Solidariteit eerlijk verdelen
Voorwoord
Jongere en oudere generaties lijken in toenemende mate tegenover elkaar te staan als het gaat om ons pensioenstelsel. Ouderen wijzen er op dat zij het huidige pensioenvermogen bij elkaar hebben gebracht. Jongeren vrezen dat de pensioenpot leeg is als zij daar aanspraak op mogen maken. Waar de een beweert dat de pensioenen al veel eerder gekort hadden moeten worden, werpt een ander tegen dat er helemaal niet gekort hoeft te worden vanwege de onnatuurlijk lage rekenrente.
Jongere en oudere generaties moeten samen naar een oplossing zoeken. Daarvoor is een vruchtbare dialoog nodig. Syntrus Achmea ondersteunt die graag, mede door berekeningen en beslismodellen aan te reiken op basis waarvan partijen tot een bruikbare gedachtewisseling kunnen komen. Deze paper is daarvan een voorbeeld. Het analyseren en berekenen van solidariteit kan helpen, maar uiteindelijk moeten partijen samen aan tafel beslissen wat een eerlijke verdeling is.
Het is mooi om te zien dat zowel de jongere als de oudere generaties veel waarde hechten aan solida riteit. Dat sterkt mij in mijn overtuiging dat jongeren niet minder solidair zijn dan ouderen. Zij vragen alleen om een andere invulling van het pensioenstelsel. Dat is een billijke vraag, waar oudere generaties in mijn ogen niet omheen kunnen. Zonder jongeren immers geen pensioen.
Ik wens de gezamenlijke generaties daarmee alle succes.
02/24
Hans Snijders Directievoorzitter Syntrus Achmea
Solidariteit eerlijk verdelen
Inhouds opgave
Inleiding
04
1.
Jongeren in beweging, ouderen bezorgd
05
2.
De rol van solidariteit in pensioen
06
3.
Beslissen over pensioen
07
4.
De doorsneepremie
09
5.
Collectief beleggen
11
6. Rekenrente
12
7.
Benodigd rendement
14
8.
Kwalitatieve criteria
16
9.
Gedragen beleid
18
Slotwoord
Solidariteit eerlijk verdelen
20
03/24
Inleiding
Solidariteit in pensioen Het lijkt er op dat er op dit moment gelijktijdig twee discussies plaatsvinden over het wijzigen van ons pensioenstelsel: 1. een discussie op een concreet niveau: de vorm geving van het nieuwe pensioencontract en het nieuwe FTK en 2. een discussie die wat abstracter lijkt, namelijk hoe het verder moet met de collectiviteit en de solidariteit als fundament van de pensioenfondsen.
die het besluitvormingsproces ondersteunen en het draagvlak laten zien. Door die transparantie zijn de gemaakte keuzes beter te verdedigen. Aanleiding voor het maken van deze paper is de lopende generatiediscussie. De angel moet uit die discussie. We hopen dat met onze handreikingen die discussie weer op het goede spoor komt. Het zou ook mooi zijn als het u zou helpen bij de vormgeving van het nieuwe pensioencontract.
De eerste discussie is voor een groot deel een technische discussie tussen vakgenoten in vooral de pensioensector en bij het ministerie van SZW. De tweede discussie is een maatschappelijke, bredere discussie. Wij richten ons in deze paper vooral op de tweede discussie. Graag willen wij laten zien dat er in een pensioen regeling vaak solidariteitselementen zitten die voor een pensioenfondsbestuur een gegeven zijn. Omdat sociale partners daar bijvoorbeeld voor gekozen hebben. Of omdat de wetgever daartoe verplicht. Wij pleiten ervoor dat ook die solidariteits elementen een rol spelen bij het maken van beleids keuzes op bestuursniveau. Wij laten aan de hand van voorbeelden zien dat er methodieken zijn waarmee de effecten van veel solidariteitselementen kunnen worden doorgerekend en inzichtelijk gemaakt. Die methodieken kunnen besturen en sociale partners helpen bij het maken van evenwichtige keuzes. Solidariteit in pensioen is fundamenteel en moet eerlijk zijn verdeeld. Om een goed beeld te krijgen, moet een aantal zaken worden doorgerekend. Maar wij laten ook zien dat je er met rekenen alleen niet komt. In het besluitvormingsproces spelen ook andere zaken een rol. Zo kunnen vanuit een maat schappelijk of politiek oogpunt keuzes worden gemaakt die op andere dan puur financiële gronden goed te verdedigen zijn. Die misschien ook niet altijd op solidariteit zijn terug te voeren. Maar die wel breed worden gedragen. Er zijn methodieken
04/24
Solidariteit eerlijk verdelen
1. Jongeren in beweging, ouderen bezorgd
Vooral jongeren lijken niet gelukkig te zijn met het huidige pensioenstelsel. Zij hebben het gevoel dat zij de ouderen subsidiëren en zij vrezen dat hun eigen toekomstige pensioenuitkeringen op de tocht staan.
• Eind mei 2013 presenteerden de Jonge Democraten, Jonge Socialisten en de JOVD in het televisie programma Buitenhof hun gezamenlijke visie voor het pensioenstelsel van de toekomst: het 10-punten plan. Hun plan kent geen doorsneepremie meer, individuele pensioenrekeningen in plaats van collectief georganiseerde evenredige opbouw, een andere vorm van verplichtstelling. Zo ontstaat een meer solidair stelsel, aldus deze jongeren.
• Ongeveer gelijktijdig maakten ouderenbonden en
jongerenorganisaties van FNV en CNV hun gezamen lijke uitgangspunten in de pensioendiscussie bekend: Pensioen voor jong en oud. De uitgangspunten zijn gestoeld op collectiviteit en solidariteit en liggen dicht aan tegen de denkbeelden achter de hervorming van het pensioenstelsel die al door de wetgever en sociale partners is gestart. Wel wordt ook vanuit deze hoek gepleit voor nader onderzoek en heroverweging van de doorsneepremie en -opbouw en de verplicht stelling. Ook zijn deze partijen op zoek naar een andere vormgeving van de solidariteit, ook al is hun oplossing minder rigoureus.
