De samenhang tussen kinderopvang en sociale ontwikkeling
Anja Borgemeester 0574295 Bachelorthese Onder begeleiding van Brenda Jansen Aantal woorden: 5006
Abstract In Nederland wordt steeds meer gebruikt gemaakt van kinderdagverblijven. Daarom wordt in deze these de volgende vraagstelling behandeld: wat is de relatie van het bezoeken van kinderopvang met sociale ontwikkeling en wat voor relatie hebben de kwaliteit en kwantiteit van kinderopvang met de sociale ontwikkeling? Uit de onderzoeken buiten Nederland blijkt dat onder kinderen die naar de professionele kinderopvang gaan meer externaliserende problemen vertonen dan kinderen die vooral thuis blijven. De kwaliteit en kwantiteit van kinderopvang lijken een rol te spelen in de relatie tussen kinderopvang en sociale ontwikkeling. Nederlandse onderzoeken komen tot andere resultaten dan onderzoeken uit andere landen. Daarom is het van belang meer onderzoek naar dit onderwerp te doen in Nederland.
2
Inhoud De sociale ontwikkeling binnen kinderdagverblijven…..………………………………...4 Wel of geen kinderopvang en de rol van kwantiteit en kwaliteit Thuis versus kinderopvang...…………………………………………..................... 7 De relatie tussen de kwantiteit van kinderopvang en de sociale ontwikkeling..........8 De relatie tussen de kwaliteit van de kinderopvang en de sociale ontwikkeling…... 10 Conclusie…………………………………………………………………….....................12 Literatuur…………………………………………………………………….....................14
3
De sociale ontwikkeling binnen kinderdagverblijven Wanneer beide ouders werken (fulltime of parttime) kan het voorkomen dat er één of meerdere dagen niet door één van de ouders zelf voor het kind gezorgd kan worden. Dit kan op verschillende manieren worden opgelost. Één van de mogelijkheden is het kind door een kinderdagverblijf te laten opvangen. Hier wordt in Nederland veel gebruikt van gemaakt. Er zijn steeds meer kinderdagverblijven en de wachttijden hiervoor worden langer (www.tweedekamer.nl). Tegemoetkoming in de kosten van professionele kinderopvang (waaronder een kinderdagverblijf) heeft de aandacht van de politiek. Verschillende partijen proberen de kosten zo laag mogelijk te houden (liefst gratis) zodat meer vrouwen aan het arbeidsproces kunnen deelnemen en omdat dit de economie stimuleert. Hoewel de tegemoetkoming wordt beperkt volgens de meeste recente berichtgeving, zullen veel kinderen opgevangen blijven worden in kinderdagverblijven. In de politieke discussie komt de invloed van het bezoeken van een kinderdagverblijf op de ontwikkeling van kinderen nauwelijks ter sprake. Dit onderwerp zou wel degelijk punt van discussie moeten zijn wanneer de politiek ouders wil stimuleren meer gebruik te maken van kinderdagverblijven. Het is wenselijk om te onderzoeken of het bezoeken van kinderdagverblijven een relatie heeft met de sociale en academische ontwikkeling van het kind. In deze these zal de relatie tussen kinderdagverblijven en sociale ontwikkeling van het kind bekeken worden. Gezamenlijke adaptatie, in plaats van conflicten, is het basis thema dat loopt door de route van de ouder-kind interactie. Het kind is participant in zijn eigen opvoeding. Kinderen zijn bij de geboorte al aangepast op sociale ontwikkeling (Schaffer, 1996). Dit is al te zien op jonge leeftijd. Wanneer het kind twee maanden is, vertonen het kind en de ouders samen afhankelijke interacties. Bij drie maanden verwachten kinderen dat mensen met hen interacteren en volgen ze de blik van volwassenen (Siegler & Alibali, 2005). De opvoedstijl van de ouders bepaalt voor een groot deel de sociale ontwikkeling van kinderen. Baumrind (1967, 1971, 1973, aangehaald in Schaffer) kwam tot vier opvoedstijlen. Een autoritaire, een permissieve, een autoritatieve en een afwijzende-negerende opvoeding. Kinderen kunnen zich optimaal sociaal ontwikkelen wanneer zij een autoritatieve opvoeding mogen genieten. Hierbij worden er duidelijke grenzen gesteld en krijgen de kinderen veel liefde en warmte. Bij een permissieve opvoeding krijgen de kinderen wel de liefde en de warmte, maar worden er geen duidelijke grenzen gesteld. Bij een afwijzende-negerende opvoeding krijgen de kinderen geen liefde en warmte en er worden geen duidelijke grenzen gesteld. Deze kinderen hebben het grootste risico om zich niet sociaal adequaat te ontwikkelen. Bij een autoritaire opvoeding worden er wel duidelijke grenzen gesteld, maar krijgen de kinderen geen warmte en liefde. Bij een kinderdagverblijf is het mogelijk dat er verschillende opvoedstijlen gehanteerd worden. Bij een kinderdagverblijf met veel bekwaam personeel en een vastgelegd beleid dat kwalitatief juist is, is het goed mogelijk dat er een autoritatieve opvoedstijl gehanteerd wordt. In dit geval zullen de kinderen de grootste kans hebben zich sociaal adequaat te ontwikkelen. Wanneer er wel een vastgelegd beleid is, maar niet voldoende personeel, bestaat er de kans dat er een autoritaire opvoedstijl gehanteerd wordt. Het personeel van deze kinderdagverblijven hebben immers niet voldoende tijd om liefde en warmte te schenken aan de kinderen die gebruik maken van het kinderdagverblijf. Het bezoeken van een kinderdagverblijf zal in dit geval een negatieve invloed hebben op de sociale ontwikkeling. Naast de ouders spelen leeftijdgenootjes ook een grote rol bij de sociale ontwikkeling. Leeftijdgenootjes bieden, in tegenstelling tot ouders, het perspectief van gelijken die dezelfde vaardigheden, doelen en problemen hebben. Leeftijdgenootjes beïnvloeden de sociale ontwikkeling door middel van ‘modeling’ (voordoen), bekrachtigen, sociale vergelijking en het creëren van mogelijkheden om te leren en sociaal gedrag te vertonen. Imitatie van
