Programma van Eisen Ecopassages
Integrale Ontwikkeling tussen Delft en Schiedam Programma van Eisen Ecopassages
Project: Programma van Eisen Ecopassages Projectleider: M. Kikkert, provincie Zuid-Holland Bureau: Integrale Ontwikkeling tussen Delft en Schiedam Opsteller: D. van Megen, provincie Zuid-Holland, 2006
Programma van Eisen Ecopassages
Inhoudsopgave
Colofon Aan de Integrale Ontwikkeling tussen Delft en Schiedam werken de volgende organisaties: Provincie Zuid-Holland Gemeente Delft Gemeente Maassluis Gemeente Schiedam Gemeente Midden-Delfland Gemeente Vlaardingen Stadsgewest Haaglanden Stadsregio Rotterdam VNO-NCW West Rijkswaterstaat Vereniging Natuurmonumenten Zuid-Hollandse Milieufederatie Hoogheemraadschap van Delfland LTO Noord ANWB Recreatieschap Midden-Delfland Woningcorporaties Informatie Provincie Zuid-Holland Integrale Ontwikkeling tussen Delft en Schiedam (IODS) Postbus 90602 2509 LP Den Haag
[email protected] www.iods.nl Uitgave Programmabureau IODS telefoonnummer: 070 441 73 01
Hoofdstukken 1 Inleiding
5
1.1
Aanleiding
5
1.2
Afbakening
5
2 Bestaand beleid
7
2.1
Integrale ontwikkeling tussen Delft en Schiedam (IODS)
7
2.2
Rijksbeleid en wetgeving
7
2.3
Provinciaal beleid
8
3 Eisen ten aanzien van ecopassages
9
3.1
Eisen voor flora en fauna
9
3.2
Eisen op gebied van water
13
3.2.1 Waterbeheer
13
3.2.2 Transport
13
3.2.3 Veiligheid
13
3.3
Eisen aan beheer en onderhoud
14
3.4
Combinatie ecologische met recreatieve verbindingen
14
4 Monitoring
15
5 Oplossingsrichtingen
17
5.1
Passage A13
17
5.2
Passage Delftse Schie
17
5.3
Passage A4
19
6 Vervolg
21
Vormgeving Haagsblauw, concept + vormgeving
Bijlagen Bijlage 1: Selectiemethode doelsoorten
22
Productiebegeleiding Bureau Vormgeving en Interactieve Media, Provincie Zuid-Holland
Bijlage 2: Recreatieve routes
25
Bijlage 3: Eisen ecozone langs de Schie
26
Productie en afwerking Quantes Rijswijk
Bijlage 4: Literatuur
27
Bijlage 5: Samenstelling projectgroep
28
Programma van Eisen Ecopassages
1 Inleiding
1.1 Aanleiding Het programma Integrale Ontwikkeling tussen Delft en Schiedam (IODS) is op hoofdlijnen beschreven in de rapportage ‘Kansen benutten, impasses doorbreken’ (oktober 2001). Het totale programma bestaat uit zes projecten: 1 Groenblauw Lint, 2 Herstructurering van de glastuinbouw, 3 Recreatieve Routestructuur, 4 Groene Diensten, inclusief grondinstrument, 5 Trajectnota/MER A4 Delft-Schiedam, 6 Stedenbouwkundige inpassing tussen Schiedam en Vlaardingen. Het Groenblauw Lint is ruimtelijk een onderdeel van de Groenblauwe Slinger. De Groenblauwe Slinger is de S-vormige open ruimte die resteert tussen de Haagse en de Rotterdamse agglomeratie en die het Groene Hart verbindt met MiddenDelfland. Het project Groenblauw Lint bestaat uit twee onderdelen: 100 ha nieuwe natuur en de ecopassages. Het Groenblauw Lint kruist de noord-zuid georiënteerde infrastructuur (A13, spoor, Schie en A4). Ter plaatse van de kruisingen zijn ecopassages noodzakelijk. Dit betekent dat de ecopassages niet op zichzelf staan, maar onderdeel zijn van de ecologische verbinding tussen de Vlietlanden en Ackerdijkse Plassen. Na afronding van de TN/MER A4 Delft-Schiedam – fase 1 heeft de Adviescommissie IODS de minister van Verkeer en Waterstaat geadviseerd verder te gaan met de uitwerking van alternatief A4-IODS tussen Delft en Schiedam. De Adviescommissie IODS heeft tevens aangegeven dat de inpassing van de A4 Delft-Schiedam aan zeven condities dient te voldoen. De voor dit project relevante conditie is de volgende: ‘een ecologische verbinding over de A4 van minimaal 100 m breed op maaiveld inclusief Zweth en Slinksloot, daarnaast
1 2
nieuwe ecologische verbindingen voor de A13 en de Schie’. Ten behoeve van de verdere planvorming is informatie nodig over de eisen die gesteld worden aan de ecopassages. In de volgende hoofdstukken wordt achtereenvolgens ingegaan op relevant beleid, de eisen die aan de ecopassages worden gesteld vanuit de invalshoeken doelsoorten, het beheer en technische uitvoering en ten slotte mogelijke oplossingsrichting.
1.2 Afbakening De ecopassages zijn onderdeel van het Groenblauw Lint, dat de moerasgebieden De Vlaardingse Vlietlanden en de Ackerdijkse Plassen met elkaar moet gaan verbinden. In de zone die globaal wordt begrensd door de zone tussen de Slinksloot en de Zweth wordt het Groenblauw Lint ontwikkeld. In dit deel van Midden-Delfland zijn de natuurpotenties het grootst en kunnen de Vlietlanden en Ackerdijk worden verbonden1. De ecopassages hebben als doel het oplossen van knelpunten in de kruisingen van ecologische met economische infrastructuur bij de A4 (tussen Zweth en Slinksloot), de Schie en A13. Voor de kruising met de spoorlijn dienen geen aanvullende voorzieningen te worden getroffen. De bestaande ecologische barrières zijn de Schie en de snelweg A13. Aanvullende ecologische passages onder de A13 dienen bij bestaande onderdoorgangen gerealiseerd te worden. Het gaat om het verruimen van passagemogelijkheden en om een verbetering van de inrichting2. De locatie van de ecopassages zal nader moeten worden afgestemd met de bestaande ecologische hoofdstructuur en de situering van de 100 ha nieuwe natuur. Daarnaast zal de kruising met de A4 afgestemd worden met de vormgeving van de weg. Het project Groenblauw Lint is onderdeel van het IODS
Bron: Kansen benutten, impasses doorbreken, pag 23 Bron: Kansen benutten, impasses doorbreken, pag 53
5
Programma van Eisen Ecopassages
2 Bestaand beleid programma en is onlosmakelijk verbonden met de andere 5 IODS projecten. Buiten het programma is er een relatie met de ontwikkeling van het gebied Abtswoude door de dienst landelijk gebied (DLG). De geografische afbakening wordt bepaald door de uitgangspunten in Kansen benutten, impasses doorbreken:
De basis van het IODS programma is beschreven in de rapportage ‘Kansen benutten, impasses doorbreken’. Daarnaast is het bestaande rijks- en provinciaal beleid voor de ecologische hoofdinfrastructuur als uitgangspunt gebruikt voor dit project. In onderstaande paragrafen wordt kort ingegaan op relevante onderdelen in de rapportage ‘Kansen benutten, impasses doorbreken’ en het relevante beleid wordt kort beschreven.
2.1 Integrale ontwikkeling tussen Delft en Schiedam (IODS) In de rapportage ‘Kansen benutten, impasses doorbreken’ is een aantal uitspraken opgenomen over het Groenblauw Lint. Ter informatie wordt een deel van deze uitspraken in onderstaande alinea’s aangehaald. De aanbesteding van de ecopassages in bestaande infrastructuur (Schie en A13) worden voorbereid en verzorgd door de desbetreffende beheerder3. De aanvullende ecologische passages onder de A13 door, dienen bij de bestaande onderdoorgangen gerealiseerd te worden4. Langs de Schie zijn ecopassages in de vorm van wild-uittreedplaatsen voorzien. De A4 zal volledig verdiept onder de Slinksloot door worden geleid. Ter hoogte van het Groenblauw Lint wordt een ecopassage aangelegd. De Slinksloot wordt omgeleid naar de Oostveenseweg en de Zweth kan zijn loop vervolgen. Voor een functionele ecologische verbinding is een passage ‘van formaat’ nodig. Minimale eisen zijn passages voor zowel de Slinksloot als de Zweth van ten minste 100 m breed. Het gebied tussen de Slinksloot en de Zweth krijgt ter hoogte van de A4 een ecologische inrichting5.
