SOCIALE WETENSCHAPPEN, WAT KAN JE ERMEE? studie en beroepscarrières onder de loep
SOCIALE WETENSCHAPPEN, WAT KAN JE ERMEE? studie en beroepscarrières onder de loep
Kees van der Veer Annemarie van Elfrinkhof
Thela Thesis Amsterdam 2004
ISBN 90-77472-03-7 ©2004 Kees van der Veer/ Annemarie van Elfrinkhof In opdracht van de Faculteit der Sociale Wetenschappen, Vrije Universiteit Amsterdam FSW voorlichting, De Boelelaan 1081, 1081 HV Amsterdam. Tel. +31 (0)20 444 6756. E-mail:
[email protected]. Lay out: Saskia Stehouwer Vormgeving: Nancy Panjoel, Room for ID’s Fotografie omslag: photodisc Drukwerk: Rozenberg Publishers / Thela Thesis, Amsterdam Alle rechten voorbehouden. Niets uit deze uitgave mag worden verveelvoudigd, opgeslagen in een geautomatiseerd gegevensbestand of openbaar gemaakt, in enige vorm of op enige wijze, zonder voorafgaande toestemming van de rechthebbende(n).
Inhoudsopgave
Inhoudsopgave ....................................................................................................................... i Woord vooraf .........................................................................................................................1 Inleiding .................................................................................................................................3 1. Onderzoeksvragen, onderzoeksopzet en methode van dataverzameling...........................7 1.1 Alumni van FSW .........................................................................................................8 1.2 Probleemstelling en onderzoeksopzet .........................................................................8 1.3 Opzet van de vragenlijst en het veldwerk ....................................................................9 1.4 Opzet van de analyse .................................................................................................10 2. De steekproef - het profiel van de geënquêteerde alumni ...............................................11 2.1 Deelnemers aan de webenquête .................................................................................12 2.2 Opleiding en gevolgde vooropleiding .......................................................................14 2.3 Hoe lang doen FSW-ers over hun studie? .................................................................16 2.4 Opleidingskeuze; sekse- of leeftijdgebonden? ..........................................................17 2.5 Wie zijn die FSW alumni?.........................................................................................18 3. Van collegebank naar kantoorstoel. Arbeidsmarkt- en loopbaanperspectieven voor sociale wetenschappers. .......................................................................................................21 3.1 Wie heeft geen baan en waarom? Werkloosheid onder afgestudeerde FSW-ers ......22 3.2 Hoe tevreden zijn afgestudeerden met hun huidige functie? .....................................24 3.3 Het niveau van de huidige functie .............................................................................25 3.4 In welke sectoren komen afgestudeerden terecht? ....................................................27 3.5 In wat voor functies komen afgestudeerden terecht? ................................................29 3.6 Overige functiekenmerken ........................................................................................31 3.7 Inkomen afstuderen: wie of wat verdient ‘t meest? ...................................................33 3.8 De eerste baan ............................................................................................................34 3.9 Van functie naar (hogere?) functie ............................................................................37 3.10 Stapelen, loont dat?..................................................................................................39 3.11 Promoveren, ook een optie! .....................................................................................41 4. Hoe kijken afgestudeerden terug op hun opleiding? .......................................................43 4.1. Oordeel over de opleiding ........................................................................................44 4.2 Wat hebben afgestudeerden tijdens hun opleiding het meest gemist? ......................46 4.3 Van welke opleidingsonderdelen hebben afgestudeerden het meest profijt? ............47 4.4 Welke opleidingsonderdelen zijn afgestudeerden het beste bijgebleven?.................50 5. Na de meesterproef ..........................................................................................................53 5.1 Wat hebben opleidingen aan afgestudeerden te bieden? ...........................................54 5.2 Wat hebben afgestudeerden aan de opleidingen te bieden? ......................................55 6. Aanknopingspunten voor facultair beleid........................................................................57
ii
INHOUDSOPGAVE
Beperkingen van het onderzoek ......................................................................................57 Afgestudeerden in de sociaal-culturele wetenschappen ..................................................58 Waar afgestudeerden terechtkomen.................................................................................59 Hoe alumni terugkijken op de opleiding .........................................................................60 Hoe de faculteit in contact kan blijven met afgestudeerden ............................................61 Literatuur .............................................................................................................................63 Bijlage I Vragenlijst afgestudeerden van de faculteit FSW (01-09-98 t/m 31-08-03) ........65 Vervolgens willen wij u een aantal vragen stellen over uw loopbaan.............................68 Wij willen u nu enige vragen stellen over de opleiding die u heeft gevolgd. .................74 Tot slot willen wij u een aantal vragen stellen over activiteiten van de faculteit die voor u als alumnus van belang kunnen zijn. ............................................................................76 Hartelijk bedankt voor uw medewerking! .......................................................................77 Bijlage II. Sectoren waarin afgestudeerden werken per opleiding ......................................78 Bijlage III. Functies van afgestudeerden per opleiding .......................................................88
Lijst van tabellen Tabel 1: FSW-alumni die zijn afgestudeerd in de periode 01-09-98 tot 01-09-03..............12 Tabel 2: Aantal respondenten per studierichting .................................................................12 Tabel 3: Afgestudeerd via verkorte of via reguliere variant ................................................13 Tabel 4: Afgestudeerd in voltijd of in deeltijd ....................................................................14 Tabel 5: Opleiding en gevolgde vooropleiding ...................................................................15 Tabel 6: Studieduur van ‘voltijds reguliere’ en ‘voltijds verkorte’ FSW-alumni in jaren ..16 Tabel 7: Aantal afgestudeerde vrouwen en mannen per studierichting (in %) ...................17 Tabel 8: Leeftijd per categorie afgestudeerden op het moment van afstuderen ..................17 Tabel 9: Afgestudeerde FSW-ers met en zonder baan ........................................................23 Tabel 10: Mate van tevredenheid met huidige functie ........................................................24 Tabel 11. Mate waarin huidige functie aansluit bij verwachtingen vooraf .........................24 Tabel 12: Het vereiste opleidingsniveau voor het vervullen van de huidige functie ..........26 Tabel 13: Het vereiste opleidingsniveau voor het vervullen van de huidige functie* ........26 Tabel 14: Sectoren waarbinnen afgestudeerden een baan vinden .......................................28 Tabel 15: Functies van afgestudeerden in hun eerste baan .................................................30 Tabel 16. Werktijdfactor van afgestudeerde FSW-ers in 2004 ...........................................31 Tabel 17: Aard van de aanstelling en flexibiliteit van het contact* ....................................32 Tabel 18: Inkomensniveau per opleiding van recent afgestudeerden..................................33 Tabel 19: Tijdsperiode tussen afstuderen en eerste baan bij hen die voltijds studeerden* .35 Tabel 20: Kanalen waarlangs de eerste functie na afstuderen werd verkregen ...................36 Tabel 21: Het vereiste opleidingsniveau voor het vervullen van de eerste functie .............38 Tabel 22: Carrières van (recent) afgestudeerde FSW-ers die sinds afstuderen eenmaal of vaker van functie zijn veranderd .........................................................................................39 Tabel 23: Het diploma op grond waarvan men is aangenomen voor de eerste functie ......40 Tabel 24: Het effect van ‘stapelen’ op carrières ..................................................................41 Tabel 25: Beoordeling van studieonderdelen door afgestudeerden (gemiddelde rapportcijfer en standaarddeviatie) ......................................................................................44 Tabel 26: Wat heeft men achteraf tijdens de opleiding gemist?..........................................46 Tabel 27: Onderdelen in de opleiding waarvan men het meeste profijt heeft gehad ..........48 Tabel 28: Rangorde van meest profijtelijke studieonderdelen per opleiding ......................49 Tabel 29: Rangorde van meest profijtelijke studieonderdelen per opleidingsvariant .........50 Tabel 30: Animo voor alumni-activiteiten ..........................................................................54 Tabel 31. Animo van alumni voor bijdrage aan opleiding ..................................................55 Tabel 32: Werkgelegenheid alumni P&B, naar sector ........................................................79 Tabel 33: Werkgelegenheid alumni CA/SNWS, naar sector ..............................................80 Tabel 34: Werkgelegenheid alumni BCO naar sector .........................................................81 Tabel 35: Werkgelegenheid alumni COM, naar sector .......................................................82 Tabel 36: Werkgelegenheid alumni SG, naar sector ...........................................................83 Tabel 37: Werkgelegenheid alumni ESM, naar sector ........................................................84 Tabel 38: Werkgelegenheid alumni BCS, naar sector .........................................................85
iv
INHOUDSOPGAVE
Tabel 39: Werkgelegenheid alumni MVB, naar sector .......................................................86 Tabel 40: Werkgelegenheid alumni P&V, naar sector ........................................................87 Tabel 41: Functies alumni P&B ..........................................................................................88 Tabel 42: Functies alumni CA/SNWS.................................................................................88 Tabel 43: Functies alumni BCO ..........................................................................................90 Tabel 44: Functies alumni ...................................................................................................91 Tabel 45: Functies alumni SG .............................................................................................92 Tabel 46: Functies alumni MVB .........................................................................................93 Tabel 47: Functies alumni ESM ..........................................................................................94 Tabel 48: Functies alumni P&V ..........................................................................................95 Tabel 49: Functies alumni BCS ...........................................................................................96
Woord vooraf
Ruim zes jaar geleden werd door de Faculteit der Sociale Wetenschappen (FSW) van de VU een onderzoek gedaan onder ‘alumni’, afgestudeerden in een van de opleidingen aan de faculteit die toen nog Faculteit der Sociaal Culturele Wetenschappen (SCW) heette. Het motief was destijds dat de faculteit weinig wist van hoe het hun afgestudeerden was vergaan nadat ze zij hun studie succesvol hadden afgerond. Alumni daarentegen weten veel over de faculteit, met name over de wijze waarop ‘hun’ opleiding is ingericht, zowel wat betreft vorm als inhoud. Hun ervaringen zijn van belang om de verschillende sociaalwetenschappelijke opleidingen in de toekomst waar mogelijk en wenselijk te verbeteren. Het onderzoek uit 1998 (Van der Veer & Schoonhoven, 1998) heeft geleid tot een aantal verbeteringen in de opleidingen. De belangrijkste ervan was het meer en op structurele wijze aandacht schenken aan arbeidsmarktoriëntatie als onderdeel van de opleiding. Daarbij werd gebruik gemaakt van kennis en ervaring van alumni. Met de invoering van de BaMa structuur zijn de opleidingen weliswaar gewijzigd, maar die wijzigingen hebben vooral betrekking op de vorm van de opleiding en de volgorde waarin modules worden gepresenteerd. Ook de inhoud is recentelijk gewijzigd maar die wijzigingen zijn, behoudens de opzet van een aantal geheel nieuwe masters, relatief beperkt. Daarom besloot het Faculteitsbestuur wederom een onderzoek te doen uitvoeren onder alle recent - ditmaal in de periode van 1-09-98 t/m 31-08-03 - afgestudeerden. Aan de afdeling Methoden en Technieken van Sociaal Wetenschappelijk Onderzoek (M&T) werd verzocht zo’n onderzoek op te zetten en uit te voeren. De bedoeling was een onderzoek te verrichten waarvan de uitkomsten vergelijkbaar zouden zijn met het onderzoek uit 1998. In dit boek worden de resultaten ervan gerapporteerd. De verslaggeving van dit onderzoek is bestemd voor alumni. Niet alleen als dank voor hun medewerking - velen waren graag bereid de webenquête in te vullen of zich zelfs uitvoerig te laten interviewen - maar ook om hen te laten delen in ervaringen van anderen. Hopelijk wordt daarmee de band tussen de faculteit en hen (verder) versterkt. Daarnaast is dit boek natuurlijk geschreven voor het faculteitsbestuur, opleidingsmanagers en overige -verantwoordelijken en (toekomstige) studenten. De onderzoeksresultaten kunnen bijdragen aan een verbetering van de opleiding en een verbeterde werving onder potentiële studenten. Aan de totstandkoming van het onderzoek hebben velen meegewerkt. In de eerste plaats is dat het Faculteitsbestuur dat het onderzoek financieel mogelijk heeft gemaakt. Daarnaast zijn dat de studieadviseurs en de opleidingsmanagers die de concept vragenlijst hebben becommentarieerd. De vragenlijst werd kundig tot webenquête geprogrammeerd dankzij de inzet van Rineke Bos en Arne Smeels van de afdeling ICT&O. De onderzoeksresultaten en de verslaggeving ervan werden becommentarieerd door Frans Kamsteeg, Tilly Klaassen
2
WOORD VOORAF
en Hanneke Hovenkamp. Harry van den Berg en Henk Goede van de afdeling M&T voorkwamen door hun advies al te grote onderzoekstechnische blunders. Wij zijn allen, en niet in de laatste plaats de afgestudeerden die aan het onderzoek hebben meegewerkt, dankbaar voor hun medewerking. Vanzelfsprekend zijn de auteurs zelf volledig verantwoordelijk voor analyse, interpretatie en rapportage, inclusief onverhoopte tekortkomingen erin. Kees van der Veer Annemarie van Elfrinkhof Amsterdam, juli 2004
Inleiding
Dertig jaar geleden bestonden er aan de Faculteit der Sociale Wetenschappen (destijds Sociaal-Culturele Wetenschappen) van de Vrije Universiteit drie disciplinaire afstudeerrichtingen: sociologie, culturele antropologie inclusief niet-westerse sociologie (CA/SNWS) en politicologie en bestuurskunde (P&B). In die situatie zijn grote veranderingen opgetreden. De studierichting sociologie werd in de jaren tachtig opgeheven vanwege gebrek aan belangstelling. Ook de andere studierichtingen kampten met minder belangstelling van de zijde van aankomende studenten. Twee ontwikkelingen leidden tot het inzicht dat de faculteit er goed aan zou doen om meer arbeidsmarktgerichte interdisciplinaire opleidingen te starten, vanzelfsprekend steunend op de in de faculteit aanwezige disciplinaire expertise. De eerste reden was het afnemend studentenaantal: kennelijk ging van de ‘oude’ studierichtingen minder wervingskracht uit. De tweede was het in bredere (maatschappelijke en politieke) kring medio jaren tachtig ontstane inzicht dat gamma-achtige studierichtingen tot ‘iets’ (een beroep) zouden moeten opleiden: sociaal culturele studierichtingen zouden meer arbeidsmarktrelevante onderdelen dienen te bevatten en daarmee het arbeidsmarktperspectief voor afgestudeerden moeten vergroten. Zo ontstonden naast de disciplinaire opleidingen achtereenvolgens de opleiding SCW met de afstudeerrichtingen Sociale Gerontologie (SG), Etnische Studies en Minderheidsvraagstukken (ESM), Beleid, Cultuur en Seksevraagstukken (BCS, dat vroeger werd aangeduid als ‘Vrouw en Beleid’), Cultuur, Organisatie en Management (COM), Beleid, Communicatie en Organisatie (BCO). De opleidingen BCS en ESM werden in de jaren negentig samengevoegd tot de studierichting ‘Maatschappelijke Vraagstukken en Beleid’ (MVB). De belangstelling voor de nieuwe afstudeerrichtingen wisselt. COM en BCO trokken bijvoorbeeld van meet af aan veel studenten, met name hen die al een HBO-vooropleiding hebben; het laatste geldt ook voor Sociale Gerontologie. Bij de overige studierichtingen vond instroom plaats vanuit zowel het VWO als het HBO. De belangstelling voor MVB is door de jaren heen veel minder groot geweest dan voor COM en met name BCO. Naast de reguliere vierjarige studie is het mogelijk deze opleidingen in een verkorte tweejarige variant te doen. In een enkel geval hebben deze verkorte opleidingen een andere naam gekregen dan de reguliere studie, bijvoorbeeld Communicatie en Politiek in Europa. In 2000 is de studie Politie- en Veiligheidsstudies (PV) als specialistische variant op Bestuurskunde ingesteld. Voor alle studierichtingen - ook de disciplinaire - geldt ten slotte dat er een tendens bestaat onder studenten om in deeltijd te gaan studeren. Die tendens wordt in de eerste plaats veroorzaakt door een toenemende instroom van studenten die al een functie op het desbetreffende opleidingsdomein hebben, maar die de kwaliteit van hun
4
INLEIDING
functioneren door middel van een academische opleiding willen verbeteren. In de tweede plaats draagt het huidige niveau van studiefinanciering en de noodzaak voor velen om er een baantje bij te nemen zonder twijfel bij aan deze trend. Inmiddels is een aantal studierichtingen - vanwege de afgenomen belangstelling - ten opzichte van de andere geherpositioneerd. Vanaf de cursus 2002/2003 werden op de VU, en dus ook op de Faculteit der Sociale Wetenschappen, de opleidingen volgens het Bachelor Master sjabloon gestructureerd. Deze herstructurering veranderde de vorm van de opleidingen drastisch. De inhoud veranderde eveneens. In sommige gevallen was die verandering aanzienlijk (zoals de invoering van een bachelor opleiding Communicatie Wetenschap en een volledig nieuwe Masterprogramma’s) en in andere gevallen (binnen de Bachelors) was die minder spectaculair. Hoe het ook zij, de doctorandus mag zich na afronding van het Masterprogramma ‘Master of Science’ noemen, naar angelsaxisch taalgebruik. De instroom van studenten in de opleidingen is veranderd in vergelijking met de preBaMa periode. In de eerste plaats zijn er natuurlijk de studenten die vanuit het VWO het (inmiddels gemeenschappelijke) eerste jaar instromen. De verkorte doctoraal opleiding, zoals die tot september 2002 bestond, bestaat echter niet meer. Studenten met een afgeronde HBO opleiding kunnen nu - zij zijn immers Bachelor - instromen in een eenjarige Master opleiding. Voorwaarde is dat zij eerst een assessment doen om hun kennis te toetsen van o.a. de wiskunde en de Engelse taal, en vervolgens, bij gebleken geschiktheid, deelnemen aan de zogenoemde preMaster class. Tijdens dit opleidingsjaar worden HBO Bachelors geacht de voor de Masteropleiding noodzakelijke academische kennis en vaardigheden aan te leren die zij tijdens hun Bacheloropleiding op het HBO moesten ‘ontberen’. Het brede spectrum van opleidingen, nu binnen de BaMa structuur, slaat anno 2004 nog steeds aan, hoewel de instroom van studenten is verminderd. De meeste onderwijsdoelstellingen kunnen binnen de nieuwe structuur worden verwezenlijkt, maar dat betekent niet dat FSW voor de eerstkomende vijf jaar niet meer zou behoeven te vernieuwen. Kwaliteitsverbetering - men spreekt op (V)universitair niveau nog steeds onverschrokken over ‘Noblesse Oblige’ - staat hoog in het vaandel, ook met betrekking tot het facultaire onderwijs. Vanuit die achtergrond besloot het faculteitsbestuur om wederom een balans op te maken van de kwaliteit van het onderwijs binnen FSW, gebaseerd op de ervaringen van degenen die in de afgelopen vijf jaar hun studie hebben afgerond. Meer in het bijzonder werd informatie gewenst omtrent een drietal zaken. In de eerste plaats wilde men weten waar de afgestudeerde FSW-ers na hun studie terecht zijn gekomen en of het beoogde arbeidsmarktperspectief binnen de opleidingen ook heeft geleid tot banen voor alumni, en zo ja wat voor banen. In de tweede plaats, en in samenhang met het voorgaande, wilde men weten hoe afgestudeerden, die immers, uitzonderingen daargelaten, letterlijk en figuurlijk afstand hebben genomen van de
universiteit, achteraf aankijken tegen hun opleiding. Wat zien zij als zwakke en als sterke kanten ervan? Ten slotte wilde men weten of afgestudeerden zelf behoefte hebben aan het onderhouden van contacten met de faculteit (bijvoorbeeld om op de hoogte te blijven van de nieuwste wetenschappelijke ontwikkelingen binnen het vakgebied) en op welke manier afgestudeerden betrokken zouden kunnen worden bij de huidige opleiding, ten behoeve van de arbeidsmarktoriëntatie van huidige studenten. Om die informatie te verkrijgen werd een deelonderzoek opgezet in de vorm van een survey onder FSW-alumni die zijn afgestudeerd in de periode tussen 1 september 1998 en 31 augustus 2003. De dataverzameling vond plaats door middel van een webenquête in december 2003 en januari 2004. Op basis van de resultaten van dit deelonderzoek werd vervolgens een kwalitatief onderzoek opgezet bestaande uit een reeks diepte-interviews onder enige tientallen afgestudeerden uit de verschillende studierichtingen. Oogmerk daarbij was om meer inzicht te krijgen in de achtergronden van de bevindingen die naar voren kwamen als resultaat van de webenquête. Een aantal van deze verhalen wordt in de rapportage gebruikt ter illustratie of ter inleiding van de verschillende hoofdstukken. De onderzoeksresultaten vormen een momentopname die in verschillende opzichten van nut kan zijn. De rapportage ervan is hopelijk niet alleen nuttig voor het Faculteitsbestuur, de afdelingen en de opleidingscommissies in de faculteit, maar kan eveneens gebruikt worden tijdens de voorlichting aan potentiële studenten en tijdens de arbeidsmarktoriëntatie van de huidige FSW-studenten. Daarnaast beoogt deze rapportage de banden met afgestudeerden te versterken.
1. Onderzoeksvragen, onderzoeksopzet en methode van dataverzameling
De Nationale Hogeschool van Toerisme en Verkeer die ik, voordat ik aan COM begon, gedaan heb was het niet helemaal. De vakken die over cultuurverschillen gingen vond ik erg leuk, maar ik miste theoretisch onderbouwing en diepgang. COM sprak me erg aan, zeker ook omdat ik zelf tijdens een stage in Mexico tegen cultuurverschillen was opgelopen. Om niet de hele tijd met solliciteren bezig te zijn ben ik na mijn afstuderen gaan werken bij een Incoming Touroperator. Dit lag meer in lijn met mijn HBO studie. Ik wilde hier niet in verder, maar het was een mooie tussenoplossing. COM is erg breed en ik moest eerst uitzoeken wat ik er mee wilde en wat er mogelijk was. Nu ben ik beleidsmedewerker internationalisering op een Hbo-instelling. Ik houd me bezig met de kwaliteitszorg van de internationalisering, oftewel de beoordeling van het niveau van de buitenlandse stages en onderwijsprogramma’s. Hierover heb ik dan contact met de opleidingsmanagers en afdelingsdirecteuren, maar ook met ander Hboinstellingen zodat ervaringen kunnen worden uitgewisseld. Bijvoorbeeld over hoe om te gaan met studenten met cultuurproblemen, met huisvesting voor exchange-students etc. Dankzij mijn studie COM heb ik een beter idee hoe organisaties werken en hoe besluitvorming plaatsvindt. Het is voor een beleidsmedewerker belangrijk dat je dat kan inschatten. Niet alleen het formele circuit, ook het informele circuit is van belang. Dat wat ik geleerd heb over interculturele samenwerking gebruik ik dagelijks. Bij COM leer je niet per cultuur wat de kenmerken zijn, maar wel globaal waar je op moet letten. Hierdoor ben ik me goed bewust van culturele verschillen. Het leukste van mijn werk vind ik dan ook het dagelijkse contact met personen uit andere culturen. Zowel de zakelijke contacten met de partners van de Hogeschool, als de sociale contacten met de studenten.
Zie hier een voorbeeld van een succesvol begonnen beroepscarrière na een uitgekiend opleidingstraject.
8
ONDERZOEKSVRAGEN, ONDERZOEKSOPZET EN METHODEN VAN DATAVERZAMELING
In dit hoofdstuk doen we verslag van de wijze waarop het onderzoek onder afgestudeerde FSW-ers werd opgezet en uitgevoerd. Achtereenvolgens komt aan de orde: de onderzoekspopulatie, de vraagstelling en de onderzoeksopzet, de methode van dataverzameling, de opzet van de webenquête, de opzet van het diepte-interview en het veldwerk. We besluiten dit hoofdstuk met een beknopte weergave van de opzet van de analyse.
1.1 ALUMNI VAN FSW De VU heeft sinds een jaar of vijftien een centraal alumnibureau. Dit bureau, dat ressorteert onder de dienst Voorlichting en Externe Betrekkingen, administreert de alumni, onderhoudt het adressenbestand en onderhoudt het contact met de afgestudeerden door middel van het tot voor kort periodiek verschijnend blad ReVUe dat vanaf januari 2004 is opgevolgd door het drie keer per jaar verschijnend magazine ‘Gewoon Bijzonder’. Het databestand van afgestudeerden bij FSW werd in 1994 ondergebracht in het universitaire gegevensbestand dat werd opgezet door dit alumnibureau. Helaas bleek dit centrale databestand door omstandigheden verre van volledig. Onze onderzoekspopulatie alle afgestudeerden van FSW opleidingen in de periode tussen 1 september 1998 en 31 augustus 2003 - werd daarom getraceerd door middel van het samenvoegen van de beschikbare lijst met centraal geadministreerde alumni waarvan de meest recente adressen bij de universiteit bekend zijn, met de door de faculteit bijgehouden lijst van afgestudeerden waarvan eventuele adreswijzigingen niet worden bijgehouden. Aldus werd de onderzoekspopulatie vastgesteld die bestaat uit in totaal 1406 afgestudeerden.
