijpende veranderingen zich in delen van dit blok in de niet erg lange periode van 7 jaar hebben voorgedaan, veranderingen die zeker hun weerslag hebben gehad op de begroeiing. Hierbij kwam af en toe het gebrek aan feitenkennis over het gebied naar boven. Ik heb niet geprobeerd dit in te halen, maar zal hieronder mijn bevindingen weergeven. Niét door weer op te sommen wat er allemaal is aangetroffen, dat is beter op te maken uit de streeplijsten. Ik zal voor de verschillende onderdelen van het kilometerblok beschrijven wat mij bijzonder heeft getroffen. Uiteraard komen hier plantennamen in voor, bij enkele minder algemene soorten heb ik ook de Latijnse naam vermeld. Determinatiewerken Voor de vaststelling van de circa 150 soorten die van 1991 t/m 1995 elk jaar zijn aangestreept, is de Flora van Heukels, 21e ed. 1990 gebruikt. Daarnaast heb ik gebruikgemaakt van Elseviers Bloemengids, 1e dr. 1976 (voor Nederland uit het Engels bewerkt: Fitter, Fitter & Blamey: Flowers of North Western Europe) en van Elseviers Gids van de Grassen, 1979 (voor Nederland en België) en het Tsjechische, in het Engels verschenen: Grasses, van Sikula en Stolfa).
2. HET BLOK Het blok op de kaart en in de praktijk Het aangeven van de begrenzingen van het kilometerblok op de kaart is betrekkelijk eenvoudig, maar op de begane grond is het een stuk lastiger. Eén blik op de kaart leert dat de wijze waarop de stad en het stratenpatroon zich zich in de loop van de tijd hebben ontwikkeld, bepaald niet overeenstemt met de zakelijk ingedeelde topografische kaart. De grotere, doorgaande straten en wegen maken dat het gebied in onderling verschillende stukken uiteenvalt. De zijden van het vier-kant zijn allesbehalve rechte lijnen maar lijken op kartellijnen. Soms zijn de randterreinen alleen te benaderen via het aangrenzende kilometerblok, en op sommige plaatsen zijn kleine randgebiedjes niet te bereiken. Op een viertal plekken heb ik kleine oppervlaktes, die officieel thuishoren in een aangrenzend blok, bij "mijn" blok "geannexeerd". De reden hiervoor zal ik steeds aangeven.
Daarna kreeg ik het verzoek mijn bevindingen in deze ruim zeven jaar samen te vatten. Dit bleek minder eenvoudig te zijn dan ik aanvankelijk dacht. Bij de waarSpeurtocht naar bloemen, Jo Diehl, KNNV afd. regio Delft, 1997
5 Een kilometerblok is geen ecologische eenheid
De gracht
Een belangrijke scheidingslijn in het oostelijk deel van het blok wordt gevormd door de complexe verkeersader van rijwegen, tramlijnen en spoorlijn: de Phoenixstraat en de Wateringse Vest, met daartegenover de Spoorsingel. Deze brede zone vormt de begrenzing van de oude stadsbebouwing, op wat hogere en zanderiger grond. De indrukwekkende molen en de restanten van de waltoren ernaast benadrukken deze scheiding. Westelijk daarvan ligt de oude Hof van Delft. Dit gebied sluit meer aan bij het Westland en vertoont een waar netwerk van weteringen, smalle sloten en greppels. Ze zijn niet altijd duidelijk zichtbaar, want op veel plaatsen in de bebouwing verdwijnen ze via duikers onder het wegdek. Hierdoor staan ze allen in open verbinding met elkaar én met de stadsgrachten. Een tweede, nog storender, scheidingslijn, is de de Provinciale Weg met bijbehorende fietspaden en bermen. Binnen het blok is er maar één normale kruising om aan de andere kant te komen, namelijk het eind van de Ruys de Beerenbrouckstraat. Iets verder naar het zuiden kan dat met de bus (61) en dan nog via fiets-/voetgangerstunneltje tussen de Colijnlaan en de Van der Dussen-weg. Pas buiten dit blok kan men, onder het viaduct over de Buitenwatersloot door, het achterliggende gebied bereiken.
Allereerst is er het diep liggende water midden in het Noordeinde. In mijn herinnering waren hier grote plakkaten muurleeuwenbekjes tegen de wanden. Helaas was daar in 1989 niets meer van over. Enkele exemplaren hadden het hogerop gezocht: aan de westzijde onderaan de gevels van de huizen. Ook die losse exemplaren verdwenen in de eropvolgende jaren. Blijkbaar had de gracht kort te voren een grote schoonmaakbeurt gekregen. Terwijl overal elders in de stad waterlelies en plompen in de grachten verschenen, was hier in het water niets te ontdekken. Aan het noordelijke einde verdwijnt het water in een duiker. De aard van het metselwerk er boven en de leuning erop, verraden dat hier eens een brug was. Via de duiker wordt door de Gistfabriek koelwater uit de gracht gepompt.
De beheerders Het hele gebied valt onder de gemeente Delft en de daaronder ressorterende diensten. Een tweede belangrijke instantie is het Hoogheemraadschap van Delfland. Deze instantie heeft zeggenschap over de bovengenoemde weteringen en de stadsgrachten. De provincie beheert rechtstreeks het hele trace van de Provinciale weg. Een vierde belanghebbende is de Gistfabriek. Tot voor kort beheerde deze ook het groen op zijn eigen, openbaar toegankelijk, terrein. Mogelijk spelen de Nederlandse Spoorwegen en de H.T.M. ook nog een rol. Dit schijnt allemaal soepel te verlopen, maar één en ander komt naar voren in de plantengroei!
3. BEVINDINGEN Hieronder geef ik per deelgebied mijn bevindingen in afgelopen jaren weer.
3.1 Binnenstad Hieronder versta ik het terrein tussen de brede verkeersbaan en het Noordeinde, in het zuiden eindigend bij het Bolwerk en met een vage grens aan de noordzijde. Een dicht bebouwd gebied, waarin ik niet veel verwachtte, maar dat bleek anders te zijn.
Noordeinde
Speurtocht naar bloemen, Jo Diehl, KNNV afd. regio Delft, 1997
6 Verstopping door rommel moet dus voorkomen worden. In 1990 waren de waterlelies en de gele plomp ook tot hier doorgedrongen en op de wanden begon iets groens te verschijnen. Later bleken dat kalmoes en wolfspoot te zijn. Dat jaar lagen er balkjes in het water, die het doorstromen van drijvend vuil belemmerden. Tegen de balkjes aan gezogen lag een, enige vierkante meters grote, vlakte van velletjes plastic, sigarettenpakjes, colablikjes. Achter de balkjes, in de schone, maar blijkbaar ondiepe, ruimte tot de duiker hadden meerkoeten een soort terpjes van modder opgeworpen, waarop er één zat te broeden. Later werd die plaats ingenomen door een fuut. In de loop van het jaar vulde een groot deel van het oppervlak zich met plompeblaren, waarop toen ook weer afval bleef liggen. Het was bepaald geen verheffend gezicht daartussen jonge meerkoetjes te zien ronddartelen! Hoewel er af en toe werd schoongemaakt, bleef deze toestand ook in 1992 bestaan. De begroeiing nam nog wat toe en al vroeg in dat jaar leek deze stads-gracht meer op een ouderwetse boerensloot. Behalve de al genoemde planten, stonden langs de kanten blaartrekkende boterbloem en grote waterweegbree. Het was een aardig gezicht, maar ik vroeg mij af, wanneer de Gistfabriek zou gaan klagen en het Waterschap zou ingrijpen. Dat is blijkbaar gebeurd, want in het voorjaar van 1993 was de begroeiing langs de kanten aanmerkelijk ingeperkt en lelies en plompen waren uitgedund. De nestterpjes waren verdwenen, net als de vogels zelf. Alleen het vuil was gebleven. In 1995 was dit nog zo.
nergens de muurvarentjes terug die vroeger hier en daar op tuinmuren groeiden. In de Phoenixstraat nam de aanvankelijk rijke begroeiing tegen de huizen ten zuiden van de Dirk Langestraat al direct snel af en is te verwaarlozen. Botanisch gezien was aan deze zijde van de Wateringse Vest niet veel te beleven op één opvallend feit na. Op het terrein van de firma Renaud stonden in 1989, en staan nog steeds, goed florerende exemplaren van zevenblad, keurig op een rij. De bladeren en bloemen reiken door het hek en het fietsenrek aan de straatzijde heen. Ze ondervinden niet de minste last van de veelvuldige aanrakingen van de geplaatste fietsen. Elders in het blok zag ik ze aanvankelijk nergens en ik had er geen vermoeden van dat deze soort een paar jaar later een ware plaag zou gaan vormen.
