Mariska Pool en Mark van Hattem
Via Archangelsk naar Delft H.T. Verhoef (1790-1865) en zijn uniformrok In 2005 richt het Legermuseum een grote tentoonstelling in over de Nederlandse soldaat in de tijd van Napoleon. Onderwerp is het leven van alledag van de Nederlandse militairen die vanaf de oorlogen na de Franse revolutie (1792) tot aan de slag bij Waterloo (1815) hebben gevochten. De samenstellers van de expositie zijn in heel Europa op zoek naar originele objecten, die nog de sporen dragen van de belevenissen van hun dragers. Drs. M.J.B. Pool (1964), textielrestaurator en kunsthistoricus, en drs. M.A. van Hattem (1967), conservator textielcollectie en historicus, lichten in dit artikel een tip van de sluier op. Uit eigen collectie: de wonderbaarlijke geschiedenis van de chirurgijn H.T. Verhoef en zijn uniformrok.
Een vreemde jas In de collectie van het Legermuseum bevindt zich een vreemde uniformrok, die geregistreerd staat als van een Nederlandse officier van gezondheid van het leger van Napoleon dat in 1812 Rusland binnentrok (afb. 1). Het gaat om H.T. Verhoef (1790-1865). Hij bekleedde in Napoleons leger de rang van chirurgin sous aide, wat zoveel wil zeggen als assistent-chirurgijn. Deze rang werd sinds 1803 gegeven aan studenten in de medicijnen of net afgestudeerden die nog geen artsenexamen hadden afgelegd.[1] Volgens de uniformvoorschriften zou zijn uniformrok bleu barbeau van kleur geweest moeten zijn; deze kleur was lichter dan het blauw dat door de infanteristen werd gedragen. Kraag en mouwopslagen dienden afgezet te zijn met scharlakenrood, met daarop in gouddraad geborduurd de rangonderscheidingstekens van een chirurgijnassistent. Op de rok de knopen met het symbool van de officieren van gezondheid.[2] De jas wijkt al op het eerste oog af van deze beschrijving. In plaats van het voorgeschreven korenbloemblauw, is de rok vervaardigd uit bruin wollen laken van een gemiddelde fijnheid.[3] De manchetten en de kraag zijn wel in overeenstemming met het voorschrift van scharlakenrode zijden fluweel. De kraag is, ook volgens voorschrift, voorzien van twee rijen in metaaldraad en goudkleurige pailletten geborduurde rangonderscheidingstekens (afb. 2). De uniformjas heeft het model van een surtout[4], een aan het voorpand recht uitgesneden rokjas of frac, die met één rij knopen sluit over het bovenlichaam en ter hoogte van het middel aan de zijkant schuin weggesneden wordt naar de rokpanden. Deze rokpanden, waarin zich zakken bevinden, hebben vastgenaaide
omslagen, waarop een geborduurde adelaar is geappliqueerd. De spiegels van de rokpanden zijn gerepareerd met donkerblauw laken. Op de taillenaad van het rugpand bevinden zich twee accoladevormige schijnkleppen, die ieder over drie goudvergulde knopen vallen. De knopen tonen, net als die op het voorpand, de Franse keizerlijke adelaars zoals die gebruikt werden door de infanterie van de keizerlijke garde, maar niet door de service de santé (afb. 3). De kleine knoopjes op de manchetten tonen de keizerlijke adelaar[5] met een esculaap en een spiegeltje. Ook deze knopen lijken in eerste instantie niet volgens voorschrift te zijn. Knopen met de esculaap èn de keizerlijke adelaar werden gedragen door de officiers de santé die werkten in de militaire hospitalen van de keizerlijke garde. De service de santé droeg weliswaar ook knopen met een esculaap, maar dan zonder de keizerlijke adelaar. Een mogelijke verklaring voor het feit dat Verhoef knopen droeg die eigenlijk voorbehouden waren aan de officiers de santé van de garde zou kunnen zijn dat hij zijn benoeming hoogstpersoonlijk aan de Franse Inspecteurgeneraal van Gezondheid, baron Dominique Larrey (1766-1842), te danken had. Maar over dit opmerkelijke feit wordt later nog verhaald. Het lijfje van de rok is gevoerd met een naturelbruine katoen[6], de mouwen met een naturel katoen[7]. Het beleg van de voorpanden is samengesteld uit diverse lapjes wol, die in weefdichtheid verschillen en in kleur variëren van bruin tot lichtblauw. Het linkervoorpand heeft aan de binnenzijde een borstzak en is langs de rand afgewerkt met een zwartzijden bies.[8] Dit kledingstuk kende een korte maar heftige geschiedenis als uniformrok, aangezien de drager maar liefst drie jaar lang door Europa en Rusland heeft gezworven. Op latere leeftijd legde Verhoef zijn belevenissen vast voor zijn zoon. Hij deed dit door zijn herinneringen op te schrijven; daarbij vroeg hij een bevriende tekenaar om illustraties te maken. Het zo ontstane boek noemde hij 'Memorabiliën 1812'. Het is door de familie altijd liefdevol bewaard, en bevindt zich tegenwoordig in het gemeentearchief Schiedam.[9] Verhoef sluit zich aan bij Napoleons leger Verhoef behaalde zijn artsenexamen in Utrecht op 21 en 22 maart 1811. Hij moet opgewonden geraakt zijn door de naderende oorlog met Rusland en de grote veldtocht die in heel Europa werd verwacht, want in september 1811 begaf hij zich naar professor Brugmans in Leiden met de vraag hem als officier van gezondheid voor het Franse leger voor te dragen. Brugmans, een man met contacten, was welwillend en deed voor de jonge Utrechtse arts een goed woordje bij de Franse inspecteur- generaal van Gezondheid, baron Dominique Larrey met wie hij op goede voet stond. Op 20 februari 1812 ontving Verhoef zijn aanstelling, gedateerd in Parijs op 15 februari, en ondertekend door Larrey persoonlijk: ...Je vous préviens, Monsieur, que le 13de ce mois je vous ai nommé pour être attaché en qualité de chirurgien sous aide à l'armée Bont le quartier général est à Maijence..