2.2 Rijksbeleid en wetgeving Natuurbeleid Het rijksbeleid voor natuur is vastgelegd in de nota ‘Natuur voor mensen, mensen voor natuur’ Ministerie LNV, 2000. In deze nota wordt de aanpak van het natuurbeleid voor de komende tien jaar geschetst. Een van de essentiële onderdelen is het verder realiseren van de ecologische hoofdstructuur (EHS). Midden-Delfland is onderdeel van zowel de rijks-EHS als de provinciale EHS.
Tweede Structuurschema Groene Ruimte Bovenstaande nota is een van de bouwstenen voor het tweede Structuurschema Groene Ruimte (SGR II, 2000). Uitgangspunt van het SGR is onder meer de realisatie van de Ecologische Hoofdstructuur (EHS) door het verbeteren van de samenhang van natuurgebieden, de bescherming van natuurgebieden en het verbeteren van de milieuvoorwaarden. Tussen grote eenheden natuur wordt een aantal robuuste verbindingen aangelegd. De begrenzing van de EHS is een provinciale taak. Bestaande en geplande natuurgebieden in Midden-Delfland maken onderdeel uit van de EHS. Bij aantasting van de EHS moet zo weinig mogelijk natuur vernietigd worden door het nemen van mitigerende maatregelen. Vernietigde natuur dient gecompenseerd te worden volgens het compensatiebeginsel. Het provinciale compensatiebeleid is uitgewerkt in het streekplan. Het streekplan geldt mede als uitgangspunt voor de te compenseren gebieden. In het SGR II zijn recreatiegebieden genoemd die beschermd zijn en dus gecompenseerd moeten worden volgens het compensatiebeginsel. Midden-Delfland is zo’n beschermd recreatiegebied. Meerjarenprogramma Ontsnippering Het integrale beleid voor ontsnippering van rijksinfrastructuur is door de drie verantwoordelijke ministeries (LNV, V&W, VROM) uitgewerkt in het Meerjarenprogramma Ontsnippering (MJP-Ontsnippering, 2004). Het MJP-Ontsnippering beoogt alle knelpunten in het hoofd(vaar)wegennet en spoorwegennet in 2018, het jaar waarin ook de EHS moet zijn gerealiseerd, opgelost te hebben. In het MJP-Ontsnippering is de A13 in Midden-Delfland als knelpunt beschreven. Natuurbeschermingswet Per 1 oktober 2005 is de gewijzigde Natuurbeschermingswet 1998 van kracht worden. Met de Natuurbeschermingswet is de bescherming van natuurgebieden, zoals vastgelegd in de Vogel- en Habitatrichtlijn, in de nationale wetgeving vastgelegd.
Bron: Kansen benutten, impasses doorbreken, pag 24 Bron: Kansen benutten, impasses doorbreken, pag 53 5 Bron: Kansen benutten, impasses doorbreken, pag 26 3 4
6
7
Programma van Eisen Ecopassages
3 Eisen ten aanzien van ecopassages In Midden-Delfland zijn geen natuurgebieden aanwezig die vallen onder de Natuurbeschermingswet. Flora- en faunawet De Flora- en faunawet regelt de bescherming van in het wild voorkomende inheemse planten en dieren. In de wet is onder meer bepaald dat beschermde dieren niet gedood, gevangen of verontrust mogen worden en beschermde planten niet geplukt, uitgestoken of verzameld mogen worden. Van het verbod op schadelijke handelingen kan onder voorwaarden, met een ontheffing of vrijstelling, worden afgeweken. Het verlenen hiervan is de bevoegdheid van de minister van LNV of, in geval van beheer en schadebestrijding, van Gedeputeerde Staten. Alle van nature in Nederland voorkomende zoogdieren (m.u.v. zwarte rat, bruine rat en huismuis), vogels, amfibieën en reptielen, vissoorten (m.u.v. soorten in de Visserijwet 1963) en een aantal overige inheemse diersoorten zijn aangewezen als beschermde soort. Daarnaast is een aantal uitheemse dier- en plantensoorten als beschermde soort aangewezen. Vogel- en Habitatrichtlijn De Vogelrichtlijn (79/409/EEG, gewijzigd bij 86/122/EEG), bevat bepalingen over de instandhouding van in het wild levende vogelsoorten én plichten die gericht zijn op de bescherming van de leefgebieden van in het wild levende vogels. De meest geschikte habitats voor bijzonder waardevolle soorten en veel voorkomende trekvogels moeten als speciale beschermingszone worden aangewezen. De Habitatrichtlijn7 heeft tot doel het waarborgen van de biologische diversiteit door de instandhouding van de natuurlijke habitats en de wilde flora en fauna. Op grond van de richtlijn genieten gebieden en de bijbehorende soorten bescherming. In Midden-Delfland liggen geen Vogel- of Habitatrichtlijngebieden. Wel zijn er soorten aanwezig die onder deze richtlijnen vallen, waaronder de Noordse woelmuis.
7 8
8
2.3 Provinciaal beleid Streekplan Zuid-Holland West Het provinciaal beleid is o.a. gericht op het realiseren van het groenblauwe raamwerk: een geheel van internationale, nationale, regionale en stedelijke groene gebieden en wateren, inclusief de verbindingen ertussen. De Provinciale Ecologische Hoofdstructuur (PEHS) is een belangrijk onderdeel van dit raamwerk en bestaat uit een netwerk van natuur(ontwikkelings)gebieden met verbindingen daartussen. Realisering van een groene verbinding tussen de Vlietlanden in Midden-Delfland en de Ackerdijkse Plassen en het realiseren van 100 ha extra natuur conform de afspraken in het kader van IODS zijn opgenomen in het streekplan als kernpunt8. De locatie van de 100 ha natuur is op de plankaart aangegeven als ‘zoekgebied natuur’. Ruimtelijk Plan Regio Rotterdam 2020 Het Ruimtelijk Plan Regio Rotterdam 2020 (RR2020) is een herziening van het streekplan Rijnmond van de provincie Zuid-Holland en een uitvoeringsgericht regionaal structuurplan voor de stadsregio Rotterdam. In RR2020 is Midden-Delfland onderdeel van regiopark Delfland. Binnen dit regiopark ligt de nadruk op het behoud van het cultuurhistorisch aantrekkelijke veenweidelandschap en het versterken van de relatie met het stedelijk gebied. De aanleg van de A4 wordt benut om via het project IODS de kwaliteit van het regiopark te vergroten. In figuur 1 is een uitsnede van de Provinciale Ecologische Hoofdstructuur afgebeeld. De gele pijlen zijn de ecologische verbindingen. Figuur 1 Provinciale Ecologische Hoofdstructuur (PEHS) in Midden-Delfland
Vastgesteld door Europese Commissie in 1992. Streekplan Zuid-Holland West (Kernpunt 13), pagina 69. Afwijking van kernpunten is slechts mogelijk na raadpleging van Provinciaal Planologische Commissie en betrokken Statencommissie.
Uit oogpunt van ecologie, voor de verspreiding van dieren en planten in oost-west richting in Midden-Delfland, is het noodzakelijk dat zoveel mogelijk verbindingswegen in stand blijven. De oost-west georiënteerde watergangen de Zweth en de Slinksloot hebben nu een functie als verbinding voor flora en fauna en ‘bedienen’ afzonderlijke gebieden. Door Slinksloot en Zweth op maaiveld te houden blijft deze ecologische verbinding optimaal.