4
leeftijdgenootjes voorziet in het leren van regels en het is een belangrijke manier om sociale interacties te behouden. Het bekrachtigen door leeftijdgenootjes geeft aan of bepaald gedrag gewenst of ongewenst is. Dit kan positief bijdragen aan de sociale ontwikkeling, maar het kan ook een negatieve invloed hebben op de sociale ontwikkeling. Leeftijdgenootjes kunnen bijvoorbeeld aangeven dat sociaal onwenselijk gedrag gewenst is. Dit zou kunnen resulteren in een inadequate sociale ontwikkeling. Daarnaast kunnen leeftijdgenootjes een kind helpen zijn of haar zelfbeeld en zelfvertrouwen te ontwikkelen door het bieden van standaarden waaraan het kind zichzelf kan meten. (Hetherington, Parke, Gauvain & Locke, 2006). De term ‘sociale ontwikkeling’ refereert naar de kwalitatieve veranderingen die een kind doorloopt in zijn gedrag met en naar anderen toe. De sociale ontwikkeling verloopt als volgt: de baby is georiënteerd op mensen, vervolgens wordt menselijk gedrag overgenomen door nabootsing en ten slotte leert het kind omgaan met mensen (www.kindengezin.be). Het leren omgaan met mensen uit zich op jonge leeftijd in de spelsituatie. Het kind doorloopt de volgende stappen binnen de spelsituatie: niets doen, in zijn of haar eentje spelen, toekijken, parallel spelen (naast elkaar spelen, ideeën overnemen), gemeenschappelijk spelen (samen spelen waarbij de sociale contacten eenvoudig zijn) en coöperatief groepsspel (duidelijke afspraken en rolverdelingen). Vanaf het derde levensjaar komen de vaste vriendschappen voor, deze bestaan op een basis van orde en regelmaat. In de kleuterperiode worden de vriendschappen meer gesloten op basis van sympathie. Wel is er nog een egocentrische houding die de echte vriendschappen bemoeilijkt. In de schoolperiode komt echte vriendschap op grond van sympathie meer voor (Alkema & Tjerkstra, 1995). Sociaal gedrag is op te delen in pro-sociaal gedrag en antisociaal gedrag. Onder pro-sociaal gedrag valt empathie tonen en altruïsme, onder antisociaal gedrag valt agressief gedrag (Schaffer, 1996). Sociaal gedrag kan gemeten worden middels observaties en middels vragenlijsten. Als vragenlijst is de Child Behavior Checklist (CBCL) een veelgebruikte vragenlijst om het sociaal functioneren van kinderen te meten. In de onderzoeken die gebruikt zijn voor deze these, is tevens gebruik gemaakt van minder populaire vragenlijsten. De vragenlijsten richten zich op pro-sociaal en antisociaal gedrag naar leeftijdgenootjes en volwassenen toe. Zoals eerder beschreven spelen ouders en leeftijdgenootjes een rol in de sociale ontwikkeling. Een kinderdagverblijf is een goede plek om in contact te komen met leeftijdgenootjes. Uit de onderzoeken van Howes (1988, aangehaald door Gevers Deynoot-Schaub en RiksenWalraven, 2006b), Howes en Phillipsen, (1998, aangehaald door Gevers Deynoot-Schaub et al.) en Lamb, Hwang, Bookstein, Broberg, Hult en Frodi (1988, aangehaald door Gevers Deynoot-Schaub et al.) bleek bijvoorbeeld dat wanneer kinderen vroeg in aanraking komen met positieve interacties met leeftijdgenootjes, dit bijdraagt aan hun sociale competentie. Tevens verlaagt dit het niveau van agressie naar leeftijdgenootjes toe. Wanneer kinderen vroeg in aanraking komen met negatieve interacties met leeftijdsgenootjes, draagt dit bij aan agressie en belemmert het de ontwikkeling van sociale competentie. Een kinderdagverblijf kan een aanvulling zijn op de sociale ontwikkeling wanneer er veel positieve interacties plaatsvinden. De vraag is welke interacties er vooral spelen op een kinderdagverblijf en hoe deze interacties de sociale ontwikkeling van kinderen beïnvloeden. In tegenstelling tot de leeftijdgenootjes, zijn ouders niet aanwezig in een kinderdagverblijf. De vraag is of kinderen zich sociaal adequaat kunnen ontwikkelen bij de afwezigheid van hun ouders. Ahnert, Rickert en Lamb (2000) vonden bijvoorbeeld dat moeders die hun kinderen naar de kinderopvang brengen, compenseren voor de tijd die ze overdag niet samen kunnen doorbrengen. Dit doen ze door hogere niveaus van sociale interactie voor en na de opvang. Dit zou kunnen indiceren dat kinderen die naar een kinderdagverblijf gaan, voldoende mogelijkheden hebben om zich sociaal te ontwikkelen door de compensatie thuis. Het NICHD (1999) ontdekte bijvoorbeeld
5