[10] Waarom wilde Verhoef zo graag dienst nemen in Napoleons leger? Menig jongen van 22 jaar zou opgelucht zijn geweest om uitgeloot te worden![11] In de Memorabiliën heeft Verhoef zijn motieven niet letterlijk opgeschreven, maar zijn teksten geven indirecte aanwijzingen. Verhoef was een medicus die nog veel Ieren moest, en die in Brugmans een groot voorbeeld zag. Waar kon hij beter Ieren dan in het leger? Daarnaast was het de verre horizon, het avontuur dat hem trok. ....En zie daar mij dan van een stil burger tot lid dier groote armee benoemd, welke onder Napoleon, Keizer der Franschen en toen dan ook ons Vaderland bestond uit de meeste Natiën van Europa. Slechts vier dagen bleven mij er dus over om mij uit te rusten tot een reis aan welkers gevolgen men toen volstrekt niet juist konden denken....[12]
Tocht door Duitsland en vervaardiging van de rok In de vier waarschijnlijk hectische dagen voor zijn vertrek nam Verhoef haastig afscheid van zijn vrienden en familie. Van zijn zus Catharina kreeg hij als aandenken eene schoone dubbelde portefuelle[13] die hem het hele avontuur zou begeleiden. Maar 'echt' werd zijn avontuur waarschijnlijk bij de uitreiking van de indomnité de route en eene uniformhoed met de Fransche concarde, Boude broutels en luts en een biouwe pantalon in de Jaarsen gaande, waarmee Verhoef zijn voorlopige uniform verkreeg.[14] Kennelijk was er in Utrecht geen mogelijkheid om de benodigde uniformonderdelen te verkrijgen, hoewel Verhoef ook opmerkte dat tijd en kennis ontbraken om zich behoorlijk uit te rusten. Zijn nimmer hoog genoeg geschatte ouders gaven hem echter genoeg geld mee om tijdens de reis zijn uniformering te completeren. Op 24 februari 1812 vertrok Verhoef, samen met drie anderen[15] die als medicus of apotheker dienst namen, per diligence via Nijmegen naar Mainz, waar zij op drie maart, één dag voor de voorgeschreven aankomsttijd, arriveerden. Het gezelschap stelde zich voor aan de Inspecteur Général du Service de Santé Baron Larrey en werd door chirurgijn Mangin vrijwel meteen aan het werk gezet in het hospitaal. Een week lang werkte Verhoef in het hospitaal, maar ook nam hij de tijd aan de completering van zijn uniform te werken. Het was alhier dat ik mij het verdere der uniform liet maken, bijvoorbeeld de rok. Naar de reden waarom de kleermaker een van het voorschrift afwijkende bruine rokjas vervaardigde, kan alleen gegist worden. Om uit te sluiten dat de jas ooit blauw is geweest, maar in de loop der tijden tot bruin is verkleurd, is recentelijk wetenschappelijk onderzoek gedaan naar de kleurpigmenten in de vezel. Er werd rood brazielhout en gele woude op ijzerbeits aangetroffen, die samen een bruine kleur geven.[16] De rokjas is dus altijd bruin geweest. En daardoor wellen vele vragen op naar het waarom van dit kledingstuk. Was de kleermaker noch Verhoef op de hoogte van de juiste kleuren? Verhoef had immers eerder al aangegeven dat in Utrecht de nodige kennis voor de vervaardiging van zijn uniform niet aanwezig was.[17] Gold hetzelfde voor Mainz? Is Verhoef misschien uitgerust met een uniform in de kleur van dat voor een infirmier, een hospitaalsoldaat? Of was het juiste materiaal - laken in de kleur bleu barbeau - niet voorhanden? Heeft de kleermaker misschien onder tijdsdruk een civiele jas - eventueel een jas van Verhoef zelf - gemilitariseerd met fluwelen details en Franse knopen? De kleermaker zal, mits Verhoef op de dag na aankomst direct de opdracht verstrekt heeft, welgeteld hooguit zeven dagen de tijd hebben gehad de jas geheel nieuw te vervaardigen. Had hij niets anders te doen en eventueel hulp een net haalbare taak. Kwam Verhoef echter later in de week, of had de kleermaker meer opdrachten, dan was de tijd nauwelijks toereikend. In dat geval is het heel wel mogelijk dat een burgerrok als basis heeft gediend om tijd te besparen. Helaas is Verhoef in zijn Memorabiliën niet nader ingegaan op de vervaardiging van de jas, zodat het niet bekend is of hij instructies voor zijn uniform ontving, een kleermaker kreeg aangewezen of er zelf een moest zoeken. Zekerheid over de reden van de afwijkende kleur zal wel nooit gegeven kunnen worden. Zeker is wel dat een haastig vertrek Verhoef helaas weer parten speelde: Het borduursel daar op konde men hier daar wij zoo schielijk vertrekken moesten niet vervaardigen.....[18] Op 11 maart trok Verhoef onder de chirurgin- major Girot verder naar Berlijn. Hij werd ingekwartierd in de Jerusalemmer Strasse bij de oude heer Grattenauer die zijn huis verhuurde aan arbeidslieden. Eén van hen was de kleermaker Hildebrand die voor Verhoef en Ohl, die vanaf het begin van de reis bij hem was, verscheidene zaken maakte. Hoewel Verhoef het niet specifiek meldt, heeft deze Hildebrand naar alle waarschijnlijkheid ook de uniformrok afgemaakt en van de geborduurde distinctieven voorzien. De jas toont afwijkingen in stofgebruik tussen buiten- en binnenkant die variëren van bruin aan de buitenkant en twee kleuren blauw en twee
