Handboek Basiscoach
September 2010
Sociaal Team Gemeente Rotterdam
Voorwoord
Welkom bij het Sociaal Team van de gemeente Rotterdam! Voor je ligt het handboek voor de basiscoach. Dit handboek is samen met het werkboek bedoeld als uitgangspunt voor de trainingen tijdens de introductietraining. Daarnaast is het een belangrijk naslagwerk gedurende je werkzaamheden als basiscoach. Dit handboek kun je zien als een werkinstructie. Een werkinstructie is vooral binnen dit werk niet uitputtend. Het is erg belangrijk dat de lezer van dit handboek bekend is met de inhoudelijke uitgangspunten van de methodiek. De kracht van deze uitgangspunten is slechts beperkt leerbaar via een instructie of een handleiding. Dat is inherent aan een werkwijze waarin ‘werken met mensen’ centraal staat. Het gaat hierbij om thema’s zoals ‘bejegening’, ‘afleggen van huisbezoeken’, ‘mindset van de frontlijnwerker’ en nog veel meer. Dat kun je niet (alleen) leren uit boekjes. Je leert door de ‘doen’. De verspreiding van deze aspecten rondom de methodiek vindt op een andere manier plaats. Dit gebeurt via trainingen en door via het werk zélf te leren. Naast dit handboek zijn de andere basiscoaches, de interventiespecialisten en teamchef ook een belangrijke plek waar je terecht kunt met vragen. Bij werk waarbij je zó dicht bij mensen staat; is het altijd belangrijk met je collega’s te bespreken hoe je dingen kan aanpakken. De opbouw van dit handboek bestaat uit twee grote delen. In het eerste gedeelte wordt ingegaan op de methodiek ‘Meegroeien van Achterstandsgroepen’; waar de werkwijze van de Sociale Teams op is gebaseerd. In het tweede gedeelte (‘Aan de slag bij het Sociaal Team’) wordt de praktische werkwijze binnen de Sociale Teams besproken. Het gaat daarbij om algemene informatie over het werkproces, de rol van de basiscoach binnen de gezinsbegeleiding en tenslotte het stappenplan binnen de gezinsbegeleiding. Naast dit handboek krijg je ook een werkboek. Hierin zijn specifieke zaken besproken die uitgangspunt zijn voor het werken in het Sociaal Team waar jij deel van uit maakt (zoals werkafspraken, informatie over de wijk etc.). Verder willen we je vragen… • • •
…. mee te denken over hoe we kunnen blijven groeien en ontwikkelen (jullie vormen hierbij samen met de gezinnen de sleutel!) …. oplossingsgericht aan de slag te gaan …. datgene wat je hier leert en wat je is bijgebleven mee te nemen in je toekomst
Let op voor stagiaires : De tekst die je in dit handboek vindt mag in geen geval worden ‘gekopieerd’; je kunt wel citaten gebruiken maar dan moet je wel een goede bronvermelding maken.
Handboek Basiscoach – September 2010
2
Inhoud
Deel 1: Over de methodiek: ‘Meegroeien van Achterstandsgroepen’ Hoofdstuk 1 De Sociale Teams van de Gemeente Rotterdam Hoofdstuk 2 Frontlijnsturing en Frontlijnwerker Hoofdstuk 3 De methodiek: ‘Meegroeien van Achterstandsgroepen’ Hoofdstuk 4 Theoretische onderbouwing Deel II: Aan de slag bij het Sociaal Team Hoofdstuk 5 Algemene informatie over het werkproces Hoofdstuk 6 Jouw rol binnen de gezinsbegeleiding Hoofdstuk 7 Stappenplan Begeleidingscriteria Bijlage
Handboek Basiscoach – September 2010
3
Deel I ‘Meegroeien van Achterstandsgroepen’ Over de methodiek, frontlijnsturing en outreachende hulpverlening
MOTIVATIE
CAPACITEIT CAPACITEIT
GELEGENHEID
Handboek Basiscoach – September 2010
4
Hoofdstuk 1 De Sociale Teams van de Gemeente Rotterdam Het ontstaan van de methodiek en de positie van de Sociale Teams De Sociale Teams zijn niet uit de lucht komen vallen. Zij zijn ontstaan naar aanleiding van een door Bureau Frontlijn bedachte en ontwikkelde methodiek om achterstandsgroepen te laten meegroeien. Vanaf september 2007 is gestart met werken met gezinnen met jonge kinderen in Pendrecht (Charlois). Stapje voor stapje is hierdoor een methodiek ontstaan die als grondslag dient voor de werkwijze van de Sociale Teams. Maar ook Bureau Frontlijn is niet zomaar gaan werken aan deze methodiek: dit heeft onder andere te maken met ontwikkelingen in de stad Rotterdam en met ontwikkelingen in het welzijnswerk. In dit hoofdstuk gaan we in op het ontstaan van de methodiek. Daarnaast vertellen we in dit hoofdstuk over de taken en positie van de Sociale Teams binnen de gemeente Rotterdam. 1.1 Wat is de situatie in de stad Rotterdam? Analyse vanuit de frontlijn In de achterstandswijken is sprake van een complexe problemen. Veel problemen hangen met elkaar samen. Het hebben van schulden leidt tot armoede en armoede leidt weer tot veel stress. Door het hoge stressniveau functioneren gezinnen en huishoudens slecht. Het slecht functioneren van gezinnen heeft weer een enorm negatieve weerslag, op de gezondheidszorg, op het onderwijs, op de veiligheid en op het totale functioneren van de wijk. Veel problemen hebben een repeterend karakter, omdat door de verkokerde aanpak maar zelden de totale problematiek wordt aangepakt. Daarnaast wordt bij de aanpak van een probleem in de praktijk, niet geleerd. Een voorbeeld uit de praktijk: bij de basisscholen in de achterstandswijken zien we dat in iedere klas vanaf groep 1 wel een aantal kinderen zitten met forse sociale en opvoedkundige problemen en achterstanden. Dit heeft grote negatieve consequenties voor de ontwikkeling en het niveau van alle kinderen uit die groepen. Maar ook op andere terreinen is de negatieve weerslag groot, weinig geld, veel stress en ongezond eten legt een groter beslag op de medische voorzieningen en datzelfde geld voor veiligheid, zowel daders als slachtoffers en onveiligheidsgevoelens komen meer voor in achterstandswijken. 1.2. Doel van de Sociale Teams Het doel van het programma is: mensen in een achterstandspositie laten groeien naar een zelfstandig en menswaardig bestaan. Het beperken of wegnemen van risicofactoren in de thuissituatie wordt gezien als voorwaarde om groei mogelijk te maken. De opvatting is dat binnen participerende gezinnen een basis aangebracht moet worden. We noemen dit ook wel de bodem van de pizza. Daar bedoelen we mee dat de begeleiding van de moeders géén gespecialiseerde hulpverlening is. Het biedt juist de basis waarop gespecialiseerde hulpverlening (indien nodig) kan voortbouwen. Centraal staat dat de moeders en vaders ’in hun kracht moeten worden gezet. Vanuit die positie kunnen ze verantwoordelijkheid nemen en de juiste vragen stellen rondom hun behoeften. Waarom is dit nodig? Er is sprake van een patstelling tussen enerzijds bewoners en anderzijds hulpverleningsorganisaties en gemeentelijke diensten. Doordat veel bewoners over onvoldoende sociaal en cultureel kapitaal beschikken, kunnen ze niet functioneren in een complexe bureaucratische samenleving. Men begrijpt die ingewikkelde maatschappij niet waardoor ze in een vicieuze cirkel zitten van steeds repeterende ellende. Als je geen brief kan schrijven, als je geen formulieren in kunt vullen en als je niet de juiste vragen kunt stellen aan een loket of aan de telefoon, dan ben je feitelijk verloren. Aan de andere kant zijn gemeentelijke diensten en hulpverleningsorganisaties door hun gestandaardiseerde processen en protocollen niet in staat deze groep burgers naar behoren te bedienen. Een grove analyse leert dat deze groep bestaat uit ongeveer 30.000 gezinnen. Gevolg is feitelijk een soort niemandsland, waarbinnen de overheid met allerlei bypasses en netwerken tracht om oplossingen te forceren. In dit niemandsland is er voor de betrokken burgers sprake van een sterke afhankelijkheid en kwetsbaarheid. Feitelijk kan niemand het zich permitteren om de bureaucratische vaardigheden niet te bezitten.
Handboek Basiscoach – September 2010
5
Binnen de gemeente Rotterdam wordt niet geaccepteerd dat burgers ‘wegzakken’ en wordt hulp geboden door een proactieve aanpak waar professionals letterlijk én figuurlijk naast de burger staan. Burgers voelen zich gesterkt door deze aanpak waar het uitvoeren van acties centraal staat (niet praten maar doen). Denk daarbij aan acties als het inzichtelijk maken van in- en uitgaven, het samen regelen van een inboedel (een bed voor iedereen) en het aanschaffen van speelgoed voor de kinderen. Deze aanpak is anders, vernieuwend en volgens sommigen controversieel omdat de overheid ‘achter de voordeur’ komt. De effecten van de aanpak zijn echter positief. Dit is de reden waarom besloten is via de Sociale Teams deze aanpak te vervolgen. 1.3 De gemeente Rotterdam In de volgende paragraaf gaan we in op de plaats van de Sociale Teams binnen de Gemeente Rotterdam. Om hier een goed inzicht in te krijgen is het belangrijk dat je ook begrijpt wat de functie van de gemeente is. Als we dit hebben uitgelegd focussen we op de rol van de Sociale Teams binnen de gemeente Rotterdam. Taakverdeling Vraag eens aan iemand op straat wie de baas van de gemeente Rotterdam is. In negen van de tien gevallen krijgt u als reactie: de burgemeester. Maar is dit waar? 'Nee' luidt het antwoord. De baas in de gemeente Rotterdam is de gemeenteraad. Dat staat in de Grondwet. De raad treedt op namens de bevolking, geeft kaders aan ('wij, of beter gezegd de Rotterdammers, willen graag dat er op dít gebied dát gebeurt') en controleert het college van burgemeester en wethouders. Je kunt het vergelijken met de Tweede Kamer op landelijk niveau. Wanneer de raad eenmaal de grote lijnen heeft vastgesteld, is het aan het college om te bepalen hoe dat het gaat uitvoeren. Het college ‘regeert’, voert de maatregelen uit en legt achteraf verantwoording af. Dat gebeurt op eigen initiatief - op grond van de wettelijke informatieplicht - of op verzoek van de raad. Wethouders Zoals er op landelijk niveau ministers zijn voor bijvoorbeeld onderwijs en financiën, zo zijn er in een gemeente wethouders voor stadsvernieuwing, welzijn, milieu, enzovoort. Het college van burgemeester en wethouders (B en W) is het dagelijks bestuur van de gemeente. Het college moet over het gevoerde beleid verantwoording afleggen aan de gemeenteraad. De Raad kan het college 'op het matje' roepen. Als de gemeenteraad het niet eens is met een collegebesluit, kan de raad dit besluit echter niet terugdraaien. Wel kan de raad er bij het college op aandringen een ander besluit te nemen; in het uiterste geval kunnen één of meerdere wethouders naar huis worden gestuurd. De raad benoemt de wethouders. Als één van de raadsleden tot wethouder wordt benoemd verliest hij zijn raadslidmaatschap. Elke wethouder heeft zijn eigen taakgebied of portefeuille, zoals onderwijs, sociale zaken, financiën, volksgezondheid, sport en cultuur. Net als het aantal raadsleden is het aantal wethouders van de gemeente afhankelijk van het aantal inwoners. Rotterdam telt zeven wethouders. Maar dat kan om de vier jaar (na de gemeenteraadsverkiezingen) variëren. De politieke partijen die het college vormen, maken afspraken over het aantal wethouders en de specifieke inhoud van de portefeuilles. Gemeenteraad De Rotterdamse raad bestaat uit 45 leden. Ze worden rechtstreeks gekozen door de stemgerechtigde inwoners van Rotterdam. Een volksvertegenwoordiging dus. Net zoals de Tweede Kamer. De voorzitter van de gemeenteraad is de burgemeester. Een wethouder bereidt in samenspraak met de burgemeester en de andere wethouders plannen voor. Zo kan de wethouder van huisvesting het plan maken het komende jaar voornamelijk eengezinswoningen te laten bouwen. Dit voorstel wordt dan in de gemeenteraad in stemming gebracht. Als de raad met het voorstel instemt, zijn B en W verder verantwoordelijk voor de uitvoering van dat plan. De raad kan ook zelf met een voorstel komen dat door B en W moet worden uitgevoerd. Een voorbeeld hiervan vormen de Sociale Teams. Deze zijn onderdeel van het plan; ‘Voor Elk Kind een Gezond Gezin’. In november 2009 heeft de gemeenteraad besloten dit plan, dat voortkomt uit een eigen voorstel, tot uitvoer te brengen. De burgemeester
Handboek Basiscoach – September 2010
6
De burgemeester wordt benoemd door de Kroon, dat wil zeggen bij Koninklijk Besluit op voordracht van de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties. De burgemeester is voorzitter van de gemeenteraad en voorzitter van het college van B en W. De burgemeester heeft een aantal eigen wettelijke taken en bevoegdheden. Hij is verantwoordelijk voor de handhaving van de openbare orde en veiligheid in de gemeente en in Rotterdam houdt de burgemeester zich ook bezig met het promotiebeleid (internationaal), communicatie en juridische zaken. Als benoemd bestuurder heeft de burgemeester ook een beetje de functie van opzichter. De wet spreekt over zijn 'zorgplicht' ten aanzien van bijvoorbeeld de tijdige voorbereiding van beleid en de goede samenwerking met andere overheden. Hij moet besluiten van de gemeenteraad en het college uitvoeren, maar als hij die in strijd met de wet of het algemeen belang acht, dan kan hij zo'n besluit voor vernietiging voordragen bij de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties. Elk jaar moet de burgemeester een burgerjaarverslag maken voor de raad. In dit verslag geeft de burgemeester een uiteenzetting over de kwaliteit van de gemeentelijke dienstverlening en de burgerparticipatie. Onder dat laatste kunt u onder meer denken aan de invloed die burgers kunnen uitoefenen bij nieuw beleid en stadsdebatten. De man met het ambtsketen. Ook dat is de burgemeester. Hij heeft naast zijn taken en bevoegdheden ook een representatieve functie. Hij is het gezicht van de stad: de gastheer van Rotterdam. De benoeming van de burgemeester geldt steeds voor een periode van zes jaar. Na advisering door de gemeenteraad wordt een burgemeester meestal automatisch herbenoemd. Alleen de Kroon, de Koningin en de ministers, kan de burgemeester ontslaan, de gemeenteraad dus niet. Deelgemeenten Rotterdam bestaat uit heel wat wijken of stadsdelen. Het gemeentebestuur richt zich vooral op de hele gemeente. De deelgemeentebesturen hebben een ander werkgebied: de wijken en buurten. Zij staan dichter bij de inwoners van Rotterdam. De hele stad is onderverdeeld in deelgemeenten. Een uitzondering geldt voor het havengebied en een aantal industriegebieden. De deelgemeente verleent allerlei diensten aan de inwoners van de deelgemeente. U kunt er bijvoorbeeld een rijbewijs laten verlengen of een paspoort aanvragen. Maar ze heeft ook belangrijke taken op het terrein van economie, werkgelegenheid, wijkaanpak en veiligheid. Een deelgemeente heeft een eigen bestuur, budget en een ambtenarenapparaat. De ambtenaren werken bij de deelgemeentesecretarie.
1.4 De plaats van de Sociale Teams binnen de Gemeente Rotterdam Prelude: Voor elk kind een gezond gezin “Elk kind een gezond gezin” is de kernboodschap die bestuurlijk voor de komende jaren is gesteld. Dit is de Rotterdamse vertaling van het door de Verenigde Naties vastgesteld, en door Nederland ondertekend, Internationaal Verdrag inzake de Rechten van het Kind. Op basis van dit Verdrag heeft de overheid de plicht om in te grijpen als leven, gezondheid, veiligheid en/of ontwikkeling van het kind in het gedrang is. Als de rechten van het kind in gevaar zijn, moet de overheid interveniëren, ook als dit achter de voordeur is. Omdat de problemen van het kind in veel situaties gelieerd zijn aan problemen van het gezin, geeft dit de overheid ook de legitimiteit om interventies in de gezinssituatie te plegen. Het gemeentebestuur van Rotterdam heeft met het plan “Elk kind een gezond gezin” de basis gelegd om in de komende drie jaar extra ondersteuning te kunnen geven aan Rotterdamse huishoudens met opgroeiende kinderen. Eerste opgave hierbij is om ondersteunend aan, en in nauwe samenwerking met alle partijen (LZN, CJG, DOSA, Maatschappelijk Werk, Scholen) die professioneel betrokken zijn bij deze huishoudens, ervoor te zorgen dat alle basale zaken binnen huishoudens op orde zijn, en dat ouders in staat zijn om na een periode van coaching zelfstandig de zaken te regelen die noodzakelijk zijn om een goede opvoeding en ontwikkelingskansen voor de eigen kinderen te kunnen garanderen. Hiermee wordt ook een intensievere inzet mogelijk gemaakt voor huishoudens die we nu al in beeld hebben, maar waaraan we vanwege capaciteitsgebrek niet voldoende ondersteuning kunnen bieden. Tweede opgave is door een meer preventieve inzet te voorkomen dat huishoudens die momenteel nog niet ondersteund worden, maar die wel ondersteuning kunnen gebruiken bij de opvoeding of bij het op orde krijgen van basale zaken binnen het huishoudens, in de toekomst in problemen gaan komen. Op basis van de kennis die de GGD, Jeugdzorg, JOS, SoZaWe hebben van de achtergrond- situatie van Rotterdamse huishoudens met kinderen ( ≤ 18 jaar ) wordt geschat dat er zo’n 20.000 huishoudens zijn waar Handboek Basiscoach – September 2010
7
enige vorm van ondersteuning in preventieve zin noodzakelijk is. De focus ligt hierbij op de huishoudens die met ondersteuning van een basiscoach in staat worden geacht om binnen een periode van maximaal een half jaar van intensieve begeleiding de basale zaken binnen het huishouden en met de opvoeding van de kinderen weer op orde te kunnen brengen. Hiervoor kunnen stedelijk zo’n 100 basiscoaches worden ingezet. De intensiteit van de begeleiding zal sterk variëren. Van lichte begeleiding (doorverwijzen, actief informeren en eventueel meegaan naar afspraken), tot zeer intensieve begeleiding (huishouding structureren, basis op orde brengen). Hiernaast is rekening gehouden dat in deze aanpak ook zo’n 700 huishoudens in beeld komen (of al zijn) voor wie een zwaardere vorm van coaching noodzakelijk is omdat er ook een aantal persoonlijke problemen spelen die een langdurigere professionele gezinscoaching noodzakelijk maken. Hiervoor zullen extra gezinscoaches worden aangesteld bij de GGD die op verzoek van de sociale teams ingezet kunnen gaan worden. Binnen Rotterdam zijn zes deelgemeenten aangewezen (waarin de focuswijken liggen) waar in eerste instantie de extra inzet gegeven kan gaan worden. In Rotterdam-Zuid zijn dit Charlois, Feijenoord en IJsselmonde. Aan de andere kant van de rivier zijn dit Noord, Centrum en Delfshaven. Het geheel betekent een verdergaande professionalisering, kennisdeling en een cultuuromslag. De cultuuromslag bij professionals en organisaties ligt in het zeer vroegtijdig handelen op meerdere probleemgebieden van het gezin. Hiermee kan bij tijdige interventies de spiraal van ellende en armoede in een gezin worden doorbroken en veel zwaardere en duurdere zorg voor het kind worden voorkomen. Met een gemeenschappelijke interventiestrategie wordt bereikt dat we samen aan één doel werken: een eerlijke kans voor het kind in een gezond gezin. 1 De backoffice is straks ingericht op maatwerk, waarbij de inzet van diensten en externe organisaties is afgestemd op de noodzakelijke hulp aan gezinnen. Huisvesting, financiën, opvoeding, veiligheid, scholing, werk en inkomen zijn voor gezinnen en kinderen op orde. Hoe ziet een Sociaal Team eruit? De Sociale teams zullen worden samengesteld uit teamchefs, interventiespecialisten en basiscoaches (zie figuur hieronder). Deze teams kunnen worden aangevuld met extra interventiespecialisten en basiscoaches bekostigd door o.a. deelgemeenten en corporaties. De Sociale Teams kunnen hierdoor in omvang variëren afhankelijk van de samenwerking met deelgemeenten en corporaties. Vanuit het stedelijke budget is ruimte voor de formatie van een basisteam dat naast de teamchef bestaat uit drie interventiespecialisten en 18 basiscoaches. Ieder Sociaal Team zal dus (zoals hieronder weergegeven) in ieder geval bestaan uit een teamchef, drie interventiespecialisten en 18 basiscoaches. De basiscoach is een functie die zowel door stagiaires als door betaalde krachten wordt vervuld. Iedere basiscoach begeleidt 5 gezinnen per half jaar. Dit betekent dat de Sociale Teams in totaal ongeveer 180 gezinnen per jaar kunnen begeleiden.
1
Backoffice: Geheel aan afdelingen en medewerkers die ondersteuning bieden aan de dienstverlening, maar zelf geen direct contact met klanten hebben. Handboek Basiscoach – September 2010
8
De zes Sociale Teams worden ieder afzonderlijk aangestuurd door een eigen Teamchef. Alle teams vallen samen onder de verantwoordelijkheid van Rob Sonneveld (Zuid), en Agaath IJdo (Noord). Rob en Agaath zijn projectleiders van het project ‘Voor Elk Kind een Gezond Gezin’. Daarnaast zijn er ‘stuurgroepen’ opgericht die de voortgang van alle Sociale Teams in de gaten houden. Daarnaast vindt er vanuit deze stuurgroepen ook 2 afstemming plaats met de betrokken gemeentelijke diensten (zoals de GGD, SoZaWe en JOS ). In deze stuurgroepen zitten mensen uit verschillende gemeentelijke diensten zoals één van de directeuren van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (Seppe Raaphorst) en de directeur van de GGD (Vincent Roozen). Dit betekent in de praktijk dat er bijvoorbeeld afspraken worden gemaakt over ‘te leveren producten’ zoals in het geval van SoZaWe bijvoorbeeld de aanvraag Bijzondere Bijstand voor inrichtingskosten. Tevens zullen de teams ondersteund worden door 35 gezinscoaches vanuit de GGD. Zij worden ingezet wanneer de gezinnen te ‘zwaar’ zijn om voor basiscoaching in aanmerking te komen. Het is de bedoeling dat de gezinscoaches en basiscoaches wel vanuit dezelfde gezamenlijke interventiestrategie werken. Hierover staat meer informatie in bijlage 7. De werkwijze van de Sociale Teams is gebaseerd op de methodiek ‘Meegroeien door Achterstandsgroepen’. Dit is de methodiek die door Bureau Frontlijn is ontwikkeld in Charlois en IJsselmonde en nu in aangepaste variant wordt gebruikt door SoZaWe. De Eenheid Kennisdeling en Concordantie (EKC) zorgt ervoor dat op basis van ervaringen vanuit de praktijk ook in de toekomst een gezamenlijke interventiestrategie wordt gehanteerd. Dit betekent dat het uitgangspunt is dat in alle Sociale Teams volgens dezelfde methodiek en strategie wordt gewerkt. Wat is de taak van het Sociaal Team?
2
SoZaWe: Sociale Zaken en Werkgelegenheid, GGD: Gemeentelijke Gezondheidsdienst, JOS: Jeugd, Onderwijs en Samenleving, DS+V: Dienst Stedenbouw & Volkshuisvesting) Handboek Basiscoach – September 2010
9
Meer weten? -
‘Uitvoeringsplan: voor Elk Kind een Gezond Gezin‘, januari 2010 ‘Evaluatierapportage Praktijkbegeleiding Charlois & IJsselmonde, Bureau Frontlijn, januari 2010’ (http://www.rotterdam.nl/downloads_praktijkbegeleiding)
Websites: www.mensjesrechten.nl http://www.rotterdam.nl/frontlijn en http://www.rotterdam.nl/praktijkbegeleiding
Handboek Basiscoach – September 2010
10
Hoofdstuk 2 Frontlijnsturing en de Frontlijnwerker
In dit hoofdstuk gaan we in op de begrippen ‘frontlijnsturing’ en ‘frontlijnwerker’; dit zijn begrippen die alles te maken hebben met het werk dat je binnen het Sociaal Team gaat verrichten. Het is belangrijk dat je weet wat deze begrippen betekenen omdat het samenhangt met het verwachtingspatroon dat we van de basiscoach hebben.
2.1. Frontlijnsturing en Frontlijnwerk De stad biedt grote uitdagingen voor het aanpakken van maatschappelijke problemen. De dynamiek binnen steden is groot, er is een concentratie van problemen en kansen. Beleidsuitvoering kent op stedelijk niveau dus een belangrijke positie. Door uitvoering op lokaal niveau wordt de koppeling gemaakt tussen (beleids)plannen en (beleids)praktijken. Een gangbare en bekende benadering van uitvoering is de top-down’ benadering, daarbij wordt ervan uitgegaan dat beleid wordt uitgevoerd in de praktijk en dat ‘goed’ beleid tot ‘goede’ uitvoering leidt. Daar tegenover staat de ‘bottum-up’ benadering; in deze benadering wordt uitgegaan van de dynamiek die het uitvoeringsproces vaak laat zien en die vaak niet door beleid te beheersen is. De parallel tussen uitvoering en de bottom-up benadering wordt aangegeven door de term ‘frontlijnsturing’. Frontliniedenken beoogt ruimte te geven aan de eigen dynamiek van uitvoering en een situationele logica die tegenover de beleidsmatige logica wordt gepositioneerd. Wat is ‘de Frontlijn’? Het woord ‘frontlijn’ komt steeds terug; maar wat betekent dit eigenlijk? In het woordenboek staat: “lijn waarlangs zich het voorste deel van het leger bevindt, -front -vuurlijn -gevechtslinie -denkbeeldige lijn.”. Deze betekenis hebben wij meer symbolisch opgevat en wij zien de frontlijn dan ook als de plek waar de burger in aanraking komt met (overheids-)instanties en organisaties zoals de Sociale Dienst en de hulpverlening. De medewerkers aan loketten en de hulpverleners zijn het zichtbare en tastbare gedeelte van de organisatie voor de burger. Uiteindelijk bepaalt de ontmoeting en samenwerking van de burger en de mensen in de frontlinie de kwaliteit van de uitvoering binnen de instanties en organisaties. Een essentieel kenmerk van de frontlijnlogica is, in tegenstelling tot beleidslogica, dat er uitgegaan wordt van het werk in de praktijk op de publieke werkvloer van de grote stad. Het gaat om het primaire proces in de relatie tussen burger en bestuur; van daaruit wordt gedacht, gehandeld, georganiseerd en gestuurd. Dit komt aan op de ‘operationele kwaliteit van het stedelijke bestuur door middel van concrete acties op een moment dat het er ook werkelijk toe doet’. Tops (2005) noemt dit een actielogica gericht op effectieve interventies. Het vermogen dat daarbij van frontliniewerkers gevraagd wordt is om de logica van concrete acties te kunnen doorzien en daarin effectief te kunnen interveniëren. Door bij uitvoering de nadruk te leggen op nabijheid van de klanten kan beter tegemoet gekomen worden aan effectieve hulpverlening. Dit komt doordat er binnengetreden kan worden in de wereld van de klant wat ervoor zorgt dat situaties beter begrepen worden en de juiste actie hierop volgt. Hierdoor wordt primair ingespeeld op de klant; de klant staat centraal. Frontlijnsturing is een belangrijke beweging binnen het werk van de Sociale Teams. Dit betekent dat ervaringen die we op doen in het werkproces worden vertaald naar belanghebbende spelers in de stad. Als er bijvoorbeeld een regeling bestaat die voor veel gezinnen problemen oplevert dan geven we dit aan bij de Sociale Dienst. Deze prikkel vanuit de frontlinie naar de gemeentelijke diensten zorg ervoor dat zij de processen voor alle burgers beter in kunnen richten. We doen een groot beroep op jullie en je gezinnen om dit soort prikkels te signaleren en te beschrijven! Jullie zijn de ogen en oren van de Sociale Teams en van de stad. Het is erg belangrijk dat je gericht bent op het actief signaleren van dit soort problemen vanuit de frontlinie. Er is niemand die dit beter kan doen dan jullie en de gezinnen zelf! Hoe dit werkt lees je in hoofdstuk 6, onder het kopje knelpunten.