1.2 PROBLEEMSTELLING EN ONDERZOEKSOPZET Tijdens het onderzoek stonden drie vragen centraal. 1. Waar komen de afgestudeerden terecht op de arbeidsmarkt en bestaan er verschillen in loopbaan tussen (categorieën) afgestudeerden die verband houden met verschillen in gevolgde (SCW)-opleiding en/ of gevolgd (verkort of regulier) opleidingstraject? 2. Hoe kijken alumni terug op de door hen gevolgde opleiding en welke eventuele consequenties kunnen daaruit worden getrokken ten aanzien van de opzet van de studie in de toekomst? 3. Op welke manier kan de faculteit in contact komen en blijven met afgestudeerden en hoe dient een alumnibeleid er uit te zien? Om die vragen te kunnen beantwoorden werd een webenquête opgezet waar de afgestudeerden door middel van een brief met daarin het desbetreffende webadres naartoe werden geleid. Het onderzoek begon in december 2003 met het inventariseren van mogelijke onderzoeksvragen, de formulering van de definitieve probleemstelling, het opstellen, redigeren en programmeren van een vragenlijst op de onderwijswebsite van de faculteit en
HOOFDSTUK 1
9
het maken van een topiclijst voor diepte-interviews met enige tientallen alumni. De dataverzameling vond plaats in de maanden december 2003 en januari 2004. De diepteinterviews, de data-analyse, de interpretatie van de onderzoeksresultaten en de rapportage van de bevindingen vonden plaats in de periode januari tot juli 2004. De kandidaten voor de diepte-interviews werden geselecteerd uit de respondenten van de webenquête. Ten behoeve van de selectie werd gekeken naar studierichting, deeltijd/ voltijd, regulier/ verkort. Dit resulteerde in vierentwintig diepte-interviews met afgestudeerden, waaronder twee cultureel antropologen, twee politicologen, twee bestuurskundigen, drie MVB-ers, twee SG-ers, vijf BCO-ers en vijf COM-ers. Van de studierichtingen politieen veiligheidsstudies, etnische studies en minderheidsvraagstukken en communicatie en politiek in Europa werd telkens een afgestudeerde geïnterviewd. Daarnaast hebben we zes korte interviews gehouden met afgestudeerden die op de VU zijn blijven werken, hetzij als aio hetzij als toegevoegd docent. Dit betroffen aio’s van de opleidingen Politicologie, Bestuurskunde, Culturele Antropologie, BCO en COM. Van de laatste studierichting hebben we twee alumni geïnterviewd.
1.3 OPZET VAN DE VRAGENLIJST EN HET VELDWERK De faculteit FSW heeft een naar vooropleiding, leeftijd en studietraject gemeten, zeer heterogene studentenpopulatie. Daarom werd beoogd in de eerste plaats een aantal algemene kenmerken per opleiding in kaart te brengen. De vragenlijst bestond, na een aantal algemene vragen met betrekking tot kenmerken als leeftijd, gevolgde opleiding, vooropleiding, gevolgd studietraject (verkort of regulier, voltijd of deeltijd), tijdstip van aanvang en afronding studie, uit een drietal onderdelen. 1. Vragen betreffende kenmerken van de eerste functie na het afstuderen en van de huidige functie (zoals de sector waarin men destijds en thans werkzaam was en/of is, het type aanstelling, het huidig inkomensniveau, het voor de huidige functie vereiste opleidingsniveau et cetera), en de wijze waarop men die functie(s) heeft verkregen. 2. Vragen betreffende diverse aspecten van de genoten opleiding (zoals de vakinhoudelijke kwaliteit van de opleiding, de training in diverse nader gespecificeerde vaardigheden, de organisatie van het onderwijs, de studiebegeleiding en de aansluiting van de gevolgde opleiding op de arbeidsmarkt). Daarnaast werd (via open vragen) gevraagd naar wat men achteraf in de opleiding heeft gemist enerzijds, en van welke studieonderdelen men achteraf juist veel profijt heeft in het werk dat men doet of deed anderzijds. 3. Vragen betreffende alumniactiviteiten. Bedoeling daarvan was om van een aantal concrete activiteiten na te gaan of daarvoor onder alumni belangstelling bestaat en zo ja, in welke mate. Daarbij werd niet slechts de belangstelling voor het blad Revue - het halfjaarlijks verschijnend VU-magazine dat vanaf 2004 doorgaat onder de nieuwe naam ‘Gewoon Bijzonder’, bestemd voor VUrelaties en afgestudeerden - gepeild, maar werd eveneens gevraagd naar de belangstelling voor studiedagen of nascholing, en naar de bereidheid om in de een of andere vorm mee te werken aan voorlichting over de
10 ONDERZOEKSVRAGEN, ONDERZOEKSOPZET EN METHODEN VAN DATAVERZAMELING arbeidsmarkt aan huidige studenten, en - voor zover men thans een betaalde baan heeft naar de mogelijkheid van stageplaatsen voor huidige studenten. De volledige vragenlijst is opgenomen als bijlage I. Over respons en representativiteit van de onderzochte groep voor de totale onderzoekspopulatie wordt verslag gedaan in hoofdstuk 2.
1.4 OPZET VAN DE ANALYSE De weergave van de analyseresultaten bestaat, in aansluiting op de hierboven geformuleerde onderzoeksvragen, uit de volgende onderdelen. Het eerste deel (in hoofdstuk 2) betreft een beschrijving van de groep alumni aan de hand van een aantal kenmerken, alsmede een analyse van verschillen tussen enige categorieën afgestudeerden. Daarna wordt (onderzoeksvraag 1) getracht overeenkomsten en verschillen in loopbanen tussen categorieën alumni te reconstrueren (hoofdstuk 3). Vervolgens analyseren we (onderzoeksvraag 2) verschillen en overeenkomsten in beoordeling achteraf van de genoten opleiding en gaan we na of men ook daadwerkelijk genoot van de opleiding, en zo ja in welk opzicht (hoofdstuk 4). Beantwoording van onderzoeksvraag 3 bestaat uit een inventarisatie van de gemeten belangstelling voor alumniactiviteiten (in hoofdstuk 5).
2. De steekproef - het profiel van de geënquêteerde alumni
Na de HTS Autotechniek heb ik 5 jaar gewerkt, door allerlei reorganisaties ongeveer in vijf verschillende functies. Ik heb gewerkt als wagenparkbeheerder, bij een Opel dealer, verder twee jaar smeermiddelen voor auto’s verkocht en een industrieel adviesbureau opgezet. Deze laatste baan lag niet in het verlengde van mijn studie of van mijn eerdere banen. De eigenaar van de holding waaronder de adviesgroep behoorde, had mij en iemand van de TU gevraagd om het bedrijf op te zetten. Dit bureau gaf trainingen in arbeidsveiligheid en machineveiligheid. Ik gaf bijvoorbeeld seminars in arbeidsbemiddeling en over de invoering van Europese richtlijnen. Ik ben weer gaan studeren omdat ik bij eerdere banen gemerkt had dat er steeds meer gevraagd werd om een universitaire opleiding in plaats van een Hbo-opleiding. Aangezien het werk voor de adviesgroep geen fulltime baan was had ik tijd voor een aanvullende studie. Via een vriend kwam ik bij SCW terecht. Daar werd de meest consumeerbare studievariant, namelijk in deeltijd het meest praktisch te doen, aangeboden. De mix van onderwerpen in BCO sprak me daarnaast erg aan. Door alle baanwisselingen die ik had gehad was ik erg geïnteresseerd geraakt in de ‘O’, Organisatie. Hoe zitten organisaties in elkaar? Ik was op zoek naar theoretische onderbouwing daarvan. Het bedrijf waar ik nu werk, is een pragmatisch bedrijf. Enerzijds HBOgetint, met mensen die zelf nog zwarte nagels hebben van het klussen, die het gereedschap in een garage kennen zodat ze weten waar de automonteur het over heeft. Aan de andere kant had het bedrijf de behoefte het eigen kennisniveau te verhogen. Onder de collega’s is het dan ook 50% HBO, 50% WO. Voorlopig wil ik hier blijven werken. De grote zelfstandigheid bevalt me wel en de drang om te vernieuwen van het bedrijf ook. Ik voel me niet echt werknemer doordat ik bijdraag aan de ontwikkeling van het bedrijf.
In de periode 01-09-98 tot 01-09-03 zijn volgens de gegevens uit de studentenadministratie van de Faculteit in totaal 1406 mensen afgestudeerd in een der sociaal wetenschappelijke studierichtingen. In tabel 1 is het totaal aantal alumni uit die periode weergegeven, uitgesplitst naar studierichting. Op basis van deze gegevens, alsmede de verdeling van de afgestudeerden naar geslacht, naar de aard van de gevolgde opleiding (reguliere of verkorte variant respectievelijk het voltijdse of deeltijdse traject) kunnen we nagaan in hoeverre de 208
12
DE STEEKPROEF – HET PROFIEL VAN DE GEËNQUÊTEERDE ALUMNI
respondenten kunnen worden beschouwd als een representatieve populatie van afgestudeerden.
steekproef uit de
Tabel 1: FSW-alumni die zijn afgestudeerd in de periode 01-09-98 tot 01-09-03 Studierichting Aantal Percentage Politicologie en Bestuurskunde Culturele Antropologie en Sociologie der Niet-Westerse Samenlevingen Beleid Communicatie en Organisatie Cultuur Organisatie en Management Maatschappelijke Vraagstukken en Beleid Beleid Cultuur en Seksevraagstukken Etnische Studies en Minderheidsvraagstukken Sociale Gerontologie Totaal
149
10.6
99
7.0
549
39.0
481
34.2
60
4.3
8
0.6
11
0.8
49 1406
3.5 100
Percentage vrouwen
76,7%
Percentage ‘voltijd’ studenten
68,2%
2.1 DEELNEMERS AAN DE WEBENQUÊTE Ik had een beroepskeuze test gedaan en daar kwam uit dat ik naast een culturele antropologische interesse ook zakelijk en carrière gericht was. Zo kwam ik bij COM uit. COM heeft een sterke internationale, culturele en zakelijke component. Het is de goede keuze gebleken.
De webenquête kon worden ingevuld in de periode 15 december 2003 tot en met 15 februari 2004. De periode werd verlengd omdat bleek dat de respons beneden verwachting was. Uiteindelijk werd de enquête ingevuld door 208 afgestudeerden, 3 ervan zijn in twee studierichtingen afgestudeerd. In tabel 2 is het aantal respondenten per studierichting aangegeven, in tabel 3 de verdeling naar geslacht, in tabel 4 naar opleidingsvariant, en in tabel 5 naar het gevolgde opleidingstraject. Tabel 2: Aantal respondenten per studierichting Studierichting Aantal Percentage
HOOFDSTUK 2
13
Politicologie 16 7 Communicatie en 1 1 Politiek in Europa Politie- en 3 2 Veiligheidsstudies Bestuurskunde 6 3 Cultuur, Organisatie 59 28 en Management Beleid 83 39 Communicatie en Organisatie Sociale 13* 6 Gerontologie Maatschappelijke 9 4 Vraagstukken en Beleid Etnische Studies en 2 1 Minderheidsvraagst ukken Beleid, Cultuur en 2 1 Seksevraagstukken n=211 100 Totaal * In deze categorie zitten ook enige respondenten die ná 31-08-03 waren afgestudeerd.
De respondenten vormen grofweg een zevende deel van de totale populatie van alumni uit de betreffende periode. Het kan niet worden uitgesloten dat een aantal afgestudeerden zonder baan niet heeft willen reageren op de webenquête, omdat men wist dat deze ondermeer betrekking had op een loopbaan na afloop van de studie. We konden echter niet nagaan in hoeverre er in dit opzicht sprake is van een systematische bias in de response. Wanneer we de respondenten beschouwen als een aselecte steekproef uit de 1406 recentelijk afgestudeerden dan kunnen we t.a.v. de representativiteit het volgende opmerken. De grote opleidingsvarianten (BCO en COM) zijn enigszins ondervertegenwoordigd, en de kleinere studierichtingen oververtegenwoordigd. Hoewel niet geheel representatief voor de afgestudeerden is de steekproef echter wel goed bruikbaar om zicht te krijgen vanuit de verschillende studierichtingen, ook de kleine, op arbeidsmarkt- en loopbaanperspectieven en op de als sterk respectievelijk zwak ervaren elementen van de verschillende opleidingen. Vanwege het kleine aantal respondenten voor de kleinere opleidingen en studierichtingen hebben we deze in verschillende tabellen samengevoegd. Tabel 3: Afgestudeerd via verkorte of via reguliere variant CA/ COM BCO SG OpleiPol P&V Best SNWS dings% % % variant % % % % Verkort 6 67 67 70 78 84 85
MVB
ESM
BCS
Totaal
% 78
% 50
% 100
% (n) 72
22
50
-
(n=156)
Regulier
94
33
33
30
22
16
15
28 (n=55)
14
DE STEEKPROEF – HET PROFIEL VAN DE GEËNQUÊTEERDE ALUMNI
Totaal n
100
100
100
100
100
100
100
100
100
100
100
17
3
6
17
59
83
13
9
2
2
211
De verhouding tussen de respondenten die een verkorte dan wel een reguliere opleiding hebben gevolgd is exact hetzelfde als in het vorige onderzoek (Van der Veer & Schoonhoven, 1998: 21), destijds namelijk 72% verkort en 28% regulier. Bij alle opleidingen, behalve bij Politicologie, is deze verhouding zichtbaar. De respondenten van de opleiding Beleid, Cultuur en Seksevraagstukken hebben allen de verkorte opleiding gedaan. Studeren mag best iets hebben van een mijnenveld, je mag best een paar keer struikelen. Iemand die gestudeerd heeft, heeft blijk gegeven van een bepaald doorzettingsvermogen om het af te maken. Wat je er vervolgens mee doet in de praktijk kan zeer verschillend zijn. Tabel 4: Afgestudeerd in voltijd of in deeltijd Best CA/ COM OpleiPol P&V SNWS % % dings% % % traject Voltijd 65 65 17 65 62
BCO %
SG %
MVB %
ESM %
BCS %
80
31
67
50
0
Totaal % (n) 64 (n= 136)
Deeltijd
12
22
67
24
24
13
54
22
50
100
23 (n=49)
Voltijd en deeltijd Totaal n
23
13
16
11
14
7
15
11
0
0
13 (n=26)
100
100
100
100
100
100
100
100
100
100
100
17
3
6
17
59
83
13
9
2
2
211
Uit bovenstaande tabel blijkt dat de verschillende opleidingen hoofdzakelijk (64,4%) in voltijd worden gedaan. Alleen voor Bestuurskunde is deze verhouding onder de respondenten omgedraaid, daarvan heeft driekwart in deeltijd gestudeerd en een kwart voltijd. Een beperkt deel van de alumni, 12,3%, heeft tijdens hun studie de overstap gemaakt van voltijd naar deeltijd studeren of andersom. Aan het eind van de studie kregen zij een baan die meer tijd vroeg, of ze besloten om na een paar jaar deeltijd, fulltime aan de scriptie te gaan werken. Dit onderscheid in opleidingstraject was niet aangebracht in het onderzoek van 1998 (Van der Veer & Schoonhoven, 1998: 22). Ook toen kwam echter naar voren dat het merendeel van de studenten voltijd studeert, (60%, tegen 40% in deeltijd).
2.2 OPLEIDING EN GEVOLGDE VOOROPLEIDING Tijdens een stage voor de studie Maatschappelijk Werk viel het op dat mensen die tien jaar werkzaam waren in die sector helemaal uitgeblust waren. Om dat te voorkomen ben ik COM gaan studeren, zodat ik na een aantal jaar
HOOFDSTUK 2
15
maatschappelijk werk de mogelijkheid zou hebben om iets anders te gaan doen.
Sinds de mogelijkheid bestaat een zogeheten verkorte (tweejarige doctoraal)opleiding te volgen schrijven studenten met zeer uiteenlopende vooropleidingen zich in (zie tabel 5). Het aantal studenten dat direct vanuit het VWO met een opleiding begint is naar verhouding gering (20%). Alleen bij de studierichting Politicologie bestaat het gros van de studenten uit VWO-ers. Bij de grote studierichtingen (bijvoorbeeld SCW/ COM en SCW/ BCO) stromen studenten met de meest uiteenlopende (HBO)vooropleidingen in, zo blijkt uit de gegevens in tabel 5. Tabel 5: Opleiding en gevolgde vooropleiding COM Vooropleiding Pol P&V Best CA/ SNWS % % % % % VWO 76 33 35 14
BCO
SG
% 13
% 8
MVB ESM BCS Totaal
% 22
%
%
% (n) 20 (n=43)
Personeel En arbeid Communicatie/ Journalistiek Pabo/ lerarenopleiding Bedrijfskunde/ HEAO-CE Hotelschool/ Facilitaire dienstverlening Maatschappelijk werk Vooropleiding
12
7 (n=14)
12
12
10
16
11
12 (n=24)
6
2
1.0 (n=2)
17
17
17
12.0 (n=25)
5
15
11
8 (n=16)
7
2
46
50
6 (n=13)
Pol %
Gezondheidszorg Bestuurskunde/ Politie academie HBO anders
8
P&V Best %
% 17
100
17
CA/ SNWS %
COM
BCO
SG
% 3
%
% 8
MVB ESM BCS Totaal
% 11
%
%
% (n) 2 (n=5)
3
3 (n=6)
6
12
15
12
15
45
100
13 (n=28)
HBO propedeuse Buitenlandse vooropleiding Colloquium Doctum Anders
6
2
1.0 (n=2)
6
3
1
2 (n=4)
12
3
2 (n=4)
6
16
6
2
15
3 (n=7)
Onbekend
5
2+
16
8
50
8 (n=22)
Totaal
100
100
100
100
100
100
100
100
100
100
100
16 n
DE STEEKPROEF – HET PROFIEL VAN DE GEËNQUÊTEERDE ALUMNI 17
3
6
17
59
83
13
9
2
2
211
Vooropleidingen op het gebied van personeel en arbeid, journalistiek en communicatie, en bedrijfskunde/ HEAO komen naar verhouding veel voor. In de vragenlijst hadden we de optie ‘HBO, anders’ als antwoordcategorie opgenomen, waar blijkens tabel 5, 28 respondenten gebruik van hebben gemaakt. Zij hadden bijvoorbeeld technische vooropleidingen als HTS Autotechniek en Technische Commerciële Confectiekunde, of opleidingen die zich richten op de internationale agrarische handel of de toerisme industrie. Vergelijken we BCO en COM, dan zien we dat bij BCO meer mensen met een communicatie achtergrond of met de hotelschool terechtkomen dan bij COM, terwijl COM meer mensen aantrekt vanuit het Maatschappelijk Werk dan BCO. Politie- en Veiligheidsstudies blijkt de uitgelezen vervolgopleiding voor de Politie Academie.
2.3 HOE LANG DOEN FSW-ERS OVER HUN STUDIE? In tabel 6 is de gemiddelde studieduur en de standaardafwijking weergegeven van twee categorieën studenten uit onze steekproef, namelijk de ‘voltijds reguliere’ en de ‘voltijds verkorte’ studenten.
Tabel 6: Studieduur van ‘voltijds reguliere’ en ‘voltijds verkorte’ FSW-alumni in jaren Studieduur ‘voltijds Studieduur ‘voltijds reguliere’ studenten verkorte’ studenten Gemiddelde 5,3 2,7 Sd 1,1 0,9 n
43
90
In vergelijking met gegevens uit 1997 (Van der Veer & Schoonhoven, 1998: 25) is de gemiddelde studieduur van beide categorieën afgenomen. De reguliere vierjarige opleidingen met circa een jaar en de tweejarige verkorte opleidingen met twee tot drie maanden. Daartoe zal ongetwijfeld hebben bijgedragen de invoering van de zogeheten prestatiebeurs in 1996 en de gelijktijdige invoering van de kortere periode van studiefinanciering (nog slechts vier in plaats van vijf jaar). De verkorte studenten in ons onderzoek hadden in deze periode grotendeels nog wel 5 jaar studiefinanciering, mogelijk dat een tweejarige universitaire (vervolg)studie na 4 jaar HBO voor hen daardoor financieel aantrekkelijk was.
HOOFDSTUK 2
17
2.4 OPLEIDINGSKEUZE; SEKSE- OF LEEFTIJDGEBONDEN? De onderzoeksgegevens maken het mogelijk enig inzicht te krijgen in de mate waarin elk van de afzonderlijke studierichtingen populair is onder mannen, vrouwen, jongeren en oudere (jongere)n. In vergelijking tot andere disciplines hebben de sociale wetenschappen van oudsher een relatief hoge instroom van vrouwelijke studenten. In tabel 7 is per studierichting weergegeven het aantal vrouwen en mannen dat deze studie afrondde. Tabel 7: Aantal afgestudeerde vrouwen en mannen per studierichting (in %) Sekse Pol P&V Best CA/ COM BCO SG MVB ESM BCS Totaal SNWS % % % % % % % % % % % (n) Man 82 100 67 18 32 32 15 22 50 35 (n=74)
Vrouw
18
-
33
82
68
69
85
78
50
100
65 (n= 137)
Totaal
100
100
100
100
100
100
100
100
100
100
100
17
3
6
17
59
83
13
9
2
2
211
n
Uit tabel 7 blijkt dat bij de meeste opleidingen de onderzoeksgroep voor ongeveer tweederde deel uit vrouwelijke alumni bestaat. In dat opzicht - ook al is het aantal gegevens waarover we nu kunnen beschikken een stuk geringer - is er weinig verschil in vergelijking met de populatiegegevens uit 1997 (Van der Veer & Schoonhoven, 1998: 26). Ook nu ligt bij de afgestudeerden van de studierichting politicologie en bestuurskunde die verhouding omgekeerd: het aantal mannelijke alumni vormt de meerderheid. De faculteit der Sociale Wetenschappen wordt niet alleen gekenmerkt door een populatie van studenten en van afgestudeerden die elk voor een relatief hoog percentage bestaan uit vrouwen. Beide populaties worden, eveneens in vergelijking met andere faculteiten, ook gekenmerkt door een specifieke leeftijdsopbouw. Dat blijkt uit tabel 8. Tabel 8: Leeftijd per categorie afgestudeerden op het moment van afstuderen LeeftijdsPol P&V Best CA/ COM BCO SG MVB ESM BCS Categorie SNWS % % % % % % % % % % ≤ 25 41 17 29 24 33 15 22 50 -
Totaal % (n) 28 (n=60)
25 ≤ 30
24
-
17
53
46
52
31
56
-
-
45 (n=93)
30 ≤ 40
18
-
33
-
15
6
-
11
-
50
10 (n=21)
40 ≤ 50
12
100
33
12
9
4
31
11
-
-
11 (n=22)
> 50
-
-
6
5
2
15
-
50
50
4 (n=10)
Onbekend
5
-
-
1
3
8
-
-
-
2 (n=5)
Gemiddelde
28,9
48,0
37
30,6
30,3
27,7
36,3
28,1
34,2
48,6
30,1
18 leeftijd Sd Totaal n
DE STEEKPROEF – HET PROFIEL VAN DE GEËNQUÊTEERDE ALUMNI 7,7 100
1,4 100
9,4 100
11,6 100
8,3 100
7,4 100
11,9 100
5,3 100
15,5 100
13,8 100
9,0 100
17
3
6
17
59
83
13
9
2
2
211
De gemiddelde leeftijd van alumni op het moment van afstuderen is, zoals te verwachten, relatief hoog, als we bedenken dat een student die een regulier programma voltijds doet, direct na het behalen van zijn of haar een VWO-diploma, redelijkerwijze rond zijn of haar 23e jaar kan zijn afgestudeerd. Het relatief hoge gemiddelde heeft ongetwijfeld te maken met het grote aantal afgestudeerden dat hun studie ná een Hbo-opleiding aanving en/of de studie op latere leeftijd (en veelal in combinatie met een betaalde baan) begon. De gemiddelde leeftijd blijkt overigens nogal sterk te verschillen per gevolgde opleiding, zie het verschil tussen Politicologie (28,9 jaar) en Beleid Cultuur en Seksevraagstukken (48,6), en ook binnen elk van de categorieën afgestudeerden is de spreiding groot. De gemiddelde leeftijd van de in deeltijd afgestudeerden (43,2 jaar, Sd=8,1, n=47) is aanzienlijk hoger dan die van degenen die de studie voltijds deden, al dan niet in aansluiting op een afgeronde Hbo-opleiding (25,7 jaar, Sd=4,5, n=130). Splitsen we behalve naar voltijd/deeltijd ook naar afstudeervariant (regulier en verkort) dan blijkt de spreiding van leeftijd bij de verkorte studenten een stuk groter (26,4 jaar, Sd=5,2, n=88), dan bij de voltijd reguliere studenten (24,3 jaar, Sd=1,9, n=41). Ook wat leeftijdsopbouw betreft is er weinig verschil te constateren met de onderzoeksresultaten uit 1997 (Van der Veer & Schoonhoven, 1998: 27).