kleuren bruin aan de binnenkant. Ook de diversiteit in garens en verschillende steeksoorten suggereren een fabricage door 'verschillende handen' op 'verschillende plaatsen'. Als attentie voor het geleverde werk gaf Verhoef kleermaker Hildebrand, die van zins was naar Rotterdam en 's-Hage te reizen, een aanbevelingsbriefje voor zijn vader en de vader van vriend Ohl met daarin het verzoek 'vriendelijk' te zijn voor de man die voor hen gewerkt had. De tijd in Berlijn bracht Verhoef aangenaam door met bezoekfes aan bekenden van de familie en aan militairen die hij nog uit Utrecht kende, maar tegelijkertijd nam hij alle medische kennis tot zich die hij kon verzamelen. In het ontleedkundig museum verbaasde hij zich over het geraamte van de reus Frederik de Grote, zeven voet acht duim, en bezocht hij de twee uur durende colleges die Larrey bijna dagelijks gaf in het Theatrum. Vol ontzag meldde Verhoef dat Larrey gelijktijdig uit het hoofd doceerde en opereerde. Dit wetenschappelijke spektakel trok ook vele Berlijnse burgergeleerden. Waarschijnlijk bezocht Verhoef deze colleges ook in burgerkleding. Hij maakte er speciaal melding van meestal als burger gekleed te gaan, omdat hij dan overal kon komen. Zijn uniform zou hij snel genoeg aan moeten. Verhoef trekt Rusland in naar het hospitaal van Glubokoje Verhoef verbleef nog enige tijd in Berlijn, totdat hij werd ingedeeld bij een 'marsdivisie', bestaande uit twaalf geneeskundigen, die onder leiding van een Franse majoor op 30 april Berlijn verliet. De reis ging met paard en wagen door het oosten van Duitsland via Pruisen naar Polen. Uiteindelijk trok het groepje jonge, onervaren medici, met hun geïmproviseerde kleding en uitrusting op 30 juli 1812 de rivier de Nierren over (afb. 4). De Niemen vormde de grens tussen het groothertogdom Warschau, dat onder Napoleons bescherming stond, en Rusland. Dat dat overgaan diepe indruk op ons maakte zal wel niet nodig zijn te zeggen. Wij bevonden ons toch nu op vijands bodem, en niemand onzer had veel, ik in het geheel geene, ondervinding of wetenschap hoe ons te gedragen. Wij waren maar daar om het zij vriend of vijand zoo goed mogelijk het kon te genezen.[19] Napoleon's Grande Armée was al een maand eerder, op 24 juni, de Niemen overgestoken. De hoofdmacht bevond zich in het centrum en telde op papier ongeveer 450.000 manschappen. De uiterste noordflank werd gevormd door een gecombineerd Pruisisch-Frans legerkorps; dit rukte op naar Riga. Zuidelijk daarvan opereerden twee, later drie korpsen die tot taak hadden de aanvoerlijnen van Napoleons hoofdmacht te beschermen. Het was voor deze korpsen dat Verhoefs marsdivisie zou moeten gaan werken. Deze korpsen waren voor een groot deel samengesteld uit niet-Franse soldaten. Het Vle korps bestond geheel uit Beierse troepen; in het Ile en IXe korps dienden vele regimenten die op papier Frans waren, maar in werkelijkheid de opvolgers waren van regimenten van het Koninkrijk Holland.[20] Het front dat ontstond in de regio rond Polotsk (afb. 5) was vrij lang redelijk statisch; in het begin van de oorlog waren de Russen niet sterk genoeg om de 'Franse' verdediging te doorbreken. Vonden de meeste gevechten plaats bij Polotsk, iets ten zuiden daarvan, in Glubokoje, was een veldhospitaal ingericht waarheen Verhoef werd gedirigeerd. De reis ernaar toe voerde door Litouwen en Noord-Rusland; streken die weinigen in Nederland hadden bezocht of beschreven. Verhoef gaf zijn ogen goed de kost; hij beschrijft in zijn Memorabiliën de huizen, de mensen, de gewoonten en het voedsel ter plekke. In Rusland zag Verhoef de sporen van de oorlog: voorttrekkende legers laten rokende puinhopen achter. Verlatene huises en hoven, beroofde landerijen langs de weg, als bezaaid met dode uitgemergelde paarden, welke eene ondraaglijke stank verspreide, welke evenwel gematigd werd door de ontelbare benden van kraijen welke er op aasden. Deze dieren begonnen die operatie in de omtrek van het fundament der dieren. [21]
Uiteindelijk arriveerde Verhoef met enkele van zijn overgebleven kameraden op 18 augustus in Glubokoje en meldde hij zich bij het hospitaal. Leven en werk in het hospitaal van Glubokoje De medische verzorging in de legers die deelnamen aan de Napoleontische oorlogen viel in twee delen uiteen: de behandeling 'in het veld', door de regimentsartsen, en de verzorging in de hospitalen achter het front. Het grootste gevaar bij opgelopen verwondingen was wondkoorts, het gevreesde gangreen. Dit wordt veroorzaakt doordat bij de inslag van een kogel door de trilling dood vlees ontstaat; dit dode vlees is een goede voedingsbodem voor bacteriën en het ontstaan van tetanusinfecties. Aangezien men niet in staat was om alleen het dode vlees te verwijderen, werd in de regel bij grote wonden aan ` een arm of been tot amputatie overgegaan (afb. 6).