dat kinderen meer positieve verbondenheid vertoonden met hun moeder wanneer ze minder uren op het kinderdagverblijf spenderen. Mogelijk is een beperkt aantal uren op het kinderdagverblijf beter voor de sociale ontwikkeling dan een grote hoeveelheid uren. Het aantal uren dat het kind spendeert op een kinderdagverblijf zal in deze these de kwantiteit genoemd worden. Daarnaast lijkt de kwaliteit van een kinderdagverblijf ook een rol te spelen bij de sociale ontwikkeling. Volling en Feagans (aangehaald in Gevers Deynoot-Schaub & Riksen-Walraven, 2006b) zagen bijvoorbeeld dat kinderen met een grote sociale angst minder positieve contacten met leeftijdgenootjes hadden en meer op zichzelf waren dan kinderen met minder sociale angst, wanneer deze kinderen op een kinderdagverblijf zaten van lage kwaliteit. Wanneer de kwaliteit van het kinderdagverblijf hoog was, bleken kinderen met een grote sociale angst juist meer positieve contacten met leeftijdgenootjes te hebben dan kinderen met weinig sociale angst. De kwaliteit van een kinderdagverblijf uit zich in ondersteunende zorg, zoals sensitiviteit en positieve aandacht, en in gestructureerde zorg, zoals sociale regels aanleren, activiteiten begeleiden. In deze these zal kwaliteit van een kinderdagverblijf uitgewerkt worden en de relatie van deze kwaliteit met de sociale ontwikkeling belicht worden. In deze these wordt de volgende vraagstelling behandeld: wat is de relatie van het bezoeken van kinderopvang met sociale ontwikkeling en wat voor relatie hebben de kwaliteit en kwantiteit van kinderopvang met de sociale ontwikkeling? Als eerste zal in dit literatuuroverzicht bekeken worden of er een verschil is in de sociale ontwikkeling wanneer het kind thuis of op een kinderdagverblijf opgroeit. Vervolgens wordt de relatie bekeken tussen de kwantiteit van de kinderopvang en de sociale ontwikkeling. Ten derde zal de relatie tussen de kwaliteit van de kinderopvang en de sociale ontwikkeling uitgelicht worden en ten slotte zal de informatie tot een conclusie leiden en zullen er kanttekeningen geplaatst worden bij de gedane onderzoeken.
6
Wel of geen kinderopvang en de rol van kwantiteit en kwaliteit Thuis versus kinderopvang Een aantal van de bestudeerde onderzoeken geven een relatie aan tussen het bezoeken van kinderopvang en de sociale ontwikkeling. Ten eerste worden een tweetal onderzoeken besproken die de sociale vaardigheden van kinderen die wel naar het kinderdagverblijf gaan vergeleken met de sociale vaardigheden van kinderen die niet naar een kinderdagverblijf gaan. Ten slotte wordt er een onderzoek besproken die de kwaliteit van het ouderschap vergelijkt met de aspecten van een kinderopvang. Hickman (2006) meet sociale vaardigheden middels externaliserend gedrag, internaliserend gedrag en interpersoonlijke vaardigheden (zoals het vormen en behouden van relaties en het omgaan met mensen die anders zijn). Dit alles werd beoordeeld door de leerkrachten van de kleuterschool waar het kind onderwijs volgde. The National Center for Education Statistics heeft een dataset vrijgegeven, The Early Childhood Longitudinal Study Kindergarten Cohort (ECLS-K) dat Hickman voor haar onderzoek gebruikt heeft. Zij kwam tot de ontdekking dat kinderen die alleen door hun ouders zijn opgevoed meer sociaal bekwaam zijn dan kinderen die op een kinderdagverblijf hebben gezeten. Tevens bleek dat kinderen die naar een kinderdagverblijf zijn gegaan, slechter scoren dan kinderen die alleen thuis zijn opgevoed op zelf-controle, interpersoonlijke vaardigheden en externaliserend probleemgedrag. Al deze kenmerken zijn een reflectie van de vaardigheid van een kind in relaties met leeftijdgenootjes en/of interacties met leeftijdgenootjes. Opvallend is dat kinderen die naar een kinderdagverblijf zijn gegaan minder internaliserend probleemgedrag vertonen dan kinderen die niet naar een kinderdagverblijf zijn gegaan. Dit zou kunnen indiceren dat kinderen op een kinderdagverblijf hun gevoelens en emoties makkelijker uiten. Kinderen die thuis opgroeien uiten hun gevoelens en emoties mogelijk minder eenvoudig waardoor ze internaliserende problemen gaan vertonen. Loeb, Bridges, Bassok, Fuller, & Rumberger (2007) gebruikten dezelfde dataset als Hickman, de ECLS-K, en kwamen tot vergelijkbare bevindingen. Ze vonden dat het bezoeken van een kinderopvang de gedragsproblemen verhoogt vergeleken met het enkel ontvangen van ouderlijke zorg. De gedragsproblemen zijn gerapporteerd door de leerkrachten van de kleuterschool. Hieruit valt voorzichtig de conclusie te trekken dat het bezoeken van een kinderdagverblijf een negatieve relatie heeft met de sociale ontwikkeling. Belsky, Burchinal, McCartney, Lowe Vandell, Clarke-Stewart, & Tresch Owen (2007) ontdekten dat de kwaliteit van het ouderschap een sterkere en consistentere voorspeller was op alle ontwikkelingsuitkomsten dan één van de aspecten van de kinderopvang. Hogere niveaus van opvoedingskwaliteit voorspellen lagere niveaus van leerkrachtbeoordeelde externaliserend gedrag en conflicten en hogere niveaus van sociale vaardigheden en sociaalemotioneel functioneren. Uit de twee eerstgenoemde onderzoeken blijkt dat kinderen meer externaliserend gedrag en probleemgedrag vertonen wanneer ze gebruik maken van de kinderopvang dan kinderen die geen gebruik maken van de kinderopvang. Deze kinderen vertonen juist meer internaliserende problemen vergeleken met de kinderen die wel gebruik maken van de kinderopvang. Een mogelijke verklaring hiervoor is dat kinderen op een kinderdagverblijf vrijuit hun emoties kunnen uiten waardoor ze deze niet opkroppen. Mogelijk hebben kinderen die enkel thuis opgroeien hier de mogelijkheid niet voor. Deze kinderen kroppen hun emoties op, wat kan resulteren in internaliserende problematiek. Wel moet er rekening gehouden worden met het feit dat deze onderzoeken gebruik maken van dezelfde dataset. Mogelijk worden er andere resultaten gevonden bij een andere dataset. Belsky et al. merkte op dat de kwaliteit van het
