HANDBOEK SOCIALE TEAMS ROTTERDAM
September 2011
Voorwoord Voor u ligt de tweede versie van het handboek van de Sociale Teams (versie 2.0). Het eerste deel dat in september 2010 bij de start van de werkzaamheden van de Sociale Teams werd verspreid is in het afgelopen jaar, op basis van voortschrijdend inzicht en in overleg met de ketenpartners op tal van punten aangepast en verbeterd.Ook deze versie zal op basis van voortschrijdend inzicht in de toekomst aangepast blijven worden. We streven er naar 1 tot 2 keer per jaar een update te maken, waarbij steeds input van de uitvoerende medewerkers én van de ketenpartners gevraagd zal worden. Dit handboek is in eerste instantie bedoeld om het werk van de coaches, de interventiespecialisten, de teams te ondersteunen. Het is geen uitputtende werkinstructie want in overleg met de ouder(s), het gezin, zal telkens opnieuw moeten worden bepaald wat de achtergronden van de problemen van het huishouden zijn en op welke manier het beste kan worden samengewerkt, zowel aan een verbetering van de situatie van het huishouden maar vooral aan verbetering van de ontplooiingskansen voor de opgroeiende kinderen. Het gaat hierbij niet om een recept uit een kookboek dat stipt uitgevoerd moet worden. Ondersteuning van de gezinnen vereist per definitie “maatwerk”. Met dit handboek willen we ook aan collega’s, overige professionals en geïnteresseerden een inkijkje bieden in onze werkwijze. Kern van de aanpak blijft gericht op “samen aan de slag gaan”, op planmatig werken en op het versterken van de eigen competenties en kwaliteiten van de ouder(s), van de gezinnen zodat zij in de toekomst zelfstandig hun eigen zaken op een goede manier kunnen regelen, beter kunnen omgaan met nieuwe ontwikkelingen en mogelijke nieuwe tegenslagen. Dit doen we met als doel om de ontwikkelkansen voor kinderen in deze gezinnen ook op langere termijn te verbeteren.
Leeswijzer In de huidige versie is rekening gehouden met de bovengenoemde meerdere leesgroepen. H1 (methodiek en achtergronden) en H2 (operationele uitwerking van de methodiek) zal voor alle geïnteresseerden een goed beeld geven. H3 geeft een verdere verdiepingsslag van de methodiek op een aantal specifieke punten. H4 beschrijft de uitvoeringsorganisatie en is vooral bedoeld voor de Sociale Teams zelf. In de bijlagen tenslotte is een variëteit aan achtergrond informatie opgenomen, waarnaar in de tekst ook wordt verwezen. In deze versie, die ook digitaal wordt gebruikt, zijn bovendien linken opgenomen waarmee u door kunt klikken naar relevante achtergrondinformatie. Doordat er sprake is van verschillende leesgroepen, is ook de schrijfstijl divers; soms wordt er in uvorm gesteld en soms in jij-vorm. Dat laatste betreft vaak teksten die direct voor de medewerkers van de Sociale Teams zijn bedoeld en waar een pro-actieve houding van wordt verwacht... Wij wensen u veel leesplezier, en zijn geïnteresseerd in uw reacties. We doen graag een beroep op alle lezers om een bijdrage te leveren aan de verdere verbetering van de werkwijze (en een volgende versie van het handboek) van de Sociale Teams in Rotterdam.
Handboek Sociale Teams 29 september 2011
pagina
2
INHOUDSOPGAVE
Voorwoord ………………………………………………………………………….………………………….2 1.
Context: fenomenen van multiprobleemgezinnen en de inzet van Sociale Teams
1.1. 1.2. 1.3 1.4. 1.5
1.6
Opdracht Sociale Teams ……................................................................................................. 5 Ieder Kind Wint II…….............................................................................................................. 6 De Rotterdamse werkwijze voor ondersteuning van kind en gezin…………………………….. 7 Doelgroep Multiprobleemgezinnen……................................................................ …………….9 Multiprobleemgezinnen, wat zijn dat voor gezinnen, fenomenen............................................10 1.5.1. Murw door het leven, langdurig in armoede, de veerkracht is eruit.............................10 1.5.2. Niet gekwalificeerd om het (gezins-) leven in eigen hand te nemen ..........................11 1.5.3. Psychische problematiek of verslavingsproblematiek ………………...........................11 1.5.4. In conflict met overheid en de omgeving, keuze voor foute overlevingsstrategie .......12 1.5.5. Slachtoffer door omstandigheden (getraumatiseerd)………………………………..... ..12 1.5.6. Opvoedingsonbekwaam; kinderen als last ……..……………………………………... ..13 Legitimering van de interventies van de Sociale Teams ...................................... …………… 14
2.
Operationele uitwerking van de methodiek
2.1 2.2
2.8.
Schematische weergave van het werkproces ……..................................................................15 Aanmelding gezinnen 2.2.1 Administratieve voorbereiding intake, het aanmeldformulier ………………………… 16 De intakefase 2.3.1 Het eerste huisbezoek …………………………………………………………..…............ 17 2.3.2 Doel van het eerste gesprek met het gezin……………………………………………….. 17 2.3.3 Wat verder wordt besproken ………………………………………………………………. 18 2.3.4 Intakeformulier als hulpmiddel, vastleggen bevindingen ……………………………… 19 De vijf leefgebieden………………………………………………………………………..……….. 20 2.4.1. Werk, inkomen, uitgaven en schulden .………………………………………..……….. 20 2.4.2. Opvoeding, ontwikkelingskansen kinderen …….……………………………..……….. 20 2.4.3. Huishouden op orde .………………………………………..……………………………. 21 2.4.4. Sociaalpsychologische vraagstukken ……………………..……………………………. 21 2.4.5. Contact met politie en justitie, veiligheid…………………..……………………………. 22 2.4.6 Bepalen van het gewicht van een probleem in een leefgebied …………………… . 22 Het begeleidingsplan ……………………………………..……………..…................................. .23 2.5.1 First things first: prioritering ………………………………………………………………. 24 2.5.2 Werken met doelstellingen en actiepunten……………………………………………… 25 Begeleiding in de praktijk……………………………………………………………………..…….. 27 2.6.1. Tussentijdse evaluatie Evaluatie en nazorg ……………………………………………………………………………..…...27 2.7.1 Eindgesprek, afronding van de begeleiding ………………………………………..…....27 2.7.2 Afrondingsgesprek ……………………………….…………………………………..…....28 Monitoring, onderzoek en rapportages ………………….…………………………………..…....28
3
Specifieke aandachtspunten in de methodiek en werkwijze
3.1 3.2. 3.3. 3.4 3.5 3.6 3.7 3.8.
Zelfredzaamheid van gezinnen ………………….…………………………………..…………......30 Motivatie van gezinnen bij inzet Sociale Teams; vrijwillig maar niet vrijblijvend .…………......35 Opschaling en escalatie ……………………………………………………………………………..39 Omgaan met illegaal en grensoverschrijdend gedrag …………………….……………………. .40 Aandachtspunten bij het intakeproces………………………………………………………………42 Rotterdamse samenwerkingsafspraken en relevante protocollen …………………………….. .44 Effectief samenwerken achter de voordeur; afspraken backoffice………………………………45 Stadsregionaal Instrument Sluitende Aanpak (SISA) …………………………………………….47
2.3
2.4
2.5
2.6. 2.7
Handboek Sociale Teams 29 september 2011
pagina
3
4
De uitvoeringsorganisatie
4.1 4.2 4.3 4.4
Samenstelling van de Sociale Teams …………………………………………………….……….48 Stagebeleid …………………………………………………………………………………………..48 Taak- en rolverdeling van de medewerkers…………………………………………… …………48 Kwaliteitsverbetering en ontwikkeling…………………………………………………………….. 50 4.4.1 Casuïstiekbesprekingen …………………………………………………………………..51 4.4.2 Klankbordgroep …………………………………………………………………………….52 Het registratiesysteem Gezin Centraal………………………………………….………... ……...52 Dossiervorming ……………………………………………………………………………..............53 Gebruik van de portals op SoZaWeb en Sjaan……………………..........................................55 Communicatie Sociale Teams……………………………………………………………............ .56
4.5 4.6 4.7. 4.8.
BIJLAGEN I. II. III. IV. V.
Toelichting op typologieën van gezinnen van Verwey-Jonker Instituut…………………………58 Ratio achter de inzet van de Sociale Teams……………………………………………………. 59 Culturele aspecten ……………………………………………………………………………………62 Bejegening van de gezinnen…………………………………………………………………………65 Speciale aandachtspunten leefgebied 2……………………………………………………………66
VI. VII. VIII. IX. X.
Het Rotterdamse opvoedingsdebat ………………………………………………………………...72 Speciale aandachtspunten leefgebied 4……………………………………………………………73 Het gewicht van een probleem ……………………………………………………………………...74 Motiveren van gezinnen………………………………………………………………………………77 Meer over de aanmelding…………………………………………………………………………….80
XI. XII. XIII. XIV. XV.
Protocol kindermishandeling…………………………………………………………………………83 Protocol geweld achter de voordeur………………………………………………………………...84 Voorbeeld van een persoonlijk begeleidingsplan (geanonimiseerd) .......................................85 De vijf leefgebieden in een schema…………………………………………………………………90 Opvoedingsdoelstellingen………………………………………………………………………… 92
XVI. XVII. XVIII. XIX. XX.
Theoretische onderbouwing van de aanpak……………………………………………………… 96 Het werk van de uitvoeringsprofessional………………………………………………………… 101 Internationaal Verdrag voor de Rechten van het Kind (IRVK)………………………………… 103 Communicatie en Persprotocol…………………………………………………………………… 106 Literatuur en websites………………………………………………………………………………109
XXI. XXII. XXIII.
Procesinstructie Gezinsbegeleiding ………………………………………………………………110 Organogram afdeling Sociale Teams…………………………………………………………… 116 Ernsttaxatiemodel CJG Rijnmond…………………………………………………………………117
Handboek Sociale Teams 29 september 2011
pagina
4
Hoofdstuk 1.
Context: fenomenen van multiprobleemgezinnen en de inzet van Sociale Teams
In dit hoofdstuk wordt het kader geschetst wat de opdracht voor de Sociale Teams is en hoe deze tot stand is gekomen. Daarna wordt in het kort de kernpunten van de gehanteerde werkwijze en het gehanteerde normatieve kader aangegeven, ook in aansluiting met andere interventies en initiatieven in Rotterdam. Tot slot wordt de scope beschreven voor de Sociale Teams, wat de doelgroep is. Hierbij wordt gebruik gemaakt van beschrijvingen van fenomenen, wat onze ervaringen zijn tot nu toe als Sociale Teams, wat we tegenkomen. . 1.1.
Opdracht Sociale Teams
In 2007 zijn door alle gemeente binnen de stadsregio Rotterdam afspraken gemaakt over verbetering van de Jeugdzorg. Inzet van het programma “Ieder Kind Wint” was hierbij gericht op verbetering van samenwerking in de “keten van de jeugdzorg”, inzet op preventie, betere signalering van risicojongeren, snellere en gerichter interventies en hulpverlening, betere uitwisselen van signalen en delen van informatie, ontwikkeling van CJG’s, betere aansluiting van jeugdzorg op het onderwijsveld, verbetering van de registratie, verbetering van kwaliteit en doeltreffendheid van het zorgaanbod, etc. Op de site van “Ieder Kind Wint” is informatie over opzet en uitvoering van dit programma gedurende de jaren 2007 – 2009 terug te vinden. In 2009 werd in een discussie in de gemeenteraad van Rotterdam vastgesteld dat ondanks al deze inspanningen in de Rotterdamse uitvoeringspraktijk er nog steeds sprake was van “achterstanden” in de jeugdzorg; niet voor alle risicohuishoudens was hulp beschikbaar, en met name de preventieve inzet was nog onvoldoende ontwikkeld zodat de problematiek in een aantal gezinnen in een te laat stadium aan het licht kwam, waardoor ondersteuning vaak onnodig zwaar / specialistisch ingezet moest worden. In de discussie ging hierbij vooral de aandacht uit naar “multiprobleemgezinnen”, gezinnen met opgroeiende kinderen die op meerdere leefgebieden met problemen worstelen, die bij verschillende organisaties in beeld zijn (bijvoorbeeld leerplicht / school, wijkpolitie, de kredietbank, etc), maar waar nog geen duidelijk beeld is van de totale problematiek en ook nog niet duidelijk is welke invloed dit heeft op de opvoeding / ontwikkelingskansen van kinderen. Rotterdam kent veel van deze zogenaamde “risicohuishoudens”, waarvan er maar een beperkt aantal in beeld zijn bij, of ondersteuning krijgen van Jeugdzorg. Vooral in de “focuswijken” waar veel van dit soort gezinnen wonen, zou extra aandacht gegeven moeten worden aan het in kaart brengen van deze problematiek en aan de (preventieve) ondersteuning van de gezinnen waarvoor dit noodzakelijk is. Middels een motie (“motie Duys”) werd besloten om extra capaciteit in te zetten, hiervoor is door het college van B&W op verzoek van de gemeenteraad gedurende drie jaar extra geld vrijgemaakt. 1 Primaire inzet was om per “focuswijk” een sociaal team te vormen met basiscoaches. De inzet van de (basis-) coaches van de Sociale Teams is gericht op ondersteuning van probleemgezinnen bij het zelf op orde krijgen, en houden, van het huishouden. Versterking van preventie, inzetten op versterking van de competenties van de ouder(s) het gezin, door samen met deze huishoudens aan de slag te gaan en hen leren hoe ze zelf de eigen zaken beter kunnen regelen. Achterliggende gedachte is dat de gemeente een specifieke verantwoordelijkheid draagt om de ontplooiingskansen van de opgroeiende kinderen in deze gezinnen te garanderen, en dat overheid en ouders hierbij “partners in de opvoeding” kunnen zijn. Hierom werd aan het uitvoeringsprogramma dat aanvullend is op “Ieder Kind Wint” de werktitel “Ieder Kind Gezond Gezin” (IKGG) meegegeven. Op de site van de bestuursdienst is de tekst van de oorspronkelijk “motie Duys” te vinden. Verwachtingen, geformuleerd in de motie Duys “Constaterende dat: 1
Rotterdam kent een aantal gebieden, wijken waarin problematiek op verschillende gebieden aantoonbaar groter, zwaarder is dan in andere delen van de stad. Jaarlijks wordt aan de hand van een aantal indicatoren vastgesteld in welke wijken extra inzet noodzakelijk is om geconstateerde problemen effectief te kunnen aanpakken. Op basis van deze indicatoren worden jaarlijks vastgesteld welke de “focuswijken” zijn. Deze focuswijken liggen in een zestal deelgemeenten ; Charlois, Feijenoord en IJsselmonde (op de zuidoever), en Delfshaven, Noord en het Centrum (op de noordoever). Voor nadere informatie zie Sociale Index 2010
Handboek Sociale Teams 29 september 2011
pagina
5
Het nemen van regie, verantwoordelijkheid, delen van informatie en heldere zorgcoördinatie nog steeds geen vanzelfsprekendheid is bij het verlenen van zorg aan kinderen en gezinnen. Het vraag-ontwikkelingsonderzoek IKW (medio 2008) uitwijst dat in Rotterdam de groep kinderen tussen 0 en 19 jaar zich in zijn complexiteit niet laat vergelijken met die in andere gemeenten en grote steden Dit beeld zich concreet vertaalt in onder andere een groot aantal kinderen met een jeugdbeschermingsmaatregel (voogdij en ondertoezichtstelling), die een fors beroep doen op zorg en vooral zwaardere en dus meer kostbare vormen daarvan, waarin niet altijd is te voorzien De latente vraag naar zorg is te schatten op 1.050 kinderen, die zodanige risico's kennen dat zorg aangewezen is, maar die niet de hulp en zorg krijgen die zij zeer nodig hebben Overwegende dat Het zeer onwenselijk is dat deze 1050 kinderen in Rotterdam in nood verkeren en geen hulp ontvangen. Deze kinderen gevaar lopen zolang de hulp en ondersteuning niet geboden wordt. Nodig zijn om deze kinderen alsnog van aanbod te voorzien, inzichtelijk te maken welke rollen daarin zijn te spelen door de gemeente, de stadsregio en het kabinet en welke financiële consequenties daarmee zijn gemoeid, en over bovenstaande punten voor de bespreking van de voorjaarsnota rapport uit te brengen.” Eind 2009 is aan de gezamenlijke directies van SoZaWe en de GGD is de ontwikkelingsopdracht meegegeven om op korte termijn Sociale Teams te ontwikkelen, de werkwijze verder uit te werken en goede samenwerkingsafspraken te maken met de direct betrokken organisaties en met de “zorgredigerende partijen” binnen de focuswijken die de betreffende huishoudens waarvoor de extra ondersteuning bedoeld is, binnen het eigen gebied kennen. Na de uitwerking van deze opdracht in de eerste helft van 2010 (organisatorische opzet, werkwijze, samenwerkingsafspraken) en de werving en scholing / instructie van de nieuwe medewerkers (medio 2010), zijn de Sociale Teams in het najaar 2010 gestart met de ondersteuning van de gezinnen. 1.2.
Ieder Kind Wint II
Door het college van B&W is in mei 2011 het beleidskader “Ieder Kind Wint II , zorg voor de toekomst” (IKW II) vastgesteld, dat voor de komende jaren de ontwikkelingsdoelen beschrijft voor het brede veld van de jeugdzorg. Met dit nieuwe beleidskader wordt ingezet op verdergaande samenwerking tussen de verschillende actoren op het gebied van de gezinsondersteuning en de jeugdzorg. Meer samenhang in het gehele werkveld; van inzet op basis van het gemeentelijke preventiebeleid, de activerende maatschappelijke ondersteuning, AWBZ-zorg tot en met de formele jeugdzorg en jeugdbescherming. Sterkere inzet op vroegsignalering, en vraagsturing. Ongedeelde regie over het gehele werkveld. Beter zicht op de resultaten van de inzet. Intensivering van de samenwerking op het brede veld van maatschappelijke ondersteuning, welzijns- en jongerenwerk, opvoedingsondersteuning, materiële dienstverlening, kortom alle zaken die relevant zijn om voor de kinderen en gezinnen goede afgestemde hulp en ondersteuning te kunnen garanderen, waarbij altijd primair uitgegaan blijft worden van de eigen verantwoordelijkheid van de betreffende ouders, gezinnen, jongeren zelf. Uitgangspunten IKW II IKW II vormt de paraplu voor allen typen gezinsinterventies en dus ook voor de Sociale Teams. Het programma kent de volgende uitgangspunten: Ouders zijn eerst verantwoordelijk Ondersteuning binnen handbereik Meer tijd voor kind en gezin en minder voor bureaucratische rompslomp Één gezin, één plan, één regisseur Professionals aan zet en zij moeten het verschil maken. Kortweg heeft het programma IKGG vier centrale doelstellingen: het versterken van vroegsignalering en preventie; het creëren van een aanbod dat past op de vraag, tijdig beschikbaar en effectief is.
Handboek Sociale Teams 29 september 2011
pagina
6
het zodanig afstemmen van beleid, processen en capaciteit van de actoren, dat de beschikbare capaciteit en middelen meer effectief en efficiënt kunnen worden ingezet en doorloop- en wachttijden kunnen worden teruggedrongen; het versterken van de gezamenlijke sturing cq. regie op de keten en het creëren van meer samenhang tussen de verschillende deelketens. Wat moet worden bereikt? Passende ondersteuning voor kinderen en ouders, snel signaleren van risico’s bij het gezond en veilig opgroeien en snel hulp en ondersteuning organiseren hierop. De problemen moeten integraal en systeemgericht aangepakt worden en gericht zijn op eigen kracht van kinderen en gezinnen (zelfredzaamheid en weer in balans brengen) en maximale ontwikkeling van de talenten van kinderen. Concrete resultaten: Het aantal wachtenden in de jeugdzorg is afgenomen Het beroep op gespecialiseerde zorg, zwaardere vormen van jeugdzorg en jeugd-GGZ is afgenomen. Tenslotte wordt ingezet op de vereenvoudiging van de structuur zorgcoördinatie als ondersteuning van de beoogde resultaten. 1.3.
