Sociale Duurzaamheid en Immigratie Alex Voets Immigratie is een belangrijk thema dat niet alleen de politiek continu bezighoudt, maar dat in feite de hele samenleving raakt. Nieuwkomers vestigen zich na toelating immers ergens in Nederland, temidden van anderen. Hoe kan onze samenleving met dit verschijnsel omgaan? Hoe vangt Nederland de groeiende diversiteit op en behoudt het toch een sterke sociale samenhang? In dit discussiestuk analyseert Alex Voets enkele zwaartepunten in het maatschappelijk debat. Sociale kwaliteit Nadat in de jaren zeventig en tachtig het begrip ‘duurzaamheid’ in milieukringen vaste voet aan de grond had gekregen, vond het in de jaren negentig langzamerhand ook ingang bij ‘harde’ sectoren als economie en ruimtelijke ordening. De Verenigde Naties‐Conferentie inzake Milieu & Ontwikkeling in Rio de Janeiro vormde in 1992 de eerste aanzet om op mondiale schaal tot verdieping van de inspanningen te komen op dit terrein. De conferentie resulteerde in de Agenda 21, een lijvig document dat honderden intenties beschrijft om de op de conferentie bereikte consensus in de praktijk te implementeren. In de jaren erna heeft dit slotdocument in Nederland in tal van concrete beleidsmaatregelen geresulteerd. De relatie tussen een duurzame ontwikkeling van de samenleving en de sociale kwaliteit van die samenleving is daarentegen aanzienlijk minder evident – waarmee niet gezegd is dat dit geen onderwerp van beleidsontwikkeling en publiek debat zou zijn. Als gevolg van een aantal macro‐ontwikkelingen komt de sociale kwaliteit van de samenleving steeds nadrukkelijker op de agenda. Het in de laatste decennia versnelde proces van individualisering, de forse toename van het aantal eenpersoonshuishoudens, alsmede de aanhoudende immigraties hebben een ingrijpende invloed en plaatsen de samenleving voor nieuwe uitdagingen. Nadat in de jaren zestig tot en met tachtig de diep gewortelde en bindende elementen in de samenleving (kerk, vereniging, familie) aan gezag hadden ingeboet, om plaats te maken voor een meer op de individuele ontplooiing georiënteerde maatschappij, doken in de jaren negentig de eerste oprispingen van onvrede op over de onbedoelde en ongewenste effecten hiervan. Vereenzaming, verruwing van omgangvormen en uitingen van ‘zinloos geweld’ ziet men als tekenen van de tijd, die kennelijk niet alleen maar goeds voortbrengt.
1
Immigratie Het maatschappelijke verschijnsel dat de gemoederen verreweg het meest beroert, is de immigratie en de daaruit voortvloeiende gestage omvorming van Nederland van een etnisch‐homogene natie naar een multi‐etnische samenleving. Als gevolg van een in aantallen fluctuerende, maar – tot op de dag van vandaag – voortdurende immigratiestroom, biedt Nederland momenteel onderdak aan vele culturen. Ondanks deze niet te loochenen praktijk heeft het tot 1999 geduurd eer de regering ertoe overging deze feitelijke situatie te erkennen door Nederland ook formeel een ‘immigratieland’ te noemen. Hoewel deze constatering de opmaat zou kunnen vormen tot het formuleren van een consistent immigratiebeleid, is deze stap tot op heden niet gezet. Er heerst weliswaar brede overeenstemming dat het toelatingsbeleid restrictief moet zijn – een pleidooi van ‘welkom iedereen’ wordt nog zelden gehoord – maar een op de langere termijn gerichte visie ontbreekt, alle aanwijzingen ten spijt dat immigraties ook in komende decennia een realiteit zullen zijn. Het gemis aan consensus op dit vitale beleidsterrein draagt mogelijk bij aan gevoelens van ongenoegen, onzekerheid en bedreigdheid, die in publieke discussies al dan niet expliciet worden verwoord. Het impliceert ook dat ons land een visie mist op een duurzame inrichting van de samenleving en hoe daarbinnen de effecten van immigraties kunnen worden opgevangen, zonder dat deze inbreuk doen op de vitaliteit van de samenleving. Multiculturaliteit Veel van de bijdragen aan de discussie over multiculturalteit richten zich op de vraag of Nederland eigenlijk wel een multiculturele samenleving ís. Nee, zeggen sommigen: er bestaat toch in wezen maar één dominante Nederlandse cultuur, met hooguit een ‘gekleurd randje’. Anderen vinden zelfs dat áls er al van multiculturaliteit sprake is, al deze culturen in die dominante cultuur zouden moeten opgaan. Onder degenen