[22] De meest voorkomende ziekten waren 'tyfus' en 'dysenterie'. Deze termen moeten niet al te letterlijk worden genomen; alle aanduidingen waarbij men hevige koortsaanvallen had te verduren en waarbij men buikloop kreeg werden onder deze verzamelnamen vervat. De meeste van deze aandoeningen zijn weinig verwonderlijk, als men bedenkt dat het landschap bezaaid was met dierenkadavers en de hospitalen met lijken. Bovendien werden de meest elementaire regels van hygiëne in het veld door de soldaten niet nageleefd. De oorzaak werd soms gezocht in 'kwade luchten', wat leidde tot een hospitaalregime van ontluchting, verbranding van kleren van overledenen en het reinigen van de ruimten met behulp van kruit. Het hospitaal waar Verhoef in Glubokoje werkte ademde in de periode tussen 18 augustus en 20 oktober een relatief ontspannen sfeer. Op 18 augustus - de dag dat Verhoef aankwam - was in Polotsk een tweedaagse veldslag afgesloten, waarbij de Fransen en hun bondgenoten het Russische Noorderleger hadden verslagen. In de eerste dagen moet dit een stroom aan gewonden hebben opgeleverd, maar kort daarna trad een pauze aan het front in en meldden zich vooral zieken.[23] Verhoef vond dat hij in het hospitaal niet zoveel te klagen te had: ...Boltsi, een Piementieser, was hier het hoofd der Gezondheidsdienst in verband met Martin en Carcassone bij de Franschen (...) verder trof ik hier aan vriend Koentsche, een Amsterdammer, Schillet uit 's-Hage. Hier was veel werks, niet veel rust. Ik was gelogeerd zeer nabij het klooster, bij een economen, brave Zithouwers, had een goed vertrek met in 't klein, groote ramen, het was van het klooster geschelde door een klein meertje - groote waterplas - zoo dat ik wat de afstand van het hospitaal aanging, en ook wegensch de menschen, in woning niets te klagen had. (...) Wij hadden hier goed en geregeld te eten, een Franschman was kok, dus goede soep en gekookt vleesch met wortels, aardappelen enz. Veele wonden waren met wormen bezet, veel typhuslijders, weinig doden, veelen genazen. [24] Verhoef kon echter niet lang van zijn goede logement genieten. AI op 10 september diende hij als begeleidend arts met een transport van 300 gewonden zich naar Vilnius (toen Vilna) te begeven, verder in het achterland. De reis naar Vilnius en weer terug naar Glubokoje putte Verhoef zeer uit. De route ging over slechte wegen, met piepende en krakende wagens en Verhoef diende in de avonduren alle 300 gewonden na te lopen op hun kwetsuren. Bij terugkomst in Glubokoje op 28 september was Verhoef zelf een ziek man. Pas op 20 oktober was hij hersteld. Juist eind oktober was de situatie in het hospitaal steeds nijpender geworden. Napoleon, die na de slag bij Borodino op 7 september Moskou had ingenomen, had de stad op 19 oktober weer geëvacueerd. Hij trok zich nu terug in de richting van Smolensk. De Russen probeerden vanuit het noorden en zuiden om hem de weg af te snijden; de druk op het front bij Polotsk werd steeds verder verhoogd. Op 20 oktober vond een grote veldslag plaats. Niet alleen de
gevechtshandelingen, ook het tekort aan foerage speelde de troepen parten. Vooral in het Vle (Beierse) korps stierven velen aan dysenterie en uitputting. De Beierse kapitein Thurn und Taxis herinnerde zich later het hospitaal minder rooskleurig dan Verhoef: ...Das Hospital in Poltozk fullte sich täglich mehr, die nötigen Medikamente konnten noch dazu nicht aufgetrieben werden, und wir verloren (es klingt schrecklich, und ich kano nur mit Wehmut daran zurückdenken, aber es ist die reine Warheft) täglich zwischen vierzig und fünfzig Mann durch diese fürchterliche Krankheit.[25] Terugtocht uit Glubokoje en gevangenneming van Verhoef De door ziekte zo uitgedunde Frans geallieerde troepen konden geen weerstand bieden aan de Russische opmars. Op 28 oktober werd besloten om het hospitaal in Glubokoje te ontruimen en alles terug te trekken naar Vilnius. Verhoef begeleidde een transport met zieken en gewonden op karren. In Vilnius kruiste een Nederlander zijn pad, die in fanatiek bonapartisme voor geen Fransman hoefde onder te doen: Zijne Excellentie gouverneur Dirk graaf van Hogendorp (17611822), général de division, aide-de-tamp van de keizer en baron van het keizerrijk. Hogendorp zou in de periode tussen oktober en december 1812 vanuit Vilnius zich tot het uiterste inspannen, om de massa vluchtelingen die inmiddels vanuit Moskou en Polotsk naar de stad toestroomden er - letterlijk - uit te slaan, terug Rusland in, om Napoleons aftocht te dekken. Uiteindelijk zou deze ijver in de laatste fase van de veldtocht Napoleon ook net genoeg uitstel verschaffen om het vege lijf te redden.[26] Verhoef kreeg ook met Hogendorps fanatisme te maken. Het einde van het liedje was dat Verhoef en zijn gezel werden verordonneerd om zich opnieuw in de richting van Glubokoje te begeven; ...Reeds den 1e dag ontmoeten wij veele meestal op zig zelve terug tobbende soldaten en sleep - zoo als men zeg - der ongelukkige arméé (...) een Poolse officier was bij ons. Hij was gelast om al die terugtrekkende (...) terug te drijven.