De Rotterdamse werkwijze voor ondersteuning van kind en gezin
Alle Rotterdams professionals, personen en instanties die zich bezig houden met het welzijn en welbevinden van het kind en het gezin handelen voorspelbaar en eenduidig (CJG, de gemeentelijke diensten GGD, JOS, Veilig en SoZaWe, BJZ, FlexusJeugdplein, onderwijsinstellingen, veiligheidshuis, maatschappelijke werk en welzijnsinstellingen etcetera). Gedrag en houding staan daarin centraal. In Rotterdam ondersteunen wij een gezin of kind op de volgende manier. We beschouwen het gezin als het systeem waarin het kind functioneert en dat systeem MOET op orde zijn. Dus: geweld stopt! het kind voelt zich veilig er is een thuis met verzorging, eten, voldoende rust, regelmaat en aandacht de ouders zijn in de positie zelf te handelen en verantwoordelijkheid te kunnen nemen: de ouders in hun kracht het kind gaat naar school, de ouders hebben inkomen/werk en de financiën moeten op orde zijn Daarom reageren we ALTIJD op een signaal dat erop kan wijzen dat een kind in de problemen zit of in de problemen kan komen: We bepalen wie een eerste kort onderzoek doet om vast te stellen of het gezinssysteem op orde is. Bij enkelvoudige problematiek pakt de bevoegde instantie het onmiddellijk op (bijv. schooluitval: de school; verslaving de GGD met behulp van een GGZ instelling). Er wordt nooit gewacht totdat de situatie zodanig is geëscaleerd of verergerd dat er drastische maatregelen moeten volgen. De ouders worden in hun waarde gelaten en professioneel gespiegeld/begeleid zodat de ouders het inzicht verwerven dat het anders kan én moet. Wachten of niet voldoende tijd er aan besteden ook in een pril stadium schaadt het kind en kost later veel meer. Bij handelingsverlegenheid (weet niet goed wat je moet doen) worden de ouders wel met de problematiek geconfronteerd Wij bespreken de concrete casuïstiek in professionele kringen met elkaar om: Van elkaar te leren Betere inzichten te krijgen en de diversiteit van de problematiek en vraagstukken en eenduidigheid in handelen, gedrag en houding te bevorderen. In de afgelopen jaren is door veel verschillende organisaties ervaring opgedaan in het ondersteunen van “multiprobleem gezinnen”. Dit heeft veel goede, goed gedocumenteerde werkwijzen en methodieken opgeleverd. Op de site van het Nederlands Jeugd Instituut: www.nji.nl is veel informatie Handboek Sociale Teams 29 september 2011
pagina
7
beschikbaar over de verschillende werkwijzen die zijn ontwikkeld voor de ondersteuning van (multi-) probleemhuishoudens. Ook in Rotterdam is er een breed scala aan werkwijzen bij ondersteuning van dit soort gezinnen. Afhankelijk van de inhoud en zwaarte van de problematiek van de gezinnen die aangepakt moet worden, en afhankelijk van het organisatorische en budgettaire kader waarbinnen deze ondersteuning gegeven wordt, is er een verschil in aanpak en duur van de ondersteuning die geboden wordt aan deze huishoudens. Inzet bij de ontwikkeling van de Sociale Teams is om, waar mogelijk, gebruik te maken van deze bestaande werkwijzen, die in de volgende paragraaf nader worden benoemd. Met de inzet van de Sociale Teams wordt beoogd om vooral preventief te werken. Kern van de aanpak van de Sociale Teams Er-op-af, outreachende ondersteuning, geen formele indicatiestelling, snelle opvolging van signalen. Eigen kracht, eigen netwerk, eigen competentie van het huishouden versterken zodat zij zo snel mogelijk weer geheel zelfstandig kunnen functioneren. Loslaten zodra dit kan. Samen aan de slag, op basis van een samen opgesteld plan van aanpak waarbij de problemen op alle leefgebieden in kaart zijn gebracht (integrale aanpak). Alle dingen worden aangepakt die noodzakelijk zijn om de opvoeding van, de ontwikkelingskansen van de kinderen in het gezin te kunnen waarborgen. Kern van de aanpak is om “de basis op orde” te krijgen in het huishouden waarmee de basis gelegd wordt voor verdere ontwikkeling (first things first). Aantal partijen in het gezin zo beperkt mogelijk houden. Waar er samengewerkt moet worden, gebeurt dit op basis van het principe: een gezin, een plan, een regisseur. Op voorhand goede afspraken maken over samenwerking met, inzet van, reguliere dienstverlening (goede afspraken met de “back-office”). Vrijwillige samenwerking met het gezin, maar niet vrijblijvend (stimuleren, motiveren, aanspreken vanuit normatief kader; en in het uiterste geval sanctioneren). Voorkomen dat zwaardere inzet van jeugdzorg noodzakelijk wordt. Versterking van het gezin, niet alleen van de ouder(s). Vasthouden, waar nodig “opschalen”, versterken inzet indien positie of ontwikkelingskansen van kinderen in het gezin in het geding zijn. Methodiek doorontwikkelen in nauw overleg met partners uit het werkveld. Methodiek garandeert in ieder geval een goede verantwoording en monitoring van de bereikte resultaten. Niet alleen focussen op de zaken die niet goed gaan, maar ook samen met het gezin vaststellen wat er allemaal wél goed gaat. Methodische basis voor werkwijze Sociale Teams De kracht van de Sociale Teams moet liggen in het samen met ouders, met het gezin op orde krijgen van basale zaken in het huishouden. Dit zijn doorgaans zaken die op de eerste drie van de vijf te onderscheiden leefgebieden liggen. De basis op orde. Dit wordt in paragraaf 2.4. verder toegelicht. Het is dus geen vorm van snelle hulpverlening waarbij de coach snel problemen voor het gezin oplost. De ouder(s), het gezin gaat met ondersteuning van de coach zélf aan de slag en leert op deze wijze om zelf problemen op te lossen. Het gaat om het versterken van de eigen competenties, en van de eigen vaardigheden, om verandering van het gedrag dat nodig is om het eigen huishouden, het eigen gezinsleven op orde te krijgen en te houden. De methodiek en werkwijze van het Sociale Team lijkt in veel opzichten op de aanpak van Gezin Centraal, maar de doelgroep is iets ruimer gedefinieerd. Veel van de gezinnen die worden aangemeld voor ondersteuning door de Sociale Teams hebben ook problemen op het gebied van inkomen, werk, en schulden. Alhoewel niet alle huishoudens voor hun inkomen zijn aangewezen op de WWB, is ook goed gekeken naar de VIG – aanpak (Vroegtijdige Interventie Gezinnen zoals deze in de afgelopen jaren is ontwikkeld (o.a. in Rotterdam). Met name de wijze van samenwerking tussen de (WWB-) klantmanager en de gezinscoach maakt dat deze inzet goed toepasbaar is voor veel van de gezinnen die door de Sociale Teams worden ondersteund. Verder is ook goed gekeken naar samenwerking met, en (voorkomen van)eventuele overlap met, de inzet van andere gezinscoaches in het Rotterdamse werkveld. Het is aan de zorgredigerende partijen om op basis van de informatie over de problematiek en de verdere achtergronden van het huishouden een inschatting te maken van “het meest passende” aanbod. Rotterdam kent specifiek aanbod voor verslaafde ouders met opgroeiende kinderen (KVO), Marokkaanse gezinnen (ISAM), Antilliaanse gezinnen (IBAG) voor interventie in gezinnen waar sprake is van huiselijk geweld, Gezins Kracht, Home-Start, Eigen Kracht, etc. Bureau Intraval heeft in 2009 in opdracht van de GGD Rotterdam een
Handboek Sociale Teams 29 september 2011
pagina
8
onderzoek gedaan naar een aantal van deze vormen van Gezinscoaching in Rotterdam. Daarnaast is in opdracht van de GGD door het Verwey-Jonker Instituut een verkenning gemaakt van dit werkveld. In het eindrapport “Typologie voor een strategische aanpak van multiprobleemgezinnen in Rotterdam” worden vijf verschillende type (probleem-)huishoudens onderscheiden, waarbij met name voor de “orde op zaken” en de” vinger aan de pols huishoudens” praktische ondersteuning geregeld zou kunnen worden door de basiscoaches van de Sociale Teams. Voor de inzet voor alle type huishoudens wordt opgemerkt dat in alle gevallen duidelijk moet zijn wie de primaire regie heeft in de uitvoering en dat samenwerking verder verbeterd moet worden indien inzet van meerdere professionals in het huishoudens echt noodzakelijk is (één gezin, één regievoerder, één plan). Zaken zo veel als mogelijk in één hand houden, en zo min mogelijk overdrachtsmomenten creëren blijft een belangrijke sleutel voor succes. In bijlage I vindt u een korte toelichting op de typologieën. Vanaf september 2007 is het Rotterdamse “Bureau Frontlijn” gaan werken aan de ondersteuning van gezinnen met jonge kinderen, waaronder veel alleenstaande moeders, in Pendrecht (Charlois). Dit gebeurde op basis van de methodiek “Meegroeien door Achterstandsgroepen” (Er-op af, samen aan de slag, frontlijn sturing). Het Frontlijn team is, met de ervaring die in Pendrecht is opgedaan, overgenomen in de organisatie van de Sociale Teams. Ook de door hen ontwikkelde praktische benadering van de ondersteuning van gezinnen is terug te vinden in de methodiek van de Sociale Teams. Deze aanpak wordt ook besproken in het e-boek “aan de slag achter de voordeur” en in de inventarisatie “Achter de voordeur bij de G31” die eerder gemaakt is door Partners en Pröpper in opdracht van de programmaministeries WWI (Wonen Wijken en Integratie) en Jeugd en Gezin. In december 2010 zijn de resultaten die hiermee zijn behaald door MOVISIE, het RISBO nader onderzocht. Ook dit rapport “Gezinsbegeleiding achter de voordeur” is via internet beschikbaar. Inzet van de Sociale Teams is om in goed onderling overleg te werken aan een verdere afstemming en onderlinge uitwisseling van ervaring zodat werkwijzen verder verbeterd kunnen worden. 1.4. Doelgroep Multiprobleemgezinnen Voor een definitie van multiprobleemgezinnen wordt in veel publicaties wordt verwezen naar de omschrijving van Pol Ghesquière in “Multi-problem gezinnen. Problematische hulpverleningssituaties in perspectief “ uit 1993. De kern is dat het om gezinnen gaat waarin veel problemen zijn, vaak complexe problemen, op verschillende levensgebieden, vaak hardnekkig / langdurig, en waarbij de ouder(s) niet of slecht in staat zijn om deze problemen zelf het hoofd te bieden. Het wordt extra lastig als deze gezinnen niet in staat, of niet bereid zijn om hulp te zoeken of te aanvaarden (zorgmijders). Voor al deze gezinnen geldt dat de verhouding tussen “draaglast” en “draagkracht” (zie ook het Balansmodel van Bakker e.a. in bijlage V) langdurig uit balans is geraakt waardoor de ontwikkelingskansen van de kinderen onder druk zijn komen te staan. Of met een understatement, als “niet ideaal” omschreven kunnen worden. Concreet gesteld richten Sociale Teams zich op gezinnen met kinderen in de leeftijd tot 18 jaar (vanaf – 9 maanden) waarbij het gegeven dat de basis in het gezin niet op orde is wb. huishouden, werk/participatie, inkomen-uitgaven, huisvesting/woning, ertoe leidt dat de ontwikkelkansen van kinderen in de knel komen. Sociale Teams en Multiprobleemgezinnen De Sociale Teams worden geacht vooral preventief aan de slag te gaan met gezinnen waar de situatie nog niet is geëscaleerd, en die (nadat het vertrouwen gewonnen is) bereid zijn om “samen aan de slag” te gaan. De inzet is hierbij vooral gericht om “de basis op orde” te krijgen. Samen aan de slag met de “orde op zaken” en de “vinger aan de pols” huishoudens. Wel met die gezinnen waarin de kinderen nog geen acuut gevaar lopen maar waar voldoende signalen zijn om aan te nemen dat dit zonder hulp van buitenaf die situatie wél kan gaan ontstaan. En wel met die gezinnen waar mensen uit de omgeving (een leerkracht, een corporatiemedewerker, de wijkagent, een maatschappelijk werker, de huisarts, of niet professionals; kennissen, familieleden, buren, ….) een “niet pluis-gevoel” bij hebben. De doelgroep voor de Sociale Teams zijn gezinnen met kinderen < 18 jaar ( - 9 maanden), waarbij de zorgcoördinatoren van mening zijn dat er bedreigingen zijn voor de ontwikkelkansen van kinderen omdat de basis niet op orde is in het gezin waar het kind toe behoort. We hebben het hier over de basis, geformuleerd vanuit een algemeen geldend normatief kader over ‘werk en inkomen’, ‘huisvesting en huishouden’ en ‘onderwijs, participatie en ontwikkeling’.
Handboek Sociale Teams 29 september 2011
pagina
9
Niet met gezinnen waar vanwege zware gedragsproblematiek of zware opvoedingsproblematiek geen basis is om tot een gezamenlijk plan van aanpak, een begeleidingsplan te komen. Hier hebben we andere vormen van gezinscoaching en persoonsgerichte begeleiding voor in Rotterdam. Niet met gezinnen waarin de voorgaande jaren al vele ondersteunings- en coachingstrajecten zijn doorlopen, want dan is er doorgaans geen sprake meer van een preventieve, maar van een curatieve inzet. En ook niet met de gezinnen waar het huishouden wat chaotisch verloopt, ouders een opvoedingsstijl hebben die je niet als voorbeeld zou willen stellen, er keuzes gemaakt worden die wellicht als onorthodox gekwalificeerd kunnen worden, maar waar desondanks wél voldoende aandacht en liefde voor de kinderen is, en de kinderen eigenlijk niets tekort komen. Wanneer er wél problemen zijn, maar geen problemen voor de (ontwikkeling van) kinderen is er geen noodzaak om basiscoaching in te zetten. Wellicht is er wél een noodzaak om door te verwijzen naar een vorm van (enkelvoudige) dienstverlening. En tenslotte ook niet met gezinnen die geen legale status in Nederland hebben of 2 geen “regiobinding” hebben. Rotterdam kent veel verschillende huishoudens met veel verschillende (culturele) achtergronden, en de opvoedingsverantwoordelijkheid van ouders kan op heel veel verschillende manieren goed ingevuld worden. De aandacht van de Sociale Teams moet gericht blijven op die gezinnen waar de kinderen vanwege de problemen in het huishouden in de knel zitten, of dreigen te komen. 1.5. Multiprobleemgezinnen, wat zijn dat voor gezinnen / fenomenen ? In 2009 werd in een discussie in de gemeenteraad van Rotterdam vastgesteld dat ondanks alle inspanningen in de Rotterdamse uitvoeringspraktijk er nog steeds sprake was van “achterstanden” in de (tijdige) ondersteuning van “multiprobleemgezinnen”. Maar over welke multiprobleemgezinnen hebben we het dan? Met welk soort problemen kampen deze gezinnen? Zijn er verschillende type huishoudens (fenomenen) en mechanismen te herkennen, wat is de (achterliggende) oorzaak van de problemen waar deze gezinnen kampen, wat zijn dominante gedragspatronen? En als je hier een onderscheid in kunt maken, wat is dan de beste aanpak om met deze verschillende gezinnen aan de slag te gaan? Fenomenen In het afgelopen jaar hebben we al heel wat soorten gezinnen beter leren kennen. Hieronder volgt een schets van een zestal “fenomenen” die we hierbij zijn tegengekomen, waarbij ook sprake kan zijn van een combinatie van deze fenomenen. Het is geen volledige opsomming maar geeft een reëel beeld waar Rotterdamse gezinnen mee kampen en waar Rotterdamse hulpverleners iets mee aan de slag moeten. Deze zes fenomenen zijn achtereenvolgens: 1. 2. 3. 4. 5. 6.
Murw door het leven in langdurig in armoede, de veerkracht is eruit Niet gekwalificeerd (beperkingen, gebrekkige vaardigheden ouders) om het (gezins-) leven in eigen hand te nemen, en met tegenslagen om te gaan Psychische problematiek of verslavingsproblematiek waardoor de primaire focus niet bij het gezinsleven en het welzijn van de kinderen ligt In conflict met overheid en de omgeving, keuze voor foute overlevingsstrategie; het foute voorbeeld voor de kinderen Slachtoffer door omstandigheden (getraumatiseerd), niet in staat de draad weer op te pakken. Opvoedingsonbekwaam; kinderen als last
1.5.1. Murw door het leven in langdurige armoede, de veerkracht is eruit Nederland is een beschaafd land met goede sociale voorzieningen. Niemand hoeft te leven onder het sociale minimum. Armoede is dus relatieve armoede. Ook in armoede kan je je kinderen vol liefde en met juiste aandacht goed op laten groeien, tot zelfstandige, zelfbewuste, weerbare mensen die beter toegerust zijn om een beter maatschappelijke positie te verwerven dan hun ouder(s). Allemaal waar, maar een groot deel van de gezinnen die door de sociale teams worden ondersteund hebben grote financiële problemen, en zijn niet goed in staat om de eindjes op een creatieve manier aan elkaar te knopen. Langdurige armoede geeft wel degelijk stress in deze gezinnen.
2
Regiobinding in deze context betekent dat het geziin van de afgelopen 3 jaar minimaal 2 jaar gehuisvest moet zijn in de wijk alsmede geregistreerd in GBA op dit adres.
Handboek Sociale Teams 29 september 2011
pagina
10
Ook blijkt in praktijk het gegarandeerde “sociaal minimum” lang niet in al deze gezinnen een garantie op voldoende geld om de minimaal noodzakelijke primaire levensbehoefte te kunnen betalen (huisvesting, gas, water, licht, voeding, kleding en overige onvermijdelijke uitgaven). Veel van deze gezinnen zijn door omstandigheden, in de schulden geraakt, hebben allerlei onvermijdelijke uitgaven (incassokosten, boetes, belastingschulden, betalingsachterstanden, extra kosten vanwege gedwongen verhuizingen, etc) waaraan niet te ontkomen valt maar die niet te dekken zijn uit de uitkering of het eigen beperkte inkomen. Deze gezinnen hebben doorgaans al (vaker) een beroep gedaan op voorzieningen die hierin ondersteuning zouden moeten kunnen bieden (aanvraag bijzondere bijstand, ontheffingen, toeslagen) en zijn al (al dan niet met ondersteuning) langs geweest bij het KBR, maar dit heeft niet geleid tot goede afspraken over een schuldsaneringstraject. Schulden blijken niet altijd saneerbaar, en de gezinnen zijn niet altijd in staat (of bereid) om nog jarenlang, zonder enig perspectief op verbetering, onder de nullijn door te modderen. Soms dreigt huisuitzetting en / of afsluiting van de energielevering, of is het gezin al “ervaringsdeskundig” op dit gebied, en heeft men dit al een plek weten te geven in de eigen overlevingsstrategieën. Moe, onmachtig, soms boos, soms depressief heeft men het lot aanvaard. Te veel energie gaat zitten in het “overleven” waardoor er weinig ruimte overblijft om op een positieve manier met de kinderen te werken aan een betere toekomst. Kinderen zijn gewend geraakt aan hun levensomstandigheden, maar zich zeer bewust (soms met schaamte) van hun achterstand ten opzichte van hun leeftijdsgenoten. Opgroeien in deze omstandigheden levert voor hen op jonge leeftijd extra stress op. 1.5.2.
Niet gekwalificeerd (beperkingen, gebrekkige vaardigheden ouders) om het (gezins-) leven in eigen hand te nemen, en met tegenslagen om te gaan Sommige ouders blijken onvoldoende vaardig om structuur te brengen in het eigen huishouden, gezinsleven, zeker in onverwachte situaties (wegvallen ondersteuning van familie, onverwachte financiële tegenslag, ziekte van kinderen,….) waarin van ouders verwacht wordt handelend op te treden blijken sommige ouders daartoe niet in staat. Er is maar weinig nodig om de fragiele zelfredzaamheid te verstoren. Inzet van de coaches van het sociale teams is om samen aan de slag te gaan en hierbij de eigen competenties van ouders te helpen versterken. Maar niet alle ouders / gezinnen blijken “leerbaar” te zijn. Soms hebben ouder(s) onvoldoende vaardigheden (“laaggeletterd”, niet taalvaardig, zonder tolk valt geen gesprek te voeren) maar soms ook wordt vermoed dat er sprake is van verstandelijke beperkingen (vaak lastig om precies vast te stellen wat de aard en omvang van deze beperkingen zijn, nader specialistisch onderzoek is nodig, maar daarvoor moet je wél eerst een vermoede hebben als coach). Juist door dit soort beperkingen zijn dit soort gezinnen doorgaans ook niet goed op de hoogte van regelingen, en ondersteuningsmogelijkheden waarvan zij gebruik zouden kunnen maken. Ouders zijn wel van goede wil, zouden het allemaal graag zelf kunnen regelen, hebben het beste voor met hun kinderen, maar raken ongewild in allerlei problemen waar ze zelf geen uitweg meer uit weten. Aanmelding voor ondersteuning komt voor dit soort huishoudens doorgaans (te) laat wanneer zaken op meerdere gebieden al zijn “ontspoord”. Zelf hebben ze geen hulp gevraagd, maar de omgeving heeft signalen opgevangen. 1.5.3.