2.2. Waarom is frontlijnwerk in opkomst?
Handboek Basiscoach – September 2010
11
De ontwikkeling van frontlijnwerk heeft alles te maken met de ontwikkelingen die zich vanaf de Tweede Wereldoorlog op het gebied van welzijnswerk hebben afgespeeld. Jos van der Lans (2007) onderscheidt 4 fasen die de verhouding tussen de professional in de publieke sector en de burger karakteriseert. Hierover lees je meer in bijlage 8. De Fortuyn-revolte was een schreeuw van burgers om aandacht voor hun problemen, om serieus genomen te worden. Leefbaarheid regel je niet vanuit een kantoor. Er was ergernis over het feit dat tientallen instanties niet konden voorkomen dat een wanhopige vader zijn huis en dus zijn gezin in brand stak. Dit was een jeugdzorgdrama uit 2002 dat sindsdien elk jaar door even trieste tragedies werd opgevolgd. De wanhoop dat je nergens meer je verhaal kwijt kunt. Het ongenoegen over administratieve bureaucratische omgangsvormen. Het zorgde bij elkaar voor een atmosfeer waarin mensen – zoals in 2002 duidelijk werd – massaal hun vertrouwen opzegden in de instituties, en dat is iets dat geen enkele publieke dienstverleningsinstelling koud kon laten. Zo gingen, heel langzaam, de deuren weer open. Niet die van de burgers, maar van de publieke instellingen. Vaak op een kier en zeker niet vanzelf, want professionals die geschoold zijn in afstand houden rennen niet spontaan de straat op. Maar wie serieus wat met burgers wil, kan niet om de conclusie heen dat succesvolle interventieprojecten vrijwel altijd gedragen worden door professionals die van wanten weten en er op uit trekken, die contact leggen, die verbindingen maken, die de leefwereld van mensen als hun spreekkamer zien. Het zijn vaak projecten die in de periferie van instellingen zijn ontstaan om hardnekkige en ernstige problemen te bestrijden en die de hoofdstroom ongemoeid laten. Maar het besef is groeiende dat die aanpak niet de marge maar de kern van de professionaliteit in de publieke dienstverlening zou moeten uitmaken. Veel sociale problemen vragen om een andere vorm van professionele aanwezigheid en om een andere vorm van professionele organisatie. Dat is wat zich nu in het land aftekent als de eropafbeweging. Dit is onder andere te zien in het het maatschappelijk werk, in de sociale zekerheid, in de achterstandsgebieden alias prachtwijken, en in de Achter de Voordeurprojecten.
2.3
De Frontlijnwerker: een uitvoeringsprofessional
In de bovenstaande paragraaf zijn de ontwikkelingen op het gebied van welzijnswerk beschreven. Vanzelfsprekend hebben deze ontwikkelingen ook gevolgen voor de taakuitoefening van de professional. We zien eigenlijk een nieuw soort professional ontstaan: een uitvoeringsprofessional. Deze uitvoeringsprofessional werkt als frontlijnwerker in de frontlinie: daar waar burger en instellingen samenkomen. 3
Hieronder zie je een functieprofiel van een uitvoeringsprofessional. Het is goed om dit door te lezen omdat je je dan bewust wordt van je rol van uitvoeringsprofessional. Het betreft een schema van verwachtingen, percepties, strategieën en stijlen die een rol spelen binnen het werk van de frontlijnwerker ofwel de uitvoeringsprofessional.
3
Dit profiel en verdere informatie zijn afkomstig uit onderzoek van S. Daamen http://www.mentoringinonderwijs.nl/doc/doc_57.pdf Handboek Basiscoach – September 2010
12
Functieprofiel van de Uitvoeringsprofessional Verwachtingen
Percepties
Ø Ø Ø Ø Ø Ø Ø
Strategieën
Omgeving Wederkerigheid Afhankelijkheden Verantwoordelijkheden Stream Codes Dubbele Taak • Benadering Klant
•
Stijlen
Ø Ø Ø Ø
Benadering Netwerk
Ø Ø Ø Ø Ø
Neutrale categorisatie Persoonlijke Benadering ‘Doorpakken’ Verbinden Vertalen
Collegialiteit Signaleren Taxatie Afstandbepaling
Verwachtingen Om de juiste inschattingen te maken en goed te kunnen handelen moet de uitvoeringsprofessional een beeld hebben van verwachtingspatronen van zijn werkwereld. Deze omgeving wordt gekenmerkt door een gevoel van onbereikbaarheid en onbegrip tussen de afzonderlijke organisaties en cliënten die betrokken zijn bij hulpverlening. De uitvoeringsprofessional moet kunnen inschatten waar mogelijkheden en gevoeligheden liggen bij het leggen van contact en het behouden van dit contact met andere organisaties en cliënten. De uitvoeringsprofessional moet daarnaast in kunnen schatten hoe er in de organisaties wordt gedacht over wederkerigheid, met andere woorden: hij moet weten wat hij erin moet steken om er iets uit te halen. De kansen die de uitvoeringsprofessional heeft om organisaties en cliënten te verbinden kunnen ook worden ingeschat op basis van afhankelijkheden. Daar waar organisaties en cliënten van elkaar afhankelijk zijn doen zich mogelijkheden voor om verbindingen te leggen gericht op uitkomsten en resultaten. Tenslotte spelen verantwoordelijkheden een rol. De uitvoeringsprofessional moet kunnen inschatten hoe ver verantwoordelijkheden van anderen in de praktijk rijken, en waar hij zelf actief met zijn verantwoordelijkheden moet omgaan. Uitvoeringsprofessionals zien verantwoordelijkheden (van cliënten en betrokken organisaties) niet als vanzelfsprekend. Zij leggen daarom accenten op mogelijkheden en niet op de afhankelijkheid van verantwoordelijkheden. Dit illustreert zijn actieve rol als het gaat om verantwoordelijkheden. Percepties
Handboek Basiscoach – September 2010
13
Het is belangrijk dat uitvoeringsprofessionals participeren in wat er om hen heen gebeurt zodat ze in kunnen schatten wat van belang is om doelen te bereiken. Percepties van hoe de werkwereld eruit ziet en wat daarin moet gebeuren om effectiviteit te bewerkstelligen is cruciaal. De uitvoeringsprofessional moet daartoe de stream van verschillende werelden kennen. Deze stream wordt gekenmerkt door heersende opvattingen, omgangsvormen en gevoeligheden. Daarbij moet hij de codes van gedrag kennen die in een bepaalde organisatie effectief werken met het oog op activering en het opbouwen van vertrouwen. Op die manier kan hij inschatten wat hij binnen de verschillende organisaties kan vragen en kan hij tot die grens gaan om uiteenlopende wensen en behoeften bij elkaar te brengen. Tenslotte is het van belang dat de uitvoeringsprofessional inziet dat zijn taak dubbelzinnig is. Enerzijds gaat het om het opbouwen van contacten met cliënten. Anderzijds moet dit contact gebaseerd zijn op het bereiken van een specifiek doel en op de derde plaats moet bemiddeld worden tussen de twee wereldbeelden van zowel hulpverlenende organisatie als de cliënt, die hierdoor op elkaar betrokken worden (intermediairfunctie). Strategie De uitvoeringsprofessional maakt gebruik van neutrale categorisatie bij zijn cliënten en binnen zijn netwerk omdat hij hierdoor boven de gangbare denkwijze binnen de verschillende werelden kan staan. Normen en heersende opvattingen binnen een bepaald stramien werken hierdoor minder beperkend in zijn zicht op de situatie. Hierdoor is het voor hem beter mogelijk zich in te leven. Daarnaast is een persoonlijke benadering bij contactlegging met de cliënt belangrijk. Vanwege het centrale probleem van bereikbaarheid is de persoonlijke benadering geschikt om bijvoorbeeld vertrouwen op te bouwen. Door deze persoonlijke benadering staat de cliënt steeds centraal binnen het handelingskader van de uitvoeringsprofessional. Dit zorgt er onder andere voor dat de uitvoeringsprofessional zoveel mogelijk inzet op een warme overdracht. Dat wil zeggen dat informatie over de cliënt wordt verstrekt aan andere organisaties met het oog op het welzijn van de cliënt. Een derde strategie is het doorpakken. Op sommige momenten weet de uitvoeringsprofessional ervoor te zorgen dat noodzakelijke handelingen daadwerkelijk plaatsvinden en handelt hiermee desnoods via ongeijkte paden en onconventioneel. Bij de contactlegging tussen verschillende organisaties en cliënten spelen nog twee strategieën een rol. In de eerste plaats is dat het verbinden. Via de brugfunctie verbindt de uitvoeringsprofessional instanties en organisaties in allerlei verschijningsvormen aan de cliënt. Bij elke relatie die via het verbinden wordt aangegaan moet de toegevoegde waarde duidelijk gemaakt worden (géven en némen). Deze toegevoegde waarde moet vertaald worden in datgene wat interessant is voor de tegenpartij om te ontvangen. De uitvoeringsprofessional staat daarom dichtbij verschillende werelden zónder er deel van uit te maken. Omdat de uitvoeringsprofessional tijdens zijn vertaalslagen daardoor nooit het geheel uit het oog verliest kan hij inschatten waar vertalingen nodig zijn en hoe deze eruit moeten zien.
Uitvoeringsprofessionals hechten tenslotte in grote mate aan elkaars inbreng en laten zich hierdoor ondersteunen en sturen. Stijl Stijlen zijn patronen in de uitvoering door de uitvoeringsprofessional. In de eerste plaats speelt hierbij het signaleren een rol. Met signaleren wordt het zien en herkennen van problematische- en kansrijke situaties Handboek Basiscoach – September 2010
14
bedoeld en de kansen die er zijn om op deze situaties in te spelen. Signaleren is cruciaal binnen het werkpatroon van de uitvoeringsprofessional omdat hij inzicht heeft in verschillende werelden en door het signaleren deze werelden op elkaar kan laten aansluiten. Het spanningsveld bij het signaleren bevindt zicht tussen activiteit en passiviteit. Het is belangrijk steeds de juiste informatie te verkrijgen, maar deze informatie moet ook gedoseerd zijn. Daarnaast speelt het terugkoppelen en doorverwijzen een rol: hier is het signaleren op gericht. Wat dit betreft is passiviteit geboden omdat de uitvoeringsprofessional zélf geen specialistische hulp verleent, maar tevens is een actieve houding geboden met het oog op warme doorverwijzing waarbij wordt toegezien of de cliënt uiteindelijk geholpen wordt en niet tussen wal en schip valt. Een tweede stijl hangt samen met het taxeren. Binnen de wereld van centrale voorzieningen enerzijds en cliënten anderzijds, wordt het spanningsveld zichtbaar in de vorm van standaardisering versus maatwerk en uniformiteit versus variatie. De vereiste houding van de uitvoeringsprofessional is binnen dit spanningsveld zakelijk en richtinggevend. Deze houding hangt samen met de inschatting wat door de cliënt zélf gedaan moet worden en wat benodigd is bij het bieden van hulp (taxeren). Tenslotte speelt afstandbepaling een rol. Hierbij wordt steeds de afweging gemaakt tussen betrokkenheid enerzijds en zakelijkheid anderzijds. Afstand ontstaat doordat de uitvoeringsprofessional een duidelijk doel voor ogen heeft waarvoor een zakelijke opstelling gewenst is, maar anderzijds moet de cliënt wel bereikt worden en is betrokkenheid de enige manier om vertrouwen op te bouwen. De voortdurende vraag hoe een cliënt betrokken te houden staat op gespannen voet met de kaders en begrenzingen van de begeleiding. De stijl van de uitvoeringsprofessional is hier dus zakelijk en directief maar met behoud van betrokkenheid en contact gericht op bereik en activering. Wanneer competenties alleen in de vorm van concrete eigenschappen genoemd worden (bijvoorbeeld onconventioneel en doorzettingsvermogen), wordt voorbij gegaan aan context en staan ze af van de werkelijkheid. Er is juist iets dat deze competenties speciaal maakt. Het geheel aan strategieën, stijlen, verwachtingen en percepties zorgt ervoor dat dát wat de uitvoeringsprofessional ként en kán iets extra’s vormt. Omdat de situationele logica hierbij leidend is, is het van groot belang dat competenties ook dichtbij de werkelijkheid blijven. De schakelfunctie maakt dit mogelijk. Juist door het schakelen is het mogelijk dat het leidende perspectief naar elke wereld kan verschuiven en dat ruimte komt voor verschillende denkbeelden en handelswijzen. Het ene wordt niet afgekeurd; het ander wordt niet goedgekeurd, het gaat er juist om dat de werelden met elkaar in perspectief komen te staan. Hierdoor zorgt de uitvoeringsprofessional ervoor dat hij een geschikte intermediair is en vertaalslagen kan maken. Uitvoeringsprofessionaliteit is een ‘vak apart’ Context De context waarin de uitvoeringsprofessional zich beweegt bestaat uit twee werelden. In figuur 1 uit het vorige hoofdstuk, zijn deze werelden in één figuur weergegeven. In de ene wereld is de cultuur van de straat heersend en moet een uitvoeringsprofessional de straattaal beheersen om contact te krijgen met de cliënten. In de andere wereld is de burgercultuur heersend en moet de uitvoeringsprofessional de logica van netwerken en organisaties kunnen doorzien. De uitvoeringsprofessional moet in elke wereld kunnen laten blijken dat hij erbij hoort (ik ben één van hen) zodat hij vertrouwen opbouwt en dingen voor elkaar kan krijgen. De uitvoeringsprofessional heeft binnen beide werelden iets tóe te voegen en moet dit kunnen aantonen, daarmee bouwt hij vertrouwen op en kan hij, naast het geven, ook nemen. Daartoe moet de uitvoeringsprofessional de taal van deze wereld spreken. De wereld (cultuur) moet gekend worden. De uitvoeringsprofessional zet zich dus niet af tegen één van de werelden, maar gaat erin mee. Daarmee opereert de uitvoeringsprofessional vanuit een stream (heersende omgangsvormen, opvattingen en gevoeligheden): de uitvoeringsprofessional moet de codes kennen.
Handboek Basiscoach – September 2010
15
Om te kunnen werken binnen de wereld van de cliënt moet de uitvoeringsprofessional open-minded zijn, de cliënt serieus nemen en op zijn gemak stellen. Humor, inlevingsvermogen en respect voor de eigenwaarde van de cliënt worden gebruikt om mee te gaan in bewegingen binnen de stream. Daarbij moet de uitvoeringsprofessional ook na 17.00 uur bereikbaar zijn: de uitvoeringsprofessional kan niet meegaan in de stream als hij zich aan zijn reguliere werktijden houdt. Binnen de stream van de wereld van de organisaties moet de uitvoeringsprofessional zich aan afspraken houden, situaties aan weten te grijpen die beide partijen (cliënt én netwerk) voordeel opleveren, hij moet vertrouwen opbouwen met netwerkpartners en actief signaleren. De stream binnen het netwerk aan organisaties kan verschillend zijn; de uitvoeringsprofessional onderscheidt organisaties die formeel en informeel zijn ingericht. De uitvoeringsprofessional schat bij dit onderscheid steeds in wat hij ‘erin moet stoppen’ en wat hij ‘eruit kan krijgen’. Bij informele organisaties is discussie en eigen inbreng mogelijk. Formele organisaties staan dichterbij wet- en regelgeving en zijn lastiger te beïnvloeden. Interactie Bij de interactie tussen de uitvoeringsprofessional en de verschillende werelden staat ‘afstand’ centraal. Deze afstand zorgt ervoor dat de uitvoeringsprofessional handelt in lijn met de grenzen van zijn bevoegdheid en de juiste ‘maat’ weet te houden. De interactie is ingegeven door codes uit de stream van de afzonderlijke werelden. De codes zijn concrete gedragsmechanismen die binnen een wereld effectief werken met het oog op activering en het opbouwen van vertrouwen. Doordat de uitvoeringsprofessional de ‘stream’ binnen de werelden kent, kan hij inschatten wat hij van cliënten en organisaties ‘kan’ vragen en gaat hij precies tot die grens (‘een voet tussen de deur’, ‘doorlullen zodat ze geen nee kunnen zeggen’). Gedrag De zojuist genoemde inschatting is cruciaal om de uitvoeringsprofessional het ‘juiste’ gedrag te laten vertonen. Het gedrag van de uitvoeringsprofessional binnen de ‘stream’ houdt concreet in dat hij alert en snel signalen moet kunnen opvangen, plaatsen, bundelen en doorgeven. Hij kan inschatten waar kansen en mogelijkheden liggen en waar grenzen gesteld moeten worden. Het gedrag van de uitvoeringsprofessional valt dan ook te typeren als ‘onconventioneel’ en ‘buiten de geijkte paden’. Op de inschatting die met dit gedrag samenvalt wordt gereflecteerd door samenwerking binnen een team, dus niet alleen door individuele interne reflectie: het team stuurt op kansen en grenzen binnen het gedragsrepertoire van de uitvoeringsprofessional. Doordat de uitvoeringsprofessional tijdens de begeleiding van de client een concreet doel voor ogen heeft is de inhoud van het gedrag ‘directief’ en ‘zakelijk’. Vanuit deze instelling ontwikkelt de uitvoeringsprofessional een gedragspatroon waarin centraal staat dat afstanden tussen werelden overbrugd worden met het doel ‘economische zelfstandigheid’ van cliënten te bewerkstelligen. Schakelen tussen verschillende werelden Om steeds de juiste taxatie en beoordeling te maken en afstand te houden en daarmee het ‘juiste’ gedrag te vertonen is het nodig dat de uitvoeringsprofessional voortdurend als intermediair ‘schakelt’ tussen verschillende werelden. Dit betekent dat de uitvoeringsprofessional zich los maakt van zijn positie ‘tussen’ de werelden in, de positie waarin hij eigenlijk nergens écht bij hoort. Tegelijkertijd leeft de uitvoeringsprofessional leeft zich juist zó in, dat het perspectief van één van de werelden tijdelijk leidend wordt waardoor tegenstrijdige doelen, behoeften, oplossingen maar ook mogelijkheden in zijn eigen hoofd zichtbaar worden. Doordat de verschillende handelswijze en denkbeelden (stream) in de afzonderlijke werelden gekénd worden, kan de uitvoeringsprofessional een vertaalslag laten plaatsvinden. Hij gebruikt dus de kennis over de stream in wereld A om in wereld B begrip te creëren voor handelswijze en denkwijze in wereld A (en viceversa). Daarnaast gebruikt hij de codes uit de verschillende werelden om ingangspunten te vinden voor het participeren in elkaars werelden. De schakelfunctie van de uitvoeringsprofessional wordt tastbaar vanuit de metafoor van de Kameleon. De kameleon schakelt tussen werelden door tijdelijk de kleur van zijn omgeving aan te nemen. Om deze kleur aan te nemen moet de kameleon de kleur van de omgeving in de eerste plaats kénnen. Dit betekent dat hij inzicht moet hebben in de cultuur die in de betreffende wereld heersend is. Hij moet weten wat daar de codes zijn Zo moet hij bijvoorbeeld weten wat nodig is om vertrouwen op te bouwen en ingangen te vinden in de verschillende werelden (wat is nodig in de frontlinie: wat ‘verkoopt’?). Handboek Basiscoach – September 2010
16
De kameleon moet kleurloos zijn om überhaupt te kunnen schakelen: geen van de kleuren of disciplines mag overheersend zijn, anders kan de kameleon niet van de het ene uiterste in kleurschakering naar het andere uiterste gaan. Een voorwaarde voor dit proces zijn de voelsprieten voor de context van de verschillende werelden. Daardoor kan hij van kleur verschieten en vertaalslagen maken en verbindingen leggen. Maar hierdoor zorgt hij er ook voor dat er echt iets gebeurt. Via warme overdracht en nazorg zorgt hij ervoor dat uitvoering daadwerkelijk plaatsvindt: dat de cliënt uiteindelijk geholpen wordt.
Cliënt in de Knel
Uitvoeringsprofessional
Oplossingen
Figuur : De kameleon schakelt tussen 2 werelden: de wereld van de client en de wereld van de oplossingen
2.4
De frontlijnwerker
Hieronder zie je een opsomming van de kennis, vaardigheden en gedrag- en houdingaspecten die in een frontlijnwerker binnen een Sociaal Team worden gewaardeerd: Functie:
Kennis
Vaardigheden
Gedrag & Houding
Gezond Boeren Verstand
koppeling makken tussen burger en instellingen
‘Voor elk probleem is een oplossing’
Sociale Kaart Frontlijn Werker
Kennis van gemeentelijke organisatie Kennis van Stedelijke Problematiek
schakelen communicatie met verschillende doelgroepen breed denken initiatief nemen proactief denken grijs gebied opzoeken; buiten geijkte paden
out-of-the-box denken flexibel/loslaten van eigen denkwijze onconventioneel creatief inspirerend/enthousiasmerend positief ingesteld assertief
doorpakken verbinden kritisch kijken mogelijkheden zien en zoeken
Handboek Basiscoach – September 2010
17
Meer weten? -
EROPAF ! 2.0 / MANIFEST 10 KERNWAARDEN OUTREACHEND WERKEN, M. Rakers ‘Bemoeien werkt’, Jos van der Lans ‘Ontregelen, de herovering van de werkvloer’, Jos van der Lans ‘Eropaf!’, Jos van der Lans ‘Kafka in de Polder’, uitgeverij SDU ‘Outreachend samenwerken in welzijn en wonen’, Marc RÃkers en Carolien de Jong (red.) ‘Alle dagen Schuld’, Mirjam Pool, Uitgegeven bij: Augustus
Websites: www.achterdevoordeur.nl www.canonsociaalwerk.eu www.lastvandeoverheid.nl www.eropaf.nl
Handboek Basiscoach – September 2010
18
Hoofdstuk 3 De methodiek: ‘Meegroeien van Achterstandsgroepen’ Visie en uitgangspunten
3.1 Visie van de methodiek ‘Meegroeien van Achterstandsgroepen’ Bureau Frontlijn heeft zich in 2007 toegelegd op de ontwikkeling van een methodiek die achterstandsgroepen laat meegroeien. Dit is ontstaan vanuit de frontlijngedachte: de relatie tussen burger en bestuur staat centraal, van daaruit wordt gedacht, gehandeld, georganiseerd. In het ontwikkelde programma ligt de focus op het ontwikkelen van capaciteiten om mee te draaien in de complexe samenleving anno 2010. ‘Meegroeien van achterstandsgroepen’ is een methodiek die hier handen en voeten aan geeft. Om de doelstellingen van het programma te bereiken in de ontwikkeling van zowel moeder als kind is het van groot belang dat de ‘bestaansbasis’ ingevuld is. Een moeder die niet in staat is om haar kind voldoende te eten te geven, die in een slechte woonsituatie verkeert, die stress heeft vanwege schulden, zal zichzelf niet kunnen motiveren. Ze zal, als de basissituatie niet verbeterd, ook niet door allerlei maatregelen te motiveren zijn.. Wanneer de basis is ingevuld kan daarna wél een beroep op de moeder worden gedaan om zich actief in te zetten voor haar ontwikkeling en die van haar kind. De moeder kan via vaardigheden die ze ontwikkeld bij het doen van het huishouden en de opvoeding van de kinderen de stap naar (arbeids)participatie te zetten. Kernproblemen van mensen 4 Mensen uit de achterstandsgroepen beschikken over onvoldoende sociaal en cultureel kapitaal en daarmee over onvoldoende vaardigheden om te functioneren in een ingewikkelde maatschappij. Men begrijpt die ingewikkelde maatschappij niet waardoor ze in een vicieuze cirkel zitten van steeds repeterende ellende. Als je geen brief kan schrijven, als je geen formulieren in kunt vullen en als je niet de juiste vragen kunt stellen aan een loket of de telefoon, dan ben je feitelijk verloren. Vooral kinderen en alleenstaanden worden extra getroffen. Doordat mensen uit de achterstandsgroepen veel afhankelijker zijn van de overheid dan bijvoorbeeld de ‘middeninkomens’ wordt het probleem nog eens versterkt. Dat maakt mensen uit die groepen erg kwetsbaar. Feitelijk kunnen ze het zich niet permitteren om de bureaucratische vaardigheden niet te bezitten. Er is sprake van een patstelling omdat de overheid en de hulpverlening vanuit vastomlijnde en sectorale processen niet goed in staat is deze groep bewoners, die in Rotterdam wordt geschat op 30.000 huishoudens, naar behoren te bedienen. De burger staat niet centraal en er is geen overkoepelende visie op sociale 5 problemen. Afhankelijkheid De afhankelijkheid van de groep blijkt uit de resultaten (zie voor een uitgebreide beschrijving deel 2 ‘Instroom en 0-meting’): Een groot gedeelte van de doelgroep heeft een uitkering (71%). Veel gezinnen kampen met schulden of achterstanden (82%). Veel schulden vallen in de categorie ‘primaire lasten’ zoals gas/water/licht, huur en ziektekosten. Bij bijna alle gezinnen (96%) is er sprake van stress, mede ontstaan door de financiële situatie. Veel ouders (88%) zijn ontevreden over de (in het verleden) geboden hulpverlening. Op de vraag of de gezinnen eerder hulp hebben gekregen antwoorden zij vaak dat ze met hun problemen bij het maatschappelijk werk zijn geweest, maar daar niet zijn verder geholpen. Wantrouwen Er is binnen de achterstandsgroepen veel wantrouwen ten opzichte van de overheid en hulpverlening. Dit wantrouwen staat de gedragsverandering die nodig is bij de doelgroep in de weg. Zo zien we dat op teveel fronten verstoorde contacten zijn met allerlei functionarissen. Bijvoorbeeld met de klantmanager van Sozawe (61%), met de contactpersoon van de KBR, met leraren van de (basis)school (49%) en tenslotte met de hulpverlening (88%). Dit wantrouwen moet van twee kanten worden opgelost.
4 5
Prof. G. van den Brink ‘Culturele contrasten’ (2006) Prof. Dr. Winsemius P. Nicis congres `Bouwstenen voor grote stedenbeleid (2010) Handboek Basiscoach – September 2010
19
Het leerproces Aan mensen leren hoe ze moeten functioneren in een ingewikkelde maatschappij is de sleutel om de ‘patstelling’ te doorbreken. Vanuit de ervaring met de gezinnen zien we dat het leereffect dat je bereikt door intensieve begeleiding de sleutel tot succes is. Het effect is duurzaam en het doorbreekt de neerwaartse spiraal waar gezinnen zich in bevinden. Dat dit leren een cruciaal element is binnen de ontwikkelde methodiek geeft één van de moeders zelf treffend tijdens een interview aan: ‘Ja, ja ik heb ervaring gekregen dat instanties willen je niet zo graag helpen… als er problemen komen dan zeggen zij.. zelf uitzoeken enne… met mij was het meer dat.. ja ik wist niet de procedures hier in Nederland.. op de Antillen zijn ze heel anders. Toen Bureau Frontlijn was langsgekomen en het was gewoon… ik wíst waarom de dingen zo gebeuren, wat ik moet doen… en ze hadden me niet gezegd ‘ja kom we doen alles voor je’, ze hebben gewoon gezegd. Je moet hier gaan. Dat moet je zelf doen. Ze hadden gezegd: we gaan het niet voor je doen, je moet het zelf doen. Dat leren. We gaan je schuiven. En dat hebben ze gedaan en nu ben ik niet meer in een uitkering. Ik heb nu een baan, ik ben nu manager… ik heb m’n huis gekregen afgelopen maandag … m’n schulden heb ik zelf opgelost.. gelukkig heb ik niet meer terug hoeven gaan naar de schuldhulpverlening,dus ja.. dat had ik zelf geregeld.’