• Een beweging die veel aan de weg timmert is het
Pensioenlab. Het PensioenLab is een initiatief van CNV Jongeren, FNV Jong en MHP-jongeren. Zij hebben het afgelopen jaar organiseren symposia georganiseerd en onderzoeken het bestaande pensioenstelsel thematisch. Zij willen een heleboel dingen anders, maar geen radicale verandering van het systeem. Zij komen concreet met voorstellen tot verbetering van het bestaande stelsel. Het Pensioenlab probeert sommige gaande discussies om te buigen. Zo willen zij – anders dan wat door anderen wel geroepen wordt – geen combinatie van zorg en pensioen. Door een combinatie van twee toch al complexe stelsels roep je nog meer moeilijkheden op je af, vinden zij.
Solidariteit eerlijk verdelen
• Ook G500 liet zich niet onbetuigd. G500 is een
groep van inmiddels meer dan duizend jongeren die vindt dat het nodig is om de politiek te verjongen. Ook op het pensioendossier laten ze geregeld van zich horen. Zij maken zich ongerust over het de inperking van het Witteveenkader, over de syste matiek van de doorsneepremies, over de discussies rond de te hanteren rente. Meer algemeen maken zij zich sterk voor een pensioenstelsel dat ze werkelijk solidair en houdbaar vinden.
Ouderen betogen dat toch vooral zij het pensioen vermogen bij elkaar gebracht hebben. Ook vinden zij (hoge) kortingen niet nodig, omdat er in hun ogen een te lage rekenrente wordt gehanteerd. Zij menen dat hun uitkeringen gekort worden in het voordeel van jongeren, terwijl het totale pensioenvermogen ongekend hoog is. Zij zijn bezorgd over de toekomst van hun pensioen. Gevoed door de media, dreigt de discussie rond het pensioenstelsel vooral ook een generatie discussie te worden. Polarisatie ligt op de loer. Solidariteit en collectiviteit spelen een belangrijke rol in de vormgeving van het nieuwe pensioencontract vanaf 2015. Jong en oud zullen snel overeenstemming moeten bereiken, als we een houdbaar pensioenstelsel willen neerzetten en het nieuwe pensioencontract vorm willen geven. Dit is geen gemakkelijke opgave, omdat er veel onduidelijkheden bestaan. Want wat bedoelen we precies met solidariteit? In hoeverre kun je de diverse vormen van solidariteit zichtbaar maken? En moet eigenlijk alles wel over solidariteit gaan als het om pensioen gaat?
05/24
2. De rol van solidariteit in pensioen
Bij hervorming van het pensioenstelsel kunnen we niet om het begrip solidariteit heen. Iedereen wil dat het stelsel solidair is, maar er is geen overeenstemming over inhoud en vorm. Waar gaat het om? Het begrip solidariteit veronderstelt een onderlinge verbondenheid door een gemeenschappelijke (on) zekerheid in het bestaan. Bij pensioen bestaat die verbondenheid erin, dat alle betrokkenen het risico lopen dat hen op een dag gezinsinkomen komt te ontvallen door ouderdom, ziekte of overlijden. Met dat gegeven risico staat hun bestaanszekerheid op het spel.
Wij denken dat beide benaderingen in de besluit vorming een rol moeten spelen. Zo kunnen vanuit een open benadering de inhoud van een pensioenregeling op hoofdlijnen of de bijstelling daarvan worden bepaald. Vervolgens kunnen met bestaande meet technieken de solidariteitseffecten van diverse elementen worden doorgemeten en zichtbaar worden gemaakt. In het kader van evenwichtige belangen afweging kan op elementen waarbij keuzevrijheid is een verfijningsslag plaatsvinden. Naar ons idee vindt die ‘finetuning’ altijd op groepsniveau plaats en nooit op individueel niveau.
Over het wezen van solidariteit is veel meer geschreven dan met het bovenstaande gezegd is. Wij denken dat voor de houdbaarheid van het pensioenstelsel vooral belangrijk is dat de solidariteit niet (langer) mag bestaan in een eenzijdige inkomensoverdracht (subsidiëring). Zoals dat bij bijvoorbeeld VUT-regelingen en veel prepensioenregelingen wel het geval was.
Overigens kunnen bij de invulling van de pensioen regeling ook andere zaken een rol spelen. Bijvoorbeeld of gemaakte keuzes goed en tegen redelijke kosten uitvoerbaar zijn en of de regeling is uit te leggen aan de belanghebbenden? Hierbij is de bestuurlijke inschatting van wat haalbaar en duurzaam is belangrijk. Daar komt op zich geen rekenwerk aan te pas. Maar die inschatting kan volgens ons, mits transparant gemaakt, wel als rechtvaardiging voor de gemaakte keuzes dienen.
• Je kunt de inrichting van solidariteit op een open
manier benaderen: het gaat dan om de kwalitatieve invulling van intermenselijke betrekkingen. In relatie tot pensioen: waar moet een goed pensioen in voorzien? Die inrichting kan op een relatief auto nome manier plaatsvinden, bijvoorbeeld vanuit een ideologie of maatschappelijke of politieke wens.
• Je kunt de inrichting van solidariteit ook vanuit de
utiliteitsgedachte benaderen: wat levert solidariteit me op? Het lijkt er op dat in de huidige generatie discussie over pensioen de utiliteitsgedachte heeft gewonnen. De solidariteit binnen een pensioen regeling moet binnen die gedachte kunnen worden afgemeten aan de mate van overdracht van het collectief bijeengebrachte vermogen. In essentie gaat het er om hoeveel ieder profiteert van het collectief bijeen gebrachte vermogen. In een perfect georganiseerde solidariteit zou iedereen ongeveer evenveel moeten profiteren. In de praktijk moet het gaat om een evenwichtig georganiseerde solidariteit.