[27] De tocht te voet naar Glubokoje was voor Verhoef geen pretje. Op zijn tocht verlieten nagenoeg alle bewapende soldaten hem, zodat hij zich voortdurend bedreigd voelde. In Glubokoje trof Verhoef een door geneesheren verlaten hospitaal aan, waarin de overgebleven zieken en gekwetsten zich zo goed als mogelijk hadden geïnstalleerd. De minder zieken verzorgden er de anderen. Met hulp van een lokale edelman besloot Verhoef nog een transport terug naar Vilnius te organiseren. Hij regelde sleeën, een beetje proviand en helpers en zette zich met deze karavaan in beweging in de hoop de kozakken voor te blijven. Tevergeefs; op 5 december, om twee uur in de ochtend en bij een zeer bittere koude, viel deze stoet in handen van rondtrekkende kozakken (afb. 7). Al van verre riepen de kozakken de mannen toe dat zij niet bang hoefden te zijn. De gevreesde vijand had het namelijk niet voorzien op het leven van de militairen, maar wel op hun have en goed. Verhoef 'verloor' zijn degen en wed, zijn steek werd ontdaan van luts, troetels en boerzel en zag er weldra uit als een huildershoed. Zijn horloge en zakinstrumenten werd geroofd, het in een riem om zijn middel gebonden geld gevonden en afgepakt; zijn warme lange blauwe mantel 'geruild' voor een klein grijsje, dat mij kwam tot de ellebogen, en gekaapt van een Bijersche officier. Alleen wat in een laars verstopte goudstukken en de portefeuille die Verhoef als geschenk van zijn zus had gekregen, ontkwamen aan de hebberige handen van de kozakken. De portefeuille met daarin zijn aanstellingsbrief en livret werd weliswaar gevonden in de panden van zijn rok (afb. 8), maar Verhoef wist de kozakken met de hoogst ernstig uitgesproken woorden Imperator! imperator! op andere gedachten te brengen. De kozakken fouilleerden hem niet al te zachtzinnig. Door de lijfelijke aftasting scheurde Verhoefs met Ieder bezette rijbroek zo dat deze nauwelijks draagbaar was. Ook de makkers van Verhoef werden op dergelijke wijze gevisiteerd en toegetakeld.
De stoet krijgsgevangen werd door de kozakken naar het dorp Kobelnikij gebracht. Hier konden zij hun kleding aanvullen met grijze broeken met lichtblauwe streep en slobkousen bedoeld voor de Westfaalse troepen, die opgestapeld op sleeën ook al in handen van de kozakken gekomen waren. De kozakken vonden het goed dat de gehavende mannen zich hiermee kleedden en Verhoef trok de grijze broek over zijn gescheurde rijbroek aan en murwde zijn slobkousen over de laarzen. Maar hoeveel broeken en slobkousen men ook droeg, het weer was extreem koud en niemand was behoorlijk gekleed. Op 6 december 1812 voerden de kozakken hun krijgsgevangen verder na wie weet welke streek...[in] de koude welke waarlijk onuitstaanbaar was. De 'snaps' die de kozakken zo nu en dan uitdeelden hielp nauwelijks het lijf te verwarmen en er vielen doden. Verhoef klaagde over de bittere kou bij een kozak, die hem opmerkelijk genoeg ter wille was. De kozak 'regelde' een schapenpels voor dames die hij wilde ruilen tegen het Beierse grijsje, een deal die Verhoef onmiddellijk sloot. De kozak gebruikte het grijsje echter niet als jas, maar als een soort kapje over zijn bemutste hoofd. Verhoef deerde het niet, hij was gelukkig met de damesjas die hem behoedde te sterven van de kou. Op het hoofd droeg hij zijn onttakelde steek, de omslagen droef neerhangend met een doek rond de oren geknoopt. Maar de andere militairen zagen er net zo treurig uit. De soldaten liepen in groepjes van allerlijen wapenen, slecht gedekt met gescheurde of half verbranden klederen. Verhoef bofte maar met zijn schapenpels. Hij was de enige in het bezit van zoiets warms. De andere officieren moesten zich behelpen met totaal ongeschikte jassen, waarvan zij uit arrenmoede de rokpanden dichtnaaiden om kou en wind tegen te houden. Anderen maakten van paardendekens of andere lappen een soort poncho's en draaiden daaronder banden waarin zij stro staken tegen de kou. Stro werd ook rond de voeten gewonden en er werd onder geslapen. Het hielp allemaal. Verhoef meldde dat iedereen gezond en vergenoegd bleef en dat er soms 's avonds zelfs gezongen werd. Van Polotsk naar Archangelsk: de krijgsgevangenschap van Verhoef Verhoef zou uiteindelijk bijna twee jaar in Russische krijgsgevangenschap doorbrengen. Zijn behandeling was naar omstandigheden goed. Soms kreeg hij tijdens het transport de gelegenheid om zich warm te kleden en ontving hij behoorlijk voedsel. Als arts moest hij krijgsgevangenen Fransen en hun geallieerden behandelen, onder andere in het hospitaal in Polotsk, waar hij samen met oude makkers verbleef. In die periode en ook later, toen hij in de Siberische stad Archangelsk werd ondergebracht, stond hij nauwelijks onder toezicht. Hij schrijft in zijn 'Memorabiliën' dan ook mild over de Russische gevangenschap. Terdege besefte hij dat het te danken was aan zijn beroep. Als arts was hij in zekere zin boven de strijdende partijen verheven. Bovendien had hij vóór zijn krijgsgevangenschap ook Russen behandeld.[28] Verhoef meende dat de Russische inwoners van de steden waar gevangenen werden ondergebracht, ook steeds meer aan hun gasten wenden. ...En daardoor was het dan ook, dat wij nu in September 1813 alhier niets te verduren hadden van dat alles waarover en teregt onze voorgangers zoo zeer beklaagde...[29] Verhoef werkte tot 13 juli in het hospitaal van Polotsk toen hij - om onbekende redenen - op transport naar Archangelsk werd gesteld. De reis ging via Wologda (5 september 1813) naar Archangelsk (2 november 1813). Hij was nog steeds in gezelschap van enkele makkers uit het hospitaal van Gulobkoje en leek de reizen goed te doorstaan. Hij gaf zijn ogen goed de kost, en maakte aantekeningen over de heiligenbeeltenissen, het maken van de 'huismelk', de kleding van de bevolking, de kerken en de huizen (afb. 9). Bij aankomst in Archangelsk schafte hij nieuwe kleren aan. De uniformrok droeg hij vanaf dat moment waarschijnlijk niet meer.