die positief tegenover de multiculturele samenleving staan, zijn er ook die stellen dat ‘transcultureel’ en ‘intercultureel’ betere termen zijn. Deze notitie hanteert de term ‘multiculturele samenleving’ in zijn meest neutrale betekenis: multi betekent ‘veel’ en dat Nederland representanten van een groot aantal verschillende culturen herbergt, is een niet te loochenen feit. Daarmee is dan nog niets gezegd over de verhoudingen, (on)wenselijkheden en (on)mogelijkheden. In het dagelijks spraakgebruik blijkt de term ‘multicultureel’ meestal alleen betrekking te hebben op de geïmporteerde culturen, als verschijnsel náást de ‘gevestigde’, oorspronkelijk Nederlandse cultuur. Een bredere, wat minder gangbare definitie interpreteert multiculturaliteit als de verzameling van de autochtone meerderheidscultuur tezamen met de veelheid aan allochtone culturen. Hoe dan ook, het is niet juist de veelvormigheid van de allochtone culturen te stellen tegenover een homogene, autochtone cultuur, omdat die ‘dominante’ cultuur immers zélf ook wordt gekenmerkt door een hoge mate van pluriformiteit. De Nederlandse samenleving, mede als gevolg van individualisering, economische voorspoed en ook door los van immigratie staande globalisering, bestaat uit een variëteit aan leefstijlen, subculturen en non‐conformistische stromingen. Die veelvormigheid geeft op zichzelf al in toenemende mate aanleiding tot zorgen over een vermeend ontbreken van consistentie en cohesie.
2
Stromingen In het publieke debat over de multiculturele samenleving zijn twee karakteristieken te onderscheiden. Deze twee ‘polen’ kunnen grosso modo gekenschetst worden als nationalistisch en universalistisch. Uiteraard zijn er ook combinaties van deze stromingen en geheel afwijkende standpunten. Ook zijn beide stromingen niet in kwantitatieve zin aan elkaar gelijk. Het volgende is dus een zuiver kwalitatieve schets van de zwaartepunten in de publieke beleving. De term ‘nationalistisch’ moet hier opgevat worden als in contrast staand met ‘universalistisch’ en heeft niet per definitie de ongunstige betekenis van overdreven nationaal gezind of patriottistisch. In feite kent deze stroming vertegenwoordigers van uiterst links tot uiterst rechts in het politieke spectrum, wat overigens voor de representanten van de universalistische stroming evenzeer geldt. Het taboe op wat dan een ‘gezond nationalistisch gevoel’ genoemd wordt, blijkt gedeeltelijk opgeheven. Althans een deel van de Nederlandse samenleving lijkt in dit opzicht assertiever te zijn geworden: we mogen weer opkomen voor de ‘typisch’ Nederlandse gewoonten en verworvenheden, ook als niet altijd even duidelijk is wat die precies behelzen. Het wordt ook niet langer als ‘not done’ beschouwd om kritische opmerkingen over allochtonen te maken en zekere eisen te stellen aan hun inspanningen om in de Nederlandse samenleving te integreren. De universalistische houding getuigt daarentegen van een meer kosmopolitische visie op de samenleving en sluit aan bij de realiteit van een snel toenemende, wereldwijde interdependentie. De reactie daarop is verschillend, maar in het algemeen leggen de ‘universalisten’ een veel groter accent op de positieve en verrijkende effecten van immigraties op de ontvangende samenleving. ‘Nationalisten’ Onder de ‘nationalisten’ bevinden zich pessimisten die het bestaansrecht of zelfs het bestaan überhaupt van een multiculturele samenleving ontkennen en van immigranten eisen dat zij assimileren. Hier wordt ook, in weerwil van de feitelijke situatie, veelvuldig de mening geventileerd dat Nederland geen immigratieland is. Er zijn rigide geesten die zich krampachtig verzetten tegen ‘vreemde’ invloeden op de Nederlandse cultuur. Velen klagen ook dat ze de multiculturele samenleving ‘door de strot geduwd’ krijgen, door middel van doelgerichte – linkse – propaganda, zoals sommigen beweren. Zij zien ‘niets dan ellende’ voortkomen uit de komst van mensen met een andere, ‘botsende’, culturele achtergrond. Deze groep ziet louter nadelen van de komst van immigranten en wil het liefst dat de overheid krachtig ingrijpt, onder meer door drastisch paal en perk te stellen aan de instroom. Ook zij die althans met de mond belijden ‘niets tegen buitenlanders’ te hebben of zeggen het wél eens te zijn met de komst van erkende politieke vluchtelingen, zien overal bewijzen voor het mislukken van integratie en ervaren allochtonen als een bedreiging voor de ‘Nederlandse samenleving’. Niet zelden worden hier ook geluiden gehoord van mensen die zich als vrijwilliger jarenlang hebben ingespannen voor hun (multiculturele) buurt, maar uiteindelijk teleurgesteld en verbitterd de moed hebben opgegeven. Maar onder de ‘nationalisten’ treft men ook genuanceerdere pragmatici aan, die constateren dat er, linksom of rechtsom, in wezen slechts sprake is van een dominante