Psychische problematiek of verslavingsproblematiek waardoor de primaire focus niet bij het gezinsleven en het welzijn van de kinderen ligt In sommige gezinnen is, vanwege de persoonlijke problematiek van de ouder(s), onvoldoende aandacht voor het reilen en zeilen van het gezin, en voor de positie en de ontwikkeling van de kinderen. Veel van de energie van de ouder(s) gaat naar het eigen, persoonlijke problemen waardoor de kinderen in feite verwaarloosd worden. Psychosociale problematiek (depressief, manisch, onverwerkte zaken uit het verleden, persoonlijkheidsstoornis, onbeheerste emoties bv agressie) en verslavingsproblemen (drug- drank, gokken, spelverslaving) kunnen in vele vormen en vele intensiteiten aan de orde zijn. Bovendien is de problematiek doorgaans niet op elke moment in de zelfde mate van in vloed op het gezinsleven (gezin leeft daardoor vaak van crisis naar crisis).
Handboek Sociale Teams 29 september 2011
pagina
11
1.5.4.
In conflict met overheid en de omgeving, keuze voor foute overlevingsstrategie; het foute voorbeeld voor de kinderen In sommige gezinnen zijn problemen het directe gevolg van het (onverantwoordelijk) gedrag van ouders. Voor dit gedrag is vast een dieperliggende verklaring te vinden (ergens is het gedragsmatig fout gegaan) maar problemen waren te voorkomen. Er is géén sprake van specifieke tegenslag, géén sprake van specifieke (verstandelijke) beperkingen, géén sprake van verslaving, men is géén slachtoffer maar…. door toedoen van eigen onverstandige keuzes in problemen geraakt.
Ouders zijn vaak in conflict met allerlei instanties dan wel het gehele bureaucratisch systeem; hebben geen werk of zijn door hun gedrag vaak in conflict met hun werkgever / c.q. ontslagen, hebben ruzie met hun klantmanager van SoZaWe, zijn vanwege huurachterstand of vanwege overlast de woning uitgezet, zijn vanwege frauduleuze handelingen in aanraking gekomen met Justitie, hebben schulden maar zijn niet van plan om mee te werken aan een schuldsaneringsregeling, komen nooit op school om te praten met de leerkracht of komen alleen om ruzie te maken omdat hun kind volgens hun mening te kort gedaan worden. Komen afspraken vaak niet na, luisteren slecht naar anderen, en spreken vaak op verontwaardigde of eisende toon. Men stelt zich op als slachtoffer van “de overheid”, “de maatschappij”. Schuld voor de eigen situatie wordt altijd bij anderen gelegd. Men ziet zichzelf als “loser”, en geven niet graag toe dat ze zelf (ook) verkeerde keuzes hebben gemaakt. Er is onvoldoende basis voor zelfreflectie, altijd wordt gezocht naar schuld die bij “anderen” ligt (externaliseren). Ergens weet men wél dat men zelf niet juist handelt, reageert, maar dit zal men het niet willen erkennen. Als deze gezinnen langer in de neerwaartse spiraal van steeds grotere problemen zijn geraakt zijn er twee richtingen waaruit een keuze wordt gemaakt; vechten, of vluchten. In de eerste situatie escaleren de conflicten, wordt het gedrag steeds roekelozer, en komt het gezin steeds vaker in botsing met de overheid, politie, justitie. Kiest men voor vluchten dan probeert het gezin zoveel als mogelijk contact te vermijden; passief door niet reageren (struisvogelpolitiek), of actief door vaak te verhuizen, zich niet in te schrijven op het adres waar men verblijft, “geheim adres”, geheim telefoonnummer (vluchtgedrag). Men wordt berekend zorgmijdend (of erger; schichtig, of zelfs paranoïde). Vaak is er ook een praktische reden om te “vluchten”; er zijn schulden ontstaan, waardoor “uit het zicht blijven”, niet alleen gericht is tegen overheidsinmenging maar ook tegen “derden” (familie, schuldeisers). Deze mensen ontwikkelen een soort van “overleversstrategie” die lijkt op het gedrag van mensen zonder legale verblijfsstatus, of van mensen die op de vlucht zijn voor dreiging van een ex-partner (die een reële reden hebben voor hun vluchtgedrag). In de ultieme variant lijkt dit op een vorm van paranoïde gedrag. In beide varianten wordt hulp door de overheid (/sociaal team) doorgaans niet aanvaard. En in beide varianten worden kinderen in dit soort gezinnen gevormd door het “foute” voorbeeldgedrag van de ouders, en is de kans groot dat zij dit gedrag gaan copieren of ondersteunen (groepsproces). 1.5.5. Slachtoffer door omstandigheden, niet in staat de draad weer op te pakken Niet iedereen heeft evenveel geluk in het leven. Sommige gezinnen worden geconfronteerd met tegenslagen, ongelukken, ziektes, overlijden van dierbaren of worden slachtoffer van ernstige (traumatiserende) gebeurtenissen waar zij geen invloed op hebben kunnen uitoefenen. De veerkracht (mentaal, fysiek, materieel,..) bepaalt of, en hoe snel, ze de draad weer op kunnen pakken. Elk individu is kwetsbaar maar voor een gezin geldt dat meerdere gezinsleden met tegenslag of rampspoed geconfronteerd kunnen worden, en dat dit niet alleen een impact heeft op de persoon die het primair treft, maar op het hele gezinssysteem. Samen ben je nog kwetsbaarder, maar het omgekeerde geldt natuurlijk ook; samen kan je ook sterker staan. Ongelukken lijken soms “nooit alleen” te komen, en sommige gezinnen lijken in de hoek te zitten waar de klappen vallen. Geconfronteerd worden door het achter elkaar overlijden of chronisch ziek worden van familieleden, slachtoffer worden van geweld, verkrachting, je baan verliezen en vervolgens je huis gedwongen met grote restschuld moeten verkopen, verkeersslachtoffer worden en er blijvend letsel aan overhouden. Soms gaat het om ernstige problemen uit het verleden die nog niet verwerkt zijn, denk b.v. aan asielzoekers die voor de komst naar Nederland slachtoffer zijn geweest van oorlogsgeweld, etc.
Handboek Sociale Teams 29 september 2011
pagina
12
Voor buitenstaander zijn de problemen waar het gezin aan onderdoor dreigt te gaan bijna invoelbaar, en is duidelijk dat de draaglast te groot geworden is. Soms treft het probleem een specifiek gezinslid (ouder, kind,) maar soms ook het hele gezin (overlijden van een van de ouders,…..). Ook als het een specifiek gezinslid treft kan de invloed hiervan op de overige gezinsleden groot zijn. Een ouder die alleen nog bezig is met de verwerking van het eigen verlies of het eigen trauma heeft soms niet meer de energie om ook nog positieve energie in het gezinsleven te stoppen, of positieve aandacht aan de kinderen te geven. Ook de zorgen om een getraumatiseerd kind (door ouders, broertjes, zusjes) kunnen soms een grote wissel trekken op het hele gezin. Het bijhouden van de financiële administratie heeft ineens geen prioriteit meer, rekeningen blijven onbetaald. Er wordt steeds minder gekookt, het dagelijkse huishouden krijgt onvoldoende aandacht. Er worden geen leuke dingen meer ondernomen. Het eigen sociale netwerk wordt verwaarloosd, en het gezin dreigt geïsoleerd te raken. Soms raakt zelfs het basale dag- nachtritme verstoord, kinderen gaan op onregelmatige tijden naar bed, komen vaker te laat op school etc. 1.5.6. Opvoedingsonbekwaam; kinderen als last In onze aanpak gaan we er vanuit dat ouders het beste voor hebben met hun kinderen, en dat zij door specifiek omstandigheden soms onvoldoende aandacht aan de kinderen besteden, of andere dingen doen die niet in het belang van de kinderen, het gezin zijn. Soms komen we in een gezin waar je het gevoel krijgt dat de ouders meer op zichzelf, op de eigen belangen gericht zijn dan op die van de kinderen en het gezin. Ouder(s) moeten ook goed voor zichzelf zorgen maar dit mag niet ten koste gaan van de rol die zij hebben als opvoeder / ouder. Het gaat dus om of de ouders de juiste balans weten te vinden in alle zaken die om hun aandacht vragen. Soms zijn de ouders in het geheel niet gericht op de kinderen, en geven zij de kinderen ook het gevoel dat zij ongewenst en tot last zijn. Wat te denken van een ouder die tegen zijn kind zegt “Ik had een heel leuk leven totdat jij geboren werd”. Waar ouders geen (positieve) aandacht hebben voor hun kinderen is sprake van verwaarlozing. Waar sprake is van misbruik of mishandeling moet direct worden ingegrepen, en in overleg met de zorgregisseur een AMK-melding worden gedaan. Ouders die wel in staat moeten worden geacht goed voor hun kinderen te kunnen zorgen (geen specifiek belasting geen specifiek belemmeringen) maar deze rol niet op zich nemen, moeten hier op gecorrigeerd worden. Gezinsprofielen Zijn probleemgezinnen in te delen in “gezinsprofielen” ? Recent is met ondersteuning van Divosa en het ministerie SZW dit gedaan voor het werkveld van de schuldhulpverlening. In het rapport “Klantprofielen voor de schuldhulpverlening” worden diverse klantgroepen onderscheiden met het doel om in de hulpverlening onderscheid te kunnen maken, en verschillende groepen beter te kunnen bedienen dan wel uit te sluiten voor bepaalde vormen van dienstverlening. Alhoewel onze bovenstaande fenomenen nog niet zover zijn doorgeanalyseerd (het is immers een eerste aanzet), is het achterliggende doel wél hetzelfde: hoe onderscheidt de verschillende gezinnen op basis van hun achterliggende gedragspatronen, en wat betekent dit voor de manier waarop je het meest effectief met deze gezinnen aan de slag kan. Op een net wat andere manier is door het VerweY-Jonker Instituut, met hun indeling in typologieën voor een strategische aanpak van probleemgezinnen hier ook een aanzet toe gegeven (zie ook bijlage 1). Samen met het totale werkveld, met alle ervaringen die de gezinscoaches in praktijk hebben opgedaan zouden deze typologieën verder moeten worden uitgewerkt en aangevuld. We moeten onze praktijkervaring inzetten om onze werkwijzen en methodieken verder te verbeteren. Op basis van deze ervaringen moeten we over een jaar nog beter weten aan te geven “Wat werkt, voor welke type gezin”.
Handboek Sociale Teams 29 september 2011
pagina
13
1.6
Legitimiteit van de interventies van de Sociale Teams
Methodiek en afspraken over de manier van werken, leveren ondersteuning voor de inzet van de coaches in de gezinnen. Voor een effectieve aanpak is methodisch juist en goed gestructureerd werken uiteraard van groot belang. Maar “de methodiek” doet het niet. In nauwe samenwerking tussen gezin en coach zal het echte werk moeten worden uitgevoerd. De juiste instelling, beroepshouding en professionaliteit van de coach zal hierbij van veel groter belang zijn dan welke toegepaste methodiek dan ook. Coaches hebben niet alleen een dienstverlenende rol maar werken ook vanuit een normatief kader. Er is een grens aan wat acceptabel is bij het opvoeden van kinderen. Hierbij gaat het niet om de persoonlijke opvattingen / normen van de professionals, de coaches, maar om de algemeen maatschappelijk (waaronder de juridische) aanvaarde normatieve kaders (geen misbruik, mishandeling of ernstige verwaarlozing) Juridisch gezien vormt het Internationaal Verdrag inzake de Rechten van het Kind (IVRK) hiervoor de basis (zie ook bijlage XVIII). Op basis van dit door de Verenigde Naties vastgestelde, en door Nederland ondertekende verdrag, heeft de overheid (de gemeente) de plicht om in te grijpen als leven, gezondheid, veiligheid en/of ontwikkeling van het kind in het gedrang is. Vooral artikel 19 van dit verdrag is in dit licht relevant: De Staten die partij zijn, nemen alle passende wettelijke en bestuurlijke maatregelen en maatregelen op sociaal en opvoedkundig gebied om het kind te beschermen tegen alle vormen van lichamelijk of geestelijk geweld, letsel of misbruik, verwaarlozing of nalatige behandeling, mishandeling of exploitatie, met inbegrip van seksueel misbruik, zolang het kind onder de hoede is van de ouder(s), wettige voogd(en) of iemand anders die de zorg voor het kind heeft. Omdat de problemen van het kind in veel situaties verbonden zijn met problemen van het gezin, geeft dit de overheid ook de legitimiteit om in het belang van het kind te interveniëren in het gezin. Deze bestuurlijke verantwoordelijkheid is vertaald naar een algemene (normatieve) richtlijn voor het professionele handelen in het Rotterdamse werkveld, en vormt daarmee dus ook de basis voor het handelen van de coaches van de Sociale Teams. Verdere ratio voor de inzet van Sociale Teams binnen het Rotterdamse is terug te vinden in bijlage II.
Handboek Sociale Teams 29 september 2011
pagina
14
Hoofdstuk 2. Operationele uitwerking van de methodiek In dit hoofdstuk wordt de inhoudelijke werkwijze van de Sociale Teams, van aanmelding en intake en de feitelijke begeleiding, tot de afronding en nazorg, stapsgewijs beschreven. Ook wordt de administratieve organisatie nader toegelicht. 2.1 Schematische weergave van het werkproces Voordat we het proces stap voor stap toelichten eerst een schematische weergave.
Aanmelding en intake Aanmelding via basistafel CJG , DOSA, LZN/LTHG
Signaal
48 uur / 2 weken
Intake & Inventarisatie & Analyse Aanleg dossier
Intakeformulier 4 weken
Begeleidingsplan Doelstellingen, Acties, Tijdslijn
Terugkoppeling basistafel
Overeenstemming , ondertekening begeleidingsplan
Begeleiding Basiscoaches gaan samen met het gezin aan de slag. ± 2 maanden
Tussentijdse evaluatie
Acute problemen opgelost, stabiele thuissituatie ± 2 maanden
Routine in huishouden en opvoeding, Gezin weer in hun kracht, zelfredzaam
Verslag begeleidingsfase
Afrondingsgesprek
Nazorg Nazorggesprek
6 maanden na afronding
Eindverslag doelen behaald, gezin tevreden?
Voor een meer gedetaillerde procesinstructie zie ook Bijlage XXI
Handboek Sociale Teams 29 september 2011
pagina
15
2.2.
Aanmelding gezinnen
De Sociale Teams werken vanuit de zogenaamde ‘tweede lijn’. In de zes gebieden (deelgemeenten Centrum, Noord, Delfshaven, Charlois, Feijenoord en IJsselmonde) zijn afspraken gemaakt over samenwerking en aanmelding van nieuwe gezinnen voor ondersteuning door het Sociale Team. De gezinnen worden aangemeld bij de teamchef van het Sociaal Team door een van de partijen die de zorgcoördinatie op zich nemen. Dit kan de Lokale Zorg Netwerk (LZN)-coördinator, de coördinator van het Lokaal Team Huiselijk Geweld (LTHG), de Centra voor Jeugd enGezin (CJG)-procesregisseur of de Deelgemeentelijke Organisatie voor Sluitende Aanpak (DOSA)-regisseur zijn. Op basis van de signalen die zij uit hun eigen netwerk hebben ontvangen over gezinnen waarin problemen spelen, bepalen zij in onderling overleg of inzet van het Sociale Team, dan wel een andere manier van gezinscoaching, gewenst is. Meer informatie over de wijze waarop de zorgregie in Rotterdam is georganiseerd, is te vinden in de Rotterdamse STAAL afspraken die gemaakt zijn om tot een dekkende zorgregie te komen. Informatie over de uitvoeringsorganisatie van de Sociale Teams zelf is terug te vinden in hoofdstuk 4. Indien er wél signalen zijn, maar nog onduidelijk wat de omvang en achtergrond van de problemen is, kan het Sociaal Team worden gevraagd om in eerste instantie contact op te nemen met het huishouden om de situatie verder te verkennen, en de partner aan de tafel te adviseren over een eventueel noodzakelijk ondersteuningstraject. Alle noodzakelijke informatie waarover de zorgregisseurs beschikken, wordt hiervoor meegegeven aan de teamchef van het Sociale Team. Het gezin is door de zorgregisseur van tevoren op de hoogte gebracht dat zij benaderd zullen gaan worden door een medewerker van het Sociale Team. De zorgregisseur maakt een aantekening van dit verzoek in SISA (zie hoofdstuk 3.8). De Sociale Teams gaan dus niet zelf actief op zoek naar gezinnen die hulp kunnen gebruiken. Wanneer zij worden benaderd door met ondersteuningsverzoeken door “derden” , zullen zij deze verzoeken direct voorleggen aan de zorgregisseurs. Verdere afspraken over de aanmelding en samenwerking: - Na aanmelding vindt binnen drie werkdagen een eerste intakegesprek plaats met het gezin. In geval van een noodsituatie vindt dezelfde dag een intakegesprek plaats. - Na een (intake)gesprek wordt de gesignaleerde problematiek binnen 3 werkdagen geregistreerd in het registratiesysteem van de Sociale Teams ; “Gezin Centraal”. Meer informatie over dit systeem is terug te vinden in paragraaf 3.5 van dit handboek. - De teamchef zorgt voor een goede werkverdeling binnen het eigen team, en meldt aan de zorgregisseur (feitelijke opdrachtgever voor dit gezin ) wie (coach en interventiespecialist) met dit gezin aan de slag gaan. - Inzet is om binnen twee weken een inventarisatie te maken van de situatie binnen het gezin, en binnen een periode van uiterlijk 6 weken samen met hen een persoonlijk begeleidingsplan te maken. - Door de teamchef wordt over de voortgang van dit proces, en over eventuele knelpunten / aandachtspunten die zich hierbij voordoen overlegd met de partners van het aan- en afmeldoverleg. - Indien uit de inventarisatie door het Sociale Team blijkt dat bij de ondersteuning ook inzet vereist is van andere partijen, dan zal door de zorgregisseur gezorgd worden voor inschakeling van deze noodzakelijk andere partij. Tevens bepaalt hij / zij wie eindverantwoordelijke casusregisseur is (een gezin, een plan, een regisseur). - Nadat het begeleidingsplan is ondertekend door het gezin, start de ondersteuningsfase. In bijlage XXI vindt u de gedetailleerde procesinstructie gezinsbegeleiding, deze maakt onderdeel uit van de beschrijving die terug te vinden is onder “bedrijfsvoering Sociale Teams” op het intranet van SoZaWe. 2.2.1 Administratieve- en inhoudelijke voorbereiding intake; het aanmeldformulier Bij de aanmelding van een gezin wordt gebruik gemaakt van het aanmeldingsformulier. Op dit formulier staan de basisgegevens (onder andere NAW gegevens) van het gezin, een beknopte omschrijving van de gesignaleerde problemen (uitgesplitst naar de leefgebieden waar de Sociale Teams mee werken), de concrete hulpvraag (voor zover bekend) en de gegevens van de “meldende organisatie” en de eventuele andere instanties die bij de ondersteuning van dit gezin betrokken zijn, of
Handboek Sociale Teams 29 september 2011
pagina
16
zijn geweest. Het aanmeldingsformulier wordt altijd verwerkt in Gezin Centraal. Ook als het gezin later niet geschikt blijkt te zijn voor begeleiding door het Sociale Team. Op basis van de gegevens uit Gezin Centraal is dan te verantwoorden wat een Sociaal Team met een gezin gedaan heeft en waarom het niet is aangenomen voor een traject. Dit is namelijk ook informatie voor ketenpartners. In paragraaf 2.8 over monitoring komen we hier uitgebreider op terug. Direct bij de aanmelding, dus voorafgaand aan de feitelijke ondersteuning (die start met de ondertekening van het begeleidingsplan) worden de gegevens van het aanmeldingsformulier verwerkt, en wordt er een fysiek dossier aangemaakt. Voorbereiding door de administratieve kracht Het is de taak van de administratieve krachten binnen de Sociale Teams om het administratieve voorwerk te verrichten. Dat wil zeggen dat de gegevens van het aanmeldformulier te verwerken in de registratie Gezin Centraal. Bovendien maakt de administratieve kracht een fysieke uitdraai PIV (GBA) en neemt de relevante GUS-gegevens over in Gezin Centraal (GUS is een intern registratiesysteem van SoZaWe, indien het gezin daar bekend in is). Aan de hand van deze gegevens kan de interventiespecialist, die samen met de basiscoach het intakegesprek gaat voeren, verdere informatie verzamelen die voor een goede intake van belang is. In hoofdstuk 4 wordt de samenstelling van het Sociale Team en de rol- , taakverdeling van de verschillende medewerkers verder toegelicht. Inhoudelijke voorbereiding door de interventiespecialist De interventiespecialist bereidt zich inhoudelijk voor op het intakegesprek. Hiervoor wordt dieper op de achtergronden van het gezin, en de inhoud van de problemen van het gezin ingegaan, dit mede op basis van de gegevens die al door de administratieve kracht zijn verzameld. De interventiespecialist gebruikt hiervoor ook andere systemen die binnen de SoZaWe beschikbaar zijn. Zo wordt onder andere Socrates (indien het gaat om een gezin die afhankelijk is van een WWB-uitkering) geraadpleegd, maar ook wordt gekeken of het gezin bekend is bij de KBR (de Kredietbank Rotterdam, want 80% van de gezinnen heeft schulden). In Gezin Centraal kunnen gegevens bekeken worden vanuit DUO (voormalige IBG) voor onderwijsgegevens, maar tijdens de intake vragen naar beschikkingen blijkt in de uitvoering effectiever te zijn. Tevens kunnen gegevens over het inkomen worden verkregen. De interventiespecialist kijkt ook of het gezin gebruik maakt van toeslagen (zoals huurtoeslag en zorgtoeslag). Hiervoor kan, indien het gezin klant is bij SoZaWe, ook nadere informatie van de klantmanager worden gebruikt. Voor zover mogelijk vult de interventiespecialist gegevens aan in Gezin Centraal. Aan de hand van de aldus verzamelde gegevens kan de interventiespecialist samen met de basiscoach goed voorbereid het gezin in gaan voor een intakegesprek. 2.3
De intakefase
Het eerste huisbezoek wordt altijd afgelegd door een interventiespecialist samen met een basiscoach die de primaire verantwoordelijkheid krijgt voor de begeleiding van het gezin. De vervolggesprekken kunnen - naargelang de complexiteit van de aangetroffen problematiek – ook zonder de interventiespecialist worden gehouden. In dat geval wordt het huisbezoek door twee basiscoaches gedaan. Een huisbezoek wordt in principe nooit alleen afgelegd. De interventiespecialist en basiscoach plannen een eerste huisbezoek na ontvangen van het aanmeldingsformulier vanuit het aan- en afmeldoverleg Sociale Teams. Binnen drie werkdagen na de melding wordt deze afspraak voor het eerste huisbezoek gepland. 2.3.1. Het eerste huisbezoek De manier waarop het eerste huisbezoek, het eerste contact plaats vindt is bepalend voor het verloop van het verdere proces. De medewerkers van de Sociale Teams zijn zich hierbij terdege van bewust dat zij zich namens de gemeente Rotterdam “achter de voordeur”, dus in de persoonlijke levenssfeer van het betreffende gezin begeven. Een respectvolle, zorgvuldige benadering is vereist. De samenwerking met het gezin vindt plaats op vrijwillige basis, dat betekent dat het gezin expliciet toestemming moet geven voor deze samenwerking en de medewerkers in feite uit moet nodigen om binnen te komen. Er is geen wettelijke basis om zonder toestemming achter de voordeur aan de slag In 2010 is een protocol opgesteld voor alle interventies die op deze basis plaatsvinden achter de voordeur in Rotterdam. De volgende gedragsregels moeten daarom strikt in acht worden genomen bij een (eerste) huisbezoek: Zeg duidelijk wie je bent en namens welke organisatie het huisbezoek wordt afgelegd. De eerste keer moet je je altijd legitimeren met het identiteitspasje van het Sociale Teams. Vertel wat het doel is van het bezoek. Leg uit dat samenwerking gebaseerd is op vrijwilligheid.