3.2
Werkwijze
Selectie van participerende gezinnen gebeurt niet op signaal; gezinnen worden actief benaderd om te participeren. Via de Gemeentelijke Basisadministratie worden gezinnen in “achterstandswijken” (Charlois, IJsselmonde) met kinderen onder de vier jaar geselecteerd en bezocht. Tijdens de intake wordt een inventarisatie gedaan van de situatie van het gezin. Deze inventarisatie vindt plaats op basis van verschillende leefgebieden (Wonen, Werk en Inkomen, Sociale Participatie, Scholing, Gezondheid, Hulpverlening en Veiligheid). De problemen beperken zich bijna nooit tot één leefveld of tot één gezinslid. Meervoudig kijken én werken maakt het oplossen van de problemen mogelijk. Kort na het eerste huisbezoek worden studenten gekoppeld aan het gezin. Deze studenten (HBO Maatschappelijk Werk & Dienstverlening) lopen stage bij Bureau Frontlijn. Samen met de gezinnen werken de studenten aan het oplossen van problemen en aanleren van routine in huishouding en opvoeding. Het aanleren van capaciteiten is een belangrijk aspect van de begeleiding. Samen aan de slag en dingen voordoen, samen doen en nadoen. Zodat moeders het daarna zelf kunnen. Gezinnen krijgen zo bijvoorbeeld hulp bij zake administratie, bibliotheekbezoek, sport, taal, opvoeding, contact met school etc. Van A naar B naar C… Tijdens de eerste fase van de begeleiding (A) gaat het erom dat urgente problematiek binnen de thuissituatie wordt opgelost. Het gaat dan om zaken als de inrichting van de woning, levensonderhoud en andere primaire levensbehoeften. Als de mate van stress in de gezinnen hierdoor is verminderd kan met de opbouw worden begonnen. Het gaat dan in eerste instantie om routine in de huishouding. Als er voldoende rust en routine is kunnen gezinnen doorstromen naar de volgende fase (B). Dit is de fase waarin de opvoeding van de kinderen binnen het gezin wordt verbeterd en tot tevredenheid van ouders verloopt. Als de risicofactoren voor de kinderen tot een minimum zijn beperkt, kunnen de ouders van het gezin ‘verder’ kijken naar de volgende fase (C). Dit is de fase waarin het gezin actief gaat participeren in de samenleving. In deze fase staat (zicht op) werk centraal.
3.3
Belangrijke uitspraken • De basis aanbrengen in het gezin: de bodem van de pizza De begeleiding van de moeders is géén gespecialiseerde hulpverlening. Het biedt Handboek Basiscoach – September 2010
20
juist de basis waarop gespecialiseerde hulpverlening (indien nodig) kan voortbouwen. Centraal staat dat de moeders en vaders ’in hun kracht moeten worden gezet. Vanuit die positie kunnen ze verantwoordelijkheid nemen en de juiste vragen stellen rondom hun behoeften. • Breed kijken: alle gezinsleden & alle leefvelden ‘Alles grijpt in elkaar’. Als je niet vanuit een breed perspectief naar de gezinnen kijkt kun je ze ook niet ‘verder’ helpen. • Stel prioriteiten en bouw de A-B-C volgorde in: Eerst de basale zaken op orde brengen, dan verder opbouwen. Als er nog veel stress is rondom de huishouding of de opvoeding dan leveren inspanningen om deze mensen duurzaam aan het werk te krijgen geen enkel rendement op. Samen met het gezin wordt gewerkt aan het verkrijgen van overzicht en inzicht in de problematiek en wordt een plan van aanpak gemaakt. Mensen moeten in de positie worden gebracht dat ze zelf de draad weer oppakken. • Je praat niet over, maar je praat mét: Dit uitgangspunt zorgt voor betrokkenheid, en verantwoordelijkheid bij ouders. Het draagt bij aan het ontwikkelen van eigenwaarde en trots. Casusoverleggen vinden niet plaats tussen professionals onderling, maar mét het gezin samen, liefst in de thuissituatie. De motivatie en betrokkenheid om een plan uit te voeren is bij ouders vele malen groter als ze worden betrokken bij het opstellen van het plan van aanpak. • Je doet het niet vóór iemand; je doet het sámen met iemand. Leren en coachen vormen belangrijk elementen binnen de gezinsbegeleiding. Op die manier worden bij de gezinnen capaciteiten ontwikkeld zodat ze ‘het later zelf kunnen’. Hiermee wordt te grote afhankelijkheid en ‘repeterende ellende’ voorkomen. 3.4 Uitgangspunten binnen de methodiek ‘Meegroeien van Achterstandsgroepen’ 3.4.1.
Het Verdrag van de Rechten van het Kind
Vanuit de ervaringen vanuit het programma wordt onderschreven wat Hermanns et al. (2005) ons leert over de Rechten van het Kind. Namelijk dat het signaleren van risico’s op het ontstaan van opvoed- en opgroeiproblemen een kerntaak is voor alle professionals die met kinderen in aanraking komen. Deze taak is zó belangrijk dat het niet uitvoeren daarvan in strijd zou zijn met het Internationale Verdrag Inzake de Rechten van het Kind (IVRK). Vooral artikel 19 van dit verdrag is in dit licht interessant: Artikel 19: De Staten die partij zijn, nemen alle passende wettelijke en bestuurlijke maatregelen en maatregelen op sociaal en opvoedkundig gebied om het kind te beschermen tegen alle vormen van lichamelijk of geestelijk geweld, letsel of misbruik, verwaarlozing of nalatige behandeling, mishandeling of exploitatie, met inbegrip van seksueel misbruik, zolang het kind onder de hoede is van 6 de ouder(s), wettige voogd(en) of iemand anders die de zorg voor het kind heeft (IVRK, Artikel 19) Wat hier staat is het volgende: de staat is verplicht om kinderen te beschermen tegen elke vorm van mishandeling door ouders of door andere personen die verantwoordelijkheid dragen voor de zorg voor het kind (waaronder nalatige behandeling) en om in verband hiermee preventieve maatregelen te nemen en behandelingsprogramma’s op te zetten (Verhellen, 1997). Op basis van dit verdrag heeft de Gemeente Rotterdam het plan ‘Voor Elk Kind een Gezond Gezin’ opgesteld: “Voor elk kind een gezond gezin” is de kernboodschap die bestuurlijk voor de komende jaren is gesteld. Dit is de Rotterdamse vertaling van het door de Verenigde Naties vastgesteld, en door Nederland ondertekend, Internationaal Verdrag inzake de Rechten van het Kind. Op basis van dit Verdrag heeft de overheid de plicht om in te grijpen als leven, gezondheid, veiligheid en/of ontwikkeling van het kind in het gedrang is. Als de rechten van het kind in gevaar zijn, moet de overheid interveniëren, ook als dit
6
Internationaal Verdrag inzake de Rechten van het Kind Handboek Basiscoach – September 2010
21
achter de voordeur is. Omdat de problemen van het kind in veel situaties gelieerd zijn aan problemen 7 van het gezin, geeft dit de overheid ook de legitimiteit om interventies in de gezinssituatie te plegen. 3.4.2
Benadering
Proactief In de wijken waar met de methodiek wordt gewerkt, hebben we geleerd dat het van belang is om de doelgroep proactief te benaderen. Dit betekent niet wachten op een signaal, maar er zélf op af gaan. Tijdens de intakegesprekken wordt duidelijk waarom dit belangrijk is. Mensen zijn apathisch geworden door de grote hoeveelheid ellende waar zij zich in bevinden, zij zien door de bomen het bos niet meer. Samenvattend kan gezegd worden dat veel gezinnen kampen met een grote mate van stress. Er is geen inzicht en overzicht meer van de eigen situatie en geen uitzicht op verbetering. Taak van het intaketeam is het wantrouwen te overwinnen en inzicht en overzicht te scheppen in de situatie. Zij stellen in 82% van de intakes problemen vast op álle leefgebieden (op basis van aanwezigheid van ricofactoren in de thuissituatie, bijlage 1-3). Illustratief voor het ontbreken van inzicht en overzicht in de situatie, is dat de ouder(s) tijdens de intake slechts in 12% op alle leefgebieden problemen weten te benoemen. Door proactieve intakes valt er dus ontzettend veel te winnen. Door de aanpak van de totale problematiek kan een duurzame verbetering plaatsvinden. Gebiedsgericht In een afgebakend gebied werken heeft bepaalde voordelen. Een wijk is vanwege het schaalniveau een goed startpunt. Vaak lukt het op wijkniveau om partners actief te betrekken bij de problematiek. Als je iets voor elkaar wilt krijgen voor een burger is het nog steeds van belang dat medewerkers van organisaties elkaar ‘kennen. Gezien vanuit het perspectief van de doelgroep Een belangrijke les die we hebben geleerd door te werken met de gezinnen is dat het niet ontbreekt aan motivatie, maar aan capaciteiten. Het model van Poiesz (deel 4.5) geeft aan dat er drie factoren van belang zijn om te komen tot gedragsverandering namelijk motivatie, gelegenheid en capaciteit. Tijdens de intakegesprekken blijkt steeds dat er geen sprake is van een bewuste keuze om aan de onderkant van de maatschappij te leven. Niemand was tevreden over zijn of haar situatie, maar men zag geen mogelijkheden tot verbetering. Illustratief hierbij is dat veel moeders zich zorgen maken over het welzijn van hun kinderen. Ze zijn vaak niet op de hoogte van het bestaan van voorzieningen en weten niet bij welk loket ze voor een bepaalde vraag moeten zijn. Als ze al hulp vragen bij de overheid of hulpverlening worden ze vaak niet geholpen. Dat leidt in teveel gevallen tot stress, maar na een lange periode van stress volgt soms ook berusting en apathie waardoor actie om de situatie te verbeteren uitblijft. Studenten: ‘ Samen leren, samen doen!’ Het werken met studenten is een belangrijke succesfactor binnen de ontwikkelde methodiek. Studenten zijn jong, kritisch, ze hebben een open blik en geen vooroordelen. Daardoor zijn ze bij uitstek geschikt om ‘breed’ te kijken. Doordat studenten het ook nog moeten leren wordt hun inzet door de moeders als laagdrempelig en als positief ervaren. De relatie is meer gelijkwaardig. Student en moeder gaan samen op ‘ontdekkingsreis’ en er vindt een dubbel leerproces plaats. Zowel de moeder en/of vader als de student doen belangrijke ervaringen op. Het stelt de moeders gerust dat zij niet de enige zijn die niet precies weten hoe alles in elkaar zit. Als een student even geen antwoord op een vraag kan geven, kunnen ze samen op zoek gaan naar het antwoord. Vooral het samen doen bevordert het leerproces bij de moeder. Een ander groot voordeel van de inzet van studenten is dat er grote tijdsinvestering gedaan kan worden in de gezinnen. De studenten besteden minimaal de helft van hun tijd aan begeleidingen en coaching in de thuissituatie. Het werkproces is zo ingericht dat de ernst van de situatie in een gezin de inzet dicteert. Bij aanvang van de begeleiding is er vaak een heel stevige tijdsinvestering nodig, soms zelfs twee volle werkdagen per week. Na de acute fase neemt de intensiteit van de begeleiding af.
7
‘Uitvoeringsplan: voor Elk Kind een Gezond Gezin‘, januari 2010
Handboek Basiscoach – September 2010
22
Vanuit de hogescholen is er structureel een actieve inbreng van kennis doordat de stagedocenten driemaal per jaar elke student bezoeken en doordat de studenten wekelijks terugkomdagen op school hebben. Dit is een belangrijke prikkel om de kwaliteit van de werkzaamheden te borgen. Het werken met studenten levert verfrissende energie op en voorkomt dat verandering uitblijft. 3.4.3
Bejegening
Respectvol, nabij en neutraal Bejegening blijkt een veel belangrijker aspect van de aanpak te zijn dan we hadden verwacht. Als je mensen respectvol behandelt, dan ontstaat er ook een sfeer waarbinnen gedragsverandering mogelijk is. Wat we doen om het ‘verstoorde’ contact tussen ouder(s) en medewerkers van organisaties te verbeteren, is ervoor zorgen dat de ouders hun verhaal kunnen doen en dat er ook écht naar geluisterd wordt. We ervaren dat wanneer de problematische situatie van het gezin in een direct contact wordt voorgelegd aan de contactpersoon, er nagenoeg altijd oplossingen in beeld komen. Er ontstaat van twee kanten begrip en respect. Het fysiek bij elkaar brengen van burgers en medewerkers van organisaties, zorgt er dus voor dat het werken aan oplossingen onontkoombaar wordt. Nabijheid Een tweede element dat in het contact met de gezinnen van belang is, is nabijheid. Door achter de voordeur hulp aan te bieden en naast iemand te gaan staan, krijgen mensen het gevoel er niet langer alleen voor te staan. Het sociaal isolement waarin relatief veel gezinnen uit achterstandswijken vaak verkeren wordt doorbroken. Mensen geven in evaluaties aan dat nabijheid zeer stressverlagend werkt. Door ‘er te zijn’ vinden mensen hun kracht weer terug en zijn verbeteringen mogelijk. De zogenaamde ‘professionele afstandelijkheid’ vormt eerder een barrière dan dat het barrières slecht. Open mind en transparantie Ook een belangrijk facet als het gaat om bejegening, is onbevooroordeeldheid. Gezinnen worden vooraf en tijdens de begeleiding niet ingedeeld in categorieën of typeringen. Er is een open en transparante houding naar de gezinnen. We gaan vooral af op onze eigen bevindingen. Heel vaak is er wel een geschiedenis met de overheid of zorg, maar vaak is zo´n geschiedenis negatief en zit het vol met verwijten en mislukkingen. Verder richten we ons vooral op een betere toekomst en ook dan is het verleden minder interessant. Benadrukken van negatieve ervaringen in het verleden maken het ook lastig om op alle fronten breed te kijken. Een transparante houding is nodig om een leereffect te krijgen. Alle maatregelen, ook negatieve, worden in openheid met het gezin besproken. Leren vraagt om vertrouwen en vertrouwen vraagt om transparantie en duidelijkheid. 8 Deze manier van bejegening sluit nauw aan bij de presentietheorie van Brandt . Hieronder beschrijft Brandt de methodische kenmerken van de presentiebeoefenaar:
8
http://www.lesi.nl/fileadmin/bestanden/Diversen/Introductie_in_de_presentietheorie__prof._dr._Andries _Baart.pdf Handboek Basiscoach – September 2010
23
Doen!! Nabijheid betekent niet alleen náást iemand gaan staan, maar ook sámen aan de slag gaan. Doordat we aan de slag te gaan op een praktische en pragmatische manier, winnen we snel het vertrouwen van een gezin. Daarnaast leren gezinnen vooral veel van voordoen en nadoen. Als we kijken naar de startsituatie waarin veel gezinnen zich bevinden is deze aanpak ook nodig. Zo is er in 96% van de gezinnen geen enkele routine in de financiële administratie. Op orde brengen van de financiën is een belangrijk startpunt binnen de begeleiding. Veel problemen hangen samen met de financiële positie van een gezin. Als hierin stabiliteit en overzicht is, kan de overige problematiek worden aangepakt. Soms is er veel meer nodig tijdens de startsituatie. Als een gezin met kleine kinderen langere tijd in de noodopvang verblijft, moet bij nul worden begonnen. Denk hierbij aan het regelen van huisvesting, en inrichtingskosten. Maar als iemand het zelf niet kan omdat men ziek is of hoogzwanger, en daarnaast niet op hulp kan rekenen vanuit het eigen netwerk, dan is ook hulp nodig bij het schoonmaken, verven en daadwerkelijk inrichten van de woning. Voor dit soort praktische zaken die zeer noodzakelijk zijn in crisissituaties; kan vaak geen beroep worden gedaan op organisaties. Vooral moeders met kleine kinderen zijn kwetsbaar, ze hebben geen vervoer (om de eigen spulletjes te verhuizen), geen gereedschap en zijn vaak niet ´handig´. En het is simpelweg te duur om alles te laten doen. De actielogica dicteert bij dit soort casussen, dat de ´wát vraag´ leidend is voor het handelen. Eerder kan je niet weg. Het gezin moet een gebruiksklare woning hebben. Natuurlijk helpen ze zelf mee, dat hoort bij het leerproces. Als we hen hier in praktische zin niet in bijstaan, woont zo´n moeder met haar kinderen in een leeg huis of staat zij op straat. Ook hier is sprake van een soort patstelling. Burgers kunnen gebruik maken van regelingen en opvang, maar het eindresultaat is veel te mager. Praten mét en niet praten óver mensen Voor het leerproces en het ontwikkelen van weerbaarheid is het belangrijk dat ouders betrokken zijn bij de besluitvorming rondom hulpverleningssituaties. Door kritisch te zijn en door de juiste vragen te stellen krijgen ze ook inzicht en overzicht. Ouders kunnen zo ook gemotiveerd worden om mee te werken aan verbeteringen. Ze kunnen dan ook écht (mede)verantwoordelijk zijn voor het verbeteren van de situatie. Ouders moeten gewezen worden op hun rol, hun verantwoordelijkheid maar ook hun rechten, bijvoorbeeld inspraak en meebeslissen. Gemotiveerde ouders zijn een groot pluspunt. 3.4.4
Alle uitgangspunten op een rij
Actieve benadering : niet wachten op een signaal, maar er zélf op af gaan en zoeken naar effectieve manieren om in contact te komen met deze groep burgers. Nabijheid: dicht bij mensen staan, het samen doen, sociaal isolement doorbreken. Onvoorwaardelijke fase: in deze fase wordt de ‘bodem’ ingevuld, zonder dat we voorwaarden stellen. Feitelijk de onderste trede van de piramide van ‘Maslov’. Eten, drinken, kleding, een dak boven je hoofd en een bed, daar moet je niet over onderhandelen dat heeft iedereen nodig. Pas daarna kan je opbouwen en gedrag veranderen. Totaalaanpak: bij de aanpak worden alle gezinsleden en alle leefvelden betrokken: Wonen, Werk en Inkomen, Gezondheid en Hulpverlening, Sociale Participatie, Veiligheid, Onderwijs. Leren, coachen en intensief begeleiden: Ontwikkeling is de sleutel om de patstelling te doorbreken. Een leereffect bereik je door langdurig te investeren. Door de inzet van studenten kan de begeleiding betaalbaar blijven en toch een hoog rendement opleveren. Zo kan een student per week minstens 20 uur in de thuissituatie aan de gezinnen besteden. Studenten: er wordt gewerkt met studenten om voortdurend een vernieuwende impuls te krijgen vanuit het onderwijs. Studenten zijn jong, verwonderen zich en staan open voor nieuwe ideeën. Dit levert verfrissende energie op en voorkomt dat verandering uitblijft. Om dat proces te versterken wordt er nauw samengewerkt met de verschillende hogescholen.
Handboek Basiscoach – September 2010
24
Bejegening: Bejegening blijkt een veel belangrijker onderwerp te zijn dan we van tevoren hadden gedacht. Wanneer je een gedragsverandering bij mensen teweeg wilt brengen, dan moet je ze respectvol benaderen. Hiermee kopiëren we de wijze waarop we zelf behandeld willen worden naar de praktijk van de aanpak. Hands-on: Door direct handelen en door niet bang te zijn om zelf je ‘handen vuil’ te maken, krijgen we snel het vertrouwen dat nodig is. Emancipatie: Er wordt mét mensen gesproken en niet óver mensen. Dat is nodig voor het zelfvertrouwen en voor het aanleren van zelfstandigheid en verantwoordelijkheid. In veel casemanagement-overleggen wordt óver mensen gesproken. Daarmee worden ze feitelijk als mens buitenspel gezet. Onze ervaring is dat mét mensen spreken zorgt voor meer begrip en meer verantwoordelijkheidsgevoel. Zorg en Handhaving: Aan illegale praktijken, zoals fraude of huiselijk geweld, maken we een einde, maar we lopen niet weg. Het is namelijk zinloos om aan opbouwen te beginnen, als mensen tegen de lamp kunnen lopen vanwege illegale activiteiten. Illegale zaken staan de ontwikkeling van de gezinnen dus in de weg. Daarnaast hebben we ook deze plicht als ambtenaar. We zoeken dus altijd naar een oplossing: als het niet rechtsom gaat dan moet het linksom. Handelingsperspectief: we laten nooit een kind of een gezin in de steek. ‘Fout’ gedrag van ouders ten opzichte van organisaties of regelgeving mag nooit een negatieve weerslag hebben op het welzijn van het kind. We willen mensen ondersteunen en sterk maken. Mochten ze in de toekomst nog eens in aanraking komen met problemen dan weten ze de juiste paden te bewandelen om deze problemen op te lossen.
Meer weten?
Methodiekbeschrijving ‘Meegroeien van Achterstandsgroepen’ – Bureau Frontlijn, Januari 2009 DVD: ‘Bureau Frontlijn – Moeder en Kind programma’ Gemeente Rotterdam, DS+V en JOS ‘Evaluatierapportage Praktijkbegeleiding Charlois & IJsselmonde, Bureau Frontlijn, januari 2010’ à Beschikbaar op: http://www.rotterdam.nl/downloads_praktijkbegeleiding Website: http://www.rotterdam.nl/frontlijn
Handboek Basiscoach – September 2010
25
Hoofdstuk 4 Theoretische onderbouwing van de methodiek; ‘Meegroeien van Achterstandsgroepen’ Na het lezen van dit hoofdstuk zal het duidelijk worden wat de theoretische onderbouwing is van de methodiek ‘Meegroeien van Achterstandsgroepen’. Er wordt duidelijk gemaakt op welke wetenschappelijke modellen het programma is gestoeld. De werkwijze van het programma is namelijk niet zomaar ontstaan, maar komt voort uit eerder onderzoek. Het is niet de bedoeling dat je de informatie uit deze les precies onthoudt, wel is het belangrijk dat je inzicht hebt in de wetenschappelijke onderbouwing van het programma.
4.1
Kernwoorden
4.2
Het belang van vroegtijdige interventie
Het is belangrijk om vroegtijdig ‘aan de slag te gaan’ met zogenaamde risicofactoren in de opvoeding van (jonge) kinderen. Onderzoek op het gebied van ontwikkeling van gedrags- en psychische problemen bij kinderen levert kennis op over de manier waarop ernstige problemen in de ontwikkeling van kinderen ontstaat. Onderzoek laat zien dat probleemgedrag hun wortels hebben in de kinderenjaren. De meest ernstige problemen zijn er niet opeens en ook niet onverwacht! Dit betekent dat er kansen liggen om vroegtijdig problemen te onderkennen en vervolgens deze problemen te voorkomen (of minder ernstig te laten uitpakken). Het onderkennen van risicofactoren speelt hierin een belangrijke rol. Wetenschappers zijn het met elkaar eens over de noodzaak van vroegtijdig ingrijpen boven interventies op latere leeftijd. Onderzoeken ondersteunen dit: interventies in gezinnen met kinderen onder de vier jaar zijn het meest effectief. Onderzoek laat zien dat een interventie vóór de leeftijd van 5 jaar het meeste effect zal hebben. Interventies op jonge leeftijd blijken tevens kosteneffectiever dan interventies op latere leeftijd. Op basis van economische studies is een model opgesteld waarin dit inzichtelijk wordt gemaakt; hoe eerder wordt geïnvesteerd in de ontwikkeling van kinderen, hoe groter de opbrengst. Handboek Basiscoach – September 2010
26
Vanuit dit perspectief is voorschoolse educatie een betere investering dan het lager onderwijs en is het lager onderwijs zelf weer belangrijker dan het middelbaar onderwijs (zie onderstaand iguur).
Figuur: Rendement van maatschappelijke investeringen in de jeugd (Carneiro and Heckman, 2003 in Hermanns et al, 2005)
4.3
Risicofactoren
Het blijkt (Hermanns, 1998) dat het van groot belang is om (het risico op) een opgroei -of opvoedprobleem vroegtijdig te signaleren. Bij vroegtijdige signalering speelt het concept ‘risicofactor’ een belangrijke rol. Een risicofactor wordt gedefinieerd als:
“ een kenmerk van kinderen (bijvoorbeeld een moeilijk temperament) of ouders (bijvoorbeeld geen of laag opleidingsniveau), een omstandigheid (bijvoorbeeld leven in armoede) of een gebeurtenis (bijvoorbeeld een overlijden) waarvan in goed opgezet onderzoek duidelijk is geworden, dat er een verband bestaat met latere, minder wenselijke ontwikkelingsuitkomsten van welke aard dan ook” (Hermanns, 1998).
9
Uit onderzoek blijkt steeds weer dat er een rechtlijnig, lineair verband bestaat tussen het aantal risicofactoren in de opvoedsituatie aan de ene kant en de kans dat er een problematische ontwikkelingsuitkomst optreedt. Dit verband is aangetoond op het gebied van intelligentieontwikkeling, psychische problemen, gedragsproblemen en delinquentie (Rutter, 1978; Loeber, 1997 in Hermanns et al., 2005 ). Als je meer wilt wat deze risicocriteria concreet inhouden kun je de website www.meldcriteria.nl raadplegen.
9
Linear = Rechtstreeks (meer van het één betekent meer van het ander) Handboek Basiscoach – September 2010
27
4.4
Het ‘waarom’ van een vroegtijdige aanpak
Een belangrijke reden waarom vroeg ingrijpen belangrijk is, is het voorkomen van een negatieve spiraal van psychosociale problemen (bijvoorbeeld van agressie naar problematische sociale relaties) die op latere leeftijd moeilijker zijn om te buigen. Een tweede reden is de bescherming van kinderen die het slachtoffer zijn van kindermishandeling of verwaarlozing. Kinderen hebben niet alleen het recht dat de mishandeling/ verwaarlozing zo snel mogelijk stopt, ook hebben zij een verhoogde kans om later externaliserend en internaliserend probleemgedrag te ontwikkelen (Hermanns et al., 2005). Vanuit de ervaringen vanuit het programma wordt onderschreven wat Hermanns et al. (2005) ons leert over de Rechten van het Kind. Namelijk dat het signaleren van risico’s op het ontstaan van opvoed- en opgroeiproblemen een kerntaak is voor alle professionals die met kinderen in aanraking komen. Deze taak is zó belangrijk dat het niet uitvoeren daarvan in strijd zou zijn met het Internationale Verdrag Inzake de Rechten van het Kind (IVRK). Vooral artikel 19 van dit verdrag is in dit licht interessant: Artikel 19: De Staten die partij zijn, nemen alle passende wettelijke en bestuurlijke maatregelen en maatregelen op sociaal en opvoedkundig gebied om het kind te beschermen tegen alle vormen van lichamelijk of geestelijk geweld, letsel of misbruik, verwaarlozing of nalatige behandeling, mishandeling of exploitatie, met inbegrip van seksueel misbruik, zolang het kind onder de hoede is van 10 de ouder(s), wettige voogd(en) of iemand anders die de zorg voor het kind heeft (IVRK, Artikel 19) Wat hier staat is het volgende: de staat is verplicht om kinderen te beschermen tegen elke vorm van mishandeling door ouders of door andere personen die verantwoordelijkheid dragen voor de zorg voor het kind (waaronder nalatige behandeling) en om in verband hiermee preventieve maatregelen te nemen en behandelingsprogramma’s op te zetten (Verhellen, 1997). Op basis van dit verdrag heeft de Gemeente Rotterdam het plan ‘Voor Elk Kind een Gezond Gezin’ opgesteld: “Voor elk kind een gezond gezin” is de kernboodschap die bestuurlijk voor de komende jaren is gesteld. Dit is de Rotterdamse vertaling van het door de Verenigde Naties vastgesteld, en door Nederland ondertekend, Internationaal Verdrag inzake de Rechten van het Kind. Op basis van dit Verdrag heeft de overheid de plicht om in te grijpen als leven, gezondheid, veiligheid en/of ontwikkeling van het kind in het gedrang is. Als de rechten van het kind in gevaar zijn, moet de overheid interveniëren, ook als dit achter de voordeur is. Omdat de problemen van het kind in veel situaties gelieerd zijn aan problemen van het gezin, geeft dit de overheid ook de legitimiteit om interventies 11 in de gezinssituatie te plegen. 4.5
Het sociaal ecologisch model van Bronfenbrenner
Bij het opzetten van risicofactoren wordt vaak gebruik gemaakt van het sociaalecologisch model (zie figuur). In dit model gaat het over de invloed van de omgeving op een individu. Idealiter is het systeem, dat kind en omgeving samen vormen, in evenwicht. Dat wil zeggen dat er geen discrepantie is tussen de mogelijkheden en kwaliteiten van het kind enerzijds en de eisen en verwachtingen van de omgeving anderzijds. Indien het evenwicht is verstoord, dienen interventies ten doel te hebben het systeem opnieuw te laten functioneren. Een verstoord evenwicht zou bijvoorbeeld kunnen komen door een instabiele thuissituatie voor het kind. Wanneer de opvoeders veel zorgen
10 11
Internationaal Verdrag inzake de Rechten van het Kind ‘Uitvoeringsplan: voor Elk Kind een Gezond Gezin‘, januari 2010
Handboek Basiscoach – September 2010
28
rondom het huishouden hebben (microsysteem), dan heeft dit een negatieve weerslag op de ontwikkeling van het kind (individu). Dit geldt ook voor interacties in overige zones. Wanneer er stoornissen optreden in de interacties tussen bijvoorbeeld een gezin en het sociaal regelsysteem daaromheen, heeft dit ook weer invloed op het individu. Belangrijk is dus om de interacties soepel te laten verlopen door informatie, hulp bieden, aan de hand meenemen enzovoorts. De interventies kunnen betrekking hebben op alle onderdelen van het systeem, dus zowel op het kind als op aspecten van de omgeving. Een belangrijk element van de ecologische benadering is de opvatting dat veranderingen niet alleen door professionele hulpverleners te bewerkstelligen zijn. Zeker zo belangrijk zijn mensen in de directe omgeving van het kind, zoals familieleden, buren, vrienden of leerkrachten. Aan hen wordt een positieve invloed op het kind toegeschreven. 4.6
Het Ontwikkelen van Capaciteiten – het model van Poiesz
Vanuit de methodiek ‘Meegroeien van Achterstandsgroepen’ worden jonge moeders begeleid die, levend aan de armoedegrens, vaak niet in staat zijn zelfstandig hun algemene thuissituatie te verbeteren luidt: De doelstelling van het programma luidt: Een methodiek ontwikkelen waarmee gezinnen met jonge kinderen begeleid worden in de ontwikkeling van dié capaciteiten die hun in staat stelt 1) zelfstandig de algehele thuissituatie te verbeteren en; 2) de risicofactoren in de opvoedingsituatie van de kinderen te bestrijden of tot een minimum te beperken. Centraal staat het ontwikkelen van capaciteiten bij gezinnen. Het gaat dan vaak om hele ‘simpele’ dingen als het doen van het huishouden. Heel vaak zien we binnen de gezinnen dat bijvoorbeeld het bijhouden van de administratie of het doen van de was niet of niet goed gebeurt. Gevolg is dan dat kinderen in deze gezinnen in een situatie opgroeien die risicovol (kan) zijn voor hun ontwikkeling. De zogenaamde randvoorwaarden van opvoeding zijn slecht en willen we met dit programma verbeteren. Denk bijvoorbeeld aan: -
zeer vieze woning geen speelgoed voor kinderen geen ouderbetrokkenheid (moeder weet bijvoorbeeld niet waar haar kind op school zit).