3
Nederlandse cultuur met hoogstens ‘een gekleurd randje’. Deze groep maakt zich zorgen over de verwaarlozing of zelfs teloorgang van de Nederlandse nationale identiteit. Zij benadrukt dat – hoe men ook denkt over de opname van immigranten – deze operatie uitsluitend succesvol kan verlopen als deze gebaseerd is op een sterk nationaal besef bij de ontvangende meerderheid. Hoe kan anders het geldende stelsel van normen en waarden – waaraan nieuwkomers zich hoe dan ook hebben te conformeren – overtuigend worden uitgedragen? Anderen zien uitingen van nationale zelfzekerheid als een achterhaalde of zelfs enggeestige vorm van small thinking, niet te rijmen met of zelfs schadelijk voor de inspanning die Nederland moet leveren om mee te gaan in de vaart der volkeren. Een overdreven nationalisme, zo waarschuwen sommigen, onthoudt immigranten een faire kans om zich te ontplooien. De meerderheid in deze stroming ziet er echter geen bezwaar in dat wie zich in Nederland wil vestigen, zich ook volledig aan de Nederlandse mores conformeert in plaats van te verwachten, laat staan te eisen, dat de Nederlandse samenleving (ook) concessies doet aan de veranderde bevolkingssamenstelling. ‘Universalisten’ De ‘universalisten’ worden in veel gevallen geïnspireerd door het concept van de global village: Nederland maakt deel uit van de mondiale gemeenschap waarin de onderlinge afhankelijkheid in rasse schreden toeneemt en het belang van de nationale staat gaandeweg vervaagt. Logische consequentie hiervan is dat de nationale identiteit aan refererentiekracht inboet ten gunste van een zich ontwikkelend ‘wereldburgerschap’. In de visie van de universalisten passen migratiebewegingen in de groeiende onderlinge vervlechting van de wereldgemeenschap en wordt een groot deel hiervan trouwens uitgelokt door onaanvaardbare welvaartsverschillen tussen Noord en Zuid en politieke instabiliteit. Ondanks deze turbulenties is er wereldwijd een ontwikkelingsproces gaande dat uiteindelijk zal leiden tot een gestabiliseerd wereldsysteem, waarin sprake is van een genivelleerde toegang tot de bronnen en de kansen die de planeet biedt. De multiculturele verschijnselen in de Nederlandse samenleving worden in eerste instantie gezien als een fase in dit proces. Ook al erkennen universalisten dat de accommodatie tussen ‘oude’ en ‘nieuwe’ groepen Nederlanders niet probleemloos verloopt, men heeft ook oog voor de verrijkende invloeden die de Nederlandse cultuur ondergaat en vindt dat de problemen als gevolg van migraties slechts constructief zijn op te lossen vanuit een pro‐actief in plaats van restrictief beleid. Dat vergt echter het openbreken van een achterhaalde – defensieve en gesloten – mentaliteit, om te beginnen op politiek niveau. De universalistische benadering lijkt de laatste jaren in het defensief gedrongen. Geruststellende geluiden als ‘het valt met de aantallen migranten wel mee’ en ‘het loopt met de gesignaleerde problemen zo’n vaart niet’ worden nog nauwelijks geloofwaardig gevonden. Het pleidooi dat als iederéén een beetje water bij de wijn doet en – zonder dingen te hoeven overnemen – respect toont voor andere gewoonten, er heel goed in harmonie valt samen te leven, moet steeds vaker op hoongelach rekenen. Argumenten van morele aard als ‘het is een plicht van rijke westerse landen zich open te stellen voor minderbedeelden’ worden steeds minder vaak serieus genomen en zijn voor sommigen zelfs aanleiding de vaderlandsliefde in twijfel te trekken. Het laisser faire dat jarenlang de houding bepaalde bij de meerderheid van de bevolking, maakt plaats voor pleidooien voor een krachtiger en dwingender integratiebeleid. De focus op wat misgaat heeft gaandeweg de plaats ingenomen van voorbeelden van geslaagde integratie en het zicht op de groepen allochtonen die redelijk tot zeer goed hun weg in de Nederlandse samenleving hebben