Op straat In 1989 al was mij de rijke begroeiing tussen de straatstenen opgevallen, vooral aan de oostelijke kant bij de brug bij de Kolk. Precies geïnventariseerd heb ik dat toen niet, maar ik herinner mij, naast de algemene soorten als straatgras, vogel-muur en herderstasje ook harig knopkruid (Galinsoga quadriradiata), beklierde bastaardwederik (Epilobium ciliatum) en de grotere bergbastaardwederik (E. montanum). In 1990 was deze wilde begroeiing aanmerkelijk afgenomen en op den duur is dit meer in overeenstemming gekomen met wat overal op de straten te vinden is. Hetzelfde verschijnsel trad op in de kleine zijstraten tussen het aangrenzende stuk van het Oude Delft en de Phoenixstraat. Daar werd het zwaartepunt gevormd door grote hoeveelheden stinkende gouwe. Dit zette zich voort aan weerszijden tegen de gevels van de Phoenixstraat zelf. Deze kleurige begroeiing viel blijkbaar in de smaak bij de omwonenden, die de rijkste plekken beschermden en water gaven. Ook dit nam in 1990 en de jaren erna af, hoewel de stinkende gouwe nog altijd in deze buurt te vinden is. De bewoners probeerden die afname aan te vullen door in kleine bakjes en teiltjes "plantjes van de markt" langs de huizen te zetten. Zo zag ik in 1992 een rijk bloeiend bakje met gele helmbloem staan in de Dirk Langestraat. Het jaar erop was het verdwenen, maar tussen de stenen stond een enkel exemplaar. Daarna heb ik deze soort niet meer gezien. Opvallend was dat een dergelijke begroeiing op het Begijnhof, op wat gras na, ontbrak. Ik vond in deze straatjes ook
Noordeinde
Speurtocht naar bloemen, Jo Diehl, KNNV afd. regio Delft, 1997
7 De verkeersader De brede verkeerszone langs de Phoenixstraat vormt de begrenzing van de binnenstad. Onder het treinviaduct komt geen plantengroei voor. De ongetwijfeld uit veel beton en staal bestaande onderbouw vormt daarvoor geen goede bodem. Een deel van de middenberm tussen rij- en trambanen is "groen" gehouden. Deze strookjes konden alleen vanaf de tramhaltes en oversteekplaatsen zonder levensgevaar geïnspecteerd worden. Aanvankelijk waren ze wat rommelig. Er groeiden paardebloemen, weegbree, maar ook distels en brandnetels speelden een grote rol. In 1996 bleken ze te zijn gefatsoeneerd tot nette grasstrookjes.
Phoenixstraat
van de Vest een complex geheel gemaakt met verkeerslichten, rijbanen, voorsorteerbanen, rijwielpaden en oversteekplaatsen. Daartussen zijn wat groenstroken met hier en daar bomen en onderbegroeiing, waarbij paardebloemen en andere "gele composieten" een voorname rol spelen. In de loop van de jaren is aan deze plaats nogal gedokterd. Het lot van de middenstrook tussen de tramhaltes aan de Wateringse Vest en het Noordeinde is mij speciaal opgevallen. In 1989 trof ik hier een kleurrijk geheel aan, met rijkbloeiende dagkoekoeksbloemen en veel gele en witte honingklaver. Het jaar daarop was dit weinig anders. Ook 1991 begon veelbelovend, maar toen ging de HTM de bielsen van de tramlijn vervangen en was het afgelopen. Na afloop van de werkzaamheden begon schoorvoetend een herstel van de toestand op gang te komen. Wie schetst mijn verbazing toen ik terug kwam van 14 dagen vakantie en hier een paarsblauwe vlakte aantrof. De hele strook stond vol Phacelia, een sierplant, die geteeld wordt om zijn honingrijkdom in streken waar de bijenteelt wordt uitgeoefend. Maar hier was geen bij te zien! Lang duurde dit niet, binnen twee weken was alles één verdorde bruine massa, die snel is opgeruimd. Sindsdien is ook hier een grasstrook. Waaraan dit wonderlijke experiment te danken was, begrijp ik niet. Was het mogelijk een antwoord op een in de gemeenteraad ontstane vraag om Delft ter wille van de toeristen vol te planten met blauwe bloemen, vanwege het beroemde Delfts Blauw? Phacelia wijkt er in tint erg van af. Aan de fabriekszijde van de Wateringse Vest staat een groot gebouw achter een wat omhooglopend grasveld. Daarin groeide niet alleen gras, maar ook reigersbek, paarse dovenetels en madeliefjes. Dicht bij het trottoir was een perkje met wat sierplanten en er stonden een paar buddleya's (maar er waren géén vlinders). Een hekwerk nadert aan de zijde van de Vest het trottoir tot op circa 2 meter, maar blijft er van gescheiden door een greppel en struiken. Aan de buitenkant dicht tegen het trottoir groeiden planten als hiervoor genoemd. In dezelfde periode als die waarin de bezigheden aan de trambaan plaatsvonden is ook hier van alles gewijzigd. Een kastanje, die op één van de vluchtheuveltjes stond, is weggehaald en het grasveld is ingekort. Het perkje en de buddleya's verdwenen, er kwam een nieuw perkje met kleine rozenstruikjes. Dit is sindsdien zo gebleven. De strook langs de Wateringse Vest raakte in de loop van de volgende jaren wat dichter beplant, waarbij de, als bodembedekker bedoelde, kleinbladige klimop een rol speelt. Dit ten koste van de gevarieerde onderbegroeiing, alleen de brand-netels en akkerdistels bleven over. Dit in tegenstelling met het weinig belopen tegeltrottoir er langs. Hier groeit de straatflora uitbundig. Er staat paardebloem, leeuwetand en klein streepzaad. Als deze begroeiing de waterafvoer op de fietsstrook belemmert, wordt hieraan door de reinigingsdienst een eind gemaakt door met een puntig ijzer alle groen langs de trottoirband en over anderhalve tegelbreedte weg te halen.
Aan het noordelijk einde van deze strook gaat de spoorbaan over een dijk via het Gistterrein. De tram- en verkeerswegen wijken via de Wateringse Vest naar het oosten af, zoals vroeger ook de singelgracht liep. De eisen van het verkeer hebben Speurtocht naar bloemen, Jo Diehl, KNNV afd. regio Delft, 1997
8 Het Kalverbos Noordeinde en Wateringse Vest komen bij elkaar bij het Kalverbos. Hierlangs loopt de noordgrens van het blok, dat in de buurt van de oude watertoren het meer publieke gebied binnenkomt. Het grootste deel van het eigenlijke "bos" ligt dus in het noordelijke buurblok, maar het is één van de geannexeerde gebieden geworden. Door de geïsoleerde ligging en de verkeerssituatie ging dit haast vanzelf. Voor de geïsoleerde ligging is een historische verklaring: dit gebied, aan de noordpunt van de stad net buiten de wallen gelegen, was oorspronkelijk de begraafplaats. Hieraan herinneren nog enkele grafstenen, waaronder het "Bourbon"-graf.