7
ouderschap de belangrijkste rol heeft binnen de sociale ontwikkeling, ongeacht of het kind wel of geen gebruik maakt van de kinderopvang. Behalve de verschillen tussen wel of geen kinderopvang en de invloed hiervan op de sociale ontwikkeling, is de kinderopvang zelf ook nog in gradaties op te delen. Een kind kan veel en een kind kan weinig naar de kinderopvang gaan. In de volgende paragraaf wordt de relatie besproken tussen de kwantiteit van de kinderopvang en de sociale ontwikkeling. De relatie tussen de kwantiteit van kinderopvang en de sociale ontwikkeling Veel onderzoeken maken onderscheid tussen veel of weinig uren kinderopvang. Hieruit blijken opvallende resultaten. Naast het aantal uren kinderopvang blijkt de leeftijd waarop het kind voor het eerst naar het kinderdagverblijf gaat ook een rol te spelen. Hierna worden onderzoeken besproken bij kinderen die alleen naar een kinderdagverblijf gaan. Er zijn echter verschillen in het aantal uren/dagen dat de kinderen een kinderdagverblijf bezoeken. De leeftijd waarop kinderen voor het eerst naar een kinderdagverblijf gaan en de invloed hiervan op de sociale ontwikkeling wordt ook besproken. Anme, en Segal (2003) merkten op dat er een kleine hoeveelheid bewijs gevonden is dat de hoeveelheid tijd die kinderen spenderen in niet-ouderlijke opvang in de eerste twee, drie jaar van hun leven, systematisch gerelateerd is aan de zelfcontrole, gehoorzaamheid of probleemgedrag op drie-jarige leeftijd. Hoe meer tijd er in de niet-ouderlijke opvang wordt gespendeerd op twee, drie-jarige leeftijd, hoe meer er sprake is van een verminderde zelfcontrole en gehoorzaamheid en een toename van probleemgedrag. Dit werd gemeten aan de hand van vragenlijsten die aan de ouders en de begeleiders van de kinderdagverblijven werden gegeven. De ouders kregen een vragenlijst over de karakteristieken over het kind en het kind zijn adaptatie op kinderopvang. De begeleiders van de kinderdagverblijven kregen vragenlijsten over de sociale competentie en probleemgedrag van het kind. Belsy, Burchinal, McCartney, Lowe Vandell, Clarke-Stewart, en Tresch Owen (2007) vonden vergelijkbare resultaten. Het aantal uren in de kinderopvang op jonge leeftijd is positief gecorreleerd met de leerkrachtbeoordelingen op externaliserend probleemgedrag en conflicten wanneer het kind 54 maanden is. Het aantal uren in de kinderopvang op jonge leeftijd bleek echter niet gerelateerd te zijn aan dezelfde leerkrachtbeoordelingen in de zesde klas. De zesde klas in Amerika is vergelijkbaar met groep acht in Nederland. Mogelijk hebben de kinderen leren omgaan met hun gedrag naarmate ze ouder werden. Dit zou kunnen indiceren dat kinderdagverblijven geen lange termijn effecten hebben op sociaal gedrag. Er kan pas een duidelijke conclusie over het lange termijn effect getrokken worden wanneer er meerdere onderzoeken worden gedaan die dit aspect uitlichten. Loeb, Bridges, Bassok, Fuller, & Rumberger (2007) hebben in hun onderzoek het precieze aantal uren dat het kind van de kinderopvang gebruik maakt gespecificeerd. Hoe meer uur het kind naar de kinderopvang gaat, hoe meer negatief gedrag dit kind vertoont. De negatieve gedragseffecten zijn al zichtbaar wanneer het kind 15 uur per week naar de opvang gaat. Bij meer dan 30 uur per week verdubbelt het negatieve gedragseffect. Ook het NICHD (2002) heeft in het onderzoek het precieze aantal uren dat het kind van de kinderopvang gebruik maakt gespecificeerd. Zij kwamen tot een vergelijkbaar resultaat. Kinderen die veel uren per week op het kinderdagverblijf zijn (30 uur of meer), vertonen meer probleemgedrag dan kinderen die minder uren op het kinderdagverblijf zijn (minder dan 10 uur). Het probleemgedrag werd gemeten middels de Child Behavior Checklist die door de ouders en door de verzorgers van het kinderdagverblijf werd ingevuld. Hieruit valt de conclusie te trekken dat er geen negatieve gedragseffecten aanwezig zijn wanneer het kind minder dan 10
8