06/24
Solidariteit eerlijk verdelen
3. Beslissen over pensioen
Hoe brengen we de generatiediscussie over pensioen verder? In de eerste plaats moeten de betrokken partijen bereid zijn met elkaar te praten. Dat moet bij voorkeur ook gebeuren aan de tafels waar besluiten worden genomen: bij sociale partners en in besturen van pensioenfondsen. Jongeren en ouderen moeten er voor zorgen dat iedereen ‘aan tafel zit’. Als er dan door hen gezamenlijk besloten wordt, dan is de besluitvormingsprocedure belangrijk. Die procedure moet transparant zijn. Daarnaast moet er op een aantal inhoudelijke vragen antwoord komen. De vragen Volgens ons moet er antwoord komen op bijvoor beeld de volgende vragen: • Is de doorsnee systematiek nog steeds de beste? • Is een collectief systeem nog steeds het beste? • Welke intergenerationele overdrachten ontstaan bij aanpassing in de rekenrente? • Welke criteria spelen naast solidariteit nog meer een rol bij het maken van beslissingen binnen een pensioenfonds? • Hoe komen we tot een ‘gedragen’ pensioenregeling? Bij elke vraag moet duidelijk zijn wat precies wordt bedoeld met de genoemde begrippen. Als iedere participant in de discussie dat helder heeft en er overeenstemming over de besluitvormingsprocedure is bereikt, kan er worden gekozen uit prioriteiten. Solidariteit soms een gegeven, soms een keuze Sommige solidariteitselementen zijn een gegeven, omdat zij bijvoorbeeld een verplicht karakter hebben. Denk aan de wettelijk voorgeschreven rekenrente of de doorsneepremie voor verplicht gestelde bedrijfs takpensioenfondsen. Andere zijn ter keuze voor sociale partners, maar weer niet voor het bestuur van een pensioenfonds. Voor het bestuur van een pensioen fonds zijn dus veel solidariteitselementen met de gegeven pensioenregeling een vast vertrekpunt. Toch kan een bestuur met die gegeven solidariteits elementen rekening houden op het terrein waar zijn nog wel beleidsvrijheid heeft. Zo speelt afweging van solidariteit in feite op elk niveau een rol. Wel is het zo Solidariteit eerlijk verdelen
dat alleen voor het bestuur een wettelijke verplich ting voor evenwichtige belangenafweging bestaat. Effecten verrekenen Voor de bestuurlijke besluitvorming over beleid van het pensioenfonds geldt de wettelijke verplichting van een evenwichtige belangenafweging. De wet gever heeft dit voorschrift niet ingevuld; een bestuur is daarin in principe vrij. Maar om de gemaakte keuzes verdedigbaar te maken is een goed overallbeeld van de pensioenregeling en zijn uitvoeringsaspecten van groot belang. Dit betekent zeker dat de financiële effecten van besluiten in beeld moeten komen, ook al hoeft dat niet op de euro nauwkeurig. Zo kan de solidariteitsverdeling grosso modo in evenwicht komen. Wij denken dat met deze werkwijze ook voldaan is aan het voorschrift van een evenwichtige belangenafweging. Helpt informatie over de effecten van solidariteits elementen ons in de besluitvorming? Ja.,Inzicht in die effecten helpt, maar is niet alles bepalend. Een voorbeeld. Wie het meest profiteert van ons grootste collectieve en solidaire systeem is (indicatief) al in kaart gebracht. In het Sociaal en Cultureel Rapport 2010 van het Sociaal en Cultureel Planbureau is te vinden (hoofdstuk 18) welke generatie (toen) het meeste profijt had gehad en nog zal hebben van de overheid. Daaruit blijkt bijvoorbeeld dat de naoorlogse generatie minder profijt heeft van de overheid dan de latere generaties. De generaties geboren tussen 1960 en 1990 profiteren het meest. Toch relativeren de samenstellers van het dit rapport hier: “Het is de vraag naar rechtvaardigheid, die niet eenvoudig aan de hand van cijfers over het verleden beantwoord kan worden. De verdeling van het nettoprofijt tussen generaties is informatief, maar zeker niet imperatief voor hervormingen van het overheids beleid”.
07/24
Onderzoek naar solidariteit en besluitvormings technieken Syntrus Achmea heeft de afgelopen tijd veel onder zoek gedaan naar verschillende aspecten die nauw zijn verbonden met solidariteit. Kwantitatief onder zoek in de vorm van berekeningen van de effecten van de doorsneepremie, kostenefficiëntie in een collectiviteit en de rekenrente. Maar ook kwalitatief via groepsondersteunende technieken om zo met een grote groep belanghebbenden met verschillende belangen gemakkelijker tot overeenstemming te komen. Ook keuzes die op andere dan financiële gronden goed verdedigbaar zijn, kunnen dan stand houden. Er wordt dan ook op dit vlak volgens ons voldaan aan het voorschrift van een evenwichtige belangenafweging. Deze onderzoeken worden besproken in de hoofdstukken 4 tot en met 9.
08/24
Solidariteit eerlijk verdelen
4. De doorsnee premie
De doorsneepremie in combinatie met doorsnee opbouw is één van de meest besproken onderwerpen op het gebied van solidariteit. Jongeren betalen te veel premie en ouderen betalen te weinig premie in vergelijking tot de opbouw die ze daarvoor ontvangen. Als iemand zijn hele werkzame leven bij het pensioen fonds blijft, dan is dit systeem in principe geen bezwaar: wat wordt misgelopen op jonge leeftijd, wordt later gecompenseerd. Maar dit systeem faalt als er in die continuïteit systematische breuken optreden. Als er geen jonge aanwas is in dit systeem gaat het mis. Dus ook als jongeren, om wat voor reden dan ook, niet steeds deelnemen in zo’n pensioen regeling. Voor iemand die jong deelneemt, maar rond zijn 40ste zelfstandig wordt en uit het pensioenfonds treedt, gaat het ook mis. Zo iemand heeft altijd te veel betaald en profiteert niet van het compensatieeffect op oudere leeftijd. Laten we dit systeem eens nader bekijken op overdrachtseffecten.