Zijn nieuwe kleding was vooral dik en warm - wollen kousen, laarsen van rendieren vel, jas van geel batlaken en schapenvacht, wanten van rendierenpels en een goed pelsmutsje - en dat alles om vooral niet binnen te hoeven blijven![30] In Archangelsk ontmoette Verhoef diverse gevangengenomen Nederlanders, maar ook emigranten of afstammelingen daarvan. Hij deed zijn best wat Russisch te Ieren en gedroeg zich als een leergierig reiziger; hij beschreef de godsdienst, de kerken en...het wintervermaak (afb. 10). Langzaam maar zeker werd hem duidelijk hoezeer hij geluk had gehad. Van tijd tot tijd stroomden transporten met Nederlandse gevangenen de stad binnen, die hem vertelden hoeveel mensen er onderweg waren gestorven door uitputting en koude. De verbittering van Verhoef was groot, omdat er in zijn ogen geen enkele reden was geweest om de gevangenen zo ver noordelijk te laten marcheren. De gevangengenomen militairen werden over heel Rusland verspreid. Officieren, zoals Verhoef, werden op karren en sleeën vervoerd, maar soldaten en onderofficieren moesten lopen. Die naar het noorden moesten marcheren, hadden het het zwaarst te verduren. De barre weersomstandigheden, ernstig voedselgebrek en uitputting maakten vele slachtoffers. Wie niet sterk genoeg was, haalde de eindbestemming niet. Uiteindelijk kwam in de zomer van 1814 aan de gevangenschap een einde. Verhoef mocht zich na 1 juli weer een vrij man noemen; de Franse keizer Napoleon was inmiddels naar Elba verbannen en de uittocht van gevangenen was begonnen. Bij het vertrek uit Archangelsk deed zich een merkwaardig incident voor, waaruit bleek hoezeer de gevangenen voor de nieuwe koning Lodewijk XVIII de Bourbon lastige onderdanen zouden worden: ....Ook onze onderoffisieren en soldaten, Fransche en Hollanders, stonden aldaar rijsvaardig en welgemoet. Toen door de Russe autoritijten het teken tot vertrek gegeven, en menens het "Vaarduvel " had toegeroepen, we ons in beweging zoude zetten, daverde door de lucht het geroep onzer soldaten "Vive I'empereur! Vive I'empereur!... "[31] Stadsgeneeskundige met herinneringen Verhoef reisde grotendeels per schip over de Oostzee en zette op dinsdag 25 oktober 1814 voet aan wal in Amsterdam, ruim tweeënhalf jaar na zijn vertrek. Zijn ouders hadden hem al doodgewaand; een andere teruggekeerde soldaat van de Russische veldtocht had hen zelfs bezworen dat hij Verhoef had zien sterven! Op 1 augustus 1817 vestigde hij zich als genees-, heel- en vroedkundige in Beusichem, een positie die hij de rest van zijn leven zou bekleden (afb. 11). Zijn leven als dokter vertoonde nu alle trekken van gegoed burger. Als maatschappelijk betrokken mens was Verhoef lid van allerlei genootschappen en het plaatselijk kerkbestuur; hij maakte zich graag nuttig. Het geziene lid van de Beusichemse gemeenschap bleef echter zijn hele leven lang de herinnering aan Rusland 1812 koesteren. Van zijn reis had hij diverse souvenirs mee naar huis genomen die hij in een bordkartonnen doos bewaarde (afb. 12). De in 1858, voor zijn zoon[32] opgemaakte inventaris telt 39 voorwerpen, variërend van een litouwsche handdoek en de portefeuille van mijn zuster... tot vier bloemfragmenten, geplukt van het graf van Napoleon, op den 12den december 1840 door den Heere Med Doctor P.W.B. de Wilde..., waarvan een flink aantal in de familie bewaard is gebleven. Het opmerkelijkste overgeleverde voorwerp is natuurlijk de bruine lederen portefeuille die het hele Rusland-avontuur heeft meegemaakt. Maar ook de zaken handdoekjes die Verhoef in Rusland heeft gekocht of gekregen zijn aardige aandenkens. In januari] 1813 kogten wij Heer Koentse en ik - deze lithouwse handdoek op de markt te Pelstik, sneden dezelve door, later werden die 2 stukken mijn eigendom als wanneer het weder door een naad een stuk werd. Het
overgebleven witlinnen handdoekje met gehaakte rand is inderdaad in het midden samen genaaid, een opgespeld briefje vertelt het verhaal. Ook het bruine katoenen zakdoekje met kleine naturelkleurige motiefjes dat Verhoef volgens zijn aantekeningen op 12 juli 1813 ontving van de jezuiet Peterse in Polotsk is bewaard gebleven. Niet vermeld in de Memorabiliën, maar overduidelijk Russische souvenirs zijn een houten lepel die Verhoef in 'Archangel' had gekocht, een verguld koperen koontje gewijd aan 'Maria, moeder Gods', diverse Russe munten van 1789, 1804, 1774, 1733... en een ei van ivoor of been dat volgens Verhoef als bonbondoosje diende. Het ei is filigraan gesneden met florale motieven en kan opengedraaid worden. Erin zitten twee minuscule hengselmandjes met ieder een paar tortelduifjes, het geheel nog geen centimeter groot. Deze gekoesterde