2.5 WIE ZIJN DIE FSW ALUMNI? We besluiten dit hoofdstuk met een samenvattende typering van de naar studierichting onderscheiden categorieën alumni. Op basis van deze typering zullen we in het volgende hoofdstuk de loopbaangegevens van alumni nader onder de loep nemen. We moeten daarbij natuurlijk in het oog houden dat de aantallen waarop we ons baseren, met name voor wat betreft de andere opleidingen dan COM en BCO, gering tot uiterst gering zijn. Afgestudeerde politicologen en bestuurskundigen De afgestudeerde politicologen die mee hebben gedaan aan de enquête hebben, voor zover kon worden nagegaan, op een na, allen een reguliere opleiding voltooid. Van het geringe aantal bestuurskundigen volgde tweederde de verkorte opleiding beleid en bestuur. Wat betreft vooropleiding werden de meeste politicologen toegelaten tot de studie op basis van een Vwo-diploma. De Bestuurskundigen die de verkorte variant volgden werden toegelaten op basis van uiteenlopende HBO opleidingen (zoals Politieacademie en HEAO), terwijl de ‘voltijders’ rechtstreeks vanuit het VWO aan de studie Bestuurskunde begonnen. Ongeveer 45 procent van de geënquêteerde afgestudeerden volgde de opleiding (deels) in deeltijd. In verhouding tot de overige opleidingen is het percentage mannen
HOOFDSTUK 2
19
onder de alumni P&B hoog, namelijk 81%. De gemiddelde leeftijd van deze alumni op het moment van afstuderen is 29 jaar. Afgestudeerde cultureel antropologen en niet-westers sociologen De afgestudeerden in de culturele antropologie en de niet-westerse sociologie hebben in grote meerderheid (71%) de reguliere opleiding gevolgd. Als we echter naar de vooropleiding kijken dan blijkt dat 53% op basis van een Hbo-diploma is toegelaten (zoals PABO, HBO Communicatie, of een buitenlandse vooropleiding). De meerderheid van hen heeft voltijds gestudeerd. Van de geënquêteerden is het overgrote deel vrouw (82%) en een vergelijkbaar hoog percentage van de respondenten is jonger dan 30 jaar (de gemiddelde leeftijd is 31 jaar). Je studeert niet CA omdat je verschrikkelijk veel geld wilt verdienen. Dan ga je economie of rechten studeren. Het is een heel andere insteek. CA-ers zijn sociaal voelende mensen die liever iets voor een ander doen dan voor zichzelf.
Afgestudeerden in cultuur, organisatie en management Afgestudeerden in cultuur organisatie en management vormen de op een na grootste groep onder de respondenten. De meesten van hen (78%) hebben de verkorte opleiding gevolgd direct in aansluiting op het door hen gevolgde hoger beroepsonderwijs. Het aantal ‘deeltijders’ onder hen is met 24% ongeveer even groot als het percentage deeltijders onder de afgestudeerden uit de overige opleidingen. De genoten Hbo-vooropleidingen zijn uiterst divers, maar het aandeel van de (bedrijfskundige) HEAO opleiding daarbinnen is naar verhouding hoog. COM-alumni bestaan voor een hoog percentage (68%) uit vrouwen en hun gemiddelde leeftijd bij afstuderen is 30 jaar. Afgestudeerden in beleid, communicatie en organisatie Zij vormen de grootste groep onder de feitelijk afgestudeerden in de onderzochte periode en eveneens in onze steekproef. De meeste van de geënquêteerden volgden de verkorte opleidingsvariant (84%), evenals de studenten COM in aansluiting op een breed scala aan HBO opleidingen, waaronder naast bedrijfskundige opleidingen ook opleidingen op het terrein van communicatie en journalistiek. De meesten (80%) studeerden in voltijd. Dat percentage is overigens hoger dan het totaal aantal deeltijders in de steekproef (72%). Afgestudeerde BCO-ers bestaan voor tweederde uit vrouwen en hun gemiddelde leeftijd bij afstuderen is 28 jaar. De alumni van de overige opleidingen Daaronder bevinden zich de Sociaal Gerontologen, de afgestudeerden in Maatschappelijke Vraagstukken en Beleid, afgestudeerden in Etnische Studies en Minderheidsvraagstukken, afgestudeerden in Beleid, Cultuur en Seksevraagstukken, afgestudeerden in Politie- en Veiligheidsstudies en ten slotte afgestudeerden in Communicatie en Politiek in Europa.
20
DE STEEKPROEF – HET PROFIEL VAN DE GEËNQUÊTEERDE ALUMNI
Het gaat hierbij om zowel in absolute als relatieve zin geringe tot zeer geringe aantallen alumni die navenant in de steekproef vertegenwoordigd waren. Maatschappelijke Vraagstukken en Beleid is de grootste onder deze kleine opleidingen. Sociale Gerontologie trok in het begin een aantal studenten dat werkzaam is in de ouderenzorg en dat de opleiding in deeltijd volgt. Het aantal ouderen (40+) onder hen is naar verhouding groot. De afgestudeerden in de studierichting ESM, BCS, P&V zijn te gering in aantal om hier naar achtergrond te typeren.
3. Van collegebank naar kantoorstoel. Arbeidsmarkt- en loopbaanperspectieven voor sociale wetenschappers.
In de jaren tachtig heb ik de politieacademie gedaan en daarna ben ik bij de politie gaan werken. Daar kreeg ik te maken met de multiculturele samenleving en met de interne cultuur van een organisatie. Daar wilde ik graag meer van weten en vandaar dat ik COM ben gaan studeren. Bij mijn scriptie heb ik me uiteindelijk gericht op een specifiek cultuuraspect van organisaties. Bij een grote internationale onderneming heb ik onderzoek gedaan naar het managen van multinationale teams. Deze case heb ik onderzocht met behulp van de kwalitatieve antropologische onderzoeksmethode zoals die bij COM wordt aangeleerd. Na afronding van mijn scriptie en daarmee van COM ben ik weggegaan bij de politie en ben ik de consultancy in gegaan. Ik wilde namelijk meer doen met de kennis die ik bij COM had opgedaan, de mogelijkheden om de studie binnen de politie toe te passen vielen tegen. Daarnaast wilde ik promoveren en dat is lastig als je bij de politie werkt. Ik kwam te werken bij een bedrijf dat zich richtte op international human resources. Voor die functie was een academische opleiding niet echt noodzakelijk. Ze vroegen wel om academisch denkniveau, maar dat kan ook ontwikkeld worden door werkervaring. Mijn promotieonderzoek is kwantitatief van aard, een onderzoeksrichting die je niet bij COM krijgt. Vandaar dat ik aan de universiteit van Tilburg promoveer waar ze zich wel meer richten op kwantitatief onderzoek. Ik heb internet tools ontwikkeld om harde data van bedrijven te krijgen. Voor mijn onderzoek heb ik duizenden respondenten, vijftien ondernemingen en verschillende multinationale teams. De kwantitatieve gegevens ga ik vervolgens weer kwalitatief bekijken. Deze gecombineerde aanpak heb ik geleerd bij het bedrijf waar ik na mijn studie heb gewerkt. Met mijn promotieonderzoek ben ik nog bezig, maar ondertussen heb ik een eigen consultancy bedrijf opgezet. Het bedrijf waar ik werkte werd getroffen door de recessie en toen ben ik er uitgestapt. Mijn bedrijf geeft advies aan internationale ondernemingen die hun strategie en cultuur beter op elkaar willen laten aansluiten, ik help ze ook bij de uitvoering daarvan. Verder geef ik af en toe onderwijs aan een MBA-opleiding. Daar leer ik studenten werken met de door mijzelf ontwikkelde internet tools.
‘Met deze opleiding word je eerder generalist dan specialist’, ‘je bent breed inzetbaar’, ‘de opleiding leidt op tot een grote verscheidenheid aan functies’.
22
VAN COLLEGEBANK NAAR KANTOORSTOEL
Wanneer je de voorlichtingsboekjes van de verschillende opleidingen in de sociale wetenschappen openslaat bij het hoofdstuk over de arbeidsmarkt dan is dit zo ongeveer het beeld dat de aankomende student krijgt voorgespiegeld. En daarmee wordt niets teveel beloofd. Als er iets is wat duidelijk uit het onderzoek naar voren komt dan is het wel de zeer grote variëteit aan sectoren en functies waarin afgestudeerden in de Sociale Wetenschappen werken, zoals de volgende opsomming laat zien. ‘Ik werk bij de Militaire Inlichtingen en Veiligheidsdienst’ ‘Ik ben adviseur bij Bureau Beleid Ontwikkelingssamenwerking’ ‘(...) beleidsadviseur Wijkveiligheid’ ‘(...) directeur Integratie en Hulpverlening’ ‘(...) nieuwslezer’ ‘(...) woordvoerder op het ministerie van Verkeer en Waterstaat’ ‘(...) beleidsmedewerker jeugd’ ‘(...) projectleider bij Sectorfondsen Zorg en Welzijn’ ‘(...) Hoofd Bureau Korpsondersteuning/ Chief Information Office’ ‘(...) journalist’ ‘(…) consultant’ ‘(...) programma-secretaris’ ‘Ik heb een eigen bedrijf’
In hoeverre dat te maken heeft met het (volgens sommigen té) brede karakter van een aantal van de opleidingen binnen de sociale wetenschappen, komt aan de orde in hoofdstuk 4. In dit hoofdstuk zal nader worden ingegaan op de loopbaan van de afgestudeerden. Onder loopbaan wordt, waar het beroepsuitoefening betreft, meestal verstaan het proces dat zich voltrekt tussen instroom en uitstroom op de arbeidsmarkt. De loopbaan van de meeste door ons geïnterviewde afgestudeerden bevindt zich vanzelfsprekend nog in de beginfase. We besteden aandacht aan een aantal kenmerken van de loopbaan zoals die op het moment van het onderzoek gemeten konden worden. Zo staan we stil bij de sector waarin alumni werkzaam zijn en we beschrijven de functie die zij bekleden t.a.v. een aantal kenmerken. Die beschrijving betreft voor een belangrijk deel een momentopname: we beschrijven immers de situatie van de alumni op het moment waarop de enquête werd afgenomen. Aan het einde van het hoofdstuk komt het proces van het vinden van een baan en de ontwikkeling van de loopbaan aan de orde. Waar relevant wordt een onderscheid gemaakt tussen verschillende categorieën zoals bijvoorbeeld gevolgde onderwijsvorm, leeftijd en sekse.
3.1 WIE HEEFT GEEN BAAN EN WAAROM? WERKLOOSHEID ONDER AFGESTUDEERDE FSW-ERS De arbeidsmarktperspectieven voor afgestudeerden in de sociale wetenschappen waren in de jaren negentig gunstig. Dat blijkt niet alleen uit de verschillende Rapportages
HOOFDSTUK 3
23
Arbeidsmarkt van het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid uit eind jaren tachtig en negentig (Min. van SoZaWe, 1988-1992) en uit de zogenoemde Trendrapporten ‘Vraag naar arbeid’ en ‘Aanbod van arbeid’ van de Organisatie voor Strategisch Arbeidsmarkt Onderzoek uit diezelfde periode (OSA, 1990; 1991). Het blijkt ook uit eerder door ons verricht onderzoek (Van der Veer & Schoonhoven, 1998: 31-32). In tabel 9 is het percentage afgestudeerden zonder baan weergegeven, uitgesplitst naar studierichting. Vanwege de geringe aantallen hebben we de afgestudeerden uit SG, MVB, P&V, ESM, BCS samengevoegd tot de categorie ‘andere’. Tabel 9: Afgestudeerde FSW-ers met en zonder baan Arbeidsmarkt- Pol.&Best. CA/SNWS COM BCO positie % % % % (nog) geen baan wel een baan
9
29
10
6
Overige % 10
Totaal % (n) 10 (n=21)
87
71
76
87
83
82 (n=170)
onbekend
4
-
14
7
7
8 (n=17)
Totaal n
100
100
100
100
100
100
23
17
59
83
29
211
In vergelijking met de gegevens uit 1997 (toen 4%, zie Van der Veer & Schoonhoven, 1998: 32) is de werkloosheid onder de afgestudeerden anno 2004 ruim twee keer zo hoog. Dat zal ongetwijfeld voor een deel samenhangen met de vanaf het einde van de jaren negentig teruglopende economische groei in Nederland en de daarmee gepaard gaande toename van de werkloosheid in het algemeen. De universiteit zou bijeenkomsten moeten organiseren om te laten zien wat studenten kunnen doen. Daar heeft de universiteit ook veel baat bij. Dan weet de arbeidsmarkt ook wat ze aan studenten van FSW van de VU heeft. Je moet ervoor zorgen dat bedrijven denken ‘Je moet bij de VU zijn, die studenten weten wat ze zeggen en doen’.
Van de 21 afgestudeerden zonder betaalde baan waren er op het moment van de enquête twee niet beschikbaar voor de arbeidsmarkt (gepensioneerd resp. arbeidsongeschikt). De overigen, in totaal 9% van de geënquêteerden, gaf aan om uiteenlopende reden (nog) geen baan te hebben of te kunnen vinden, zoals: ‘ik ben nog maar net begonnen met solliciteren’, ‘Flexwet staat mijn vierde contractverlenging in de weg’, en ‘ik werk wel, maar in een uitzendbaantje; dat tel ik niet mee’. Van deze werkzoekenden was tweederde nog maar relatief kort, dat wil zeggen korter dan een half jaar, op zoek naar een baan. Wanneer we kijken naar de verdeling van de werkloosheid onder de afgestudeerden per opleiding, dan blijkt CA/SNWS, evenals ten tijde van het onderzoek uit 1997, het zorgenkind: vijf van de zeventien alumni hebben (nog) geen betaald werk.
24
VAN COLLEGEBANK NAAR KANTOORSTOEL
3.2 HOE TEVREDEN ZIJN AFGESTUDEERDEN MET HUN HUIDIGE FUNCTIE? Respondenten werd gevraagd met behulp van een vijf-puntsschaal aan te geven hoe tevreden of ontevreden men was met de huidige baan, waarbij de antwoord mogelijkheden varieerden van zeer ontevreden (1) tot zeer tevreden (5). In tabel 10 is weergegeven hoe tevreden men gemiddeld genomen is. Daarbij zijn dezelfde categorieën gehanteerd als in tabel 9. Tabel 10: Mate van tevredenheid met huidige functie Pol Best CA/SNWS COM BCO Gemiddelde 3.58 4.33 4.25 4.30 4.23 Sd 1.08 0.52 1.29 1.6 1.07 n
12
6
12
50
74
Overige 3.81 0.93
Totaal 4.17 1.26
23
174
De afgestudeerden zijn gemiddeld genomen tevreden met hun huidige functie, er zijn geen grote verschillen tussen de verschillende categorieën alumni. Maar als we kijken naar de mate waarin men vindt dat de huidige baan aansluit bij de verwachtingen die men er vooraf van had (zie tabel 11), blijkt dat er sprake is van een discrepantie tussen verwachting en werkelijkheid. Mijn werk vind ik nog steeds leuk en er moment denk ik er dan ook niet aan om een tijdje wil ik wellicht weer gaan organisatorische aspecten van het werk, ik nu een beetje.
zijn nog genoeg uitdagingen. Op dit ergens anders te gaan werken. Over bijleren. Dan meer gericht op de bijvoorbeeld bestuurskunde. Dat mis
Tabel 11. Mate waarin huidige functie aansluit bij verwachtingen vooraf Aansluiting bij Pol Best CA/SNWS COM BCO Overige Totaal % verwachtingen % % % % % % (n) vooraf Ja 64 67 36 46 54 70 54 (n=98) Nee 36 33 64 54 46 30 46 (n=85)
Totaal n
100 100 14
6
100 14
100
100
50
76
100 23
100 183
Dat de huidige functie kennelijk slechts voor iets meer dan de helft van de alumni aansluit bij de verwachtingen die zij er vooraf van hadden, betekent natuurlijk niet dat men ontevreden is; het betekent wel dat men aan het eind van de studie kennelijk niet optimaal op de hoogte was en is van de mogelijkheden die de arbeidsmarkt aan afgestudeerde FSWers heeft te bieden, of dat de werkelijkheid van de arbeidsmarkt afwijkt van de tijdens de studie gekoesterde idealen over een toekomstige baan. Bij deeltijdstudenten die aan de studie begonnen om beter te kunnen functioneren in de baan die ze op dat moment hadden, blijkt het volgen van de studie vaak anders uit te pakken. Na de studie is een aantal van
HOOFDSTUK 3
25
hen naar een baan op zoek gegaan die nog beter bij een aspect van de studie aansloot dat zij tijdens het studeren interessanter zijn gaan vinden dan waar zij in hun toenmalige baan mee te maken hadden. Ik wilde verder studeren en was op zoek naar een studie die binnen mijn vakgebied bleef en daar verdieping aan kon geven. Een collega kwam toen met Politie en Veiligheidsstudies, daar heb ik de verdieping inderdaad gevonden. Het studeren heeft wel anders uitgepakt dan ik verwacht had. In het werk dat ik voor en tijdens mijn studie deed kon ik het geleerde niet kwijt en ik wilde wel met mijn nieuwe kennis aan de slag. Ik ben toen intern gaan zoeken naar een andere baan en heb deze gelukkig ook gevonden.
3.3 HET NIVEAU VAN DE HUIDIGE FUNCTIE Het werkloosheidspercentage onder FSW-alumni anno 2004 is niet beduidend hoger dan dat bij de rest van de beroepsbevolking in Nederland, maar we kunnen daaruit niet zonder meer de conclusie trekken dat het wel goed zit met de arbeidsmarkt voor FSW-alumni. Ook het niveau van de functie die men verkrijgt na afstuderen dient in ogenschouw te worden genomen. Je studeert immers niet om later on- of lagergeschoold werk te verrichten, maar om een baan te krijgen ‘op niveau’. Het ligt daarom voor de hand na te gaan of men na het behalen van de bul ook uiteindelijk een functie krijgt waarvoor een academisch diploma een vereiste is. Anders gezegd, krijgen academici verhoudingsgewijs vaker een functie waarvoor een afgeronde wetenschappelijke studie vereist is of is er sprake van het verschijnsel verdringing (waarbij hoger opgeleiden functies gaan vervullen waarvoor in feite ‘lagere’ diploma’s toereikend zijn, en waardoor lager opgeleiden (uiteindelijk) een minder gunstige arbeidsmarktpositie krijgen), iets waarvoor in tijden van oplopende werkloosheid vaak wordt gevreesd? Als we op een willekeurige zaterdag de personeelsadvertenties in de krant erop naslaan, kunnen we eenvoudig constateren dat voor veel functies een HBO- of WO-diploma wordt gevraagd. Blijkbaar is voor werkgevers, in tegenstelling tot voor onze studenten en afgestudeerden, het onderscheid tussen HBO en WO niet altijd even relevant. Dit soort functies kunnen we dus gemakshalve als functies ‘op niveau’ beschouwen. Voor mijn werk is HBO voldoende, maar door mijn aanvullende universitaire opleiding heb ik wel beter inzicht in en kennis van zaken.
Anders ligt dat natuurlijk bij banen waarbij het functieniveau beneden HBO-niveau ligt. Hoe leuk of interessant deze banen ook kunnen zijn voor de individuele alumnus, de meesten gaan uiteraard niet aan een universiteit studeren om later een baan te krijgen waarvoor een afgeronde academische of hogere beroepsopleiding helemaal niet noodzakelijk is.
26
VAN COLLEGEBANK NAAR KANTOORSTOEL
In tabel 12 is per afstudeerrichting het functieniveau weergegeven van de huidige functie, in termen van de opleiding die ervoor vereist is, zoals genoemd door de respondent. Tabel 12: Het vereiste opleidingsniveau voor het vervullen van de huidige functie Pol P&V Best CA/SNWS COM BCO SG MVB ESM BCS Totaal Vereiste % % % % % % % % % % % (n) opleiding WO 55 67 67 46 41 49 38 17 50 46 (n=71)
HBO
36
33
33
36
36
42
62
67
-
50
41 (n=63)
VWO
9
-
-
9
5
1
-
-
-
-
3 (n=5)
Anders/ overig totaal n
-
-
-
9
18
8
-
16
50
50
10 (n=16)
100
100
100
100
100
100
100
100
100
100
100
11
3
6
11
39
67
8
6
2
2
155
Bij de interpretatie van de gegevens uit tabel 12 moeten we uiteraard rekening houden met het feit dat het, wat betreft soort functie, gaat om een zeer heterogeen samengestelde groep. Gemiddeld genomen over alle opleidingen, blijkt slechts tien procent van de alumni werkzaam te zijn in een functie onder HBO-niveau. Voor een deel zal het hierbij gaan om afgestudeerden die na afstuderen tijdelijk een baan onder hun niveau accepteren terwijl ze uitkijken naar een andere (hogere) functie; voor een ander deel zal het hierbij gaan om afgestudeerden die de (bij)baan, die ze tijdens hun studie verkregen, nog tijdelijk voortzetten, in afwachting van iets ‘beters’. Tussen de in tabel 12 onderscheiden categorieën afgestudeerden bestaan overigens geen grote verschillen in dat opzicht. Concluderend kunnen we stellen dat verreweg de meeste alumni werkzaam zijn in een functie op tenminste HBO-niveau, waarbij ruim de helft van hen op ‘academisch’ niveau werkzaam is; politicologen en bestuurskundigen blijken, evenals bij de peiling van zes jaar geleden (Van der Veer & Schoonhoven, 1998: 34) iets vaker werkzaam te zijn in functies op academisch niveau dan afgestudeerden van de overige opleidingen. Het meest academische aspect van mijn werk is de zelfstandigheid ervan. Je moet zaken zelf oppakken. Daarnaast geeft de studie je een helikopter-view; je kunt het geheel overzien.
Kijken we naar het voor de huidige functie vereiste opleidingsniveau van de afgestudeerden in een verkorte opleidingsvariant (zie tabel 13), dan is het beeld niet anders: de huidige functie is ‘op niveau’, en de verdeling onder WO- en HBO-functies is fifty-fifty. Tabel 13: Het vereiste opleidingsniveau voor het vervullen van de huidige functie*
HOOFDSTUK 3 Voor huidige functie vereiste opleiding WO HBO VWO Anders/ overig
27
% (n) 44 (50) 44 (50) 2 (2) 10 (12)
Totaal 100 (114) *Betreft uitsluitend alumni die een ‘verkort’ opleidingstraject volgden
3.4 IN WELKE SECTOREN KOMEN AFGESTUDEERDEN TERECHT? Zoveel alumni, zoveel banen! - dat geldt zeker voor afgestudeerden van een Faculteit Sociale Wetenschappen. Om een idee te krijgen van de sectoren waarbinnen afgestudeerden werkzaam zijn is gevraagd naar de organisatie waar zij voor werken. De verschillende organisaties werden achteraf ingedeeld in vijf sectoren (zie tabel 14) die we hieronder kort zullen beschrijven. Onderwijs en Wetenschap (O&W) Vroeger leidde een academische opleiding in veel gevallen op voor een wetenschappelijke carrière. Maar de tijden zijn veranderd. Het aantal afgestudeerden dat een carrière in het (wetenschappelijk en hoger beroeps-) onderwijs ambieert is de afgelopen decennia teruggelopen, maar trekt de laatste jaren weer aan. Zo is het aantal assistenten in opleiding (aio’s) op de sociale faculteit van de VU (peildatum 01-04-2004) toegenomen tot 54. De O&W sector is kortom van belang als werkgever. Dat wordt ook benadrukt in het artikel ‘Wetenschap wordt weer populair’ (De Volkskrant, 27-03-2004) waarin wordt gesignaleerd dat het aantal promovendi aan Nederlandse universiteiten, althans in de bèta studierichtingen, afgelopen jaar is toegenomen. Volgens een in het artikel geciteerde wetenschapper houdt de stijgende belangstelling verband met de economische teruggang. Ook zijn de salarissen van promovendi in 2003 met 25 procent gestegen. AIO zijn kan je vergelijken met het beginnen van een eigen bedrijf.
We onderscheiden binnen de categorie O&W: universiteiten, onderzoeksinstituten, instellingen voor hoger beroepsonderwijs en overige onderwijsinstellingen. Maatschappelijke Dienstverlening (MD) Deze sector is ondanks de bezuinigingen en daarmee het teruglopen van de werkgelegenheid erbinnen in de jaren negentig, nog steeds een belangrijke ‘afnemer’ van afgestudeerden in de sociale wetenschappen. We onderscheiden onder meer de gezondheidszorg, het maatschappelijk en sociaal werk, belangenorganisaties en organisaties ten behoeve van ontwikkelingssamenwerking.