Handboek Sociale Teams 29 september 2011
pagina
17
Altijd nadrukkelijk vragen om toestemming om binnen te komen. Eenmaal in het huis gedraag je je vanzelfsprekend beleefd en respectvol, vraag je toestemming voor het bekijken van gegevens, voor het samen bekijken van de woning, etc. De medewerkers van de Sociale Teams zijn in dienst van de gemeente Rotterdam, en zijn daarmee dus vertegenwoordigers van de gemeente Rotterdam. Het is belangrijk dat een goede indruk wordt achtergelaten. Dit is ook de basis voor een goede samenwerking (gebaseerd op wederzijds vertrouwen) en dus van groot belang voor het verdere verloop van de begeleiding van het gezin. In bijlage IV wordt een aantal van de houdingsaspecten voor de coaches in de bejegening van de gezinnen nader toegelicht.
2.3.2 Doel van het eerste gesprek met het gezin Het doel van de eerste gesprekken is kennismaken en het opdoen van de eerste impressies van de gezinssituatie. Bij het eerste gesprek gaat het primair om het opbouwen van een vertrouwensband. Doe dit vooral door ruimte te geven aan een gezin om zelf te vertellen wat er speelt in het gezin, en welke problemen zij ervaren. Vertel wat de aanleiding is voor het bezoek, welke informatie, signalen wij hebben gekregen over mogelijke problemen, en laat weten vooral geïnteresseerd te zijn in het verhaal van de ouder, van het gezin zelf. Wat vinden de ouders van de eigen gezinssituatie, maken zij zich ergens zorgen over, hoe vinden zij dat het gaat met de kinderen, is er iets waar ze hulp bij kunnen gebruiken? Stel open vragen, laat henzelf aan het woord, toon interesse, en deel een complimentje uit als daar een aanleiding voor is. Soms zal er in een eerste gesprek nog geen ruimte zijn om diep op zaken in te gaan en zal het eerste gesprek vooral het karakter van een kennismakingsgesprek hebben. Zeker als er veel problemen spelen, en de ouder(s) zich wellicht schamen voor de eigen situatie, of de achterliggende oorzaken van de problemen gecompliceerd zijn, zal het volledig in beeld brengen van de gezinssituatie, en het winnen van het vertrouwen om deze in alle openheid te kunnen bespreken tijd kosten. Meestal zullen hier meerdere gesprekken voor nodig zijn. Goed zicht krijgen op alle zaken die spelen is belangrijk voor een goede analyse van de gezinsproblematiek, en is noodzakelijk om samen met de ouder(s) / het gezin een goed begeleidingsplan te kunnen opstellen. Hierbij gaat het niet alleen om de praktische problemen die er zijn , maar ook om hoe het gezin hiermee om gaat, wat zij zelf hebben gedaan of doen om deze problemen op te lossen, waarom hen dit niet lukt, met welke motivatie ze aan oplossingen werken, welke belemmeringen zij ervaren, waarom het niet lukt om zelf de zaken op orde te krijgen etc. Soms kan de informatie die het gezin geeft verschillen van de informatie die we bij de aanmelding meegekregen hebben. Er kan verschil zijn van perceptie, maar wellicht is het gezin niet (direct) bereid om alle informatie te geven. Enerzijds vormen de gezinnen de primaire bron van informatie en is het belangrijk te weten hoe zij problemen ervaren, maar anderzijds is het ook van belang om het gezin te confronteren met de zaken die wij hebben vastgesteld en met de informatie die wij van “derden” hebben gekregen (professioneel “spiegelen”). Dit doe je zeker wanneer deze informatie van belang is om een goede inschatting te kunnen maken van de situatie waarin de kinderen zich bevinden. Goed voorbereiden, na afloop na bespreken De interventiespecialist en de basiscoach dienen vooraf goed met elkaar te bespreken hoe ze het gesprek met het gezin in gaan. Vooraf moet al een duidelijk beeld hebben wat je in het gesprek aan de orde wilt stellen, en welke informatie je nog wilt hebben. Het is dan makkelijker de juiste onderwerpen in het gesprek aan de orde te laten komen. Door de ketenpartners, administratieve kracht en interventiespecialist verzamelde informatie geeft een beeld van de gezinssituatie. Aan de hand van deze gegevens kunnen al van tevoren vragen geformuleerd worden. Bovendien moet je van tevoren goede afspraken hebben gemaakt over de onderlinge rolverdeling tijdens het gesprek tussen de basiscoach en de interventiespecialist of tussen beide basiscoaches. Open de gesprekken in gaan, maar wel goed voorbereid. Aan het eind van elk gesprek is het goed om samen met de ouder(s) / het gezin vast te stellen wat er is afgesproken en welke zaken in het volgende gesprek, bij het volgende bezoek aan de orde zullen komen. Wellicht kunnen de ouder(s) zaken voorbereiden of uitzoeken voor dat volgende gesprek. Als er in de tussenliggende tijd al zaken worden opgepakt door de ouder(s) al dan niet met de
Handboek Sociale Teams 29 september 2011
pagina
18
ondersteuning van de coach, worden hierover aan het eind van het gesprek ook duidelijke afspraken gemaakt. Na ieder gesprek wordt geëvalueerd, in onderling overleg tussen de beide coaches / interventiespecialist wordt vastgesteld of de gewenste informatie verkregen is, welke zaken nog onvoldoende aan bod gekomen zijn, etc. Ook kijk je kritisch terug op je eigen inbreng en op de onderlinge rolverdeling. Dit levert weer input op voor het volgende gesprek met het gezin. Neem de tijd om het gesprek goed te kunnen evalueren. Samengevat; ga niet onvoorbereid een gesprek in. Zorg voor een goede sfeer in het gesprek, ben niet alleen gefocust op het inwinnen van informatie. De kwaliteit van de intake staat of valt met het op een juiste manier stellen van goede vragen. In Hoofdstuk 3 wordt verder ingaan op een drietal belangrijke aandachtspunten voor dit eerste gesprek. 2.3.3. Wat verder wordt besproken Wijze van samenwerking Geef een toelichting op de werkwijze van de Sociale Teams (samen aan de slag, samen een plan maken, zelfwerkzaamheid van het gezin). Het moet voor de ouder(s), gezinsleden duidelijk zijn dat de Sociale Teams hulp bieden maar dat de moeder en/of vader zelf een actieve rol binnen het begeleidingsproces hebben en dat wij ze gaan helpen om het op termijn weer zélf te gaan doen. Loop samen even de folder door waarin de werkwijze kort beschreven staat. Laat deze folder met de naam en telefoonnummer van coach en interventiespecialist bij het gezin achter. Ze kunnen met nadere vragen dan altijd direct contact opnemen. Vertel verder ook wat over je eigen achtergrond, het gaat immers om een kennismakingsgesprek. Spreek af wanneer je langs komt voor het tweede gesprek en met welke collega basiscoach / koppelgenoot je dan langs komt. Vertel dat de interventiespecialist regelmatig mee gaat op huisbezoek en dat deze ook voor het gezin een vast contactpersoon is om op terug te vallen naast de basiscoaches (rolverdeling tussen interventiespecialist en basiscoach moet ook voor het gezin duidelijk zijn). Verwachtingen van het gezin zelf In het eerste gesprek moet duidelijk worden welke verwachtingen de ouder(s) zelf heeft / hebben van de samenwerking. Het kan zijn dat er zaken spelen die per direct om actie vragen. Het is aan de coach om te beslissen welke zaken kunnen worden opgepakt vooruitlopend op het totale begeleidingsplan. Het moet voor het gezin wel duidelijk zijn dat de inzet van het sociale team geen smeermiddel is om zaken sneller, of in uitzondering op allerlei regels waar men tegenaan is gelopen nu wél geregeld te krijgen. Over en weer helder blijven communiceren wat de verwachtingen zijn voorkomt teleurstellingen op termijn. 2.3.4. Intakeformulier als hulpmiddel, vastleggen bevindingen In de vorige paragrafen is aangegeven welke zaken allemaal bij het eerste huisbezoek besproken moeten worden. Iets van de inhoud en achtergrond van de problematiek zal daarbij zeker aan bod komen, maar echt gestructureerd kijken naar de totale situatie zal waarschijnlijk pas in het tweede, of derde gesprek aan bod kunnen komen. Om de intake gestructureerd te laten verlopen, wordt gebruik gemaakt van het intakeformulier. Met behulp van dit formulier, en met de vragen uit de bijlage bij dit formulier, kunnen alle zaken besproken worden die van belang zijn om een goed beeld te krijgen van de gezinssituatie, en van de positie van de kinderen binnen dit gezin. Het is niet de bedoeling dat alle vragen van dit formulier één voor één worden doorgenomen, of alle zaken moeten worden afgevinkt. Het formulier is bedoeld als hulpmiddel voor de coach. Zoals eerder aangegeven; het gezin moet aan het woord komen en de interventiespecialist en basiscoach moeten in het begin vooral luisteren. Een strikte regie, of vaste volgorde van vragen is hierbij niet handig. Houd de aandacht bij het gesprek. Zorg bij de onderlinge rolverdeling ervoor dat een van de twee goede aantekeningen maakt. Dit kan ook met sleutelwoorden, woorden die de kern van de situatie of het gesignaleerde probleem aangeven. Probeer de intake in korte tijd (2 à 3 weken) af te ronden. Plan hiervoor in overleg met de ouder(s) voldoende tijd voor in. In de meeste gevallen kan dit met 2 à 3 gesprekken. Schijf in deze fase alvast alle zaken op die in het begeleidingsplan aan de orde moeten komen. De gegevens die op deze wijze verzameld worden gedurende de intakefase moeten ook direct verwerkt worden in de registratie; Gezin Centraal. Leg niet alleen de nieuwe gegevens over de
Handboek Sociale Teams 29 september 2011
pagina
19
gezinssituatie vast, de problemen waar het gezin mee zit, zwaarte van deze problemen, acties die direct gestart moeten worden etc. maar leg ook de algemene indruk en analyse / conclusie vast. 2.4. De vijf leefgebieden Bij de inventarisatie onderscheiden we vijf leefgebieden, die hieronder verder worden uitgewerkt. In bijlage XIV een schema waarin een aantal cruciale aandachtspunten op de vijf onderscheiden leefgebieden worden benoemd. 2.4.1. Werk, inkomen, uitgaven en schulden Hebben de ouder(s) / overige gezinsleden (betaald) werk, is er een stabiel inkomen (uit werk of uitkering), is er voldoende inkomen, zijn noodzakelijke uitgaven (o.a. de vaste lasten) te dekken uit het inkomen, zijn er schulden? In het gezin kunnen meerdere gezinsleden werken, een inkomen hebben, schulden zijn aangegaan, etc. Belangrijk om niet alleen naar de totale situatie van het gezin te kijken, maar ook naar de specifieke situatie van afzonderlijke gezinsleden (bijv. schulden van de kinderen, het inkomen van inwonende familieleden, het soort werk waar ouders of kinderen naar op zoek zijn, etc). Het kan daarom noodzakelijk zijn om met ouders of de oudere kinderen apart door te praten over de eigen situatie. Hierbij gaat het niet alleen om zicht te krijgen op de feitelijke situatie, maar ook een goed beeld te krijgen van de eigen beoordeling van deze situatie door het gezin zelf (tevreden met het gezinsinkomen, levert het hebben van schulden specifieke spanningen op, is het gezin in staat om het gewenste werk te vinden, in staat om zelf de financiële situatie op orde te krijgen / houden etc.). Onze inzet is om ouders, het gezin actief deel te laten nemen aan de samenleving; “iedereen doet mee”. Betaald werk biedt de meeste garanties voor een goede financiële huishouding, en het perspectief om uit de schulden te komen waarmee veel van de huishoudens kampen. Met de werkpleinen zijn hiervoor afspraken gemaakt over de samenwerking met de klantmanagers (zie H3 3.6 ) 2.4.2. Opvoeding, ontwikkelingskansen kinderen Hoe gaat het met de kinderen in het gezin, hoe ontwikkelen zij zich, is er een goede onderlinge band tussen alle gezinsleden? Weten ouders wat de kinderen bezig houdt, hoe zij het doen op school, wie hun vriendjes, vriendinnetjes zijn, zijn zij tevreden met de ontwikkeling van hun kinderen? Op welke manier gaan gezinsleden met elkaar om, zijn ouders trots op de kinderen, zijn de kinderen trots op hun ouders, worden zaken bespreekbaar gemaakt. Welke afspraken hebben ze gemaakt over gedrag en onderlinge omgangsvormen, over de dagelijkse routine etc. Zijn er opvoedingsproblemen, of zaken waar ouders zich zorgen overmaken die te maken hebben met de ontwikkeling(kansen) van de kinderen. Welke dingen zouden ze graag anders zien? Van wie krijgen ouders ondersteuning als ze tegen opvoedingsproblemen aan lopen. Wat zouden ze graag willen bereiken met hun opvoeding? Welke kwaliteiten zien zij in hun kinderen die de graag verder zouden willen ontwikkelen. Welk gedrag zouden ze graag willen veranderen, etc. Ook de ontwikkelingskansen van ouders zelf zijn hier bij van belang. Wat zouden ze zelf willen gaan doen (nu, of als de kinderen groter zijn)? Hoe functioneert het gezin in hun bredere sociale context (steun van familie, vrienden, kennissen)? Is het gezin in staat om “mee te doen” in de samenleving, de buurt, binnen het eigen sociale netwerk? Zoals eerder gezegd; vaststellen dat het goed gaat met de kinderen, en dat ouders en kinderen goed met elkaar omgaan en er geen andere zaken zijn die van negatieve invloed zijn op de ontwikkelingskansen van de kinderen in het gezin, is de “kernopgave” voor de Sociale Teams. Goed weten waar je naar moet kijken, hoe je zaken bespreekbaar maakt met ouders en met de kinderen, en basale kennis van zaken die van belang zijn bij het opvoeden van kinderen in deze tijd en in deze samenleving, zijn hierbij van belang. Om deze reden is hiervoor extra informatie over opvoeding toegevoegd in bijlage V. En in bijlage VI staan de uitkomsten uit het Rotterdamse opvoedingsdebat, de 10 zaken die Rotterdammers vanzelfsprekend vinden bij de opvoeding van hun kinderen Bij onze ondersteuning van de gezinnen gaan we aan de slag met “basale” opvoedingszaken. Afgesproken is om in de eerste situatie (lichte problematiek) de aanpak van deze opvoedings- /
Handboek Sociale Teams 29 september 2011
pagina
20
ontwikkelingsproblemen mee te nemen in het begeleidingsplan dat we samen met het gezin gaan maken. Dat betekent dat er opvoedingsdoelstellingen worden vastgesteld, afgesproken wordt welke acties ondernomen worden om verbetering in de situatie te brengen, en dat wordt afgesproken wat de ouder zelf doet en welke ondersteuning we hierbij bieden. Voorbeelden van “basale zaken” zijn; afspraken om meer tijd te besteden aan je kinderen, het praten met je kinderen. Leuke dingen doen met je kinderen (uitjes, meegaan naar sportwedstrijden, uitvoeringen op school, de speeltuin, samen gaan wandelen in het park, etc). Je kinderen betrekken bij het uitvoeren van noodzakelijke huishoudelijke werkzaamheden (kamer opruimen, schoonmaken, helpen met boodschappen doen, etc.), ondersteuning geven (helpen met huiswerk, opbouw eigen netwerk door vriendjes vriendinnetjes uit te nodigen, etc.). Het maken van (gedrags-)afspraken (thuiskomen, gaan slapen, snoepen, zakgeld, omgang met broertjes en zusjes, …etc.). Het opbouwen van een dagritme, consequent handelen bij gedragscorrecties (grenzen stellen, straffen, belonen). Wanneer wordt ingeschat dat de opvoedingsproblemen middelzwaar of zwaar zijn dan zal in overleg met de zorgregisseur van het CJG worden besproken wat een passende inzet zou kunnen zijn. Zie ook de pedagogische opvoedingsvisie van CJG op "pedagogische visie CJG". Misschien is ondersteuning van een CJG pedagoog zinvol, of kan een andere vorm van opvoedingsondersteuning die binnen de deelgemeente hiervoor beschikbaar is (zie “sociale kaart”) worden ingezet. Maar wellicht kan door de ouder ook zelf de hulp worden ingeroepen van iemand uit het eigen netwerk in wie men vertrouwen heeft (opa / oma, oom / tante een buurvrouw, vriendin, de huisarts, de leerkracht, etc). In zo’n situatie (het gezin heeft een eigen netwerk dat ingeschakeld kan worden) is ook te overwegen de “Eigen Kracht” aanpak hiervoor te gebruiken. Het kan zijn dat meer specialistische zorg geboden moet worden, waarbij een andere coach de verantwoordelijkheid voor het gezin overneemt en de coach van het Sociale Team wellicht nog wel ondersteuning kan verzorgen bij de aanpak van problemen op leefgebied 1 en 3. 2.4.3. Huishouden op orde Hoe woont het gezin, is de woning op orde, hebben ze het naar hun zin in de woning, in de buurt, hebben ze wellicht verhuisplannen. Zit er structuur in het huishouden, is het schoon, veilig? Hoe is de inrichting, hebben de kinderen een eigen slaapplek (minimaal noodzakelijke huisraad)? Wordt er gezond gegeten, hoe is de voedselhygiëne, wordt er gekookt. Is er voldoende kleding, schoeisel, wordt er regelmatig gewassen. Hoe staat het met de persoonlijke hygiëne. Hoe staat het met de gezondheid van de verschillende gezinsleden, is er een huisarts, gaan de kinderen regelmatig voor controle naar de tandarts? . Zijn er specifieke klachten, krijgt men specifieke hulp? Is men verzekerd? Helpen de kinderen mee met de huishoudelijke werkzaamheden. Hoeveel energie stopt de ouder in het op orde houden van het huishouden? Welke zaken vinden de ouders, de kinderen niet goed geregeld, wat heeft men gedaan om verbetering de eigen situatie te brengen (verhuisplannen, sparen voor de aanschaf van……, extra energie gestopt in……)? Ervaart men overlast van buren / in de buurt, of omgekeerd zijn er klachten over het gedrag van het gezin, de kinderen? Alleen als “de basis” in het huishouden op orde is kunnen de ouders voldoende aandacht geven aan de opvoeding van de kinderen, en kunnen de kinderen zich echt “thuis” voelen. 2.4.4. Sociaalpsychologische vraagstukken Hierbij kijken we naar het persoonlijk functioneren van de gezinsleden en van eventuele (gedrags-) problematiek waarmee de afzonderlijke personen in het huishouden te maken hebben. Hierbij gaat het in eerste instantie om zaken die door het gezin /de gezinsleden zelf al worden aangegeven / onderkend. Zitten de ouders, de kinderen goed in hun vel, is men tevreden met het (gezins-)leven? Waar maakt men zich zorgen over? Zijn er onderlinge spanningen? Heeft men last van slapeloosheid / vermoeidheid? Voelen de ouders, en de kinderen zich gewaardeerd. Kan men naar eigen gevoel voldoende “meedoen” in de samenleving. Is er vertrouwen in de toekomst? Heeft een van de ouders of een van de kinderen gedragsproblemen die een directe invloed hebben op het gezinsleven? Hebben gezinsleden beperkingen of psychische problemen die van invloed zijn op de ontwikkeling van de kinderen, zo ja krijgt men hier (professionele) hulp/ondersteuning voor? Mogelijk zullen zaken die te maken hebben met het eigen gedrag, beperkingen en dergelijke, niet direct door de ouders zelf naar voren worden gebracht. Het is zaak voor de coaches om hier wel de signalen over op te vangen en om hier later op terug te kunnen komen wanneer er al een band gelegd is met het gezin en dit soort zaken beter bespreekbaar zijn. Denk hierbij aan bij voorbeeld aan depressieve gevoelens, verslaving problematiek, gevoel van onmacht bij ouder of kinderen, agressief
Handboek Sociale Teams 29 september 2011
pagina
21