oude beukenbomen, gevolgd door een vlak gedeelte, een soort weiland met wat struiken. Het verkeer wordt van de Nieuwe Plantage langs de lage kant naar de Lepelbrug geleid. Het lage, weideachtige gedeelte had in het begin een ge-mengde flora, waartussen één soort opviel: het witte winterpostelein (Claytonia perfoliata), met kleine witte bloempjes in een schoteltje van samengegroeide blaadjes. Later in het jaar verdween dit geheel onder de robuustere groei van look zonder look en witte dovenetel. Sporadisch was het in het bosachtige deel te vinden. Het stuk werd aanvankelijk soms gemaaid, maar in de loop van de negentiger jaren is het meer verwaarloosd geraakt. Brandnetels en distels hebben als enigen hiervan geprofiteerd. Het winterpostelein werd steeds schaarser en in het voorjaar van 1995 heb ik het in het niet meer teruggevonden. De smalle beukenstrook heeft zijn eigen geschiedenis. Onder beuken groeit van nature niets anders. Toch is in de loop van de observatiejaren telkens geprobeerd de bodem te verfraaien. Zo trof ik er in 1990 een paar exemplaren van gewone vogelmelk. Daarna is het geprobeerd met herfsttijloos, een bewoner van open vlakten met een löss- of kalkhoudende bodem. Ze hebben het een paar jaar,
"Bourbon"-graf Aan het eind van de vorige eeuw werd dit opgeheven en werd "Jaffa" in gebruik genomen. Dit verklaart ook de wat eigenaardige opbouw van het gebied. Er is een bebost westelijk deel in de buurt van genoemde graven, ernaast de zone met hoge
Parkje rond de watertoren
Speurtocht naar bloemen, Jo Diehl, KNNV afd. regio Delft, 1997
9 steeds in aantal afnemend, volgehouden. In 1995 waren ze verdwenen, maar in september wachtte een nieuwe verrassing: er stond een vrij groot aantal exemplaren van wat ik in meer meditterane omstandigheden de naam van wilde cyclaampjes zou hebben gegeven. Waarom dit alles? Het verhaal van het bosachtige deel is weer anders. In 1989 trof ik er een verwaarloosd aandoend complex van bomen en struiken, waarin overhangende takken hier en daar de paadjes versperden, zodat het uitzicht belemmerd werd. Vlak bij het punt waar de voormalige rijweg begint is een wat breder pad, het parkje in. Ook bijna in het struweel verborgen leidt nog een paadje omlaag naar het achter een hek gelegen pompstation van de Gistfabriek, waar het water uit het Noordeinde heen wordt gezogen. Voorbij de watertoren loopt het pad wat omlaag naar hetgeen sinds de zomer van 1996 de Watertorengracht heet. Het pad loopt verder om een heuveltje. Vanaf het pad van de ingang gaat ook een pad rechts om dit heuveltje heen. Rechts naast dit pad is een klein, wat opener stukje, waarop in een hoek de eerder genoemde graven. Dat eerste jaar viel hier niet veel te beleven, alleen aan de buitenkant was aan de randen iets te vinden als reigersbek en tormentil. Er was één vrij opvallende vondst (ook al vermeld in de Flora van Delft en Omstreken, 1987): in de buurt van de graven stond een lang uitgegroeid exemplaar van brede lathyrus met wat vaalrode bloemen, ooit ver-moedelijk uit een tuin ontsnapt. Het voorjaar van 1990 bracht grote verrassingen! Het hele bosgedeelte bleek te zijn opgeknapt. Er was gesnoeid, overhangende takken waren verwijderd en dichte bosjes waren uitgedund. Dit kwam niet alleen de verkeersveiligheid ten goede, maar het bracht ook planten aan het licht die eerst niet waarneembaar waren geweest. Het pad om het heuveltje was nu begaanbaar en in de gracht bleken twee woonboten te liggen. Hier kropen lelietje der dalen en maagdenpalm tegen de helling op en hogerop tussen de bomen slingerden zich grote hoeveelheden heggerank (Bryonia cretica), voorkomend op de AA-lijst. Deze bleek het ook uitstekend te doen in de beplanting aan de buitenkant; deze liaan was zelfs vanuit de tram waar te nemen. Zo was het ook nog in het begin van 1992, toen ik het gebied volledig inventariseerde. Eind juli trof ik er een enorme ravage aan. De paden bleken versperd door grote bergen afgehakte takken met losgerukte heggerankslingers ertussen. Blijkbaar was de zorg voor dit gebied uitbesteed bij één of ander tuinonderhoudsbedrijf, ik had zoiets elders ook wel gezien. Zij moeten het werk kennelijk zo snel en voordelig mogelijk klaren, maar van enige kennis van en respect voor het materiaal waar ze mee bezig zijn blijkt niets. Maagdenpalm en lelietje der dalen waren gespaard gebleven. In de loop van de erop volgende jaren is de heggerank in de gedeelten aan de buitenkanten helemaal verdwenen. Op het heuveltje waren ze nog te vinden, hoewel ook hier geregeld werd gewerkt. In 1994 zag ik tussen weggerukte struiken en planten zelfs oud metselwerk te voorschijn komen. Korte tijd later was alles weer overdekt en waren weer wat planten te zien. De maagdenpalm had zich uitgebreid (mogelijk bijgeplant?). Helaas namen brandnetels een grote plaats in onder die herbegroeiing en begon zevenblad ook
hier de kop op te steken. Een paar slingers heggerank bleken nog te vinden, in 1995 ontdekte ik er nog maar één. Heggerank prefereert een kalkhoudende bodem, evenals de herfsttijloos. Die heeft het een paar jaar volgehouden, al werd hij door de beuken afgestoten. Blijkbaar bevat de bodem hier wat kalk, niet zo verwonderlijk voor een voormalig kerkhof. De lathyrus, die elk jaar ergens opdook, is in 1995 niet meer gezien.
3.2 Tussen de spoorlijn en het Westplantsoen tot aan de Ruys de Beerenbrouckstraat Dit gebied is volgebouwd met woningen van allerlei aard en leeftijd. Het zuidelijkste deel is de scheve punt, afgesneden van het Westerkwartier: de Westerstraat met de zijstraatjes naar de Buitenwatersloot. Wat ik hier zag, kwam overeen met wat ik in de Dirk Langestraat ook had gezien: vertroetelde tegeltuintjes en zorgvuldig bewaakte losse exemplaren. Ook hier was stinkende gouwe sterk aan-wezig, evenals de beide bastaardwederikken, maar akkermelkdistel en perzikkruid maakten ook deel uit van de begroeiing. Ook hier is de uitbundigheid ervan in de volgende jaren gedaald tot het gemiddelde peil. Buitenwatersloot De drukke zuidzijde van de Buitenwatersloot heeft nooit veel begroeiing vertoond, ook niet tegen de steile, diepe walkant. De lotgevallen van deze vaart zelf zijn vrijwel identiek aan die beschreven van het Noordeinde. Alleen wat soortenrijker: in de "goede" jaren was er ook pijlkruid en moerasandoorn te vinden. De lage noordoever vertoont een heel ander beeld. Hier is geen rijverkeer, in gemetselde bloembakken staan kleine struiken en groeit ook van alles. Het is mogelijk de oeverbegroeiing van dichterbij te bekijken. In het begin waren de beide bastaardwederikken rijk aanwezig, vooral de beklierde. Stinkende gouwe ontbrak niet. Op den duur namen deze soorten in aantal af, maar schijfkamille, paarse en witte dovenetel en anderen bleven hier aanwezig. Ik heb er zeepkruid en muurpeper gevonden en éénmaal een goed uit de kluiten gewassen, mooi bloeiende peen. Dit alles vormt een grote tegenstelling met de straten in de smalle strook die de Buitenwatersloot scheidt van de Hugo de Grootstraat. Het enige dat hier soms te vinden was, was de kleine brandnetel. Een speciale vondst was in 1994 een minuscuul plukje tijmereprijs, weggedoken tegen een oud muurtje. Eén en ander houdt verband met de vele bouwactiviteiten die de laatste jaren in dit gebied zijn ontplooid. Half achter het voormalige belastinggebouw lag tot voor kort een aardig aandoend parkje met wat rozenstruikjes en een bank, wat hoger dan de lage kant van de Buitenwatersloot zelf. Bij nadere inspectie bleek dat dit aardige, rustige hoekje door de buurtbewoners als hondentoilet werd ge-bruikt. Inmiddels is de omgeving veranderd. Van het parkje resten nog wat struiken tegen de achterkant van het ge-
Speurtocht naar bloemen, Jo Diehl, KNNV afd. regio Delft, 1997
10 bouw en men kan van de waterkant af met wat treden omhoog over een keurig betegeld veld naar de Hugo de Grootstraat. De lage kant van de Buitenwatersloot, met dezelfde type bebouwing, loopt nog een stuk door voorbij het Westplantsoen tot het viaduct onder de Provinciale weg. De laaggelegen kade langs het rijtje huizen is halverwege onderbroken door een smalle, beweegbare brug. Deze ligt over de ingang van een, tussen de huizen gelegen, piepklein insteekhaventje. Daar ligt wel eens een plezierbootje ligt en soms duikt er een waterlelie of pijlkruid op.
heb "geannexeerd". Botanisch opvallende zaken heeft dit terreintje nooit opgeleverd. Wat hogerop achter de oude huizen ligt aan de Paulus Buysstraat een bebouwing van recentere datum. De kruising van de Hugo de Grootstraat en het Westplantsoen is uitgerust met een nogal uitzonderlijke vluchtheuvel- en verkeerslichtensituatie, mede omdat het Westeinde de auto- en rijwieloprit vormt naar de Provinciale weg. Tussen deze opritten en het Westplantsoen ligt een tamelijk recente woonwijk. Hoewel het er aardig groen uitziet, heb ik er nooit iets bijzonders aangetroffen. Dit stuk heeft ook weinig verwantschap met het aan de oost-zijde van het Westplantsoen gelegen gebied, dat reikt tot aan de Spoorsingel en de Ruys de Beerenbrouckstraat. De bebouwing is daar gevarieerd van aard. Een groot deel stamt uit de eerste helft van deze eeuw met saaie straten. Alleen aan het Westplantsoen, daar vlakbij en in het noordelijke deel zijn voortuinen.