28
VAN COLLEGEBANK NAAR KANTOORSTOEL
Zakelijke Dienstverlening (ZD) Voor wat betreft de werkgelegenheid voor hoger opgeleiden is dit de snelst groeiende sector in Nederland. Verschillende typen organisaties zijn in deze sector ingedeeld zoals organisatieadviesbureaus, PR- en communicatiebureaus, organisaties op het gebied van arbeidsbemiddeling zoals uitzendbureaus, organisaties en instellingen in de financiële sector zoals banken en verzekeringen en transportorganisaties. Handel en Industrie (H&I) Er zijn van oudsher weinig afgestudeerden werkzaam in deze sector (zie ook Van der Veer & Schoonhoven, 1998: 35). We onderscheiden industriële productie, groot- en detailhandel. Overheid Traditioneel vormt de overheid een belangrijke sector voor sociale wetenschappers en dit geldt natuurlijk met name voor de politicologen en bestuurskundigen. Binnen deze sector zijn afgestudeerden werkzaam bij ministeries, provinciale en gemeentelijke overheden en bij overheidsapparaten zoals leger, politie of de Algemene Inlichtingen en Veiligheids Dienst (AIVD). In tabel 14 wordt per categorie afgestudeerden een overzicht gepresenteerd van de sectoren waarbinnen afgestudeerden anno 2004 een baan hebben gevonden. Tabel 14: Sectoren waarbinnen afgestudeerden een baan vinden Pol P&V Best CA/ COM BCO SG Sector SNWS % % % % % % % Onderwijs en 58 17 36 13 13 22 Wetensschap Maatschappelijke 8 36 18 7 56 Dienstverlening Zakelijke 33 9 48 60 11 Dienstverlening
Sector Handel&Industrie
Pol
P&V
Best
%
-
% -
% -
26
100
50
CA/ COM SNWS % % 9 3
MVB ESM BCS Totaal % -
% -
% -
33
-
100
% (n) 18 (n=28)
16 (n=26)
33
-
-
41 (n=66)
BCO
SG
MVB ESM BCS Totaal
% 7
% -
% -
% -
% -
13
11
33
100
-
% (n) 4 (n=7)
Overheid
-
20
20 (n=31
Overig
8
-
-
10
-
-
-
-
-
1 (n=2)
Totaal
100
100
100
100
100
100
100
100
100
100
100
HOOFDSTUK 3 n
12
3
6
11
40
29 69
9
6
2
2
160
De meeste afgestudeerden (41 procent) vinden een baan in de sector ‘Zakelijke Dienstverlening’. Dat geldt met name – en gelet op de aard van de opleidingen is dat niet geheel verrassend - voor de afgestudeerden in COM en BCO. De Overheid is als sector net als zes jaar geleden ook nu relatief het meest populair onder politicologen en (vooral) bestuurskundigen (Van der Veer & Schoonhoven, 1998: 35), maar de geringe aantallen manen tot voorzichtigheid bij de interpretatie van de gegevens. De Overheid staat, anders dan bij het vorige onderzoek (toen 9%), nu ook in de belangstelling bij afgestudeerden in COM; 20% van hen heeft in deze sector een baan gevonden. COM alumni zijn bijvoorbeeld te vinden in banen als beleidsmedewerker bij de gemeente of als rijkstrainee op een ministerie. Ook voor BCO vormt de Overheid qua belangstelling de tweede sector (gedeeld met Onderwijs en Wetenschap), echter het verschil met de Zakelijke Dienstverlening is een stuk groter dan bij COM. Onder de BCO afgestudeerden is daarnaast het relatief kleinste deel werkzaam in de Maatschappelijk Dienstverlening. Er is, ten slotte, sprake van een toenemende belangstelling voor de sector Onderwijs en Wetenschap. Zes jaar geleden vond nog maar 9% een baan in deze sector (Van der Veer & Schoonhoven, 1998: 35) terwijl dat nu 17,5% is.
3.5 IN WAT VOOR FUNCTIES KOMEN AFGESTUDEERDEN TERECHT? Om de afgestudeerden uit verschillende opleidingen qua functie met elkaar te kunnen vergelijken is - voor zover mogelijk - gekeken naar de inhoud van de feitelijke werkzaamheden binnen de eerste functie na afstuderen. Op grond daarvan werden de volgende functiecategorieën onderscheiden. voorlichting en relatiebeheer en externe betrekkingen (zoals voorlichtings-/PRmedewerker, journalist, intercedent, accountmanager, consulent); management en leiding geven (zoals manager, coördinator); overige beleidsen staffuncties (zoals beleidsmedewerker, financieel medewerker);
personeelsfunctionaris,
onderzoek-, onderwijs- en adviesfuncties (zoals onderzoeker, docent, organisatieadviseur); sociaal agogische en medische beroepen (zoals verpleegkundige en maatschappelijk werker);
30
VAN COLLEGEBANK NAAR KANTOORSTOEL overig (hierin bevindt zich een aantal functies onder HBO-niveau alsmede functies die op grond van de beschikbare informatie niet elders konden worden ingedeeld).
In tabel 15 wordt het resultaat van deze categorisering gepresenteerd. Tabel 15: Functies van afgestudeerden in hun eerste baan CA/ COM BCO Type functie Pol P&V Best SNWS % % % % % % Voorlichting en 9 30 26 relatiebeheer Management 9 33 18 23 15
SG %
MVB ESM BCS Totaal %
%
%
%
20 (n=34)
34
50
50
21 (n=35)
Beleids- en overige staffuncties
9
Onderzoek en Advies Sociaalagogisch/ Medisch Overig
73
100
33
18
21
32
22
33
50
50
26 (n=44)
17
9
13
22
11
33
20 (n=33)
-
-
9
9
2
33
17
6 (n=10)
9
17
37
4
3
17
7 (n=11)
Totaal
100
100
100
(n=11) (n=3) (n=6)
100
100
100
100
100
100
100
(n=11)
(n=47)
(n=72)
(n=9)
(n=6) (n=2) (n=2)
100
(n= 167)
De grootste groep afgestudeerden (26,3%) komt in eerste instantie terecht in een beleidsof staffunctie. Ook als ze doorstromen naar volgende functies blijft het merendeel in dit type functie werkzaam (32,5%). Doorstroming betekent echter ook verticale mobiliteit en het percentage afgestudeerden dat in een management functie werkzaam is stijgt van 21,0% naar 24,1%. Vervullen afgestudeerden COM en BCO volgens tabel 15 nog in enkele gevallen functies op sociaalagogisch en medisch gebied, na doorstroming naar een volgende baan blijkt deze categorie geheel te vervallen. Uit de diepte-interviews is naar voren gekomen dat verkorte studenten na hun buluitreiking in enkele gevallen eerst terugvallen op hun HBO-studie voor een baan, onder andere omdat ze in die sector nog contacten hebben in verband met stages die ze in het kader van de HBO-opleiding hebben gevolgd. Vervolgens gaan zij op zoek naar een baan die meer is toegesneden op hun WOopleiding of naar een die beide opleidingen kan combineren. Het percentage dat werkzaam is in een beleids- of staffunctie stijgt voor COM zo van 21,3% naar 40,9%. Het percentage alumni dat terecht komt in onderzoek en advies is onder de politicologen zeer hoog. Dit is overeenkomstig de resultaten van tabel 14 waaruit bleek dat politicologen voor het merendeel werkzaam zijn in de sector Onderwijs en Wetenschap.
HOOFDSTUK 3
31
3.6 OVERIGE FUNCTIEKENMERKEN Naast een typering van banen naar sector en soort functie is het interessant om nog een aantal overige functiekenmerken onder de loep te nemen, omdat die immers een rol kunnen spelen tijdens overwegingen om wel of niet op een bepaalde baan te solliciteren. We zijn in dit verband nagegaan wat de werktijdfactor is volgens welke men is aangesteld: werken afgestudeerden relatief vaak in deeltijdfuncties of juist in banen die een volledige werkweek beslaan? En hoe zit het met hun positie? Hebben ze vaste contracten of is flexibiliteit eerder troef? Ten slotte - uiteindelijk gaat het immers niet alleen om het ‘spel, maar ook om de knikkers’ - besteden we in paragraaf 3.7 enige aandacht aan het inkomensniveau van banen van afgestudeerde sociaal-culturele wetenschappers. In tabel 16 wordt een overzicht gegeven per afstudeerrichting van het aantal uren dat men werkt. Tabel 16. Werktijdfactor van afgestudeerde FSW-ers in 2004 Aantal Pol P&V Best CA/ COM BCO SG uren aan% % % SNWS % % % gesteld % <24 33 42 24 18 30
MVB ESM % % 33
-
BCS % 50
Totaal % 22 (n=36)
24-36
42
-
80
29
31
40
50
50
50
50
39 (n=62)
>36
25
100
20
29
45
42
20
17
50
-
39 (n=62)
Totaal
100
100
100
100
100
100
100
100
100
100
100
(n=12)
(n=3)
(n=5)
(n=7)
(n= 45)
(n= 68)
(n= 10)
(n=6)
(n=2)
(n=2)
(n= 160)
Relatief veel COM- en BCO-afgestudeerden hebben een full time baan; meer dan veertig procent van hen werkt meer dan 36 uur per week. Maar de meesten van alle ondervraagden (meer dan 60%) werken minder uren. De groep die minder werkt dan 3 dagen per week is over het algemeen klein. In vergelijking met het onderzoek van zes jaar geleden (Van der Veer & Schoonhoven, 1998) is het aantal full-time werkenden onder de afgestudeerden teruggelopen van 55 naar 39 procent, terwijl het percentage dat maximaal drie dagen per week werkt tegelijkertijd is toegenomen van 8 naar 23 procent. Overigens blijkt dat, evenals destijds, ook nu mannen vaker (59%) full time werken dan vrouwen (28%). Ten slotte, onder afgestudeerden die een verkorte variant van de opleiding voltooiden zijn er relatief meer (41%) met een full time aanstelling dan onder de ‘regulieren’ (30%). Een vaste aanstelling biedt een relatieve zekerheid. Een afgestudeerde die zijn intrede doet op de arbeidsmarkt wil naast zijn of haar baan ook een goede woonruimte bijvoorbeeld in de vorm van een eigen huis, al dan niet met partner en / of kinderen. Daarom is het uiteindelijk verkrijgen van een vaste baan van groot belang, zeker in een tijd van economische stagnatie of teruggang. Niettemin is er het afgelopen decennium op het
32
VAN COLLEGEBANK NAAR KANTOORSTOEL
niveau van de landelijk politiek en de sociale partners (werkgevers en werknemers) veel discussie ontstaan over de flexibiliteit van de arbeidsmarkt. Uit oogpunt van economische ontwikkeling is een zekere mate - en alleen over die mate verschillen de sociale partners op dit moment eigenlijk nog van mening - van flexibiliteit geboden. Het verschijnsel waarbij een werknemer een baan neemt ‘voor het leven’ - en bijvoorbeeld op de universiteit vind je nog een groot aantal van die loyale werknemers-op-leeftijd - is voorbij. Voor een werknemer - en dus ook een afgestudeerde in de sociale werenschappen betekent dit dat hij of zij zich op gezette tijden dient af te vragen hoe het staat met de eigen ‘employability’: is men nog in voldoende mate toegerust voor het werk dat men doet? dient men zich door middel van bijscholing voor te bereiden op veranderingen in het werk? dient men zich wellicht door middel van omscholing voor te bereiden op totaal ander werk? Met behulp van onze onderzoeksgegevens kunnen we slechts inzicht krijgen in de mate waarin afgestudeerde FSW-ers anno 2004 werken met flexibele contracten (zie tabel 17). Tabel 17: Aard van de aanstelling en flexibiliteit van het contact* Type Pol P&V Best CA/ COM BCO SG MVB ESM BCS Totaal aanstelling SNWS % % % % % % % % % % % Vast 42 100 83 18 56 57 89 50 100 100 57 (n=92)
Tijdelijk,korter dan 2 jaar Tijdelijk,lange r dan 2 jaar Zelfstandige
50 8
-
17
46 18
34
38
8
-
-
50
-
-
34 (n=54)
11
-
-
-
5 (n=8)
-
-
-
18
2
5
-
-
-
-
4 (n=7)
Totaal
100
100
100
100
100
100
100
100
100
(n=1 2)
(n=3)
(n= 6)
(n=11)
(n= 41)
(n= 69)
(n=9 )
(n=6)
(n=2)
100 (n= 2)
100 (n= 161)
* De gegevens in deze tabel zijn van toepassing op degenen van wie de huidige functie niet de eerste is.
De meeste afgestudeerden uit onze steekproef hebben een vaste baan. In vergelijking met de gegevens uit 1997 is het aantal afgestudeerden met een vaste aanstelling in 2004 licht teruggelopen (van 63 procent toen naar 57 procent nu). De cultureel antropologen zijn ook anno 2004 naar verhouding het meest ‘flexibel’ aangesteld: (slechts) een gering aantal van hen heeft een vaste aanstelling. Dat laatste houdt waarschijnlijk verband met de eerder gesignaleerde relatief moeilijke arbeidsmarktpositie van antropologen. Waarschijnlijk is daaruit ook te verklaren waarom een aantal van hen een eigen onderneming is begonnen (18%); een ervan is een Russisch vertaalbureau begonnen, en een ander is momenteel freelance journalist. Overigens blijkt er geen verschil tussen mannen en vrouwen wat betreft de aard en/of flexibiliteit van de aanstelling - circa 50% van beide categorieën heeft een vaste baan. Wel een verschil bestaat er, evenals bleek uit het onderzoek in 1997 (Van der Veer & Schoonhoven 1998: 41), tussen in deeltijd afgestudeerden en degenen die een voltijdse opleiding hebben
HOOFDSTUK 3
33
gevolgd. De deeltijders blijken, relatief vaker (77%) een vaste aanstelling te hebben dan de voltijders (41%). De reden hiervoor ligt voor de hand: deeltijders hebben in de regel al een baan op het moment waarop zij gaan studeren. Ze zijn langer actief op de arbeidsmarkt waardoor hun kans op het hebben van een vaste aanstelling op het moment van de enquête groter is.
3.7 INKOMEN AFSTUDEREN: WIE OF WAT VERDIENT ‘T MEEST? In de roerige jaren zestig en zeventig van de vorige eeuw behoorde de disciplinaire studierichting sociologie tot de meest populaire universitaire studies. Motief was voor veel studenten het verkrijgen van inzicht in achtergronden en oorzaken van maatschappelijke ongelijkheid, en de mogelijkheden om daaraan actief iets ten goede te veranderen. De faculteit FSW kende destijds een buitengewoon actieve groep studenten die onder de naam ‘rode eenheid’ ook buiten de reguliere colleges hun maatschappelijke betrokkenheid vorm gaf en tot uiting bracht in bestudering van relevante literatuur en het voeren van acties ter verbetering van de positie van werknemers, bijvoorbeeld in de Rotterdamse en Amsterdamse haven, en ter waarborging van het democratisch gehalte van universitaire besluitvorming - arbeiders en intellectuelen hadden immers in wezen parallelle belangen, zo werd gesteld. Maar naast deze ‘bekommernis om de mens’, zoals een emeritus hoogleraar sociologie deze motivatie lang geleden in eigen woorden samenvatte, waren en zijn er vanzelfsprekend andere motieven die een rol spelen en kunnen spelen in de keuze van een studierichting binnen de sociale wetenschappen; ‘zucht naar rijkdom’ behoort daar waarschijnlijk niet in eerste instantie toe. Daarmee is de vraag naar het inkomen van afgestudeerden kort na afronding van hun opleiding natuurlijk niet volstrekt irrelevant. Afgestudeerden werd gevraagd aan te geven binnen welke salarisklasse hun bruto jaarinkomen valt (omgerekend naar een full time aanstelling). De meeste respondenten hadden er geen moeite mee deze vraag te beantwoorden, 17 procent van alle ondervraagden liet het antwoord open. De antwoorden zijn, uitgesplitst naar studierichting, weergegeven in tabel 18. Tabel 18: Inkomensniveau per opleiding van recent afgestudeerden Inkomens- Pol P&V Best CA/ COM BCO SG MVB ES klasse SNWS M % % % % % % % % % < ¤ 15.000 9,1 45,5 7,3 8,6 -
BCS Totaal %
% (n)
-
9,4 (n=15)
¤ 15.000 ≤ ¤ 20.000 ¤ 20.000 ≤ ¤ 25.000 ¤ 25.000 ≤ ¤ 30.000 ¤ 30.000 ≤
36,4
-
16,7
-
7,3
4,3
-
33,3
-
-
9,1
-
-
-
22
12,9
-
33,3
50
-
8,1 (n=13)
13,8 (n=22)
9,1
-
-
36,4
14,6
30
25
16,7
-
-
21,9 (n=35)
18,2
-
16,7
9,1
19,5
18,6
12,5 16,7
-
50
17,5
34
VAN COLLEGEBANK NAAR KANTOORSTOEL
¤ 35.000 ¤ 35.000 ≤ 9,1 ¤ 40.000 ¤ 40.000 ≤ ¤ 45.000 > 45.000 9,1
(n=28)
-
-
9,1
2,4
11,4
50
-
-
50
-
16,7
-
7,3
4,3
-
-
-
-
10 (n=16)
4,4 (n=7)
100
50
-
19,5
10
12,5 -
50
-
100
100
100
100
100
100
100
100
(n=6)
(n=11)
(n=41) (n=70) (n=8) (n=6)
15 (n=24)
Totaal
100
(n=11) (n=3)
100
100
(n=2) (n=2) (n=160)
De gegevens uit bovenstaande tabel moeten we vanzelfsprekend met de grootst mogelijke voorzichtigheid interpreteren. Er is echter geen reden om aan te nemen dat ze volstrekt onbetrouwbaar zijn, ze vormen waarschijnlijk een valide maar tegelijkertijd buitengewoon grove indicatie van het inkomensniveau van de verschillende categorieën afgestudeerden. De meeste afgestudeerden beginnen hun carrière na afloop van de studie op een inkomensniveau dat ligt beneden de 30.000 Euro. Wat dat betreft is er weinig verschil met de bevindingen van eerder onderzoek (Van der Veer & Schoonhoven, 1998: 43). De COM-ers en BCO-ers zijn iets oververtegenwoordigd in de hogere inkomenscategorieën, en de CA/SNWS-ers in de lagere categorieën, maar de spreiding over de gehele steekproef genomen is groot. Het verschil tussen de afgestudeerden in de CA/SNWS en de overigen is enigszins opmerkelijk en houdt ongetwijfeld verband met het eerder naar voren gebrachte feit dat het arbeidsmarktperspectief voor afgestudeerden in de CA/SNWS nog steeds minder gunstig is dan voor afgestudeerden in een van de andere sociale wetenschappen. Uit het onderzoek blijkt voorts dat de in deeltijd afgestudeerden gemiddeld genomen een aanzienlijk hoger inkomensniveau hebben dan diegenen die een volledige dagstudie volgden. De eersten (ruim 60% van hen heeft een inkomen hoger dan 45.000 Euro, tegenover slechts 1% van de ‘voltijders’) waren, mede omdat ze, zoals we in paragraaf 2.4 aangaven, gemiddeld genomen veel ouder zijn dan deze ‘voltijders’, reeds in een eerder stadium in de gelegenheid de inkomensladder te beklimmen en genieten daardoor één of meer treden voorsprong. De conclusie die we uit deze gegevens kunnen trekken als het gaat om de keuze voor een sociaal-wetenschappelijke studierichting mag dan ook luiden: om het inkomen hoef je het weliswaar niet te doen, maar beslist ook niet te laten!
3.8 DE EERSTE BAAN In de voorgaande paragrafen beschreven we steeds een momentopname: de situatie van de afgestudeerden op een aantal beroepskenmerken op het tijdstip dat de enquête werd afgenomen (december 2003/januari 2004). Dat betekent dat we de arbeidsmarktpositie hebben beschreven van een bijzonder heterogene groep. In die groep bevindt zich zowel de individuele sociaal gerontoloog die zijn of haar studie heeft gecombineerd met een leidinggevende baan in een verzorgingstehuis en deze functie nog steeds uitoefent, als de antropoloog die na twee jaar als secretaresse te hebben gewerkt nu een betaalde functie
HOOFDSTUK 3
35
heeft als wetenschappelijk onderzoeker in een academisch ziekenhuis, alsook de afgestudeerde COM-er die begonnen is als beleidsmedewerker bij een grote organisatie (die zich bezig houdt met wetenschap- en techniekcommunicatie) en die ambities heeft om ooit een leidinggevende rol te spelen in het proces waarin Nederland toegroeit naar een kenniseconomie. In deze paragraaf en de rest van dit hoofdstuk besteden we aandacht aan de ontwikkeling van de loopbaan. We concentreren ons hierbij in eerste instantie op het tijdstip waarop en de weg waarlangs de eerste baan wordt gevonden. Voor de huidige generatie studenten is het vrijwel altijd noodzakelijk om er naast de studie een bijbaantje op na te houden. In sommige gevallen is dit ‘baantje’ nogal omvangrijk en wordt de studie ‘erbij’ gedaan, en dan hebben we het niet over deeltijdstudenten voor wie hun baan in de regel de hoofdactiviteit is en die de opleiding in de avonduren volgen. De gegevens in tabel 19 onderschrijven dit. Van alle in voltijd afgestudeerden begon een derde al tijdens de studie aan hun eerste baan (bij de in deeltijd afgestudeerden is dit 60%). Tabel 19: Tijdsperiode tussen afstuderen en eerste baan bij hen die voltijds studeerden* Pol P&V Best CA/ COM BCO SG MVB ESM BCS Totaal Tijdstip SNWS van eerste % % % % % % % % % % % baan Nog voor 2 0.9 (n=1) aanvang van studie Al tijdens de studie Tijdstip van eerste baan 0-3 maanden na de studie 3-6 maanden na de studie 6-12 maanden na de studie ≥ 12 maanden na de studie Totaal
50
-
Pol
P&V
Best
% 50
% -
% 100
57
29
CA/ SNWS % 14
31
33
50
-
-
33.6
COM BCO
SG
MVB ESM
BCS Totaal
% 39
% 33
% 25
% -
(n=38)
% 49
% 100
% 44.3 (n=50)
-
-
-
-
18
9
33
25
-
-
10.6 (n=12)
-
-
-
29
14
7
-
-
-
-
8,8 (n=10)
-
-
-
-
-
3
-
-
-
-
1.8 (n=2)
100
100
100 100 (n=113) * We laten van deze groep de alumni die in deeltijd hebben gestudeerd buiten beschouwing omdat zij in de regel studeren naast hun baan en dus over meer werkervaring beschikken. (n=10) -
100
100
100
(n=1)
(n=7)
(n=28) (n=59) (n=3)
100
100
100
100
(n=4)
(n=1)
36
VAN COLLEGEBANK NAAR KANTOORSTOEL Na de scriptie heb ik in eerste instantie baantjes via een uitzendbureau gehad. Ik was op zoek naar werk bij de overheid. Ik hoorde van een vacature bij het Programmabureau Veiligheid op de afdeling Jeugd en Veiligheid van de gemeente Rotterdam. Ik heb die baan niet gekregen, maar ze hadden mijn CV bewaard en doorgestuurd naar een andere afdeling, waar ik uiteindelijk ben begonnen met werken. Ik werd daar Junior Beleidsmedewerker Wijkveiligheid. Nu ben ik beleidsadviseur wijkveiligheid.
De wijze waarop de eerste baan wordt gevonden verschilt, zoals blijkt uit tabel 20. Tabel 20: Kanalen waarlangs de eerste functie na afstuderen werd verkregen Best CA/SNWS COM BCO Overige Totaal Vindkanaal Pol % % % % % % % Advertentie 33 36 40 13 30 23 (n=36)
Open sollicitatie Via stage
18
-
-
5
10
10
9
9
-
-
3
6
10
Voor baan gevraagd Netwerken
46
33
9
13
18
30
9
17
27
11
18
-
Vindkanaal
Pol % 18
Best % -
CA/SNWS COM % % 9 18
BCO % 16
Overige % -
-
-
-
-
-
-
-
-
17
9
-
6
5
5
-
-
9
-
5
-
-
-
-
10
8
15
100
100
100
100
100
100
100
(n=11)
(n=6)
(n=11)
(n=38)
(n=67)
(n=20)
(n=153)
(n=13)
5 (n=8)
20 (n=31)
14 (n=21)
Uitzendbureau Arbeidsbureau Via werk Gevraagd te solliciteren Eigen bedrijf gestart Anders
Totaal % 14 (n=21)
(n=7)
3 (n=4)
7 (n=12)
Totaal
Bijna een kwart van alle geïnterviewde alumni vond zijn eerste baan door te solliciteren op een advertentie en 20 procent werd voor de eerste baan gevraagd. Anderen (9%) namen het heft in eigen hand en stuurden een open sollicitatie naar een organisatie of bedrijf dat hen aansprak. Een enkeling startte een eigen bedrijfje. De rol van het uitzendbureau als bemiddelaar bij het vinden van de eerste baan is relatief bescheiden en het arbeidsbureau (tegenwoordig Centrum voor Werk en Inkomen (CWI)) speelde geen enkele rol. De grootste groep afgestudeerden (39%) echter, vond zijn eerste baan via een reeds bestaand veelal informeel contact. Soms was dat een persoonlijk contact op basis van opgebouwd netwerk al dan niet naar aanleiding van de stage, soms betrof het een relatie die ontstond
HOOFDSTUK 3
37
tijdens de studie waarbij men gevraagd werd voor een baan. Op de vraag welke andere ervaring naast de opleiding van belang was bij het verkrijgen van de eerste functie noemt bijna de helft van de alumni het hebben van werkervaring, opgedaan tijdens stage of (bij)baan. Ook aan degenen van wie de huidige functie niet de eerste is werd gevraagd aan te geven via welke kanaal men de huidige functie had verkregen. Het relatieve belang van de kanalen zoals die hierboven werden omschreven in tabel 20 verschilt weinig met die welke gebruikt werden bij het vinden van de huidige baan, met twee uitzonderingen: een relatief grote groep (11%) geeft aan de nieuwe baan te hebben gevonden via het werk dat men daarvoor deed en een vergelijkbaar percentage geeft aan gevraagd te zijn te solliciteren op de (nieuwe) functie die men nu heeft.