Het ontwikkelen van capaciteiten gebeurt wanneer helder is wélke capaciteiten bij de participerende moeders niet aanwezig zijn. Door de huisbezoeken wordt duidelijk dat moeders gemotiveerd zijn zelfstandig hun situatie te verbeteren, maar niet de kennis en vaardigheden hebben hun situatie zelfstandig te verbeteren. Met andere woorden: de capaciteiten ontbreken bij gezinnen en niet de motivatie of de gelegenheid. In dit licht is het triade-model van Poiesz (1999) relevant. Het Triade-model van Poiesz gaat uit van de veronderstelling dat gedrag het gevolg is van de samenhang tussen drie vaste hoofdoorzaken:
Handboek Basiscoach – September 2010
29
MOTIVATIE
CAPACITEIT
GELEGENHEID
Figuur: Het triade-model van Poiesz
4.7
•
Motivatie: De mate waarin een persoon belangstelling heeft voor (het resultaat) van het gedrag. Bij 12 de gezinnen zien we dat er een intrinsieke behoefte bestaat om hun huishouden op orde te krijgen en hun kinderen op te kunnen voeden.
•
Capaciteit: Capaciteit is gedefinieerd als de mate waarin iemand beschikt over de fysieke/mentale mogelijkheden en hulp(middelen) om het gedrag te vertonen. Het gaat dan bijvoorbeeld om kennis, ervaring, vaardigheden, geld, instrumenten, informatie. Hier ligt een bron van aanknopingspunten waarop de hulpverlening binnen het programma op gebaseerd is! Niet voor niets staat het ontwikkelen van capaciteiten bij moeders centraal.
•
Gelegenheid: de factor gelegenheid is tenslotte de mate waarin de omgeving het gedrag (on)mogelijk maakt; is er bijvoorbeeld de mogelijkheid om bijzondere bijstand aan te vragen een belangrijke aanschaf als een bed?
Waarom het huishouden? De Piramide van Maslow
Binnen de methodiek staat het ontwikkelen van capaciteiten centraal. Het gaat dan met name om het brengen van routine in het huishouden. Het programma heeft als uitgangspunt dat mensen gelijk aan het werk helpen soms averechts werkt. Als mensen niet werken en het huishouden is niet op orde, dan is de kans groot dat als ouders wél gaan werken de thuissituatie (nog meer) verslechtert. Dit komt voort uit het idee van ‘de behoeftehiërarchie’ van Maslow. Maslow zegt dat een mens pas kan groeien wanneer hij voorzien is in zijn primaire behoeften. De drie ‘hogere behoeften’ (sociaal contact, waardering & erkenning, zelfontplooiing) worden geblokkeerd wanneer aan de meer ‘lagere behoeften’ (primaire biologische behoefte en de behoefte aan bestaanszekerheid) (zie Figuur 5) niet is voldaan. Een voorbeeld: de kans is klein dat een gezin naar de bibliotheek wil om boeken te lenen (zelfontplooiing) wanneer er geen geld is om te eten en wanneer mensen zich geïsoleerd voelen (de eerste twee behoeften).
12
Intrinsiek = innerlijk, van binnenuit Handboek Basiscoach – September 2010
30
Figuur: De behoeftehiërarchie naar Maslow (1972)
4.8
Hoe worden capaciteiten ontwikkeld? De zone van de naaste ontwikkeling
Binnen de methodiek ‘Meegroeien van Achterstandsgroepen’ staat dus het ontwikkelen van capaciteiten van mensen centraal. De focus ligt op het verwerven van die kennis en vaardigheden om zelfstandig te kunnen functioneren in een complexe samenleving. Men zou het programma dan ook kunnen zien als een onderwijsprogramma waarin op een interactieve manier wordt geleerd. Voor een theoretische verantwoording van het belang van interactie voor het leren steunt het programma op de theorie van Vygotsky (1962). Een centraal concept uit Vygotsky's theorie is de 'zone van naaste ontwikkeling'. Vygotsky stelt de zone van de naaste ontwikkeling tegenover het feitelijk ontwikkelingsniveau van een lerende. Dit laatste verwijst naar datgene wat iemand op een gegeven ogenblik reeds zelfstandig kan presteren. Volgens Vygotsky kunnen mensen echter meer dan datgene waartoe ze aan zichzelf overgelaten in staat zijn, op voorwaarde dat ze een zekere hulp krijgen. De zogenaamde zone van naaste ontwikkeling heeft betrekking op déze prestaties en 13 activiteiten die de lerende weliswaar nog niet autonoom kan uitvoeren, maar waarin hij/zij wel slaagt mits de nodige ondersteuning van en interactie met een meer bekwame persoon. De taak van het onderwijs binnen het programma bestaat er dan in gezinnen (veelal moeders) te begeleiden in het zelfstandig beheersen van de gedragsvormen die zich, op een gegeven moment, in de zone van naaste ontwikkeling bevinden. Het programma gaat uit van de gedachte dat men de ontwikkeling (van veelal moeders) als het ware voortduwt door nieuwe zones van naaste ontwikkeling te creëren door lerenden te confronteren met nieuwe taken die ze alweer niet zelfstandig aankunnen, maar wel mits een zekere ondersteuning. Samengevat staat in het programma leren op een sociale, interactieve en coöperatieve manier centraal. Eerst samen; dan alleen!
13
Autonoom = zelfstandig, onafhankelijk Handboek Basiscoach – September 2010
31
Deel II Aan de slag bij het Sociaal Team
Handboek Basiscoach – September 2010
32
Hoofdstuk 5 Algemene informatie over het werkproces
In dit hoofdstuk wordt uitleg gegeven over het werkproces. Met werkproces bedoelen we de manier waarop de begeleiding van de gezinnen er precies uit ziet. Deze begeleiding vindt plaats in verschillende stappen. Deze stappen worden in dit hoofdstuk uitgelegd. 5.1
Primair Werkproces
Het primair werkproces is de gezinsbegeleiding. De gezinsbegeleiding is het uitgangspunt voor het werk van alle mensen die werkzaam zijn binnen het Sociaal Team. Dit primaire proces (de gezinsbegeleiding dus) is hieronder weergegeven:
Signaal
Werving 48 uur - 2 weken
Intake & Inventarisatie
1 week
Begeleiding door basiscoach Plan van Aanpak Casuseigenaar wordt aangesteld
2 maanden
Acute problemen problemen opgelost, stabiele
Begeleiding
thuissituatie
Routine in huishouden en opvoeding, ondersteund door onderwijsonderwijs-programma,
Circa 4 maanden
randvoorwaarden voor werk ingevuld
Afronding 6 maanden
Nazorggesprek
Figuur: Processtappen methodiek ‘Meegroeien van Achterstandsgroepen’
Handboek Basiscoach – September 2010
33
5.1.1
Gestandaardiseerde processtappen
De processtappen vanuit bovenstaand schema zien er als volgt uit:
Signaal
Een signaal is afkomstig van: 1. 2.
Netwerkpartners in de wijk (zoals DOSA/LZN/CJG/basisschool) Actieve werving of mond-tot-mond-reclame à formele aanmelding van het gezin loopt dan via één van de netwerkpartners (bijvoorbeeld basisschool)
Intake & Inventarisatie
In de eerste fase van het programma wordt een totaalscan van de thuissituatie en van het gezin gemaakt. De werkwijze van het programma ‘Meegroeien van achterstandsgroepen’ is erop gericht geen fragmentarische hulpverlening te verlenen. Door de interventie wil het programma risicofactoren binnen de gehele opvoed- en opgroeisituatie van kinderen bestrijden of doen afnemen. Een beginsituatie-analyse gebeurt daarom aan de hand van de genoemde zes leefvelden en vindt plaats in de thuissituatie (huisbezoek), daarbij is ook aandacht voor de psychosociale situatie van gezinsleden. Het dossier wordt gevormd volgens een vaste lay-out. Het volledige dossier bestaat uit het intakeverslag, plan van aanpak en een casusdossier waarin de begeleidingsaspecten zijn vernoemd en elke week nauwkeurig wordt genoteerd wat er binnen een gezin vanuit het programma heeft plaatsgevonden en wat de voortgang van het gezin is.
Tijdsindicatie: het intakeverslag opstellen en het voorbereiden van de begeleiding neemt één week in beslag
Tijdsindicatie: het werkdossier wordt binnen één week opgemaakt.
Begeleiding door basiscoach Plan van Aanpak Casuseigenaar wordt aangesteld
14
De begeleiding wordt gestart. Er wordt een Plan van Aanpak opgesteld waarin samen met het gezin actiepunten en langtermijn doelen worden beschreven. Een plan van aanpak omvat tevens een tijdsschema.
Tijdsindicatie: het eerste vervolgbezoek vindt waar mogelijk plaats binnen één week na de intake.
15
Na de intake wordt casuseigenaar aangesteld. De interventiespecialist is casuseigenaar van een gezin.
Het Plan van Aanpak is binnen 1 maand definitief en besproken met gezin
Acute problemen opgelost, stabiele thuissituatie
14 15
Zie ‘Samenwerkingsovereenkomst Rotterdamse aanpak (multi-) probleemgezinnen’ – bijlage 7 Zie ‘Samenwerkingsovereenkomst Rotterdamse aanpak (multi-) probleemgezinnen’ – bijlage 7 Handboek Basiscoach – September 2010
34
In deze uitvoeringsfase worden actiepunten uitgevoerd. Het doel van het uitvoeren van deze actiepunten is het verminderen van stress binnen gezinnen (stress wordt gezien als een zeer grote risicofactor binnen de opvoeding van kinderen, zie Theoretisch Kader).
Tijdsindicatie: voor het stabiliseren van de meest urgente problemen wordt twee maanden tijd ingeruimd.
In bijlage 1 ‘Begeleidingscriteria Urgente Fase’ staat vermeld - per leefveld – welke problemen zich kunnen manifesteren en binnen welke tijd een oplossing gevonden moet zijn. De begeleidingscriteria uit Bijlage 1 dienen als uitgangspunt binnen de begeleiding van de gezinnen. Tevens dient het als ‘toetsinstrument’ om in te schatten wanneer een situatie dusdanig urgent is dat er opgeschaald dan wel geëscaleerd dient te worden. Een stabiele situatie creëren staat centraal in deze fase. Routine in huishouden en opvoeding, ondersteund door onderwijsonderwijs-programma, randvoorwaarden voor werk ingevuld ingevuld
In deze uitvoeringsfase wordt structureel gewerkt aan punten in het huishouden en de opvoeding. De hulpverlening richt zich nu op de eerste doelstelling van het programma namelijk: ”díe capaciteiten bij gezinnen ontwikkelen die hun in staat stelt zelfstandig de algemene thuissituatie te verbeteren”. Een zeer belangrijk instrument in deze fase is het standaardbegeleidingsmodel. Dit instrument is een hulpmiddel voor begeleiders en moeders om de doelstelling van routine in het huishouden te behalen. Dit model wordt uitgewerkt aan de hand van criteria in bijlage 2 ‘begeleidingscriteria in routine in het huishouden’.
Tijdsindicatie: voor brengen van routine in het huishouden en de opvoeding wordt in totaal ongeveer 6 maanden uitgetrokken (inclusief acute fase)
Afronding
Afronding vindt plaats in samenspraak met gezinnen en begeleiders en het onderwijsprogramma. Het is logisch dat afronding pas plaatsvindt wanneer de benodigde capaciteiten daadwerkelijk verworven zijn, er zicht is op werk en/of participatie en het idee bestaat dat moeder niet terug kan vallen in een fase waarin (urgente) hulpverlening nodig is. Welke criteria er in deze fase behaald moeten zijn staan in bijlage 3 ‘eindstatus gezin’. Nazorggesprek
Tijdens de nazorgfase (ca. een half jaar) worden de gezinnen nog uitgenodigd voor activiteiten die vanuit de Sociale Teams worden georganiseerd. Een half jaar ná het afrondingsgesprek, vindt het nazorggesprek plaats. Tijdens dit gesprek wordt bekeken of het gezin op langere termijn zelfredzamer is geworden en of de situatie stabiel is gebleven.
5.1.2
Tijdsindicatie: een half jaar na het afrondingsgesprek vindt het nazorggesprek plaats.
Intake als start van gezinsbegeleiding
Een belangrijk onderdeel van het primaire werkproces is de startsituatie binnen een gezin. Tijdens de intake wordt een inventarisatie van deze situatie gemaakt naar aanleiding van de verschillende leefvelden: Wonen, Werk en Inkomen, Scholing, Gezondheid, Hulpverlening, Veiligheid en Sociale Participatie. Tijdens de intake wordt dus gekeken naar zowel de fysieke situatie van de woning als ook de sociaal-economische situatie van de bewoner. Hiervoor wordt een checklist afgewerkt waarop de leefvelden staan vermeld. Hieronder wordt kort een beschrijving (indicatoren) gegeven wat onder deze leefwerelden verstaan wordt en waar aantekeningen Handboek Basiscoach – September 2010
35
over gemaakt worden. Zoals je kunt zien zijn de onderwerpen zeer uiteenlopend en divers. Aangezien je je in theorie met alle onderwerpen bezig kunt houden binnen de gezinsbegeleiding, noemen we deze manier van werken ‘meervoudig kijken’. Je kijkt niet naar één probleem, maar probeert een inventarisatie te maken van allerlei verschillende problemen die een rol spelen en die met elkaar samenhangen. Naast deze praktische zaken wordt in het intakeverslag een algemene indruk beschreven van de cliënt. Denk hierbij aan indruk van motivatie, geestelijke en lichamelijke conditie. Daarnaast wordt ingegaan op de indruk van het huis of andere ‘zachtere’ informatie. 1. Wonen - Conditie van de woning - Inrichting / stoffering /meubilair - Hygiëne - Bewoningsgraad - Aanwezigheid speelgoed - Omgevingsfactoren, zoals geluidsoverlast, buitenruimte, e.d. 2. Werk en Inkomen - Op welke wijze wordt inkomen gegenereerd - Gebruik van sociale voorzieningen - Uitgavenpatroon - Administratie 3. Gezondheid/ Hulpverlening - Zorgverzekering - Ingeschreven bij huisarts - Bezoek tandarts - Moederschap / ouderschap - Opvoedingsproblemen - Gezondheid / Voeding - Schulden 4. Scholing - Opleidingsniveau ouders - Taalvaardigheid / inburgering - Lidmaatschap bibliotheek - Lezen / taalroutine - Scholing kinderen - Relatie met school, van schoolgaande kinderen - Ouderbetrokkenheid - Dagbesteding niet leerplichtige kinderen 5. Veiligheid - Brandveiligheid - Kindveiligheid - Huiselijk geweld - Veiligheid buurt 6. Sociale Participatie - Sport - Sociaal netwerk/ vangnet - Gebruik rotterdampas - Participatie in buurtactiviteiten / vrouwenstudio - Verenigingsleven Figuur: Meervoudig kijken op zes leefvelden
Handboek Basiscoach – September 2010
36
5.1.3
Criteria voor de overgang naar verschillende fasen
In de praktijk wordt de focus bij achterstandgroepen vaak eenzijdig gericht op arbeidsmarktparticipatie. Indien er sprake is van een onstabiele en slechte thuissituatie, is een duurzame opstap naar betaald werk vaak moeilijk. Binnen de methodiek ‘Meegroeien met Achterstandsgroepen’ staat daarom centraal dat de overgang naar betaald werk pas gemaakt wordt wanneer enerzijds het huishouden op orde is en anderzijds risicofactoren in de opvoeding beperkt zijn. Vanuit deze visie is een model opgesteld dat centraal staat binnen de methodiek. Dit is het zogenaamde ABC-model. In de eerste fase (A) gaat het erom dat urgente problematiek binnen de thuissituatie wordt opgelost. Gezinnen beschikken nu over de noodzakelijke voorzieningen (zoals de inrichting van de woning, levensonderhoud). De ingrediënten die in fase A moeten worden verzameld, hebben te maken met het voorzien in primaire levensbehoeften. Wanneer deze primaire levensbehoeften zijn vervuld en het huishouden op orde is, kan de mate van stress in de gezinnen worden verminderd. De gezinnen kunnen in dat geval doorstromen naar de volgende fase. Dit is de fase waarin de opvoeding van de kinderen binnen het gezin in beeld komt. Pas wanneer de opvoeding naar tevredenheid van ouders verloopt en risicofactoren tot een minimum zijn beperkt, kunnen de ouders van het gezin ‘verder’ kijken naar de volgende fase. Dit is de fase waarin het gezin actief kan participeren in de samenleving. In deze fase staat (zicht op) werk centraal. Hierbij wordt een doorstroom naar werk of maatschappelijke participatie (bv. vrijwilligerswerk) bewerkstelligd (vaak met behulp van lokale projecten die maatschappelijke participatie stimuleren zoals bv. een portfolioproject). Deze laatste stap vormt de sluitpost binnen de begeleiding. In figuur 2 is aan de hand van de A-B-C-fasering aangegeven waar belangrijke ijkpunten liggen voor de gezinsbegeleiding. Deze liggen op de eerste plaats bij de afronding van de urgente fase (na 2 maanden). Op de tweede plaats ligt een ijkpunt bij de afronding van de ‘standaardbegeleiding’ (na ongeveer 6 maanden). Omdat de overgang naar een volgende fase afhankelijk is van de gecreëerde stabiliteit en capaciteiten in de vorige fase, is het van belang dat bij iedere ‘overgang’ bepaalde criteria een rol spelen. Deze criteria vormen zowel intern als extern een belangrijk toetsingsinstrument. Ze vormen in de eerste plaats een intern toetsingsinstrument, omdat we aan de hand van de criteria kunnen evalueren of onze doelen behaald worden en of de gezinnen ‘vooruitgang’ boeken. Extern spelen deze criteria ook een rol om kritisch te bekijken of betrokken organisaties ook de gewenste inspanning doen om de problemen op te lossen of aan te pakken. Kanttekening hierbij is dat gezinnen zich tegelijkertijd in verschillende fasen kunnen bevinden; er is sprake van overlap. Zo zijn er veel gezinnen waarbij de acute fase nog niet is afgerond, maar die wel bezig zijn met taalcursus of scholing. Figuur: ‘IJkpunten voor gezinsbegeleiding’ binnen A-B-C-fasering’
A
IJkpunten: Urgente fase Ca. 2 maanden
B
Standaardbegeleiding
C
Ca. 6 maanden
Handboek Basiscoach – September 2010
37
In deze paragraaf is globaal het belangrijkste werkproces (namelijk het primaire proces: de begeleiding van de gezinnen) beschreven. Dit dient als basis voor de volgende paragrafen waarin de werkprocessen die aan dit primaire proces vastzitten, verder worden uitgelegd. 5.2
Begeleidingscyclus
In de rest van dit hoofdstuk lees je hoe de stappen rondom de gezinsbegeleiding er in de praktijk precies uit zien. De intake, het eerste huisbezoek en de afronding worden besproken. Daarnaast wordt ingegaan op de soorten rapportage die je binnen je werkzaamheden zult tegenkomen. In onderstaand figuur is schematisch weergegeven op welke manier de begeleidingscyclus is ingedeeld en hoe deze samenvalt met de dossiervorming rondom de gezinnen. Dit proces wordt in dit hoofdstuk nader toegelicht.
Werk Actieve Werving &Intake
dossier
1e huisbezoek & Intake verslag
Overdracht of afrondingsrapportage
Plan van Aanpak Intake
Eind gesprek
dossier
BEGELEIDINGSPLAN
5.2.1
Actieve Werving &Intake
Overleg tussen Interventiespecialist & Basiscoach; check plan van aanpak en voortgang gezin
Actieve werving Gezinnen worden aangemeld via netwerkpartners in de wijk. Dit kan bijvoorbeeld de DOSA, het Lokaal Zorgnetwerk, een basisschool of het Centrum voor Jeugd en Gezin zijn. Wanneer deze gezinnen binnen de doelgroep vallen (jonge kinderen en woonachtig in ons werkgebied); dan wordt er actie op ondernomen. Wanneer vooraf informatie is verkregen over het gezin dan wordt dit aan het gezin kenbaar gemaakt.
Gezinnen zullen zich ook via mond-tot-mond reclame aanmelden. Na tussenkomst van één van de netwerkpartners kan het gezin formeel bij het Sociaal Team in begeleiding worden genomen. Op het vlak van werving van gezinnen is het belangrijk dat er zowel actieve werving plaatsvindt, als aanmelding via netwerkpartners. De reden hiervan heeft te maken met de tweede doelstelling van het Sociaal Team (ingegeven door de methodiek ‘Meegroeien van Achterstandsgroepen’: Via een preventieve inzet te voorkomen dat huishoudens die momenteel nog niet ondersteund worden, (maar die wel ondersteuning kunnen gebruiken bij de opvoeding of bij het op orde krijgen van basale zaken binnen het huishoudens) in de toekomst in problemen gaan komen. Toewijzing van gezin aan Sociaal Team
Handboek Basiscoach – September 2010
38
Als er een signaal binnen komt bij het Sociaal Team dan wordt een intake gepland en vindt een inventarisatie plaats op alle leefgebieden. Op basis van de samenwerkingsovereenkomst (bijlage 7) worden de volgende probleemgebieden onderscheiden: I. II. III. IV. V.
werk, inkomen en schulden onderwijs/kinderen basis op orde sociaalpsychologische vraagstukken/verslaving/huiselijk geweld criminaliteit en geweld
Het Sociaal Team biedt biedt vanuit haar basiscoachingsfunctie hulp aan twee van de hieronder beschreven categorieën gezinnen hulp. Het gaat om ‘orde-op-zaken’-gezinnen, en ‘vinger aan de pols’-gezinnen. Wanneer een dergelijk gezin in begeleiding wordt genomen, dan is de betrokken interventiespecialist de casus-eigenaar van het gezin. De volgende typologieën van gezinnen worden onderscheiden (in de samenwerkingsovereenkomst): - Orde op zaken: kwetsbare gezinnen met een of meer risicofactoren die buitengesloten dreigen te raken; (betrokken partijen: maatschappelijk werk, sociale teams). Het gaat hier om problematiek op probleemgebied 1, 2 of 3. - Vinger aan de pols: gezin heeft geen expliciete hulpvraag en er is niet onmiddellijk actieve bemoeienis nodig, maar wel vermoeden van latente problematiek; (betrokken partijen: gezinscoaches of Sociale Teams via BJZ, CJG of via DOSA). Het kan hier gaan om problemen op tenminste één van de vijf probleemgebieden. - Stut en steun: gezinnen met chronische, hardnekkige en problematische situatie, waardoor men moeite heeft met organiseren van eigen leven (betrokken partijen: sociale teams, gezinscoaches, lokale zorgnetwerken, BJZ, CJG). Het kan hier gaan om problemen op tenminste één van de vijf probleemgebieden. - Direct (gedwongen) hulpaanbod: gezinnen met duidelijke urgente problematiek, waarbij een hulpverleningsaanbod al dan niet op vrijwillige basis noodzakelijk is (betrokken partijen: geïndiceerde zorg, BJZ, MEE, DOSA, LZB, LTHG). Het kan hier gaan om problemen op tenminste één van de vijf probleemgebieden. Schematisch ziet het model van probleemgebieden, typologieën en verantwoordelijkheden er als volgt uit:
Vinger aan de pols, Stut en steun of Direct (gedwongen) hulpaanbod
Orde op zaken, Vinger aan de pols
Indien na afloop van de intake bij het Sociaal Team blijkt dat het gezin buiten deze categorisering valt dan wordt hiervan verslag gedaan aan CJG/DOSA/LZN/AMW en wordt met hen besproken wie de begeleiding op gaat pakken en wie casus-eigenaar wordt. Afhankelijk van het probleemgebied wordt besloten welke Handboek Basiscoach – September 2010
39
hulpverlener van welke instelling het best casuseigenaar kan zijn. Mocht een gezin dat al enkele maanden in begeleiding is te ‘zwaar’ blijken voor basiscoaching, dan wordt op dezelfde manier met de netwerkpartners overlegd hoe aan de begeleiding vervolg gegeven kan worden. Het gezin wordt van dit proces op de hoogte gebracht.
5.2.2
Intake
In de eerste fase van het programma wordt een totaalscan van de thuissituatie en van het gezin gemaakt. De werkwijze van het programma ‘Meegroeien van achterstandsgroepen’ is erop gericht geen fragmentarische hulpverlening te verlenen. Door de interventie wil het programma risicofactoren binnen de gehele opvoed- en opgroeisituatie van kinderen bestrijden of doen afnemen. Een beginsituatie-analyse gebeurt daarom aan de hand van de genoemde zes leefvelden.