Buitenwatersloot De woonwijk De zuidelijke begrenzing van het kilometerblok verdwijnt ongeveer bij het kleine haventje in de bebouwing, om daarna via het Westeinde de Provinciale weg over te steken in de richting van de Kogelgieterij. Hierdoor vormt de wallekant hier, met het talud van de grote weg, een geïsoleerd terreintje. Dit is het tweede ge-biedje, dat ik
Laan van Overvest
Speurtocht naar bloemen, Jo Diehl, KNNV afd. regio Delft, 1997
11 De situatie die ik in 1989 dichter bij de Spoorsingel aan trof, was in zekere zin een lusthof te noemen. Het terrein stond al eeuwen bekend als "Overvest", waaraan de Laan van Overvest nog herinnert. Ook hier had de "stinkende gouwe-flora" postgevat, maar daarnaast groeiden er ook verschillende andere "wilde" planten. Ik herinner mij vergeetmijnietjes, kamille en dovenetels. Het gebied had ook een minder opwekkende kant. Er waren vrij veel dichtgetimmerde en onbewoonbaar verklaarde huisjes en de buurt was wel schilderachtig, maar ook verkrot. Veranderingen zijn dan ook niet uitgebleven: de Olofbuurt werd gerenoveerd. Dit was gelijk ook het einde van de welige straatbegroeiing. Deze is hier nu als overal. Er is sprake van nieuwbouw en er zijn parkeerterreinen gekomen. Onder de planten die ik aantrof in voortuintjes, zoals aan de Laan van Overvest, was de niet in de Nederlandse flora vermelde wijnruit (Ruta graveolens). Deze heeft een vrij sterke geur waarmee katten op een afstand gehouden worden. Ik zag hem ook tussen de straatstenen en keurig beschermd tegen de huizen in straten als de Caspar Fagelstraat. Maar deze soort heeft het in het Nederlandse klimaat niet volgehouden. Van de buurt rond de Hof van Delftlaan herinner ik mij van de begintijd dat de haagwinde er tot een eind in de boomtakken was geklommen. In de latere jaren was er in deze omgeving weinig te beleven.
komend, verrees daar ineens een grote, groene muur waaruit alleen een paar mooie treurwilgen naar voren sprongen. Blijkbaar had ook de Plantsoenendienst hier geen vrede mee. Al vroeg in het voorjaar van 1990 bleek aan die kant een deel van de onderbegroeiing weg te zijn gehaald. Er waren bloeiende sierplanten neergezet en er was doorzicht gekomen naar het pad aan de buitenrand van het park. Ook dieper in het park zelf merkte ik dat in 1990 en in daaropvolgende jaren kleine veranderingen optraden. De ondergroei bleek hier en daar uitgedund, vooral aan de noordkant. Helaas vond men het blijkbaar nodig klimop als bodembedekker neer te zetten. In de volgende jaren begon deze zich sterk uit te breiden. Ook aan de kant van de school werd meer lucht geschapen, waardoor ondermeer bleek dat hier een mol huisde. Een paar mooie vleugelnoot-bomen (Pterocarya fraxinifolia) in die buurt kwamen daardoor beter tot hun recht.
3.3 Het Wilhelminapark Tussen het Westplantsoen, het complex van het Stanislascollege, de Provinciale weg en de Colijnlaan ligt het Wilhelminapark. Er zijn twee ingangen aan noord-kant via de Colijnlaan, en twee aan de zuidkant. De ene ligt bij de ingang van de school, de andere aan het Westeinde. Het park is aangelegd in de dertiger jaren als werkverschaffingsproject op een terrein waar schooltuinen waren. De begrenzing aan de oostzijde stond, door de loop van het Westplantsoen, direct vast, net als de noordgrens. De zuid- en westkant werden na de oorlog definitief bepaald door de bouw van de school en de aanleg van de weg. Verval van de flora Toen het onderzoek in 1989 begon had ik alleen nog een plezierige herinnering uit het verleden. Daarvan kon ik niets meer terugvinden. Het hele park had iets opgeslotens, de boompartijen, vooral aan de noordzijde, waren volkomen ondoorzichtig, de speelweide tamelijk onverzorgd en de ernaast liggende 'siertuin', verwaar-loosd. Ik zag tot mijn genoegen, dat de enorme bos kattestaart langs de grote vijver er nog altijd prachtig bij stond. In één stuk van het gazon was het paars gespikkeld door de brunel (Prunella vulgaris), die ik daarna nooit meer heb terug-gezien. Hier en daar stond onder de bomen wat maagdenpalm. De dichte beplanting was ook van buiten af merkbaar, vooral aan de kant van de Colijnlaan. Uit de Tak van Poortvlietstraat
Wilhelminapark De kattestaartgroep werd jammer genoeg steeds kleiner en de gazons gingen meer weegbree dan gras vertonen. In 1994 begon het project "Natuur in de tijd" waarin, gedurende drie jaren, in enige gebieden van publieksgroen gevolgd zou worden hoe
Speurtocht naar bloemen, Jo Diehl, KNNV afd. regio Delft, 1997
12 de natuur er bij stond. Als vanzelf viel het Wilhelminapark mij toe. Dit onderzoek omvat natuurlijk meer dan alleen naar planten kijken, maar het ging goed samen. In 1994 ging het uitdunnen door en toen bleek duidelijk dat veel bomen er niet zo goed voorstonden. Mogelijk dat in enkele delen de bomen te dicht op elkaar waren geplant, of niet tijdig genoeg waren uitgedund. Nu bleek dat veel geen mooie natuurlijke vorm meer hadden. Aan het eind van het seizoen bleek een groepje bomen in de noordwesthoek van het terrein door één of andere ziekte te zijn aangetast. Zij niet alleen, ook kruidachtigen eronder waren ineens door een witte schimmelige massa aangetast. Hier is toen snel ingegrepen. Eén van de slachtoffers bleek een zomereik te zijn. Het was één van de bomen die dicht opeen hadden gestaan en die ik tot dan toe tussen alles wat er omheen stond nooit had kunnen ontdekken.
gehoord te hebben. De lange, hete en droge zomer van dat jaar pakte voor dit gebied niet slecht uit. In tegenstelling met wat te zien was op de meeste andere plaatsen, was hier het gras in september nog helemaal groen en in die maand vertoonde het park een weelde aan herfstkleuren en de bruine beuken gaven daar nog meer kleur aan. Bessen en andere kleurige vruchten droegen het hunne bij. Inmiddels verschenen de berichten dat een groot bedrag was uitgetrokken voor renovatie van het Wilhelminapark. In de winter erop werd er mee begonnen.
Onderhoud Het onderhoud maakte een warrige indruk. Sommige stukken, die van het pad af gezien konden worden, werden op de ouderwetse manier met een schoffel op orde gebracht. In andere delen heerste een weelde van haagwinde, kleefkruid, brandnetels en wat dies meer zij. Soms werd op grovere wijze te werk gegaan. Ik heb gezien hoe, over gras of paden uitstekende, takken niet werden weggesnoeid, maar glad, verticaal werden afgesneden met een mechanische heggeschaar. Dat werkt goed bij ligusters, maar bij ribes en jasmijn geeft het bepaalt geen fraai resultaat. Bij de ingang van de school werd dezelfde "groenverwijderings"-methode gehanteerd die ik bij het Kalverbos heb beschreven. Opbloei van dierenleven Van al deze bezigheden profiteerde het dierenleven. De eerste jaren ontbrak het bijna helemaal aan dieren die men in een dergelijk terrein zou verwachten, zoals bijen, hommels, wespen en muggen. De vogelstand beperkte zich tot een schaarse merel, afgezien van de tamme ganzen en eenden in de vijvers en op het eilandje midden in. Het uitdunnen van struiken en het zetten van bloeiende planten en struiken, maakte dat op den duur het dierlijk leven zich uitbreidde. De ribessen trokken tuinhommels, maar er verschenen ook bijen. Allemaal met zang-vogels in hun kielzog. Een toppunt vormde de voorzomer van 1995. De ribes bloeide overvloedig en trok veel hommels. Andere bloeiende planten hadden de voorkeur van bijen. Een paar rijkbloeiende cotoneasters waren overdekt met zowel hommels als bijen. Er waren, in vergelijking met andere jaren, zoveel bijen, dat ik mij af ging vragen of er ergens in de buurt een paar bijenkasten waren op-gesteld. Er waren wel vliegen, maar tot mijn verwondering zag ik geen enkele wesp of mug. Er waren toen ook opvallend veel vogels: merel, roodborst, zang-lijster, spreeuw, graspieper (op een tak 2 meter van mij vandaan) en kauw. Ik meen ook een enkele keer een tjiftjaf
Wilhelminapark Renovatie Begin april 1996 reed ik er eens langs om te kijken of er na de lange, droge winter al iets te zien zou zijn. Het bleek niet mogelijk er in te komen. Bergen zand vormden een soort stuifduinen en de bomen waren nog volkomen kaal. Dit gaf het park een Sahara-achtige aanblik. Een dag of veertien later bleek er enige orde te zijn geschapen, al werd er nog hard gewerkt aan de westelijke kant. De bodem bleek
Speurtocht naar bloemen, Jo Diehl, KNNV afd. regio Delft, 1997
13 geëgaliseerd en was niet meer geel, maar had een grauwige kleur gekregen. Het padenpatroon bleek behouden te zijn en op enkele plaatsen was een poging tot beplanting gedaan. Een stijve reeks rhododendron was aan de rand van de resterende struiken aan de noordelijke kant gezet. Ergens middenin was een veld dat mij op enige afstand deed denken aan een jonge aardappelakker: keurige rijtjes met op geregelde afstand geplaatste planten. Het was maagden-palm! De aanblik verbeterde natuurlijk toen de bomen waren uitgelopen en later ook de speelweide weer groen vertoonde. De gazons zijn lang kaal gebleven, al schoot hier en daar een rijke "onkruid"-flora op. De waterkanten waren volkomen leeggehaald en ook later in de zomer was daar vrijwel niets te vinden. Alleen stonden op twee plaatsen aan een wat afgelegen waterpartijtje bundeltjes katte-staarten. Merkwaardig is het eilandje in de grote vijver. Hieraan is ook gewerkt, maar het is vreemd dat, midden in een ring van lager groen, een paar dode bomen zijn blijven staan. De voormalige siertuin werd omheind en dient als een opslagplaats. Het nabij gelegen kinderhoekje is naar de speelwei overgebracht. De mollengangen zijn verdwenen.