gedrag, angsten waardoor men een teruggetrokken bestaan leidt. Zijn bepaalde gezinsleden hyperactief (mogelijk ADHD) of zijn er signalen van specifieke beperkingen (verstandelijke beperkingen of gedragsbepalende aandoeningen) etc.Het gaat erom een beeld te krijgen van de specifieke belasting voor de kinderen in het gezin die door dit soort problemen kunnen ontstaan. Speciale aandacht moet er zijn voor de signalen m.b.t. mogelijk misbruik of mishandeling of verwaarlozing van kinderen. Wanneer er al bij aanmelding vermoedens zijn in deze richting ligt het niet voor de hand dat het sociaal team gevraagd wordt om het gezin te ondersteunen, maar het kan zijn dat er bij aanmelding geen signalen in deze richting bekend zijn maar dat tijdens de inventarisatie er door de coaches wel signalen opgevangen worden die in deze richting wijzen. Voor het herkennen van signalen mogelijk misbruik of mishandeling verwijzen wij hier naar de landelijke campagne tegen kindermishandeling. Daarnaast wordt er in Rotterdam gewerkt met protocollen hoe om te gaan met signalen van kindermishandeling en geweld achter de voordeur. Zie hiervoor ook paragraaf 3.6 alsmede bijlagen XI en XII. Indien men vanwege deze problemen al eerder met professionele zorginstellingen (bv Jeugdzorg) in aanraking is geweest, is dit als het goed is door de zorgregisseur gemeld, en moeten deze problemen bespreekbaar gemaakt worden in deze inventarisatiefase. Het is niet de bedoeling om met het gezin uitgebreid te screenen op alle mogelijke problemen door bijvoorbeeld het gebruik van speciale vragenlijsten. Door het stellen van open vragen gaat het erom te achterhalen of er problemen spelen die door het gezin zelf onderkend worden, en om het opvangen van signalen over zaken die het gezin (nog) niet wil bespreken, maar die wel een invloed lijken te hebben op het gezinsleven. Wellicht kan hulp geboden worden bij lichte problematiek op dit leefgebied. Om meer zekerheid te krijgen over de precieze inhoud / zwaarte van de problemen kan nader (specialistisch) onderzoek nodig zijn. Dit dient dan plaatst te vinden door gespecialiseerde collega’s. Ook kan het nodig zijn om specialistische hulp / ondersteuning in te schakelen. In deze situatie wordt in overleg met de zorgregisseurs besproken hoe de verdere ondersteuning dient te verlopen. In de bijlage VII wordt nader ingegaan tot waar de hulp / ondersteuning van de Sociale Teams kan gaan bij dit soort problemen, en wanneer versterking gezocht wordt bij de gespecialiseerde collega’s in het werkveld. 2.4.5. Contact met politie en justitie, veiligheid Wanneer het gezin (ouder of een van de kinderen) vanwege grensoverschrijdend gedrag in aanraking is gekomen met politie of justitie kan dit van grote invloed zijn op de verdere ontwikkeling van kinderen in het gezin. Dit geldt uiteraard ook wanneer de veiligheid van het gezin in het geding is of dat het gezin (gezinsleden) misdaadslachtoffer zijn (zijn geweest). Belangrijk dus om deze problemen in kaart te brengen. Ook de problemen op dit gebied zullen doorgaans bij aanmelding door de zorgregisseur gesignaleerd worden, denk aan (eerdere) contacten met politie, Justitie, een eventueel detentieverleden van ouder(s) en / of kinderen, verdenking van fraude, enzovoorts Ook de “lichtere problemen” op dit gebied kunnen invloed hebben op het gezinsleven en op de ontwikkeling van kinderen. Ook op dit soort zaken moet dus doorgevraagd worden. Openstaande boetes, contact met / invloed van criminele (foute) vrienden of kennissen in de directe omgeving van het gezin, frauduleuze handelingen, illegale activiteiten waardoor het gezin in problemen kan komen. Is men dader, of mogelijk slachtoffer, is er aangifte gedaan door, of tegen….? Het gaat hierbij meer om specifieke aandachtspunten dan dat er echt sprake is van een vijfde “leefgebied”. 2.4.6 Bepalen van het gewicht van een probleem in een leefgebied In de inventarisatiefase moeten we niet alleen een beeld krijgen van de situatie, van de problemen per leefgebied, maar moet er ook een inschatting worden gemaakt van de “zwaarte” van deze problemen. Deze inschatting is om twee redenen van belang: Afhankelijk van de “zwaarte” van de problematiek moet bepaald worden of wij als sociale teams samen met het gezin aan de oplossing kunnen werken, of dat er versterking moet worden gezocht. Het belangrijk om vast te kunnen stellen of het gezin resultaat behaalt tijdens de uitvoeringsfase. Het beste resultaat is natuurlijk het volledig oplossen van problemen die zijn geconstateerd, maar vermindering van problematiek (bijv. van zwaar naar licht), en het beheersbaar maken van problemen voor de ouder(s), het gezin is óók resultaat.
Handboek Sociale Teams 29 september 2011
pagina
22
Tijdens de intakefase moet er een inschatting worden gemaakt van inhoud en omvang van de problematiek op de verschillende leefgebieden, en van het vermogen van de ouder(s), van het gezin om deze problemen te kunnen aanpakken, c.q. dragen. Omdat er in de verschillende gezinnen heel veel verschillende combinaties van problemen kunnen spelen is het lastig om een goede, liefst zo objectief mogelijke, inschatting te kunnen maken van de “zwaarte” van deze problematiek. Beoordelen van de “zwaarte” is ook onderling vergelijken van de verschillende situaties waarin verschillende gezinnen zitten. Zeker als hierbij ook gekeken wordt naar de (verschillende) vermogens van ouder(s), gezinnen om hier adequaat op te kunnen reageren (capaciteiten en omstandigheden) is zo’n beoordeling lastig (wat zwaar is voor het ene gezin hoeft nog niet zwaar te zijn voor een ander gezin). Het is niet de bedoeling om hiervoor een zwaar diagnostisch instrument in te zetten. De hulp van de Sociale Teams moet vooral laagdrempelig en snel georganiseerd kunnen worden, zodat het uitgebreid diagnostische vragenlijsten doornemen niet goed past in deze aanpak. Het gaat dus om een globale inschatting van de “zwaarte van problemen per leefgebied”. In bijlage VIII is een beschrijving op genomen waar mee een inschatting kan worden gemaakt in drie categorieën “licht”, “middelzwaar”, “zwaar”. Per leefgebied wordt een totaalscore gemaakt voor alle (samenhangende) problemen op het totale leefgebied. Vijf leefgebieden, vijf scores. Door op drie momenten opnieuw de zwaarte van deze problemen vast te stellen (tussentijdse evaluatie, afronding begeleiding en in het eindgesprek / afronding nazorgfase) en de resultaten hiervan per leefgebied in het registratiesysteem vast te leggen, kunnen we zicht houden op de bereikte resultaten; zijn problemen verminderd, zijn doelstellingen behaald. Hier komen we in paragraaf 2.8 over monitoring nog even op terug. Ook het CJG heeft recent een “ernsttaxatie-instrument” ontwikkeld waarmee de op uniforme wijze de ernst van de ontwikkeling en/of opvoedingsproblemen bij een kind ingeschat kan worden, en de behoefte aan medische en pedagogische zorg binnen het gezin bepaald kan worden. De inschatting of problemen licht, middel of zwaar zijn hangt af van de professionele inschatting van de coach en van de interventiespecialist. In Gezin Centraal, het registratiesysteem wordt aan het einde van de inventarisatiefase de “eerste inschatting” vastgelegd van het gewicht van de totale problematiek per leefgebied. 2.5 Het begeleidingsplan Nadat in de inventarisatiefase samen met de ouders, het gezin de gezinssituatie in kaart is gebracht, de problemen zijn besproken en geanalyseerd, besproken is welke veranderingen men zelf zou willen doorvoeren kan hiervoor samen met het gezin een plan opgesteld gaan worden. Wat willen we bereiken (doelstellingen), welke acties moeten de ouders, het gezin hiervoor zelf ondernemen, welke hulp is hierbij nodig, binnen hoeveel tijd kunnen wij hiervan de resultaten verwachten? Binnen een periode van zes weken na het eerste gesprek moeten al deze zaken in een persoonlijk begeleidingsplan worden vastgelegd. Dit is het plan van de ouders, het gezin zélf. Geschreven in begrijpelijke, voor het gezin herkenbare (eigen) taal. Het plan is niet alleen de onderlegger voor een goede (gestructureerde) samenwerking tussen het gezin en de coach, maar ook de onderlegger om na afloop te kunnen bepalen wat de resultaten van de samenwerking zijn geweest. In het plan worden ook een aantal afspraken over de manier van samenwerking (gedragsregels) vastgelegd. Wanneer er in de begeleidingsfase wordt samengewerkt met andere partijen / hulpverlenende instanties dan wordt dit in het plan opgenomen (een gezin, een plan, een regisseur, vooraf duidelijk wie wat doet). Als een coach van het sociale team ondersteunend werkt aan een collega-coach die de eindverantwoordelijkheid draagt voor de casusregie maken wij geen eigen begeleidingsplan, maar voeren een aantal taken uit die zijn vastgelegd in het plan van deze eindverantwoordelijke collega-coach. Er is immers maar een plan per gezin! Het begeleidingsplan is in feite een overeenkomst, een contract, tussen de coach van het sociale team en het gezin voor de verdere samenwerking. Om deze reden wordt het plan door alle partijen ondertekend. De ondertekening markeert de start van de begeleidingsfase. Een voorbeeld van een (geanonimiseerd) begeleidingsplan is opgenomen in bijlage XI. Daarnaast zijn er in bijlage XII tips opgenomen voor het motiveren en verleiden van gezinnen om mee te werken aan de formulering van een doelstelling en aan de uitvoering ervan.
Handboek Sociale Teams 29 september 2011
pagina
23
Het begeleidingplan wordt door de basiscoach, onder eindverantwoordelijkheid van de interventiespecialist, opgesteld. De interventiespecialist kan direct coaching en ondersteuning bieden als de basiscoach problemen ervaart bij het opstellen van het plan, we gaan er van uit dat de basiscoach zelf actief naar vraagt indien hij/zij daar behoefte aan heeft, maar ook dat de interventiespecialist hier proactief in is. Tot slot; om verwarring te voorkomen moet het onderscheid tussen (de eerder ondertekende) toestemmingsverklaring voor gegevensuitwisseling (zie 2.2.3.) en het begeleidingsplan voor het gezin duidelijk zijn. Het eerste is nodig om gegevens te kunnen verzamelen en waarnodig te delen, en moet dus direct aan het begin van de intakefase worden ondertekend. Het tweede is het plan waarin is vastgelegd wat we in samenwerking gaan doen, en welk resultaat we daar van verwachten. Ondertekening van het begeleidingsplan kan dus pas plaats vinden aan het einde van de intake-fase, nadat een probleemanalyse is gemaakt en doeleinden en actiepunten zijn verwoord, en het dus duidelijk is waar aan gewerkt gaat worden. 2.5.1. First things first: prioritering In onderstaand figuur staat de volgorde aangegeven van de ontwikkelpunten die behandeld worden tijdens de begeleiding van de Sociale Teams. In de doelstellingen en de bijbehorende activiteiten kunnen op deze wijze een prioritering, een logische volgorde worden aangebracht. Als eerste (A) gaan we aan de slag om urgente problemen in de thuissituatie aan te pakken en “het huishouden op orde” te brengen. Hierbij gaat het om zaken als basale hygiëne, voeding, inrichting van de woning, levensonderhoud en andere primaire levensbehoeften. Als deze primaire zaken op orde zijn neemt de stress in het gezin af en kan begonnen worden met het meer structuur en routine aanbrengen in de huishouding (ouders / kinderen zelf aan de slag). Als er voldoende rust en routine is ontstaat er ruimte om aan de slag te gaan met andere ontwikkelpunten. Het tweede ontwikkelpunt is opvoeding (B). De opvoeding van de kinderen binnen het gezin wordt verbeterd en verloopt tot tevredenheid van de ouders. Als de risicofactoren voor de kinderen tot een minimum zijn beperkt, kunnen de ouders van het gezin verder kijken naar het volgende ontwikkelpunt (C). Als de zaken thuis op orde zijn ontstaat er een goede basis voor het gezin om actief te participeren in de samenleving (“meedoen”, ontplooiing). Zicht op werk staat dan centraal, maar op een ander manier zinvol deelnemen, en bijdragen aan de samenleving kan ook. Figuur: De drie onderscheiden ontwikkelpunten tijdens de begeleiding van de Sociale Teams (ABCmodel)
Als we kijken naar de startsituatie waarin veel gezinnen zich bevinden (zie ook de beschrijvingen van de fenomenen in het eerste hoofdstuk), is deze aanpak ook nodig. Zo is er in 80% van de gezinnen geen enkele routine in de financiële administratie, en is men financieel in problemen geraakt (geen balans tussen inkomsten en uitgaven), en kampen deze gezinnen met schulden. Veel van de andere
Handboek Sociale Teams 29 september 2011
pagina
24
problemen hangen samen met deze financiële problemen van een gezin. Deze positie is onderdeel van leefgebied 1: Werk, inkomen, uitgaven en schulden. Pas als deze financiële problemen zijn aangepakt (stabiliteit, overzicht, afname van de stress vanwege de geldzorgen), kan de overige problematiek worden aangepakt. Op orde brengen van de financiën en het gezin leren hoe dit zelf te doen, is daarom bij veel van de gezinnen een belangrijk startpunt van de begeleiding. Hetzelfde geldt voor het in orde brengen van de huisvesting, en een basale orde in de huishouding. Ook op dit punt hebben veel gezinnen die worden aangemeld de zaken niet, of onvoldoende op orde. Een stabiele, eigen, woonsituatie, en een huishouding waarin de basale zaken op orde zijn (voeding, kleding, hygiëne, dagritme) vormen belangrijke voorwaarden (minimumnorm) om een “thuissituatie” voor de kinderen te kunnen garanderen. Situaties waarin bijvoorbeeld continue wordt verhuisd, of het huishouden een puinhoop is, dragen niet bij aan een positief opvoedingsklimaat voor de kinderen. In de praktijk zullen de Sociale Teams zich vooral concentreren op de eerste drie leefgebieden. Problemen op leefgebied 4: Sociaalpsychologische en leefgebied 5: Contact met politie en justitie zullen doorgaans een zwaardere, en meer persoonsgerichte aanpak vereisen. Indien een gezin problemen heeft op een van deze leefgebieden zal de regie in de meeste gevallen in handen zijn van daartoe geschikte organisatie zoals de GGD bij leefgebied 4 en DOSA bij leefgebied 5. Bij het bepalen van de volgorde van de werkzaamheden is de achterliggende gedachte is dat er een natuurlijke ordening is van zaken. De bovenstaande ABC-piramide is in feite de omgekeerde piramide van Maslow. 2.5.2. Werken met doelstellingen en actiepunten Een doelstelling is een meetbaar geformuleerd resultaat dat je nastreeft, dit wordt per gezin door IVS en BC in overleg met het gezin geformuleerd. Met een actie beschrijf je hoe je gaat werken aan het beoogde resultaat, dit wordt ook per doelstelling van het gezin door IVS en BC geformuleerd. Over het algemeen kan gesteld worden dat het doel/de doelstelling iets zegt over WAT er nagestreefd moet worden en de acties zeggen iets over HOE je dit wilt bereiken. Werken met doelstellingen, waarom? De doelstellingen vormen de kern van het begeleidingsplan en zijn ook de basis voor evaluatie. Ze zijn als het ware het referentiepunt van de begeleiding/ondersteuning waar gedurende het gehele traject telkens weer naar gekeken wordt om te zien hoe het gezin er nu voor staat, de evaluatie van het traject. Daarom moet er draagvlak zijn bij het gezin over de na te streven doelstellingen. In bijlage IX Motiveren van gezinnen wordt nog wat dieper ingegaan op de relatie tussen (prestatie-) motivatie en goed omschreven doelstelling voor het begeleidingstraject. Om doelstellingen te kunnen formuleren, moet er een volledige probleemanalyse hebben plaatsgevonden. Breng de huidige situatie in kaart: wat is de actuele hulpvraag (geformuleerd door de verwijzer en door het gezin), vraag naar alle mogelijke (relevante) oorzaken volgens het gezin en vul zelf vanuit je eigen professionaliteit aan, vraag naar signalen en symptomen en gebruik je eigen observaties, ga na of een gelijke situatie zich vroeger ook al eens voorgedaan heeft en welke benadering van het probleem destijds gehanteerd is, wat het resultaat ervan was en wat de ervaring ermee was van de betrokkenen. Maak je eigen observaties actief bespreekbaar en motiveer zodanig dat het gezin hiervoor openstaat en het mee gaat onderschrijven. Hanteer hierbij een algemeen geldend normatief kader, maar denk ook aan zaken als ‘afspraken nakomen’. Deze evaluatie dient regelmatig onderwerp van gesprek te zijn tussen de basiscoach en de interventiespecialist, maar vanzelfsprekend ook tussen de basiscoach en de gesprekspartners (meestal ouders) in het gezin. Er dient geëvalueerd te worden of de voortgang op de doelstellingen op schema ligt of dat de doelstellingen bijgesteld moeten worden (dit zou niet nodig moeten zijn, maar nieuwe informatie of nieuwe gebeurtenissen zouden kunnen leiden tot de bijstelling van doelstellingen maar beperk dit zo veel mogelijk), maar ook of de van de doelstelling afgeleide acties effectief blijken te zijn of dat er een andere actie ingezet moet worden (acties kunnen gemakkelijker bijgesteld worden). Het formuleren van doelstellingen is belangrijk omdat zowel het gezin als hulpverleners moeten weten wat de gewenste uitkomst, doel van de samenwerking tussen coach en de ouder(s) / het gezin zou moeten zijn. De gewenste situatie is in alle gevallen een zo zelfstandig mogelijk functionerend gezin met een gezonde omgeving voor opgroeiende kinderen. Dit houdt, in de meeste gevallen, in dat er een gedragsverandering moet optreden binnen het gezin. Het borgen van gedragsverandering is alleen mogelijk als geestelijk maar ook emotioneel een verandering optreedt
Handboek Sociale Teams 29 september 2011
pagina
25
Acties, volgen logisch uit de geformuleerde doelstelling. Als de doelstellingen op een goede manier zijn vastgesteld, vloeien hier doorgaans bijna automatisch subdoelstellingen en acties, concrete zaken die aangepakt moeten worden, uit voort. Acties zijn praktische handelingen om een doelstelling te kunnen bereiken, het beschrijft bijvoorbeeld wat een organisatie, gezinslid en/of een persoon op een bepaald tijdstip moet doen, moet regelen. Ga bij de uitwerking niet teveel in detail. Een goede structuur van het begeleidingsplan is gebaat bij een overzichtelijk aantal doelstellingen (nooit meer dan tien), en een overzichtelijk aantal zo concreet mogelijk geformuleerde acties. De ouder(s) zouden dit lijstje als het ware uit het hoofd moeten kunnen opnoemen! Actiepunten kunnen regelmatig veranderen, aangevuld of bijgesteld worden na een evaluatie of de doelstelling er mee gehaald kan worden.Denk bij de formulering van acties aan een opbouw: je kunt bijvoorbeeld in een code-rood situatie eerst iets overnemen of voordoen, daarna inzicht geven over hoe iets uitgevoerd kan of moet worden en later het de ouder(s) laten doen. Dit is afhankelijk van de analyse (en dus ook de geformuleerde doelstellingen) over de mate van kennis, vaardigheid of houding bij betrokkene. Denk bij de omschrijving van de acties aan: Dat je de te verrichten acties in concrete, begrijpelijke en eenduidige bewoordingen (welke maar op één manier uitgelegd kunnen worden) beschrijft. Dat je beschrijft wie de handeling uitvoert en of er verantwoordelijk voor is. Dat je vastlegt wanneer de actie uitgevoerd moet worden, en hoelang de geplande doorlooptijd is. Dat je vastlegt wat het resultaat van de actie moet zijn (wanneer zijn we tevreden). Het hanteren van een logische volgorde van acties. Tijdslijn, gebruik van deadlines bij de actiepunten Voor een goed gestructureerde aanpak is het niet alleen noodzakelijk dat de juiste prioriteiten, en de juiste volgorde van de activiteiten bepaald worden, maar ook dat er een duidelijke tijdsplanning is. Met welke intensiteit gaan we aan de slag, hoeveel tijd denken we nodig te hebben om de activiteit goed te kunnen afronden, en uiteraard wie hierbij wat doet. De ouder(s) / het gezin moet het gevoel hebben dat de zaken door hen ook binnen de besproken termijnen goed afgerond kunnen worden, en dat de tijdsplanning van het gehele plan realistisch is. Schulden zijn snel gemaakt maar vereisen soms een langdurige periode van overleg met schuldeisers en aflossing voordat het gezin weer “schuldenvrij” is. Het zoeken van een andere woning (zeker een grote, betaalbare woning) op een woningmarkt met veel vragers en weinig aanbod kost tijd. Zelfs als je een urgentie kunt krijgen, kan het nog geruime tijd duren voordat je in concurrentie met overige urgenten een geschikte woning kunt bemachtigen. Werken aan verstoorde relaties binnen het gezin waarvoor een gedragsverandering en het herwinnen van vertrouwen voor nodig is, kan niet geregeld worden met even maken van een aantal gedragsafspraken. Een reële tijdsplanning is van groot belang om teleurstellingen te voorkomen. Als het lukt om binnen de periode van 4 -6 weken gezamenlijk een goed begeleidingsplan op te stellen zijn er nog zo’n 5 maanden over om samen “de basis op orde” te krijgen. Als op voorhand duidelijk is dat voor de oplossing van sommige problemen zaken wel in gang gezet kunnen worden maar het niet realistisch is om te verwachten dat binnen deze periode ook het totale probleem zal zijn opgelost is het goed om dit ook in het plan vast te stellen. Splits waar mogelijk activiteiten op in deel-activiteiten met “tussenresultaten” die wel op kortere termijn behaald kunnen worden. Als na afloop van de ondersteuningsperiode zaken door de ouder(s), het gezin zelf afgerond kunnen worden is het goed om dit ook expliciet zo in het plan op te nemen. Aan de hand van de tijdslijn kan tijdens begeleidingsfase samen met de ouder(s), het gezin gevolgd worden of tussenresultaten conform de planning gehaald worden. Vaststellen dat resultaten zijn behaald, problemen (deels) zijn opgelost geeft bevrediging en energie om door te gaan. Constateren dat zaken ook nog eens behaald zijn binnen de tijd die hiervoor is ingepland geeft extra bevrediging en het gevoel van controle over de verbetering van de eigen situatie. Het gebruik van een tijdsplanning en van “deadlines” zorgt voor houvast bij de coach en het gezin. Sommige zaken zullen lastig zijn om te plannen. Het kan ook voorkomen dat om andere redenen een deadline niet gehaald wordt. Dit hoeft geen probleem te zijn als er maar wel een gevoel is er voortgang gemaakt wordt en dat er positieve veranderingen optreden binnen het gezin. Waar zaken meer tijd nodig blijken te hebben moet dit wel verwerkt worden in de planning. Gedurende de gehele ondersteuningperiode wordt dus gewerkt met een actuele / geactualiseerde planning. In dit proces is het ook voor het gezin
Handboek Sociale Teams 29 september 2011
pagina
26
belangrijk om zelf te leren plannen. Dit is ook een noodzakelijke vaardigheid om, ook ná afronding van de ondersteuning door het sociale team, zelf zaken te kunnen regelen.