Intake
Binnen 2 weken na de intake gaan interventiespecialist en basiscoach gezamenlijk op huisbezoek om het intakeverslag compleet te maken (vaak blijkt tijdens het maken van het intakeverslag of tijdens analyse van problematiek dat nog aanvullende informatie nodig is). In deze beginfase worden ook betrokken hulpverleners ingelicht over de activiteiten van het Sociaal Team binnen het gezin. Het is van belang dat in de gaten wordt gehouden dat er in deze periode niet ‘te veel’ verschillende gezichten langskomen. Daarnaast is van belang dat deze eerste 2 weken stevig geïnvesteerd wordt in de begeleiding van het gezin. Er kan al snel vertrouwen opgebouwd worden door simpelweg dingen te ‘doen’. Het credo is in de eerste 2 tot 4 weken dan ook; ‘niet praten maar dóen!’. Gerichte actie is misschien wel het belangrijkste speerpunt tijdens de aanvang van gezinsbegeleiding. Hiermee kan eventueel wantrouwen jegens hulpverlening worden weggenomen. Wie doet de intake? De interventiespecialist is altijd aanwezig tijdens de intake. Deze wordt vergezeld door de teamchef of een andere interventiespecialist. Daarnaast wordt zoveel mogelijk geprobeerd dat de basiscoach ook mee gaat zodat die vanaf het begin van de begeleiding betrokken is bij het gezin. De basiscoach noteert de antwoorden tijdens het gesprek en maakt het verslag van de intake, daarnaast participeert de basiscoach ook in het gesprek. Van tevoren spreken teamchef , interventiespecialist en /of basiscoach af wat de taakverdeling is binnen het gesprek: de ene focust zich op de vragen van de checklist, de ander vraagt hierop door (om de vraag achter de vraag boven tafel te krijgen). Wat wordt tijdens de intake besproken? • Uitleg over werkwijze. Voorstellen van basiscoach die samen met collega de huisbezoeken zullen doen. Uitleggen dat de interventiespecialist ook regelmatig mee gaat op huisbezoek en ook een vaste contactpersoon is om op terug te vallen. • Bespreken van situatie rondom de verschillende leefvelden aan de hand van de checklist • Bespreken van mogelijke oplossingen rondom problemen en knelpunten en verwachtingen daarbij vanuit moeder en vanuit het Sociaal Team. • Startbrief wordt uitgereikt met daarop de belangrijkste spelregels en contactgegevens. • Bespreken van rol van moeder en verwachtingen van gezinsbegeleiding (we bieden hulp, maar de hulp is gericht op het idee dat de moeders het op termijn zélf gaan doen; daarmee heeft moeder zelf een actieve rol binnen het begeleidingsproces). Deze punten worden met moeder besproken: Wat kunt u van ons verwachten: Wij luisteren naar uw verhaal Wij gaan samen met u aan de slag met de besproken actiepunten We houden u op de hoogte: we bespreken met u wanneer we actie gaan ondernemen U kunt ons telefonisch bereiken wanneer u vragen heeft of een afspraak wilt maken of verzetten (bel uw contactpersoon) Als er sprake is van illegaliteit dan wordt dit beëindigd, wel kunnen we u in die gevallen helpen zoeken naar oplossingen. U kunt ons altijd vertellen wanneer u ontevreden bent (via uw contactpersoon of via uw begeleider) Handboek Basiscoach – September 2010
40
-
Wij koppelen terug aan onze netwerkpartners (DOSA/LZN/CJG/SOZAWE) dat wij begeleiding bieden aan uw gezin en op welke leefgebieden Wat verwachten wij van u: U gaat samen met uw begeleider aan de slag met de besproken actiepunten U probeert om de dingen die we samen doen ook zélf te leren Wanneer uw afspraak niet door kan gaan; bel ons even op of kom even langs We houden regelmatig contact met elkaar U geeft aan ons aan wanneer u ontevreden bent (via uw contactpersoon of de interventiespecialist) 5.2.3
Begeleiding
Na de intake gaat de begeleiding van start. Deze begeleiding is grofweg ingedeeld in 2 fasen. De eerste fase in de 2 maanden durende ‘acute fase’ (het ‘A’-tje van het ‘ABC-tje’). Tijdens deze fase worden de acute problemen aangepakt. Welke dat precies zijn is opgenomen in Bijlage 1: ‘Begeleidingscriteria Urgente Fase’. De tweede fase is de fase waarin routine wordt gebracht in het huishouden en opvoeding. De 3 R’s (Rust, Reinheid en Regelmaat) staan dan centraal. Tijdens deze fase worden de ‘standaardbegeleidingsaspecten’ afgewerkt. Om deze criteria binnen de twee fasen te behalen maakt de basiscoach bij aanvang van begeleiding een plan. Dit is het plan van aanpak. Daarbij wordt aan de verschillende criteria een tijdslijntje gehangen, afhankelijk van de termijnen die daaraan zijn toegekend volgens de methodiek van ‘Meegroeien van Achterstandsgroepen’ (zoals aangegeven in de tweede kolom van de zojuist besproken bijlagen). Het plan van aanpak vormt het kompas tijdens de begeleiding; er wordt tijdens casusoverleggen steeds inhoudelijk gecheckt of de voortgang binnen het gezin voldoende is en of alles volgens planning loopt. Deze ‘check’ is ook een belangrijke ijkpunt binnen de kritische beschouwing van de werkprocessen rondom de methodiek. Door aan de begeleidingscriteria termijnen te hangen, geven we aan dat hier voor zowel onszelf, als voor betrokken instanties als voor de gezinnen zélf een tijdspad aan hangt dat onvrijblijvend is. Wanneer door betrokken instanties bijvoorbeeld binnen de gestelde termijnen zonder resultaat wordt gehandeld geven we dit ook actief terug aan deze betrokken organisatie. Wanneer de gezinnen onvoldoende inzet tonen om rondom de actiepunten aan de slag te gaan zal er hierover ook een gesprek plaatsvinden waarin de consequenties hiervan worden besproken. Dit alles geeft dus aanleiding om de methodiek en de gestelde doelen kritisch te blijven kijken; zowel intern naar de projectorganisatie toe, als naar de cliënten, als naar de ‘buitenwereld’; de betrokken organisaties en (gespecialiseerde) hulpverlening. We bespreken de voortgang van de gezinnen natuurlijk ook met henzelf. Dit gebeurt tijdens de huisbezoeken. Daarnaast is er een eindgesprek wanneer de begeleiding wordt afgerond; en een nazorggesprek (6 maanden na het eindgesprek). Op die momenten wordt besproken wat de moeder zelf vond van de begeleiding en of zij het idee heeft dat het haar heeft geholpen. De interventiespecialist doet deze gesprekken (samen met de teamchef of met een andere interventiespecialist). Hoe lang duurt de begeleiding van een gezin ongeveer? Na de acute fase (ca. 2 maanden) zal de tweede fase nog ca. 4 maanden in beslag nemen zodat de begeleiding van een gezin na ongeveer 6 maanden in totaal ‘afgerond’ wordt. Ongeveer een half jaar na het afrondingsgesprek vindt een nazorggesprek plaats. 5.2.4
Rapportage gekoppeld aan de begeleidingscyclus
Dossiervorming vindt op twee manieren plaats: in hardcopy (op papier) en digitaal. Dossiervorming en archivering is (wettelijk) verplicht bij deze vorm van gezinsbegeleiding. We verwachten van je dat je zowel het digitale dossier; als het hardcopy-dossier in de dossierkast up-to-date houdt. Dit betekent dat wanneer je er niet bent; andere mensen (met name je interventiespecialist) moeten kunnen begrijpen wat er speelt binnen het gezin. Let goed op dat je belangrijke brieven en bewijsstukken niet te lang in je bezit hebt en tijdig terug geeft aan de moeders. Let ook goed op dat je tegen het einde van je stageperiode of tijdens grote perioden van afwezigheid (vakantie) deze zaken netjes opruimt en afhandelt. Handboek Basiscoach – September 2010
41
Soorten rapportage waar de basiscoach mee in aanraking komt: -
plan van aanpak Intakeverslag Casusdossier Afrondingsdossier Overdrachtsdossier Knelpuntrapportage Nazorgverslag
Deze soorten rapportage staan in de onderstaande figuur gekoppeld aan de stappen binnen de gezinsbegeleiding:
In het volgende hoofdstuk wordt dieper ingegaan op de inhoud van de bovenstaande soorten rapportage.
Handboek Basiscoach – September 2010
42
Hoofdstuk 6 – De rol van de basiscoach binnen de gezinsbegeleiding Over rapportage, overleggen, contacten met externen
In dit hoofdstuk lees je hoe de gezinsbegeleiding er in de praktijk uit zal zien. Je ziet op welke manier de rapportage aan de gezinsbegeleiding is gekoppeld en wat daarbij jouw rol is.
Start begeleiding
INTAKE
Overdracht of afronding
Nazorg
Stappen binnen de begeleiding
Intakeverslag
Plan van Aanpak
Casusdossier
Knelpuntrapportage
Overdrachtsrapportage of Afrondingsrapportage
Nazorgverslag
Brondocument (basisgegevens per gezin)
Soort Rapportage
6.1
Intakeverslag
Werk het intakeverslag nauwkeurig uit. Leg vast wat er tijdens het intakegesprek per vraag is beantwoord door moeder. Arceer of geef duidelijk aan wat nog niet duidelijk is geworden uit het intakegesprek en wat in het eerst volgende gesprek nog nagevraagd moet worden aan moeder. Zorg ook dat je duidelijk aangeeft welke punten een actiepunt worden en die dus in het casusdossier opgenomen moeten worden. Vul tenslotte ook je algemene indruk en conclusie in. Wanneer je het intakeverslag hebt afgerond stuur je het per mail naar de mensen die tijdens het intakegesprek aanwezig waren. Zij lopen het document na en vullen de eindconclusie aan. De aanvullingen en openstaande vragen worden tijdens het eerste huisbezoek na het intakegesprek beantwoord en toegevoegd aan het intakeverslag. Dit levert het definitieve intakeverslag op. Dit verslag gaat in het werkdossier en wordt opgenomen in het archief.
6.2
Casusdossier
Waar vind je een format van een casusdossier? P-schijf map ‘systematiek van intake tot afronding’ à ‘begeleiding’
Handboek Basiscoach – September 2010
43
Het casusdossier is een belangrijk werkdossier. Na elke afspraak of na elk contact wordt in dit dossier relevante informatie opgenomen. Het casusdossier is zó ingericht dat per actiepunt (ingedeeld onder de verschillende leefgebieden) de ontwikkelingen worden bijgehouden. Daarnaast wordt de algemene ontwikkeling beschreven in de algemene voortgangsrapportage. Hiermee is het een belangrijk instrument dat de interventiespecialist gebruikt om te kijken of de voortgang binnen het gezin voldoende is. Het is dan ook een belangrijk uitgangspunt tijdens de bespreking van de gezinnen binnen de casusoverleggen tussen interventiespecialist en basiscoach. Je maakt voor elk nieuw gezin een dergelijk casusdossier aan. Hierin zet je de actiepunten uit het intakeverslag. Daarnaast kunnen er tijdens de begeleiding natuurlijk nieuwe actiepunten bij komen. Let goed op dat alle actiepunten uit het intakeverslag in het casusdossier komen te staan. Wees ook altijd alert op het toevoegen van nieuwe actiepunten.
6.3
Werkdossier
Het werkdossier is een map waarin alle informatie van het gezin zit. Je werkt dagelijks vanuit dit dossier. Dit dossier wordt bewaard in de centrale dossierkast. Voor elk gezin dat je gaat begeleiden maak je gebruik van een (hardcopy) werkdossier. Dit werkdossier is een mapje waarin je overzichtelijk de belangrijke (schriftelijke) informatie van het gezin in bewaart. Zaken die in een werkdossier zitten zijn: -
6.4
casusdossier intakeverslag belangrijke papieren van de gezinnen (of kopieën hiervan) eventueel bezwaarschriften die je hebt geschreven overige relevante (schriftelijke) informatie
Brondocument
Waar vind je het gezamenlijke brondocument: p-schijf map ‘brondocument’
Het brondocument is bedoeld als administratieve ondersteuning tijdens de begeleiding van de gezinnen. Op deze manier kan gemakkelijk worden achterhaald wat de actieve caseload is en kunnen belangrijke kerngegevens worden opgezocht. Je bent niet de enige die in dit document wijzigingen aanbrengt; ook anderen gebruiken dit document om gegevens van hun gezinnen in te noteren of om dingen op te zoeken.
Na afloop van de intake noteer je de kerngegevens van je nieuwe gezin in het brondocument. Let op dat je regelmatig in het brondocument bekijkt of de gegevens van je cliënten nog kloppend zijn. In het brondocument staan de gegevens van alle gezinnen die in begeleiding zijn via het Sociaal Team. Ook de gezinnen die al zijn afgerond zijn hierin opgenomen. Als je cliënten van andere basiscoaches aan de telefoon krijgt, kun je via het brondocument uitzoeken wat hun gegevens zijn.
6.5
Plan van aanpak en tijdslijn
Waar vind je een format van een begeleidingsplan en tijdslijn? P-schijf map ‘systematiek van intake tot afronding’ à ‘begeleiding’à à ‘begeleidingsplan’
Handboek Basiscoach – September 2010
44
Wanneer een gezin via het Sociaal Team wordt begeleid wordt er binnen een maand een definitief plan van aanpak opgesteld. Dit plan van aanpak dient bondig en overzichtelijk te zijn. Kernelement van het plan van aanpak is de tijdslijn. De tijdslijn bestaat uit de hierboven omschreven actiepunten; maar deze punten zijn gespecificeerd per gezin. Door deze tijdslijn in de gaten te houden wordt ondervangen dat de algemene begeleiding en bijbehorende prioriteiten overzichtelijk blijven en dat planmatig gewerkt wordt. Het plan van aanpak wordt met moeder besproken zodat zij op de hoogte is van het plan. Daarnaast wordt duidelijk wat moeder kan verwachten van de begeleiding en wat er verwacht wordt van moeder zelf. Wanneer de begeleiding hapert kan ook teruggevallen worden op het plan van aanpak. Omdat er op een goede manier moet worden samengewerkt met de netwerkpartners zijn er afspraken gemaakt over de manier waarop het Plan van Aanpak er formeel uit moet komen te zien. Je vindt uitleg hierover in bijlage 7 (‘formele eisen ten aanzien van het plan van aanpak’). Samen met de interventiespecialist maak je het plan van aanpak en bespreek je dit met het gezin. De interventiespecialist is uiteindelijk verantwoordelijk en wordt daarom ‘casuseigenaar’ genoemd. Het plan van aanpak wordt binnen een maand na de intake opgesteld. Het is belangrijk dat het zo snel mogelijk gebeurt en dat van deze termijn niet wordt afgeweken omdat er dan vanaf de start van de begeleiding gericht en planmatig gewerkt wordt. Binnen deze periode bespreek je het plan van aanpak ook met de moeder en maak je eventueel aanpassingen. Je geeft een kopie van het plan van aanpak aan moeder (dit plan van aanpak bespreek je eerst met je interventiespecialist) Tijdens het opstellen van de tijdslijn kun je gebruik maken van de ‘geformaliseerde tijdslijnen’. Hoofdstuk 7 (Stappenplan Begeleidingscriteria) gaat hier uitvoerig op in. Hierin wordt uitgelegd wat voor stappen worden gevolgd bij het oplossen van de verschillende begeleidingscriteria. Zoals opgenomen in de format van het plan van aanpak bestaat dit plan uit 2 delen: Inhoud van het plan van aanpak: 1 a4: Eigen korte en bondige probleemanalyse en formulering van hoofd- en subdoelen -
Hulpvraag geformuleerd op grond van intake
-
Overzicht actiepunten (vanuit intakeverslag)
-
Eigen interpretatie van problematiek (aandachtspunten/overzicht)
-
Eigen interpretatie van aanpak (prioriteiten, hoofddoelen en subdoelen worden in de vorm van actiepunten geformuleerd)
1 a4: De tijdslijn: je plan van aanpak -
per leefgebied geef je schematisch weer wat hoofd- en subdoelen zijn
-
daarbij geef je een deadline aan waarop hoofd- en subdoelen zijn behaald
-
houd rekening dat alle relevante begeleidingscriteria (bijlage 1,2,3, worden meegenomen in je tijdslijn
-
zorg dat je brede hoofddoelen, nauwkeurig uitwerkt in subdoelen met bijbehorende deadlines (zodat je stapje-voor-stapje je doel gaat bereiken en dat je dus bij ‘brede’ doelen wel op gezette momenten kunt kijken of je op ‘schema’ ligt.)
Handboek Basiscoach – September 2010
45
In de onderstaande tabel is als voorbeeld een tijdslijn opgenomen rondom het actiepunt ‘administratie’. Het is belangrijk dat de basiscoach ieder actiepunt in haalbare en afgebakende subdoelen indeelt zodat het werk concreet blijft en zodat goed in de gaten kan worden gehouden of de begeleiding volgens planning verloopt. WERK & INKOMEN: actiepunten ADMINISTRATIE Eerste ordening papieren Schuldenoverzicht maken Kasboek gebruik aanleren Herhaling administratie Herhaling administratie Boodschappenlijstje samen opstellen en samen boodschappen doen Check
Korte toelichting Mappen en perforator mee
Samen brieven openen en opbergen Kasboekgebruik a.d.h.v. budget voor boodschappen in het kasboek Doet moeder zelfstandig administratie? (brieven en kasboek?)
Deadline Week 20 Week 12 Week 13 Week 14 Week 15 Week 16 Week 17 Week 18
Het gebruik van tijdslijnen is een centraal aspect binnen de gezinsbegeleiding. De reden hiervan is dat er kritisch gekeken kan worden naar de voortgang van de begeleiding; maar ook kritisch gekeken kan worden naar de prestaties van externe instanties die een rol spelen binnen het afwerken van de actiepunten. Wanneer de Sociale Dienst bijvoorbeeld binnen 6 weken geen uitslag geeft over een BB-aanvraag; dan kan hierover contact met hen worden opgenomen om te voorkomen dat het proces hierdoor vertraging oploopt. 6.6 Deadlines voor Rapportages 1.
Werving: Gezinnen worden op verschillende manieren geworven voor het begeleidingstraject: o Actieve werving via looplijst of GBA-lijst van gezinnen met kinderen t/m 12 jaar o Gezinnen melden andere gezinnen aan: werving via mond-tot-mond-reclame o Netwerkpartners melden een gezin aan voor een intake in het betreffende geografische gebied
2.
Intake: De betrokken interventiespecialist voert het intakegesprek samen met de teamchef of een andere interventiespecialist en geassisteerd door basiscoach. Opbrengt: conceptversie intakeverslag. o Je wordt uitgenodigd voor een intakegesprek door je interventiespecialist (soms is dit op korte termijn!) o Na afloop van de intake wordt het intakedossier gearchiveerd en wordt een werkdossier opgesteld o Interventiespecialist en basiscoach plannen eerste huisbezoek na intake (binnen week na intake) Basiscoach mailt eerste opzet intakeverslag binnen 4 dagen na de intake naar de interventiespecialist en andere aanwezigen tijdens intakegesprek Basiscoach werkt binnen 4 dagen gegevens van nieuw gezin bij in het brondocument
3.
Betrokken interventiespecialist en basiscoach doen eerste huisbezoek na intakegesprek. Opbrengst: definitieve versie intakeverslag. Termijn: binnen 2 weken na intakegesprek. o Interventiespecialist en basiscoach zorgen dat binnen 2 weken na intake het complete intakedossier wordt gearchiveerd en digitaal wordt aangemaakt Handboek Basiscoach – September 2010
46
Basiscoach en interventiespecialist zorgen ervoor dat binnen 2 weken na de intake het intakeverslag compleet is Basiscoach maakt casusdossier en werkdossier aan (hardcopy en digitaal)
4.
Interventiespecialist/basiscoach nemen contact op met betrokken organisaties (DOSA/LZN). Interventiespecialist/basiscoach neemt contact op met betrokken hulpverlening om deze op de hoogte te stellen van onze aanwezigheid in het gezin en het aanbod van onze zorg (ondersteund door Interventiespecialist). Deadline: 3 weken na intake.
5.
Begeleiding gaat van start: Basiscoach mailt na 3 weken na intake het plan van aanpak naar de interventiespecialist. Na 4 weken is het plan van aanpak definitief en besproken met het gezin. Basiscoach en interventiespecialist stellen een evaluatiemoment vast (na ca. 3 maanden). Dit wordt besproken met gezin en wordt in gezamenlijke agenda’s genoteerd en opgenomen in het plan van aanpak
6.
Wanneer basiscoach vóór afronding van gezinsbegeleiding stage beëindigt; of langdurig ` afwezig is (vakantie/ziekte): Basiscoach stelt overdrachtsrapportage op en bespreekt dit uiterlijk 2 weken vóór (tijdelijk) vertrek met interventiespecialist
7.
Na ca. 6-8 maanden vindt een afrondingsgesprek plaats. Deze gesprekken worden gehouden door teamchef en/of interventiespecialist(en). Tijdens dit laatste gesprek wordt een foto gemaakt (als ‘positief eindbeeld’). De gezinnen ontvangen deze foto. Daarnaast wordt de gezinnen medegedeeld dat zij uitgenodigd blijven voor activiteiten die vanuit het sociaal team worden georganiseerd, zij zullen daar schriftelijk van op de hoogte worden gesteld. De interventiespecialist maakt het verslag van het afrondingsgesprek. Basiscoach maakt voorafgaand aan het eindgesprek een eindrapportage Basiscoach zorgt ervoor dat het gezin de foto ontvangt Basiscoach handelt werkdossier af en zorgt dat alles overzichtelijk is (hardcopy/digitaal) Basiscoach werkt brondocument bij met laatste gegevens (datum afronding)
8.
Ca. 6 maanden na het eindgesprek vindt een (nazorg)gesprek plaats met de gezinnen om te inventariseren in hoeverre hulpaanbod effectief is geweest en terugval is uitgebleven (project- en kwaliteitsevaluatie). De interventiespecialist is verantwoordelijk voor de planning en verslaglegging van deze gesprekken.
Handboek Basiscoach – September 2010
47
6.7
Knelpunten
Waar vind je een leeg format van een knelpuntrapportage? P-schijf map ‘systematiek van intake tot afronding’ à ‘knelpunten’ Een knelpunt is een actiepunt dat moeizaam of niet van de grond komt zodat het gezin in een onwenselijke en soms gevaarlijke situatie terecht komt. We kunnen hierbij denken aan zaken variërend van het uitblijven van maand- of weekgeld door de KBR tot een dringende behoefte aan opvoedingsondersteuning via een indicatie van Jeugdzorg etc. Knelpunten kunnen zich op twee manieren manifesteren: - Stelselmatig bij verschillende gezinnen maar met dezelfde oorzaak - Zeer ernstige en ingewikkelde problematiek waarbij vaak vele verschillende actoren betrokken zijn en waar geen oplossing voor komt (of waarbij de oplossing onacceptabel lang duurt) Het signaleren, beschrijven en aanpakken van knelpunten neemt een belangrijke positie in binnen de begeleiding van gezinne. Via deze functie leveren de Sociale Teams opbouwende kritiek aan betrokken instanties die soms niet goed zijn ingericht op de cliënten, of steken laten vallen. Hiermee worden vanuit de frontlinie (de realiteit, met de poten in de modder) signalen doorgegeven aan management en beleidsmakers op verschillende niveaus zodat zij beter kunnen anticiperen op de realiteit van hun doelgroep. Via deze opbouwende kritiek zouden betrokken instanties en gemeentelijke diensten hun werkprocessen beter kunnen inrichten op de vraag van de burger. Van alle teamleden wordt gevraagd alert te zijn op het signaleren van deze knelpunten. Dit begint al op het niveau van de basiscoach die in het casusdossier een knelpunt kan beschrijven. Deze knelpunten worden met de interventiespecialist besproken in het casusoverleg of (indien sprake is van een urgente situatie) tijdens de briefings. Als de basiscoach het knelpunt niet kan oplossen, adviseert de interventiespecialist hem of haar daarbij. Waar nodig neemt de interventiespecialist ook zélf initiatief, met name met het oog op de eindverantwoordelijkheid binnen de casussen. Als ook dit niet het gewenste resultaat oplevert dan laat de interventiespecialist zich adviseren door de teamchef. Dit kan dagelijks (indien sprake van een urgente situatie) of tijdens het gezamenlijke casusoverleg. Hier zit wederom een ‘opschalingsmogelijkheid’; wanneer het knelpunt niet wordt opgelost kan de teamchef binnen de projectorganisatie rondom initiatief nemen om de situatie op te lossen. Dit doet hij of zij door de casus in te brengen tijdens de intervisiebijeenkomsten van teamchefs; of via contactpersonen uit zijn of haar netwerk van betrokken organisaties (zie figuur: ‘schema van opschaling’). Los van de inspanning naar de concrete oplossing van het probleem toe, dient er op elk niveau ook inspanning te gaan naar het beschrijven van het knelpunt zodat hier een toekomstles uit gehaald kan worden. Je kunt ervan uitgaan dat deze informatie (via de teamchef) ook gedeeld wordt met de betrokken instantie/organisatie. Hiervoor is een format opgesteld. Deze vindt je op de p-schijf.
Handboek Basiscoach – September 2010
48
Directie betrokken dienst/organisatie
Teamchef
Interventiespecialist
Basiscoach
Gezin
Figuur: schema van opschaling
6.8
Overdracht en afronding van gezinnen (intern)
Waar vind je een format van een overdrachts- en afrondingsdossier? P-schijf map ‘systematiek van intake tot afronding’ à ‘overdracht’ en ‘afronding’ Overdracht Wanneer je langdurig afwezig bent of het einde van je stage nadert; dan ga je aan de slag om overdrachtsrapportages van je gezinnen te maken. De gezinsbegeleiding moet dan namelijk (tijdelijk) overgedragen worden naar andere basiscoaches. Om dit gat te overbruggen wordt er een overdrachtsdossier gemaakt zodat (nieuwe) medewerkers inhoudelijk goed op de hoogte zijn van het gezin wanneer de vaste begeleider er (niet meer) is. Afronding Wanneer de begeleiding van je gezin afgerond gaat worden, stel je afrondingsrapportage op. Je besteed hierbij aandacht aan de bijdrage vanuit het Sociaal Team per leefgebied (wat is er gebeurd? Welke punten zijn aangepakt? Wat is het verschil tussen begin- en eindsituatie). Daarnaast besteed je aandacht aan de huidige stand van zaken van het gezin per leefgebied. Tenslotte bespreek je openstaande actiepunten of nog lopende zaken (per leefgebied) en geef je aan wat aandachtspunten zijn voor het nazorggesprek (na 6 maanden vindt een nazorggesprek plaats met het gezin en interventiespecialist: daarbij kan worden ingegaan op enkele zaken die jullie belangrijk vinden om na een tijdje nog eens na te vragen omdat ze op dat moment nog onstabiel zijn). Op basis van je afrondingsrapportage vindt een afrondingsgesprek plaats waarbij de teamchef en/of interventiespecialist(en) betrokken zijn. Tijdens de laatste huisbezoeken zorg je ervoor dat er een foto wordt gemaakt van het hele gezin samen. Deze kun je plastificeren en aan de gezinnen geven als eindbeeld waar ze trots op kunnen zijn! Verder let je goed op de afhandeling van papieren en bewijsstukken: deze dienen allemaal aan in het bezit van de gezinnen te zijn en niet meer in de dossiers te zitten. Zorg er tenslotte voor dat je het dossier zo goed mogelijk ordent zodat het mee genomen kan worden tijdens het
Handboek Basiscoach – September 2010
49
afrondingsgesprek (laatste versie casusdossier, intakeverslag, afrondingsrapportage).
6.9
Verhouding Interventiespecialist en Gezin
De interventiespecialist gaat minimaal één keer per 2 maanden mee op huisbezoek bij de gezinnen in zijn of haar caseload. De interventiespecialist heeft meestal een vaste dag in de week waarop hij of zij meegaat op huisbezoek (ca. 3-4 huisbezoeken per dag). De reden hiervan is dat de interventiespecialist dan ter plaatse ondersteuning kan bieden aan de basiscoach (binnen de gezinsbegeleiding). Daarnaast onderhoudt de interventiespecialist op deze manier ook het contact met de gezinnen. De interventiespecialist is op de achtergrond namelijk altijd de stabiele factor binnen de gezinsbegeleiding (de interventiespecialist is een vaste kracht binnen het Sociaal Team en heeft structureel contact met de moeders). De interventiespecialist is eindverantwoordelijke voor de begeleiding van de gezinnen en is ten alle tijden op de hoogte te van wat er zich afspeelt binnen de gezinnen. Daarvoor is dan ook de uitgebreide communicatiestructuur ingericht (casusoverleg, casusdossiers etc.). Zorg ervoor dat je je rapportage altijd zó inricht dat de interventiespecialist ook een goed inzicht heeft in de stand van zaken rondom je gezinnen.
6.10
Casusoverleg
Casusoverleg tussen interventiespecialist en student: -
Het overleg vindt plaats tussen de interventiespecialist en een koppel basiscoaches. Er worden dus ongeveer 8 tot 10 gezinnen besproken tijdens dit casusoverleg.
-
Er zou ongeveer een uur uitgetrokken moeten worden voor een casusoverleg.
-
Het casusoverleg vindt eens per twee weken plaats.
-
Tijdens het casusoverleg worden grofweg twee onderwerpen besproken; 1. de algemene voortgang van het gezin en de stand van zaken wat betreft routine in het huishouden (de begeleidingscriteria, bijlage 1,2,3) en 2. de voortgang van concrete actiepunten vanuit het casusdossier (aan de hand van de tijdslijnen; opgesteld in je plan van aanpak)
-
Qua voorbereiding zorgt de interventiespecialist dat hij/zij op de hoogte is van de laatste versie van het casusdossier en dat eventuele punten die daaruit opvallen genoteerd zijn. Daarnaast is de interventiespecialist (continu) op de hoogte van het plan van aanpak en de bijbehorende tijdslijnen.