uur per week naar de opvang gaat. Wel bestaat er de mogelijkheid dat er andere problemen kunnen voordoen buiten de sociale ontwikkeling om, dit is immers niet onderzocht. Uit het onderzoek van het NICHD (2001) bleek dat de ouders en de verzorgers van het kinderdagverblijf een verschillende kijk hadden op sociaal gedrag. Ouders en de verzorgers van het kinderdagverblijf vulden beiden dezelfde vragenlijst in; the Adaptive Social Behavior Inventory. Wanneer kinderen meer uren op het kinderdagverblijf zijn, vertonen de kinderen volgens de ouders meer positieve sociabiliteit wanneer ze 24 maanden oud zijn en minder sociabiliteit wanneer ze 36 maanden oud zijn. De sociabiliteit werd gemeten aan de hand van tien items op the Adaptive Social Behavior Inventory. De items richten zich op de behulpzaamheid naar andere kinderen toe, regels volgen in spelletjes, met andere kinderen spelen en speelgoed delen. De ouders zien geen toe- of afname in agressief gedrag wanneer het kind meer uren op het kinderdagverblijf is. De verzorgers van het kinderdagverblijf daarentegen, zien dat kinderen meer agressief gedrag vertonen op 24 en 26 maanden wanneer de kinderen meer uren op het kinderdagverblijf zijn. Zij zien geen toe- of afname in sociabiliteit wanneer het kind meerdere uren op het kinderdagverblijf is. Wanneer de kinderen geobserveerd werden, bleek dat ze, wanneer ze meer uren op het kinderdagverblijf waren, meer positief spelen met leeftijdgenootjes op een leeftijd van 36 maanden. Dit is niet zichtbaar op 24 maanden en op beide leeftijden bleek er geen toe- of afname te zijn van geobserveerde negatieve interacties met leeftijdgenootjes wanneer kinderen meerdere uren op het kinderdagverblijf aanwezig waren. Tot slot kwam het NICHD tot de bevinding dat positieve verzorging in de kinderopvang, de ervaringen van kinderen in de kinderopvang met aanwezige leeftijdgenootjes en uren in de kinderopvang gecorreleerd zijn met sociabiliteit naar leeftijdgenootjes toe en het spelen met leeftijdgenootjes in de kinderopvang. De positieve verzorging en de ervaringen van de kinderen had een positieve relatie met de sociabiliteit. Het aantal uren in de kinderopvang had een negatieve relatie met sociabiliteit. De positieve verzorging in de kinderopvang is gemeten middels de Observation Record of the Caregiving Environment. Deze richt zich op sensitiviteit/responsiviteit naar het kind zijn expressies, stimulatie van de cognitieve ontwikkeling, positieve aandacht, onbevooroordeeldheid, vlakheid van voorkeur en bevordering van exploratie. Er valt te concluderen dat ouders een positievere kijk hebben op de sociabiliteit en agressie van hun kind wanneer deze meerdere uren op het kinderdagverblijf spendeert vergeleken met de begeleiders van het kinderdagverblijf. Gevers Deynoot-Schaub en Riksen-Walraven (2006b) vonden hele andere resultaten. Ten eerste bleek het aantal uren dat kinderen doorbrengen in de kinderopvang niet gerelateerd te zijn aan het temperament van het kind, het gedrag van de ouders en de professionele zorg. Daarnaast bleek uit hun onderzoek in 2008 dat het aantal uren in de kinderopvang ongerelateerd was aan de kwaliteit van de interacties van de kinderen met hun professionele verzorgers en hun ouders. Deze op videoband opgenomen interacties werden beoordeeld middels een 7-punts-schaal die ontwikkeld was door Erickson, Sroufe en Egeland (1985, aangehaald in Gevers Deynoot-Schaub et al, 2006b). Zoals bij het NICHD (2001) al te zien was, verschillen de beoordelingen van ouders en verzorgers van het kinderdagverblijf van elkaar en van onafhankelijke observaties. Wel moet er rekening mee gehouden worden dat Gevers Deynoot-Schaub et al. slechts één aspect van de sociale ontwikkeling hebben onderzocht. De mogelijkheid bestaat dat kinderen die positieve interacties met hun ouders en verzorgers van de kinderopvang hebben, ook externaliserend gedrag of probleemgedrag kunnen vertonen. Uit het onderzoek van Gevers Deynoot-Schaub et al. is nog niet de conclusie te trekken of het aantal uren dat kinderen doorbrengen in de kinderopvang een
9
relatie heeft met de sociale ontwikkeling. Hiervoor zouden er meerdere aspecten van de sociale ontwikkeling onderzocht moeten worden. Naast het aantal uren dat het kind van een kinderdagverblijf gebruik maakt, speelt ook de leeftijd een rol waarop het kind voor het eerst naar het kinderdagverblijf gaat. Dmitrieva, Steinberg, en Belsky (2007) ontdekten dat kinderen die voor meerdere uren in de kinderopvang geplaatst worden en op jongere leeftijd, meer externaliserende problemen vertonen. Op individueel niveau bleek ook dat meer uren in de kinderopvang geassocieerd kan worden aan meer externaliserend gedrag. Kinderen die meerdere uren in de kinderopvang spendeerden, vertonen een toename in externaliserend gedrag gedurende de tijd. Dimitrieva et al. hebben het externaliserende gedrag gemeten middels de Social Skills Rating System die ingevuld werd door leerkrachten van de basisschool. Ook Loeb et al. (2007) vonden dat hoe eerder het kind naar de kinderopvang gaat, hoe groter de negatieve gedragseffecten zijn. Onder deze gedragseffecten vielen een lage zelfcontrole en interpersoonlijke vaardigheden en hoge externaliserende gedragingen. Uit beide onderzoeken valt de conclusie te trekken dat hoe jonger de kinderen zijn wanneer ze voor het eerst naar een kinderdagverblijf gaan, hoe meer er sprake is van negatieve gedragingen. De meeste onderzoekers vonden dat hoe meer uren een kind op het kinderdagverblijf doorbrengt, hoe minder sociaal competent dit kind wordt. Het kind vertoont dan voornamelijk meer extrernaliserend gedrag. Alleen Gevers Deynoot-Schaub et al. kwamen tot de tegenovergestelde conclusie. Deze