3.9 VAN FUNCTIE NAAR (HOGERE?) FUNCTIE Men kan om uiteenlopende redenen besluiten een universitaire studie te beginnen. Sommigen hebben al voor aanvang een bepaald beroepsperspectief voor ogen, anderen zijn gewoon geïnteresseerd in het probleemgebied waarop de opleiding zich richt - al dan niet vanuit een afgeronde HBO-opleiding - en hebben nog geen idee in wat voor functie ze later terecht (willen) komen. Weer anderen besluiten tot het volgen van een (in ons geval) sociaal-wetenschappelijke (deeltijd)opleiding omdat ze beter willen functioneren in de baan die ze bij het begin van hun studie al hebben, terwijl er ook zijn die een (hogere) functie ambiëren waarvoor een universitair diploma een vereiste is. Ik kwam op een gegeven moment te werken op de afdeling Strategie. We houden ons daar bezig met het meten van de effecten van beleid. Dit was een dusdanige andere functies dan die ik daarvoor had uitgeoefend dat ik behoefte had aan bijscholing die verder ging dan een cursus van een dag.
Welk motief men ook moge hebben, de verwachting - niet in de laatste plaats bij jonge afgestudeerden zelf - is dat afgestudeerden in het algemeen carrière maken, hetgeen tot uiting kan komen in een verandering in niveau van functies die men gedurende het werkzame leven vervult. Anders gezegd, niet alleen het inkomen zal toenemen, ook het functieniveau zal op termijn waarschijnlijk stijgen. Om die verwachting te onderzoeken zijn we nagegaan voor diegenen die sinds hun afstuderen reeds twee of meer functies vervulden, in hoeverre van een niveauverandering in bovengenoemde zin reeds sprake is. Omdat we te maken hebben met recent afgestudeerden zal voor lang niet iedereen al sprake zijn van ‘verticale mobiliteit’. Eén van de indicatoren van functieniveau is het voor het vervullen van de betreffende functie vereiste diploma. In tabel 21 is weergegeven wat het niveau is of was van de eerste functie die men vervulde op het moment van of sedert het moment van afstuderen. Voor sommigen is dat dezelfde als hun huidige functie, waarover hiervoor werd gerapporteerd (in paragraaf 3.3, tabel 12).
38
VAN COLLEGEBANK NAAR KANTOORSTOEL
Tabel 21: Het vereiste opleidingsniveau voor het vervullen van de eerste functie Pol Best CA/SNWS COM BCO Overige Totaal Vereiste % % % % % % % opleiding WO 55 67 40 24 38 30 36 (n=54)
HBO
27
33
30
52
50
65
49 (n=73)
VWO
9
-
-
5
2
-
2 (n=4)
Anders/ overig Modus Totaal
9
-
30
19
10
5
13 (n=19)
WO 100
WO 100
WO 100
HBO 100
HBO 100
HBO 100
HBO 100
(n=11)
(n=6)
(n=10)
(n=37)
(n=66)
(n=20)
(n=150)
Tabel 21 laat zien dat de meeste afgestudeerde FSW-ers na hun doctoraalexamen in functies terechtkomen op HBO-niveau of hoger (een aantal van hen (degenen die in deeltijd studeerden) had tijdens de studie al een functie op een dergelijk niveau). Slechts voor een minderheid van de afgestudeerden is de eerste functie er een beneden HBOniveau. Dat heeft ongetwijfeld te maken met het feit dat afgestudeerden die nog geen uitzicht hebben op betaald werk binnen de door hen gewenste sector en/of op hun niveau een eerste baan op lager niveau met het daarbij behorende inkomen accepteren om niet op een (nog lagere) sociale uitkering te zijn aangewezen. Soms leidt een dergelijke houding tot creatief zoekgedrag, zoals blijkt uit onderstaand relaas van een afgestudeerde. Tijdens mijn studie werkte ik bij een natuurwinkel, dat ben ik na mijn studie nog even blijven doen. Daarna ben ik 3 maanden naar Venezuela gegaan om een vriendin op te zoeken en een cursus Spaans te volgen. Terug uit Venezuela hoorde ik van een vriendin die bij P&O van Milieuvraagstukken aan de VU werkt, dat ze daar een secretaresse zochten. Daar ben ik toen komen te werken. Ik heb daar ontslag genomen omdat ik toch niet altijd secretaresse wilde blijven en ik had ondertussen een baan gevonden als godsdienstleraar op een middelbare school in Amsterdam. Ik vond en vind onderwijs wel leuk. Ik had ook de oriëntatiecursus van de lerarenopleiding gedaan. Ik had maar een beperkte aanstelling maar door de organisatie was ik wel dusdanig veel tijd kwijt dat ik geen andere baan ernaast kon hebben, wat financieel wel noodzakelijk was. Via het uitzendbureau Officemanager kwam ik uiteindelijk bij Hogeschool InHolland, School of Health, in Haarlem terecht. Ik moest daar iemand wegens ziekte vervangen. Mijn baas in Haarlem kreeg een nieuwe functie op de locatie in Diemen en vroeg mij daar voor haar te komen werken.’
In tabel 22 is weergegeven het percentage afgestudeerden per studierichting dat op het moment van de enquête een functie had waarvan het niveau in de hierboven omschreven betekenis (zie bijlage I, vraag 29) hoger was dan dat van de eerste functie die men had op het moment van of verkreeg direct na het afstuderen. Het gaat hierbij dus om alumni die sedert hun afstuderen al een keer of vaker van baan veranderd zijn.
HOOFDSTUK 3
39
Tabel 22: Carrières van (recent) afgestudeerde FSW-ers die sinds afstuderen eenmaal of vaker van functie zijn veranderd Pol Best CA/SNWS COM BCO Overige Totaal % % % % % % % 67 20 56 52 69 100 63 Gestegen in (n=49) functie Niet gestegen 33 20 44 38 31 31 (n=24) in functie Onbekend
-
60
-
10
-
-
6
Totaal
100
100
100
100
100
100
100
(n=6)
(n=5)
(n=9)
(n=21)
(n=29)
(n=8)
(n=78)
(n=5)
Uit tabel 22 blijkt dat ruim eenderde van alle door ons geïnterviewde afgestudeerden werkzaam is in een andere functie dan die welke men had op het moment van of verkreeg kort na het afstuderen. Daarvan heeft weer eenderde (31%) in de relatief korte periode sedert afstuderen kennelijk een ‘horizontale’ overstap gemaakt, maar tegelijkertijd hebben al circa twee op elke drie alumni die reeds van baan veranderden (63%) de ‘weg omhoog’ in dit opzicht gevonden. Er is overigens geen samenhang tussen het moment van afstuderen en de mate van verticale mobiliteit. Anders gezegd, diegenen die relatief langer (tot maximaal vijf jaar) geleden (peildatum 31 augustus 2003) afstudeerden zijn niet vaker in functieniveau gestegen dan degenen die kort geleden afstudeerden. In carrièremogelijkheden op de langere termijn geven onze gegevens vanzelfsprekend geen inzicht, de onderzoekspopulatie betreft immers alumni die gemiddeld slechts drie jaar geleden afstudeerden in een der sociale wetenschappen. Uit tabel 22 kunnen we niet concluderen dat er erg grote verschillen tussen de studierichtingen in de mate waarin afgestudeerden carrière maken, hoewel het percentage ‘stijgers’ onder de afgestudeerden in BCO naar verhouding hoog is. Er lijken echter geen al te grote opleidingsspecifieke hindernissen te hoeven worden verwacht op de weg ‘omhoog’. Kijken we ten slotte naar de mogelijke invloed van het volgen van een academische opleiding na een HBO opleiding op het carrièreperspectief van alumni in de sociale wetenschappen.
3.10 STAPELEN, LOONT DAT? Een HBO-opleiding had ook gekund voor mijn eerste functie, maar dan had ik later niet kunnen doorgroeien tot programma-secretaris.
Met het invoeren van de Bachelor-Master structuur van academische opleidingen in Nederland is de terminologie wel, maar het principe van opeenvolgende studies niet veranderd. Het ‘stapelen’ van opleidingen, waarbij na een afgeronde HBO-opleiding een twee jarige WO-opleiding werd gevolgd, wordt vervangen door een Bachelor gevolgd door een Master. Het is dan ook interessant om na te gaan welke invloed deze wijze van doorstuderen via een verkorte opleidingsvariant heeft gehad op de carrière van de
40
VAN COLLEGEBANK NAAR KANTOORSTOEL
betreffende alumni. Op het moment dat zij na hun universitaire opleiding gaan solliciteren hebben zij immers twee opleidingen afgerond en daarmee hebben ze - zo wordt verondersteld - potentiële werkgevers meer te bieden dan de regulier afgestudeerden. Wanneer we kijken naar het diploma op grond waarvan men volgens de alumni zelf is aangenomen voor de eerste functie, dan blijkt inderdaad een verschil tussen beide categorieën afgestudeerden (zie tabel 23). Tabel 23: Het diploma op grond waarvan men is aangenomen voor de eerste functie Diploma Regulier Verkort Totaal % % % WO 65 15 28 (n=41)
HBO
-
32
24 (n=35)
Diploma Combinatie HBO/WO Anders/ overig
Regulier % 5
Verkort % 40
30
13
Totaal % 31 (n=46)
17 (n=26)
Totaal
100
100
100
(n=37)
(n=111)
(n=148)
Het voor de eerste functie vereiste diploma van degenen die via een verkort traject afstudeerden is in zekere zin hoger dan dat van degenen die het reguliere programma volgden. Slechts 14% van de eersten had een startfunctie waarvoor een HBO of WO opleiding niet vereist was; bij de laatsten ligt de eerste baan in 30% van de gevallen onder dat niveau. Voor werkgevers is iemand met een ‘dubbeldiploma’ kennelijk aantrekkelijk: in zelfs veertig procent van de gevallen heeft de combinatie van HBO en WO een doorslaggevende rol heeft gespeeld bij de aanname destijds. Ik heb MVB gekozen omdat ik dat een goede aansluiting en aanvulling vond geven op mijn HBO-opleiding Pedagogiek. Ik wilde namelijk iets met jeugd doen, maar niet zelf in een instelling werken, ik wilde liever iets met beleid doen. Mijn scriptie heb ik geschreven over de kinderopvang. Ik had expres een een onderwerp gezocht in combinatie met mijn HBO-opleiding en MVB, omdat ik dan meer kennis had op het gebied dat ik ging onderzoeken. Ik werkt nu bij de gemeente Almere als beleidsmedewerker Jeugd, precies zoals ik wilde.
Wanneer we ten slotte de carrières van ‘verkorte’ en ‘reguliere’ alumni met elkaar vergelijken dan blijken de volgers van de reguliere opleidingsvarianten, voor zover ze althans na afstuderen reeds van functie zijn gewisseld, naar verhouding iets meer in functie zijn gestegen dan de ‘stapelaars’ (zie tabel 24).
HOOFDSTUK 3
41
Tabel 24: Het effect van ‘stapelen’ op carrières Verkort Regulier Totaal % % % 60 63 Gestegen in 71 (n=49) functie Niet gestegen 35 19 31 (n=24) in functie Onbekend 5 10 6 (n=5)
N Totaal
57 100
21 100
78 100
(n=57)
(n=21)
(n=78)
De verklaring hiervoor, hoewel speculatief, zou kunnen zijn het naar aanleiding van tabel 24 gesignaleerde verschijnsel dat ‘stapelaars’ een naar verhouding hogere aanvangsfunctie kunnen gaan vervullen op grond van hun dubbeldiploma, terwijl ‘regulieren’ die aanvankelijk gemiddeld genomen met ‘iets minder’ genoegen moeten nemen bij het wisselen van functie, een soort inhaalslag maken. Anders gezegd, het oude gezegde’dubbelop is eens zo dik’ is hier weliswaar van toepassing, maar dat geldt slechts voor het niveau waarop de carrière aanvangt en niet zozeer voor de snelheid waarmee die wordt vervolgd.
3.11 PROMOVEREN, OOK EEN OPTIE! Afgestudeerde FSW-ers zwermen uit over de arbeidsmarkt en komen, zoals eerder bleek, op uiteenlopende plekken terecht. Een beperkte groep alumni besluit echter om ook na de buluitreiking aan de universiteit verbonden te blijven. Hetzij als toegevoegd docent zonder onderzoeksopdracht om het aanwezige onderwijzend personeel te ondersteunen, hetzij als promovendus. In het laatste geval gaat het om een contract van vier jaar waarbinnen de aankomend wetenschapper zijn of haar proeve van bekwaamheid dient te schrijven. Op dit moment zijn er 54 aio’s (assistenten in opleiding) aan de faculteit verbonden, hieronder zijn niet de externe promovendi gerekend. Externe promovendi worden wel begeleid vanuit de faculteit, maar zijn geen werknemer. Het daadwerkelijke besluit om te solliciteren voor een aio-plaats blijkt in veel gevallen ingegeven door het veelvuldig aandringen van de scriptiebegeleider om dit toch vooral serieus te overwegen. Een goede scriptie en in de meeste gevallen een scriptieonderwerp dat aansluit bij een al aanwezig promotievoorstel, liggen hier vaak aan ten grondslag. In een enkel geval treedt de aankomend aio al in dienst als toegevoegd docent in afwachting op de goedkeuring van het voorstel. Promoveren wordt door de promovendi omschreven als nog vier jaar mogen verder studeren. Het is een egoïstisch project met veel vrijheid waarbij je alleen verantwoordelijk bent voor je eigen onderzoek en daarvoor naar hartelust mag lezen, schrijven en onderzoeken. De vrijheid vraagt wel veel discipline en doorzettingsvermogen. Het onderzoek doen verlangt een zekere mate van eigenwijsheid en een grote mate van eigen
42
VAN COLLEGEBANK NAAR KANTOORSTOEL
initiatief. Samen met een drang om de eigen kennis te vergroten en deze later te verspreiden (door het geven van onderwijs en het publiceren van artikelen) vormen deze kenmerken het profiel van DE aio. Kenmerkend van het AIO-schap in vergelijking met andere banen is dat je het over dingen hebt in de samenleving, maar er wel een zekere afstand van hebt. Je bent aan het studeren en daar krijg je geld voor. Je zit erg in de boeken en je bent aan het analyseren. Het draagt meestal niet direct bij aan de samenleving. Ik ben er wel van overtuigd dat het onderzoek dat ik doe uiteindelijk bijdraagt aan de samenleving.
4. Hoe kijken afgestudeerden terug op hun opleiding?
Na de HAVO heb ik de HBO opleiding Maatschappelijk Werk/ Bejaarden en Welzijnswerk gedaan. Daarna ben ik SG op de VU gaan doen. De overstap van het HBO naar WO was goed te doen. In het begin was het wel zwaar omdat ik op dat moment midden in een verhuizing zat. De colleges waren ook veel ‘s avonds omdat er niet veel voltijd studenten zijn. Dat was wel anders dan op het HBO. Er was weliswaar enige overlap met mijn HBO studie, maar bij SG werd er wel veel dieper op zaken in gegaan. De studies vulden elkaar ook aan. Bij SG heb ik naast inhoudelijke kennis vaardigheden geleerd, zoals dikkere boeken doorworstelen, meer zelfstandigheid, doorzettingsvermogen en een bepaalde manier van kijken en onderzoek doen. Na afloop ben je in staat om op WOniveau te denken, om zaken te kunnen doorzien. Ik was, in tegenstelling tot veel medestudenten, al bekend op het terrein van SG. Er waren er bijvoorbeeld bij die Personeel en Arbeid gedaan hadden en het verschil tussen een verpleeg- en een verzorgingshuis niet wisten. Dat kan je wel uitleggen, maar als je er echt hebt rondgelopen heb je er een veel beter beeld van.
In dit hoofdstuk besteden we aandacht aan de opleidingen zelf. De vraag staat centraal hoe alumni terugkijken op de door hen gevolgde opleiding en welke eventuele consequenties daaruit kunnen worden getrokken ten aanzien van de opzet van de studie in de toekomst. Een aantal enquêtevragen was gewijd aan een achteraf-beoordeling van de gevolgde studie. Afgestudeerden hebben immers, figuurlijk en (althans de meesten onder hen) ook letterlijk afstand genomen van de faculteit en van hun eigen opleiding. Dat maakt het interessant na te gaan wat naar hun mening de zwakke en sterke punten zijn van de door hen gevolgde opleiding. Degenen met een baan kunnen immers aangeven welke onderdelen uit hun studie aan het op adequate wijze uitoefenen van hun functie in meerdere mate hebben bijgedragen en welke niet, of welke onderdelen zij destijds node hebben gemist. Ook een terugblik van degenen die niet uit vrije wil zonder werk zijn, zou van belang zijn geweest. Zij hadden wellicht inzicht kunnen verschaffen in opleidingsspecifieke factoren die hun werkloos-zijn mogelijkerwijze in de hand hebben gewerkt. Gezien het geringe aantal werklozen dat op de enquête gereageerd heeft en het feit dat het in de meeste gevallen ging om een beperkt aantal maanden, zullen we ons moeten beperkten tot een enkele opmerking. Beoordeling van de studie achteraf gebeurde in de eerste plaats aan de hand van een globale beoordeling in de vorm van een rapportcijfer van een aantal door de opleidingsverantwoordelijken essentieel geachte
44
HOE KIJKEN AFGESTUDEERDEN TERUG OP HUN OPLEIDING?
studieonderdelen. Vervolgens werd aan de geïnterviewden (via een open vraag) gevraagd wat zij in hun opleiding hadden gemist. In de derde plaats werd (eveneens via een open vraag) gevraagd van welk onderdeel uit hun opleiding zij op dit moment in hun huidige functie (of voor zover van toepassing in hun vorige functie) het meeste profijt hebben of hadden. Ten slotte werd gevraagd welk studie-onderdeel hen - in positieve zin - het meest was bijgebleven.
4.1. OORDEEL OVER DE OPLEIDING De studieonderdelen waarvoor een rapportcijfer werd gevraagd zijn, samen met de gemiddelde beoordeling en standaardafwijking, uitgesplitst naar studierichting, weergegeven in tabel 25. Tabel 25: Beoordeling van studieonderdelen door afgestudeerden (gemiddelde rapportcijfer en standaarddeviatie) StudiePol P&V Best CA/ COM BCO SG MVB ESM BCS Totaal onderdeel SNWS Gem Gem Gem Gem Gem Gem Gem Gem Gem Gem Gem (sd) (sd) (sd) (sd) (sd) (sd) (sd) (sd) (sd) (sd) (sd) Training 7.0 6.9 6.4 6.3 6.7 6.9 7.0 7.0 6.5 7.0 6.0 schriftelijke (2,1) (1,0) (2,8) (1,5) (1,6) (1,3) (1,3) (1,1) (1,4) (0,0) (1,5) vaardigheden Training 6.4 5.7 5.7 6.6 5.7 5.6 5.7 5.4 7.5 5.0 5.8 mondelinge (1,2) (1,5) (2,8) (1,5) (1,9) (1,4) (1,7) (1,5) (0,7) (0,0) (1,6) en communicatieve vaardigheden Training 7.5 7.3 7.7 6.6 7.0 6.9 6.4 6.1 5.5 6.0 6.9 onderzoeks- (0,8) (0,6) (0,5) (0,8) (0,9) (1,3) (1,7) (1,7) (2,1) (1,4) (1,2) technieken vakinhou7.3 8.3 7.5 7.2 6.8 7.1 6.6 6.9 6.5 8.0 7.0 delijke (0,6) (0,6) (1,0) (0,7) (1,3) (0,8) (1,2) (0,7) (0,7) (0,0) (1,0) kwaliteit van de opleiding De opbouw 6.6 7.3 6.8 6.8 6.7 6.9 6.3 6.1 6.0 7.5 6.8 van het (0,7) (0,6) (0,4) (1,1) (1,2) (1,0) (1,2) (0,9) (0,0) (0,7) (1,0) curriculum Organisatie 7.2 7.0 7.3 7.7 6.9 6.9 7.4 6.7 6.0 6.5 7.0 van het (1,2) (1,0) (1,0) (0,6) (1,1) (1,1) (1,2) (0,8) (1,4) (0,7) (1,1) onderwijs De scriptie7.6 8.7 8.0 6.9 7.0 6.7 7.9 6.6 5.5 8.0 7.0 begeleiding (1,2) (0,6) (0,6) (2,1) (1,6) (2,0) (1,2) (2,7) (3,5) (0,0) (1,8) StudiePol P&V Best CA/ COM BCO SG MVB ESM BCS Totaal onderdeel SNWS Gem Gem Gem Gem Gem Gem Gem Gem Gem Gem Gem (sd) (sd) (sd) (sd) (sd) (sd) (sd) (sd) (sd) (sd) (sd) De kwaliteit 7.4 8.0 7.3 6.9 6.4 6.9 7.2 7.0 7.0 8.0 6.9
HOOFDSTUK 4 van de docenten De studiebegeleiding door uw studieadviseur De aansluiting van de opleiding op arbeidsmarkt Totaal
45
(0,7)
(0,0)
(0,5)
(1,0)
(1,8)
(0,9)
(0,9)
(0,8)
(0,0)
(0,0)
(1,3)
6.8 (1,4)
7.3 (0,6)
4.5 (3,6)
6.5 (1,7)
5.3 (2,7)
4.9 (2,9)
6.0 (2,1)
6.4 (1,5)
3.0 (4,2)
8.0 (1,4)
5.4 (2,7)
7.0 (0,6)
7.3 (0,6)
7.3 (0,8)
5.1 (2,6)
6.0 (1,7)
6.6 (1,3)
6.8 (1,0)
6.4 (1,7)
5.0 (2,8)
8.0 (0,7)
6.3 (1,6)
7.1 (0,4)
7.4 (0,4)
6.8 (0,8)
6.7 (0,8)
6.5 (0,9)
6.5 (0,8)
6.9 (0,6)
6.5 (0,5)
5.9 (0,1)
7.1 (0,1)
6.9 (0,8)
n
152
Je leert denken in bepaalde modellen en structuren. Bij Beleidsontwikkeling werd er bijvoorbeeld ingestampt waar je aan moest denken bij het ontwikkelen van beleid, het opzetten van een beleidsplan; doel, middel, aangrijpingspunten. Dit kan ik nu ook goed gebruiken bij de implementatie van software pakketten.
De ondervraagde alumni beoordelen de studie achteraf gemiddeld genomen als ruim voldoende, zij het met kritische kanttekeningen. Bovendien is er vooral bij de minder gunstig beoordeelde onderdelen sprake van een grote spreiding in beoordelingsresultaat. Zo lopen de meningen per studierichting en binnen groepen afgestudeerden per studierichting over de studiebegeleiding nogal uiteen (Sd=3,6!). Dat kan te maken hebben met onduidelijkheid over wat in dit geval onder studiebegeleiding zou moeten worden verstaan. Uit diepte-interviews met afgestudeerden bleek dat sommigen hun (negatieve) oordeel over de studiebegeleiding voornamelijk baseerden op de lange wachttijd, met name bij COM en BCO, bij het krijgen van een scriptiebegeleider. Anderen oordeelden juist positief over de studiebegeleiding vanwege de periodieke individuele aandacht van de zijde van de studieadviseurs. De vakinhoudelijke kanten van de opleiding, de aangeleerde onderzoeksvaardigheden, de scriptiebegeleiding, de kwaliteit van docenten,de opbouw van het curriculum, de organisatie van de opleiding en - zij het in iets mindere mate - de training in schriftelijke vaardigheden en de aansluiting van de opleiding op de arbeidsmarkt, scoren gemiddeld voldoende tot ruim voldoende. Het voornaamste punt van kritiek betreft vooral de (onvoldoende) mate van praktijkgerichtheid van de opleiding. Twee afgestudeerden verwoordden dat aldus: Weinig mensen blijven na afloop van hun studie op de universiteit om onderzoek te doen, daar mag best rekening mee gehouden worden. Af en toe een gastspreker uit het bedrijfsleven die bijvoorbeeld een case toepast of begeleidt spreekt veel meer tot de verbeelding en geeft een beter beeld van hoe het er echt aan toe gaat.
46
HOE KIJKEN AFGESTUDEERDEN TERUG OP HUN OPLEIDING?