3.1 Eisen voor flora en fauna Doelsoorten en hun ecologische eisen De ecopassages zijn onderdeel van het te realiseren Groenblauw Lint, dat de moerasgebieden ‘De Vlaardingse Vlietlanden’ en ‘de Ackerdijkse Plassen’ met elkaar verbindt. Daarnaast verbindt de ecopassage A4 de weidegebieden van Midden-Delfland. Door het verbinden van kleinere leefgebieden tot aaneengesloten leefgebieden hebben populaties van planten- en diersoorten grotere overlevingskans. Als kleinere leefgebieden via natuurstroken of ecologische zones met elkaar worden verbonden, ontstaat een ecologisch netwerk dat functioneert als een groter, aaneengesloten natuurgebied. De kenmerkende flora en fauna zijn de zogenaamde doelsoorten in het gebied en deze stellen eisen aan de omvang en kwaliteit van hun leefgebieden en de verbindingen daartussen. De doelsoorten voor het Groenblauw Lint zijn op de volgende manier geselecteerd: 1 bepalen welke natuurgebieden met elkaar verbonden dienen te worden, en uit welke biotopen (leefgebieden) deze natuurgebieden bestaan. 2 Vertalen van deze biotopen naar natuurdoeltypen uit het Handboek natuurdoeltypen9. 3 Bepalen van de te verbinden watertypen op grond van de STOWA-systematiek naar natuurdoeltypen (zie bijlage 1). 4 Voor de betreffende natuurdoeltypen bepalen van de in het studiegebied voorkomende doelsoorten. 5 Aanvullen van doelsoorten met de soorten die worden genoemd in het rapport ‘Ecologische verbindingszones in Zuid-Holland, aanwijzingen voor inrichting en beheer’ bij verbinding 72, en met de in het gebied voorkomende soorten die worden genoemd in bijlagen 2 en 3 van de Flora- en faunawet. 6 Per doelsoort onderzoeken aan welke eisen het leefgebied en de ecopassage dient te voldoen.
9
Gidssoorten Het Groenblauw Lint zal pas volwaardig kunnen functioneren als het geschikt is voor de meest kritische doelsoorten. Deze soorten bepalen voor een belangrijk deel de afmetingen en de inrichting van de aan te leggen leefgebieden en ecopassages, en kunnen beschouwd worden als gidssoorten voor het Groenblauw Lint. Voor het Groenblauw Lint zijn twee gidssoorten geselecteerd, namelijk de Noordse woelmuis en de Ringslang. De Noordse woelmuis is de enige endemische (= uitsluitend in Nederland voorkomende) zoogdierondersoort in Nederland, en is daarom geplaatst op de Annex II en IV van de Habitatrichtlijn. Dit betekent dat zowel de soort als zijn leefgebieden speciale bescherming behoeven. De Noordse woelmuis wordt bedreigd door achteruitgang van de kwaliteit en oppervlakte van zijn leefgebieden. Deze achteruitgang wordt mede veroorzaakt door de versnippering van leefgebieden in kleine subpopulaties, waardoor de kans op inteelt en lokaal uitsterven wordt vergroot. Een flinke populatie van de Noordse woelmuis is aanwezig in de Vlaardingse Vlietlanden. In de Ackerdijkse Plassen zijn zichtwaarnemingen van Noordse woelmuizen beschikbaar. In 2006 zal met life–traps geprobeerd worden deze zichtwaarnemingen te bevestigen met vangsten. De Ackerdijkse Plassen vormen in principe een geschikt leefgebied voor de soort. Het tussenliggende landschap is momenteel ongeschikt als leef- en migratiegebied, maar kan door aanleg van het Groenblauw Lint geschikt worden gemaakt. Daardoor kan op termijn het leefgebied van de Noordse woelmuizen in de Ackerdijkse Plassen verbonden worden met dat in de Vlietlanden. De Ringslang is een belangrijke doelsoort voor moerasgebieden. Hij komt van oorsprong niet voor in Midden-Delfland, maar is recent in de nabije omgeving aangetroffen. In het Groenblauw Lint zijn op een aantal plaatsen geschikte biotopen voor de Ringslang aanwezig, o.a. in de Ackerdijkse Plassen en de Vlaardingse
Handboek natuurdoeltypen, 2e geheel herziene editie, Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (LNV).
9
Programma van Eisen Ecopassages
Vervolg Tabel 1 Doelsoorten en hun eisen
Vlietlanden. De Ringslang zal zich in de toekomst mogelijk ook hier kunnen vestigen. Om deze kans te vergroten dient bij de aanleg van ecopassages met deze soort rekening gehouden te worden. De geselecteerde doelsoorten en hun eisen zijn weergegeven in onderstaande tabel. Hiervoor is onder meer gebruikgemaakt van het Handboek Robuuste verbindingen en de Leidraad faunavoorzieningen bij wegen. Het type kruising wordt toegelicht aan de hand van figuur 2.
Doelsoort
Inrichtingseisen leefgebied
Inrichtingseisen passage
Ringslang
Waterloop met moeraszone, natte ruigte of struweel
Natte passages: de breedte is gelijk aan die van de watergang, inclusief de oevers en minimaal 5 m brede droge stroken aan weerszijden Droge passage: minimale breedte 15 m
0+; 0-
Waterloop met moeraszone, natte ruigte of struweel
Natte passages: de breedte is gelijk aan die van de watergang + moerasoever (breedte afhankelijk van lichtinval)
-1, -1/2, 0+, 0, 0-, +1/2, +1
Schone, stilstaande of zwak stromende wateren met een gevarieerde wateren oeverplantenbegroeiing
Breedte watergang circa 10 m
0+, 0-
Inrichtingseisen leefgebied
Inrichtingseisen passage
Toelichting
Type kruising (zie fig. 2)
Rugstreeppad
Oevervegetatie zoals riet (ruigte) Voldoende dekking Flauwe oeverzone
Minimale breedte faunapassage: Waterloop + 5 m oeverzone aan beide zijden, minimale lenge 100 m
De breedte van de gecombineerde nat-droog passage is gelijk aan die van de watergang, incl. de oevers en min. 5 m brede droge stroken aan weerszijden
0 +, 0 -
Vissen
Vegetatie zoals ruigte Droge passage Voldoende dekking
Minimale breedte Faunapassage: 15 m
-1, 0+, 0-, +1/2, +1
Er overheen: bij voorkeur vegetatie Er onderdoor: tunnel minimaal hxb = 4 x 4 m
0+, 0, 0-, +1/2,+1
Zoogdieren Waterspitsmuis Noordse woelmuis
Dwergmuis
Gewone dwergmuis Ruige dwergvleermuis Laatvlieger
Er onderdoor: tunnel of viaduct met minimale hoogte van 6 m
Meervleermuis Watervleermuis
Er overheen: vegetatie noodzakelijk (bv. rietkraag) Er onderdoor: duiker/tunnel minimaal h x b = 1 x 2 m
Hermelijn Bunzing Wezel
10
Minimale breedte faunapassage: 1 m Dekking in de vorm van ruigte of stobbenwal
Type kruising (zie fig. 2)
Reptielen en amfibieën
Tabel 1 Doelsoorten en hun eisen
Doelsoort
Toelichting
Bittervoorn Vetje Spiering Winde Kroeskarper Driedoornige stekelbaars Snoek Kleine Modderkruiper
Ondiepe sloten met een dikke modder- of veenbodem
Insecten Vroege glazenmaker Glassnijder Moerassprinkhaan Rietsprinkhaan Gewone pantserjuffer Grote roodoogjuffer Veenmol
N.v.t.
Barrières kunnen vliegend worden gepasseerd
Doorlopende vochtige veen/humusbodem of oeverstrook
N.v.t.
Soort kan vliegen maar leeft voornamelijk in/op de grond
Helder, schoon water met een slibarme bodem
Diepte watergang circa 1 m
Slechte verspreider
N.v.t.