-
Een belangrijk kernelement tijdens de bespreking van de afzonderlijke gezinnen zijn de ‘tijdslijnen’. In de tijdslijn komt de inhoud van het casusdossier samen met de planning die hieromtrent gemaakt is. Door het bespreken van de tijdslijnen wordt dus het plan van aanpak besproken en daarmee of het gezin op ‘de goede weg’ zit.
-
Eens in de zoveel tijd kan het document ‘begeleidingscriteria’ (zie bijlage 1,2,3) tijdens het casusoverleg besproken worden om te kijken of er geen zaken bij in zijn geschoten en om te kijken of aan alle actiepunten nog wel wordt gedacht. Het gaat hierbij met name om de begeleidingscriteria (bijlage 1,2,3) die ervoor zorgen dat er ná de eerste 2 maanden van de acute fase, ook routine in het huishouden wordt gebracht.
-
De basiscoach bereidt dit overleg voor door ervoor te zorgen dat de tijdslijnen up-to-date zijn en de casusdossiers bijgewerkt zijn. De basiscoach kan ook zelf belangrijke punten inbrengen om te bespreken zoals knelpunten bij instanties, of binnen de begeleiding, of begeleidingsaspecten waar steeds opnieuw tegen aan gelopen wordt.
Handboek Basiscoach – September 2010
50
6.11
Samenwerkingsafspraken met netwerkpartners
Om op een juiste manier samen te werken met alle netwerkpartners is er een samenwerkingsovereenkomst gesloten tussen belangrijke partijen. In eerste aanleg zijn er vijf partijen die zich committeren aan de samenwerkingsovereenkomst, te weten de Sociale Teams, de Centra voor Jeugd en Gezin, de Lokale 16 Zorgnetwerken , de Deelgemeentelijke Organisaties Sluitende Aanpak en het Bureau Jeugdzorg. Gezamenlijk vormen zij een systeem om probleemgezinnen in de zorg te krijgen en bij tijdige signalering te ondersteunen. Op termijn is het belangrijk en wenselijk dat ook andere partners op het terrein van zorg aan (probleem)gezinnen zich aan de samenwerkingsafspraken committeren, bijvoorbeeld het Algemeen Maatschappelijk Werk en de Zorg Advies Teams (ZAT’s). In de samenwerkingsovereenkomst staan belangrijke afspraken over de manier waarop de gezinsbegeleiding binnen de Sociale Teams plaatsvindt. Meer informatie hierover vindt je in bijlage 7. Wanneer rapportage naar externen plaatsvindt dan is het gezin hiervan op de hoogte. Het is een belangrijk uitgangspunt dat het gezin expliciet op de hoogte wordt gebracht wanneer informatie wordt gedeeld met netwerkpartners. Basiscoaches of interventiespecialisten nemen over het algemeen geen deel aan (externe) casusoverleggen. Soms is het nodig dat een duidelijke taakverdeling wordt afgesproken (wanneer bijvoorbeeld veel verschillende hulpverleners in het gezin aanwezig zijn); in die gevallen vindt er afstemming plaats (waar mogelijk bij het gezin thuis). De uitkomst hiervan wordt met de gezinnen besproken. De basiscoaches handelen over het algemeen samen met de moeders de communicatie met externen af op het niveau van de dagelijkse contacten (klantmanager/belastingdienst/kinderopvang/ENECO/waterschap e.d.). De interventiespecialist monitort dit intensief. Wanneer er contact plaatsvindt met hulpverleners of andere betrokkenen die het ‘dagelijkse contact’ overschrijden, dan wordt dit expliciet besproken tussen basiscoach en interventiespecialist. Afhankelijk daarvan neemt één van hen contact op met de betrokken hulpverlener (bij voorkeur is dit de interventiespecialist i.v.m. continuïteit en verantwoordelijkheid voor en betrokkenheid bij het begeleidingsproces). Zorg er altijd voor dat je eventuele rapportage die naar ‘buiten’ gaat eerst met je interventiespecialist voorbespreekt of voorlegt. Voeg de interventiespecialist ook toe als geadresseerde wanneer het gaat om mailcontacten. Wanneer, ondanks de inspanningen van moeder en basiscoach, bepaalde zaken ‘vastlopen’; dan grijpt de interventiespecialist in, in overleg met de basiscoach. Hij of zij bespreekt dit tijdens het casusoverleg ook met teamchef. Afhankelijk van de zwaarte van de problematiek van het vastgelopen actiepunt pakt de interventiespecialist dit zelf op voorzien van advies van teamchef, óf de teamchef pakt het op wanneer sprake is van veel voorkomende of zeer ernstige problematiek (knelpunt).
6.12
Geen vrijwillige participatie, motivatieproblemen en omgaan met illegaliteit
Geen vrijwillige participatie Er zijn verschillende momenten waarop gezinnen de begeleiding door het Sociaal Team kunnen weigeren. Wanneer de begeleiding van start gaat wordt de begeleidingsovereenkomst[d1][d1] door een medewerker van het Sociaal Team (vaak de interventiespecialist) en door de moeder/vader getekend. Hiermee verbinden zowel de moeder/vader als de begeleider vanuit het Sociaal Team zich aan de begeleiding. Het uitgangspunt hierbij is dat de begeleiding niet verplicht is, maar ook niet vrijblijvend. Tijdens de eerste fase van de gezinsbegeleiding (a-fase) kan het zo zijn dat het gezin dermate ernstig in de problemen is gekomen dat er een zekere passiviteit is ontstaan. Het is belangrijk dat je als gezinsbegeleider in die a-fase energie en actie binnen de begeleiding krijgt. Natuurlijk is het in de a-fase ook belangrijk dat de gezinsleden zelf ook zaken oppakken, dat kunnen ook zeer kleine actiepunten zijn. Aan de andere kant moet je je ervan bewust zijn dat er in die eerste fase vaak een grote mate van stress in het gezin is ontstaan en dat zij soms ‘door de bomen het bos niet meer zien’: dit vraagt van jou als begeleider om hier beweging in te krijgen
16
Met Lokaal Zorgnetwerk (LZN) wordt tevens inbegrepen het Lokaal Team Huiselijk Geweld (LTHG) Handboek Basiscoach – September 2010
51
en er vaak extra energie in te steken. Gebruik het plan van aanpak bij de gezinnen en zorg dat je regelmatig met de gezinnen door neemt wat er al bereikt is. Wanneer de moeder/vader tijdens het begeleidingsproces aangeeft ‘niet meer te willen meewerken’; dan zijn daar consequenties aan verbonden. In de eerste plaats wordt via een gesprek met de interventiespecialist en basiscoach besproken wat de reden hiervan is. Wanneer moeder/vader niet reageren op telefoontjes en/of aanbellen wordt een brief geschreven met een verzoek om een afspraak. Het uitgangspunt is dat er ten alle tijden een afrondingsgesprek plaatsvindt met moeder/vader. Wanneer er zorgen zijn omtrent de thuissituatie en de positie van de kinderen daarin, wordt dit gemeld in het afrondingsgesprek en als moeder/vader dit niet onderkennen of hier niet samen mee aan de slag willen gaan; dan wordt dit expliciet gemeld bij betrokken netwerkpartner en/of instantie (AMK, DOSA, LZN etc). Moeder/vader worden hiervan op de hoogte gesteld. Dit proces gaat in nauw overleg tussen basiscoach, interventiespecialist en eventueel teamchef. Om duidelijkheid te krijgen voor zowel gezin als basiscoach over consequenties voor gezinsbegeleiding is het belangrijk hier duidelijke afspraken over te maken met de interventiespecialist. Als er uiteindelijk geen contact met het gezin gelegd kan worden (via brief, telefoon, spontaan huisbezoek); dan zal er, mits er geen zorgen zijn over de kinderen, een brief verstuurd worden dat het dossier gesloten zal worden. Mocht er wel na enige tijd contact komen dan worden afspraken gemaakt met betrekking tot harde termijnen waarop in specifieke punten verandering moet komen wil de begeleiding worden voortgezet. Dit kan schriftelijk worden vastgelegd in het casusdossier en is onderwerp van gesprek tijdens het casusoverleg. Motivatieproblemen Wanneer gedurende het begeleidingsproces problemen ontstaan rondom de motivatie van de moeder of vader dan wordt dit door de basiscoach en de interventiespecialist met het gezin besproken. Soms is het nodig dat er duidelijke afspraken worden gemaakt zodat helder is wat moeder van de begeleiding kan verwachten en wat er van moeder verwacht wordt. Het plan van aanpak is hierbij het uitgangspunt. Maar het kan ook betekenen dat de afspraken uit het plan van aanpak aan subdoelen en subtermijnen worden verbonden. De openstaande actiepunten en de bijbehorende planning kunnen in zo’n gesprek op papier worden gezet en door basiscoach, interventiespecialist en moeder worden ondertekend. Op deze manier kan ook teruggegrepen worden op deze afspraken en waar nodig consequenties aan worden verbonden. Problemen rondom motivatie en vrijwillige participatie kennen nooit een standaardoplossing. Het is belangrijk om op bovenstaande procedure terug te vallen maar de beschreven procedure is niet altijd een oplossing op zichzelf. Je moet je ervan bewust zijn dat dit soort onderwerpen weerbarstige dilemma’s zijn binnen dit werk en het is dan ook erg belangrijk dat je de ruimte zoekt hierover met collega’s en interventiespecialist in gesprek te gaan. Je kunt hen vragen naar ervaringen in soortgelijke situaties en je kunt bespreken hoe je grenzen kunt vaststellen en bewaken door hierover te praten en afspraken over te maken met het gezin. Dit kan bijvoorbeeld tijdens briefings en casusoverleggen. Het is ook belangrijk in je achterhoofd te houden dat er tijdens de eerste fase van de begeleiding (de A-fase) vaak sprake is van een grote mate van stress binnen de gezinssituatie. Indien je ernstig in de problemen zit en zorgen hebt over geld voor eten, ben je daar soms zo op gefocust dat je andere zaken (die misschien ook belangrijk zijn) minder prioriteit geeft. Het is hierdoor soms lastig om afspraken na te komen omdat mensen geen structuur in hun leven hebben. Ze zien soms door de bomen het bos niet meer’. Tijdens deze fase is het belangrijk dat de basiscoach of interventiespecialist het voortouw neemt en een tijdsinvestering doet in het gezin. Vaak moet er even wat extra energie in het gezin vanuit de kant van de hulpverlening om het machinetje weer draaiend te krijgen. Op een gegeven moment moet je ook iets terug kunnen verwachten van de cliënt en het is daarom wel belangrijk om vanaf het begin te focussen dat cliënten zelf ook zaken oppakken (dat kan ook in ‘het klein’; zoals het posten van een brief). Zelfredzaamheid (hoe klein dan ook) is dus tegelijkertijd een aandachtspunt vanaf het begin van de begeleiding. De balans tussen input vanuit hulpverlening en vanuit cliënt ligt echter in de acute fase iets meer bij de hulpverlener en gaat wordt gedurende de begeleiding verschoven naar de gezinsleden zelf. Illegaliteit Het algemene uitgangspunt dat in alle situaties geldt wanneer illegale situaties worden aangetroffen: ‘wat niet mag, moet stoppen. We kunnen wel helpen met het vinden van een oplossing maar die oplossing past binnen de kaders van de wet.’ Indien er illegale situaties voordoen wordt dit in de eerste plaats expliciet benoemd
Handboek Basiscoach – September 2010
52
richting het gezin. Vaak is het hierbij belangrijk te wijzen op consequenties die de illegale situatie met zich meebrengen. Soms is het mogelijk om een termijn te stellen waarbinnen het probleem opgelost moet zijn. Daarbij spreek je af wat de rol van het gezinslid is, en wat het gezinslid kan verwachten van de basiscoach. Afhankelijk van de situatie kan dit schriftelijk worden vastgelegd. Het kan voorkomen dat je in aanraking komt met illegale situaties binnen het gezin. Voorbeelden hiervan zijn illegale bewoning, uitkeringsfraude, kindermishandeling of huiselijk geweld. Op de laatste twee onderwerpen wordt ingegaan in hoofdstuk 6.15 (over protocollen). Maar er zijn nog tal van andere zaken te bedenken die onder het onderwerp illegaliteit kunnen vallen. Illegale situaties zijn niet altijd direct zichtbaar of aantoonbaar, soms heb je een ‘onderbuik-gevoel’. Enerzijds is het belangrijk een einde te maken aan illegale situaties, anderzijds moet de algehele situatie waar het gezin zich in bevindt in ogenschouw genomen worden. Het zoeken naar oplossingen moet dus altijd nadrukkelijk worden gestimuleerd. Uiteindelijk zijn de consequenties van illegale situaties (‘straffen’) namelijk niet altijd positief voor het welzijn van het kind in het gezin. Uiteindelijk is er een verplichting om actie te ondernemen indien illegale situaties voortduren. Hoe die actie eruit ziet is sterk afhankelijk van de situatie. De interventiespecialist draagt hiervoor de eindverantwoordelijkheid. Soms komen er situaties voor waarin de basiscoach onder druk wordt gezet door gezinsleden. Dit kan op verbale en fysieke wijze. Mocht de basiscoach zich op wat voor manier dan ook onder druk gezet voelen; dan meldt hij dit altijd bij de interventiespecialist (via direct contact, in casusoverleggen of in briefings). De interventiespecialist en basiscoach bespreken de situatie uitgebreid en bekijken samen hoe ze hierop gaan handelen. Indien er een duidelijk incident heeft plaatsgevonden dan gaat de interventiespecialist (eventueel ondersteund door de teamchef) een gesprek aan met de cliënt om de consequenties van zijn of haar gedrag te bespreken. De interventiespecialist houdt nauwlettend in de gaten of deze consequenties moeten worden opgevolgd en houdt hiermee ook de positie en veiligheid van de basiscoach in de gaten. In alle bovenstaande situaties is het zeer belangrijk dat je als basiscoach actief signalen neerlegt bij je interventiespecialist wanneer je twijfels of zorgen hebt in bepaalde situaties, of wanneer je je in bepaalde situaties niet prettig voelt. Zonder deze signalen is het voor de interventiespecialist lastig om in actie te komen of om jou hierin te ondersteunen. Gebruik hiervoor de briefings of casusoverleggen, en als het dringend is kan het via direct dagelijks contact.
6.13
Psychosociale hulpverlening binnen de gezinsbegeleiding
De begeleidingscriteria in bijlage 1,2 en 3 doen misschien vermoeden dat de nadruk binnen de gezinsbegeleiding ligt op praktische hulpverlening. Het is belangrijk om te weten dat juist de combinatie tussen praktische én psychosociale hulpverlening diepte in het begeleidingsproces brengen. Het is de bedoeling dat de gezinnen uiteindelijk de capaciteiten ontwikkelen om zich te kunnen redden in de samenleving. Daarbij is leerproces noodzakelijk. Wanneer je iemand iets wilt kunnen leren is het niet alleen belangrijk dat de ‘oppervlakkige praktische’ problemen worden opgelost, maar ook dat je samen bekijkt wat het probleem achter het probleem is en vervolgens hoe je hieraan kunt werken. De praktische hulpvraag staat dus eigenlijk nooit op zichzelf; maar is verweven met de vraag achter de vraag. Voor de voortgang op dit gebied is het lastiger om actiepunten af te vinken; daarom is dit onderwerp van gesprek tussen basiscoach en interventiespecialist tijdens casusoverleggen of na afloop van huisbezoeken. Er wordt van de basiscoach verwacht dat hij of zij het onderdeel psychosociale hulpverlening bewust integreert in de werkwijze met het gezin.
6.14
Protocollen
Binnen de werkwijze van de Sociale Teams worden twee protocollen gehanteerd. Ten eerste hebben wij een protocol over hoe te handelen in situaties waarbij sprake is van geweld achter de voordeur. Ten tweede Handboek Basiscoach – September 2010
53
hebben wij een protocol wanneer kindermishandeling geconstateerd wordt. Hieronder worden de twee protocollen besproken. Kindermishandeling Net als bij situaties waarbij sprake is van geweld achter de voordeur, is het zaak om situaties van kindermishandeling goed te handelen. Overleg ook hierom uitgebreid met de interventiespecialist . Dit geldt voor situaties waarbij er zeker sprake is van kindermishandeling, maar misschien nog wel meer in de situaties waarbij je slechts een vermoeden hebt. Het protocol voor kindermishandeling ziet er als volgt uit:
Geweld achter de voordeur Geweld kan op verschillende manieren worden geconstateerd. Cliënten kunnen tegen je zeggen dat het speelt maar je kunt het ook signaleren. Als het speelt, is het belangrijk dat je weet hoe je moet handelen. Het protocol voor geweld achter de voordeur staat op de volgende pagina. Het is belangrijk om te weten dat je als basiscoach niet buitenspel gezet wordt (ook al staat bij stap 4 dat de interventiespecialist de casus overneemt). Aangezien situaties met geweld lastige situaties zijn, is het aan te raden dat de interventiespecialist nauw betrokken is bij de casus. Houd de interventiespecialist daarom heel goed op de hoogte van wat allemaal speelt! Je kunt bij je interventiespecialist ook advies inwinnen voor eventuele begeleiding voor slachtoffer en/of pleger. Binnen Rotterdam bestaat er een Meldpunt Huiselijk Geweld. Informatie over hulpverlening en advies over hoe je in deze situaties als hulpverlener moet handelen staan op hun website en in de beschikbare voorlichtingsmap. Het is raadzaam om je goed te laten adviseren en voorlichtingen in situaties waarin huiselijk Handboek Basiscoach – September 2010
54
geweld een rol speelt. Raadpleeg voor algemene informatie het ASHG en indien je hulp in wilt schakelen voor een specifieke cliënt dan kun je hulp inschakelen van de LTHG-coordinator (Lokaal Team Huiselijk Geweld).
6.15
Bezoek van externen – ‘kijkje in de keuken’
Wij krijgen vaak bezoek van ‘externen’ (zoals een directeur van een gemeentelijke dienst, een wethouder of andere politici). Zij zijn geïnteresseerd in de manier waarop wij de gezinnen begeleiden. Voor het voortbestaan van de werkwijze van de Sociale Teams is het van groot belang dat veel mensen bekend worden met onze aanpak. Om beter te worden en onszelf steeds te ontwikkelen krijgen we mensen over de vloer die dit proces vanuit hun functie kunnen steunen of die ervan willen leren voor hun eigen organisatie.
Handboek Basiscoach – September 2010
55
Wanneer ‘externe belangstellenden’ langskomen om een ‘kijkje in de keuken’ te krijgen dan is het meest representatief om deze belangstellenden mee te laten gaan op een huisbezoek. Op die manier kunnen zij het beste zien wat de methodiek inhoudt. Ze kunnen aan de moeders vragen stellen over wat zij zélf van de begeleiding vinden en de basiscoaches kunnen een beeld schetsen van hun werkzaamheden. De moeders en de basiscoaches weten het meest van het ‘echte werk’ en kunnen dit dan ook het beste zélf vertellen. Jullie zijn ervaringsdeskundigen! We vragen van jullie dan ook jullie medewerking bij deze huisbezoeken. Huisbezoeken worden soms door gezinnen als belastend ervaren. Het is dus belangrijk dat er een balans is in de hoeveelheid huisbezoeken; de teamchef en interventiespecialisten houden dit in de gaten. Daarnaast is het belangrijk dat het huisbezoek goed wordt voorbereid met het gezin zodat zij op de hoogte zijn van wie er komen en er mee kunnen instemmen. Voorafgaand aan dit huisbezoek wordt door de teamchef kort de methodiek toegelicht, daarna vertelt de interventiespecialist of de basiscoach wat over achtergrondinformatie van het gezin. In de bijlage van het werkboek vindt je het ‘protocol huisbezoeken door externen’. Het is de bedoeling dat je dit goed doorleest en dat je hier rekening mee houdt wanneer er iemand met je mee gaat op huisbezoek.
Handboek Basiscoach – September 2010
56
Hoofdstuk 7 – Stappenplan Begeleidingscriteria De toegepaste methodiek
In dit hoofdstuk lees je waar je belangrijke informatie rondom de Sociale Kaart kunt vinden. Het is de bedoeling dat je ‘samen met de moeders’ op zoek gaat naar antwoorden. Wij helpen je via dit hoofdstuk alvast een stukje op weg. Op die manier weet je waar je moet zoeken. Een groot deel van het hoofdstuk is gewijd aan de beschrijving van de stappen die je kunt doorlopen wanneer zich op de leefgebieden specifieke problemen voordoen. Je kunt dit hoofdstuk in je dagelijkse werk als belangrijk naslagwerk gebruiken. 7.1
Sociale Kaart
Handige vindplaatsen voor je ontdekkingstocht samen met de gezinnen: Belangrijke kennisbronnen rondom Sociale Kaart Rotterdam: Websites: ◊ www.rotterdam.nl/rondkomen - website van de Gemeente Rotterdam voor mensen die een laag inkomen hebben. ◊ http://rotterdam.socard.nl/ – website met Rotterdamse Zorg en Welzijngids. Een sociale kaart van Rotterdam, ingedeeld in verschillende leefgebieden. Hierop kunnen alle contactgegeven en websites van allerlei (maatschappelijke) organisaties gevonden worden. Hier zit een goede index bij waardoor zoeken gemakkelijk gaat. ◊ http://www.achterdevoordeur.nl/ ◊ http://www.lastvandeoverheid.nl/ ◊ http://www.ombudsman.nl/klacht Relevante literatuur: ◊ Fondsenboek en Fondsendiskette ◊ Belastinggids (jaarlijkse uitgave) ◊ Kleine Gids van de Nederlandse Sociale Zekerheid (over nationale wetgeving rondom uitkeringen etc.) ◊ BRUG-boekje (via Sociale Dienst) Hardcopy naslagwerk: ◊ Binnen elk Sociaal Team worden folders, brochures en formulieren centraal bewaard zodat je daar gemakkelijk gebruik van kunt maken.
7.2
Basisstappen tijdens eerste huisbezoeken: vertrouwen opbouwen door te doen
Let tijdens de aanvang van de begeleiding op dat deze onderstaande afspraken tijdens de eerste huisbezoeken (eerste maand na intake) worden besproken en aangepakt: Actiepunt:
Stappen
Start met administratie
Tijdens de eerste huisbezoeken ga je aan de slag met de administratie en neem je mappen, tabbladen en perforator mee. Dit is een belangrijk beginpunt tijdens de begeleiding. Als de financiën niet op orde zijn is het lastig om andere actiepunten aan te pakken Je neemt een agenda voor de moeder/vader en legt het gebruik uit en checkt in het begin ook of jullie afspraken hierin worden gezet Je maakt heldere afspraken en herhaalt tijdens de eerste bezoeken af en toe wat de bedoeling is van de begeleiding; wat je van de moeder verwacht en wat zij van jou kan verwachten. Je kunt ervoor kiezen om in overleg met je cliënt een vaste dag en vast
Agenda Startbrief uitleggen en belangrijke communicatieafspraken maken
Handboek Basiscoach – September 2010
57
plan van aanpak bespreken met moeder
Gebruik uitleggen van deelgemeentegids
Kledingbon bespreken en afspraak maken Uitje plannen
Wat doe je tijdens het huisbezoek? Planning van afspraken met moeder
7.3
tijdstip te kiezen waarop de afspraken plaatsvinden. Na enkele weken is je plan van aanpak af en bespreek je dit met de moeder. Zij weet dan beter wat haar te wachten staat en wat er van haar verwacht wordt. Zorg er eventueel voor dat zij ook een exemplaar van de planning in haar bezit heeft; of noteer belangrijke data samen in de agenda. Je maakt tijdens de begeleiding gebruik van de deelgemeentegids voor het vinden van handige adressen en telefoonnummers. Er is een ‘dikke’ deelgemeentegids; die haal je bij het deelgemeentekantoor. Er is een ‘dunne’ deelgemeentegids met een overzicht van belangrijke contacten per leefgebied. Deze kun je meenemen vanaf de Baarlandhof. Indien van toepassing in je team: Je bespreekt of het gezin gebruik wil maken van de kledingbon en maakt een afspraak om hier gebruik van te maken. Op die manier weet de moeder onze locatie ook te vinden. Wanneer het gezin veel problemen heeft is het goed om tijdens de aanvang van de begeleiding ook iets leuks te doen ter afleiding. Ook tijdens de rest van de begeleiding is het aan te raden om af en toe een leuk uitstapje te organiseren; bij voorkeur met andere gezinnen; zodat er ook tijd is voor afleiding en ontspanning. Maak hierbij gebruik van de Rotterdampas Maak vooral tijdens de beginperiode een planning van de dingen die je tijdens het huisbezoek wilt bespreken en aanpakken. Bespreek deze dingen ook met de moeder. Zij weet dan waar ze aan toe is. Probeer na afloopt van je huisbezoek altijd een volgend huisbezoek te plannen. Zorg in ieder geval dat je tegen het einde van de week de afspraken voor die week erop al hebt gemaakt en in het rooster hebt gezet.
Geformaliseerde tijdslijnen: het stappenplan
In de rest van dit hoofdstuk zijn de zogenaamde ‘geformaliseerde tijdslijnen’ opgenomen. Dit is een soort stappenplan, ingedeeld per begeleidingsaspect (bijlage 1,2,3). Houd dit als hulpmiddel bij de hand bij het maken van je plan van aanpak en tijdslijnen, maar ook tijdens de begeleiding van de gezinnen. Het is belangrijk dat je tijdens de begeleiding zélf ook kijkt naar de volgorde, prioriteiten en de belangrijkheid van de actiepunten. Denk hierbij aan het ABC-model,en maak daar gebruik van. Je tijdslijnen zijn een hulpmiddel en houvast in de begeleiding. Het is handig deze ook met je cliënt door te nemen, zodat duidelijk is wat hij/zij van jou kan verwachten en wat van de cliënt verwacht wordt. Hoe te werken met de tijdslijnen? De tijdslijnen die in dit hoofdstuk zijn uitgewerkt moet je zien als ‘standaard-tijdslijnen’. Je kunt deze tijdslijnen kopiëren naar je plan van aanpak; maar je dient wel wijzigingen aan te brengen zodat je het specificeert voor jouw gezin. Aandachtspunten hierbij zijn:
Handboek Basiscoach – September 2010
58
◊ ◊
◊
◊
In plaats van de genoemde termijn een data invullen waarop je wilt dat het actiepunt is afgerond (zodat je echt data hebt waar je naar toe werkt en dat je met deadlines werkt.) chronologische volgorde bepalen, dus wat moet eerst gebeuren voor welke datum (prioriteiten stellen!). Hierbij probeer je ook in te schatten welke onderwerpen veel; of juist weinig tijd nodig hebben. Regelmatig evalueren met de cliënt hoe het gaat met de afwerking van de actiepunten. Op die manier wordt het niet alleen jóuw plan; maar ook die van het gezin! Je kunt dit bijvoorbeeld eens in de vier weken of eens in de zes weken inplannen. Afspraken kunnen worden genoteerd in de agenda (of in een apart schriftje als dit te onoverzichtelijk wordt). Op die manier wordt duidelijk voor de cliënt wat er wekelijks moet gebeuren, en wat hij/zij daarbij zélf moet doen en wat jij doet.
Handboek Basiscoach – September 2010
59
LEEFGEBIED 1: Werk & Inkomen
Werk & Inkomen
-
WA/inboedelverzekering Stabiele en minimale inkomenssituatie (uitkering/studiefinanciering/minimuminkomen) Gebruik maken van bijzondere voorzieningen (inrichting, schoolgeld etc.)