Met name de mondelinge en communicatieve vaardigheden die tijdens de studie worden aangeleerd, behoeven naar het oordeel van afgestudeerden verbetering. De aansluiting op de arbeidsmarkt wordt door afgestudeerden uit alle studierichtingen, met uitzondering van de CA/SNWS-ers , nu - in tegenstelling tot de negatieve evaluatie van zes jaar geleden (Van der Veer & Schoonhoven, 1998: 52) - gemiddeld genomen positief beoordeeld. Het naar aanleiding van de vorige evaluatie ingevoerde (en helaas onlangs weer ter ziele gegane) vak ‘Arbeidsmarktoriëntatie’ is daar ongetwijfeld debet aan. Opvallend was dat over het geheel genomen er geen verschillen bestaan tussen de waarderingscijfers voor de verschillende studieonderdelen van enerzijds degenen zonder en anderzijds degenen met baan, behalve met betrekking tot het oordeel over de aansluiting op de arbeidsmarkt, dit was onder de baanlozen beduidend negatiever (gemiddelde van het rapportcijfer voor arbeidsmarktoriëntatie =5.1, Sd = 2.49).
4.2 WAT HEBBEN AFGESTUDEERDEN TIJDENS HUN OPLEIDING HET MEEST GEMIST? In tabel 26 wordt weergegeven welke zaken alumni achteraf zelf zeggen te hebben gemist tijdens hun opleiding. Bij de beantwoording van deze open vraag kon in beginsel alles aan de orde komen dat met de opleiding te maken heeft, zoals bepaalde gemiste kennis, inzicht en vaardigheden, maar ook zaken betreffende het niveau van de opleiding, de organisatie van de opleiding en de persoonlijke begeleiding. De gegevens in tabel 26 zijn uitgesplitst naar studierichting. Onder de zaken die men achteraf zegt te hebben gemist, springt er een in het oog. Gebrek aan praktijkgerichtheid van de opleiding wordt naar verhouding het vaakst genoemd door afgestudeerden uit de verschillende opleidingen, en dat verschilt niet in vergelijking met de onderzoeksresultaten uit 1997 (Van der Veer & Schoonhoven, 1998: 53-54). De categorie ‘Persoonlijke begeleiding’ betreft hier voornamelijk opmerkingen over de scriptiebegeleiding. Tabel 26: Wat heeft men achteraf tijdens de opleiding gemist? P&B CA/SNWS COM BCO % % % % Praktijkgerichtheid 7 19 21 23 Communicatieve 29 13 12 8 vaardigheden Onderzoekstechnieken 7 4 14 P&B CA/SNWS COM BCO % % % % Voldoende niveau 12 4 7 Aansluiting aan de 7 19 13 3 arbeidsmarkt Samenhang in curriculum 7 13 11 Theorie 29 6 6 5 Specifieke vakken 6 15 10
Overige % 16 4
Totaal % 20 11
8 Overige % 20 16
8 Totaal % 8 9
16 4 4
12 7 9
HOOFDSTUK 4 Academisch klimaat Persoonlijke begeleiding Organisatie Totaal
14
6 19
100
100
2 8 2 100
(n=14)
(n=16)
(n=52)
47 4 12 3 100
8 4 100
4 10 2 100
(n=73)
(n=25)
(n=180)
Verder zou het beter zijn als er in kleinere groepen wordt lesgegeven, meer papers worden geschreven waar je feedback op krijgt. Dit is zeker belangrijk voor een studie als BCO waar het bij veel vakken om toepassing en interpretatie gaat, dat maak je jezelf niet eigen door multiple choice examens.
De gegevens uit tabel 26 vormen een bevestiging van het beeld zoals dat naar voren kwam in de vorige paragraaf (tabel 25). Zo scoren in tabel 25 training van mondelinge en communicatieve vaardigheden onvoldoende en staat dit studieonderdeel in tabel 26 derde op de lijst van wat het meest gemist is, na ‘praktijkgerichtheid’ (waarover niet een oordeel in de vorm van een rapportcijfer werd gevraagd zoals bepaalde studieonderdelen, in tabel 25). Verder zien we dat aansluiting op de arbeidsmarkt bij CA op een gedeelde eerste plaats staat in tabel 26. In tabel 25 werd het gemis op dit vlak al duidelijk door de beoordeling van dit studieonderdeel met een 5,1 (wel een Sd van 2,6). Afgestudeerden van BCO en COM oordeelden daarover een stuk positiever met gemiddelden van 6,6 (Sd = 1,3) respectievelijk 6,0 (Sd = 1,7). Uit bovenstaande tabel blijkt echter dat COM-ers op dit gebied meer gemist hebben (13% geeft aan dit onderdeel tijdens de opleiding gemist te hebben) dan BCO-ers (waarvan slechts 3% aangeeft dit te hebben gemist). Opmerkelijk is verder dat in tabel 26 de politicologen aangeven dat ze meer theorie gehad zouden willen hebben, terwijl in tabel 25 de onderdelen vakinhoudelijke kwaliteit, opbouw van het curriculum en de kwaliteit van de docenten ruim voldoende beoordeeld worden. De organisatie, tenslotte, komt er bij beide vragen goed af: een 7 bij de beoordeling en een laatste plaatst bij de vraag wat mensen gemist hebben.
4.3 VAN WELKE OPLEIDINGSONDERDELEN HEBBEN AFGESTUDEERDEN HET MEEST PROFIJT? Eveneens met behulp van een open vraag werd nagegaan van welke onderdelen van de opleiding de afgestudeerden het meeste profijt (zeggen te) hebben in hun huidige (of vorige) baan. De antwoorden op deze vraag hadden vooral betrekking op inzicht, kennis en vaardigheden zoals die vanuit verschillende vakken tijdens de studie werden ontwikkeld (zie bijlage). In tabel 27 wordt weergegeven van welke onderdelen of aspecten van de studie alumni achteraf zeggen profijt te hebben (gehad) bij hun huidige (of vorige) functie. Door
48
HOE KIJKEN AFGESTUDEERDEN TERUG OP HUN OPLEIDING?
sommigen werden bepaalde vakken expliciet genoemd, door anderen bepaalde aspecten van de opleiding. Dat belemmert de interpretatie van de resultaten enigszins. Tabel 27: Onderdelen in de opleiding waarvan men het meeste profijt heeft gehad Onderdeel / aspect Aantal keren genoemd (in %) Methoden en technieken 16 Scriptie 14 Organisatievakken 11 Academisch denkniveau 11 Schrijfvaardigheid 10 Communicatievakken 10 Beleidsvakken 9 Cultuurvakken 4 Managementvakken 2 AWG vaardigheden* 2 CA vakken 2 Politicologie vakken 1 Overige vakken 8 Totaal 100 (n=164)
*Hieronder vallen naast de AWG ook communicatie- en mondelinge vaardigheden, het geven van presentaties, mentoraat, debatteren die tijdens andere onderdelen van de studie zijn aangeleerd.
Organisatiekunde: ik vond het toen echt verschrikkelijk, je moest onwijs stampen, maar ik merk nu wel dat ik er bij dit werk wel veel baat bij heb.
Het beeld dat uit deze tabel naar voren komt is gevarieerd en in zeker opzicht studierichtinggebonden. Zo zeggen COM-ers en BCO-ers van vakken op het terrein van de organisatie(cultuur) het meest profijt te hebben en BCO-ers van beleidsvakken et cetera. Aangezien het aantal respondenten dat was afgestudeerd in deze twee studierichtingen het grootst was, staan deze studieonderdelen ook hoog in de faculteitsbrede lijst van onderdelen waarvan men het meest profijt heeft gehad. Deze redenering gaat echter niet op voor de cultuurvakken die maar in 3,7% van de gevallen genoemd worden. Zevenentwintig procent van alle ondervraagde afgestudeerden kon of wilde geen onderdeel uit de door hen afgeronde studie noemen waarvan men het meeste voordeel heeft of had tijdens hun (vorige of huidige) baan. Wat betreft de wél genoemde onderdelen, aan M&T-vakken zeggen afgestudeerden naar verhouding veel (gehad) te hebben evenals, zij het in iets mindere mate, de scriptie en, meer in het algemeen, de opgedane vaardigheden met het schrijven van papers. Daarnaast wordt de tijdens de studie ontwikkelde academische wijze van denken van belang geacht. Deze bevindingen wijken niet sterk af van die uit 1998 (Van der Veer & Schoonhoven, 1998: 54-5).
HOOFDSTUK 4
49
Het hierboven geschetste beeld wordt bevestigd wanneer we rekening houden met de onderdelen die door de respondenten in tweede en derde instantie konden worden genoemd als onderdelen waaraan men in de praktijk veel heeft. In de enquête kon aangegeven worden van welke drie vakken men respectievelijk het meeste, het op een na meeste en het op twee na meeste profijt heeft of heeft gehad. Om van deze drie variabelen rangordes van profijtelijke studieonderdelen te kunnen maken, hebben we de score die een vak kreeg voor ‘meeste profijt’ vermenigvuldigd met drie, de score die een vak kreeg voor ‘op een na meeste profijt’ vermenigvuldigd met twee en de score die een vak kreeg voor ‘op twee na meeste profijt’ vermenigvuldigd met een. Deze drie nieuwe scores werden vervolgens bij elkaar opgeteld. Uit dit resultaat is vervolgens onderstaande rangorde, niet uitgesplitst naar studierichting, ontstaan van meest profijtelijk, als één na meest profijtelijk en als twee na meest profijtelijk beschouwde onderdelen/aspecten van de gevolgde opleiding. 1. Methoden en Technieken 2. Communicatievakken 3. Scriptie Deze volgorde komt ook naar voren in onderstaande tabel. De plek van Methoden en Technieken wordt gedragen door een breed scala aan opleidingen. De Communicatievakken bezetten nu de tweede plek in plaats van de zesde. Deze stijging is niet alleen veroorzaakt door de twee grootste studierichtingen. De alumni van andere richtingen hebben ook profijt van vakken, zoals Communicatieve Invloed, gehad. In de tabellen 28 en 29 zijn de rangordes naar studierichting en opleidingsvariant uitgesplitst.
Tabel 28: Rangorde van meest profijtelijke studieonderdelen per opleiding studierichting meeste profijt op een na meeste profijt op twee na meeste profijt P&B CA/SNWS
Methoden en technieken Schrijfvaardigheid
COM BCO SG MVB
Methoden en technieken Communicatievakken Academisch denkniveau Scriptie en Methoden en technieken Beleidsvakken Andere vakken Beleidsvakken en schrijfvaardigheid
P&V ESM BCS
Beleidsvakken Academisch denkniveau en andere vakken Cultuurvakken Organisatievakken Scriptie Schrijfvaardigheid Methoden en technieken Methoden en technieken Organisatievakken en awgvaardigheden
Andere vakken Methoden en technieken Organisatievakken Scriptie Methoden en technieken Cultuur en andere vakken Andere vakken Andere vakken
50
HOE KIJKEN AFGESTUDEERDEN TERUG OP HUN OPLEIDING?
Bij bestuurskunde leer je niet een technische vaardigheid zoals ingenieurs. Het zit meer in de attitude en in het zicht hebben op hoe de omgeving werkt en hoe je daarin kan opereren. Je kunt knelpunten benoemen en duiden. Met attitude bedoel ik de manier waarop je je opstelt binnen de rijksoverheid, je hebt gevoel voor de lijnen binnen die rijksoverheid.
Tabel 29: Rangorde van meest profijtelijke studieonderdelen per opleidingsvariant Opleidingsmeeste profijt op een na meeste profijt op twee na meeste profijt variant Verkort Methoden en technieken Communicatievakken Organisatievakken Regulier Schrijfvaardigheid Andere vakken Methoden en technieken
De relatief hoge populariteit van het studieonderdeel ‘methoden en technieken’ onder de afgestudeerden die de verkorte opleidingsvariant volgden, heeft waarschijnlijk te maken met hun vooropleiding waarin onderzoekstechnieken in veel gevallen een bescheiden rol speelde. Deze indruk wordt in elk geval bevestigd door informatie die werd verkregen met behulp van diepte-interviews onder ‘verkorte’ alumni, zoals uit onderstaande fragment moge blijken. Ik heb door de studie beter leren schrijven vanwege de vele schrijfopdrachten. Daarnaast kreeg ik statistiek. Dit had ik niet op het HBO gehad. Door het leren doen van onderzoek ben ik veel kritischer geworden.
Ook in tabel 29 is de ‘overmacht’ van de grote studierichtingen te herkennen. Van de respondenten die een verkorte studie hebben afgerond heeft 44,9% BCO gestudeerd. Samen met 29,5% ‘verkorte’ COM -alumni zorgen zij er voor dat de tweede plaats ingenomen wordt door de Organisatievakken. Echter, de eerste plaats voor Methoden en Technieken in tabel 29 kan er niet mee verklaard worden, aangezien uit tabel 28 blijkt dat dit vak wel belangrijk was voor COM-ers, maar niet in de top drie van de afgestudeerde BCO-er voorkomt. Het vak krijgt daarentegen van de BCO-ers de tweede plaats op de vraag wat zij het meest gemist hebben tijdens de opleiding. De andere opleidingen op de faculteit trekken in verhouding meer studenten voor de reguliere dan voor de verkorte opleidingsvariant. Dit komt naar voren in een vergelijking tussen tabel 28 en 29. In tabel 28 kwam Schrijfvaardigheid, meest profijt bij reguliere studenten, meer voor bij de andere, kleinere studies, dan bij BCO en COM.
4.4 WELKE OPLEIDINGSONDERDELEN ZIJN AFGESTUDEERDEN HET BESTE BIJGEBLEVEN? Nemen we alle studierichtingen bij elkaar dan zijn het de organisatievakken en de communicatievakken die de alumni het beste zijn bijgebleven in positieve zin. Opvallend
HOOFDSTUK 4
51
is het verschil met een andere vraag, namelijk van welk vak men het meest profijt heeft gehad. Daar werd ‘Methoden & Technieken’ door de overgrote meerderheid bovenaan gezet terwijl dit onderdeel van het curriculum het nu met een zesde plek moet doen. M&T wordt kortom beschouwd als een buitengewoon nuttig, maar niet erg populair vak. M&T vond ik ronduit walgelijk om te doen, het was saai, dor en droog, maar ik heb er wel het meeste aan.
Behalve dat alumni zeggen dat ze dankzij M&T kritischer zijn geworden, zoals in het citaat in paragraaf 4.3 naar voren komt, gebruiken afgestudeerden de onderzoekstechnieken in hun werk bij het beoordelen van onderzoeksopzetten van een extern bureau, het lezen van statistieken en het doen van onderzoek. Net als bij de andere onderdelen van de enquête worden de uitkomsten bij deze vraag vertekend doordat voor de studies BCO en COM veel meer alumni hebben gereageerd dan voor bijvoorbeeld de kleinere studierichtingen CA/SNWS en MVB. Apart genomen laten de alumni die op de enquête gereageerd hebben het volgende beeld zien. Voor de kleine studierichtingen geldt dat de studiegerelateerde vakken het populairst zijn, met een enkel uitstapje naar Methoden en Technieken. Voor CA is dat bijvoorbeeld een tutor vak, voor Politicologie Politieke Theorie. Dit schept weinig verbazing, het is de inhoud van dergelijke vakken die studenten in eerste instantie hebben doen kiezen voor de bewuste studie. Bij BCO zijn de communicatievakken veruit favoriet, deze worden snel gevolgd door de organisatievakken, de beleidsvakken volgen op een afstandje. De alumni van COM hebben het meest genoten van de cultuur- en organisatievakken. In tegenstelling tot BCO is de derde poot van de studie bij COM, Management, niet vertegenwoordigd in hun top 3. De managementvakken moeten het afleggen tegen vakken als methoden en technieken en organisatievakken. Bij de overige studies zijn er geen opvallende, althans weinig verrassende uitkomsten; voor SG-ers zijn het SG-vakken zoals bijvoorbeeld Levensloopsociologie die hen het beste zijn bijgebleven in positieve zin en voor de MVB-ers vakken als Machtsvraagstukken en Participatie en Sociale bewegingen. Ik heb Etnische Studies en Minderheidsvraagstukken gedaan. Dit sloot aan bij mijn werk op een afdeling die zich bezig houdt met asielzoekers en allochtonen. De studie sloot niet zo aan als ik verwacht had. Het niveau waarop je op een universiteit bezig bent sluit niet aan op de praktijk, zoals bij het HBO. De werkelijkheid is anders. Dat was ook wel heerlijk, ‘s avonds kwam ik in een wereld terecht waar rust heerste en waar je op een manier leert denken waardoor je boven de materie komt te staan. Er wordt veel onzin over integratie gezegd en met mijn nieuwe kennis en vaardigheden sta ik nu zekerder in dergelijke discussies hierover.
5. Na de meesterproef
Na de middelbare school ben ik naar Indonesië gegaan met een uitwisselingsprogramma. Eenmaal terug ben ik Communicatie gaan doen aan de Hogeschool. Daarna was het weer tijd om naar het buitenland te gaan en ben ik met een beurs zes maanden stage gaan lopen in Zuid-Afrika. Deze stage was in een historisch museum en sloot aan bij een stage die ik voor mijn Hboopleiding bij een historisch museum had gelopen. Terug in Nederland ben ik als programma-assistent gaan werken bij de organisatie waarvoor ik naar Indonesië was geweest. Maar eigenlijk wilde ik nog verder leren. Bij Communicatie had ik geleerd hoe je een voorlichtingsplan of artikelen kan schrijven, maar verder niet zo veel. Ik wilde meer weten over maatschappelijke vraagstukken, daarom ben ik MVB gaan studeren. Door de stage die ik in het kader van MVB heb gelopen, heb ik nu mijn droombaan. Voor mijn stage en scriptie heb ik onderzoek gedaan in Indonesië. Doordat ik er al eerder was geweest sprak ik de taal, wat handig was voor het onderzoek. Ik deed onderzoek naar de efficiëntie van het Nederlands ontwikkelingsbeleid. Daarvoor had ik een programma gekozen dat zich richtte zich op de verbetering van het onderwijs in Indonesië en dat in zijn geheel door Nederland werd betaald. Ik werk nu als adviseur bij deze organisatie. Het is een non-profit organisatie die opdrachten krijgt van non-gouvernementele organisaties. Deze opdrachten houden bijvoorbeeld in dat ik een lobbyplan opstel voor vertegenwoordigers uit Nepal die contacten willen leggen bij de Europese Unie in Brussel. Ik houd de kamervragen in de gaten e.d.. Verder organiseer ik het Indonesiërberaad waar alle NGO’s die iets met Indonesië doen bij elkaar komen om informatie uit te wisselen en te kijken wat ze samen kunnen doen om het beleid (in Den Haag) te beïnvloeden of om projecten op te zetten. Daarnaast onderhoud ik een website waar actuele informatie op staat over wat de Nederlandse politiek tav Indonesië heeft gezegd, wat er zich in Indonesië afspeelt etc. Ik ben blij dat ik MVB heb gedaan, omdat het me uiteindelijk op de plek heeft gebracht waar ik wilde zijn.
Evenals in de beginjaren (zestig) van de faculteit der Sociale Wetenschappen wordt de studie afgesloten met een ceremonie. Vroeger bestond deze uit een plechtige vergadering van de doctoraalexamencommissie waarin de kennis van de kandidaat op hoofd- en bijvakken en de scriptie werd getoetst. Anders gezegd, in theorie kon je nog zakken, maar in de praktijk gebeurde dat zelden of nooit.
54
NA DE MEESTERPROEF
De ceremonie waarmee tegenwoordig aan afgestudeerden de doctoraalbul wordt uitgereikt is weliswaar meer eigentijds – de jonge doctorandus wordt toegesproken door de scriptiebegeleider tijdens een openbare zitting van de doctoraal examencommissie, al dan niet vooraf gegaan door een ‘echt’ examen - maar zeker niet minder feestelijk. Onveranderd is echter de praktijk waarbij de afgestudeerde (veelal voorgoed) het facultaire pand verlaat. Sinds een paar jaar zijn opleidingsverantwoordelijken zich gaan afvragen of de faculteit haar afgestudeerden ook na afloop van de opleiding nog iets te bieden heeft en zo ja wat. Tegelijkertijd kwam de gedachte op dat afgestudeerden ook zelf van betekenis zouden kunnen zijn voor de faculteit, met name voor de huidige studenten bij hun oriëntatie op de arbeidsmarkt. In dit hoofdstuk besteden we aandacht aan beide zaken.
5.1 WAT HEBBEN OPLEIDINGEN AAN AFGESTUDEERDEN TE BIEDEN? Tijdens het onderzoek werd de respondenten gevraagd in hoeverre zij contact met de faculteit of, beter gezegd, hun opleiding op prijs stelden. Daartoe waren enige vragen opgenomen betreffende: * interesse in reünies met mede-alumni; * interesse in studiedagen om op de hoogte te blijven van de nieuwste wetenschappelijke ontwikkelingen op het terrein waarop zij destijds hun opleiding volgden; * interesse in actuele (schriftelijke) informatie over de gevolgde opleiding en over de VU als geheel; * interesse in lidmaatschap van een vereniging van afgestudeerden. De antwoorden zijn weergegeven in tabel 30. Tabel 30: Animo voor alumni-activiteiten Type activiteit Ja Nee deelnemen aan reünie deelnemen aan studiedag leest Revue, het (gratis!) alumniblad van de VU wil lid worden van alumnivereniging
%
%
Weet niet/ geen antwoord %
Totaal
52
14
34
100 (n=194)
61
16
23
100 (n=194)
55
24 (ontvangt R. wél) 21 (ontvangt R. niet)
100 (n=193)
46
54
100 (n=191)
%
HOOFDSTUK 5
55
De gegevens uit tabel 30 laten zien dat de animo onder afgestudeerden om in contact te blijven met de eigen faculteit en/of de universiteit er is. Voorkeur gaat uit naar deelname aan door de faculteit of door de eigen opleiding georganiseerde studiedagen (61%) en, in mindere mate naar reünies met voormalige medestudenten en docenten. Een aanzienlijk deel van de afgestudeerden (21%) ontvangt het blad ‘Revue’ (sinds januari 2004 verschijnend onder de nieuwe naam ‘Gewoon Bijzonder’) niet. Van diegenen die het wél ontvangen leest de meerderheid het. Bezien we de voorkeuren van de afgestudeerden per studierichting dan bestaan er weinig onderlinge verschillen.
5.2 WAT HEBBEN AFGESTUDEERDEN AAN DE OPLEIDINGEN TE BIEDEN? Afgestudeerden, kunnen op tenminste twee manieren een bijdrage leveren aan de vorming van huidige studenten in de sociale wetenschappen. Zij kunnen, indien daartoe bereid, betrokken worden bij arbeidsmarktvoorlichting aan en loopbaanbegeleiding ten behoeve van toekomstig afgestudeerden. Daarnaast kunnen afgestudeerden worden ingeschakeld bij werving van stageplaatsen. Immers, zij zijn degenen die daarop vanuit hun functioneren waarschijnlijk het beste zicht hebben. Tabel 31 geeft inzicht in de mogelijkheden die afgestudeerden voor zichzelf zien weggelegd bij het leveren van een bijdrage aan (een van) de opleidingen in de sociale wetenschappen. Tabel 31. Animo van alumni voor bijdrage aan opleiding Type activiteit Ja Nee Weet niet/ geen antwoord % % % wil deelnemen 39 61 aan arbeidsmarktvoorlichting ziet stage43 40 17 mogelijkheden
Totaal % 100 (n=174)
100 (n=189)
Contacten tussen afgestudeerden en studenten passen goed bij een studie als COM. Alumni kunnen vertellen over de praktijk, studenten kunnen van deze kennis en van de contacten van de alumni gebruik maken en tijdens hun studie alvast een netwerk opbouwen. COM-alumni komen in veel verschillende bedrijven en functies terecht. Door alumni bijeenkomsten te organiseren kan je kennis uitwisselen, klussen binnenhalen of elkaar helpen als je werk zoekt.
6. Aanknopingspunten voor facultair beleid
In de voorgaande hoofdstukken hebben we geprobeerd een antwoord te vinden op een aantal onderzoeksvragen die slechts met gegevens van en over afgestudeerden zelf konden worden beantwoord. Deze vragen hadden zowel betrekking op kenmerken van, overeenkomsten en verschillen tussen diverse categorieën afgestudeerden wat betreft hun arbeidsmarktpositie en loopbaan, als op een aantal kenmerken van de door hen gevolgde opleiding. Hier aangekomen luidt de slotvraag: wat kan je er als faculteit nu mee? In dit hoofdstuk zullen we de belangrijkste onderzoeksresultaten samenvatten en op basis daarvan conclusies trekken en enige aanbevelingen formuleren voor toekomstig beleid. Dat beleid zou betrekking kunnen hebben op de werving van studenten, de inrichting van de opleidingen en het onderhouden van contacten met afgestudeerden. Belangrijkste bevinding uit het onderzoek is ongetwijfeld dat afgestudeerden uit de sociale wetenschappen zeer verschillende en uiteenlopende wegen blijken te zijn ingeslagen. Slechts een gering aantal van hen is onvrijwillig werkloos; de overigen oefenen zeer verschillende functies uit (meestal) op academisch niveau, dat wil zeggen met gebruikmaking van datgene dat zij tijdens hun universitaire opleiding aan inzicht, kennis en vaardigheden hebben opgedaan. Ze zijn werkzaam in zeer uiteenlopende profit- en non-profitorganisaties, of als zelfstandige. Het arbeidsmarktperspectief van afgestudeerden in de sociale wetenschappen ziet er kortom nog even rooskleurig uit als zes jaar geleden. Achtereenvolgens zullen we een korte schets geven van de geïnterviewde afgestudeerden, vervolgens blikken we terug op hun arbeidsmarktpositie en -perspectief, en op hun waardering achteraf van de door hen gevolgde opleiding. Aan het slot van dit hoofdstuk gaan we, op basis van de onderzoeksresultaten na wat een faculteit anno 2004 aan haar afgestudeerden kan bieden en wat alumni mogelijkerwijze aan de faculteit kunnen bieden. We beginnen echter met het plaatsen van enige kanttekeningen bij het onderzoek.