Hogere planten Minder kieskeurig
-1, 0+, 0-, +1/2, +1
Krabbescheer Waterviolier Waterdrieblad Wateraardbei Drijvende waterweegbree Brede waterpest
Slechte verspreider Slechte verspreider
11
Programma van Eisen Ecopassages
3.2 Eisen op gebied van water
Voor het optimaal functioneren van een ecopassage is aan weerszijden van de technische voorziening als duikers en bruggen een voorziening nodig die deze soorten naar de passage toe leidt. Tevens dient deze voorziening als vlucht-verblijfplaatsen zodat een dier zich daar kan ophouden voordat van de passage gebruikgemaakt wordt. Een dergelijke voorziening kan bestaan uit zgn. attractie-/dispersiegebiedjes of stepping stones in de vorm van natuurgebiedjes (poeltjes of bossages). Eventueel kan aanvullende geleiding in de vorm van stroken moeras, ruigte of opgaande beplanting worden toegevoegd. Ter plaatse van de passage zijn daarnaast veelal ook rasters of geleideranden nodig om soorten naar de ingang van de passage te geleiden.
3.2.1 Waterbeheer Belangrijkste eis is het garanderen van veiligheid op gebied van kwantitatief waterbeheer, onder andere door goede aan- en afvoer van water.
Figuur 2 Typen kruisingen (Handboek Robuuste verbindingen, Alterra)
Type kruising Code -1
-1/2
0+
Toelichting Schets De infrastructuur ligt op maaiveldniveau. De robuuste verbinding kruist verdiept onderlangs. De infrastructuur ligt half-verhoogd. De robuuste verbinding kruist half-verdiept onderlangs. De robuuste verbinding ligt op maaiveld niveau. De infrastructuur kruist bovenlangs.
0
Een ‘gelijkvloerse kruising’ waarbij zowel de robuuste verbinding als de infrastructuur op maaiveldniveau liggen.
0-
De robuuste verbinding ligt op maaiveldniveau. De infrastructuur kruist onderlangs.
-1/2
De infrastructuur ligt half-verdiept. De robuuste verbinding kruist half-verhoogd bovenlangs.
+1
Inrichting als ecopassage door bijvoorbeeld de aanleg van natuurlijke oevers met flauw talud en begroeiing is dus mogelijk.
De infrastructuur ligt op maaiveldniveau. De robuuste verbinding kruist bovenlangs.
Zweth en Slinksloot De Zweth en de Slinksloot hebben een belangrijke functie in de aan- en afvoer van water. De dimensionering van de watergangen moet hierop zijn toegerust. Hierbij wordt uitgegaan van een goede ecologische kwaliteit van het water, waardoor dus rekening moet worden gehouden met begroeiing van de oevers en de aanwezigheid van waterplanten. Deze verminderen de doorstroming, waardoor de watergangen dus breder (of dieper) moeten zijn. Vanuit ecologisch perspectief hebben bredere watergangen de voorkeur omdat dan de kans op waterplantenontwikkeling en helder water het grootst is. In onderstaande tabel zijn indicaties aangegeven voor de breedte/ diepte verhoudingen van de watergangen. De bredere watergang van de Slinksloot is noodzakelijk, omdat de Slinksloot van groter belang is voor de afwatering in de polder dan de Zweth.
Het Hoogheemraadschap van Delfland ontwikkelt een programma van eisen voor de beoordeling en het ontwerp van kaden. De in deze paragraaf opgenomen eisen zijn vooruitlopend op dit vast te stellen programma van eisen geformuleerd. Bij verdere planvorming dient actuele informatie opgevraagd te worden bij het hoogheemraadschap. Voor de aanleg van de ecopassage Schie zijn mogelijk aanpassingen van boezemkaden nodig. De eisen die de waterbeheerder hieraan stelt vloeien voort uit de volgende criteria: 1 het waterkerend vermogen van de waterkering dient te worden gegarandeerd voor de korte en lange termijn; 2 controle op de toestand van de waterkering moet mogelijk zijn; 3 de waterkering moet voortdurend in waterkerende toestand kunnen worden onderhouden; 4 voor het beheer en onderhoud van de waterkering wordt rekening gehouden met economische afwegingen. De ontwerpeisen worden hieronder nader uitgewerkt.
Breedte Zweth Slinksloot
Diepte
8.60 m
0.45 m
4.70 m
0.85 m
13.50 m
0.55 m
5.30 m
1.35 m
3.2.2 Transport Delftse Schie De Delftse Schie vervult een belangrijke transportfunctie. Daarom moet de Schie een minimale breedte van 35,8 m behouden waarvan 14,4 m als vaargeul met een diepte van minimaal 3,5 m. In bijlage 3 zijn de inrichtingseisen en de beheer- en onderhoudsaspecten die vanuit de transportfunctie van de Schie worden gesteld aan de ecopassage weergegeven. Voor vaste bruggen is de minimale hoogte van 6,6 m ten opzichte van het waterpeil met een doorvaartbreedte van 11 m noodzakelijk. Beweegbare bruggen moeten een minimale hoogte van 3 m ten opzichte van het waterpeil hebben; het voorgeschreven aantal doorvaartopeningen is afhankelijk van de doorvaarthoogte. Het is niet noodzakelijk dat de oevers van de Schie ‘hard’ zijn.
12
3.2.3 Veiligheid
Afmetingen De kruinhoogte van de kade dient ten minste 0,50 m boven het boezempeil te liggen. In de huidige situatie is de kruinhoogte NAP +0,10 m (boezempeil NAP -0,40 m). De kruinbreedte moet zodanig zijn dat vierwielige voertuigen kunnen worden ingezet om daarover transport van materieel en materiaal te kunnen laten plaatsvinden. Dus een kruinbreedte van tenminste 3 m. Kaden moeten berekend zijn op extra belasting door rijdend materieel. Het buitentalud (aan de boezemzijde) dient niet steiler dan 1:1 te zijn. Het binnentalud (aan de polderzijde) dient niet steiler dan 1:3 - 1:5 te zijn (bij klei 1:3 en bij veen 1:5). Vanuit onderhoudsoogpunt is een onderberm van 5 m vereist, tenzij het talud flauwer is dan 1:4. Overige ontwerpeisen Van toepassing zijn de “Nota kaden en Waterkeringvreemde Elementen” en/of de “Beleidsregel Niet Bouwen op Veendijken” (afhankelijk van de ondergrond). Uitgaande van een grondconstructie is de technische levensduur van een nieuwe kade 50 jaar (na 50 jaar moet de kade nog kunnen voldoen aan de toetsing). De technische levensduur van een kunstwerk is 100 jaar. Zettingen moeten telkens voor de duur van 10 jaar kunnen worden gecompenseerd, dus een planperiode van 10 jaar.
13
Programma van Eisen Ecopassages
4 Monitoring De gebruikte materialen waaruit de waterkering wordt opgebouwd dienen te voldoen aan de eisen die in de legger staan en de geldende richtlijnen. Ook dient bij een nieuw kadetracé een kielspit te worden aangebracht, waarbij de grootte afhankelijk is van de ondergrond. De stabiliteit van de kade moet voldoende blijven na droogmalen van ondergelopen polders. Er dienen macro-stabiliteitsberekeningen te worden uitgevoerd voor extreem natte én extreem droge situaties. Uitgangspunten bij deze berekeningen zijn: - Zowel de binnenwaartse als buitenwaartse stabiliteit moeten gewaarborgd zijn. - Grondmechanisch onderzoek ter plaatse geeft de representatieve bodemopbouw en waterspanningen ter plaatse weer. - Boezemkade conform de veiligheidsklasse behorend bij de provinciale Verordening waterkering West Nederland. Bij de ecopassage in de Schie is het uitgangspunt kadeklasse V. De berekende stabiliteitsfactor wordt getoetst aan 1,05. - De ontwerpwaterstand voor extreem natte situaties is de kruinhoogte. - Voor de stabiliteit van de kade bij extreem natte situaties dient uitgegaan te worden van een volledig verzadigde kade. Stabiliteit van de kade moet voldoende blijven na droogmalen van ondergelopen polders. Naast binnenwaartse en buitenwaartse macro-instabiliteit, moeten ook de andere faalmechanismen worden onderzocht. Andere faalmechanismen zijn overlopen/overslag, kwel/piping, micro-instabiliteit en erosie van de bekleding van het binnenen buitentalud. Voor aanvang van realisatie van de nieuwe waterkering dient een leggerwijzigingsprocedure te zijn uitgevoerd. Voor het eventueel plaatsen van waterkeringvreemde elementen (zoals wegen, bebouwing, bomen, leidingen) in of op de nieuwe waterkering dient vergunning te worden aangevraagd bij het Hoogheemraadschap.