stonden plotseling grote groepen witte viooltjes. Hier moet de Plantsoenendienst de hand in hebben gehad. Zelfs de klimop was er niet tegen opgewassen! In 1996 was alles, behalve restanten klimop, natuurlijk verdwenen. In augustus 1996 ontdekte ik langs de rand van het trottoir en het groen een grote plek viooltjes, toen niet meer bloeiend. Wat zou het geweest zijn, wit of blauw? Er viel mij in dat stukje nog iets op. In de loop van de jaren had ik verspreid in het blok wel tuinwolfsmelk en zwarte nachtschade aangetroffen, telkens één, of enkele exemplaren bij elkaar. Niet ver van het viooltje stond nu langs de grasrand een hele rij van nachtschade, naast een plek vol wolfsmelk. In september bleek ook het park zelf er vol mee te staan. De toekomst zal leren hoe het Wilhelminapark er uit zal gaan zien. Het zal nog wel even duren voor het zijn definitieve vorm heeft gekregen.
3.4 Tussen Wilhelminapark en Ruys de Beerenbrouckstraat
Langs de Colijnlaan Speciale aandacht verdient de strook langs de Colijnlaan, de destijds ondoorzichtige groene wal. Deze dichte beplanting belette een uitbundige ondergroei. Nadat er was uitgedund, nam deze toe en werd vervolgens weer afgeremd door klimop. Alleen aan de buitenkant kon deze wildgroei tot zijn recht komen. In 1992 deed hier een opvallende verschijning zijn intrede. Onder de bomen, op een paar meter afstand van de bovenrand van het tunneltje, stonden volop bloeiende, spierwitte viooltjes. Behalve de kleur leken ze als twee druppels water op de, iets verderop volop aanwezige, maartse viooltjes (Viola odorata) met blauwe bloemen. De kleur van deze soort kan nogal variëren en er is ook een witte variëteit, die vrij algemeen is in alpine gebieden. In de flora's van die streken wordt dit als aparte soort genoemd, Viola alba. Zo worden ze ook vermeld in de Elseviers Plantengids. Het leek mij dat het hier ging om uit een tuin ontsnapte, uit de witte vorm doorgekweekte, plantjes. Het jaar erop keek ik er naar uit. Door de weersomstandigheden in dat voorjaar schoot alles tegelijk de grond uit en als er al viooltjes geweest zijn, dan waren ze helemaal aan het oog onttrokken. Ik kon er niet naar zoeken zonder de rest te vertrappen. In het volgend voorjaar kreeg ik op een avond een telefoontje van één van de KNNV-leden met de mededeling dat er witte viooltjes stonden! Het bleek om dezelfde plaats te gaan. Ik ging er 's morgens direct op af ..... en vond enige restanten! Er had een grote plek gestaan, niet op de oude plaats, maar langs de rand van het pad. Een wat rommelige krans was er nog van over. Het hart was er uitgestoken, vermoedelijk door iemand die het leuk vond voor zijn tuintje. Het voorjaar van 1995 bracht een verrassing: door dit hele randgebied verspreid
Ruys de Beerenbrouckstraat
Speurtocht naar bloemen, Jo Diehl, KNNV afd. regio Delft, 1997
14 Dit gebied is aan drie zijden door weteringen ingesloten, helemaal volgebouwd, met groenstroken langs de randen. Aan de oostzijde is dat het langgerekte, door ganzen bevolkte gebiedje met het water in het midden. Ook de noordkant kan men deze wijk binnenkomen via de Kappeyne van de Coppelostraat. Het groen langs deze straat en dat tegen de achterzijde van de R.K. kerk is heel dicht opeengeplant, er is weinig bijzonders te vinden. Trouwens de hele, nog vrij jonge wijk met veel voortuinen levert niet veel wilds. Rondom de wijk Boeiender zijn de buitenranden bij de Ruys de Beerenbrouckstraat en die bij de Provinciale weg. De huizen aan de noordzijde van de Myerstraat staan met hun achterzijden gericht naar de wetering. In de eerste paar jaren kon ik vanaf een pad achter deze huizen iets waarnemen van de planten langs de steile waterkant. In 1989 was die mooi begroeid. Ik herinner mij mooi bloeiende reuzenbalsemien en moerasmelkdistel. Het jaar erop had een grondige schoonmaak hieraan een eind gemaakt. Daarna is geen enkel jaar hetzelfde geweest. De hoek is aldoor vrij kaal gebleven en onderaan het paadje werden hoe langer hoe meer struikjes gezet. Tenslotte werd er over de hele lengte een stevige heg neergezet, die alle zicht omlaag beneemt, maar ongetwijfeld de situatie veiliger maakt voor kinderen. Aan het begin van de Kuyperweg is de voetgangers- en fietsenoversteekplaats van het grote verkeerskruispunt. (Provinciale Weg - Ruys de Berenbrouckstraat.) Hier verdwijnt de wetering in de duiker en komt verderop weer naar boven. De begroeiing in en bij het water is wisselend en niet goed te zien, doordat het talud vrij dicht is beplant. Dat verandert bij de Cort van der Lindenstraat, waar de Kuyperweg ophoudt weg te zijn en Kuyperpad wordt. Dit fietspad grenst aan de helling boven het water en was op een natuurlijke manier begroeid: boterbloemen, witte dovenetel en ook berenklauw en maartse viooltjes. Later deed de schijnaardbei zijn intrede. Op den duur merkte ik dat steeds meer struikjes werden geplant, vooral rozen. Dit heeft zich steeds verder uitgebreid, zodat in 1995 weinig meer over was van hetgeen er eerder gebloeid had. Inmiddels was men be-gonnen met de herbouw van de Lindenhof, waardoor wel eens iets omhoog schoot dat uit de overhoop gehaalde tuin afkomstig was. Het pad eindigt bij de Colijnlaan, vlakbij het tunneltje. Tegen de helling boven het tunneltje groeit uit-bundig heermoes, net als aan de kant van de V.d. Dussenweg. Dit is de enige plaats in het kilometerblok waar ik deze paardestaart-soort heb aangetroffen. Ernaast lag nog een plek die er uitzag of er ooit allerlei ongeregelde zaken waren neergelegd. Na voltooiing van de nieuwe Lindenhof bleek deze plek geëgaliseerd, maar ik vond er in het voorjaar van 1996 nog een paar exemplaren van de beklierde bastaardwederik.
3.5 De Provinciale Weg en wat daar westelijk achter ligt Provinciale Weg De Provinciale Weg heeft, ter weerszijden van de rijbanen, betrekkelijk brede grasbermen, waarlangs op variërende afstanden een rijwielpad loopt. Dit is, soms door een brede berm, soms door water, van de omgeving is gescheiden. Langs de weg zelf was alleen iets waar te nemen vanuit een rijdende auto, maar een snelheid van enige tientallen kilometers per uur leent zich niet tot een nauwkeurige studie. Enkele grotere soorten waren toch te herkennen, zoals pinkster-bloemen, fluitekruid en ook een minder gebruikelijke soort: het boerenwormkruid.