BEPERKINGEN VAN HET ONDERZOEK Een onderzoek zoals hiervoor besproken kent vanzelfsprekend beperkingen. Die beperkingen betreffen, zoals vaak bij surveyonderzoek het geval is, de representativiteit van de steekproef. We hebben immers met behulp van een webenquête slechts kunnen bereiken dat slechts circa 14% van de gehele onderzoekspopulatie (alle afgestudeerden in de periode 01-09-1998 t/m 31-08-2003) reageerde. Een verdere belangrijke beperking van deze enquête ligt in het cross-sectionele karakter ervan: het gaat om een momentopname
58
AANKNOPINGSPUNTEN VOOR FACULTAIR BELEID
en voor zover informatie werd verkregen met behulp van recall data (zijn of haar studietijd, de eerste baan, de weg waarlangs die werd gevonden et cetera) zal de betrouwbaarheid en dus geldigheid ervan mogelijk te wensen over laten (zie bijvoorbeeld Menard, 1991). Een verdere beperking betreft de (vanuit budgettaire noodzaak ingegeven) keuze van de webenquête als waarnemingsinstrument. Deze bestond voor het overgrote deel noodzakelijkerwijze uit gesloten vragen. Dat was uiteraard noodzakelijk om een zo breed mogelijk beeld te krijgen van wat afgestudeerden doen, en dat was in eerste instantie ook de bedoeling van het onderzoek. Om meer aan de weet komen over factoren die ten grondslag hebben gelegen aan de keuzes die men heeft gemaakt na afstuderen bij het veroveren van een plek op de arbeidsmarkt (of bij het blijven functioneren in dezelfde functie die men al had) en gedurende de daarop volgende loopbaan, hebben we een aantal uitvoerige diepte-interviews gehouden onder afgestudeerden. Naast 24 diepte-interviews hebben we bovendien 6 gesprekken gevoerd met AIO’s en toegevoegd docenten aan de Faculteit FSW die eveneens aan de VU waren afgestudeerd. De resultaten die de in dit boek geanalyseerde enquêtegegevens opleveren zijn naar onze mening dan ook goed bruikbaar; zowel voor het opmaken van de balans van het onderwijsaanbod binnen de VU-faculteit der Sociale Wetenschappen anno 2004, als voor het bijstellen van het onderwijs- en alumnibeleid op de korte en langere termijn.
AFGESTUDEERDEN IN DE SOCIAAL-CULTURELE WETENSCHAPPEN Er bestaat niet één type afgestudeerden in de sociale wetenschappen. Opleidingen verschillen van elkaar en dus ook het mogelijke beroepsprofiel waarover men na afstuderen beschikt en het mede daarop gebaseerde arbeidsmarktperspectief. Bovendien maakt het voor het typificeren van categorieën alumni nogal wat uit of iemand een reguliere of verkorte opleidingsvariant in deeltijd dan wel voltijds heeft gedaan. Een meerderheid van de geënquêteerden voltooide de studie via een verkorte variant na een afgeronde opleiding in het hoger beroepsonderwijs. Ondanks het feit dat er voor alle opleidingen een ‘standaard’ toelatingsbeleid voor de verkorte opleidingen bestaat (dat wil zeggen dat de toelatingsvoorwaarden per verkorte opleiding niet wezenlijk van elkaar verschillen), blijkt de instroom voor de afzonderlijke opleidingen toch gestructureerd vanuit specifieke beroepsopleidingen. Relatief veel afgestudeerden van de opleiding cultuur, organisatie en management bijvoorbeeld hebben een hogere economische beroepsopleiding voltooid. De sociaal gerontologen daarentegen hebben nagenoeg allen een sociaal agogische achtergrond. Zo’n inventarisatie van ‘specifieke doelgroepen’ maakt het mogelijk de voorlichtingsactiviteiten van de opleidingen onder afgestudeerde of binnenkort af te studeren HBO-Bachelors die belangstelling hebben voor het vervolgen van hun studie in een Masterprogramma via de preMasterclass nog specifieker dan nu het geval is te richten op groepen waarvan verwacht mag worden dat zij mogelijk belangstelling hebben. De onderzoeksresultaten bevestigen voorts het grote belang voor de faculteit van de geboden mogelijkheid om elk van de opleidingen hetzij voltijds, hetzij in
HOOFDSTUK 6
59
deeltijd te volgen: een grote groep afgestudeerde HBO-ers koos voor een academische vervolgstudie in een der sociaal-culturele wetenschappen in deeltijd. De opzet van de verkorte deeltijd opleidingen samen met de goede reputatie van de VU op het gebied van organisatie, maakt de faculteit aantrekkelijk voor diegenen die naast een fulltime baan willen studeren. In de regel studeerden zij (naast een baan) met als doel hun positie binnen deze baan of in een volgende baan te versterken. Het aantal afgestudeerden dat een reguliere opleiding volgde is gering. Alleen onder de politicologen en bestuurskundigen alsmede de cultureel antropologen bevindt zich een substantieel aantal alumni dat destijds vanuit het vwo instroomde.
WAAR AFGESTUDEERDEN TERECHTKOMEN Het aantal werklozen onder afgestudeerden is laag. Een uitzondering vormen de antropologen. Blijkbaar is het voor deze categorie afgestudeerden moeilijker om een geschikte baan te vinden dan voor de andere. De meeste afgestudeerden hebben een baan op HBO/WO-niveau. Diegenen met een baan op een niveau daaronder prefereren blijkbaar een baan ‘onder hun niveau’ boven een bestaan als uitkeringsgerechtigd werkzoekende. Het loopbaanperspectief is voor het grootste deel van de sociale wetenschappers niet ongunstig: de meeste afgestudeerden die in een eerste baan onder HBO-niveau werken, vinden na verloop van tijd een baan op HBO- of WO-niveau. Er is dus sprake van verticale mobiliteit. Wie in bezit is van zowel een universitair als een HBO-diploma heeft in het algemeen een sterkere startpositie op de arbeidsmarkt. Dubbel gediplomeerden zijn bij werkgevers kennelijk ‘gewild’. Hun eerste baan is minder vaak onder HBO-niveau dan het geval is met afgestudeerden die direct aansluitend op hun vwo-diploma de universitaire studie voltooiden. Maar dit ‘voordeel’ zal naar verwachting op korte termijn verdwijnen, wanneer immers de eerste (echte) Masters van de universiteit komen. Uit de interviews kwam naar voren dat verkorte studenten bij het zoeken van een baan o.a. konden terugvallen op stages die zij tijdens hun HBO-opleiding hadden gevolgd, of in de sector van hun HBO-opleiding aan de slag konden. Afgestudeerden komen in zeer verschillende functies terecht. Die functies variëren van die van voorlichter, organisatieadviseur, beleidsmedewerker en journalist tot wetenschappelijk onderzoeker. Voor de politicologen en bestuurskundigen is de overheid nog steeds de belangrijkste sector waarbinnen men een baan vindt, gevolgd door de zakelijke dienstverlening. Laatstgenoemde sector is verreweg de belangrijkste voor de afgestudeerden in cultuur, organisatie en management, alhoewel er een toename kan worden gesignaleerd in het aantal afgestudeerden in deze richting dat een baan vindt bij de overheid. Beleid, communicatie en organisatie heeft minder afgestudeerden die in deze sector terecht komen, maar juist weer meer die werk vinden in de zakelijke dienstverlening. Relatief veel sociaal gerontologen en afgestudeerden van de opleiding etnische studies en minderheidsvraagstukken en van de opleiding beleid, cultuur en seksevraagstukken voornamelijk werk vinden (of voor de afronding van hun opleiding al
60
AANKNOPINGSPUNTEN VOOR FACULTAIR BELEID
hebben!) binnen de sector van maatschappelijke dienstverlening. Daarbinnen zijn ook de meeste antropologen werkzaam, maar ook blijkt een flink aantal antropologen een baan te vinden in de zakelijke dienstverlening. De categorieën afgestudeerden verschillen minder van elkaar wat betreft het type functie dat ze vervullen. Voor zover er sprake is van verschillen, kunnen die als volgt worden samengevat. De meeste politicologen en bestuurskundigen en BCO-ers zijn werkzaam in (leidinggevende) management, beleids- en adviesfuncties. Antropologen zijn daarentegen nauwelijks te vinden in leidinggevende functies maar wel in beleidsfuncties, onderzoeks- en adviesfuncties en voorlichtingsfuncties. COM-ers zijn met name werkzaam op het terrein van voorlichting en relatiebeheer; een fors aantal van hen is tevens werkzaam in een managementfunctie, een geringer aantal als organisatieadviseur. Sociaal gerontologen vervullen vaak een functie op (midden)managementniveau, voornamelijk in instellingen voor ouderenzorg, als staffunctionaris of als maatschappelijk werker. Dit geldt ook voor afgestudeerden in de ESM en, zij het in minder mate, voor afgestudeerden in beleid, cultuur en seksevraagstukken. Deze laatsten zijn, in vergelijking met afgestudeerden uit de overige twee ‘kleinste’ studierichtingen (SG en ESM), iets vaker werkzaam in onderzoeks- en adviesfuncties.
HOE ALUMNI TERUGKIJKEN OP DE OPLEIDING Alumni staan gematigd positief ten opzichte van de door hen voltooide opleiding. Onze onderzoeksresultaten komen wat dat betreft grotendeels overeen met die zoals weergegeven in de WO-Monitor 2000 en 2002. In hun huidige baan blijken vooral de kennis van onderzoekstechnieken en de opgedane schriftelijke vaardigheden bruikbaar. Ook worden achteraf - vanuit hetzelfde oogpunt vakken waarin aandacht werd (en wordt) besteed aan beleid, communicatie en het functioneren van organisaties, positief gewaardeerd, met name door afgestudeerden uit de grote opleidingen, als COM en BCO. Er is echter ook kritiek. De training in mondelinge en communicatieve vaardigheden laat naar het oordeel van de meeste afgestudeerden veel te wensen over. Bovendien zou, aldus de meesten, de opleiding meer praktijkgericht dienen te zijn. De aansluiting van de opleiding op de arbeidsmarkt wordt door de meeste afgestudeerden negatief beoordeeld; meer begeleiding op dit gebied wordt aanbevolen. Deze terugblik geeft aanleiding om een aantal bijstellingen in het onderwijsprogramma te overwegen. Op de eerste plaats zou bekeken moeten worden hoe binnen het onderwijs meer aandacht kan worden besteed aan een aantal specifieke (mondelinge) vaardigheden zoals het leiden en notuleren van discussies, of het presenteren van een onderzoek of case voor medestudenten. Voorts zou nog vaker dan nu al het geval is gebruik kunnen worden gemaakt van een variëteit aan toetsingsvormen waarbij een beroep wordt gedaan op de schriftelijke vaardigheid zoals het schrijven van essays en papers, die dan ook niet slechts
HOOFDSTUK 6
61
op inhoud maar ook op vorm dienen te worden beoordeeld. Bij sommige opleidingen worden nu al binnen bepaalde onderwijsmodules studenten gestimuleerd om beleidsstukken, communicatieplannen en jaarverslagen van organisaties en bedrijven te beoordelen aan de hand van theorieën die tijdens colleges worden behandeld. Op die manier wordt een brug geslagen naar de toekomstige beroepspraktijk voor veel studenten. In de derde plaats verdient het aanbeveling om het onderwijs in een aantal vakken meer op de toekomstige (beroeps)praktijk te richten door middel van bijvoorbeeld praktische instructies. Hoewel het curriculum op dit punt de afgelopen jaren zeker is verbeterd, is het niettemin zinvol om voor elk van de afzonderlijke studieonderdelen na te gaan in hoeverre praktijkgerichtheid kan worden bereikt of verbeterd. In 1996 werd een begin gemaakt met de arbeidsmarktbegeleiding van studenten, maar gedurende diverse herprogrammeringen van de afzonderlijke opleidingen en met de invoering van de BaMa structuur is dit onderdeel helaas verdwenen. Het gegeven dat veel alumni achteraf aangeven voldoende begeleiding op dit gebied te hebben gemist, behoort een stimulans voor de faculteit als geheel te zijn om de arbeidsmarktoriëntatie op de een of andere manier wederom onderdeel te laten uitmaken van de opleiding. Het verdient sterke aanbeveling dat voor elk van de opleidingen wordt nagegaan hoe studenten het best op hun toekomstige beroepsloopbaan kunnen worden voorbereid. In dat licht bezien, en mede op basis van het belang van de stage bij de latere keuze voor een plek op de arbeidsmarkt zoals dat door veel afgestudeerden tijdens diepte-interviews werd benadrukt, verdient het aanbeveling om het schrappen van de stage tijdens het Bachelorprogramma, te heroverwegen.
HOE DE FACULTEIT IN CONTACT KAN BLIJVEN MET AFGESTUDEERDEN De (sympathieke) reacties van de alumni die werden geïnterviewd geven de faculteit aanleiding zich te bezinnen op de wijze waarop zij in contact kan blijven met de afgestudeerden van de verschillende opleidingen. Uitgangspunt hierbij dient natuurlijk te zijn dat het zowel voor de faculteit als voor de afgestudeerden aantrekkelijk is om de relatie te laten voortbestaan. Anders gezegd wat heeft de faculteit hen te bieden en wat hebben zij de faculteit eventueel te bieden? In dit verband werd tijdens het onderzoek een aantal ideeën voorgelegd aan de alumni met verzoek om een reactie. De ondervraagden bleken vooral geïnteresseerd in studiedagen, dat wil zeggen inhoudelijke op hun beroepspraktijk gerichte bijeenkomsten. Sommige afgestudeerden gaven de wens te kennen voor deelname aan een reünie; in de eerste plaats natuurlijk om oude studiegenoten weer te ontmoeten maar daarnaast ook om op die manier het eigen netwerk in stand te houden. Ten slotte bleken alumni het op prijs te stellen geïnformeerd te worden over nieuwe (wetenschappelijke) ontwikkelingen bij opleidingen en faculteit. Door hen genoemde activiteiten sluiten aan bij ideeën die bij de faculteit al langer leven, zij het dat de band tussen afgestudeerden en faculteit in beginsel loopt via de afzonderlijke opleidingen. Bij door de faculteit te initiëren alumni-activiteiten zal voor de afzonderlijke opleidingen dan ook een belangrijke rol zijn weggelegd. Enkele van hen zijn
62
AANKNOPINGSPUNTEN VOOR FACULTAIR BELEID
in dit opzicht al actief: bij politicologie en bestuurskunde bijvoorbeeld wordt jaarlijks een seminar georganiseerd; de sociaal gerontologen hebben sinds enkele jaren een eigen beroepsvereniging. Het aanbod aan activiteiten voor alumni zou de komende jaren wellicht verder kunnen worden uitgebreid. Ook de faculteit heeft belang bij het onderhouden van een relatie met de afgestudeerden. In de eerste plaats omdat zij ons inzicht kunnen geven in de arbeidsmarkt voor de verschillende opleidingen en vanuit hun beroepspraktijk een oordeel kunnen geven over de opleiding die zij hebben gevolgd. Daarnaast is het voor de huidige en komende generaties studenten van belang zich te kunnen oriënteren op hun mogelijkheden na afstuderen. Vanzelfsprekend kunnen afgestudeerden daarin een belangrijke rol vervullen. Zij weten immers beter dan wie ook wat de mogelijkheden (en moeilijkheden) zijn en welke wegen het best bewandeld kunnen worden om dáár uit te komen waar je als afgestudeerde sociale wetenschapper het best op je plaats bent. De ook tijdens dit onderzoek gebleken tamelijk grote animo van alumni om aan dit soort activiteiten mee te werken is zonder meer verheugend. Dat zelfde geldt uiteraard voor de mogelijkheden voor stageplaatsen die alumni zeggen te zien binnen de organisatie waarbinnen zij werken. De stage is immers, zo bleek uit ons onderzoek, voor veel studenten de brug tussen studie en baan. De faculteit en de verschillende opleidingen zullen in de toekomst dan ook dankbaar gebruik kunnen maken van dit aanbod. Dat zou bijvoorbeeld kunnen door actuele informatie over stageplaatsen onder te brengen bij de stagecoördinatoren. Voor het actueel houden ervan kan actieve informatieverzameling omtrent stageplaatsen onder afgestudeerden een belangrijke bijdrage vormen.
Literatuur
Menard, S. (1991) Longitudinal research, Series: Quantitative applications in the social sciences, No: 76, London: Sage. Rapportages Arbeidsmarkt van het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid uit eind jaren tachtig en negentig (Min. van SoZaWe, 1988-1992). Trendrapporten Vraag naar arbeid en Aanbod van arbeid van de Organisatie voor Strategisch Arbeidsmarkt Onderzoek (OSA, 1990; 1991). Wetenschap wordt weer populair, De Volkskrant, 27-03-2004. WO-Monitor (2001 en 2003). Een arbeidsmarktscanner voor het wetenschappelijk onderwijs 2000 en 2002, Amsterdam: Desan Reseach Solutions. Veer, van der, K., en Schoonhoven, S. (1998), Geslaagd en dan? Studie- en arbeidsmarktervaringen van sociaal-culturele wetenschappers, Amsterdam: Jan Mets.
Bijlage I Vragenlijst afgestudeerden van de faculteit FSW (01-09-98 t/m 31-08-03)
Geachte afgestudeerden in een van de sociaal-culturele wetenschappen, De Faculteit der Sociale Wetenschappen is bezig met een onderzoek naar de loopbaan van haar afgestudeerden. Daartoe houden wij een enquête onder al diegenen die in de periode september 1998 tot september 2003 zijn afgestudeerd aan de Faculteit der Sociale Wetenschappen. Naast vragen over uw loopbaan vragen wij u ook om terug te blikken op de opleiding en aan te geven op welke manier u contact zou willen onderhouden met de faculteit. De vragenlijst neemt 15 à 20 minuten in beslag. Wij verzoeken u vriendelijk om daar waar dat van toepassing is, steeds de voor u meest passende antwoordcategorie aan te kruisen. Allereerst willen wij graag enkele persoonlijke gegevens die de faculteit op dit moment van u heeft controleren en u enkele vragen stellen over uw opleiding. Deze persoonlijke gegevens worden meteen na het invullen van de enquête losgekoppeld van de vragenlijst. De antwoorden worden dus uitsluitend anoniem verwerkt. 1
Naam:
2
Adres:
3
Postcode en Woonplaats:
4
Telefoon:
4a
E-mail adres:
@
5
Geboortedatum (dd/mm/jj):
/ /
6
Geslacht:
0 man 1 vrouw
7
Heeft u voltijd of deeltijd gestudeerd? 1. voltijd 2. deeltijd
35.1% 64.9% 64,4% 23,2%
66
BIJLAGEN 3. voltijd en deeltijd
8
12,3%
Welke opleiding heeft u voltooid? 1 Culturele Antropologie / Sociologie der Niet-Westerse Samenlevingen 2 Politicologie 3 Bestuurskunde 4 Politie- en Veiligheidsstudies 5 Beleid, Communicatie en Organisatie 6 Cultuur, Organisatie en Management 7 Maatschappelijke Vraagstukken en Beleid 8 Sociale Gerontologie 9 Etnische Studies en Minderheidsvraagstukken 10 Beleid, Cultuur en Seksevraagstukken 11 Politiek en Communicatie 12 Communicatie en Politiek in Europa en Internationaal 13 Anders, namelijk:
8,2% 7,7% 2,9% 1,4% 39,9% 28,4% 4,3% 6,3% 1,0% 1,0% 0,5% -
9
Heeft u een verkort opleiding gevolgd (d.w.z. een doctoraalopleiding na een relevante HBO vooropleiding)? 1 ja 71,6% 0 nee 28,4%
10
Op grond van welke afgeronde vooropleiding werd u toegelaten tot de opleiding? 1 HBO, personeel en arbeid, academie mens /arbeid 6,6% 2 HBO, communicatie, journalistiek, voorlichting 11,5% 3 HBO, pabo, lerarenopleiding 1,0% 4 HBO, bedrijfskunde, HEAO-commercieel/economie 12,0% 5 HBO, hotelschool, facilitaire dienstverlening 7,7% 6 HBO, maatschappelijke werk, sociaal juridische hulpverlening 6,2% 7 HBO, gezondheidszorgonderwijs, verpleegkunde, fysioterapie 2,4% 8 HBO, bestuurskunde, politie of militaire academie 2,9% 9 HBO, anders, nl: ____________________________________ 13,5% 10 HBO, propedeuse 1,0% 11 VWO 20,4% 12 buitenlandse vooropleiding 1,9% 13 colloquium doctum 1,9% 14 anders, nl: __________________________________________ 2,9% Onbekend 8,2%
11
Wat was het eerste jaar van inschrijving?
BIJLAGEN 12
Wanneer bent u afgestudeerd (maand en jaar)? Maand jaar
67
68
BIJLAGEN
VERVOLGENS WILLEN WIJ U EEN AANTAL VRAGEN STELLEN OVER UW LOOPBAAN. 13
14
Heeft u op dit moment een betaalde baan? 1 ja … (ga door naar vraag 18) 0 nee … (ga door naar vraag 14) Onbekend
81,7% 10,1% 8,2%
Zoekt u betaald werk? 1 ja (ga door naar vraag 15) 0 nee (ga door naar vraag 16)
90,5% 9,5%
-88 n.v.t. (is niet werkzoekend of heeft betaalde baan)
15
Hoeveel maanden bent u op zoek naar een baan?
maanden gem 7,7 mnd
-88 n.v.t. (is niet werkzoekend of heeft betaalde baan)
16
Wat is de belangrijkste reden dat u thans geen betaald werk heeft? 1 Ik kan geen passende baan vinden 62,5% 2 Ik ben momenteel in opleiding zonder loon 3 Ik ben (tijdelijk) arbeidsongeschikt 6,2% 4 Ik zorg voor kinderen/familielid 5 Ik heb geen behoefte aan een baan 6 Ik doe vrijwilligerswerk 7 Anders, namelijk: _______________________ 31,3% -88 n.v.t. (heeft betaalde baan)
17
Heeft u na het afstuderen ooit een betaalde baan gehad? 1 ja (ga door naar vraag 19) 55,6% 0 nee (ga door naar vraag 41) 44,4% -88 n.v.t. (heeft op dit moment een betaalde baan)
18
Is dit de eerste functie na uw afstuderen? 1 ja 0 nee
47,6% 52,4%
-88 n.v.t. (heeft op dit moment nog geen betaalde baan gehad)
19
Wij willen u nu enige vragen stellen over uw eerste functie na uw afstuderen. Wanneer bent u begonnen in deze functie? [alleen voor voltijds studenten] 1 nog voor aanvang van mijn studie 0,9% 2 al tijdens de studie 33,3% 3 0-3 maanden na de studie 44,1% 4 3-6 maanden na de studie 10,8%
BIJLAGEN 5 6-12 maanden na de studie 6 meer dan 12 maanden na de studie
69 9,0% 1,8%
-88 nvt (heeft nog geen betaalde baan gehad)
20
Wat was het gevraagde minimale opleidingsniveau voor uw eerste functie? 1 VWO 2,7% 2 HBO 48,7% 3 een universitaire opleiding of academisch denkniveau 36,0% 4 anders, namelijk: _______________________ 12,6% 5 weet niet -88 nvt (heeft nog geen betaalde baan gehad)
21
Werd er naar uw specifieke opleiding gevraagd en zo ja welke opleiding was dat? 1 ja, specifieke WO-opleiding 24,7% 2 ja, specifieke HBO-opleiding 26,6% 3 nee, want ik begon een eigen bedrijf (ga door naar vraag 23) 2,7% 4 nee, andere reden, namelijk: 46,0% -88 nvt (heeft nog geen betaalde baan gehad)
22
Op grond van welk diploma of combinatie van diploma’s bent u voor deze eerste functie aangenomen? 1 HBO-diploma 23,7% 2 WO-diploma 27,7% 3 een combinatie van mijn HBO en WO diploma 31,1% 4 andere opleiding 2,0% 5 anders, namelijk 15,5% -77 nvt (heeft eigen bedrijf gestart) -88 nvt (heeft nog geen betaalde baan gehad)
23
Kunt u aangeven welke andere ervaring van belang was eerste functie ? (meer antwoorden mogelijk) 1 vrijwilligerswerk, namelijk: 2 commissies, bestuurswerk op de faculteit, namelijk: 3 bijbaantjes, namelijk: 4 buitenland ervaring (studie of stage) 5 stage 6 anders, namelijk: 7 weet niet
bij het verkrijgen van uw N=0 N=7 N=39 N=33 N=40 N=51 N=35
-88 nvt (heeft nog geen betaalde baan gehad)
24
Op welke wijze heeft u uw eerste functie gevonden (meerdere antwoorden mogelijk)?