3.3 Eisen aan beheer en onderhoud Hoofdwatergangen De Slinksloot en de Zweth zijn hoofdwatergangen en worden varend onderhouden. Om varend onderhoud mogelijk te maken dienen watergangen minimaal 4 m breed te zijn en minimaal 0,40 m diep te zijn. Daarnaast dient de minimale doorvaarthoogte minimaal 1 m boven het zomerpeil te liggen. Vanwege de breedte zijn aan beide zijden van het water schouwpaden van 1 m breed nodig.
10
Slinksloot en Zweth dienen volgens de legger een diepte te hebben van 1,10 m. Dit is echter in de praktijk niet haalbaar als gevolg van de bodemgesteldheid. In de praktijk wordt daarom gebaggerd op 0,85 m diepte. Faunapassages Bij de aanleg van de faunavoorzieningen moet worden voldaan aan de eisen voor Duurzaam Bouwen. Faunavoorzieningen dienen zodanig geplaatst te worden dat deze vrijgehouden kunnen worden van zwerfvuil en ongewenste begroeiing. Tevens dient schade eenvoudig te constateren en te herstellen te zijn, zodat de functie gewaarborgd blijft. Rasters en geleidewanden moeten minimaal aan één zijde beloopbaar zijn voor inspectie. Beheer en onderhoud van de Schie De oever van de Schie is bereikbaar vanaf het land en het water voor (groot) onderhoud. Ook voor het opruimen van zwerfvuil zijn de oever en oeverzone bereikbaar vanaf land en water (vanwege begroeiing kan zwerfvuil zich snel ophopen). Materialen zoals beplanting, hout en bestorting mogen niet afglijden in de vaarweg. De materiaalkeuze wordt afgestemd met de bestaande oever. De maaifrequentie van eventuele begroeiing is gelijk of lager dan die van de begroeiing op de aangrenzende oevers.
Met monitoring kan worden geëvalueerd of een faunavoorziening naar wens functioneert. Monitoring stelt geen eisen ten aanzien van maatvoering of inrichting van de ecopassages, maar kan wel door de vergunningverlenende instantie, bijvoorbeeld bij een ontheffing Flora- en faunawet, als eis worden gesteld in de aanlegvergunning. Om te kunnen evalueren moet het doel van tevoren goed zijn vastgesteld. Deze doelen zijn weergegeven in vorm van doelsoorten. Het achterliggende doel is de instandhouding of het herstel van de aanwezige dierpopulaties in de nabijgelegen natuurgebieden. Monitoring van de voorziening levert
de basisgegevens voor de evaluatie. Uit de monitoring en evaluatie van een voorziening kan blijken dat het nodig is om de voorziening aan te passen. Daarnaast kunnen de resultaten onderdeel uitmaken van meer algemene studies naar de werking van faunavoorzieningen en leiden tot aanpassing van algemene richtlijnen voor de voorzieningen. Ten slotte kan monitoring ook dienen als verantwoording van investeringen die worden gedaan in ontsnipperingsmaatregelen. Verdere uitgangspunten zijn opgenomen in de “Leidraad faunavoorzieningen bij wegen” van de Dienst Weg- en Waterbouwkunde van Rijkswaterstaat (2004).
3.4 Combinatie ecologische met recreatieve verbindingen De meeste doelsoorten, met uitzondering van de Ringslang, zijn betrekkelijk ongevoelig voor verstoring door extensieve recreatie. De Ringslang is gevoelig voor verstoring bij een smalle zone. Dit kan mogelijk nadelig zijn voor de warmteregulatie, indien zonnende dieren vaak moeten vluchten. Een gecombineerde ecologische en recreatieve functie van passages is in principe mogelijk en het betreft vooral een ontwerpopgave. Naast eisen vanuit de ecologie dient rekening te worden gehouden met eisen die gesteld worden vanuit recreatie. Het gaat zowel om natte verbindingen (kanoroutes) als droge verbindingen( ruiter-, fiets- en wandelpaden). In bijlage 2 is een overzicht gegeven van de routes uit het Routestructuurplan Midden-Delfland die de A4, A13 en Schie kruisen.
bijvoorbeeld het TAW-rapport “Technisch rapport Klei voor dijken”.
14
15
Programma van Eisen Ecopassages
5 Oplossingsrichtingen
5.1 Passage A13 Passage onder de A13 Deze oplossingsrichting voor het knelpunt onder de A13 is reeds beschreven in het rapport Schetsontwerpen Fauna-knelpunten Rijkswaterstaat Zuid-Holland (1996). De brug over de Berkelsche Zweth kan worden aangepast als faunapassage. Hiertoe dienen de volgende maatregelen te worden getroffen: • Aan de zuidzijde dient de aanwezige borstwering (ca. 90 cm hoog) te worden afgezaagd tot op ca. 10 cm boven het achterliggende pad. Op het pad kan dan een grondlaag worden aangebracht die flauw afloopt richting het water. • Om medegebruik door wandelaars en fietsers te ontmoedigen is het noodzakelijk de aangepaste oever met spijlen of draden af te sluiten. • Op de zuidoever dient een stobbenwal neergelegd te worden. Dit geeft dieren als marterachtigen en muizen dekking bij het passeren van de rijksweg. • Aan zowel de oost- als de westkant van de rijksweg kunnen zogenaamde florarollen (drijvende matten vegetatie) langs de oever van de Zweth worden geplaatst. Zo zullen dieren als waterspitsmuis en Noordse woelmuis dekking vinden voordat ze de rijksweg passeren. • De kleinwildrasters aan de bovenkant van het talud langs de rijksweg en die dieren moeten geleiden naar de passage zijn reeds aangebracht. Passage over de A13 In zijn algemeenheid kan worden gesteld dat ecoducten of natuurbruggen dure maar zeer effectieve constructies zijn om gebieden met elkaar te verbinden. Vanwege de schaal en de hoge kosten worden dergelijke passages vooral aangelegd voor de grotere fauna, zoals Edelhert, Ree en Wild zwijn, bijvoorbeeld het ecoduct Woeste Hoeve over de A50.
De voorkeur van de gidssoorten in het Groenblauw Lint, Noordse woelmuis en Ringslang, gaat uit naar een ecopassage op maaiveldniveau, bestaande uit een watergang met doorlopende moerasoevers. Een dergelijke verbinding is bij de huidige A13 met een ecoduct over de A13 niet haalbaar.
5.2 Passage Delftse Schie Door de Schie In ‘Kansen benutten, impasses doorbreken’ is een impressie gegeven van een passage door de Schie. Aan beide zijden van de Schie is de naastliggende weg uitgebogen. De passage bestaat aan beide zijden uit een direct naast de Schie gelegen moeraselement, dat door middel van zachte oevers verbonden is met zowel het poldersysteem als de Schie. De beschoeiing van de Schie is plaatselijk verlaagd of zodanig ingericht, zodat de fauna ongehinderd op de oever kan klimmen. In ecologisch opzicht is een dergelijke passage zeer geschikt. Door het omleiden van de ventweg is het een kostbare oplossing, zeker als een dergelijke voorziening op een aantal plaatsen wordt uitgevoerd. Als alternatieve oplossingsrichting is het aanbrengen van een smalle strook van drijvende vooroevers langs de Delftse Schie. Gedacht kan worden aan een gaasconstructie van minimaal een halve meter breed en 30 cm diep gevuld met een passende bodemsoort waarop zich vooroevervegetatie kan ontwikkelen. Deze constructie moet aan de bovenkant zo precies mogelijk op de waterspiegel drijven en tegen de basaltoevers aanliggen. Er dient ook geen hoogteverschil te zijn tussen de vooroevers en de oever zelf. Een vooroever is niet geschikt in combinatie met een hogere kadewand. Bij golfslag of peilfluctuaties moet de constructie flexibel meebewegen. Zo is de harde oever voor fauna ‘verzacht’ en komt noch de watervoerende functie noch de scheepvaartfunctie in het geding. Het spreekt voor zich dat een dergelijke constructie zeer robuust moet zijn, om losraken te voorkomen.