Figuur 1 - Opbouwpercentages op basis van doorsnee systematiek (uniform) en actuarieel neutraal onder een nominaal contract (nominal) en voor een reëel contract (real). Bij het reële contract is uitgegaan van 2,14% nominale pensioenopbouw plus daarbovenop inkoop voor inflatiecompensatie. Inkoop onder het reële contract is wel duurder dan onder het nominale contract: de kostendekkende premie stijgt van 17,5% van 25,2%
4,00%
Nominal
Uniform
Real
3,50% 3,00% 2,50% 2,00% 1,50% 1,00%
Opbouwpercentages vergeleken De ‘oneerlijkheid’ die de doorsneepremie met zich meebrengt, is te berekenen. Een voorbeeld: We gaan uit van een dienstverband van 25 tot 67 jaar, een gelijkblijvend salaris van 25.000 euro en een franchise van 13.000 euro. Het doorsnee opbouwpercentage is 2,14%, de bijbehorende kostendekkende premie op basis van de DNB rentetermijnstructuur van mei 2013 is gelijk aan 17,5%. Gegeven de premie zou een jongere van 25 jaar op grond van actuariële grondslagen in plaats van 2,14% wel 3,76% aan pensioenopbouw in kunnen kopen als de doorsneesystematiek zou worden afgeschaft. Een 66-jarige zou in dat geval nog slechts 1,24% kunnen opbouwen in plaats van 2,14%. Het omslagpunt, van de leeftijden waarop iemand te veel betaald naar de leeftijden waarop iemand profiteert, ligt op 44 jaar. De overgang van een nominaal naar een reëel con tract, waarin ook indexatie wordt ingekocht, maakt de verschillen tussen de doorsnee systematiek en een actuarieel neutrale systematiek kleiner (zie figuur 1). Dit komt omdat de inkoop van inflatiecompensatie voor jongeren relatief duurder is dan voor ouderen. Ook is het effect van de doorsneesystematiek afhan kelijk van de hoogte van de rekenrente, bij een rente van 0% is de actuarieel neutrale opbouw gelijk aan de doorsneeopbouw voor alle leeftijden. De solidariteits effecten resulterend door de doorsneesystematiek zijn dus niet constant in de tijd en zijn te beïnvloeden door de vormgeving van het pensioencontract. Instapbereidheid We hebben modellen om de impact van solidariteit in beeld te brengen. Hiermee kunnen we bijvoorbeeld in beeld brengen wanneer de jongere nog bereid is bij het lopende pensioenfonds ‘in te stappen’. Het gaat uiteraard om theoretisch modellen, want we laten de verplichte deelneming zoals die in werkelijkheid bestaat, even los. Aanname is dat de jongere alleen toetreedt als het pensioenfonds hem meer oplevert,
0,50% 0,00% 23 25 27 29 31 33 35 37 39 41 43 45 47 49 51 53 55 57 59 61 63
Solidariteit eerlijk verdelen Term structures with UFR 2012
09/24
in termen van ‘economisch nut’,1 dan individueel pensioen opbouwen. In feite meet je hiermee ook het draagvlak voor verplichte deelneming bij jongeren. Uitkomst voor deelneming in een pensioenfonds met een doorsneesystematiek is dat een jongere alleen bereid is toe te treden als de dekkingsgraad op dat moment hoger ligt dan ca 109%2. Is de dekkings graad lager, dan bouwt de jongere liever individueel pensioen op. Maar als het pensioenfonds een actu arieel neutrale systematiek heeft voor de premie en opbouw, dan is een jongere bij een dekkingsgraad van 100% of hoger bereid om in te stappen, omdat individuele opbouw dan niet meer oplevert dan het collectieve pensioen. Conclusies: • een pensioensysteem met doorsneepremie en -opbouw kent solidariteitseffecten, maar de grootte van de effecten is te beïnvloeden door de vormgeving van het pensioencontract. Zo heeft de doorsneesystematiek in een reëel contract kleinere effecten dan in een nominaal contract. • een collectieve pensioenregeling met een actuarieel neutrale premie en opbouwsystematiek kent een lagere instapdrempel dan een collectieve pensioen regeling met een doorsneesystematiek.
1 We hebben gebruik gemaakt van een nutsfunctie met constante relatieve risico aversie, gelijk aan 3 2 Er zijn hier twee redenen voor. De eerste is de tijdpreferentie van geld, jongeren betalen liever minder premie voor dezelfde opbouw zodat ze nu meer geld hebben, want nu geld hebben wordt hoger gewaardeerd dan in de toekomst datzelfde bedrag ontvangen. De tweede is dat er onder pensioenopbouw onder de doorsneesyste matiek een lager pensioenbedrag resulteert op pensioendatum. Dit heeft te maken met renteopbrengsten, onder de doorsneesystema tiek is er sprake van een omslagelement waardoor er minder kapitaal aangehouden hoeft te worden voor de pensioenbetalingen. Minder kapitaal resulteert in minder renteopbrengsten.
10/24
Solidariteit eerlijk verdelen
5. Collectief beleggen
We vergelijken een pensioenfonds met een actuarieel neutrale systematiek voor de premie en opbouw met individuele pensioenopbouw. Het essentiële verschil tussen het pensioenfonds en de individuele pensioen opbouw is dat het pensioenfonds collectief belegt. Als er geen onzekerheid is over de beleggingsrende menten, dan zal een jongere vrijwillig tot dit pensioen fonds toetreden als de dekkingsgraad minstens 100% bedraagt. Immers, is de dekkingsgraad 100% dan levert het collectieve pensioenfonds evenveel op als de individuele pensioenopbouw, is de dekkingsgraad hoger dan 100% in het collectieve pensioenfonds dan kan de jongere daarvan mee profiteren. Intergenerationele risicodeling Doordat er wel onzekerheid bestaat over de rende menten die een fonds gaat behalen, ontstaat er een extra voordeel van een collectief boven individuele pensioenopbouw. De beleggingsrisico’s kunnen namelijk over de tijd worden gespreid en daardoor worden gedeeld met andere (ook toekomstige) generaties. Zonder onzekerheid is een collectief pensioenfonds met een dekkingsgraad van 100% en actuarieel neutrale premie en opbouw vanuit het perspectief van de jongere nog even aantrekkelijk als individuele pensioenopbouw. Maar als je onzekerheid toevoegt als criterium, dan is de jongere bereid toe te treden bij een dekkingsgraad van ca 95%. Kostenefficientie Een ander mogelijk voordeel van collectief beleggen is kostenefficiëntie. In de literatuur (Bikker en de Dreu, 2006) is aangetoond dat collectieve pensioen contracten onder meer lagere administratiekosten en transactiekosten hebben dan individuele contracten. Dit kan in onze modellen als een extra pensioen opbrengst voor de deelnemer worden gezien. Hoeveel extra hangt af van de bereikte kostenefficiëntie en de hoogte van de rente. We gaan hieronder uit van 0,4% kostenreductie, afgeleid van de uitkomsten van Bikker en de Dreu, en een rente van gemiddeld 2% per jaar.