70
BIJLAGEN 1 advertentie 2 open sollicitatie 3 via stage 4 voor baan gevraagd 5 netwerken 6 uitzendbureau 7 arbeidsbureau 8 via werk/interne sollicitatie bijbaan 9 gevraagd te solliciteren 10 eigen bedrijf gestart 11 anders, namelijk:
23,5% 8,5% 5,2% 20,3% 13,7% 13,7% 4,6% 2,6% 7,8%
-88 nvt (heeft nog geen betaalde baan gehad)
25
Wat is de naam van de organisatie waarin uw werkt(e) in deze eerste functie? -88 nvt (heeft nog geen betaalde baan gehad)
26
Wat is de naam van uw eerste functie? -88 nvt (heeft nog geen betaalde baan gehad)
27
Is uw eerste functie ook uw huidige functie? 1 ja (ga door naar vraag 35) 46,9% 2 nee, ik heb nu andere functie (ga door naar vraag 28) 1,8% 3 nee, ik ben op dit moment werkloos (ga door naar vraag 41) 1,3% -88 nvt (heeft nog geen betaalde baan gehad)
28
Hoeveel functies heeft u sinds uw afstuderen in het totaal vervuld, inclusief uw laatste functie? aantal: -66 nvt (huidige functie is eerste functie) -77 nvt (heeft gewerkt maar is nu werkloos) -88 nvt (heeft nog geen betaalde baan gehad)
29
Wij willen u nu een aantal vragen stellen over uw huidige functie Wat is het gevraagde minimale opleidingsniveau voor uw huidige functie? 1 VWO of lager 1,3% 2 HBO 34,2% 3 een universitaire opleiding 55,7% 4 anders, namelijk: ______________________________ 6,3% 5 weet niet 2,5%
BIJLAGEN
71
-66 nvt (huidige functie is eerste functie) -77 nvt (heeft gewerkt maar is nu werkloos) -88 nvt (heeft nog geen betaalde baan gehad)
30
Werd er naar uw specifieke opleiding gevraagd en zo ja welke opleiding was dat? 1 ja, specifieke WO-opleiding 41,2% 2 ja, specifieke HBO-opleiding 13,8% 3 nee, want eigen bedrijf 5,0% 4 nee, andere reden____________________________ 40,0% -66 nvt (huidige functie is eerste functie) -77 nvt (heeft gewerkt maar is nu werkloos) -88 nvt (heeft nog geen betaalde baan gehad)
31
Op grond van welk diploma of combinatie van diploma’s bent u voor uw huidige functie aangenomen? 1 HBO-diploma 6,3% 2 WO-diploma 44,3% 3 een combinatie van HBO- en WO-diploma 45,6% 4 andere opleiding 3,8% -66 nvt (huidige functie is eerste functie) -77 nvt (heeft gewerkt maar is nu werkloos) -88 nvt (heeft nog geen betaalde baan gehad)
32
Hoe heeft u uw huidige functie gevonden? 1 advertentie 2 open sollicitatie 3 via stage 4 voor baan gevraagd 5 netwerken 6 uitzendbureau 7 arbeidsbureau 8 via werk/interne sollicitatie bijbaan 9 gevraagd te solliciteren 10 eigen bedrijf gestart 11 anders, namelijk:
26,9% 3,8% 1,3% 17,9% 10,3% 2,6% 1,3% 12,8% 10,3% 2,7% 10,3%
-66 nvt (huidige functie is eerste functie) -77 nvt (heeft gewerkt maar is nu werkloos) -88 nvt (heeft nog geen betaalde baan gehad)
33
Wat is de naam van de organisatie waar u thans werkzaam bent?
72
BIJLAGEN -66 nvt (huidige functie is eerste functie) -77 nvt (heeft gewerkt maar is nu werkloos) -88 nvt (heeft nog geen betaalde baan gehad)
34
Wat is de naam van uw huidige functie?
-66 nvt (huidige functie is eerste functie) -77 nvt (heeft gewerkt maar is nu werkloos) -88 nvt (heeft nog geen betaalde baan gehad)
35
Wat is de aard van uw dienstverband in uw huidige functie? 1 vaste aanstelling 57,3% 2 tijdelijk aanstelling korter dan 2 jaar 33,3% 3 tijdelijke aanstelling langer dan 2 jaar 5,0% 4 zelfstandig / freelance 4,4% -66 nvt (huidige functie is eerste functie) -77 nvt (heeft gewerkt maar is nu werkloos) -88 nvt (heeft nog geen betaalde baan gehad)
36
Geeft u leiding aan anderen in uw huidige functie, en zo ja aan hoeveel mensen? Ik geef geen leiding 75,3% Ik geef leiding aan personen 24,7% -66 nvt (huidige functie is eerste functie) -77 nvt (heeft gewerkt maar is nu werkloos) -88 nvt (heeft nog geen betaalde baan gehad)
37.
Hoeveel uur in de week bent u aangesteld in uw huidige functie? uur gem 32 uur -66 nvt (huidige functie is eerste functie) -77 nvt (heeft gewerkt maar is nu werkloos) -88 nvt (heeft nog geen betaalde baan gehad)
38
Kunt u een globale indicatie geven van uw huidige brutojaarinkomen (omgerekend naar full time aanstelling) 1 tot 15.000 Euro 9,4% 2 15.000 - 20.000 Euro 8,1% 3 20.000 - 25.000 Euro 13,8% 4 25.000 - 30.000 Euro 21,9% 5 30.000 - 35.000 Euro 17,5% 6 35.000 -40.000 Euro 10,0%
BIJLAGEN 7 40.000 - 45.000 Euro 8 meer dan 45.000 Euro
73 4,4% 15,0%
-77 nvt (heeft gewerkt maar is nu werkloos) -88 nvt (heeft nog geen betaalde baan gehad) -99 niet ingevuld (weet niet, wil deze informatie niet geven)
39
Ziet u mogelijkheden voor stageplaatsen voor studenten binnen de organisatie waar u nu werkzaam bent? 1 ja 43,0% 0 nee 40,0% -88 nvt (heeft nu geen betaalde baan)
40
Kunt u in zijn algemeenheid aangeven hoe tevreden of ontevreden u bent met uw huidige baan? 1 zeer ontevreden 2,5% 2 ontevreden 8,2% 3 niet ontevreden en niet tevreden 11,3% 4 tevreden 51,0% 5 zeer tevreden 27,0% -88 nvt (heeft nu geen betaalde baan)
74
BIJLAGEN
WIJ WILLEN U NU ENIGE VRAGEN STELLEN OVER DE OPLEIDING DIE U HEEFT GEVOLGD. Hieronder staan een aantal elementen van de opleiding. Wilt u elk ervan beoordelen met een rapportcijfer van 1 (zeer slecht) tot 10 (uitstekend)? Hoe beoordeelt u in zijn algemeenheid 41
de training van schriftelijke vaardigheden
cijfer:
42
de training van mondelinge en communicatieve vaardigheden cijfer:
5,8
43
de training van onderzoekstechnieken
6,9
44
de vakinhoudelijke kwaliteit van de opleiding
45
de opbouw van het curriculum
46
de organisatie van het onderwijs (roosters, zalen)
47
de scriptiebegeleiding
48
de kwaliteit van de docenten
49
de studiebegeleiding door uw studieadviseur
50
de aansluiting van uw opleiding op de arbeidsmarkt
51
Welk(e) vak(ken) is (zijn) u -in positieve zin- het beste bijgebleven (u kunt er desgewenst 3 noemen, waarbij wij u vragen het naar uw mening beste vak op de eerste plaats te zetten, het op een na beste op de tweede plaats enz)?
cijfer: cijfer:
cijfer: cijfer:
cijfer:
7,0 7,0
cijfer:
6,9 cijfer: cijfer:
Kunt u achteraf zeggen wat u tijdens de opleiding heeft gemist? Praktijkgerichtheid Samenhang in het curriculum
7,0 6,8
1. Organisatievakken 2. Communicatievakken 3. Andere vakken 52
6,5
25% 14%
5,4 6,3
BIJLAGEN Communicatieve vaardigheden
75 13%
NB: indien iemand nog nooit een baan heeft gehad (degenen dus die op vraag 17 een 2 hebben geantwoord) gaat hij/zij nu door naar vraag 55. 53
Van welke onderdelen van uw opleiding heeft u veel profijt gehad in uw huidige of eventuele vorige functie(s) (u kunt er desgewenst drie noemen, waarbij wij u vragen het naar uw mening meest profijtelijke onderdeel op de eerste plaats te zetten, het op een na meest profijtelijke op de tweede plaats enz.)? 1. Methoden en Technieken 2. Communicatievakken 3. Scriptie -88 nvt (heeft nog nooit een betaalde baan gehad)
54
Als u uw eerste functie na uw afstuderen in ogenschouw neemt, sluit of sloot deze dan aan bij de verwachting(en) die u tijdens uw studie had van uw werkzaamheden na uw studie? 1 ja 53,3% 0 nee 46,7% -88 nvt (heeft nog nooit een betaalde baan gehad)
76
BIJLAGEN
TOT SLOT WILLEN WIJ U EEN AANTAL VRAGEN STELLEN OVER ACTIVITEITEN VAN DE FACULTEIT DIE VOOR U ALS ALUMNUS VAN BELANG KUNNEN ZIJN. 55
Zou u in principe willen deelnemen aan reunies voor afgestudeerden van uw opleiding? 1 ja 52,1% 2 nee 14,4% 3 weet niet 33,5%
56
Zou u willen deelnemen aan studiedagen of nascholing? 1 ja 61,3% 0 nee 16,0% 2 weet niet 22,7%
57.
Leest u Revue, het alumniblad van de VU? 1 ja 0 nee (ik ontvang het blad wel) 2 nee (ik ontvang het blad niet)
55,4% 23,8% 20,7%
58.
Zou u in principe lid willen worden van een vereniging van alumni van uw opleiding? 1 ja 46,1% 0 nee 53,9%
59.
Heeft u bezwaar tegen het registreren van uw naam, adres, eventuele functie en werkgever in het alumnibestand van de VU? 1. ja 0. nee
60.
Zou u mee willen werken aan voorlichting over de arbeidsmarkt aan huidige studenten? 1 ja 38,5% 0 nee 61,5%
61.
Heeft u nog opmerkingen of vragen naar aanleiding van deze enquête?
BIJLAGEN
HARTELIJK BEDANKT VOOR UW MEDEWERKING!
Namens de Faculteit FSW,
Kees van der Veer Annemarie van Elfrinkhof
De Boelelaan 1081 1081 HV Amsterdam Tel: 020 444 6866 of 020 444 6746 E-mail:
[email protected]
77
78
BIJLAGEN
Bijlage II. Sectoren waarin afgestudeerden werken per opleiding
BIJLAGEN
Tabel 32: Werkgelegenheid alumni P&B, naar sector sector N % overheid waarvan - gemeente - provincie - rijk - overig maatschappelijke dienstverlening waarvan - gezondheidszorg - maatschappelijk en sociaal werk - belangenorganisatie voor groepen - overig onderwijs en wetenschap waarvan - WO of onderzoeksinstituut - HBO - overig zakelijke dienstverlening waarvan - organisatieadviesbureaus - PR / communicatiebureaus - uitzendbureau, arbeidsbemiddeling - financiële sector - overig handel en industrie waarvan - groot- en detailhandel - overig overig totaal
6
35,3
4 2 1
5,9
1
7
41,2
6 1 2
11,7
2
1 17
5,9 100
79
80
BIJLAGEN
Tabel 33: Werkgelegenheid alumni CA/SNWS, naar sector sector N % overheid waarvan - gemeente - ministerie - overig maatschappelijke dienstverlening waarvan - gezondheidszorg - ontwikkelingsorganisaties - maatschappelijk en sociaal werk - belangenorganisaties - overig onderwijs en wetenschap waarvan - WO of onderzoeksinstituut - HBO - overig zakelijke dienstverlening waarvan - uitzendbureau - organisatie advieswerk - financiële sector - overig handel en industrie waarvan - groot- en detailhandel - overig overig totaal
-
-
4
36,4
3 1
4
36,4
3 1 1
9,1
1
9,1
1 1 17
9,1 100
BIJLAGEN
Tabel 34: Werkgelegenheid alumni BCO naar sector sector N % overheid waarvan - gemeente - provincie - rijk - overig maatschappelijke dienstverlening waarvan - gezondheidszorg - maatschappelijk en sociaal werk - belangenorganisatie - overig onderwijs en wetenschap waarvan - WO of onderzoeksinstituut - HBO - overig zakelijke dienstverlening waarvan - organisatieadviesbureaus - PR / communicatiebureaus - uitzendbureau, arbeidsbemiddeling - financiële sector - overig handel en industrie waarvan - groot en detailhandel - overig overig totaal
9
13,1
4 1 4 5
7,2
3 1 1 9
13,1
5 2 2 41
59,4
5 2 1 6 24 5
7,2
5 69
100
81
82
BIJLAGEN
Tabel 35: Werkgelegenheid alumni COM, naar sector sector N % overheid waarvan - gemeente - provincie - rijk - overig maatschappelijke dienstverlening waarvan - gezondheidszorg - maatschappelijk en sociaal werk - belangenorganisatie - overig onderwijs en wetenschap waarvan - WO of onderzoeksinstituut - HBO - overig zakelijke dienstverlening waarvan - organisatieadviesbureaus - PR / communicatiebureaus - uitzendbureau - financiële sector - overig handel en industrie waarvan - groot- en detailhandel - energiebedrijf - overig overig totaal
8
20,0
3 1 1 3 7
17,5
3 2 2 5
12,5
3 2 19
47,5
3
2 14 1
2,5
1 40
100
BIJLAGEN
Tabel 36: Werkgelegenheid alumni SG, naar sector sector N % overheid waarvan - gemeente - provincie - rijk - overig maatschappelijke dienstverlening waarvan - gezondheidszorg - maatschappelijk en sociaal werk - belangenorganisatie - overig onderwijs en wetenschap waarvan - WO of onderzoeksinstituut - HBO - overig zakelijke dienstverlening waarvan - overig overig totaal
1
11,1
1 5
55,6
3 1 1 2
22,2
2
1
11,1
1 9
100
83
84
BIJLAGEN
Tabel 37: Werkgelegenheid alumni ESM, naar sector sector N % overheid waarvan - gemeente - provincie - politie - overig maatschappelijke dienstverlening waarvan - gezondheidszorg - maatschappelijk en sociaal werk - belangenorganisatie - overig onderwijs en wetenschap waarvan - WO of onderzoeksinstituut - HBO - overig zakelijke dienstverlening waarvan - organisatieadviesbureaus handel en industrie overig totaal
2
100
1 1 -
-
-
-
-
-
2
100
BIJLAGEN
Tabel 38: Werkgelegenheid alumni BCS, naar sector sector N % overheid waarvan - gemeente - rijk - overig maatschappelijke dienstverlening waarvan - gezondheidszorg - belangenorganisatie - ontwikkelingssamenwerking - overig onderwijs en wetenschap waarvan - WO of onderzoeksinstituut - HBO - overig zakelijke dienstverlening waarvan - organisatieadviesbureaus - uitzendbureau, arbeidsbemiddeling - financiële instelling - overig overig totaal
-
-
2
100
2 -
-
-
-
2
100
85
86
BIJLAGEN
Tabel 39: Werkgelegenheid alumni MVB, naar sector sector N % overheid waarvan - gemeente - provincie - rijk - overig maatschappelijke dienstverlening waarvan - gezondheidszorg - maatschappelijk en sociaal werk - belangenorganisatie - overig onderwijs en wetenschap waarvan - WO of onderzoeksinstituut - HBO - overig zakelijke dienstverlening waarvan - organisatieadviesbureaus - PR / communicatiebureaus - uitzendbureau, arbeidsbemiddeling - financiële sector - overig handel en industrie waarvan - groot- en detailhandel - overig overig totaal
2
33,3
1 1 2
33,3
2
-
-
2
33,3
1
1 -
-
6
100
BIJLAGEN
Tabel 40: Werkgelegenheid alumni P&V, naar sector sector N % overheid waarvan - gemeente - provincie - politie - overig maatschappelijke dienstverlening waarvan - gezondheidszorg - maatschappelijk en sociaal werk - belangenorganisatie voor groepen - overig onderwijs en wetenschap waarvan - WO of onderzoeksinstituut - HBO - overig zakelijke dienstverlening waarvan - organisatieadviesbureaus PR / communicatiebureaus - uitzendbureau, arbeidsbemiddeling - financiële sector - overig handel en industrie waarvan - groot- en detailhandel - overig overig totaal
3
100
3 -
-
-
-
-
-
-
-
3
100
87
88
BIJLAGEN
Bijlage III. Functies van afgestudeerden per opleiding
Tabel 41: Functies alumni P&B Functies alumni P&B voorlichting en relatiebeheer waarvan - voorlichter/ medewerker PR - accountmanager - consulent - commerciële functie - journalist - intercedent management waarvan - algemeen manager/ directeur - hoger openbare bestuursfunctie - coördinator beleids- en overige staffuncties waarvan - beleidsmedewerker - personeelsfunctionaris - financieel medewerker onderzoek en advies waarvan - docent HBO/WO - onderzoeker - adviseur (organisatie-, communicatie, etc) - adviseur P&O - overig sociaalagogisch/ medisch waarvan - sociaalagogisch - medisch overig waarvan - medewerker informatisering - secretarieel werk - overig, niet classificeerbaar totaal Tabel 42: Functies alumni CA/SNWS Functies alumni CA/SNWS voorlichting en relatiebeheer waarvan
N -
% -
3
17,6
1 2
5,9 11,7
3
17,6
3
17,6
10
52,8
1 6 2
5,9 35,2 11,7
1 -
5,9 -
1
5,9
1
5,9
17
100
N 1
% 9,1
BIJLAGEN - voorlichter/ medewerker PR - accountmanager - consulent - commerciële functie - journalist - intercedent management waarvan - algemeen manager/ directeur - hoger openbare bestuursfunctie - coördinator beleids- en overige staffuncties waarvan - beleidsmedewerker - personeelsfunctionaris - financieel medewerker onderzoek en advies waarvan - docent HBO/WO - onderzoeker - adviseur (organisatie-, communicatie-, etc) - adviseur P&O - overig sociaalagogisch/ medisch waarvan - sociaalagogisch - medisch overig waarvan - medewerker informatisering - secretarieel werk - overig, niet classificeerbaar totaal
1
9,1
2
18,2
2
18,2
2
27,3
3
27,3
2
18,2
2
18,2
1
9,1
1
9,1
2
18,2
2 11
18,2 100
89
90
Tabel 43: Functies alumni BCO Functies alumni BCO voorlichting en relatiebeheer waarvan - voorlichter/ medewerker PR - accountmanager - consulent - commerciële functie - journalist - intercedent management waarvan - algemeen manager/ directeur - hoger openbare bestuursfunctie - coördinator beleids- en overige staffuncties waarvan - beleidsmedewerker - personeelsfunctionaris - financieel medewerker onderzoek en advies waarvan - docent HBO/WO - onderzoeker - adviseur (organisatie-, communicatie, etc) - adviseur P&O - overig sociaalagogisch/ medisch waarvan - sociaalagogisch - medisch overig waarvan - medewerker informatisering - secretarieel werk - overig, niet classificeerbaar totaal
BIJLAGEN
N 16
% 23,6
5 1 6 2
7,4 1,5 8,8 2,9
2 10
2,9 14,6
7 1 2 18
10,2 1,5 2,9 26,6
16 1 1 20
23,6 1,5 1,5 29,4
3 5 12
4,4 7,4 17,6
1
1,5
1 3
1,5 4,4
3 68
4,4 100
BIJLAGEN
Tabel 44: Functies alumni Functies alumni COM voorlichting en relatiebeheer waarvan - voorlichter/ medewerker PR - accountmanager - consulent - commerciële functie - journalist - intercedent management waarvan - algemeen manager/ directeur - hoger openbare bestuursfunctie - coördinator beleids- en overige staffuncties waarvan - beleidsmedewerker - personeelsfunctionaris - financieel medewerker onderzoek en advies waarvan - docent HBO/WO - onderzoeker - adviseur (organisatie-, communicatie-, etc) - adviseur P&O - overig sociaalagogisch/ medisch waarvan - sociaalagogisch - medisch overig waarvan - medewerker informatisering - secretarieel werk - overig, niet classificeerbaar totaal
N 10 10 1 1 6 2
% 26 25,7 2,6 2,6 15,4 5,1
5
12,8
2 1 2 15
5,1 2,6 5,1 38,5
13 2
33,3 5,1
7
17,9
2 5
5,1 12,8
2
5,1
1 1 -
2,6 2,6 -
39
100
91
92
Tabel 45: Functies alumni SG Functies alumni SG voorlichting en relatiebeheer waarvan - voorlichter/ medewerker PR - accountmanager - consulent - commerciële functie - journalist - intercedent management waarvan - algemeen manager/ directeur - hoger openbare bestuursfunctie - coördinator beleids- en overige staffuncties waarvan - beleidsmedewerker -personeelsfunctionaris - financieel medewerker onderzoek en advies waarvan - docent HBO/WO - onderzoeker - adviseur (organisatie-, communicatie-, etc) - adviseur P&O - overig sociaalagogisch/ medisch waarvan - sociaalagogisch - medisch overig waarvan - medewerker informatisering - secretarieel werk - overig, niet classificeerbaar totaal
BIJLAGEN
N -
% -
3
37,5
3
37,5
2
25
2
25
1
12,5
1
12,5
2
25
1 1 -
12,5 12,5 -
8
100
BIJLAGEN
Tabel 46: Functies alumni MVB Functies alumni MVB voorlichting en relatiebeheer waarvan - voorlichter/ medewerker PR - accountmanager - consulent - commerciële functie - journalist - intercedent management waarvan - algemeen manager/ directeur - hoger openbare bestuursfunctie - coördinator beleids- en overige staffuncties waarvan - beleidsmedewerker - personeelsfunctionaris - financieel medewerker onderzoek en advies waarvan - docent HBO/WO - onderzoeker - adviseur (organisatie-, communicatie-, etc) - adviseur P&O - overig sociaalagogisch/ medisch waarvan - sociaalagogisch - medisch overig waarvan - medewerker informatisering - secretarieel werk - overig, niet classificeerbaar totaal
93
N -
% -
1
16,7
1 2
16,7 33,3
2
33,3
2
33,3
2
33,3
1
16,7
1
16,7
6
100
94
BIJLAGEN
Tabel 47: Functies alumni ESM Functies alumni ESM voorlichting en relatiebeheer waarvan - voorlichter/ medewerker PR - accountmanager - consulent - commerciële functie - journalist - intercedent management waarvan - algemeen manager/ directeur - hoger openbare bestuursfunctie - coördinator beleids- en overige staffuncties waarvan - beleidsmedewerker - personeelsfunctionaris - financieel medewerker onderzoek en advies waarvan - docent HBO/WO - onderzoeker - adviseur (organisatie-, communicatie-, etc) - adviseur P&O - overig sociaalagogisch/ medisch waarvan - sociaalagogisch - medisch overig waarvan - medewerker informatisering - secretarieel werk - overig, niet classificeerbaar totaal
N -
% -
1
50
1
50
1
50
1
50
-
-
-
-
-
-
2
100
BIJLAGEN
Tabel 48: Functies alumni P&V Functies alumni P&V voorlichting en relatiebeheer waarvan - voorlichter/ medewerker PR - accountmanager - consulent - commerciële functie - journalist - intercedent management waarvan - algemeen manager/ directeur - hoger openbare bestuursfunctie - coördinator beleids- en overige staffuncties waarvan - beleidsmedewerker -personeels-functionaris - financieel medewerker onderzoek en advies waarvan - docent HBO/WO - onderzoeker - adviseur (organisatie-, communicatie-, etc) - adviseur P&O - overig sociaalagogisch/ medisch waarvan - sociaalagogisch - medisch overig waarvan - medewerker informatisering - secretarieel werk - overig, niet classificeerbaar totaal
95
N -
% -
3
100
3
100
-
-
-
-
-
-
-
-
3
100
96
BIJLAGEN
Tabel 49: Functies alumni BCS Functies alumni BCS voorlichting en relatiebeheer waarvan - voorlichter/ medewerker PR - accountmanager - consulent - commerciële functie - journalist - intercedent management waarvan - algemeen manager/ directeur - hoger openbare bestuursfunctie - coördinator beleids- en overige staffuncties waarvan - beleidsmedewerker - personeels-functionaris - financieel medewerker onderzoek en advies waarvan - docent HBO/WO - onderzoeker - adviseur (organisatie-, communicatie-, etc) - adviseur P&O - overig sociaalagogisch/ medisch waarvan - sociaalagogisch - medisch overig waarvan - medewerker informatisering - secretarieel werk - overig, niet classificeerbaar totaal
N -
% -
1
50
1 1
50 50
1
50
-
-
-
-
-
-
2
100