17
Programma van Eisen Ecopassages
Een nadeel van deze oplossing is dat de ventweg nog steeds een barrière vormt. Deze kan worden opgeheven door op enkele plaatsen een faunagoot met raster in de weg aan te brengen. In beide oplossingsrichtingen dient aan beide zijden in de polder ter hoogte van de passage een geschikt biotoop met voldoende dekking aanwezig te zijn, bijvoorbeeld in de vorm van een poel met moerasoevers en enig struweel. Verder dient een goede geleiding vanuit de polder naar de ecopassage, bijvoorbeeld door moerasstroken langs de aanvoerende watergangen aanwezig te zijn. In het Beheersplan Vaarwegen 2006-2010 van de provincie Zuid-Holland is opgenomen dat verkend zal worden in hoeverre een (zij)windvangvoorziening in de Schie ter hoogte van de Kandelaarbrug kan worden gecombineerd met de voorziene ecopassage. Over de Schie Ook is de oplossingsrichting ‘over de Schie’ verkend waarbij gekeken is naar aanpassing van de bestaande fietsbrug, de Kandelaarbrug. In de huidige vorm is de brug ongeschikt als passage vanwege de toegangen met een verhard wegdek en het ontbreken van dekking voor fauna. Ook de aanwezige verlichting heeft een verstorend effect.
Figuur 3 Impressie van een ecopassage door de Schie
18
De brug kan geschikt worden gemaakt voor de terrestrische doelsoorten door de aanleg van een moerasstrook (vegetatiestrip) van minimaal 1,5 tot 2 m breed, afgescheiden van het fietspad door een lage geleidingswand voor amfibieën. Voor de ontwikkeling van vegetatie is een gronddek van minimaal 30 cm dikte nodig. Onder het gronddek moeten dwarsstroken worden aangebracht om water vast te houden. De passage zal vermoedelijk niet functioneel zijn voor de Ringslang vanwege verstoring door fietsers en wandelaars en trillingen in het brugdek. Net als voor de passage door de Schie geldt dat in de polder inrichtingsmaatregelen nodig zijn om soorten naar de passage te geleiden, en dat aan weerszijden van de passage een geschikt biotoop aanwezig is.
5.3 Passage A4 Over de A4 De oplossingsrichting voor een passage over de A4 is de aanleg van een brede natuurbrug op maaiveldhoogte. Deze natuurbrug kan tevens dienst doen als recreatieve en waterhuishoudkundige verbinding. In het rapport ‘Kansen benutten, impasses doorbreken’ zijn “passages voor zowel de Slinksloot als de Zweth van ten minste 100 m breed” beschreven (zie figuur 5). De passage wordt voor de doelsoorten geschikt gemaakt door een watergang van minimaal 10 m breed en circa 1 m diep met matig voedselrijk, helder water met een gevarieerde
waterplantenbegroeiing en een slibarme bodem. Aan weerszijde van de watergang een 5 m brede moerasoever (1:5 - 1:10), begroeid met riet en helofyten. Aan één zijde gaat de oever over in een strook bloemrijk, ruig grasland van 25 m breed met plaatselijk struweel of kleine elzen/wilgenbosjes. Ter geleiding van de fauna is er een min of meer doorgaande laanbeplanting aanwezig bestaande uit gebiedseigen boomsoorten ((knot)Wilg, Els, Es, Iep). Verdere geleiding door kleinwildrasters. Ten slotte zijn aan weerszijden van de passage geschikte biotopen voor de doelsoorten aanwezig, bijvoorbeeld in de vorm van kleine moerasgebieden met struweel en amfibieënpoelen.
De aanpassing van de Kandelaarbrug heeft als nadeel dat de aanlooproutes naar de brug erg lang zijn, zodat de doelsoorten een grote afstand moeten overbruggen. In combinatie met het intensieve recreatief gebruik vermindert dit de aantrekkelijkheid van de passage aanzienlijk. Daarnaast is de aanleg van een vegetatiestrip op het beweegbare deel niet mogelijk. Een alternatief voor de Kandelaarbrug is de aanleg van een nieuwe, vaste verbinding die tevens geschikt is voor ruiters. Vanwege de eisen vanuit de scheepvaartfunctie zal een dergelijke verbinding de Schie op minimaal 6,6 m hoogte moeten kruisen.
Figuur 4 Kandelaarbrug
Figuur 5 Ecopassage over de A4
19
Programma van Eisen Ecopassages
6 Vervolg Onder de A4 Een andere passagemogelijkheid is de aanleg van passages op maaiveld (ter hoogte van Slinksloot en Zweth) onder de A4 door. De voorkeur gaat bij deze variant uit naar een brug met doorlopende oever in plaats van een duiker met faunavoorzieningen. Gelet op de breedte van de passage A4 en de geselecteerde doelsoorten dient langs de watergang aan beide zijden een 5 m brede moerasoever aanwezig te zijn. Vanwege de lengte van de passage (= wegbreedte) zal een deel van de oever vegetatieloos blijven. Om toch dekking te bieden kunnen houtstobben of takkenbossen worden geplaatst. Een andere mogelijkheid is het
Figuur 6 impressie van een ecopassage onder de A4
20
onderbreken van de passage door de rijbanen te scheiden en een opening vrij te laten. In dat laatste geval wordt de voor de doelsoorten gunstige opening bepaald door de formule: lengte overspanning x hoogte / wegbreedte (minimaal 1). Bij een wegbreedte van 40 m en een passagebreedte van 20 m, moet de hoogte van de passage minimaal 2 m bedragen. Voor beide dwergvleermuizen en Laatvlieger voldoet een lage passage (<4 m) niet en zijn maatregelen nodig om deze hoog over de weg te geleiden in de vorm van beplanting.
Dit programma van eisen biedt een basis waarop in het kader van IODS de ecopassages verder uitgewerkt kunnen worden. In de rapportage “Kansen benutten, impasses doorbreken” zijn afspraken gemaakt over de verantwoordelijkheden voor de uitwerking. De toekomstige beheerders zijn verantwoordelijk voor de uitwerking van de passages. Dit betekent dat 1 De ecopassage A4 wordt door RWS verder meegenomen in de uitwerking van de inpassing van de A4. 2 De uitwerking van ecopassage A13 wordt eveneens verder uitgewerkt voor RWS. 3 De uitwerking van ecopassage Schie wordt verder uitgewerkt door provincie Zuid-Holland in samenwerking met het Hoogheemraadschap van Delfland.
Geadviseerd wordt om op basis van het programma van eisen schetsontwerpen te maken en de bijbehorende kosten te berekenen. Eén van de onderwerpen in de verdere uitwerking is de mogelijkheid om ecologische passages te combineren met recreatieve routes. Op basis hiervan kunnen afspraken over financiering worden gemaakt. Ook kan eventueel extra financiering worden gezocht. Daarnaast dienen organisatorische en financiële afspraken te worden gemaakt over het toekomstig beheer van de passages, maar ook van de stepping stones. Dit programma van eisen dient als input voor de uitwerking van het project ‘100 ha natuur’.