Solidariteit eerlijk verdelen
We kijken weer naar een collectief pensioen op basis van een actuarieel neutrale premie en opbouw systematiek. Voor een jongere is instappen in dit pensioenfonds al aantrekkelijker dan individuele pensioenopbouw bij een dekkingsgraad van 89%. Als de dekkingsgraad van het pensioenfonds 100% is, dan levert die instap de jongere een extra verwachte pensioenopbouw van 9% op ten opzichte van individuele pensioenopbouw. Doorsneesystematiek Ook de keuze tussen individuele pensioenopbouw en deelname aan een collectief pensioenfonds met doorsneesystematiek is nu aantrekkelijker. Bij een dekkingsgraad hoger dan 92% is het voor de jongere al beter om in het pensioenfonds te stappen dan individueel pensioen op te bouwen. Is de dekkings graad van het fonds 100% dan bouwt de jongere naar verwachting 4% meer pensioen op door zich aan te sluiten bij het collectief. Effect van vergrijzende populatie Bovenstaande resultaten over de voordelen van collectief boven individueel pensioenbeleggen zijn gebaseerd op de aanname dat er op elk moment evenveel jongeren als ouderen als gepensioneerden in de economie zijn. In werkelijkheid zien we echter dat de deelnemerspopulatie in Nederland verandert. Volgens cijfers van het CBS over de ontwikkeling van de Nederlandse bevolking was er in 2010 een afname van de jongere werkende generatie van 0,3%. Maken we de rekensommen voor het voordeel uit kostenefficiëntie weer voor een pensioenfonds met een doorsneesystematiek, dan betekent dit dat het voor een jongere aantrekkelijk is om in te stappen als de dekkingsgraad hoger is dan 95% (ten opzichte van 92% als de populatie constant bleef). Hieruit blijkt dat de afname van de bevolkingsgroei negatieve effecten heeft op de toekomstbestendigheid van een collectief pensioencontract.
11/24
6. De rekenrente
De sturing en het toezicht op pensioenfondsen zijn gebaseerd op de dekkingsgraad. De hoogte van de dekkingsgraad is in belangrijke mate afhankelijk van de rekenrente. Een verandering van de rekenrente heeft invloed op de waarde van het pensioen van de verschillende generaties. Deze invloed hebben we in beeld gebracht voor de overgang van een nominale rentetermijnstructuur zoals die tot september 2012 werd gehanteerd, naar een rentetermijnstructuur met toepassing van de Ultimate Forward Rate methodiek (UFR). De rentetermijnstructuur met UFR is gebaseerd op de Euro swapcurve zoals dit bij de traditionele rentetermijnstructuur ook het geval is, maar de rentes convergeren vanaf 20 jaar en verder naar een constante waarde. Afhankelijk van het niveau van de swapcurve verhoogt of verlaagt de UFR-methodiek de rentes met hoge looptijden.
Figuur 2 - Rentetermijnstructuur en forwards met en zonder UFR (eind 2012)
Door toepassing van de UFR-methodiek is eind 2012 de rekenrente voor pensioenfondsen hoger dan de oorspronkelijke nominale rentetermijnstructuur, zoals getoond in figuur 2. Dit heeft invloed op verschillende aspecten van het pensioenfonds. Zo zijn de verplich tingen minder waard onder een hogere rente, waardoor de dekkingsgraad stijgt en meer kan worden uitge keerd ten gunste van ouderen. Aan de andere kant is ook de nieuwe opbouw van pensioen goedkoper onder de hogere rente, wat in voordeel is van de jongeren. De vraag is in hoeverre de voor- en nadelen tegen elkaar opwegen en welke waardeoverdrachten tussen generaties door de invoering van de UFR zijn ontstaan.
Figuur 3 - Netto profijt als percentage van het inkomen per geboortejaar bij introductie van de UFR-methodiek. Hierbij is uitgegaan van de gehele Nederlandse bevolking en een horizon van 25 jaar gebruikt. De generational account (GA) is opgebouwd uit de net benefit option (NBO) en de residue option (RO) in verband met het overgebleven surplus na 25 jaar.
Term structures with UFR 2012
Individual level GA NBO RO
6
Net benefit (in percentages)
Interest Rate (in percentages)
5%
4.2 4
2
Interest Rate Interest Rate with UFR Forward Rate Forward Rate with UFR
0 0
20
40 Time to maturity (in years)
12/24
0%
60
−5 %
1920
1940
1960
1980
2000
Year of birth
Solidariteit eerlijk verdelen
Met behulp van generational accounting kunnen we zogenaamde netto profijt plaatjes maken. Deze methodiek gaat uit van optiewaardering: voor iedere generatie kan worden berekend op welk deel van het pensioenvermogen zij aanspraak kan maken. Een verandering in de sturing van het pensioenfonds impliceert een verandering in de genoemde aanspraak. Waar een generatie inlevert, profiteert een andere generatie. De totale waarde blijft immers gelijk. De netto profijtplaatjes geven per geboortejaar aan hoeveel de waarde van het pensioen verandert (uitgedrukt als percentage van het inkomen van de betreffende deelnemers) door invoering van de UFR-methodiek. De invoering van de UFR heeft, over de gehele Nederlandse bevolking gekeken, voordeel opgeleverd voor ouderen ten koste van jongeren. De oudere leeftijdscohorten zagen hun pensioenwaarde tot 7% van hun gemiddeld inkomen stijgen door de invoering van de UFR-methodiek. De jonge cohorten verloren tot zo’n 6%. Dit effect heeft ook te maken met de
lage rente op het moment van invoering van de UFR. Was de rente hoog geweest, dan hadden de jongeren kunnen profiteren ten koste van ouderen. De invloed op de hoogte van de waardeoverdrachten door de invoering van de UFR is ook afhankelijk van de pensioenfondspopulatie. We hebben plaatjes gemaakt voor een jong fonds en een oud fonds. In 2012 heeft de eerste genoemde aanpassing plaats gevonden. Voor een jong pensioenfonds kennen de verplichtingen een hoge duration (gemiddelde uitkeringsduur) waardoor de impact van invoering de UFR hoger is. Het effect in figuur 4 loopt voor oudere leeftijds cohorten zelfs op van 7% tot ca 20% van het gemiddelde inkomen. Oude pensioenfondsen kennen een lagere duration en zijn daarmee minder gevoelig voor de invoering van de UFR.