Provinciale Weg Dat laatste had ik vóór 1989 daar al geregeld gezien. Aan de noordkant van het verkeersknooppunt (Provinciale Weg - Ruys de Berenbrouckstraat) stonden in de middenberm in 1989 lage struikjes, waartussen ook andere dingen opschoten. Later is dit alles vervangen door "gras". Aan de zuid-kant
Speurtocht naar bloemen, Jo Diehl, KNNV afd. regio Delft, 1997
15 was er soms een kans om, aan de maaimachine ontsnapt, bloeiend gras te bemachtigen! Aan de westelijke kant van het knooppunt ligt een smalle toelopende strook van "mijn" blok. Aanvankelijk was hier een dichte boombeplanting boven langs het rijwielpad. Later is deze uitgedund en er is een geluidsscherm geplaatst. Om er te komen, lopend of bereden, moest ik een ingewikkelde route volgen door de in het volgende blok liggende V. Kinschotenstraat. Daarbij kwam ik langs een piepklein vijvertje, in feite het laatste stukje van een smalle wetering, in het midden van de V. Foreestweg. Dit "vijvertje" ligt net buiten de westgrens van het blok, maar is het derde stuk dat ik geannexeerd heb. Aanvankelijk leverde dit stukje met steile oevers niets opvallends op, maar midden in de zomer van 1992 zag ik er tot mijn verrassing een soort alpenwei. Een fleurig geheel met korenbloemen, margrieten, klaprozen, kamille. Er stonden ook minder gebruikelijke soorten voor deze omgeving als anjertjes en bolderik. Eenzelfde beeld leverde ook de rest van de V. Foreestweg. Blijkbaar waren het water en de oevers gronding onderhanden genomen en was, om de hellingen vast te leggen, één of ander "wilde bloemen"-zaadmengsel uitgestrooid. Het geheel was niet om serieus te nemen, máár het had gevolgen. Aan de overkant van de kruising, in de grasstrook langs de Ruys de Beerenbrouck-straat, bleken hier en daar ineens margrieten en klaprozen te staan. Die heb ik toen niet aangekruist, wel in de jaren erna, maar na twee jaren waren ze daar verdwenen. De berm langs het fietspad, tegenover de V. Berensteynstraat, heeft altijd een rijk gevariëerde flora gehad met smeerwortel, boterbloemen, zuring en veel andere soorten. Ik heb altijd de indruk gekregen dat hier iets minder frequent werd gemaaid dan op de andere bermen. Misschien is dit stuk minder geschikt voor de zware maaimachines. Het fietspad in de hoek van de V.d. Dussenweg en de V. Berensteynstraat loopt langs een paar vierkante meter grond die rijkelijk voorzien was en is van heermoes. In de eerste jaren vond het maaien van de bermen van het hele Provinciale wegcomplex regelmatig plaats, maar in 1992 viel het mij op dat er het hele voorjaar geen maaimachine in de buurt was geweest. Eindelijk waren er nu een paar grassen te determineren. Het was bepaald een vrolijk gezicht (al ving ik in een bushalte-kletspraatje iets op over buurtbewoners met hooikoorts die er erge last van hadden). Eind juni stapte ik uit bus 61 bij de Lindenhof en liep verder door in de richting van de busoversteekplaats. Al snel bleek er een vreemde geur te hangen Een blik vanaf de bussluis leerde, dat in de verre omtrek alle, soms een meter hoge, begroeiing was verdwenen en als een gore massa op de grond lag te rotten. Vermoedelijk heeft het direct na het neerslaan van het groen geregend. Een paar dagen later was alles verwijderd, de bodem zag er niet fraai uit. Het boerenwormkruid heb ik na die tijd nooit meer gezien. Uit een krantenberichtje begreep ik dat een nieuwe "maai"-methode was toege-past, "klepelen" geheten. Zo extreem als in dat jaar heb ik het in de volgende jaren niet
meer gezien. Ten noorden van het grote kruispunt was in het najaar de vegetatie in de bermen hoog opschoten, met een overmaat aan zuring, ganze-voet, distels en brandnetels. Zo was het ook in het midden van augustus 1996. Er zal daar later wel geklepeld zijn, want ik denkt niet dat er normaal gemaaid kon worden. Ecodus Langs de V.d. Dussenweg loopt een wetering. In 1989 zag ik hier langs de oevers rijkbloeiende gele lissen en lisdodden. Er achter lag een groot veld, begroeid met hoog opgeschoten riet waar bovenuit talloze koppen van de weverskaarde om-hoog staken. Een stukje van dit terrein behoorde tot mijn blok, maar het was niet te benaderen. Ik heb één poging gedaan om de berm tussen het fietspad en het water te bekijken, maar dat was niet veilig. Ik zag er draadereprijs, maar dat kwam elders ook voor. Deze toestand heeft niet lang geduurd, want toen begon de bouw van de Ecoduswoningen. Dit gebeurde op het terrein van de kaardebollen en de aangrenzende sportvelden. De berm diende als terrein voor werkketen. Het struikgewas ver-dween en op twee plaatsen werd over het water een dam aangelegd om het werkterrein te kunnen bereiken. Te botaniseren viel er toen natuurlijk niet meer. Daarna waren plotseling in de wijde omtrek kaardebollen te vinden. Eén ver afgedwaald exemplaar was zelfs te zien bij de Oostsingel, in de buurt van de oude Joris-ingang! In de jaren erop nam dit af. In 1995 zag ik nog twee exem-plaren aan de grens met het terrein van de Gistfabriek. Ook de berm waar het werkmateriaal had gestaan was er aanvankelijk mee bezaaid. In 1995 was er nog één exemplaar over. In het zuidelijk deel van het blok lag, ingesloten door het Kruitmolenpad, Provin-ciale weg en het Molenhuispad-Dunantlaan, een in 1989 nog ontoegankelijk, geheel braakliggend veld. Dit bleek het jaar erop veranderd te zijn in een sportveld. Alleen aan het noordelijke eind was een strook overgebleven, met een afgesloten ingang die doet denken aan een moestuin. Hier werd tijdelijk humus gestort voor de volkstuinders die hun terrein hadden aan de westzijde van het Kruitmolenpad. Dit volkstuincomplex viel buiten mijn blok. De bermen in deze hoek waren in die eerste tijd opvallend "landelijk" begroeid, groot en klein hoefblad, witte en paarse dovenetels, hondsdraf, zenegroen, soms ook nagelkruid en dagkoekoeksbloem. Langs de Dunantlaan stonden maartse viooltjes. Het meest opvallend waren een groepje bosandoorn naast de humusstortplaats, die er in 1995 nog was, en de prachtige bosrank (Clematis vitalba) die kennelijk zijn wortels had in het aanvankelijk braakliggende veld en rondslingerde in de elzen langs de omringende greppel. Deze bleken de veranderingen en de plaatsing van een hoog gaashek goed te hebben overleefd en zich te hebben uitgebreid. In 1995 hingen de ranken bijna over het Molenhuispad heen. Helaas is het niet zo landelijk gebleven. De afbraak begon met het planten van rozenstruikjes op de hoeken van de Dunantlaan en het Kruitmolenpad. Dit natuur-
Speurtocht naar bloemen, Jo Diehl, KNNV afd. regio Delft, 1997
16 lijk ten koste van de oorspronkelijke begroeiing. In 1995, nog voor de grote droogte begon, was hier en daar nog een dovenetel en wat hondsdraf te zien. De volkstuinen verdwenen en in de nazomer was op dat terrein begonnen met bouwwerkzaamheden. Dat deel van de berm was een ruïne.
3.6 Ten noorden van de Ruys de Beerenbrouckstraat In dit deel van het blok speelt de Gist- en Spiritusfabriek een belangrijke rol. De grens van het blok loopt voor een deel over het uiteraard ontoegankelijke fabrieksterrein. In de noordoosthoek van het zogenaamde "Agnetapark" steekt een klein bewoond deel uit in het noordelijk gelegen blok. Dit geïsoleerde stukje is het vierde door mij geannexeerde gebiedje. Het ligt bij de Zocherweg, met de vijvers en gazons. Het is een terrein waarin zich sinds 1989 veel veranderingen hebben voltrokken.