21
Programma van Eisen Ecopassages
Bijlage 1 Selectiemethode doelsoorten
1) Vertaling watertypen naar doelsoorten (systematiek H. Hoogenboom – Hoogheemraadschap van Delfland) 2) Bepalen STOWA-watertypen De in het kader van IODS met elkaar te verbinden aquatische systemen zijn poldersloten op veen en klei, boezemwateren en laagveenplassen (Vlaardingse Vlietlanden). (Zie ook typering meetpunten basismeetnet Hoogheemraadschap van Delfland). Deze wateren behoren tot de volgende STOWA-watertypen: • poldersloten >> 122 kleisloten, 123 veensloten, 126 licht brakke sloten • boezemwateren >> 132 kleikanalen, 133 veenkanalen • laagveenplassen >> 113 laagveenplassen 3) Omzetten van STOWA-watertypen naar KRW-watertypen op basis van Delfland-vertaaltabel • 113 laagveenplassen >> M25 Ondiepe laagveenplassen • 122 kleisloten >> M1 Gebufferde sloten; M3 Gebufferde regionale kanalen • 123 veensloten >> M8 Gebufferde laagveensloten; M10 Laagveenvaarten en –kanalen • 126 licht brakke sloten >> M30 Zwak brakke wateren • 132 kleikanalen >> M3 Gebufferde regionale kanalen; M6 Grote ondiepe kanalen; M7 Grote diepe kanalen • 133 veenkanalen >> M10 Laagveenvaarten- en kanalen 4) Omzetten van KRW-watertypen naar Natuurdoeltypen cf Handboek natuurdoeltypen 2001 op grond van artikel “Integratie van water en natuur door Kaderrichtlijn Water, Waternood en Natuurdoeltypen” (H2O, 6/2004) • M1 Gebufferde sloten >> 3.15 gebufferde sloot • M3 Gebufferde regionale kanalen >> 3.19a kleine kanalen en vaarten; 3.19b grote kanalen en vaarten • M6 Grote ondiepe kanalen >> 3.19a kleine kanalen en vaarten; 3.19b grote kanalen en vaarten • M7 Grote diepe kanalen >> 3.19b grote kanalen en vaarten • M8 Gebufferde laagveensloten >> 3.15 Gebufferde sloot • M10 Laagveenvaarten en –kanalen >> 3.19b grote kanalen en vaarten
22
• M25 Ondiepe laagveenplassen >> 3.17 Geïsoleerde meander en petgat; 3.18a Ondiep, gebufferd meer • M30 Zwak brakke wateren >> 3.13 brak, stilstaand water; 3.20 duinplas (tot 1.000 mg Cl/l) 5) Aquatisch supplement Het aquatisch supplement kan worden gebruikt voor het aanvullen van doelsoorten en inrichtingseisen van het Handboek natuurdoeltypen. 6) Doelsoorten watersysteem bepalen Toelichting: Doelsoorten per natuurdoeltype conform Handboek natuurdoeltypen, gecorrigeerd voor het voorkomen in Zuid-Holland/ Midden-Delfland. Vogels zijn niet meegenomen, aangezien deze voor ontwerpeisen van de ecoducten / ecozones niet relevant zijn. De aan te leggen ecozones kunnen wel een functie vervullen als broed-, rust- of foerageergebied voor verschillende vogelsoorten. Vleermuizen zijn wel meegenomen, omdat grote infrastructuur voor deze soorten een aanzienlijke barrièrewerking heeft en vleermuizen zich vooral verplaatsen langs landschappelijke structuren als bomenlanen, brede watergangen e.d. 3.13 Brak stilstaand water Volgens handboek > 1.000 mg Cl/l; in Midden-Delfland niet aanwezig. 3.15 Gebufferde sloot Vrijwel alle poldersloten in Midden-Delfland behoren tot dit type. Zoogdieren: Gewone dwergvleermuis, Laatvlieger, Ruige dwergvleermuis, Waterspitsmuis Reptielen: Ringslang Amfibieën: Rugstreeppad Vissen: Bittervoorn, Kleine modderkruiper, Kroeskarper, Driedoornige stekelbaars, Kolblei, Paling, Ruisvoorn, Snoek, Tiendoornige stekelbaars, Zeelt, Baars, Blankvoorn, Riviergrondel Ongewervelden: Vroege glazenmaker
Vaatplanten:
Brede waterpest, Krabbescheer Kikkerbeet, Stijve waterranonkel, Gedoornd hoornblad, Gewoon sterrekroos, Waterviolier, Kranswieren (Chara spp.), Holpijp, Fonteinkruiden (Potamogeton spp.), Kransvederkruid, Zwanebloem, Watergentiaan, Lidsteng
3.17 Geïsoleerde meander en petgat Zoogdieren: Gewone dwergvleermuis, Laatvlieger, Ruige dwergvleermuis, Waterspitsmuis Reptielen: Ringslang Amfibieën: Rugstreeppad Vissen: Bittervoorn, Kleine modderkruiper, Kroeskarper Ongewervelden: Vroege glazenmaker Vaatplanten: Brede waterpest, Drijvende waterweegbree, Krabbescheer, Wateraardbei, Waterdrieblad 3.18a Ondiep gebufferd meer Zoogdieren: Gewone dwergvleermuis, Laatvlieger, Ruige dwergvleermuis, Meervleermuis, Waterspitsmuis, Watervleermuis Reptielen: Ringslang Amfibieën: Vissen: Bittervoorn, Kleine modderkruiper, Kroeskarper, Spiering Snoek, Baars, Ruisvoorn, Kolblei, Zeelt, Paling (NLvdNB, deel 7, 4.12) Ongewervelden: Glassnijder, Vroege glazenmaker Vaatplanten: Krabbescheer, div. fonteinkruiden, Waterdrieblad 3.19a/b Kleine/Grote kanalen en vaarten Zoogdieren: Gewone dwergvleermuis, Laatvlieger, Ruige dwergvleermuis, Meervleermuis, Waterspitsmuis, Watervleermuis Reptielen: Ringslang Vissen: Bittervoorn, Kleine modderkruiper, Kroeskarper Ongewervelden: Glassnijder, Vroege glazenmaker Vaatplanten: Brede waterpest, Drijvende waterweegbree, Krabbescheer, div. fonteinkruiden
7) Overige doelsoorten, horende bij moerasverbinding (terrestrische component) Handboek natuurdoeltypen, doeltypen horende bij een moerasverbinding 3.24 Moeras Zoogdieren: Reptielen: Amfibieën: Ongewervelden: Vaatplanten:
Dwergmuis, Gewone dwergvleermuis, Laatvlieger, Noordse woelmuis, Waterspitsmuis Ringslang Rugstreeppad Moerassprinkhaan, Veenmol, Vroege glazenmaker, Zeggekorfslak Driekantige bies, Wateraardbei, Waterdrieblad
3.25 Natte strooiselruigte Zoogdieren: Dwergmuis, Gewone dwergvleermuis, Laatvlieger, Noordse woelmuis, Waterspitsmuis Reptielen: Ringslang Amfibieën: Vissen: Ongewervelden: Vroege glazenmaker Vaatplanten: Moeraswolfsmelk Doelsoorten rapport Ecologische verbindingen Zuid-Holland, ecologische verbinding nummer 72; Plasjes Maassluis – Foppenpolder/Vlietlanden Hermelijn, Wezel, Bunzing, Dwergmuis, Gewone pantserjuffer, Grote roodoogjuffer, Rietsprinkhaan 7) aanvulling soorten uit Flora- en faunawet Bron: Gedragscode voor de waterschappen; STOWA F&f-wet, bijlage 2 Kleine modderkruiper, Waterdrieblad F&f-wet, bijlage 3 A. Soorten genoemd in bijlage 1 Vrijstellingenbesluit Veldspitsmuis, Waterspitsmuis, Ringslang, Bittervoorn B. Soorten genoemd in bijlage IV Habitatrichtlijn Alle vleermuizen, Noordse woelmuis, Rugstreeppad
23
Programma van Eisen Ecopassages
Bijlage 2 Recreatieve routes
8) Samenvatting doelsoorten Zoogdieren: Waterspitsmuis (Neomys fodiens), Noordse woelmuis (Microtus oeconomus), Dwergmuis (Micromys minutus), Gewone dwergvleermuis (Pipistrellus pipistrellus), Ruige dwergvleermuis (Pipistrellus nathusii), Laatvlieger (Eptesicus serotinus), Meervleermuis (Myotis dasycneme), Watervleermuis (Myotis daubentonii), Hermelijn (Mustela erminea), Bunzing (Mustela putorius), Wezel (Mustela nivalis) Reptielen Ringslang (Natrix natrix) Amfibieën Rugstreeppad (Bufo calamita)
(Carassius carassius), Driedoornige stekelbaars (anadrome variant) (Gasterosteus aculeatus), Snoek (Esox lucius) Ongewervelden Vroege glazenmaker (Aeshna isosceles), Glassnijder (Brachytron pratense), Veenmol (Gryllotalpa gryllotalpa), Moerassprinkhaan (Stethophyma grossum), Rietsprinkhaan (Conocephalus dorsalis), Gewone pantserjuffer (Lestes sponsa), Grote roodoogjuffer (Erythromma najas) Hogere planten Krabbescheer (Stratiotes aloides), Waterviolier (Hottonia palustris), Waterdrieblad (Menyanthes trifoliata), Wateraardbei (Potentilla palustris), Drijvende waterweegbree (Potamogeton natans), Brede waterpest (Elodea canadensis) 9) Meeliftende soorten
Vissen Bittervoorn (Rhodeus sericeus amarus), Kleine modderkruiper (Cobitis taenia), Vetje (Leucaspius delineatus), Spiering (Osmerus eperlanus), Winde (Leuciscus idus), Kroeskarper
Ree (Capreolus capreolus), Vos (Vulpes vulpes), Kamsalamander (Triturus cristatus), Dagvlinders (Lepidoptera spp.)