4
gevonden, raakt vertroebeld. Wat hier natuurlijk ook tegenwerkt, is de constante instroom, waardoor er permanent een groep nieuwkomers is die nog amper toe is aan integratie. Nederlandse identiteit Een deel van de deelnemers aan het publieke debat combineert trekken van beide eerste stromingen. Hier zijn de geluiden niet zozeer (overwegend) negatief of positief, als wel nuchter en kritisch. Er zijn bedreigingen, maar er liggen ook kansen. De grootste bedreiging is het niet onderkennen van die bedreigingen – en daarnaar handelen – en het laten liggen van kansen. Veel gebezigde begrippen door representanten van deze groep zijn: durf, moed, lef en woorden van gelijke strekking. We moeten de dingen bij de naam durven noemen: het hanteren van taboes werkt contraproductief. Pleidooien voor 0‐immigratie (“grenzen dicht”) vindt deze groep echter net zo contra‐productief als het ontkennen of bagateliseren van negatieve multiculturele confrontaties. Wat er aan het integratiebeleid niet deugt, moet hardop gezegd kunnen worden – vinden overigens ook veel allochtonen zelf. En er is moed nodig om de hand ook in eigen, Nederlandse boezem te steken. Vanuit die optiek wordt veel kritiek geuit op het overheidsbeleid, maar ook op de zelfgenoegzaamheid van de Nederlandse burger én op de passieve houding van allochtonen zelf. Het optimistische geloof dat de multiculturalisering alleen maar heilzaam is voor Nederland en dat alles vanzelf wel op z’n pootjes terechtkomt, maakt steeds meer plaats voor het besef dat zachte heelmeesters stinkende wonden maken. Verloedering, tweedeling en segregatie moeten krachtig worden tegengegaan, waarbij initiatieven van overheid, bedrijven én particulieren onontbeerlijk worden geacht. Ook als dat niet in de directe omgeving plaatsvindt, ziet iedereen in Nederland zich intussen geconfronteerd met de aanwezigheid van immigranten. Erkenning van deze immigratie zet niet alleen de ermee samenhangende problematiek op de politieke agenda, maar geeft ook een impuls aan de brede maatschappelijke discussie over de identiteit van Nederland, anno eenentwintigste eeuw. Immigratie en emigratie vormen de twee zijden van dezelfde medaille. Al eeuwenlang emigreren Nederlanders naar alle windstreken. Nederland heeft dan ook – net als alle westerse landen – een vitaal economisch belang bij een zo groot mogelijke internationale bewegingsvrijheid. Dat tegenover het ideaal van een grondrecht voor elk mens om zich te vestigen waar hij of zij wil, talrijke wetten en praktische bezwaren staan, laat onverlet dat tal van verdragen elke burger wél het recht bieden zijn of haar land te verlaten. Van dit recht maken velen ook gebruik, hetzij uit noodzaak wegens het ontbreken van veiligheidswaarborgen in het eigen land, hetzij als gevolg van een sterker wordende demografische druk – óf om het eigen economische perspectief te verbeteren. Sociale cohesie Dat van landen met een krachtige economische positie zoals Nederland een sterke aanzuigende werking uitgaat, betekent onvermijdelijk dat zich hier ook immigranten uit economische motieven aandienen. Hard roepen dat Nederland geen immigratieland is – lees: wil zijn – verandert daar hoegenaamd niets aan. Het is echter wél de vraag hoe de samenleving haar opname‐vermogen voldoende op peil houdt bij een voortdurende instroom van immigranten en erin slaagt die in haar midden op te nemen zonder aantasting van de sociale cohesie. Daarvoor bestaat natuurlijk geen rekenkundige formule, maar over
5
dit vraagstuk wordt nog te weinig nagedacht. De praktijk laat inmiddels wel zien dat een groot deel van de bevolking bezorgd is over het perspectief van de continue immigratie en de voortschrijdende multiculturalisering. Begrip aan allochtone zijde voor die positie ontbreekt helaas maar al te vaak. Het valt niet gemakkelijk aan te wijzen waarin de ‘winst’ van de multiculturele ontwikkeling is gelegen, al klinkt het heel plausibel dat kennismaking met andere culturen en omgangsvormen een verrijking kan betekenen. Maar met of zonder deze overtuiging, duidelijk is dat de multiculturele realiteit niet alleen aanpassing van de immigranten behoeft. De teneur in veel recente publieke