Russische kleinoden zullen Verhoef geholpen hebben de herinneringen aan zijn reis levend te houden. Onderscheiding In 1848 was er in Frankrijk weer een Bonaparte aan de macht gekomen. Louis Napoleon Bonaparte, zoon van de voormalige koning van Holland, was in dat jaar tot president gekozen en zou zich in 1852 tot keizer laten kronen. Deze Napoleon III maakte het bonapartisme in Europa weer salonfähig. In 1857 stelde hij de Sint Helena-medaille in, een onderscheiding waarvoor iedereen in aanmerking kwam die aan een of meerdere van Napoleons veldtochten had deelgenomen en nog in leven was. Verhoef, die via de krant van deze onderscheiding vernam, verloor geen moment. Hij schreef onmiddellijk een brief naar Parijs - gericht aan de keizer zelf en ontving op 3 januari uit handen van de burgemeester van Beusichem de felbegeerde medaille. Verhoef heeft hem ook gedragen, want hij vroeg hiervoor officieel toestemming aan de kanselier der Nederlandse orden in Den Haag. De bevrijding van Nederland in 1813 was jarenlang een nationaal feest dat gevierd werd op 17 november, de dag dat in Den Haag de Oranjevlag was uitgehangen. Daarnaast had elke stad een eigen feest op de dag dat zij was bevrijd. Zo vierde Utrecht op 28 november 'kozakkendag': de dag dat kozakken de stad waren binnengetrokken. Het vijftigjarig herdenkingsjubileum in 1863 werd groots opgezet. Daarbij waren niet alleen de bevrijders van weleer welkom, maar ook de veteranen uit de Napoleontische oorlogen. Er werd een grootse optocht georganiseerd, waarbij veteranen en kozakken in uniform op praalwagens werden rondgereden (afb. 13). Daaronder bevond zich een ziekenwagen met 'zieke en gekwetste kozakken en Franschen'.[33] Het is niet ondenkbaar dat Verhoef, die trots was op zijn verleden als officier van gezondheid, op deze wagen meegereden heeft en zich daarbij had gehuld in de uniformjas die zich thans in het legermuseum bevindt. De rokjas lijkt in ieder geval te zijn aangepast aan een verouderd lichaam. Aan de beide voorpanden en de kraagaanzet vanaf de schoudernaad is een extra stuk stof ingezet, waardoor de jas draagbaar is gemaakt voor een wat zwaarder lichaam. Er is gebruik gemaakt van identieke stof, die waarschijnlijk uit de spiegels van de rokpanden is gerecupereerd. De eermaaksels zijn met kleine steekjes in zwarte zijde aan de stof gezet. Ook de mouwen van de jas zijn verlengd door de manchetten iets uit te leggen. Naar voren afhangende schouders en een kromme bovenrug - helaas toch vaak gebreken van de ouderdom - maken mouwen iets korter en uitleggen noodzakelijk. Ook toont de jas diverse reparaties: een dichtgenaaide winkelhaak, een ingezet stuk op de elleboog, een scheurtje op de rug, diverse kleine gaatjes en een nagenoeg complete vernieuwing van de voering van de rokpanden met stukjes donkerblauw laken. Het is weliswaar niet aannemelijk dat Verhoef de rokjas alle dagen van zijn tocht heeft gedragen, maar het kledingstuk zal er ontegenzeggelijk behoorlijk onder geleden hebben. Niet alleen slijt de stof,
maar gaten en scheuren zullen ongetwijfeld het resultaat van de dagelijkse werkzaamheden en de niet-dagelijkse avonturen zijn geweest. De reparaties zijn echter allemaal te keurig uitgevoerd om in 't veld tijdens de Russische jaren gedaan te zijn. Het is niet uit te sluiten dat dit verstelwerk - of in ieder geval een deel ervan - gedaan is[34], om Verhoef in alle glorie van weleer op het vijftigste jubileum van de kozakkendag te laten verschijnen. Grafsteen en uniformrok Verhoef was er trots op tot Napoleons Grande Armée te hebben behoord. Op zijn grafsteen in Beusichem staat te lezen: ... Henricus Theodorus Verhoef. geboren te Utrecht den 24 July 1790 overleden te Beusichem den 12 september 1865. Van af Februari 1812 tot October 1814 Officier van gezondheid bij het groote Fransche leger in Rusland. Sedert Augustus 1817 tot Mei 1865 geneesheer te Beusichem...[35]. De uniformrok is in 1936 [36] aan het museum geschonken; een aantal van de souvenirs zijn nog altijd in bezit van een mannelijke afstammeling. Helaas is onbekend of de in Nederland op verzoek van Verhoef vervaardigde schilderstukken de tand des tijds hebben doorstaan. De uniformrok werd in het museum opgeslagen, zonder dat er direct veel aandacht aan was besteed. Dat komt ongetwijfeld doordat de bruine, verstelde en versleten jas een lelijk eendje leek temidden van de keurig opgepoetste en herstelde uniformen van beroemde regimenten. Achteraf mag deze lelijkheid als een geluk bij een ongeluk worden beschouwd; de rok is ons redelijk authentiek overgeleverd. Verhoef had ter nagedachtenis aan 1812 geen beter aandenken aan de eenentwintigste eeuw kunnen nalaten.