Een algemene eis vanuit recreatie is dat alle bestaande oost-west verbindingen voor recreanten behouden moeten blijven en dat wanneer de A4 aangelegd wordt, gekeken moet worden naar de aanleg van een nieuw fietspad in oost-west richting (in de bijlage fietspad 14). De tracés van de overige routes die op bijgevoegde kaart staan aangegeven zijn wensen. Deze routes moeten wel gerealiseerd worden, echter het tracé ligt nog niet vast. Inventarisatie recreatieve dwarsverbindingen over drie noord-zuid lijnen: A13, Schie, A4 traject. Aan de hand van Plankaart Routestructuurplan Midden-Delfland en Watersportactieplan Midden-Delfland. De nummers corresponderen met de nummers op de kaart. A13 1) Eén van de oost-west verbindingen voor fietsers ter hoogte van de Kruithuisweg. Hier worden het spoor en de Schie gekruist. Het is wenselijk dat dit gevolgd wordt door een overgang over de A13. 2) Berkelse Zwethkade: verbeteren van de wandeltoegankelijkheid van het gebied vanuit Berkel en Rodenrijs en Bergschenhoek via de doorgaande wandelontsluiting langs de Berkelse Zwethkade en het te ontwikkelen plan voor de polder Schieveen. Schie
17) Wandelroutestructuur van Midden-Delflandvereniging/ Te Voet: route Delft-Zuid. 9) Rondgaande fietsroute ‘Ronde Midden-Delfland’. 10) Bestaand fietspad ‘Zuidkade’. 13) Fietspad parallel aan de A4: de bestaande noord-zuid verbindingen (bijv. Zouteveenseweg) zijn wegen met druk autoverkeer. Wanneer de A4 aangelegd wordt, is het wenselijk dat parallel aan de A4 een fietspad gerealiseerd wordt (4,5 km). 14) Bij aanleg van de A4 wordt bezien of dit fietspad in oost-west verbinding aangelegd wordt. Deze verbinding biedt de mogelijkheid om kortere rondes te fietsen. 18) Rondgaande fietsroute ‘Ronde Midden-Delfland’. 19) Om een rondgaande ruiterroute door Midden-Delfland te realiseren, is het de wens om de gebieden Holierhoek, Woudhoek en Poldervaart te verbinden met de overige gebieden. De mogelijkheid moet onderzocht worden om deze langs en in combinatie met nieuwe fietspaden aan te leggen. 15)+16) Over de Zweth is in het kader van de Reconstructie een kanoroute gepland. Deze gaat via een bestaande duiker onder het A4 traject door. De aanleg van de kanoroute start 2006. Over de Slinksloot ligt momenteel al een kanoroute. Ook deze gaat via een duiker onder het A4 traject door.
3) Te onderzoeken stad-landverbinding van Delft naar Midden-Delfland over de Schie: waterverbinding voor fietsers en wandelaars. 7) Te onderzoeken stad-landverbinding van Rotterdam naar Midden-Delfland over de Schie: waterverbinding voor fietsers en wandelaars. 4) Rondgaande fietsroute ‘Ronde Midden-Delfland’. 5) Rondgaande fietsroute ‘Ronde Midden-Delfland’. 6) De gebieden Ackerdijkse Bos en Ackerdijk Zuid voor ruiters verbinden met de rest van Midden-Delfland. A4 traject 8) Wandelroutestructuur van Midden-Delflandvereniging/ Te Voet: route Schipluiden-Oost. 11) Wandelroutestructuur van Midden-Delflandvereniging/ Te Voet: route Schipluiden-Oost. 12) Wandelroutestructuur van Midden-Delflandvereniging/ Te Voet: route Delft-Zuid.
24
25
Programma van Eisen Ecopassages
Bijlage 3 Eisen ecozone langs de Schie
Overzicht van de inrichtingseisen en de beheer- en onderhoudsaspecten voor de toekomstige ecozone langs de Schie.
Functies De Vaarweg
De Oever
Oeverzone
De Waterkering Drijvende plateaus
26
De Schie / Inrichtingseisen
Eisen beheer en onderhoud
Scheepvaartklasse: CEMT III, dit betekent breedte: 35,8 / 14,4m, diepte 3,5 m. - de oever van de vaarweg is de waterkerende constructie van de kade; - de oever mag het bakprofiel van de vaarweg niet aantasten; - minimale levensduur van de hoofdconstructie van de oever is 60 jaar; (PZH is van plan om staal toe te passen op de Schie en het vervangingsinterval moet in de pas lopen met een dergelijk type constructie); - de oeverconstructie moet bestaan uit duurzame materialen (algemeen DUBO aspect); - in geval van plas-dras constructies dient de overgang naar plas-dras voldoende hoog te zijn, om te voorkomen dat er een verzamelbak voor drijfvuil ontstaat.
- de oever is bereikbaar vanaf het land en het water voor (groot) onderhoud; - materiaalkeuze afstemmen met bestaande oever; - materialen zoals beplanting, hout en bestorting mogen niet afglijden in de vaarweg.
- begroeiing in de zone langs de oever volgens ecologische eisen; - aanplant van bomen of hoge struiken in een zone van 20 [m] loodrecht op de oever is niet toegestaan.
- de oever en oeverzone is bereikbaar vanaf land en water om zwerfvuil te ruimen (vanwege begroeiing kan zwerfvuil zich snel ophopen); - de maaifrequentie van eventuele begroeiing is gelijk of lager dan die van de begroeiing op de aangrenzende oevers.
Literatuur
• Toekomstperspectief Natuuras Midden-Delfland (A&W-rapport 404). Altenburg & Wymenga, in opdracht van Vereniging Naturmonumenten, 2003.
PZH
• Projectvoorstel mitigerende maatregelen (ontsnippering) bestaande infrastructuur, Rijksweg 13/Ecologische verbinding Midden-Delfland – Ackerdijkse Plassen. Bureau Oord i.o.v. Rijkswaterstaat, Dienst Zuid-Holland, 1993.
PZH
• Leidraad faunavoorzieningen bij wegen. Dienst Weg- en Waterbouwkunde van Rijkswaterstaat, 2004. • Meerjarenprogramma Ontsnippering. Ministerie van Verkeer en Waterstaat, Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, Ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer, Den Haag, 2004. • Handboek natuurdoeltypen, Alterra. • Handboek Robuuste Verbindingen, Ecologische randvoorwaarden. Alterra, 2001. • Kansen benutten, impasses doorbreken. Stuurgroep IODS, 2001.
Zie paragraaf 3.2 - buiten het vaarwegprofiel; - zodanig verankerd dat ze niet losraken en in de vaarweg komen; - zonlicht- en vorstbestendig; - bestand tegen golfslag van de scheepvaart.
Toekomstig beheerder
Bijlage 4
Zie paragraaf 3.2 -
PZH / natuurorganisatie
Delfland
voorkomen dat er delen in het water raken; bereikbaar vanaf het land; inspecteren van de verankering; begroeiing kort houden.
27
Bijlage 5 Samenstelling projectgroep
M. Kikkert (projectleider) D. van Megen H. Hoogenboom M. Olde Wolbers G. van Leeuwen M. Teeuw T. den Boer N. Maric
28
Provincie Zuid-Holland/programmabureau IODS Provincie Zuid-Holland/Groen Hoogheemraadschap van Delfland Provincie Zuid-Holland/Water Provincie Zuid-Holland/DBI Rijkswaterstaat Vereniging Natuurmonumenten Provincie Zuid-Holland/programmabureau IODS