debatten en de uitkomsten van opiniepeilingen demonstreren ook de angst voor het verliezen van de ‘eigen Nederlandse identiteit’ als gevolg van een constante migratiedruk en een al te tolerante (lees: vrijblijvende) houding jegens de nieuwkomers. Daar kan tegenin worden gebracht dat de cohesie van de samenleving in wezen onbedreigd is, mits Nederland erin slaagt nieuwe vormen van interactie en samenleven te ontwikkelen. Op zijn zuinigst geformuleerd: we zullen er mee moeten leren leven. Maar met een ruimere blik valt waar te nemen dat er op wereldschaal onmiskenbaar een proces gaande is van kosmopolitisering, dat overal gepaard gaat met culturen die zich vervlechten. Het zou van weinig realiteitszin getuigen – en tegen vitale Nederlandse belangen indruisen – zich als samenleving tegen dit mondiale proces te willen verzetten en zich te isoleren, als dat al mogelijk zou zijn. Zoals geen land de milieuproblemen meer binnen zijn grenzen kan oplossen, zo zullen ook kennis, kunde en cultuur steeds meer en steeds duidelijker grensoverschrijdende fenomenen zijn. Sociale Duurzaamheid Intussen kampt Nederland niet alleen met de gevolgen van immigratie, maar raakt de sociale kwestie ook de interne bindingen, binnen de autochtone meerderheid. In tal van studies en beleidsnota’s wordt het belang onderstreept van een actievere betrokkenheid van burgers bij maatschappelijke ontwikkelingen als essentiële voorwaarde om inhoud en richting te kunnen geven aan de sociale kwaliteit van ons land. Betoogd wordt dat de grenzen van de individualisering bereikt zijn en er een omslag nodig is naar een grotere maatschappelijke verantwoordelijkheid. Hoewel individuele ontplooiing als grondwaarde in de Nederlandse cultuur inmiddels stevig is verankerd en een niet te stuiten proces zal blijken te zijn, is de roep om versterking van de sociale infrastructuur legitiem. Doordat burgers hun maatschappelijke verantwoordelijkheid afschuiven op de overheid, die op haar beurt de neiging vertoont steeds meer uit het publieke domein terug te treden, dreigt een vacuüm te ontstaan waarvan sociaal‐economisch kwetsbare groepen als eersten de dupe worden, maar dat op langere termijn ook de kwaliteit van de samenleving als geheel kan aantasten. Voor de sociale infrastructuur van de samenleving is daarom iedereen aansprakelijk, waarbij de eigen verantwoordelijkheid van burgers, hun onderlinge relaties en hun leefomgeving centraal behoren te staan. In feite ziet elke burger zich geplaatst voor de vraag hoe om te gaan met de sterk toegenomen pluriformiteit in de samenleving enerzijds en de eenduidigheid van het politiek‐liberale concept van de Nederlandse rechtsstaat anderzijds. Zoals ‘autochtonen’ zich niet kunnen ontrekken aan het collectieve belang van een stabiele samenleving, zo kunnen ook aan ‘allochtonen’ eisen worden gesteld om te participeren in de Nederlandse
6
samenleving. In feite staat de samenleving voor de uitdaging om het evenwicht te behouden binnen de groeiende diversiteit die Nederland kenmerkt, ongeacht de invloeden van religieuze, culturele of etnische achtergronden waaruit die is samengesteld. De verbondenheid van burgers met elkaar en met hun samenleving moet niet alleen op een hoog abstractieniveau vorm krijgen, maar primair in de directe leefomgeving van mensen, op de scholen, in de bedrijven, in buurten waar mensen wonen en in de lokale gemeenschappen waarvan men deel uitmaakt. De sociaal‐economisch krachtige positie van Nederland vormt in feite een solide basis om die uitdaging aan te gaan. Zorgvuldig omgaan met alle verworvenheden en kansen biedt de beste ingang vertrouwd te raken met een samenleving waarin heel veel ‘kleur’ zit, maar waarin tezelfdertijd voldoende samenhang bewaakt kan worden Door haar rijke geschiedenis van absorptie van heterogene groepen nieuwkomers heeft Nederland bovendien een voorsprong op veel andere landen – in Europa en daarbuiten –, die zich vroeger of later echter met dezelfde vraag geconfronteerd zullen zien. De vraag luidt dan hoe je binnen één territorium, met een eigen staatsapparaat, een vitale samenleving kunt ontwikkelen die is opgebouwd uit zoveel verschillende elementen. Die sociale duurzaamheid te willen bewerkstelligen is tegelijk een pleidooi voor een campagne permanente. September 2000
7