2.6.
Begeleiding in de praktijk
In de dagelijkse praktijk van het begeleiden is een flexibele opstelling nodig. In hoofdstuk 4 worden de meer praktische zaken hieromtrent besproken (taak- en rolverdeling, casusoverleggen enzovoorts). Hoewel maatwerk nodig zal zijn, hebben we wel een “leidraad” voor de coaching opgesteld: De basis aanbrengen in het gezin. De begeleiding van de gezinnen is géén gespecialiseerde hulpverlening. Het biedt juist de basis waarop gespecialiseerde hulpverlening (indien nodig) kan voortbouwen. Centraal staat dat de moeders en vaders in hun kracht moeten worden gezet. Competentiegericht leren speelt hierbij een grote rol: hierdoor leren gezinnen op eigen kracht hun leven op orde te maken. Een goede manier van coachen is niet het oplossen van problemen voor gezinnen en ook niet het vertellen wat gezinnen moeten doen. Het is veel beter om gezinnen zelf problemen te laten herkennen en erkennen en ze van daaruit te laten werken naar een oplossing. Hierin moeten basiscoaches en interventiespecialisten hulp en ondersteuning bieden. Zonder herkenning en erkenning is competentiegericht leren moeilijker en hebben de handelingen van de Sociale Teams veel minder effect. Breed kijken naar alle gezinsleden & alle leefvelden. Alles grijpt in elkaar. Als u niet vanuit een breed perspectief naar de gezinnen kijkt kunt u ze ook niet verder helpen (methodiek van Gezin Centraal). Stel prioriteiten en werk vanaf daar verder (ABC volgorde). Samen met het gezin wordt gewerkt aan het verkrijgen van overzicht en inzicht in de problematiek en wordt een begeleidingsplan opgesteld. Overleggen vinden niet alleen plaats tussen professionals onderling, maar ook met het gezin samen, liefst in de thuissituatie. De motivatie en betrokkenheid om een plan uit te voeren is bij ouders vele malen groter als ze worden betrokken bij het opstellen van het persoonlijk begeleidingsplan. In sommige gevallen is sprake van een professioneel dilemma door de aanwezigheid van spanning tussen de gewenste korte termijn resultaten en de gewenste lange termijn effecten. Er wordt vertrouwen geschapen bij een gezin door snelle concrete verbeteringen in een problematische situatie. Een basiscoach/interventiespecialist kan dit doen door zelf veel zaken te gaan regelen in plaats van het gezin. Op de lange termijn levert dit geen positieve resultaten op. Het gezin heeft in deze situatie immers niets geleerd. In de praktijk zal het gezin daarom zo veel mogelijk zelf moeten oppakken. Zorg en handhaving. Aan illegale praktijken, zoals fraude of huiselijk geweld, maken we een einde. Het is zinloos om aan opbouwen te beginnen, als mensen tegen de lamp kunnen lopen vanwege illegale activiteiten. Daarnaast hebben we ook onze plicht als ambtenaar. We zoeken echter altijd naar een oplossing: als het niet rechtsom gaat dan moet het linksom. We handelen daarbij vanuit de gedachte dat een kind of een gezin nooit in steek gelaten wordt. 2.6.1. Het tussentijdse evaluatiegesprek Op een gegeven moment zal tijdens de begeleiding tijd vrij gemaakt worden voor een tussentijds evaluatiegesprek. Dit zal vaak zo’n drie maanden na het eerste intakegesprek zijn. In dit gesprek wordt met het gezin besproken wat goed gaat in het bereiken van de doelstellingen in de begeleiding en wat verbeterd moet worden. Het gezin weet dan hoe goed het functioneert en voor het Sociale Team is het een goed moment om te inventariseren en te bekijken op welke leefgebieden extra aandacht benodigd is. Van het tussentijdsevaluatiegesprek wordt een rapportage gemaakt in Gezin Centraal. Tevens wordt het evaluatieformulier ingevuld. Hier gaat een kopie van in het fysieke dossier. 2.7.
Evaluatie en nazorg
2.7.1. Eindgesprek, afronding van de begeleiding Ongeveer zes maanden na het eerste intakegesprek wordt de actieve begeleiding afgerond, en vindt het “eindgesprek” plaats. Het eindgesprek wordt altijd gedaan door een interventiespecialist en een basiscoach samen. In dit gesprek wordt samen met de ouder(s), het gezin nagegaan welke resultaten behaald zijn (activiteiten uitgevoerd, problemen opgelost / verminderd), en welke zaken het gezin in de
Handboek Sociale Teams 29 september 2011
pagina
27
volgende maanden zelf zal gaan afronden. Dit doe je door samen het begeleidingsplan nog eens door te lopen. Wat is de staat van de leefgebieden in vergelijking met de startsituatie? Welke actiepunten zijn uitgevoerd en met welke gevolgen? In hoeverre zijn de doelstellingen bereikt? Met welke actiepunten blijft het gezin zelf actief aan de slag en wat zijn de aandachtspunten voor het afrondingsgesprek. Indien alle kernpunten van het plan zijn uitgevoerd, de ouder(s), het gezin ook zelf het gevoel hebben dat ze de zaken weer redelijk op orde hebben en dat ze zelfstandig, zonder ondersteuning, de bereikte resultaten kunnen vasthouden (geen terugval verwacht) dan kan de begeleiding gestopt worden. Het gezin gaat dan de nazorgfase in. Van het eindgesprek wordt een verslag gemaakt in Gezin Centraal. Tevens wordt opnieuw een inschatting gemaakt van het gewicht van de resterende problematiek per leefgebied, en worden deze resultaten in Gezin Centraal verwerkt. Ook hier wordt een evaluatieformulier ingevuld. Bovendien vindt altijd terugkoppeling naar het aan- en afmeldoverleg Sociale Teams plaats. Het gezin gaat na het evaluatiegesprek de nazorgfase van een half jaar in. Tijdens deze fase moet het gezin in principe zelf in staat zijn om het huishouden op orde te houden, en te kunnen omgaan met eventuele nieuwe problemen waarmee men geconfronteerd wordt. Als men hierbij toch ondersteuning of advies nodig heeft, kan men nog wel een beroep doen op de coach, op het Sociale Team. Het initiatief hiertoe komt in deze periode echter geheel vanuit het gezin, het Sociale Team neemt geen initiatieven. Zonder specifiek verzoek vindt in deze periode van zes maanden dus geen actieve begeleiding meer plaats. Indien bij het eindgesprek blijkt dat het gezin nog niet geheel “zelfredzaam” is en nog bepaalde ondersteuning nodig heeft bij het uitvoeren van een aantal acties dan wordt hiervoor een concreet voorstel ingediend bij de zorgregisseur / de aan- en afmeldtafel. De zorgregisseur heeft de formele verantwoordelijkheid het ondersteuningstraject af te sluiten dan wel te verlengen. 2.7.2. Afrondingsgesprek Zes maanden na het laatste evaluatiegesprek vindt er altijd een afrondingsgesprek plaats. Tijdens het eindgesprek is hiervoor al een datum en tijdstip afgesproken. Het doel van dit afrondingsgesprek is tweevoudig. Allereerst wordt in overleg met het gezin vastgesteld of alle zaken nog steeds naar wens verlopen en of de inschatting dat het gezin weer in staat is om de eigen zaken zelf te regelen juist is gebleken. Tweede doel is om samen met de ouder(s), het gezin terug te kijken op de periode van de begeleiding. In dit gesprek komt ter sprake wat er gebeurd is tijdens de begeleiding, wat goed en wat fout ging, welke doelstellingen behaald zijn en in welke mate deze resultaten behouden zijn. Ook wordt het gezin gevraagd hoe de begeleiding vanuit de Sociale Teams bevallen is (klanttevredenheid). Ook het afrondingsgesprek wordt altijd gedaan door de interventiespecialist en de basiscoach. Het is dus ook het moment om (hopelijk definitief) afscheid van elkaar te nemen. Van het afrondingsgesprek wordt een rapportage gemaakt in Gezin Centraal. Ook wordt de laatste inschatting van het gewicht totale problematiek per leefgebied ingevuld. Tevens wordt een evaluatieformulier ingevuld. Ook hiervan vindt een terugkoppeling plaats aan het aan- en afmeldoverleg Sociale Teams. Deze gegevens worden gebruikt voor de (stedelijke) verantwoording- en effectiviteitrapportage. 2.8.
Monitoring, onderzoek en rapportages: zicht op resultaten
In de vorige paragrafen is beschreven hoe samen met het gezin gewerkt wordt aan de realisatie van de begeleidingsdoelstellingen, en aan het oplossen van de problemen waarmee het gezin zit. In onze methodiek is vastgelegd hoe wij gedurende het gehele traject (intake t/m eindevaluatie en nazorg) er voor zorgen dat we zicht houden op de voortgang, en op de resultaten die hierbij behaald worden. Dit doen we in eerste instantie om samen met het gezin te kunnen vaststellen of we nog steeds op koers liggen bij de uitvoering van het begeleidingsplan, maar dit doen wij ook om over alle interventies / dossiers heen een overzicht te blijven houden van onze eigen inzet en van de resultaten die we hierbij behalen. Is onze inzet effectief, en zijn de behaalde resultaten duurzaam? Is het gelukt om de gezinnen weer in hun kracht te zetten en “zelfredzaam” te maken? Dit is belangrijk voor onze verantwoording naar de samenwerkingspartners, en de basis voor de stedelijke rapportage over effectiviteit en de efficiëntie van alle gezinscoaching-, begeleidingstrajecten. Drie kernpunten van onze effectmonitoring zijn hierbij :
Handboek Sociale Teams 29 september 2011
pagina
28
Probleemreductie: lukt het om de problemen op verschillende leefgebieden op te lossen of zodanig te verminderen dat er voor het gezin weer een beheersbare situatie ontstaat? Doelrealisatie: lukt het om de doelstellingen die in het begeleidingsplan zijn benoemd, te behalen? Klanttevredenheid: wat vinden de ouders, het gezin van de samenwerking, en zijn zij tevreden over de behaalde resultaten? Hoe doen we dat 1. Probleemreductie: per leefgebied wordt in de intakefase vastgesteld welke problemen spelen, en wordt een inschatting gemaakt van de “zwaarte” van deze problemen (zie bijlage XI). Aan het einde van de begeleidingsfase (na een half jaar) vindt er een eindevaluatie plaats (alle problemen opgelost, zo niet welke vervolgacties zijn noodzakelijk, wie neemt hierbij het initiatief, …) en worden zo nodig afspraken gemaakt over een vervolg. Na een half jaar wordt het gezin opnieuw bezocht om vast te stellen of het huishouden nog steeds op orde is en of er geen nieuwe problemen zijn gerezen. Per leefgebied wordt op drie momenten de vier mogelijke scores (geen problemen, lichte problemen middelzware problemen, zware problematiek) vastgesteld en geregistreerd in de registratie Gezin Centraal. Per team zijn middels een standaardoverzicht uit dit systeem de eigen resultaten te volgen. 2. Doelrealisatie: in het begeleidingsplan worden (maximaal 10) doelstellingen vastgelegd. Ook deze doelstellingen worden in de registratie vastgelegd. In de eindevaluatie wordt met het gezin beoordeeld of de doelen in voldoende mate zijn gerealiseerd. Pas na een half jaar kan met enige zekerheid vastgesteld worden of de ouders ook zelf in staat zijn om deze behaalde resultaten (zonder ondersteuning) vast te houden. Om de reden wordt in het afsluitende nazorggesprek het definitieve resultaat beoordeeld. Hierbij wordt gebruik gemaakt van de GAS-score (Goal Attainment Scale), dit is een vierpuntsschaal: Doel geheel behaald (++) Doel gedeeltelijk behaald (+) Doel niet behaald (-) Doel totaal niet bereikt, situatie is verslechterd (--) Ook deze beoordeling wordt verwerkt in Gezin Centraal, waarmee een overzicht gegenereerd kan worden van de doelrealisatie uit het systeem. 3. Klanttevredenheid: in het afsluitende “nazorggesprek” wordt samen met het gezin teruggekeken op de samenwerking. Hierbij wordt gebruik gemaakt van de EXIT- vragenlijst die ook door FlexusJeugdplein, Humanitas en CJG wordt gebruikt voor het vaststellen van de klanttevredenheid. Naast een aantal specifieke beoordelingspunten, wordt het gezin gevraagd om een “rapportcijfer” te geven voor de samenwerking. De Kenniseenheid Door de Sociaal-Wetenschappelijke Afdeling van SoZaWe (SWA) en door het Verwey-Jonker Instituut (VJI) wordt onderzoek gedaan naar de effectiviteit en de “outcome” van de gehanteerde werkwijze. Het algemene doel van dit onderzoek is een bijdrage te leveren aan een meer effectieve en duurzame aanpak en ondersteuning van multiprobleemgezinnen in Rotterdam. Idealiter zou dat moeten leiden tot een ‘Rotterdamse aanpak’ die bewezen effectief is. De Sociale Teams krijgen hierbinnen een bijzondere plaats. Het onderzoek dient de praktijk actief te ondersteunen. De probleemstelling van het onderzoek door de SWA naar de Sociale Teams is als volgt geformuleerd: “Werkt de methodiek van de Sociale Teams, voor welke groepen en onder welke condities?”. In geval van VJI wordt gekeken naar het brede veld van gezinsinterventies en de Rotterdamse aanpak van multiprobleemgezinnen, met als vraagstelling: “Wat werkt voor welke gezinnen onder welke omstandigheden?”. Rapportages Maandelijks wordt een beknopte voortgangsrapportage verstuurd naar de primaire samenwerkingspartners waarin de basale zaken (caseload per team, aantal nieuwe aanmeldingen, afgesloten dossiers, etc) worden vermeld. Na elke vier maanden wordt een uitgebreider verslag gemaakt waarin ook een aantal kwalitatieve aspecten van de samenwerking en de behaalde resultaten worden toegevoegd. Tevens worden gegevens aangeleverd voor de stedelijke kwartaalrapportages die door de GGD worden opgesteld gezien hun verantwoordelijkheid in het kader van IKW II.
Handboek Sociale Teams 29 september 2011
pagina
29
Hoofdstuk 3
Specifieke aandachtspunten in de methodiek
In het vorige hoofdstuk is de hoofdlijn van het werkproces en van de methodiek beschreven. In dit hoofdstuk wordt ingegaan op meer specifieke aandachtspunten in het werkproces en de methodiek bij de ondersteuning van de gezinnen. 3.1
Zelfredzaamheid van gezinnen
Aangezien we streven naar zoveel mogelijke zelfredzame gezinnen, moet bij dienstverlening vanuit de Sociale Teams daarom de volgende “ladder van zelfredzaamheid” gevolgd worden. 1. 2. 3. 4.