conclusie kan veroorzaakt worden door een andere meting van sociaal gedrag. In veel onderzoeken wordt er gebruik gemaakt van vragenlijsten die ingevuld worden door de ouders en de verzorgers van het kinderdagverblijf. Deze verschillen veelal in hun beoordelingen. Gevers Deynoot-Schaub et al. observeerde de interacties op een onafhankelijke gestructureerde wijze. Dit kan tot andere conclusies leiden. Daarnaast hebben Gevers Deynoot-Schaub et al. slechts één aspect van de sociale ontwikkeling onderzocht, de kwaliteit van de interacties van de kinderen met hun ouders en de verzorgers van het kinderdagverblijf. De andere aspecten van de sociale ontwikkeling worden mogelijk wel beïnvloed door het bezoeken van een kinderdagverblijf wanneer dit onderzocht wordt middels een gestructureerde observatie. Zoals in het onderzoek van NICHD (2002) vermeld werd, dragen niet alleen de hoeveelheid uren bij aan de sociale ontwikkeling, maar ook de positieve verzorging in de kinderopvang en de ervaringen die de kinderen meemaken in de kinderopvang. Kinderopvangcentra verschillen hier onderling in. In de volgende paragraaf wordt besproken wat voor invloed de kwaliteit van het kinderdagverblijf heeft op de sociale ontwikkeling. Paragraaf 3: De relatie tussen de kwaliteit van de kinderopvang en de sociale ontwikkeling De kwaliteit van de kinderdagverblijven kan zeer verschillend zijn en heeft mogelijk invloed op de sociale ontwikkeling. Er zijn verschillende aspecten die onder de kwaliteit van een kinderdagverblijf vallen: de opleiding van de verzorgers in het kinderdagverblijf, de gehanteerde protocollen voor de stimulatie van sociale ontwikkeling en de uitwerking daarvan en het aantal verzorgers dat aanwezig is op het kinderdagverblijf. De volgende onderzoeken hebben de relatie tussen de kwaliteit van de kinderopvang en de sociale ontwikkeling onderzocht. In een onderzoek van Anme en Segal (2003) naar kwaliteit van zorg en type zorg (dag, avond, nacht) werd gevonden dat de positieve kwaliteiten in het gedrag van de verzorgers, de eigen doeltreffendheid van de verzorger en de ondersteuning voor zorg die het beste de sociale
10
ontwikkeling en adaptatie van het kind voorspellen. Kryzer, Kovan, Phillips, Domagall, en Gunnar (2007) ontdekten dat hoe groter de groep in de kinderopvang is, hoe lager de positieve sociale integratie en de positieve stemming is. Hoe beter de ondersteunende en gestructureerde zorg door de opvang, hoe hoger de positieve sociale integratie, de interesse en betrokkenheid en de positieve stemming is. Hoe beter de ondersteunende zorg, hoe minder boos en agressief de kinderen zijn. Gestructureerde zorg bleek niet gerelateerd te zijn aan boos en agressief gedrag. Gestructureerde zorg is het aanleren van een academische of andere vaardigheid, sociale regels aanleren, voorlezen, verhalen vertellen, zingen, een spelletje spelen, het begeleiden van een project en de tijd die kinderen in georganiseerde groepsactiviteiten spenderen. Ondersteunende zorg bestaat uit sensitiviteit en responsiviteit, positieve aandacht, sterk controlerend gedrag, onbevooroordeeldheid en negatieve aandacht. Gevers Deynoot-Schaub en Riksen-Walraven (2006b) ontdekten juist dat hoe meer kinderen er onder de hoede van één verzorger zijn, hoe meer contacten er waren met leeftijdgenootjes. Kryzer et al. en Gevers Deynoot-Schaub et al. maakten beiden gebruik van een gestructureerde observatie om het gedrag te beoordelen. Een mogelijke oorzaak voor dit verschil is het land van onderzoek. Kryzer et al. hebben hun onderzoek in Amerika uitgevoerd, en Gevers Deynoot-Schaub et al. voerden hun onderzoek in Nederland uit. Daarnaast richten Kryzer et al. zich op meerdere aspecten van de sociale ontwikkeling, terwijl Gevers Deynoot-Schaub et al. zich slechts op één aspect van de sociale ontwikkeling richten. Tot slot vonden Gevers Deynoot-Schaub et al. dat kinderopvanggroepen waarbij er minder leeractiviteiten werden aangeboden en waarbij minder sociale interactie was, de kinderen meer negatieve leeftijdsgerichte initiatieven vertoonden. Er valt voorzichtig te concluderen dat hoe beter de kwaliteit van de kinderopvang is, hoe minder probleemgedrag de kinderen vertonen. De kwaliteit is in de verschillende onderzoeken op verschillende manieren gedefinieerd en onderzocht waardoor er geen duidelijke conclusie is te trekken. Anme et al. richten zich op drie aspecten van de verzorger: de positieve kwaliteiten in het gedrag van de verzorgers, de eigen doeltreffendheid van de verzorger en de ondersteuning voor zorg. Kryzer et al. delen de kwaliteit op in gestructureerde zorg en ondersteunende zorg. Gevers Deynoot-Schaub letten op het aantal kinderen per verzorger, het aanbieden van leeractiviteiten en de sociale interactie. Allen komen tot de conclusie dat een betere kwaliteit van de kinderopvang leidt tot positiever sociaal gedrag. Opvallend is dat Kryzer et al. en Gevers Deynoot-Schaub et al. verschillende resultaten vinden wat betreft het aantal kinderen per verzorger. Een mogelijke oorzaak voor dit verschil kan liggen in het land van onderzoek en in de definitie van sociaal gedrag.