Figuur 4 - Netto profijtplaatjes voor links een jong fonds, en rechts een oud fonds Individual level 20 %
15 %
GA NBO RO
2%
Net benefit (in percentages)
Net benefit (in percentages)
Individual level
4%
GA NBO RO
10 %
5%
0%
−2 %
0% −4 %
−5 % −6 % 1920
1940
1960 Year of birth
Solidariteit eerlijk verdelen
1980
2000
1920
1940
1960
1980
2000
Year of birth
13/24
7. Benodigd rendement
De dekkingsgraad is de gebruikelijke maatstaf voor de financiële gezondheid van een pensioenfonds. De dekkingsgraad heeft echter als nadeel dat deze sterk afhankelijk is van de gehanteerde rekenrente. Met behulp van generational accounting hebben we laten zien dat een aanpassing aan de rekenrente invloed heeft op evenwichtige belangenafweging. De financiële waarde van het pensioen voor verschil lende generaties verandert namelijk: er zijn generaties die profiteren van de aanpassing en generaties die inleveren. Er is echter een alternatief voor de dekkings graad die niet afhankelijk is van de rekenrente: het benodigd rendement. Op basis van het benodigd rendement hebben we gekeken naar evenwichtige belangenafweging in de casus ‘korten van rechten’. Een paar jaar geleden was het nog de vraag of pensioenfondsen de pensioenrechten zouden moeten korten. Afgelopen jaar was het vooral de vraag hoe pensioenfondsen de pensioenrechten moeten korten. Stel dat de hoogte van het totale kortingspercentage 8% is. Hoe verdeel je dan de pijn over de belang hebbenden? Eén uniform kortingspercentage voor iedereen? Onderscheid maken naar gepensioneerden en niet-gepensioneerden? Of onderscheid maken naar actieve deelnemers en inactieve deelnemers? En zo voort. Het wettelijk voorschrift van evenwichtige belangen afweging geldt ook voor een besluit over korten van pensioenrechten. Maar hoe de evenwichtige belangen afweging moet worden ingevuld, is niet in de wet omschreven. Er zijn verschillende mogelijkheden. Zo kan men kiezen voor uniform korten van alle pensioenrechten. Dit betekent dat de huidige financiële waarde van de pensioentoezeggingen van iedere belanghebbende in het pensioenfonds met het zelfde percentage wordt verlaagd. Uniform korten klinkt in eerste instantie als een evenwichtige maatregel. Maar korten is een maatregel die niet op zichzelf staat. Het korten van rechten is namelijk een ‘ultimum remedium’. Dit betekent dat alle andere maatregelen om het financiële tekort van het
14/24
pensioenfonds op te heffen eerder al zijn ingezet. Dit kan bijvoorbeeld het verhogen van de pensioen premie zijn geweest. Een premieverhoging treft, afgezien van eventueel de werkgever(s), alleen de actieve deelnemers van het pensioenfonds en bijvoorbeeld niet de gepensioneerden. Dus uniform korten is niet zo evenwichtig na een premieverhoging. Is het dan misschien beter om verschillende kortings percentages voor verschillende belanghebbenden groepen te hanteren? We kunnen verschillende kortingspercentages per groep vaststellen op basis van het benodigd rendement van het pensioenfonds. Het benodigd rendement is het jaarlijkse rendement dat minimaal nodig is om alle toekomstige pensioen uitkeringen te kunnen voldoen. Voor een gemiddeld pensioenfonds lag dit rendement eind 2012 rond de 3,3%. Ofwel, met een jaarlijks rendement van 3% konden de uitkeringen van alle belanghebbenden groepen worden voldaan. Dit percentage van 3% lijkt niet hoog voor een te behalen beleggingsrendement. Toch moesten de totale pensioenrechten volgens de wettelijke voorschriften met 8% worden gekort. Door de pensioenrechten te verlagen, hoeft er over het vermogen van het pensioenfonds jaarlijks minder rendement behaald te worden om alle uitkeringen te kunnen voldoen. Door een korting van 8% daalt het benodigde rendement voor het pensioenfonds van 3,3% naar 2,8%. Hoe er gekort gaat worden maakt niet uit voor het benodigd rendement voor het totale pensioenfonds. Dat blijft na korting 2,8%. Maar als je een uniform kortingpercentage hanteert, dan resulteert de korting wel in verschillende benodigde rendementen voor de afzonderlijke belanghebbendengroepen. Zo hebben we berekend dat er na een uniforme korting van 8% van de pensioenrechten 2,9% rendement benodigd is om de uitkeringen van de actieven te kunnen betalen, terwijl er maar 2% rendement benodigd is om de uitkeringen van de gepensioneerden te kunnen betalen. Meer evenwichtigheid is te bereiken door een gedifferentieerd kortingspercentage vast te stellen Solidariteit eerlijk verdelen
zodanig dat het benodigd rendement voor elke belanghebbendengroep na korting gelijk is, namelijk 2.8%. Om dat te bereiken worden de actieven met 12%, dus meer dan 8%, gekort en gepensioneerden met 5%, dus minder dan 8%. Zodat voor iedere belanghebbendengroep een even hoog jaarlijks rendement nodig is om alle (nominale) uitkeringen te kunnen voldoen. Wil men in deze methodiek ook nog rekening houden met koopkrachtbehoud, dan moet er gerekend worden met een hoger benodigd rendement en volgen er andere kortingspercentages. Op basis van benodigd rendement kan dus worden berekend hoe een beleidsbeslissing evenwichtig genomen kan worden. Dit is een andere methodiek dan de generational accounting die we in het kader van een aanpassing in de rekenrente lieten zien, en zal dus andere inzichten en uitkomsten geven. Welke rekenmethodiek is nu de beste in het kader van evenwichtige belangenafweging?