Noten 1 John R. Elting, Swords around a throne: Napoleon's Grande Armee (London 1997) 283. 2 Elting, Uniforms of Napoleon's Army, part I & 11 (New York, 1993), 'plate I: Medical Service, surgeon 1st class'; Fallou, Le Bouton uniforme français de I Ancien Régime à fin juillet 1914 (Parijs 1915); Vincent Bourgeot en Alain Pigeard, Encyclopédie des Uniformer Napoléoniens 1800-1815 (Entremont- le-Vieux 2003) 155. 3 Het laken is geweven in linnenbinding met 22 draden per cm. De draden zijn S-getorst. 4 Met de term 'surtout' werd in de 17e en 18e eeuw oorspronkelijk een dichtgeknoopte mannenoverjas bedoeld. In 'militaire kring' wordt de term in later tijden ook nog gebezigd voor een rokjas of 'frac'. Een frac is een mannenjas met recht uitgesneden voorpanden en twee losse schuin weggesneden rokpanden. Dit jastype werd door burgers meestal open gedragen - iets wat voor een dienstdoend militair ondenkbaar was - en was in de burgermode in principe onderdeel van een kostuum of combinatie. De frac die gedragen werd tussen 1760 en 1860 is de voorloper van het rokkostuum. 5 Fallou determineert in Le Bouton Français (Parijs 1915) deze knopen als die van de infanterie van de keizerlijke garde. 6 Het katoen is geweven in keperbinding met 29 draden per cm. De draden zijn S-getorst. 7 Het katoen is geweven in linnenbinding met 27 draden per cm. De draden van het kettingen inslagstelsel zijn Z- en S-getorst. 8 Voor de vervaardiging van de jas is een veelvoud aan garens gebruikt. De buitenlaag van de jas en de voering van de panden zijn met een dikke katoenen Z-getorste draad genaaid. De jas is grotendeels met de hand vervaardigd, al lijken er wat naden later in de tijd met de naaimachine te zijn verstevigd. 9 Met dank aan de heren H. en D. Verhoef, die ons hierop wezen en een transcriptie ter beschikking stelden. Gemeentearchief Schiedam, Memorabiliën; hierna geciteerd 'Memorabiliën'. 10 Memorabiliën, 1.5; 8. 11 Het geval Verhoef is geheel niet in overeenstemming met de slechte reputatie van de 'sous aides', waar Elting over schrijft; Elting, Swords around a throne (London 1997) 283. Vergelijk Allan Forrest, Napoleon's men: the soldiers of the revolution and empire (New York 2002) xxiv voor een positievere waardering van de motivatie van 'burgersoldaten'. 12 Memorabiliën, 1.5; 8. 13 Memorabiliën, 1.5; 9. 14 Idem, 8. 15 Dit waren Van der Lek uit Utrecht en IJsendoorn uit Gouda die als officier de santé wilden dienen en Ohl die zich als apotheker aanmeldde. 16 Het Instituut Collectie Nederland heeft het onderzoek verricht naar de kleur- en beitsstoffen. De organische kleurstoffen werden geanalyseerd met hoge prestatie vloeistof chromatografie. In het chromatogram werden vier componenten gevonden die geïdentificeerd konden worden: brasileïne (roodhout), de gele componenten luteoline en apigenine, vermoedelijk afkomstig van woude, en een vleugje indigotine (blauw). De hoeveelheid indigo is echter te gering om invloed op de kleur te hebben. De gele en rode kleurstoffen geven samen met een ijzerbeits een bruine kleur. De aanwezigheid en identiteit van de beits werd bepaald met Röntgen Fluorescentie analyse. Er werd een hoge concentratie fosfor en zwavel aangetoond en een lage concentratie calcium en ijzer. De zwavel is waarschijnlijk afkomstig uit de wol, het ijzer (misschien ook ijzersulfaat) is waarschijnlijk het beitsmiddel en met calcium werden kleurstof en beits na het verven
17 18 19 20 21 22
23
24 25 26 27 28 29
30 31 32
33 34 35 36
geneutraliseerd. De hoge concentratie fosfor kon door het onderzoek niet verklaard worden. Op. cit. 4. Memorabiliën, 2.2; 11. Ibidem. Van de aantallen van het Franse leger bestaan vele, verschillende schattingen. Hier op basis van David Chandler, The Campaigns of Napoleon (London 1966). Memorabiliën, 2.6, 14. Zie voor een goede beschrijving hiervan en voor een interessante levensloop van een regimentsarts, Charles Boutflower, The Journal of an Army Surgeon during the Peninsular War, dr. A.C. Ticehurst (red.), (Staplehurst 1997). Wie geïnteresseerd is in de rol van Nederlandse eenheden in deze veldslag kan onder andere terecht bij F.H.A. Sabron, Geschiedenis van het 124ste Regiment Infanterie van Linie onder keizer Napoleon I (Breda, 1910), die de misère in de geneeskundige ambulances aanhaalt op pagina 56. Memorabiliën, 2.7, 18. Eckart KleBman, Napoleons RuBlandfeldzug in Augenzeugen Berichten (Düsseldorf 1964) 296. Paul Britten Austin, 1812: Napoleon's Invasion of Russia (London 2000) p.lll, 339 e.v. Memorabiliën, 2.7, 22. Oude Russische patiënten deden ook een goed woordje voor hem; Memorabiliën, 4.1, 28. Memorabiliën, 4.5, 35. Verhoef doelt op de Nederlandse kapitein Wagevier van het 125ste regiment, die zijn aanklachten publiceerde in Aantekeningen gedurende 1812, '13 en '14 (Amsterdam, 1820). Ibidem, 5.1, 42. Memorabiliën, 61, 51. Deze zoon, A.M. Verhoef, was officier van gezondheid voor de Koninklijke Nederlandse Landmacht en gelegerd in Bergen-op-Zoom. Collectie Legermuseum, egodocumenten, H.T. Verhoef (1790-1865) 'Het een en ander omtrent de St Helena medaille...1857/1858'. Mark van Hattem, Kozakkendag. De bevrijding van Utrecht in 1813 (Utrecht 1993) 87. In het Legermuseum zijn geen restauratierapporten of andere aantekeningen aanwezig waaruit blijkt dat de verstellingen tijdens het museale leven van de jas zijn verricht. Met dank aan H. Verhoef. Nederlandsch Legermuseum, Verslag 1936 (Hattem 1936) 12.