11
Conclusie Uit de besproken onderzoeken blijkt dat de kinderopvang een enigszins nadelige relatie heeft met de sociale ontwikkeling wanneer dit vergeleken wordt met thuis. Kwaliteit en kwantiteit lijken een rol te spelen in deze sociale ontwikkeling. Kinderen die naar een kinderdagverblijf gaan vertonen meer externaliserend gedrag dan kinderen die niet naar een kinderdagverblijf gaan. Hierbij speelt het ouderschap ook een belangrijke rol. Uit Amerikaans onderzoek bleek dat hoe meer uren het kind op een kinderdagverblijf spendeert en hoe jonger het kind voor het eerst naar het kinderdagverblijf gaat, hoe meer externaliserend gedrag er vertoont wordt. Dit werd niet gevonden in Nederlands onderzoek. Bij een kinderdagverblijf met een goede kwaliteit, blijken de kinderen minder probleemgedrag te vertonen. De kwaliteit van een kinderdagverblijf wordt door de onderzoeken op verschillende manieren gedefinieerd. Er wordt gericht op drie aspecten van de verzorger: de positieve kwaliteiten in het gedrag van de verzorgers, de eigen doeltreffendheid van de verzorger en de ondersteuning voor zorg. Kwaliteit wordt opgedeeld in gestructureerde zorg en ondersteunende zorg. Tot slot wordt er gelet op het aantal kinderen per verzorger, het aanbieden van leeractiviteiten en de sociale interactie. Wederom vindt Nederlands onderzoek tegenstrijdige resultaten. Hoe meer kinderen er per verzorger aanwezig zijn, hoe meer interacties de kinderen met elkaar hebben. Een belangrijk punt is dat nagenoeg alle onderzoeken over dit onderwerp, correlationele onderzoeken zijn. Hierdoor is er geen causaal verband te trekken tussen de sociale ontwikkeling en kinderopvang enerzijds en opvoeding thuis anderzijds. Het is mogelijk dat een derde variabele in het spel is. De opvoeding of het inkomen thuis kunnen invloed hebben op de sociale ontwikkeling. Daarnaast worden de variabelen in de onderzoeken op verschillende manieren gedefinieerd. Kwaliteit in een kinderdagverblijf kan zich op verschillende manieren uiten. Het ene onderzoek legt de nadruk op de kind-verzorger ratio, het andere onderzoek legt de nadruk op het type zorg dat de kinderen ontvangen op het kinderdagverblijf. Een ander belangrijk punt is het meten van sociaal competent gedrag. De onderzoekers gebruikten hiervoor verschillende methoden. Er werden verscheidene vragenlijsten afgenomen. De vragenlijsten werden wisselend ingevuld door ouders, verzorgers van het kinderdagverblijf en leerkrachten van de basisschool. Andere onderzoekers maakten gebruik van onafhankelijke gestructureerde observaties. De verschillende meetmethoden kunnen tot onterecht verschillende resultaten leiden. De meeste onderzoeken zien negatieve resultaten wanneer kinderen gebruik maken van een kinderdagverblijf. Door de onderzoeken wordt er voornamelijk gericht op één van de aspecten van het kinderdagverblijf dat invloed kan hebben op de sociale ontwikkeling. Wanneer alle aspecten tegelijk onderzocht worden, ontstaan er mogelijk andere resultaten. Het lijkt dat een goede kwaliteit van het kinderdagverblijf goed is voor de sociale ontwikkeling. Veel uren op het kinderdagverblijf is nadelig voor de sociale ontwikkeling. Weinig uren op het kinderdagverblijf bleek in mindere mate nadelig te zijn, maar hierbij werd geen rekening gehouden met de kwaliteit van het kinderdagverblijf. Het is mogelijk dat wanneer een kind thuis niet de meest ideale opvoeding geniet, hij met weinig uren op een kinderdagverblijf van goede kwaliteit, zich beter sociaal zal ontwikkelen dan wanneer hij niet naar een kinderdagverblijf zou gaan. Dit is echter niet in de huidige onderzoeken onderzocht waardoor deze mogelijkheid nog niet te bevestigen is. In vervolgonderzoek zou er rekening gehouden moeten worden met mogelijke derde variabelen zoals opvoeding, inkomen of onderwijsniveau van de ouders. Daarnaast zou het onderzoek in Nederland uitgevoerd moeten worden omdat de kinderopvang in Nederland verschilt van de kinderopvang in andere landen. In Nederland is men wat terughoudend met het plaatsen van kinderen op kinderdagverblijven. In Amerika worden kinderdagverblijven positiever gezien dan in Nederland. Kinderen met een kleine achterstand omdat ze opgroeien
12