Nieuwe vijver Agnetapark
Tijdens het begin van het onderzoek beheerde de fabriek het "groen" van het voor de fabrieksarbeiders gebouwde Agnetapark. De woningen hebben voortuintjes, door de bewoners zelf beplant en rondom omgeven door een ligusterhaag, die altijd "door de fabriek" in toom werd gehouden. Dit gebeurde ook met de gazons en de beplanting rondom de langwerpige vijver in het westelijk deel van het ge-bied. Dit beheer duldde blijkbaar niet de minste straatstenengroei, deze ontbrak in 1989 en 1990 volkomen. De fabriek had ook een stem in het kapittel met betrek-king tot het gazongedeelte tussen de spoorbaan en de J.C. van Markenweg. Hier lag vlak tegen de spoordijk aan een piepklein parkje, met een aardige beplanting en een kleine waterpartij. Er stond een uitnodigend bankje, maar rustig zitten kon daar niet. Aan de zuidkant was een verkeersstroom, vlak voor reed het zware fabriekstransport en elke paar minuten denderde een trein langs. Maar de planten waren aardig, ondermeer stond er Penningkruid dat zelfs neiging had tegen de spoordijk op te kruipen. In 1990 begon het tekenen van verwaarlozing te ver-tonen. Het is mij niet duidelijk geworden, waar het beheer berustte voor de huizenblokken en straten tussen de V. Markenweg, Laan van Altena en Ruys de Beerenbrouckstraat. Het werd zeker niet zo fanatiek schoon gehouden als het Agnetapark, maar er was nooit iets opvallends te vinden, behalve in de buurt van het filiaal van Albert Heyn. Aan de V. Markenweg is in de huizenrij één perceel onbebouwd gebleven. Hier is in de loop van de jaren een opslag van elzen omhoog gekomen. Het ligt naar de straatkant helemaal open en toen ik er eens een kijkje nam, bleek dit besloten hoekje door de buurtbewoners als hondentoilet te worden gebruikt. Tussen de Laan van Altena, bij A.H., en de Donker Curtiusstraat ligt, deels achter een heg, een langgerekte, rechthoekige vijver aan de voet van een gemaal. De vijver is omgeven door gazon met hier en daar struiken en bevolkt door ganzen. Begin 1991 hield de Gistfabriek op met het beheren van de woningen en wat daarmee samenhing. Een woningbouwvereniging nam de huizen over en het groen viel de gemeente ten deel. De waterkraan in het plantsoentje tegen de spoordijk werd dichtgedraaid. De beplanting werd prompt gerooid. In die hoek kwam een stijve bundel rhododendrons. Verder heeft de verandering in beheer voor deze buurt niet veel gevolgen gehad, al weer op de AH-buurt na. Straat-begroeiing is in de jaren na 1991 langzaam opgekomen, wat kruiskruid, melk-distel, natuurlijk brandnetels, maar ook op enkele plekken de kleine in plaats van de grote brandnetel. Iets anders was het bij de ganzenvijver. Aan de zijde van de Laan van Altena staan bomen, elke met een in het plaveisel uitgespaarde ruimte er omheen. In deze ruimten groeide op enkele plaatsen een vrijwel alles bedek-kende hoeveelheid maartse viooltjes, met in het voorjaar speenkruid ertussen. Het viooltjesgroen bleef maanden lang de bodem bedekken. Maar de afbraak begon met het planten van narcissen in het voorjaar. Later werd er ook iets geplant dat leek op gevlekte dovenetel, daarna kwam er nog meer. De hoeveel-heid viooltjes nam elk jaar af en in 1995 heb ik er nog wel speenkruid gezien, maar de viooltjes hadden de strijd gestaakt. Wat over bleef was, later in het jaar, een warrig geheel waarin
Speurtocht naar bloemen, Jo Diehl, KNNV afd. regio Delft, 1997
17 natuurlijk brandnetels een aandeel hadden. Ook aan de overzijde van de straat, langs de rand van het ganzengrasveld was een viooltjes-oppervlakte van enige vierkante meters, onaangetast door de dieren. Aanvankelijk was dit hele stuk aan alle kanten open naar het omringende trottoir. Blijkbaar ontstond de behoefte enige afscheiding aan te brengen. Niet een hegje rondom, maar telkens in stukken van enkele meters met openingen ertussen. Misschien was deze behoefte ontstaan, omdat de ganzen wel eens in een opge-wonden minnespel de rijweg opschoten. Dat leverde moeilijke situaties op voor fietsers en autorijders op dat drukke punt bij AH. Ik heb zoiets na de plaatsing van de stukjes heg nooit meer gezien, maar waarom moest nu net zo'n heggestuk gezet worden op de plek van de viooltjes? Die zijn totaal verdwenen. De nieuw-bouw van het AH-filiaal en de plaatsing van een noodwinkel op het grote parkeer-terrein ernaast heeft op de plantengroei geen invloed gehad. Tussen de flats aan de westzijde van de Van Leeuwenlaan zijn grasvelden en de hoek tegenover de Gereformeerde kerk aan de andere zijde van de Storklaan is een, vrij kaal, met wat bomen bezet grasveld. Tussen de wetering langs de Provinciale Weg en het korte stuk Meeslaan ligt een, aanvankelijk geheel door bomen en struiken omringd, grasveld. Het was vanaf de Meeslaan te bereiken, er werd nogal eens gevoetbald en ik heb er kinderen een tentje zien opzetten. Voor het lange deel van de Meeslaan strekt zich een groter grasveld uit tot de V. Leeuwenlaan, ik noem dit stuk maar de "Mees-wei". Toen ik er in 1989 een kijkje ging nemen trof mij de schrille tegenstelling van dit kleine gebied met de rest van de hele, pijnlijk schoongehouden, wijk. Het was hier echt een "wilde boel". Rondom de wei tussen de omringende bomen en struiken loopt een pad met er achter een smalle sloot. Halverwege was de doorgang naar een niet-publiek terrein, waar een voetbalveldje te zien was. De begroeiing van de wei en langs het pad was overvloedig, met allerlei "gewone" planten van wegranden en polder, maar ook wel minder gewone. Zo vond ik langs het slootje achter het pad in dat eerste jaar wederik, dat helaas het jaar erop verdwenen was. Het grasveld werd wel gemaaid, maar niet op een agressieve manier. Er was in die buurt nog een ander terreintje dat mijn aandacht trok, maar waar ik niet kon komen omdat de beplanting om de hoek tussen Meeslaan en Provinciale Weg heel dicht is en het drukke fietspad niet breed. Ook in 1990 was dat nog zo, maar in 1991 traden kleine veranderingen op. Toen stootte de Gistfabriek het beheer af over een deel van het terrein en er ontstonden er plannen voor het inrichten van een nieuwe ingang aan de kant van de Provinciale Weg. Het jaar daarop waren de werkzaamheden in volle gang. Werkketen en wagens werden opgesteld op het eerder onbereikbare terreintje. In het voorjaar van 1992 was achter de Meeswei nog wel het pad aanwezig, maar het liep nu niet meer langs een slootje, maar langs een brede "slotgracht", met aan de overzijde een hoge, toen nog kale, wal. Bepaald niet fraai, maar de diverse eenden in het water hadden daar geen last van. De begroeiing langs het pad leed er wel onder en de wei bleek zwaarder
bemaaid te worden. De nieuwe wal raakte na vrij korte tijd, naar ik dacht spontaan, begroeid en langs het water van de slotgracht kwam ook een spontane begroeiing op. Al in 1992 was het ergste nieuwe eraf. In de zomer van 1993 trof ik er rijkelijk de blaartrekkende boterbloem aan en wat hoger langs de kant dagkoekoeksbloem en ook avond- en nachtkoekoeksbloem. De beide eerste soorten had ik eerder aangetroffen, de beide laatsten niet, maar deze soorten passen goed in deze buurt. Een jaar later waren alleen nog wat dagkoekoeksbloemen over, zodat ik achteraf vermoed dat de anderen niet spontaan waren opgekomen, maar uit een pakje zaad. Het bleek mogelijk aan de kant van de V. Leeuwenlaan achter het water, aan de voet van de wal te komen. Een pad loopt daar niet, maar buurtbewoners zochten er wel eens een weg voor een ommetje met de hond. Zo kwam ik terecht bij de nieuwe Gistingang, waar het nu officieel Alexander Fleminglaan heet en vandaar op de Provinciale Weg. Nu was ook het onbereikbare te bezoeken. Dit gebiedje leverde een verrassing op. Natuurlijk waren er sporen overgebleven van de werk-zaamheden en de bodem is er allesbehalve vlak, maar de begroeiing was buiten-gewoon! Er groeide van alles dat men aan een Westlandse slootkant kan ver-wachten: witte en rode klaver, vogelwikke, kruipende en scherpe boterbloem, perzikkruid, witte krodde en veldlathyrus, om er een paar te noemen. Opvallend was, vlak langs het voetpad, een prachtig groepje ijzerhard (Verbena officinalis). Langs het water stond een mooie rietkraag, waartegen rijkbloeiend harig wilge-roosje. Ik had die rietkraag graag nader willen bekijken, maar toen ik in de buurt kwam merkte ik dat vlak er tegenaan een paar eenden nog op een laat broedsel zat. Ik wilde ze niet storen. Toen ik een dag of 10 later kwam, bleken riet en wilgeroosje te zijn afgeschoren. Gelukkig hadden de eenden het er levend af gebracht, zij poedelden met hun jongen in het water. Zoals te voorzien was kon dit zo niet blijven. In de volgende jaren ging deze aardige beplanting steeds verder achteruit. Akkerdistels, ganzevoet, zuring en brandnetels, eerst schaars tussen de rest aan-wezig, wonnen het. Het ijzerhard heeft het nog vrij lang uitgehouden, maar in 1994 was er weinig meer over en in 1995 heb ik het niet meer terug kunnen vinden. Die hete en droge zomer was hier funest. In september van dat jaar was het één vlakte van zowat een meter hoog opgeschoten brandnetels en distels. Klaar om geklepeld te worden! De hitte was ook funest voor de Meeswei. Deze was langzamerhand zo diep bemaaid, dat soms hele vierkante meters oppervlak alleen maar kale grond te zien gaven en verder was het veld verdord. Dit had zich ook in het voorjaar van 1996 nog niet hersteld. Het nare is bovendien dat, als op zo'n kale plaats weer wat op-komt, dat geen gras is, maar "onkruid". In 1995 zag ik dat er aan het eind van de speelwei, bij de hoek in de Meeslaan, een opening in de beplanting was gekomen en dat daarachter een dammetje doorgang gaf naar de Fleminglaan. In een hoekje onderaan dat dammetje ontdekte ik toen veerdelig tandzaad, dat ik daar nog niet eerder had zien staan.