Solidariteit eerlijk verdelen
15/24
8. Kwalitatieve criteria
We hebben gezien dat evenwichtige belangen afweging op meerdere manieren is te berekenen. Maar wat een evenwichtige maatregel lijkt vanuit de ene rekenmethodiek is dat niet in een andere rekenmethodiek. Misschien is het ook niet nodig om exact rekenregelneutraal te werken. Men kan ook overeenstemming bereiken over een resultaat dat wellicht niet volkomen neutraal is, maar wel door iedere belanghebbende wordt gedragen. Hoe werkt dit in de praktijk? We zetten interactieve technieken in om verschillende groepen belang hebbenden op een effectieve manier met elkaar in gesprek te brengen om zo snel tot een breed gedragen oplossing te komen. De focus is in eerste instantie niet de mogelijke kortingsmaatregelen, maar de criteria waarop de kortingsmogelijkheden beoordeeld kunnen worden. Hierbij is het mogelijk keuzes te maken zonder berekeningen uit te voeren. Tijdens de Summercourse 2012 hebben we deze methodiek uitgeprobeerd met een gemengde groep van pensioenfondsbestuurders. Aan alle deelnemers
werd gevraagd individueel op hun laptop de belang rijke criteria bij de besluitvorming over korting te selecteren. Deze individueel geslecteerde criteria werden vervolgens bij elkaar gebracht. Het resultaat was een lijst van 60 criteria, die in overleg binnen de groep zijn teruggebracht tot negen hoofdcriteria. Voor deze negen criteria kon iedereen aangeven hoe zwaar elk van deze criteria voor hem/haar meeweegt in de beslissing over het korten van pensioenrechten. De uitkomsten zijn weergegeven in Tabel 1. Zoals de tabel laat zien, staan evenwichtige belangen afweging en solidariteit bovenaan in de prioritering. Ook communicatie, juridische onderbouwing en administratieve uitvoerbaarheid worden erg belangrijk gevonden. Dit zijn kwalitatieve criteria. Gegeven de criteria en de prioritering werd vervolgens gekeken naar verschillende mogelijke vormen van kortingsmaatregelen. De opties die tijdens de sessie werden voorgelegd waren: (1) uniform korten (2) doelgroepspecifiek korten naar status en (3) doel groepspecifiek korten naar leeftijd. Voor elk van deze
Tabel 1 - De criteria die meewegen bij het maken van de keuze van de kortingsmaatregel in volgorde van belangrijkheid Onderdeel
Gemiddelde score
Evenwichtige belangen afweging
22,3
Solidariteit tussen jong en oud
15,0
Communicatie (uitlegbaarheid)
13,2
Juridische onderbouwing
11,4
Administratieve uitvoerbaarheid
16/24
9,1
Solidariteit eerlijk verdelen
opties werd aangegeven in hoeverre deze voldeden aan de opgestelde criteria. Hieruit volgt welk van de kortingsmaatregelen op grond van de vastgestelde criteria de beste variant is volgens de groep. Het uniform korten voldeed volgens de groep het beste aan de opgestelde criteria, zo werd de maatregel gezien als solidair, eenvoudig en evenwichtig. Uniform korten scoorde qua voorkeur 3,4 ten opzichte van 2,1 voor korten naar status en 1,7 voor korten naar leeftijd.
Een conclusie is dat niet zo zeer kwantitatieve zaken meewegen bij een kortingsmaatregel, maar vooral ook kwalitatieve. En ook dat er zonder berekeningen unaniem een keuze voor de kortingsmaatregel kon worden genomen.. Hoe kan een pensioenfonds te werk gaan als zij ook uitkomsten van berekeningen in het besluitproces wil betrekken? Dit bespreken we in hoofdstuk 9.
Tabel 2 Per mogelijke kortingsmaatregel is aangegeven in hoeverre deze voldoet aan ieder van de criteria. Samen met de resultaten uit tabel 1 levert dit een voorkeur op voor uniform korten. Solidari teit tussen jong en oud
Com plexiteit (een voud)
Even wichtige belangen afweging
Mogelijkheid om korting te herstellen in de loop der tijd
Communi catie (uitleg baarheid)
Admini stratieve uitvoer baarheid
Juridische onder bouwing
Uniform korten
3,5
4,0
2,7
2,8
3,8
4,0
3,2
Doelgroepspecifiek korten naar status
1,9
Doelgroepspecifiek korten naar leeftijd
1,7
-
3,4 3,5
1,7
2,4
2,2
2,1
2,0
Gem. score
4,0 2,7 2,8 3,8
4,0
2,4
3,2
2,1 1,9 1,7 2,4 2,2 2,1 2,0 2,4
1,5
2,1
2,2
1,8
1,5
1,4
1,7 1,7 1,5 2,4 2,2 1,8 1,51,4
5
10
15
20
Solidariteit tussen jong en oud Complexiteit (eenvoud) Evenwichtige belangen afweging Mogelijkheid om korting te herstellen in de loop der tijd Communicatie (uitlegbaarheid) Administratieve uitlegbaarheid Juridische onderbouwing
Solidariteit eerlijk verdelen
17/24
9. Gedragen beleid
Hoe kunnen we consensus bereiken door kwantita tieve en kwalitatieve uitkomsten bij elkaar te brengen om zo gezamenlijk een afweging te maken in belang rijkheid en zo te komen tot een risicopreferentie? Er zijn rekenmodellen die laten zien wat intergenera tionele risicodeling en collectiviteit opleveren, zoals in hoofdstuk 4 en 5. Met de netto profijtplaatjes uit hoofdstuk 6 lieten we zien wat de impact van invoering van de UFR. Met behulp van benodigd rendement konden we in hoofdstuk 7 een evenwichtige kortingsmaatregel bepalen. Deze berekeningen dragen stuk voor stuk bij aan kwantitatief inzicht in de waar deoverdrachten van diverse solidariteitselementen. En maken daarmee evenwichtige belangenafweging in kwantitatief opzicht mogelijk. Echter met rekenen alleen kom je niet tot een gedragen contract. Ten eerste zijn er ook kwalitatieve criteria van belang bij de keuze voor een nieuw pensioen contract, zoals complexiteit en communiceerbaarheid van het contract. Ten tweede zijn er verschillende