-
Stabiel contact met uitkeringsinstantie en bespreken van toekomstperspectief (ten minste één gesprek/huisbezoek) Deelname aan juiste traject van Sociale Dienst (werk, re-integratie, activering) Toeleiding naar Kredietbank Rotterdam (indien sprake van schulden)
-
Werk & Inkomen
Werk & Inkomen
Administratie: Opmaken financieel maandoverzicht Controleren betaling vaste lasten Controleren voortgang afbetalingsregelingen Controleren vaste inkomsten Invullen kasboek, controle afgelopen periode Vaststellen weekbudget boodschappen Boodschappenlijst maken, boodschappen doen Rekeningen indienen voor bijzondere bijstand Sorteren post (bewaren, betalen, controleren, reageren) Administratie ordenen en opbergen Gebruik van agenda Participatie of werk: Toewerken naar werk of maatschappelijke participatie
-
Administratie op orde Stabiele inkomenssituatie Gebruik kunnen maken van financiële aanvullende voorzieningen (zoals BB) Werk of maatschappelijke participatie
4 weken 6-8 weken na indienen aanvraag SoZaWe 6-8 weken na indienen aanvraag SoZaWe 6 weken 6 weken 3 weken
Maandelijks Maandelijks 2 wekelijks 2 wekelijks 2 wekelijks Wekelijks Wekelijks Dagelijks Dagelijks Dagelijks Wekelijks
Totale begeleidingstermijn is ca. 6 maanden
Actiepunt:
Stappen
WA/Inboedelverzekering
Moeder gaat zelf een verzekering zoeken Moeder gaat samen met basiscoach een verzekering zoeken Moeder sluit verzekering af Basiscoach bekijkt samen met moeder voorwaarden en momenten waarop zij aanspraak kan doen op de verzekering
Actiepunt:
Stappen
Stabiele en minimale inkomenssituatie
Maak het maandoverzicht van vaste in- en uitgaven compleet samen met moeder. Pak de afschriften van de laatste 3 maanden erbij als hulpmiddel (overleg met moeder) Bij uitkering: check stromenschema; ontvangt het gezin voldoende inkomen volgens wettelijke afspraak? Bij werk: zit het gezin op het wettelijke minimum?
Handboek Basiscoach – September 2010
60
Bij studiefinanciering: zit het gezin op het wettelijke minimum? Wanneer het gezin niet op minimale inkomensgrens zit; contact opnemen met Sociale Zaken & Werkgelegenheid en dit regelen (raadpleeg BRUG-boekje of Nederlandse Gids van Sociale Zekerheid). Wanneer aanvraag is goedgekeurd: maak een nieuw maandoverzicht van vaste in- en uitgaven voor in het kasboek
Actiepunt:
Stappen
Gebruik maken van Bijzondere Voorzieningen
Wanneer het gezin aanspraak wil doen op BB; raadpleeg met moeder het BRUGboekje. Bekijk samen wat er nodig is om de aanvraag te doen (bv: inrichting, kraampakket, bijzondere ziektekosten; advocaatkosten; kosten voor kinderen i.v.m. school/sport). Haal een formulier bij SOZAWE en leg moeder uit waar ze de formulieren normaalgesproken kan halen. Moeder haalt proforma-nota indien nodig. Vul met moeder de formulieren in en stuur het op Bereken wanneer de uitslag van de aanvraag binnen moet zijn en noteer dit in agenda van moeder. Check of op de afgesproken tijd uitslag van de aanvraag binnen is en als dit niet het geval is; raadpleeg klantmanager
Actiepunt:
Stappen
Stabiel contact met uitkeringsinstantie en bespreken van toekomstperspectief
Bij uitkering niet in lijn met toekomstperspectief: bespreek met moeder haar toekomstperspectief aangaande werk/scholing/participatie. Indien dit niet in lijn is met het traject waar moeder zich in bevindt via SoZaWe; plan een afspraak met de klantmanager om dit te bespreken. Ga mee naar dit gesprek en bereid het gesprek samen met moeder voor door puntsgewijs onderwerpen van gesprek te bespreken en op te schrijven zodat moeder zelf het woord kan doen. Bij uitkering en slecht contact met klantmanager: bespreek met moeder wat de oorzaak is van het slechte contact. Arrangeer (samen met moeder) een gesprek met de klantmanager ‘Werk’ waarbij het doel is om tot goede afspraken te komen en verwachtingen van twee kanten uit te spreken. Het is vaak belangrijk dat moeder de kans krijgt te vertellen over haar persoonlijke situatie zodat de klantmanager weet wie zij of hij voor zich heeft. Daarnaast is het belangrijk dat de lucht geklaard wordt en dat er goede afspraken worden gemaakt voor de toekomst (bv. op inhoudelijk vlak over te volgen traject, of over communicatie.) Bereid dit gesprek voor door puntsgewijs onderwerpen van gesprek te bespreken en op te schrijven zodat moeder zelf het woord kan doen. Bij werk/studie: bespreek met moeder/vader hoe zij de toekomst voor zich zien. Misschien betekent het dat er opleidingen gevolgd moeten worden. Laat de betrokkene een planning maken over de te nemen stappen en neem belangrijke stappen over in je eigen tijdslijn en in de agenda van de moeder/vader
Actiepunt:
Stappen
Deelname aan juiste traject SoZaWe (werk, re-integratie, activering)
Alle cliënten met een uitkering zitten via de Sociale Dienst in een traject. Er zijn 3 soorten trajecten: werk; re-integratie en activering. De indeling in één van deze trajecten is afhankelijk van de mate waarin de cliënt in staat is om de arbeidsmarkt op te gaan. Als zij hier klaar voor zijn zitten ze in de poule ‘werk’; als ze een traject nodig hebben zitten ze in ‘re-integratie’. Als ze meer zorg nodig hebben en pas op langere termijn kunnen gaan werken of participeren zitten ze in de poule ‘activering’.
Handboek Basiscoach – September 2010
61
Bij uitkering niet in lijn met toekomstperspectief: bespreek met moeder haar toekomstperspectief aangaande werk/scholing/participatie. Indien dit niet in lijn is met het traject waar moeder zich in bevindt; plan een afspraak met de klantmanager om dit te bespreken. Ga mee naar dit gesprek en bereid het gesprek samen met moeder voor door puntsgewijs onderwerpen van gesprek te bespreken en op te schrijven zodat moeder zelf het woord kan doen.
Actiepunt:
Stappen
Toeleiding naar Kredietbank Rotterdam
Indien binnen het gezin sprake is van schulden wordt hulp ingeschakeld van de Kredietbank Rotterdam (KBR). Maak samen moeder een schuldenoverzicht Zoek samen met moeder uit wat de mogelijkheden zijn om vanuit haar individuele situatie hulp in te schakelen van de KBR (folder/bellen om advies in te winnen). Als moeder twijfels heeft over hulpverlening door de KBR kan eventueel een adviesgesprek aangevraagd worden. Moeder meldt zich aan bij KBR en levert benodigde papieren en formulieren in Nadat papieren in behandeling zijn genomen vraag je naar de termijn waarop een intakegesprek zal plaatsvinden. Deze deadlines neem je op in je tijdslijn en in de agenda van moeder. Monitor samen met moeder of de aanvraag vordert en je op tijd bericht krijgt van KBR. Als dit niet zo is neem je samen contact op met de KBR/contactpersoon. Wanneer duidelijk is hoe het traject zal gaan lopen bespreek je met moeder aandachtspunten waar zij tijdens het traject op moet letten en benadruk je wanneer het traject zal eindigen en wat daarna belangrijk is voor haar om op te letten om haar financiële huishouding op orde te houden. Indien moeder aangeeft extra budgethulp te krijgen kan zij meedoen aan cursus budgetteren van Frontlijn (jaarlijks) of een beroep doen op budgetcursus gegeven door KBR.
Actiepunt:
Stappen
Administratie
Opmaken financieel maandoverzicht: je werkt samen met moeder netjes uit wat zij per maand aan vaste lasten betaalt en wat zij per maand vast binnen krijgt aan inkomsten. Je maakt een maandbalans op. Dit overzicht komt voorin de administratiemap te zitten. Zo kan moeder altijd terugkijken hoeveel geld ze per maand over houdt voor incidentele uitgaven en weekboodschappen.
Let op: gebruik voor het aanleren van administreren en budgetteren de hand-out: ‘Hand-out administratie en budgetteren op huisbezoek door basiscoaches’
Ordenen van administratie. Je ordent de brieven en papieren in grote administratiemappen m.b.v. tabbladen. Je legt uit dat moeder haar nieuwe post op de juiste plaats in haar map stopt. Je maakt samen een overzicht van schulden, recente schuldbedragen en afbetalingen per maand. Waar nodig tref je een regeling met schuldeisers als dit nog niet gebeurd is. Indien sprake van toeleiding naar KBR: je gebruikt de standaardbrief voor schuldeisers om een recent schuldbewijs op te vragen en geeft aan dat de cliënt wordt aangemeld bij de KBR en doet het verzoek om de acties rondom het openstaande bedrag tijdelijk te bevriezen. Opbrengst: recente schuldbewijzen die nodig zijn voor aanmelding bij KBR. Introductie van kasboek: je legt aan moeder het nut en gebruik van het kasboek uit. Je gebruikt het opgestelde maandoverzicht als ijkpunt. Je leert moeder om wekelijks haar uitgaven en inkomsten bij te houden. Je zorgt dat moeder in staat
Handboek Basiscoach – September 2010
62
is om een wekelijkse en maandelijkse financiële planning te maken. Je zorgt dat moeder weer hoe zij reserveringen kan doen voor incidentele uitgaven. Je zorgt dat moeder overzicht heeft over haar financiën. Stel het weekbudget vast voor boodschappen en plan een afspraak waarbij je meegaat om boodschappen te doen. Alvorens je op pad gaat maak je samen met moeder een boodschappenlijst. Maak gebruik van de voorlichtingsinformatie van het ‘boodschappenproject’ (leerdossier) om handige tips te geven over het boodschappen doen. Bouw in de tijdslijn momenten in waarop je terugkomt op regelmaat en checken van financiële huishouding. Maak afspraken over wanneer de moeder zaken zelfstandig kan gaan doen
Handboek Basiscoach – September 2010
63
LEEFGEBIED 2: Wonen
Wonen
Servicecontract aanvragen Reparaties aan huis Onderhoud aan huis Urgente herhuisvesting Minimale inrichting (bed, tafel, stoelen etc) à Indien urgente situatie: Piekfijn
Wonen
Huishouden op orde: Opruimen en schoonmaken woonkamer Opruimen en schoonmaken keuken Schoonmaken toilet Schoonmaken badkamer Opruimen en schoonmaken koelkast Wassen, opvouwen kleding Kleding in kasten leggen Bedden verschonen Schoonmaakmiddelen veilig opbergen Uitzoeken van te klein geworden kleding Opruimen schoonmaken kledingkasten Schoonmaken van filters en roosters ventilatiesysteem Balkon opruimen Glas naar de glasbak Vuilnis aan straat zetten Ramen wassen Overig: (Stabiel) contact met buren
Wonen
-
Huis wordt onderhouden Huis is voldoende ingericht Huis is schoon en leefbaar
2 weken 4 weken 8 weken 8 weken 6-8 weken na indienen aanvraag SZW 2 weken
Wekelijks Wekelijks Wekelijks Wekelijks Wekelijks Wekelijks Wekelijks Wekelijks Wekelijks Half jaarlijks Half jaarlijks Per kwartaal Maandelijks Wekelijks Wekelijks Per kwartaal Dagelijks
Totale begeleidingstermijn is ca. 6 maanden
Actiepunt:
Stappen
Servicecontract aanvragen
Neem contact op met woningbouwvereniging en sluit een servicecontract af Zorg dat moeder zelf naar woningbouwvereniging belt wanneer er mankementen in de woning zijn. Leg haar uit wat het principe van een servicecontract is.
Actiepunt:
Stappen
Reparaties en onderhoud aan huis
Neem contact op met woningbouwvereniging wanneer reparaties uitgevoerd dienen te worden Wanneer onderhoud of reparaties nodig zijn die de woningbouw niet uitvoert; probeer via een alternatieve weg dit te laten plaatsvinden (denk aan: fondsaanvraag; frontlijnmoeder, zelf meehelpen)
Handboek Basiscoach – September 2010
64
Denk met moeder mee hoe zij haar woning gezellig kan maken. Je kunt een keer samen (of samen met de frontlijnmoeder) iets opknappen of knutselen.
Actiepunt:
Stappen
Urgente herhuisvesting
Wanneer het gezin verhuisplannen heeft moet het een woonpas hebben of zich hiervoor aanmelden. Leg altijd aan het gezin uit dat verhuizen niet altijd betekent dat er een eind komt aan alle problemen. Verhuizen is in de eerste plaats erg duur en daarnaast kunnen de problemen op een andere plaats ook ontstaan. Wanneer de verhuiswens te maken heeft met onveilige gevoelens kan hierover contact worden opgenomen met woningbouw en buurtagent (raadpleeg interventiespecialist) Wanneer het gezin een woonpas heeft moet het regelmatig reageren; dit is nodig om de account actief te houden. Als een gezin nog maar kort is ingeschreven helpt het soms om op loting-woningen te reageren. Leer ouders hoe het reageren op woningen in zijn werk gaat; zodat ze het later zelf kunnen doen. Via interventiespecialist kan een gezin aangemeld worden bij Flexibel Wonen Urgentie kan worden aangevraagd in sommige gevallen. Lees hier alles over en test of je voor jouw gezin urgentie aan kunt vragen op: www.suwr.nl
Actiepunt:
Stappen
Minimale inrichting huis
Noodzakelijke goederen moeten aanwezig zijn in de woning. Denk hierbij aan : bed, koelkast, wasmachine, gasfornuis, kasten, tafel, stoelen. Vaak kan er via Bijzondere Bijstand (zie BRUG-boekje) een aanvraag voor deze goederen worden gedaan. Na 6-8 weken moet hier uitslag over zijn. Als de aanvraag wordt afgewezen kan er bezwaar worden aangetekend. Als geen BB wordt toegekend, of als er sprake is van een urgente situatie; dan kan beroep worden gedaan op de piekfijn-procedure. Via het Sociaal Raadslid in de wijk wordt een piekfijnbon uitgegeven voor de goederen die nodig zijn. De cliënt kan deze goederen dan binnen 2 weken uitzoeken in één van de piekfijnwinkels. De goederen worden thuisbezorgd.
Actiepunt:
Stappen
Huishouden op orde
Het gezin moet routine krijgen in het schoonmaken en schoon houden van de woning. Het gaat om de volgende zaken (zie bovenstaande tabel): Opruimen en schoonmaken woonkamer Opruimen en schoonmaken keuken Schoonmaken toilet Schoonmaken badkamer Opruimen en schoonmaken koelkast Wassen, opvouwen kleding Kleding in kasten leggen Bedden verschonen Schoonmaakmiddelen veilig opbergen Uitzoeken van te klein geworden kleding Opruimen schoonmaken kledingkasten Schoonmaken van filters en roosters ventilatiesysteem Balkon opruimen Handboek Basiscoach – September 2010
65
Glas naar de glasbak Vuilnis aan straat zetten Ramen wassen Om hier structuur in te krijgen kan er een schoonmaakrooster worden gemaakt waarin staat op welke dagen van de week/maand welke dingen moeten gebeuren. Om eventuele oudere kinderen ook aan te moedigen hun steentje bij te dragen kunnen de klusjes ook onder hen worden verdeeld. Om een goed begin te maken is het goed om met de moeder een eerste ´projectje´ samen aan te pakken. Denk hierbij aan het opruimen van een kledingkast o.i.d. Je kunt ook aan moeder vragen of ze zelf wil dat je haar met een specifiek karweitje helpt.
Handboek Basiscoach – September 2010
66
LEEFGEBIED 3: Scholing
Scholing
Scholing
Scholing
-
Ouderbetrokkenheid: structureel contact met docent/leerkracht van de school Deelname aan Inburgeringcursus Deelname taalcursus
School kinderen: Ouders zijn in staat hulp te bieden bij huiswerk Ouders zijn op de hoogte van schoolprestaties kinderen Aanwezigheid 10-minuten avonden op basisschool Ondersteuning van kinderen met leerachterstanden (via school) Korte contactmomenten moeder met leerkracht Overig: Nederlandse taalroutine binnen het gehele gezin Aanwezigheid cursus/inburgering/re-integratie
-
Structureel en stabiel contact met school kinderen Voldoende scholing i.v.m. maatschappelijke participatie en/of werk
6 weken 6 weken 6 weken
Dagelijks Dagelijks Per kwartaal Maandelijks Wekelijks Wekelijks
Totale begeleidingstermijn is 6 maanden
Actiepunt:
Stappen
Ouderbetrokkenheid
Bespreek met moeder of zij een beeld heeft bij de ontwikkeling van haar kind(eren) op school. Spreekt zij de leerkracht regelmatig (ca. 1 keer per 2 weken)? Gaat ze naar de ouderavonden of rapportbesprekingen? Als dit niet het geval is kun je een afspraak maken om de kinderen een keer samen uit school te halen. Je kunt dan een praatje met de leerkracht aanknopen over de ontwikkeling van het kind. Vraag of je het rapport van de kinderen eens mag zien. Kan moeder/vader voldoende ondersteuning of prikkels geven bij positieve of negatieve resultaten? Bespreek of zij hier extra hulp voor wil. Een mogelijkheid is huiswerkbegeleiding (vraag aan interventiespecialist). Een andere mogelijkheid is dat jij zelf enkele keren mee kijkt met het huiswerk van de kinderen ten behoeve van een specifieke vraag of probleem.
Huiswerk:
Actiepunt:
Stappen
Deelname aan inburgeringcursus
Uitleg over inburgeren vind je via de Sociale Kaart (zoeken op Centraal Inburgeringsloket). Wanneer een cliënt een uitkering heeft moet contact worden opgenomen met de klantmanager om in te burgeren. Wanneer de cliënt géén uitkering heeft kun je contact opnemen met het CIL. Stimuleer het gezinslid dat de inburgeringscursus volgt om hierheen te gaan. Neem de lessen op in de weekplanning en dus in de agenda. Probeer eventueel een keer te helpen met huiswerk.
Actiepunt:
Stappen
Deelname taalcursus
Het is belangrijk dat de moeders/vader het niveau NT2 behalen in Nederlandse taal. Wat is NT2? Dit is een examen Nederlands voor mensen met een andere moedertaal die op Handboek Basiscoach – September 2010
67
latere leeftijd Nederlands hebben geleerd. Met staatsexamen N2 kan men later zien dat de Nederlandse taal voldoende beheerst om in Nederland te kunnen werken of studeren. Zoek voor een taalaanbieder op: http://www.rotterdam.nl/smartsite2209556.dws?MainMenu=&Menu=2209556 Dit is de website van de Rotterdamse Sociale Kaart (zoals eerder aangegeven) Enkele taallesaanbieders zijn: Centrum Voor Dienstverlening CVD Stap Gilde (010)4362844 Legato Opleidingen (010)5217070 Stichting Avanco (010-)4484300 Stichting Leer- en Ontmoetingproject voor Vrouwen (010)4439055 Stichting VluchtelingenWerk Maasdelta (010)2827878 Zoek bij voorkeur een taalaanbieder in de wijk (bijvoorbeeld via vrouwenstudio) en zorg dat kinderopvang voor de kleinste kinderen die nog niet naar school gaan; ook geregeld is. Uitkeringsgerechtigden kunnen taalcursus meestal via de klantmanager regelen. Stimuleer het gezinslid dat de inburgeringscursus volgt om hierheen te gaan. Neem de lessen op in de weekplanning en dus in de agenda. Probeer eventueel een keer te helpen met huiswerk.
Actiepunt:
Stappen
Leerachterstanden of ontwikkelingsproblemen van de kinderen
Wanneer je merkt dat een kind ontwikkelingsproblemen heeft, of bepaalde achterstanden. Bespreek je dit met je interventiespecialist. Je kaart het ook aan bij moeder. Vaak komen de ouder(s) ook zelf met dit soort problemen. Als de problematiek ‘zwaar’ is; wordt SMW ingeschakeld vanuit de basisschool. Als het kind nog niet op de basisschool zit kan moeder via het consultatiebureau hulp vragen. Overleg deze stappen altijd goed met je interventiespecialist. Bereid je goed voor op dit soort gesprekken door na te gaan wat de mogelijkheden zijn qua hulpaanbod. Kijk wederom op de website van de Sociale Kaart van Rotterdam; vraag je interventiespecialist of andere collega’s om advies
Actiepunt:
Stappen
Aanvullende scholing ouder(s)
Wanneer ouder(s) aanvullende opleiding willen gaan doen; wordt dit besproken tijdens een gesprek met de klantmanager (van het team ‘werk’). Wanneer ouder(s) een opleiding/cursus willen gaan volgen is het belangrijk om aan de volgende zaken te denken: Financiering Kinderopvang Toekomstperspectief (wat levert het me op?) Evt. aanmelding IBG
Actiepunt:
Stappen
Nederlandse Taalroutine binnen het gezin
Het uitgangspunt is dat binnen het gezin in ieder geval regelmatig Nederlands gesproken wordt. Zonder regelmatige oefening is het bijna onmogelijk om de Nederlandse taal te gaan beheersen. Bespreek met ouders of dit wel/niet het geval is. Bespreek de oorzaken en gevolgen hiervan. Maak afspraken over de momenten waarop Nederlands wordt gesproken. Bijvoorbeeld tijdens het avondeten, of tijdens het in bad gaan. Idee: maak een
Handboek Basiscoach – September 2010
68
lijst met woordjes die tijdens deze gebeurtenis van toepassing zijn (bij avondeten: lepel, vork, bord, groente etc.). Oefen alvast deze woorden zodat ouder(s) dit in de praktijk kunnen brengen. Je kunt ook zelf aanwezig zijn bij zo’n eerste oefening. Je kunt bijvoorbeeld bij de lunch aanwezig zijn. Samen met ouder(s) oefen je dan van te voren de woordenlijst; daarna ga je samen lunchen en breng je het geleerde in de praktijk.
Handboek Basiscoach – September 2010
69
LEEFGEBIED 4: Sociale Participatie
Sociale Participatie
Sociale Participatie
-
Sport- hobbyvereniging kinderen Rotterdampassen Lidmaatschap bibliotheek
-
Sociale Participatie
-
6 weken 4 weken 4 weken
Actief gebruikmaken van bibliotheek Sociaal netwerk opbouwen: contact leggen met vereniging of sociale ontmoetingsplaats (bv. vrouwenstudio) Kinderen spelen buiten (samen met ouders) Kinderen spelen binnen (samen met ouders) Ouders zijn op de hoogte van activiteiten in de wijk en kinderen participeren hieraan Assertiviteit van het gezin
De juiste instanties kunnen vinden op de sociale kaart Sociale participatie met het gehele gezin (ontspanning/samen spelen) Structureel gebruik maken van bibliotheek
Per 3 weken Wekelijks x Wekelijks Dagelijks Wekelijks Dagelijks
Totale begeleidingstermijn is 6 maanden
Actiepunt:
Stappen
Sport of hobbyclub kinderen
Bespreek met ouder(s) en kinderen welke sporten/hobby’s de kinderen leuk vinden. Ga samen bekijken wat de plaatselijke mogelijkheden zijn Gezinnen met kinderen ontvangen eenmaal per jaar een toelage van de Sociale Dienst voor school- en sportkosten voor de kinderen. Als ze dit niet hebben ontvangen moet je via een BB-formulier hier alsnog een aanvraag voor doen. Als er, om welke reden dan ook, onvoldoende financiële middelen zijn om de kinderen naar sport te krijgen dan kan het in de eerste plaats via het schoolsportfonds of via stichting Leergeld: http://www.leergeld.nl/. Bespreek deze mogelijkheden met je interventiespecialist. Zorg ook dat er sportkleding of eventuele attributen worden aangeschaft en dat deze worden vergoed. Zorg dat het lessenschema in het systeem van de ouder(s) komt; zet het in de agenda!
Actiepunt:
Stappen
Rotterdampas
Alle gezinnen krijgen van ons een Rotterdampas. Kinderen vanaf 3 jaar kunnen een rotterdampas krijgen. Met de Rotterdampas krijg je gratis toegang tot allerlei musea en culturele instellingen. Je kunt de pas aanvragen bij de Rotterdampaswinkel bij de Centrale Bibliotheek, of bij SoZaWe-kantoren in de wijk. Neem een fototoestel mee op huisbezoek en maak pasfoto’s van de gezinsleden (vanaf 3 jaar). Vul het aanvraagformulier Rotterdampas in en zorg dat de gevraagde bijlagen beschikbaar zijn. De aanvraagformulieren zijn verkrijgbaar via SOZAWE. Moeders ontvangen er zelf ook één. Tenslotte zijn ze op de SoZaWe-kantoren verkrijgbaar. Handboek Basiscoach – September 2010
70
Uitje
Print de foto’s op pasfoto-formaat uit in kleur; en plastificeer de foto’s Maak een afspraak om samen met moeder de Rotterdampas af te halen. Zij moet dan het aanvraagformulier, geldige legitimatie en benodigde bijlagen meenemen. Jij zorgt ervoor dat je voldoende geld mee neemt om de kosten te betalen. Je kan dit voorgeschoten krijgen van de teamchef of een interventiespecialist. Let goed op dat je het bonnetje indient bij diegene die je het geld heeft voorgeschoten; anders kunnen we het geld niet declareren! Wanneer het gezin voorzien is van Rotterdampassen stimuleer je dat zij de passen regelmatig gebruiken. Bekijk samen met de gezinnen regelmatig het Rotterdampas-magazine of de website. Zorg dat ze gedurende het jaar, met name in schoolvakanties, ‘leuke uitstapjes’ plannen. Je kunt zelf ook een keer meegaan om een uitje te maken (kinderboerderij, euromast, museum etc.). Lever een financiële begroting in en bespreek dit met je interventiespecialist. Wat is je bestedingsruimte? Per gezin 15 euro startbedrag + 5 euro per kind, exclusief reiskosten. Nodig meerdere gezinnen tegelijk uit zodat ze elkaar kunnen leren kennen. Je kunt ook met andere basiscoaches samen een uitje organiseren; let wel op dat er van iedereen gezinnen mee gaan. Er is ruimte om eenmaal per jaar een ‘betaald’ uitje te doen (zie voor budget hierboven); daarnaast kun je per jaar eenmaal een gratis uitje organiseren (zoals kinderboerderij, of zie rotterdampas-website). In de zomerperiode wordt er een vakantiegids gemaakt; zorg dat je dit aan je gezinnen uitreikt en bespreek de mogelijkheden met ze. Als je een leuk idee hebt voor een uitje of een leuke ervaring hebt gehad: bespreek dit met de groep tijdens de briefing zodat anderen ook van jouw ideeën gebruik kunnen maken.
Actiepunt:
Stappen
Lidmaatschap bibliotheek
Zoek voor specifieke informatie rondom lid worden van de bibliotheek op de website van de dichtstbijzijnde bibliotheek Zorg dat de kinderen van het gezin in ieder geval lid worden van de bibliotheek M aak een afspraak om mee te gaan naar de bibliotheek om boeken te lenen Laat moeder in de agenda opnemen dat er om de 3 weken boeken worden gehaald en teruggebracht Spreek af om een keer samen met moeder aan de kinderen voor te lezen Houdt samen met moeder in de gaten wanneer er leuke activiteiten zijn in de (plaatselijke) bibliotheek en stimuleer het gezin hieraan deel te nemen. Wanneer er een leuke activiteit is; stel andere basiscoaches hiervan per mail of in de briefing op de hoogte zodat zij dit aan hun moeders kunnen doorgeven.
Actiepunt:
Stappen
Sociaal Netwerk
Probeer samen met het gezin te achterhalen wat het sociale netwerk in de buurt is en wat de mogelijkheden zijn om dit uit te breiden. Bespreek met moeder de mogelijkheden om haar netwerk uit te breiden; deelname aan cursussen/clubjes/vrouwenstudio etc. Neem dergelijke uitstapjes op in de weekplanning via de agenda. Zoek zelf actief naar informatie over de mogelijkheden in de deelgemeente waar je cliënt woont via internet of de Sociale Kaart
Handboek Basiscoach – September 2010
71
Actiepunt:
Stappen
Buiten/binnen spelen
Stimuleer het buiten en binnen spelen van de kinderen. Maak bijvoorbeeld een afspraak om een keer samen naar een nabijgelegen speeltuintje te gaan, je kunt ook een keer een picknick organiseren. Wat betreft binnen spelen kun je suggesties en ideeën bedenken voor leuke spelletjes met ouder(s) en kinderen samen. Indien van toepassing: als team kun je kleding en speelgoed centraal verzamelen (bv. via jaarlijks georganiseerd kledingproject), indien ouders erg krap zitten kun je hier een beroep op doen. Daarnaast kun je bekijken of het gezin lid kan worden van de plaatselijke speel-o-theek om daar speelgoed te kunnen lenen.