Gericht op zelfredzaamheid Gericht op solidariteit in eigen kring (gezin,familie) Gericht op berekende solidariteit (buurt enz.) Gericht op toekenning van gelden of diensten
De Sociale Teams zijn primair gericht op zelfredzaamheid (punt 1). Indien dit niet mogelijk is, wordt bekeken in hoeverre solidariteit in eigen kring mogelijk is (punt 2). Als dit niet lukt wordt gekeken in hoeverre solidariteit in de buurt mogelijk is (punt 3). Diensten vanuit professionele organisaties (punt 4) dienen alleen ingezet te worden als het gezin geen benodigde steun en middelen kan vinden bij de personen in het eigen huishouden, in het eigen netwerk van vrienden en familie en in de buurt. Dit kan overigens zowel voor het gezin zelf als voor dat netwerk niet alleen een kwestie van “niet kunne”zijn, maar ook een kwestie van “niet willen”. Definitie van zelfredzame gezinnen Zelfredzame gezinnen zijn gezinnen die een realistisch zelfbeeld hebben, verantwoordelijkheid nemen voor hun eigen leven, hiernaar handelen, zichzelf hierdoor weten te onderhouden en de hulp van het eigen netwerk weten in te schakelen indien ze alleen niet uit de problemen komen. Meer uitgewerkt betekent dat het volgende. Zelfredzame gezinnen hebben een goed beeld van de eigen mogelijkheden en beperkingen (realistisch zelfbeeld). Ze nemen verantwoordelijkheid voor hun eigen leven en leven vanuit de overtuiging dat je zelf iets van je leven moet maken (er is niemand anders die het voor je doet). Dit betekent ook dat ontevredenheid met de eigen situatie niet aan anderen wordt toegeschreven (externaliseren). Ze weten wat ze kunnen, waar ze controle over hebben, maar kennen ook de eigen grenzen/ beperkingen, en weten zelf sociale steun (dit is dus geen professionele hulp te organiseren wanneer ze er alleen niet uitkomen. Waar niet zelfredzame gezinnen vaak een groot wantrouwen hebben naar de buitenwereld (terwijl ze tegelijkertijd afhankelijk zijn van deze buitenwereld), stellen zelfredzame gezinnen zich juist open op naar de buitenwereld, hebben vertrouwen in anderen, en maken gebruik van andere mensen en organisaties in hun netwerk. Ze doen dit echter op eigen kracht, en zijn dus actief in hun opstelling in plaats van passief. Zelfredzame gezinnen zijn bereid om zaken zelf actief op te pakken, zijn niet faalangstig, zijn bereid om zelf te leren, laten zich coachen in die situaties dat ze handelingsverlegen zijn en weten goed om te gaan met tegenvallers. Indien ze door deze eigen inspanning iets hebben bereikt zijn ze ook tevreden hierover en hun positie in de maatschappij. Ze hebben het immers zelf gedaan en hiermee het bewijs geleverd dat ze als ze maar echt willen en zich inzetten hun toekomst zelf kunnen bepalen. Zelfredzaamheid in de doelstellingen De doelstellingen binnen het begeleidingsplan verwoorden de situatie waarin het gezin zich wenst te bevinden aan het einde van de begeleiding. Dit is altijd een situatie waarin het gezin zoveel mogelijk zelfredzaam is. Hiervoor moet de ladder van zelfredzaamheid gevolgd worden. Doelstellingen kunnen dus in de vorm gegoten worden: “Over een half jaar ben ik zelf in staat om ……….” Zelfredzaamheid en de afwezigheid van problemen zijn twee verschillende zaken. Een gezin dat uit de problemen is maar niet zelfredzaam, zal snel weer problemen krijgen. Andersom kan een gezin dat zelfredzaam is wel problemen hebben maar het is in staat hier door eigen initiatief weer uit te komen.
Handboek Sociale Teams 29 september 2011
pagina
30
Het is belangrijk dit verschil te zien. Langdurige stabiliteit binnen een gezin wordt makkelijker bereikt als gezinnen zelfredzaam zijn. Gezinsleden zullen zich er ook beter bij voelen, ze regelen hun zaken immers zelf en zijn niet afhankelijk van anderen. De doelstellingen dienen daarom een situatie te verwoorden waarin het gezin eigenschappen heeft gekregen die het in staat stellen zelfstandig het huishouden en het netwerk te onderhouden. Dit komt vaak neer op veranderingen in het gedrag. Doelstellingen hebben dus niet alleen als doel het oplossen van de veelal zichtbare, oppervlakkige problemen maar juist ook het veranderen naar zelfredzaam gedrag. De basiscoaches en de interventiespecialisten van de Sociale Teams zorgen daarom ervoor dat gezinnen ook daadwerkelijk zelf hun problemen aanpakken en hierbij doorlopend (vaardigheden) leren. Indien gezinnen zelf hun problemen aanpakken krijgen ze vertrouwen in hun eigen vaardigheden, zullen ze sneller op eigen initiatief handelen en worden ze minder afhankelijk. Er is dan een stap gezet richting zelfredzaamheid door veranderd gedrag (van passief afwachtend gedrag tot proactief gedrag). Om gezinnen dit te laten doen, stellen de Sociale Teams zich op een bepaalde manier richting de gezinnen op en hebben ze ook beschikking over een aantal middelen. Houding en gedrag van de basiscoaches en de interventiespecialisten Het is belangrijk dat het belang van zelfredzaamheid wordt uitgedragen door de houding en het gedrag van de basiscoaches en de interventiespecialisten binnen de Sociale Teams. De basiscoaches en de interventiespecialisten zijn dit opzicht te vergelijken met een coach die aan de zijlijn aanwijzingen geeft en opmerkingen maakt, zonder daadwerkelijk aan het spel deel te nemen. Dit strekt zich uit tot de meest alledaagse en kleine handelingen. Dit betekent in elk geval dat: 1. Problemen niet overgenomen worden door de basiscoaches en de interventiespecialisten. Dit is een valkuil voor veel hulpverleners. De gezinnen moeten zelf handelen (een coach doet ook niet het werk in plaats van zijn team). Zelfredzaamheid is zelf aan de slag willen en durven gaan, mentaal een knop om kunnen zetten. Dit betekent concreet dat gezinnen zelf bellen met instanties, zelf een bezoek afbrengen aan deze instanties en zelf actief communiceren met de medewerkers daar. De basiscoach gaat mee om aanwijzingen te geven en eventueel te corrigeren en dus niet om het werk voor het gezin te doen. Dit betekent ook dat gezinnen hun eigen telefoon gebruiken en niet de telefoons van de basiscoaches. Ook het openbaar vervoer betalen ze zelf. Indien het Sociaal Team dit betaalt, wordt het gezinnen niet duidelijk hoe te budgetteren en goed met geld om te gaan noch om zelf alternatieve oplossingen te bedenken. Ze worden dan (weer) uit de problemen geholpen zonder eigen inzet. Dat is contraproductief. Bij uitzonderingen, bijvoorbeeld een situatie waarin dit echt noodzakelijk is, dient dit besproken te worden met de teamchef zodat hij/zij kán afwijken van deze regel. 2. Basiscoaches en interventiespecialisten geduld uitstralen. Resultaat komt niet zo snel als veel gezinnen zouden willen. Zelfredzame gezinnen weten dit en hebben het geduld en het vertrouwen dat het goed komt. Basiscoaches en interventiespecialisten moeten dit ook uitstralen. 3. Basiscoaches en interventiespecialisten gezinnen wijzen (bewustwording) op de eigen kwaliteiten en ervoor zorgen dat de gezinnen deze kwaliteiten ook gebruiken. Ze wijzen (d.m.v. professioneel spiegelen) de gezinnen op ineffectief gedrag, de gevolgen hiervan en bespreken hoe dit gedrag aangepast kan worden. 4. Basiscoaches en interventiespecialisten leunen achterover, zijn terughoudend in het zelf oplossen van problemen maar prikkelen het denkproces bij de ouder/het gezin. Hierbij is de manier van communiceren erg belangrijk. De basiscoach behoort te toetsen of de boodschap overkomt. Middelen die bijdragen tot succes Vanuit de praktijk is gebleken dat gezinnen (meer) zelfredzaam worden als van het onderstaande sprake is. 1. Zelf doen: Basiscoaches doen voor, doen samen met de gezinnen en uiteindelijk doen de gezinnen het zelf. 2. Doorvragen: Basiscoaches en interventiespecialisten vragen door wat voor het gezin de belemmeringen zijn om bepaalde zaken te doen. Wat is het nou dat gezinnen tegenhoudt om
Handboek Sociale Teams 29 september 2011
pagina
31
te handelen? Ontdekte problemen en belemmeringen worden vervolgens benoemd. Vervolgens kan worden gewerkt aan het oplossen van deze problemen en belemmeringen. 3. Niet pappen en nathouden: Het is soms nodig gezinnen te laten schrikken van de gevolgen van het eigen gedrag (harde leerschool). Ze zien daardoor hun (gebrek) aan toekomstperspectieven. De basiscoaches en interventiespecialisten zorgen er echter altijd voor dat de kinderen veilig zijn. 4. Het wegnemen van wantrouwen tegen de buitenwereld. a. Basiscoaches en interventiespecialisten laten gezinnen zelf vertellen over hun problemen, zelf de problemen benoemen en analyseren. Hierbij sluiten basiscoaches aan bij de leefwereld van het gezin. Als gezinnen zelf vertellen, benoemen en analyseren hebben ze minder snel het gevoel dat ze iets wordt opgedrongen. Dit vergroot het vertrouwen. Bovendien draagt dit bij aan een groter probleembesef. Het gezin heeft het immers zelf bedacht. b. Basiscoaches redeneren niet vanuit het signaal van het aan- en afmeldoverleg. Het gezin kan anders het idee hebben dat het niet gehoord wordt en mogelijk zelfs dat de “buitenwereld” al een conclusie getrokken heeft. De kans bestaat bovendien dat de kern van het probleem gemist wordt. De basiscoach moet daarom zo open mogelijk het gesprek ingaan. 5. Uitgaan van de eigen kracht van de gezinnen: Basiscoaches en interventiespecialisten nemen niet de problemen over, Tenzij van een noodsituatie sprake is. Basiscoaches en interventiespecialisten durven gezinnen ook los te laten. Ze dicteren niet wat ze moeten doen. Ze gaan uit van de gedachte dat het gezin meer kan dan het zelf doorheeft. Succeservaringen worden besproken, complimenten worden gegeven en kwaliteiten worden benadrukt. Dit is goed voor het zelfvertrouwen van gezinnen. 6. Helder en overzichtelijk blijven: Het verloop en de bedoeling van het traject blijft helder door de gesprekken met de gezinnen niet te lang te maken. De gezinnen worden met kleine stapjes vooruit geholpen. Het gaat gezinnen dan niet te snel en ze hebben eerder het gevoel controle te hebben over het proces. 7. Rekening houden met het gezinssysteem: Basiscoaches houden rekening met het gezinssysteem bij het zelfredzaam maken van de individuele gezinsleden. Dat wil zeggen dat de invloed die individuele gezinsleden onderling op elkaar hebben onderdeel is van de analyse. Positieve invloeden worden vervolgens benoemd en versterkt. Negatieve invloeden worden benoemd en zo veel mogelijk beperkt. 8. Duidelijk en eerlijk zijn vanaf het eerste intakegesprek en zonodig aanspreken vanuit een normatief kader: Vanaf het eerste intakegesprek moet het voor het gezin duidelijk zijn dat het uiteindelijk zelfredzaam moet zijn. De verwachtingen vanuit het Sociale Team moeten duidelijk uitgesproken worden. Hetzelfde geldt voor de verwachtingen van het gezin naar het Sociale Team toe. Het moet het gezin duidelijk zijn dat niet meewerken consequenties kan hebben (in het uiterste geval is dit een AMK-melding). De basiscoach en de interventiespecialist confronteren het gezin indien van ongewenste ontwikkelingen en/of gedrag sprake is. Hindernisssen Het bereiken van zelfredzaamheid binnen de doelgroep van de Sociale Teams is – gezien de achterliggende (combinatie van) problematiek - niet zomaar te bereiken. Allerlei factoren kunnen het behalen van zelfredzaamheid belemmeren. Onderstaande lijst geeft weer welke belemmeringen dit zoal kunnen zijn en wat de basiscoach en de interventiespecialist hieraan kunnen doen. - Angst: De basiscoach en de interventiespecialist proberen het gezin een veilig gevoel te geven en laten het gezin in kleine stapjes leren. - Geïsoleerde gezinnen: De basiscoach en de interventiespecialist proberen het gezin een netwerk op te laten bouwen en stimuleren het gezin om zelf naar diensten te gaan en buiten activiteiten te ondernemen.
Handboek Sociale Teams 29 september 2011
pagina
32
- Gebrek aan motivatie: Zie hiervoor de paragraaf “Gezinnen die niet mee willen werken: stimuleren, motiveren, aanspreken vanuit een normatief kader, waar nodig sanctioneren”. - Culturele aspecten: Een voorbeeld van een cultureel aspect is opvoeding. De soort opvoeding kan verschillen per cultuur. Hier dient tijdens de begeleiding rekening mee gehouden te worden. Overigens is uit de Rotterdamse opvoeddebatten gebleken dat Rotterdamse ouders, ongeacht de culturele achtergrond, het in elk geval eens zijn over 10 punten waaraan elke opvoeding van Rotterdamse kinderen moet voldoen. Raadpleeg hiervoor de 10 punten van het Rotterdamse opvoeddebat (zie ook bijlage VI). - Psychosociale problemen: Deze problemen worden behandeld door andere organisaties in de hulpverleningsketen. Het Sociale Team dient hierover af te stemmen. - Laag IQ/verstandelijke vermogens: Bij een gezin met een laag IQ (verstandelijke vermogens) kan sprake zijn van onderdiagnostiek. Indien de basiscoach twijfelt kan een test worden aangevraagd om te zien hoe groot de verstandelijke vermogens zijn. Indien daadwerkelijk verstandelijke beperkingen worden geconstateerd, moet de basiscoach zich afvragen in hoeverre het gezin zelfredzaam kan worden. Dit zal niet altijd kunnen. In gevallen van een laag IQ kan gebruik gemaakt worden van de diensten van de stichting MEE. - Verslaving: Deze problemen worden behandeld door andere organisaties in de hulpverleningsketen. Het Sociale Team dient hierover af te stemmen. - Depressie: Deze problemen worden behandeld door andere organisaties in de hulpverleningsketen. Het Sociale Team dient hierover af te stemmen. - Mishandeling/onderdrukking: Hiervoor worden de protocollen gebruikt zoals beschreven in het handboek (paragraaf 3.6 en bijlagen XI en XII). - Taalproblemen: Indien sprake is van taalproblemen dienen de betreffende gezinsleden zo snel mogelijk taallessen te volgen. Indien gezinnen niet meewerken kan gebruik worden gemaakt van hardere middelen. Er zou bijvoorbeeld gekort kunnen worden op de uitkering als het gezin geen moeite doet om Nederlands te leren. Een hindernis kan in het algemeen opgelost worden door op twee manieren te handelen: òf het gezin doen verlangen naar de afwezigheid van het probleem (goedschiks); òf het gezin confronteren met de last van de consequenties, zoals bijvoorbeeld een korting op de uitkering of minder recht op dienstverlening (kwaadschiks). De basiscoach en de interventiespecialist dienen bij voorkeur te handelen zoals in punt 1 verwoord. Het gezin zal - als het intrinsiek gemotiveerd is - namelijk makkelijker meewerken. Hoe wordt zelfredzaamheid herkend? Zelfredzaamheid is niet iets dat de gezinnen in een keer zullen bereiken. Hoe valt dan te zien of een gezin op de goede weg is, met andere woorden, hoe zie je of een gezin zelfredzamer wordt? De volgende punten zijn aanwijzingen dat een gezin zelfredzamer wordt. 1. De ouders/opvoeders en eventueel andere gezinsleden hebben betaald werk. Dit is een hele belangrijke manier om zelfredzamer te worden. Het versterkt niet alleen de financiële onafhankelijkheid van een gezin maar ook het zelfvertrouwen en gevoel van eigenwaarde. 2. Indien de ouders/opvoeders geen betaald werk hebben maar wel vrijwilligerswerk willen doen of een werktraject willen volgen. 3. Gezinsleden nemen meer dan voorheen eigen initiatief om iets op te lossen, of te ondernemen. 4. Gezinsleden weten welke organisaties ze moeten benaderen en doen dit in toenemende mate zelf. Er wordt actief gevraagd naar waarom en wie en wat. Met andere woorden wie (personen en organisaties) doet wat en waarom gebeurt dit? 5. Gezinsleden reageren anders dan voorheen op problemen. Ze reageren minder snel met apathisch of agressief gedrag. Ze blijven juist kalm en proberen na te gaan wat er verkeerd gaat en hoe het beter kan. 6. De gezinsleden ondernemen actie om hun netwerk te vergroten. Ze gaan bijvoorbeeld deelnemen aan buurt- en sportactiviteiten.
Handboek Sociale Teams 29 september 2011
pagina
33
7. 8. 9. 10.
De gezinnen komen hun gemaakte afspraken na. De gezinnen hebben een toekomstperspectief. De administratie kan zelfstandig worden bijgehouden. De ouders/opvoeders kunnen zonder hulp van buitenaf de kinderen structuur bijbrengen en op een gezonde manier opvoeden. 11. De gezinnen nemen zelf contact op met de woningbouworganisatie of huisbaas of klusjesman als ze problemen met hun woning hebben. 12. De gezinnen hebben een aflossingstraject voor hun schulden en houden zich hieraan. In de meest positieve gevallen, lukt het ze zelfs om te sparen. Wanneer is een gezin voldoende zelfredzaam om los te laten? Als een gezin voldoende zelfredzaam is, (dat is niet perse gelijk aan een gezin dat geen problemen heeft) moet het losgelaten worden. De vraag is dan wanneer een gezin voldoende zelfredzaam is. De volgende tabel geeft weer waar elk leefgebied aan moet voldoen wil van zelfredzaamheid sprake zijn.
1. Werk, inkomen, uitgaven en schulden 2. Ontwikkelingskansen
3. Huishouden op orde
4. Sociaalpsychologische problematiek 5. Contact met politie en justitie
Gezin komt aan basisbehoeften tegemoet zonder uitkering, schulden zijn in eigen beheer en verminderen. Relationele problemen tussen leden van het gezin zijn niet (meer) aanwezig. Hoogdrempelige dagbesteding, arbeidstoeleiding of seizoensgebonden werk en/of volgt opleiding voor startkwalificatie. Het gezin heeft veilige en toereikende huisvesting, een (huur) contract met bepalingen, gedeeltelijk autonome huisvesting. Qua fysieke gezondheid is er erkenning van de behoefte aan hulp voor de (chronisch) medische aandoening. Er is goede behandeltrouw. Minimale symptomen die een voorspelbare reactie zijn op stressoren in het leven. Marginale beperking van functioneren, goede behandeltrouw. Contact met politie en justitie is minimaal, boetes worden betaald en eventuele trajecten leveren positief resultaat op.
Figuur: Voldoende zelfredzaamheid binnen een gezin. Gebaseerd op “Zelfredzaamheid-Matrix 2010”. Van S. Lauriks, M.C.A. Buster, M.A.S. De Wit, S. van de Weerd, en G. Tigchelaar.