Speurtocht naar bloemen, Jo Diehl, KNNV afd. regio Delft, 1997
18 4. TENSLOTTE Wild of niet? Als ik na ruim zeven jaar mijn aantekeningen en de lijsten met de gevonden planten nog eens door kijk, komt bij mij de vraag op: "Wat is in een dergelijk gebied nog een wilde plant? Zijn hier "origineel"-wild, adventief, stinsenplant, "garden-escape", zaad-uit-een-pakje en mogelijk nog meer, nog wel uit elkaar te houden?" Dat is niet verwonderlijk in een omgeving waar, nog veel langer dan 750 jaar, mensenhanden aan het werk zijn geweest. Toch komen er ook soorten uit zichzelf. Het trof mij dat er niet alleen in dit blok, maar ook elders in de stad soorten voorkomen die er enige tientallen jaren geleden niét waren. Enkele voorbeelden: overal ziet men tegenwoordig langs waterkanten het harig wilge-roosje, bepaald een aanwinst. Vroeger vond men het alleen in de buurt van sloten en plassen in de polders. Ook hebben zich een aantal planten gevestigd, die vroe
ger alleen op drogere bodem, zoals bijvoorbeeld de binnenduinrand te vinden waren: zeepkruid, muurpeper en de recent weer uitgeroeide heggerank en winterpostelein. De kleine brandnetel hoort erbij, terwijl de laatste paar jaar het jacobskruiskruid in opmars is. Is dit het gevolg van de veel besproken "droogte", of wordt de polder door het Waterschap dieper bemalen? Andere waarnemingen Het onderzoek betrof de hogere planten, maar natuurlijk heb ik onderweg wel eens wat anders waargenomen. Allereerst paddestoelen. Deze heb ik maar weinig aangetroffen: een enkele maal vale inktzwam, een paar honingzwammen en in 1995 langs de berm van het Kruitmolenpad een grote hoeveelheid vezelkopjes in mooie heksenkringen rond de bomen. En dan is er de fauna. Het trof mij direct in 1989 dat ook in de uitgesproken groene terreinen van het blok het dierlijk leven vrijwel ontbrak. In het Wilhelmina-park en rond de Mees-wei zag ik zelden een vogel en ook geen insecten. Afgezien dan natuurlijk van de tamme ganzen en de niet helemaal wilde eenden. Soms stond ik oog in oog met een schaarse reiger bij een rietkraag. Dat eerste jaar zag ik één dode houtduif. Ik moet zeggen dat de uren, waarop ik mijn tochten maakte, niet de meeste gunstige waren voor vogelwaarnemingen. De zoogdierenstand beperkt zich voorzover ik heb waargenomen tot "de hond". Veldmuizen of iets dergelijks heb ik nooit waargenomen. Wel een loslopende kat en op de Meeswei huppelde een keer een wildkleurig konijn rond. Was dit uit zijn hok ontsnapt of was zijn woonplaats, door de bouw van de Gistingang, mogelijk verstoord? in een dergelijk terrein zou ik eerder hazen verwachten. Honden waren er zoveel te meer, maar ik heb in het blok nooit iets gezien van de algemene klacht die recent ook weer naar voren kwam: "hondepoep". Wat dat betreft mijn complimenten voor de bewoners van dit hele blok! In de loop van de volgende jaren ging de dierenstand er iets op vooruit, hommels, vooral tuinhommels, voorop. Alleen in het Wilhelminapark heerste in 1995 onverwacht een uitbundig bijen- en hommelleven. Hierdoor bloeide de vogelstand ook wat op. Vlinders zijn zeldzame verschijningen gebleven. In het eerste jaar zag ik één koolwitje, in de latere jaren een enkele keer een atalanta en een kleine vos. Wespen heb ik er zelden gezien en ik kan mij niet herinneren ooit een spinnen-web te hebben moeten omzeilen en ik heb daar in al die jaren nooit één muggen-beet opgelopen. Dit alles in grote tegenstelling met de buurt waar ik woon, waar deze dieren overvloedig aanwezig zijn. Hanteert de gemeente een beleid bij zijn onderhoud?
Laan van Overvest
Het onderzoek is bijna acht seizoenen geleden begonnen met het argeloos "kijken Speurtocht naar bloemen, Jo Diehl, KNNV afd. regio Delft, 1997
19 naar plantjes" zonder diepere kennis van de achtergronden van dit blok. Het voorgaande zal duidelijk gemaakt hebben dat in de loop van die jaren, naar aanleiding van wat ik zag gebeuren, een aantal vragen naar boven gekomen is. Daarbij komt dat "waarnemen" niet ophoudt bij de grenzen van een blok, ook al komt er dan geen notitieboekje aan te pas. Dit alles kan samengevat worden in één vraag: "Welke beleidslijn voor het onderhoud van publieksgroen wordt er door de beherende instanties gevolgd?" Ik heb er namelijk géén lijn in kunnen ontdekken. Ik wil dat met een paar voorbeelden toelichten. Allereerst: de bermen en dergelijke langs de Provinciale Weg, waar de in de loop van de jaren ontstane begroeiing door de wijze van beheer volkomen uit even-wicht is gebracht, met een allesbehalve plezierig resultaat. Maar hoe komt het dat de vergelijkbare taluds van het zuidelijk landhoofd van de Hoornbrug bij Rijswijk wél het hele jaar door een kleurig geheel vertonen van allerlei veldbloemen. Dit is goed waarneembaar vanaf de tramhalte Ypenburg, het erbij liggend carpoolterrein en vanuit de tram. Het wordt een paar maal per jaar gemaaid. Dit ondanks de vrij verwaarloosde wildgroei van distels en brandnetels en dergelijke langs de perrons van de tramhalte en de ingrijpende werkzaamheden aan het nabije verkeersknooppunt. Ook hier zullen economische redenen toch wel een rol spelen? In "mijn" blok constateerde ik een sterke neiging tot het aanbrengen van een bodembedekker in casu klimop onder struiken en bomen, zoals langs de Wateringse Vest, de Kuyperweg en het Kuyperpad, ook wel rond bomen. Soms ten koste van daar staande planten die dat ook al doen, zoals maarts viooltje en schijnaardbei. Maar omstreeks 1 oktober van dit jaar zag ik toevallig het kleine groengebied langs de Rotterdamse Weg, tussen het Kruithuis-viaduct en de Kluyverweg, hoofdzakelijk beplant met hoge abelen, met op de bodem een iel gras-dek, waartussen, vooral naar de kant van het fietspad langs de Rotterdamse Weg nog wat boterbloemen en witte dovenetels stonden. Een ware oase, ondanks het drukke verkeer in deze industriebuurt. Opvallend is ook dat sommige grasvelden, gazons zal ik ze maar niet noemen, geregeld worden gemaaid, zoals de berm bij de Bieslandhof langs de V. Miere-veltlaan en het weinig bezochte veldje tussen de de huizen aan de Fabritius- en W. v. Aelststraat, maar die langs de W.H. van Leeuwenlaan en de Meeslaan er verwaarloosd bijliggen. Terwijl een oorspronkelijk aardig begroeid grasveld met hier en daar wat struiken langs de helling naar de wetering langs het Kuyperpad een rommelige chaos is geworden. Apart wil ik nog even het Kalverbos vermelden. Ik had daar op een gegeven moment metselwerk gezien. Ik dacht dat dit mogelijk afkomstig was van een oude grafkelder. Het recent uitgekomen boekje "Monumenten in Delft" vermeldt de Watertoren en vertelt dat onder dit heuveltje een waterreservoir verscholen ligt. De stenen die ik zag hoorden bij de overkapping daarvan. Ik kan mij voorstellen dat het nodig was voor onderhoud of reparatie de zaak daar open te leggen, ten koste van de begroeiing erop en wat lastige slierten van de afhangende heggerank. Maar dat
het nodig was daarvoor deze hoog in de omringende reeks essen hangende, onschuldige en aardige liaan, ruw weg te trekken, ontgaat mij. Ook dat dit in de andere groenpartijtjes moest gebeuren. Een terrein als dit is nu eenmaal stadsgebied, waarin helaas natuur moet worden opgeofferd. Het is niet anders, maar zou het geen aanbeveling verdienen om zich van te voren op de hoogte te stellen van wat er aanwezig is aan flora én fauna, om deze zo veel mogelijk te sparen? Is het niet verwonderlijk dat zoveel vrolijke, kleurige flora het dapper volhoudt te midden van onze uitlaatgassen? Delft, najaar 1996. Ir Johanna M. Diehl.
Speurtocht naar bloemen, Jo Diehl, KNNV afd. regio Delft, 1997
20 Ten geleide Je wordt lid van de KNNV als je het leuk vindt de natuur in al haar facetten te bestuderen. Dit boekje belicht met name de kant van de waarnemer. Het geeft weer, waar een KNNV-er zoal op let als hij of zij door de stad loopt. Veel KNNV-ers zijn van jongs af aan met de natuur vertrouwd en zullen het bijzondere van dit verslag niet zo zien. Ik herinner mij nog van niet zo lang geleden dat ik niets van soorten planten en zo afwist. Mijn ervaring is dat de leek zelfs nauwelijks ziet dat er groen tussen de straatstenen of in plantsoenen staat. Een jongetje dat Adrie Beckers en mij op een inventarisatietocht vroeg wat wij deden, wist niet eens wat een brandnetel was! Ik hoop dat door het verslag van Jo Diehl het werk dat zij en de andere leden van de KNNV doen voor u gaat leven. Cor Nonhof
Speurtocht naar bloemen, Jo Diehl, KNNV afd. regio Delft, 1997