Actiepunt:
Stappen
Deelname aan activiteiten in de wijk
Probeer op de hoogte te blijven van actuele activiteiten voor ouder(s) en voor kinderen in de wijk. Denk hierbij aan de kindercampus, aan activiteiten die worden georganiseerd door buurthuizen, scholen, TOS (thuis op straat, http://www.thuisopstraat.nl/) etc. Leer ouder(s) ook om hier zelf naar op zoek te gaan en alert op te zijn. Stimuleer deelname aan dit soort activiteiten. Zet het samen met ouder(s) in de agenda of ga een keer mee.
Actiepunt:
Stappen
Assertiviteit (bureaucratische vaardigheden)
Het is mogelijk als basiscoach een assertiviteitstraining te organiseren. Hiervoor is een lespakket beschikbaar. Je kunt dit doen in het kader van de ruimte die er is om tijdens je stageperiode een ‘project’ te organiseren. Het is belangrijk tijdens elk huisbezoek aandacht te besteden aan de ontwikkeling van capaciteiten van de ouder(s). Zij moeten leren wat hun rechten zijn, en voor zichzelf op komen. Je moet de ouder(s) dus ook belonen wanneer zij zelf dingen hebben geregeld. Stimuleer ze steeds om dingen zélf te doen. Zie werkboek voor tips om aan assertiviteit van ouder(s) in de thuissituatie te werken.
Handboek Basiscoach – September 2010
72
LEEFGEBIED 5: Gezondheid & Hulpverlening
Gezondheid & Hulpverlening
-
Gezonheid & Hulpverlening
-
Gezondheid & Hulpverlening
-
-
Passende hulpverleningssituatie organiseren of monitoren (contact met hulpverlening/initiëren van hulp) Inschrijven tandarts Inschrijven huisarts
Regelmatig bezoek tandarts Vaste huisarts; gezin maakt afspraak indien nodig Gezonde Voeding: gezin eet 3 maal per dag een maaltijd
8 weken 4 weken 4 weken
Halfjaarlijks Dagelijks
Huisarts en tandartsbezoek Gezin krijgt hulp van de juiste instantie (afhankelijk van behoefte) en kan zélf de juiste vragen stellen omtrent zorg
Totale begeleidingstermijn is 6 maanden
Actiepunt:
Stappen
Passende hulpverleningssituatie
Wanneer er aanvullende hulp nodig is; wordt dit met ouder(s) besproken. Ouder(s) kunnen zélf aangeven hulp te willen; het kan ook zo zijn dat dit een constatering vanuit het Sociaal Team is. Als dit het geval is; wordt dit ten alle tijden met ouder(s) besproken. In principe worden de reguliere wegen bewandeld om hulp te krijgen: via consultatiebureau/SMW. Soms is er hulp voor (één van de) ouders nodig; dan wordt het lokale aanbod verkend. Indien hulp wordt aangevraagd wordt zowel de reguliere weg bewandeld door ouder(s) zelf, als dat het signaal via het Sociaal Team naar de netwerkpartners gaat Samen met ouder(s) wordt bekeken wat de hulpvraag is en wat de opties zijn. Als er hulpverlening in een gezin komt of is; is het uitgangspunt ervoor te zorgen dat ouder(s) de juíste vragen kunnen stellen; dat zij kritisch kunnen zijn; dat zij hun eigen bijdrage leveren (bv. afspraken nakomen) en tenslotte dat ze zelf het overzicht hebben welke hulpverlener waarvoor komt. Binnen 2 weken na de intake wordt eventueel reeds aanwezige hulpverlening door ons op de hoogte gesteld en wordt uitgelegd wat wij bij het gezin gaan doen en worden eventuele afspraken voor samenwerking gemaakt (bij voorkeur tijdens een afspraak bij het gezin thuis) Wanneer het hulpverleningsproces stroef loopt; of wanneer ouder(s) veel vragen hebben: Zorg ervoor dat er een afspraak wordt gepland mét de hulpverlening en ouder(s) samen, bij ouder(s) thuis Het organiseren van hulpverlening is een voorbeeld van een actiepunt dat je in nauwe samenwerking en samenspraak met je interventiespecialist oppakt.
Actiepunt:
Stappen
Tandarts
Als het gezin geen tandarts heeft; wordt er een tandarts gezocht (deelgemeentegids!) Kinderen mogen altijd (gratis) naar de tandarts (ze zitten bij hun ouder(s) in het pakket). Ouders moeten een aanvullende tandartsverzekering hebben. Wanneer er sprake is van schulden wordt deze aanvullende verzekering door bijna alle verzekeringsmaatschappijen meteen stopgezet. Als dit het geval is moet bekeken
Handboek Basiscoach – September 2010
73
worden op welke termijn zo’n verzekering weer afgesloten kan worden. Indien tandartsverzekering is stopgezet: bel de verzekeringsmaatschappij vóór 1 januari om de gezinsleden aan te melden voor de aanvullende verzekering (want wijzigingen in verzekeringspakket gaan altijd per januari!!) check regelmatig of de openstaande schuld op tijd is afgelost
Actiepunt:
Stappen
Huisarts
Als het gezin geen huisarts heeft; wordt er een huisarts gezocht en wordt het gezin er aangemeld (voor adressen: zie deelgemeentegids!)
Actiepunt:
Stappen
Gezond Voedingspatroon
Voor meer informatie: http://www.voedingscentrum.nl/ Het is belangrijk dat de gezinnen 3 maal per dag (kunnen) eten. Als er onvoldoende geld is voor boodschappen dan moeten er 2 dingen gebeuren: 1. Er worden in uitzonderlijke gevallen noodboodschappen gedaan of het gezin wordt aangemeld bij de voedselbank voor een noodpakket (overleg met je interventiespecialist); 2. De nodige maatregelen worden getroffen om het maandbudget te verruimen (zie leefgebied inkomen). Daarnaast wordt m.b.v. het kasboek een maand en weekplanning gemaakt zodat er voldoende geld overblijft om boodschappen te doen. Daarnaast is het verstandig om met ouder(s) af te spreken dat zij een noodvoorraad inslaan. Introduceer de ‘schijf van 5’; bespreek wat ‘gezonde voeding’ inhoudt Maak een boodschappenlijstje samen met ouder(s). Bekijk daarbij of er goede en gevarieerde artikelen op staan. Ga een keer samen koken. Veel ouder(s) geven bijvoorbeeld aan dat zij het lastig vinden om iets ‘lekkers’ te maken van het eten uit de voedselpakketten. Je kunt hier goedkope, lekkere recepten voor bedenken of opzoeken.
Actiepunt:
Stappen
Voedselpakket à in noodsituaties
In noodsituaties (vooral bij aanvang gezinsbegeleiding) is het soms nodig een voedselpakket aan te vragen bij de voedselbank. Dit kan in de vorm van een noodpakket of een tijdelijke ondersteuning door de voedselbank. Het gezin kan in dat geval wekelijks een pakket ophalen bij het uitgiftepunt in de wijk. Overleg de situatie met je interventiespecialist In het geval van structurele hulp van de voedselbank vul je een aanvraagformulier in. Mail deze aanvraag ook nar je interventiespecialist. De voedselbank neemt zelf contact op met het gezin om door te geven waar en wanneer de pakketten wekelijks kunnen worden opgehaald. Let op dat de gezinnen een legitimatiebewijs meenemen als ze hun pakket ophalen. Je kunt ze als tip geven dat ze op tijd moeten gaan om hun pakket op te halen. Ze kunnen het eventueel tegen het einde van de dag nog eens proberen wanneer er etenswaren over zijn. Sommige gezinnen geven aan dat ze het moeilijk vinden om met het eten uit het pakket maaltijden te maken. Bied hierbij eventueel hulp: je kunt ook een keer samen koken; of samen recepten zoeken.
Handboek Basiscoach – September 2010
74
LEEFGEBIED 6: Veiligheid
Veiligheid
-
Veiligheid
-
Indien sprake of vermoeden van huiselijk geweld: passende hulpverlening inschakelen Bij sprake of vermoeden van kindermishandeling: Algemeen Meldpunt Kindermishandeling (AMK) raadplegen of inschakelen Afwezigheid open stopcontacten Afwezigheid valmogelijkheden voor kleine kinderen Gevaarlijke schoonmaakmiddelen opgeborgen Afwezigheid van zware voorwerpen die kunnen vallen (friteuse/tv etc.)
Veilige leefomgeving van het kind en het gehele gezin
Actiepunt:
Stappen
Huiselijk Geweld
Zie Protocol in hoofdstuk 6.14
Actiepunt:
Stappen
Kindermishandeling
Zie Protocol in hoofdstuk 6.14
1 week (zie protocol) 1 week (zie protocol) 3 weken 1 week 1 week 1 week
Totale begeleidingstermijn is 6 maanden
Actiepunt:
Stappen
Open stopcontacten
Op locatie zijn kinveilige stopcontacten aanwezig. Zorg dat je deze stopcontacten meeneemt indien er sprake is van onbeveiligde stopcontacten in de buurt van kleine kinderen. Wanneer de stopcontacten loszitten moet contact worden opgenomen met de woningbouwvereniging om ze vast te zetten.
Actiepunt:
Stappen
Valmogelijkheden kleine kinderen, zware voorwerpen die kunnen vallen
Bespreek met moeder het gevaar van openstaande ramen/onveilige balkons en zware voorwerpen die kunnen vallen (zoals de frituurpan) Zorg dat ouder(s) deze voorwerpen elders zetten. Zorg dat er haakjes komen op ramen die gevaarlijk ver open kunnen.
Actiepunt:
Stappen
Schoonmaakmiddelen opbergen
Bespreek met ouder(s) het gevaar van schoonmaakmiddelen die niet goed zijn opgeborgen. Zorg dat schoonmaakmiddelen goed worden opgeborgen zodat (kleine) kinderen er niet bij kunnen. Bespreek wat er moet gebeuren wanneer kinderen giftige stoffen binnen krijgen (www.gifwijzer.nl)
Handboek Basiscoach – September 2010
75
BIJLAGE
Handboek Basiscoach – September 2010
76
Bijlage 1:
Begeleidingscriteria Urgente Fase
Bijlage 2:
Begeleidingscriteria in routine in het huishouden
Handboek Basiscoach – September 2010
77
Bijlage 3:
Eindstatus gezin
Bijlage 4:
Gedragscode voor medewerkers van Gemeente Rotterdam
Handboek Basiscoach – September 2010
78
Bijlage 5:
Ingevuld Intakeverslag
Voorbeeld uit nieuw registratiesysteem (uitdraai van verslag moet mogelijk zijn). Aandachtspunten: overzicht algemeen beeld conclusie gegevens per vraag checklist -
overzicht actiepunten
Bijlage 6:
Artikel over Methodiek ‘Meegroeien van Achterstandsgroepen’ (april 2009)
Handboek Basiscoach – September 2010
79
Handboek Basiscoach – September 2010
80
Handboek Basiscoach – September 2010
81
Handboek Basiscoach – September 2010
82
Handboek Basiscoach – September 2010
83
Handboek Basiscoach – September 2010
84
Handboek Basiscoach – September 2010
85
Bijlage 7:
Gebruikersversie ‘Samenwerkingsovereenkomst Rotterdamse aanpak (Multi-) probleemgezinnen’
Aanleiding Het uitvoeringsplan Sociale Teams Voor elk kind een gezond gezin kent twee doelen. Het eerste (preventieve) doel is problemen voor te zijn en kinderen tijdig te bereiken, zodat zij en het gezin een eerlijke kans krijgen. Het tweede (curatieve) doel is het geven van een extra impuls aan het adequaat helpen van kinderen die nu al in de problemen zijn. Om deze doelen te bereiken is het belangrijk dat de partijen in Rotterdam die werken rond (multi-)probleemgezinnen op eenduidige wijze functioneren. De sociale teams zijn ondersteunend aan, respectievelijk een verlengstuk van de partijen die zich momenteel in Rotterdam bezighouden met de ondersteuning en aanpak van (multi) probleemgezinnen. Het instrument van de sociale teams voegt een interventiemethodiek toe aan de reeds bestaande methodieken. In eerste aanleg zijn er vijf partijen die zich committeren aan de samenwerkingsovereenkomst, te weten de 17 Sociale Teams, de Centra voor Jeugd en Gezin, de Lokale Zorgnetwerken , de Deelgemeentelijke Organisaties Sluitende Aanpak en het Bureau Jeugdzorg. Gezamenlijk vormen zij een systeem om probleemgezinnen in de zorg te krijgen en bij tijdige signalering te ondersteunen. Het is daarnaast belangrijk om een uniforme werkwijze vast te leggen. Op termijn is het belangrijk en wenselijk dat ook andere partners op het terrein van zorg aan (probleem)gezinnen zich aan de samenwerkingsafspraken committeren, bijvoorbeeld het Algemeen Maatschappelijk Werk en de Zorg Advies Teams (ZAT’s). Belangrijk gezamenlijke afspraken Om de integrale aanpak te waarborgen, worden de volgende bindende afspraken gemaakt: §
§
Er wordt uitgegaan van een gezamenlijke definitie van Multi-problematiek: Definitie (Mulit) probleem gezin Een multiprobleemgezin is een gezin met minimaal één kind dat (minimaal) aan de volgende voorwaarden voldoet (Ghesquière 2001, Steketee en Vandenbroucke 2010): • het betreft langdurige situaties; • van sociaaleconomische; • én psychosociale problemen; • én een problematische relatie met de hulpverlening (‘dubbele thematiek’, Ghesquière). Bij een probleemanalyse worden standaard de verschillende leefdomeinen van gezinnen integraal in kaart gebracht. Er is een gezamenlijke definitie van integrale probleemanalyse: Definitie integrale probleemanalyse Een integrale probleemanalyse behelst de inventarisatie en analyse van de soort en intensiteit van problemen op de vijf onderscheiden probleemgebieden: • werk, Inkomen en schulden; • onderwijs/kinderen; • basis op orde, het gaat hierbij om situaties waarbij er sprake is van een cumulatie van problemen op de verschillende probleemgebieden waardoor de draagkracht zich niet meer verhoudt tot de draaglast; • sociaalpsychologische vraagstukken/verslaving/huiselijk geweld; • criminaliteit en geweld. §
17
Door harmonisatie van de werkwijze (zie Bijlage A) rondom de toegang tot de zorg is de ‘front-office’ voor multiproblematiek eenduidig en voor iedereen gelijk: het maakt niet uit waar een casus binnenkomt, het inzetten van het proces van het vervolgtraject is overal gelijk. De back-office wordt per instelling naar eigen inzicht ingeregeld.
Met Lokaal Zorgnetwerk (LZN) wordt tevens inbegrepen het Lokaal Team Huiselijk Geweld (LTHG) Handboek Basiscoach – September 2010
86
§
Instellingen werken nooit alleen maar altijd gezamenlijk en onderling afgestemd aan interventies in (multi-)probleemgezinnen indien een signaal als voldoende zwaar wordt beoordeeld (zie Bijlage A Werkwijze, fase 1).
§
Voor ieder gezin wordt één gezamenlijk plan van aanpak gemaakt en uitgevoerd.
§
De integrale probleemanalyse is voor alle betrokken partijen leidend bij het opstellen van een plan van aanpak ten behoeve van een interventie.
§
Er wordt gestreefd naar een vrijwillige en actieve medewerking van het gezin. Het is wenselijk dat het gezin een contract ondertekent en zich daarmee committeert aan de afspraken.
§
Het gezamenlijke plan van aanpak is bindend. Er zijn zwaarwegende argumenten nodig om hiervan af te wijken. Er wordt gehandeld vanuit professionaliteit.
§
De interventies opgenomen in het plan van aanpak krijgen voorrang in de werkplanning van de deelnemende instellingen
§
Het plan van aanpak valt onder het mandaat van één verantwoordelijke instelling. Deze instelling is eindverantwoordelijk en voert de procesbewaking. Waar juridisch mogelijk wordt de verantwoordelijke instelling door de andere partijen gemandateerd om eindbeslissingen te nemen over zaken die onder het plan van aanpak vallen.
§
Elke instelling heeft één of meerdere personen die verantwoordelijk zijn voor de procesbewaking: de procesregisseur. Definitie procesregisseur: Een procesregisseur is de medewerker die binnen de eigen instelling eindverantwoordelijk is voor de samenwerking met andere instellingen en de procesbewaking.
§
Als eerst verantwoordelijke voor de inhoud van de interventie wordt voor elke afzonderlijke casus een casuseigenaar aangesteld. Deze is verantwoordelijk voor de uitvoering van het plan van aanpak en kan zich daar niet aan onttrekken. De casuseigenaar coördineert de afstemming binnen de interventie. Definitie casuseigenaar: Een casuseigenaar is de persoon die verantwoordelijk is voor de inhoud en uitvoering van het gezamenlijke plan van aanpak en die de afstemming tussen alle betrokken partijen coördineert.
§
De hulp aan (multi-)probleemgezinnen is vasthoudend en niet vrijblijvend. Indien nodig wordt drang of dwang uitgevoerd.
§
Er wordt samengewerkt volgens de vastgelegde samenwerkingstructuur, met vaste werkwijze, beslismomenten en informatieterugkoppeling (zie Bijlage A werkwijze).
§
De samenwerking maakt het mogelijk om gezinnen te volgen en/of langdurig en ononderbroken te ondersteunen, afgestemd op de specifieke omstandigheden en behoeften van deze gezinnen.
§
Goede onderlinge uitwisseling van informatie is gewaarborgd. Er wordt door de samenwerkingspartijen een protocol opgesteld op basis van de reeds bestaande afspraken over gegevensuitwisseling.
Formele eisen aan het plan van aanpak Handboek Basiscoach – September 2010
87
De casuseigenaar stelt met de verschillende betrokken partijen (waaronder het gezin) een plan van aanpak op. De casuseigenaar is verantwoordelijk voor de coördinatie en de voortgang van het plan van aanpak. De casuseigenaar krijgt van de andere betrokken partijen het mandaat om eindbeslissingen te nemen. Hulpverleners dragen zwaarwegende argumenten aan wanneer zij het niet eens zijn met het door de casuseigenaar opgestelde plan van aanpak. Het plan van aanpak is gericht op het verminderen van problematiek, met als uiteindelijk doel het wegnemen van problematiek. Bij het opstellen van het plan van aanpak wordt het gezin altijd betrokken. In het plan van aanpak wordt vastgelegd dat: problemen in de lokale setting zo dicht mogelijk bij het gezin wordt opgepakt; de interventie zich richt op het gehele cliëntsysteem; een multidisciplinair aanbod wordt gecreëerd een sluitende keten van zorg wordt geboden; zoveel mogelijk gebruik maken van evidence based instrumenten en methodieken. Het plan van aanpak is concreet geformuleerd en bevat: de analyse van de problematiek; een overzicht van de betrokken instellingen + de casuseigenaar; de toestemmingsverklaring van de wettelijk vertegenwoordigers dat de betrokken instellingen/hulpverleners in het gezin onderling informatie uit mogen wisselen; de beoogde doelen van de (gezamenlijke) interventie; de taakverdeling tussen de verschillende betrokken instellingen; de taakverdeling en verantwoordelijkheden van de gezinsleden; een tijdspad met een beoogde datum van afronding van de interventie; een schets van het beoogde vervolgtraject na de interventie. –
Bijlage 8:
De ontwikkeling van het welzijnswerk door Jos van der Lans
De ontwikkeling van frontlijnwerk heeft alles te maken met de ontwikkelingen die zich vanaf de Tweede Wereldoorlog op het gebied van welzijnswerk hebben afgespeeld. Jos van der Lans (2007) onderscheidt 4 fasen die de verhouding tussen de professional in de publieke sector en de burger karakteriseert:
ER BOVENOP: Van der Lans omschrijft de eerste generatie (ER BOVENOP) als een bevlogen generatie die met armoede was begaan en mensen echt vooruit wilde helpen. Maar in het Handboek Basiscoach – September 2010
88
retroperspectief van onze tijd zijn wij minachtend op deze generatie gaan terugblikken als zijnde bevoogdend, moralistisch en betweterig. Zij waren streng, vertegenwoordigden de goede smaak en zagen het als hun taak om de lagere klassen beschaving bij te brengen. Hun mandaat was niet onaanzienlijk: sociaal werkers in allerlei gedaanten vormden nogal eens poortwachters voor een nieuwe woning, financiële ondersteuning of andere vormen van hulp. Tijdens hun huisbezoeken trokken hun ogen spiedend langs de huisraad. Hun vanzelfsprekende aanzien verbleekte echter razendsnel toen de jaren zestig op streek kwamen. Het regentendom en de burgerlijkheid moesten het massaal ontgelden, en in het kielzog daarvan kwamen ook de bemoeizuchtige professionals onder verdenking te staan. Onaangepastheid was niet een zorg, maar ook een recht. De afwijking was niet zozeer zorgelijk. Maar eerder juist speciaal. De jaren zestig liepen uit in een groots feest van bevrijding, ontvoogding en romantisering van het bijzondere. ER NAAST: Deze ideologische omslag heeft grote invloed gehad. De vermaatschappelijking in de zorg is in die jaren begonnen. De opleidingen veranderden, sociale academies en sociale wetenschappen werden maatschappijkritische scholingscentra, waarin professionals leerden elke vorm van bevoogding achter zich te laten en zich juist veel meer moesten vereenzelvigen, zo niet solidariseren met hun ‘doelgroepen’. ERBOVENOP werd – als karakteristiek voor de omgang tussen professionals en burgers – ingewisseld voor ERNAAST. Luisteren werd belangrijker dan voorschrijven, het opkomen voor de belangen van burgers werd normaal. In de volkshuisvesting is de stadsvernieuwing van de jaren zeventig geheel getekend door deze nieuwe professionele mentaliteit. Opbouwwerkers en bewoners stuurden samen met gemeenten deze stedelijke transformaties. Woningcorporaties mochten slechts uitvoeren wat zij besloten. Dat duurde tot de jaren tachtig. Hans Achterhuis legde de eerste bom onder de onschuld van de nieuwe professionals door in zijn bestseller ‘De markt van welzijn en geluk’ de goede bedoelingen in twijfel te trekken. De ERNAAST-generatie was vooral bezig om zichzelf van werk te voorzien. Niet de vraag schiep hier het aanbod, volgens Achterhuis was het andersom: het aanbod hield de vraag in stand. De economische crisis, en het neoliberale no-nonsense beleid van de kabinetten Lubbers I en II nekten vervolgens het professionele zelfvertrouwen definitief. Bemoeien was al uit den boze, maar nu werd ook het engagement en de solidariteit in de ban gedaan. De elite van Nederland begon zich luidkeels te vermaken met grappen over welzijnswerkers.
ER VANDAAN: De invloed daarvan was groot. De verzorgingsstaat werd op de schop genomen, het welzijnswerk in het defensief gedrongen. Het marktdenken deed zijn entree: slechts als uit de markt een vraag opkwam was een aanbod gerechtvaardigd. Dat nieuwe marktparadigma werkte door tot in de spreekkamer van de professionals die in toenemende mate afstand namen van hun clientèle. Vereenzelvigen was fout, mensen moesten een gemotiveerde vraag hebben om geholpen te worden. De professionele denkrichting werd: er vandaan. Letterlijk, want instellingen in de publieke dienstverlening verschansten zich in steeds grotere organisaties die zich ook fysiek steeds verder weg van de leefwereld van burgers bevonden. ‘Achter de voordeur’ ontstond zo een professionele no go area. Daar kwam je niet, het idee dat je als professional zou kunnen aanbellen voelde ook vreemd, ongevraagd bemoeien deed je niet, dat was privacyschending. Alleen als het echt niet anders kon, als er echt ingegrepen moest worden, kwamen er nog wel eens mensen over de vloer. Meestal politieagenten… Overigens paste die nieuwe afstandelijke professionele orde niet echt goed op de problemen waar veel instellingen mee te maken hadden. Nogal wat problemen hebben nu eenmaal niet de neiging om zich op afspraak te laten behandelen. Burenoverlast, kindermishandeling, seksueel geweld, psychiatrische crisissen, huurschulden, het zijn geen zaken waar mensen mee te koop lopen. Ja, wel de mensen die er last van hebben, maar niet de mensen die de problemen veroorzaken. Dus muntte begin jaren negentig de sociaal-psychiatrische verpleegkundige Henri Henselmans de term ‘bemoeizorg’ voor de geestelijke gezondheidszorg, ontstond er in welzijnskringen een discussie over ‘modern paternalisme’ en rukte er in Amsterdam namens de maatschappelijke opvang een vliegende brigade uit om op het laatste moment bij mensen thuis een huisuitzetting te voorkomen. Maar het waren vooralsnog initiatieven in de marge: de mainstream in de publieke dienstverlening groef zich steeds verder in een bureaucratische wereld van protocollen en registratiesystemen. ER OP AF: Vanaf 2002 begon het kwartje ook in deze nieuwe bureaucratische orde te vallen. De Fortuyn-revolte was ook een schreeuw van burgers om aandacht voor hun
Handboek Basiscoach – September 2010
89
problemen, om serieus genomen te worden. Leefbaarheid regel je niet vanuit een kantoor. De ergernis over het feit dat tientallen instanties niet konden voorkomen dat een wanhopige vader zijn huis en dus zijn gezin in brand stak, een jeugdzorgdrama uit 2002 dat sindsdien elk jaar door even trieste tragedies werd opgevolgd. De wanhoop dat je nergens meer je verhaal kwijt kunt. Het ongenoegen over administratieve bureaucratische omgangsvormen. Het zorgde bij elkaar voor een atmosfeer waarin mensen – zoals in 2002 duidelijk werd – massaal hun vertrouwen opzegden in de instituties, en dat is iets dat geen enkele publieke dienstverleningsinstelling koud kon laten. Zo gingen, heel langzaam, de deuren weer open. Niet die van de burgers, maar van de publieke instellingen. Vaak op een kier en zeker niet vanzelf, want professionals die geschoold zijn in afstand houden rennen niet spontaan de straat op. Maar wie serieus wat met burgers wil, kan niet om de conclusie heen dat succesvolle interventieprojecten vrijwel altijd gedragen worden door professionals die van wanten weten en er op uit trekken, die contact leggen, die verbindingen maken, die de leefwereld van mensen als hun spreekkamer zien. Het zijn vaak projecten die in de periferie van instellingen zijn ontstaan om hardnekkige en ernstige problemen te bestrijden en die de hoofdstroom ongemoeid laten. Maar het besef is groeiende dat die aanpak niet de marge maar de kern van de professionaliteit in de publieke dienstverlening zou moeten uitmaken. Veel sociale problemen vragen om een andere vorm van professionele aanwezigheid, ja, zelfs om een andere vorm van professionele organisatie. Dat is wat zich nu in het land aftekent als de eropaf-beweging. Je ziet het in het maatschappelijk werk, je ziet het in de sociale zekerheid, je ziet het in de achterstandsgebieden alias prachtwijken, je ziet het in de Achter de Voordeur-projecten. Zij we hiermee terug bij af? Mogen we weer bemoeizuchtig, paternalistische te werk gaan? Die angst begeleidt onvermijdelijk elke discussie over deze eropaf-omslag. De professionals die het nu voor het zeggen hebben, zijn immers vaak geschoold in de jaren zeventig en tachtig. Hun angst is echter onterecht. De burgers achter de voordeur en de professionals die aankloppen zijn immers niet dezelfde mensen als die elkaar in de jaren vijftig troffen. Beiden zijn veel ervaringen rijker, de burger is mondiger en begrijp dat hij ook – ook al lukt het niet – uiteindelijk zelf verantwoordelijk is; de professional is oneindig professioneler en weet dat hij kan sturen, trekken en sleuren, maar nooit dicteren. Die levenswijsheid van beide partijen maakt hun samenkomst in de leefwereld van mensen niet alleen anders, maar ook vooral reëler en gelijkwaardiger dan vijftig jaar geleden. EROPAF – het lijkt een kleine stap, maar de instellingen die deze weg in zijn geslagen ervaren stuk voor stuk dat de gevolgen ingrijpend zijn. Het vraagt om een andere organisatie, andere vormen van verantwoording van professionals, minder managementcontrole en minder bureaucratie. Kortom: een andere professionele cultuur. Wie met mensen werkt, moet het werk ook als mensenwerk organiseren. Dat levert niet alleen winst op voor burgers, maar ook voor professionals die in veel gevallen er hun werkplezier en zelfvertrouwen door hervinden. Want daar heeft het – in aanzwellende kritiek op de professionele dienstverlening – de afgelopen decennia nogal eens aan ontbroken.
Handboek Basiscoach – September 2010
90