in achterstandswijken, maken gebruik van kinderdagverblijven om hun achterstand te verminderen. Wanneer deze kinderen de leeftijd hebben bereikt om naar school te gaan, verschillen ze minder qua niveau van de kinderen die niet in achterstandswijken zijn opgegroeid. Tevens zou er een duidelijke definitie geformuleerd moeten worden van sociaal competent gedrag, kwantiteit en kwaliteit van de kinderopvang. Deze variabelen zouden gemeten moeten worden middels onafhankelijke gestructureerde observaties. Het is wenselijk dat het vervolgonderzoek een longitudinaal karakter heeft. Dit is belangrijk om tot de ontdekking te komen of het gebruik maken van de kinderopvang op jonge leeftijd, ook een relatie heeft met de sociale ontwikkeling op latere leeftijd. Het is van belang dat deze aspecten van kinderopvang op de juiste manier onderzocht worden in Nederland. Dit omdat er in Nederland veel gebruik wordt gemaakt van de kinderopvang en de wachtlijsten hiervoor steeds langer worden. Wanneer de relatie tussen het gebruik maken van de kinderopvang en de sociale ontwikkeling duidelijk negatief is, zullen er nieuwe oplossingen bedacht moeten worden voor het opvangen van kinderen. Wanneer kwantiteit en kwaliteit een duidelijke rol spelen, kan de kinderopvang geoptimaliseerd worden waardoor de mogelijke negatieve relatie met de sociale ontwikkeling kan verdwijnen.
13
Literatuur • • • • • • • • • • • • • • • • • •
Ahnert, L., Rickert, H., & Lamb, M. E. (2000). Shared Caregiving: Comparisons Between Home and Child-Care Settings, Developmental Psychology, 36, 339-351. Alkema, E. & Tjerkstra, W. (1995). Meer dan onderwijs. Assen: Van Gorcum. Anme, T., & Segal, U. A. (2003). Center-Based Evening Child Care: Implications for Young Children’s Development, Early Childhood Education Journal, 30, 137-143. Belsky, J., Burchinal, M., McCartney, K., Lowe Vandell, D., Clarke-Stewart, K. A., & Tresch Owen, M. (2007). Are There Long-Term Effects of Early Child Care?, Child Development, 78, 681-701. Dmitrieva, J., Steinberg, L., & Belsky, J. (2007). Child-Care History, Classroom Composition, and Children’s Functioning in Kindergarten, Association for Psychological Science, 18, 1032-1039. Gevers Deynoot-Schaub, Mirjam J. J. M., & Riksen-Walraven, J. Marianne (2008). Infants in group care: Their interactions with professional caregivers and parents across the second year of life, Infant Behavior & Development, 31, 181-189. Gevers Deynoot-Schaub, Mirjam, & Riksen-Walraven, J. Marianne (2006a). Peer interaction in child care centres at 15 and 23 months: Stability and links with children’s socio-emotional adjustment, Infant Behavior & Development, 29, 276–288. Gevers Deynoot-Schaub, Mirjam J., & Riksen-Walraven, J. Marianne (2006b). Peer contacts of 15-Month-olds in Childcare: Links with Child Temperament, Parent-Child Interaction and Quality of Childcare, Social Development, 15, 709-729. Hetherington, E.M., Parke, R.D., Gauvain, M. & Locke, V.O. (2006). Child Psychology, A Contemporary Viewpoint. Singapore: McGraw Hill. Hickman, L. N. (2006). Who Should Care for Our Children? The Effects of Home Versus Center Care on Child Cognition and Social Adjustment, Journal of Family Issues, 27, 652-684. Howes, C., Burchinal, M., Pianta, R., Bryant, D., Early, D., Clifford, R., & Barbarin, O. (2008). Ready to learn? Children’s pre-academic achievement in pre-Kindergarten programs, Early Childhood Reasearch Quarterly, 23, 27-50. Kryzer, E. M., Kovan, N., Phillips, D. A., Domagall, L. A., & Gunnar, M. R. (2007). Toddlers’ and preschoolers’ experience in family day care: Age differences and behavioural correlates, Early Childhood Research Quarterly, 22, 451-466. Loeb, S., Bridges, M., Bassok, D., Fuller, B., & Rumberger, R. W. (2007). How much is too much? The influence of preschool centers on children’s social and cognitive development, Economics of Education Review, 26, 52-66. NICHD Early Child Care Research Network (2002). Early Child Care and Children's Development Prior to School Entry: Results from the NICHD Study of Early Child Care, American Educational Research Journal, 39, 133-164. NICHD Early Child Care Research Network (2001). Child Care and Children’s Peer Interaction at 24 and 36 Months: The NICHD Study of Early Child Care, Child Development, 72, 1478-1500. NICHD Early Child Care Research Network (1999). Child Care and Mother-Child Interaction in the First 3 Years of Life, Developmental Psychology, 35, 1399-1413. Schaffer, H.R. (1996). Social Development. Cornwall: Blackwell Publishers Ltd. Siegler, R.S. & Alibali, M.W. (2005). Children’s Thinking. New Jersey: Pearson Prentice Hall.
14