belanghebbenden betrokken met ieder een eigen kijk op de relevantie van de berekeningen en overige criteria. Om het ingewikkelde besluitvormingsproces te ondersteunen heeft Syntrus Achmea een Decision Support Systeem, ofwel een beslissingsondersteunend systeem, ontwikkeld waarin zowel kwantitatieve als kwalitatieve elementen kunnen worden meegenomen. Dit systeem brengt structuur en bevordert de discussie om de contractsvoorkeuren van belanghebbenden en van de groep als geheel in kaart te brengen. Het proces ziet er als volgt uit. Eerst wordt in kaart gebracht welke kwantitatieve en kwalitatieve criteria van belang zijn bij de beoordeling van een pensioen contract. Vervolgens bepaalt men de risicopreferentie door keuzes tussen contracten voor te leggen die verschillen in de mate waarin ze voldoen aan de opgestelde criteria. Vanuit de gemaakte keuzes kan de risicopreferentie
Figuur 5 - Illustratie van het Decision Support Systeem
18/24
Solidariteit eerlijk verdelen
worden berekend. Alle individuele risicopreferenties worden aan de groep voorgelegd en besproken. Hierbij wordt gekeken (1) op welke aspecten de risicopreferentie onderling verschillen (2) wat een ieders argument hierin is en (3) of de belanghebbenden qua voorkeur dichter bij elkaar gebracht kunnen worden. Tot slot wordt bepaald in hoeverre verschillende pensioencontractsvormen voldoen aan de opgestelde criteria. Samen met de risicopreferentie levert dit voorkeuren voor de verschillende pensioencontracts vormen. De voorkeur voor een pensioencontract kan unaniem zijn, er kunnen echter ook verschillen zijn tussen belanghebbenden. Belanghebbenden kunnen samen overwegen of één gezamenlijk pensioencontract, danwel afzonderlijke contracten per belanghebbenden naast elkaar moeten worden gevoerd. Welke keuze er ook wordt gemaakt, het is een gedragen oplossing.
Figuur 6 - Voorbeeld waarin verschillende contractsuitkomsten worden voorgelegd om te bepalen hoe de prioritering is voor de criteria dekkingsgraad, koopkracht en een slecht weerscenario van de koopkracht. Hieruit kan de risicopreferentie voor deze criteria worden afgeleid. 3 ALM varianten op lange termijn: de verwachte dekkingsgraad, de verwachte koopkracht en de koopkracht als het tegenzit. Dekkingsgraad 100% Koopkracht 100% Koopkracht als het tegenzit 60%
Dekkingsgraad 140% Koopkracht 85% Koopkracht als het tegenzit 60%
Dekkingsgraad 120% Koopkracht 70% Koopkracht als het tegenzit 60%
Dekkingsgraad 120% Koopkracht 85% Koopkracht als het tegenzit 40%
Dekkingsgraad 140% Koopkracht 70% Koopkracht als het tegenzit 50%
Dekkingsgraad 100% Koopkracht 85% Koopkracht als het tegenzit 50
Dekkingsgraad 120% Koopkracht 100% Koopkracht als het tegenzit 50%
Dekkingsgraad 100% Koopkracht 70% Koopkracht als het tegenzit 40%
Dekkingsgraad 140% Koopkracht 100% Koopkracht als het tegenzit 40%
Solidariteit eerlijk verdelen
19/24
Slotwoord
Solidariteit is een hot issue en brengt jong en oud samen of speelt hen juist uit elkaar. Solidariteit is ook een veelomvattend begrip. De gemiddelde pensioen regeling kent aardig wat solidariteitselementen. Een aantal daarvan heeft een verplicht karakter, zoals de rekenrente en de doorsneepremie bij verplicht gestelde bedrijfstakpensioenfondsen en is voor de betrokken sociale partners en besturen van pensioen fondsen een gegeven. Andere solidariteitselementen zijn ter keuze aan sociale partners, zoals het gekozen pensioensysteem, maar zijn vervolgens voor het bestuur van een pensioenfonds weer een gegeven. En weer andere tot slot behoren tot het gebied waarin het bestuur van het pensioenfonds een zekere beleidsvrijheid heeft, zoals het indexeringsbeleid en het kortingsbeleid.
ontwikkeld bij Syntrus Achmea, kunnen behulpzaam zijn bij het maken van de juiste afwegingen. Daarbij kunnen zowel kwalitatieve als kwantitatieve criteria worden meegenomen.
Je kunt aardig wat solidariteitsberekeningen op die solidariteitselementen loslaten. Uit die berekeningen volgen uiteenlopende conclusies:
• een doorsneepremie beïnvloedt de toekomst
bestendigheid van de 2de pijler pensioenen in negatieve zin; • aanpassen van de rekenrente heeft jongeren geld gekost: waar was de evenwichtige belangen afweging? • de dekkingsgraad loslaten geeft een andere kijk op pensioen: zo is het evenwichtiger om gepensioneerden minder te korten • collectiviteit is al interessant al bij 0,4% kosten efficiëntie. De uitkomsten van de berekeningen kunnen alle partijen helpen bij de inrichting van de het pensioen stelsel en bij het kiezen, vormgeven en uitvoeren van het pensioencontract. Daarnaast is het zo dat je er met rekenen alleen niet komt. Je zult bij de invulling van het nieuwe pensioencontract ook rekening moeten houden met kwalitatieve zaken als complexiteit, uitlegbaarheid en juridische en administratieve uitvoerbaarheid. Beslissingsondersteunende technieken, zoals
20/24
Solidariteit eerlijk verdelen
Solidariteit eerlijk verdelen
21/24
22/24
Solidariteit eerlijk verdelen
Solidariteit eerlijk verdelen
23/24
www.syntrusachmea.nl