Handboek Sociale Teams 29 september 2011
pagina
34
3.2
Motivatie gezinnen voor inzet Sociale Teams: vrijwillig, maar niet vrijblijvend
Gezinnen die niet mee willen werken: stimuleren, motiveren, aanspreken vanuit een normatief kader; en waar nodig sanctioneren Als alles goed gaat start de begeleiding wanneer het persoonlijk begeleidingsplan door de door de moeder en/of vader en door de interventiespecialist en coach ondertekend wordt. Hiermee verbinden zowel de moeder en/of vader als het Sociale Team zich aan de begeleiding. De samenwerking vindt plaats op vrijwillige basis, maar is daarmee zeker niet vrijblijvend. Er is getekend om samen te werken bij de aanpak van alle punten die zijn benoemd, en met de intentie om deze punten ook allemaal met een positief resultaat af te sluiten. Wanneer de ouder(s), het gezin tijdens de uitvoeringsfase slechts geïnteresseerd blijkt in onderdelen van het plan, of vroegtijdig dreigen af te haken, is het zaak om “vasthoudend” te zijn als coach. Plannen die zijn gestart willen we afmaken. Dat doen we in eerste instantie door te praten, te overtuigen, het gezin te blijven motiveren en stimuleren. Maar als dat geen resultaat heeft en we hebben vastgesteld dat de positie van de opgroeiende kinderen nog onvoldoende geborgd is, dan laten wij niet los. Waar nodig zullen sancties worden ingezet om het resultaat te kunnen behalen. Uit de begeleiding van de eerste gezinnen hebben we ondervonden dat motivatieproblemen zich ook al voor kunnen doen voordat het tot ondertekening van een begeleidingsplan komt. Sommige (zorgmijdende) gezinnen houden van het begin af de deur dicht, of haken na een of twee intakegesprekken al af. Motivatieproblemen Afgesproken is dat de partijen van het aan- en afmeldoverleg Sociale Teams bij hun selectie van de gezinnen hebben gekeken of het gezin open staat voor ondersteuning. De aanmeldende partij heeft het gezin op de hoogte gesteld van het ondersteuningsverzoek aan het sociale team. Medewerkers van het sociale team komen hierdoor als het goed is nooit voor een gesloten deur te staan. Maar de uitvoeringspraktijk is weerbarstiger. Sommige gezinnen hebben niet de intentie om volledig samen te werken. Ook in situaties waarin de begeleidingsovereenkomst met de intentie om het gehele traject tot een goed einde te brengen is ondertekend, kan tijdens het proces de motivatie voor verdere samenwerking dalen. Wanneer de moeder en/of vader tijdens het begeleidingsproces niet meer meewerken en de ontwikkelingskansen van de kinderen onvoldoende gewaarborgd zijn, worden er consequenties verbonden hieraan. De coach zal in eerste instantie met het gezin proberen te praten om te achterhalen wat de redenen zijn om de begeleiding te beëindigen. Gebruik hiervoor de motiverende gesprekstechnieken maar er kan ook gekozen voor een meer dwingend karakter door bijv. in samenwerking met de klantmanager de ouder op te roepen voor een gesprek. Wanneer gedurende het begeleidingsproces problemen ontstaan rondom de motivatie van de moeder en/of vader dan wordt dit door de basiscoach en de interventiespecialist met het gezin besproken. Soms is het nodig dat opnieuw duidelijke afspraken worden gemaakt zodat helder is wat de moeder en/of vader van de begeleiding kan verwachten en wat er van henzelf verwacht wordt. Indien noodzakelijk kunnen maatregelen in het kader van motiveren en sanctioneren benadrukt worden. Het persoonlijk begeleidingsplan is hierbij het uitgangspunt. Afhankelijk van het ingeschat risico voor de kinderen kan er expliciet dwang/drang toegepast worden, in principe na overleg met de verwijzende partij, zoals bijv. een AMK-melding. Belang van het eerste contact Voordat aan motivatie gewerkt kan gaan worden zal eerst geïnvesteerd moeten worden in contact leggen, in werken aan probleembesef, en het formuleren van een hulpvraag. Pas wanneer dit proces met succes is doorlopen ontstaat ruimte om in alle rust de problemen verder in kaart te brengen en het gezin ontvankelijk te maken voor verdere samenwerking. Veel gezinnen zijn (nog) niet gemotiveerd, en motivatie voor de samenwerking zal “vanaf niets” opgebouwd moeten worden. Problemen rondom motivatie en vrijwillige participatie kennen nooit een standaardoplossing. Het is belangrijk om vast te houden aan de eerder beschreven intakeprocedure, maar ook deze procedure zal niet altijd de oplossing bieden. Als er geen, of onvoldoende probleembesef is, of het gezin niet in staat of bereid is om zelf aan de slag te gaan dan zal het begeleidingsplan niet opgesteld kunnen worden (is immers het plan van het gezin zelf). Vertrouwen kan je opbouwen door samen met het huishoudens actief aan de slag laten gaan. Maar wat nou als je het vertrouwen alleen kan winnen door toch zelf een aantal basale zaken te regelen, ga je dan maar alleen aan de slag? En zou je bij een gezin waarvan je het vertrouwen nog niet gewonnen, ook middels een meer directe, confronterende werkwijze (wijzen op consequenties van het niet samenwerken) de samenwerking wél op gang kunnen krijgen ? Zo ja, doe
Handboek Sociale Teams 29 september 2011
pagina
35
je er dan niet verstandig aan hier direct mee te starten? In feite zijn dit professionele dilemma’s waar de coach op eigen gevoel, en in overleg met de interventiespecialist of andere collega, de weg in zal moet vinden. Vraag collega’s naar ervaringen in soortgelijke situaties. Het is ook belangrijk in uw achterhoofd te houden dat tijdens de eerste periode van begeleiding vaak sprake is van veel stress binnen de gezinssituatie. Indien iemand ernstig in de problemen zit en zorgen heeft over geld voor eten, is deze persoon daar soms zo op gericht dat andere zaken minder prioriteit krijgen. Het is mogelijk dat het gezin zo ernstig in de problemen is gekomen dat een zekere passiviteit is ontstaan ten opzichte van andere zaken. Het is dan bijvoorbeeld lastig voor het gezin om afspraken na te komen, omdat er geen structuur in het gezin is. Tijdens deze periode is het belangrijk dat de basiscoach of interventiespecialist het voortouw neemt en een tijdsinvestering doet in het gezin. Vaak moet vanuit de kant van de hulpverlening extra energie in het gezin gestopt worden om het aan te moedigen. Natuurlijk is het deze periode ook belangrijk dat gezinsleden zelf ook zaken oppakken, dat kunnen zeer kleine actiepunten zijn. Op een gegeven moment moet u namelijk ook iets terug kunnen verwachten van het gezin en het is daarom wel belangrijk om vanaf het begin ervoor te zorgen dat gezinsleden zelf ook zaken oppakken. Zelfredzaamheid behelst meer dan het aanleren van handelingen en technieken om een gewenste situatie tot stand te brengen. De mentaliteit, de levenshouding van de ouders, de gezinsleden zijn hierin van doorslaggevend belang. Men moet geloof hebben in eigen kunnen, men moet bereid zijn om, in het belang van het gezin, energie te stoppen in het aanpakken van de problemen die men ervaart. En men moet te overtuigen zijn dat met de eigen inzet ook daadwerkelijk resultaat behaald kan worden. Gezinsleden dienen niet na één tegenslag op te geven. Het is van belang dat ze leren doorbijten. Niet de moed opgeven als het na één telefoontje niet gelukt is om een dienst te verkrijgen of een wens uitgevoerd te zien. Realistisch zijn in de verwachtingen. Goede omgangsvormen om zaken geregeld te krijgen. Kunnen omgaan met bureaucratische ergernissen. Sommige zaken vereisen geduld en goede (telefonische) omgangsvormen. Het gezin is niet gebaat bij een gezinslid dat tijdens een telefonisch onderhoud begint te schelden en de moed opgeeft. Als de ouder(s), gezinsleden intrinsiek gemotiveerd zijn dan is er een goede basis, maar dit zal niet altijd het geval zijn. Het heeft daarom ook geen zin direct acties op te leggen aan gezinsleden. Indien ze niet intrinsiek gemotiveerd zijn, zullen ze het nut hier niet van inzien. Beoordeling van de motivatie, het vermogen en de wil om wat te leren, zelfredzaamheid van de ouder(s), het gezin is dus een belangrijk aandachtspunt. Motivatie wisselt gedurende het ondersteuningtraject In de gezamenlijke aanpak zal continue aan de motivatie gewerkt moeten worden want verbetering van de eigen situatie zal lastig blijken te zijn en veel inzet vragen van iedereen. Dit geldt vooral voor die situaties dat op veel verschillende leefvelden aan veel zaken gewerkt moet worden. Of het lukt om gezinnen gemotiveerd te houden gedurende de uitvoeringsfase zal afhankelijk zijn van veel factoren. De meest belangrijke zijn de resultaten die al dan niet gehaald worden, maar ook de mate waarin het gezin zich ondersteund en gerespecteerd voelt door de coach en interventiespecialist is van groot belang. In elk hulpverlening- of samenwerkingstraject is het onvermijdelijk dat de motivatiecurve zijn “pieken en dalen” kent. Met te hoge verwachtingen starten (schuldenvrij in een paar maanden, op korte termijn een nieuw huis, radicale gedragsveranderingen van de kinderen) werkt teleurstelling, en verlies van motivatie in de hand. Door te starten met realistische doelstellingen en van tevoren samen met het gezin goed te bedenken welke problemen in de uitvoering voor kunnen komen, en deze risico’s ook te benoemen wordt voorkomen dat het gezin voortijdig afhaakt. Het gezin heeft getekend voor alle elementen van het persoonlijke begeleidingsplan. Dit betekent echter niet dat het enthousiasme om zich volledig in te zetten voor alle onderdelen even groot zal zijn. Gedurende de totale interventieperiode zal stimuleren en uitdagen om tot de beste resultaten te komen noodzakelijk zijn. De vraag hierbij is hoe dit te doen op een positieve manier en hoe te handelen als hierbij sprake is van weerstand? Goed om te bedenken dat “motivatie” geen statisch kenmerk of eigenschap van gezinsleden is, maar is altijd de uitkomst van interactie tussen de coach en de gezinsleden. Hier moet gedurende de hele ondersteuningsperiode aan gewerkt blijven worden. De inzet van de coach richt zich op het voorkomen dat het gezin afhaakt en zich weer terugtrekt achter de eigen voordeur. Echter, er kunnen altijd situaties ontstaan waarbij het gezin dreigt af te
Handboek Sociale Teams 29 september 2011
pagina
36
haken. Een onderdeel van de inzet van de coach is daarom gericht op het leren omgaan van ouders en kinderen met teleurstellingen, en hen vasthoudend en doelbewust te laten werken aan dingen die ze echt belangrijk vinden. Bij tegenslagen moeten coaches het gezin weer opnieuw motiveren. Veranderen is vaak een langdurig proces waar in kleine stapjes kunnen worden gemaakt. Het is goed om gedurende het gehele proces ook deze (deel-)resultaten te benoemen. Ook door aandacht te schenken aan deze deeloplossingen kan meehelpen om de motivatie voor het behalen van het totale resultaat erin te houden. Zorgmijders, niet allemaal innerlijk / intrinsiek gemotiveerd Zodra een gezin is aangemeld voor de Sociale Teams is nog niet meteen duidelijk hoe het gezin de eigen situatie ervaart. Het zal bij benadering pas blijken welke problemen het gezin zelf ervaart, en of het openstaat om met ondersteuning van een coach hieraan te gaan werken. Uit de aanmelding tot nu toe is gebleken dat sommige gezinnen “zorgmijders” zijn. Het betreft gezinnen die soms wel erkennen dat er problemen zijn, maar die nog niet overtuigd zijn van de ernst van de eigen situatie en de risico’s voor de kinderen. Als deze erkenning wel aanwezig is, wordt eerder externe inmenging of hulp geaccepteerd bij de aanpak van deze problemen. Als de risico’s voor de kinderen door de coach als ernstig worden ingeschat, maar door de ouder(s) niet worden onderkend zal de ondersteuning per definitie een vorm van “bemoeizorg zal moeten zijn. In de intakegesprekken zal het vertrouwen moeten worden gewonnen, en zal heel bewust door de basiscoaches en interventiespecialisten gewerkt moeten worden aan motivatie en aan het gevoel van de ouders dat zij met de juiste ondersteuning van de coach in staat zullen zijn resultaten te behalen door hun eigen inzet. Het gaat hierbij om gezinnen die zelf geen hulp hebben gezocht omdat zij de problemen in de eigen situatie niet voldoende onderkennen, geen goed beeld hebben van het mogelijke hulpaanbod, niet weten waar ze met hun ondersteuningvragen naar toe moeten, of omdat zij geen vertrouwen hebben in de hulp die overheidsinstanties leveren. Verder kunnen hierbij allerlei gevoelens en beelden over de mogelijke consequenties van hulpverlening een grote rol spelen. Te denken valt aan: te trots om hulp te vragen, schaamte voor de eigen situatie, maar mogelijk ook omdat men beducht is voor verlies van de eigen autonomie. Dit kan vaker aan het licht komen wanneer het om een hulpvraag bij opvoedingsproblemen of ontwikkelingsproblemen van kinderen gaat. Dit maakt ouders vaak extra terughoudend. Het beeld van de overheid die zich met de opvoeding van kinderen gaat bemoeien wordt niet overal met hetzelfde enthousiasme ontvangen. Het idee is dat alle ouders het beste voor hebben met hun kinderen, en altijd gemotiveerd zullen zijn om zich in te zetten de situatie voor de kinderen te verbeteren, maar ook op deze regel zijn helaas uitzonderingen. Het is aan de coaches, de Sociale Teams juist op deze punten vasthouden te zijn, en geen genoegen te nemen met ongemotiveerde ouders. Partieel geïnteresseerden, “zorg-shoppers” Gezinnen zullen met wisselende motivatie aan de verschillende onderdelen van het persoonlijk begeleidingsplan werken. Niet alle onderdelen zijn voor iedereen, op elk moment even interessant Zeker de gezinnen met ervaring met hulpverleners (met een “zorgverleden”) kunnen erg geïnteresseerd zijn in de onderdelen van het begeleidingsplan waarmee op korte termijn praktische resultaten te behalen zijn. Voorbeelden hiervan zijn een betere woonruimte of meer financiële mogelijkheden. Deze gezinnen blijken dan geen interesse te hebben om samen te werken aan de zaken die van belang zijn voor de ontwikkelingskansen van de kinderen op de langere termijn. We spreken dan over zaken als bijvoorbeeld verandering van eigen gedrag, aanpassing van eigen stijl van opvoeden en zelf moeite doen om Nederlands te kunnen spreken. Bij deze gezinnen is de motivatie groot om direct, vaak voor het ondertekenen van het persoonlijke begeleidingsplan, te werken aan de interessante zaken. Deze motivatie verdwijnt echter zodra andere zaken besproken worden die in het belang van de kinderen moeten gebeuren. Zodra de begeleidingsovereenkomst samen met het persoonlijk begeleidingsplan ondertekend moet worden proberen deze gezinnen bepaalde punten alsnog af te voeren of drastisch te wijzigen. Andere strategieën zijn het niet meer nakomen van gemaakte afspraken of niet thuis zijn voor gemaakte afspraken, ja zeggen en nee doen. Of nog rigoureuzer; het weigeren van verdere samenwerking. Dit gebeurt snel als belangrijke resultaten al zijn bereikt voor het ondertekenen van de begeleidingsovereenkomst. Een goed voorbeeld hiervan is het in orde hebben gebracht van de financiële situatie voordat aan andere leefgebieden gewerkt is. Shoppers zijn vaak berekenend. Op basis van eerdere ervaringen is geleerd om net zo lang mee te werken totdat de voordelen binnengehaald zijn. Daarna wordt de hulpverlening op afstand gehouden omdat verdere
Handboek Sociale Teams 29 september 2011
pagina
37
samenwerking gezien wordt als een ongewenst ingrijpen in de eigen privésfeer en het zelfbeschikkingsrecht. Ook in het gedrag, de houding naar de coach is er meestal een groot verandering van coöperatief en communicatief naar confronterend of afwijzend. Coaches dienen, in het belang van de kinderen, extra alert te zijn op dit soort gedrag. Basiscoaches en interventiespecialisten moeten dit soort situaties in een vroeg stadium leren herkennen. Verder moeten ze vasthouden aan de regel dat in principe pas met de samenwerking gestart wordt nadat het gezin akkoord is gegaan met een persoonlijk begeleidingsplan dat alle noodzakelijke elementen bevat. Hierdoor is een belangrijke stap genomen om de ontwikkelingskansen van de kinderen in het huishouden te bevorderen. Vraaggericht, empowerend werken mag in het belang van de kinderen dus niet resulteren in het tegemoet komen aan de wensen van de ouders alleen. Het stellen van voorwaarden versus snelle resultaten: professioneel dilemma Het is belangrijk om het vertrouwen van de ouders te winnen. Dit is noodzakelijk voor een effectief hulpverleningsproject. Een goede manier om dit vertrouwen op te bouwen is het snel behalen van concrete positieve resultaten. Vaak betreft het de verbetering van de financiële situatie. Dit kan botsen met het streven niet te snel toe te geven aan de wensen van de ouders, omdat de kinderen hier niet altijd mee gebaat zijn. Dit is een professioneel dilemma en kan alleen worden opgelost door per gezin te kijken welke aanpak het beste is. Dit doet een groot beroep op het inschattingsvermogen van de basiscoach en de interventiespecialist. Aan de ene kant moeten u acute problemen snel aanpakken en moet u met positieve resultaten het vertrouwen van het gezin winnen. Aan de andere kant moet het gezin zelf werken aan alle probleemgebieden die in het persoonlijk begeleidingsplan zijn genoemd, en niet alleen aan die zaken waarbij men een direct persoonlijk belang heeft. Voor de uitvoering van het gehele plan moet dan ook voldoende tijd zijn. Door te late aanmelding van gezinnen (crisis vereist direct handelen) kan spanning ontstaan in het begeleidingsproces. Ook voor de leden van het aan/en afmeldoverleg Sociale Teams is hier dus sprake van een aandachtspunt. Gezinnen moeten op tijd aangemeld worden zodat de Sociale Teams aan hun preventieve taak toe kunnen komen. Indien gezinnen te laat worden aangemeld en de problemen zijn opgelopen is het moeilijker voor de Sociale Teams nog aandacht te besteden aan alle probleemgebieden. Juist dan is de kans groter dat alleen tegemoet gekomen wordt aan de eisen van de ouders om acute problemen op te lossen zonder dat hierbij gelet wordt op de ontwikkelingskansen van de kinderen op de lange termijn. Niet stoppen zonder “laatste gesprek”, wijzen op consequenties Inzet is dat te allen tijde een laatste gesprek plaatsvindt met de ouder(s) indien deze de hulpverlening (vroegtijdig) willen stoppen. Dit gesprek wordt gevoerd met de coach en de interventiespecialist. Allereerst wordt in dit gesprek besproken wat de reden is voor de wens om de hulpverlening te laten stoppen. Als blijkt dat dit te maken heeft met een slechte verstandhouding tussen de basiscoach en het gezin zal door tussenkomst van de interventiespecialist gezorgd worden voor een andere basiscoach, die verder zal werken met het gezin aan de hand van het persoonlijk begeleidingsplan. In dit gesprek zal ook ingegaan worden op de consequenties die de vroegtijdige beëindiging kan hebben. Het moet voor het gezin duidelijk zijn dat niet alleen alle ondersteuning stopt en het gezin er helemaal alleen voorstaat, maar ook dat in overleg met de netwerkpartners onderzocht zal worden welke andere maatregelen getroffen zullen worden. Dit gaat altijd via het aan- en afmeldoverleg Sociale Teams. Wanneer bij het Sociale Team zorgen zijn betreffende de thuissituatie en de positie van de kinderen, wordt dit met nadruk in het laatste gesprek gemeld. Als de ouders dit probleem niet erkennen, of geen duidelijk verhaal hebben hoe zij verder zelf aan de oplossing van dit probleem gaan werken, dan wordt hen verteld dat dit gemeld wordt aan de betrokken netwerkpartners. Indien de situatie als ernstig wordt ingeschat zal ook de mogelijke melding aan de raad van kinderbescherming hierbij worden genoemd. Stoppen kan verder betekenen dat ook gerapporteerd wordt aan partnerorganisaties zoals uitkerende instanties. Verder zullen alle acties die in gang gezet zijn voor verdere ondersteuning door derde partijen ook gestopt worden. Hierdoor is bijvoorbeeld geen ondersteuning bij het zoeken van een andere woning meer mogelijk, geen ondersteuning meer mogelijk bij schuldsanering, geen clementie meer mogelijk van de leerplichtambtenaar omdat niet gewerkt wordt aan een structurele oplossing van de problemen. Ook kan de wijkagent zich anders opstellen en kan mogelijk niet meer aangeklopt worden bij andere ondersteunende instanties in de wijk. Ook is het mogelijk dat andere ondersteuningsvormen die geregeld zijn op voorwaarde van volledige medewerking, stop worden
Handboek Sociale Teams 29 september 2011
pagina
38
gezet. Hierbij valt te denken aan bijstand met een opgeschorte terugbetalingsverplichting, automatische betalingen van vaste lasten, ondersteuning bij dreigende woningontruiming of een mogelijke ontheffing van de arbeidsplicht vanwege speciale inzet in het coachingstraject. De beëindiging zal ook worden gemeld aan de scholen van de kinderen uit dit huishouden. De scholen dienen op de hoogte te zijn van de veranderde situatie in het huishouden. Onderwijzers zullen nog scherper op de mogelijke (gedrags-)consequenties van hun leerlingen letten. Al deze mogelijke consequenties worden in het aan- en afmeldoverleg Sociale Teams besproken. Het moet de ouder(s) in dit gesprek duidelijk zijn dat vervolgacties niet ingezet worden om hen verder te dwarsbomen, maar dit gedaan wordt uit zorg voor de situatie van hun kinderen. De verantwoordelijkheid van de overheid om de ontwikkelingskansen van kinderen te waarborgen, is de rechtvaardiging voor de inzet van stimulerende en waar nodig óók van sanctionerende middelen. Als het niet meer tot een gesprek komt Wanneer het gezin niet meer reageert op telefoontjes en/of aanbellen wordt een brief geschreven met in eerste instantie een verzoek om een afspraak. In tweede instantie om mee te delen dat de beëindiging van de samenwerkingsovereenkomst zal worden gemeld. Het gezin wordt dus in alle gevallen zorgvuldig op de hoogte gesteld van de vervolgacties. Dit proces van vroegtijdige beëindiging vraagt om nauw overleg tussen de basiscoach, de interventiespecialist en eventueel de teamchef. Als uiteindelijk geen contact met het gezin gelegd kan worden dan zal, mits er geen zorgen zijn over de kinderen, een brief verstuurd worden met de boodschap dat het dossier gesloten wordt. Dit wordt pas gedaan nadat dit is gemeld / besproken in het aan- en afmeldoverleg, en de zorgregisseur heeft ingestemd met de beëindiging. Spijtoptanten, de deur blijft in het belang van de kinderen altijd op een kier Mocht na enige tijd contact gelegd worden met het gezin dan worden harde afspraken gemaakt over specifieke punten waarin verandering moet komen wil de begeleiding worden voortgezet. In deze afspraken worden de stimulerende en sanctionerende maatregelen benadrukt. Dit wordt schriftelijk vastgelegd in het dossier en is onderwerp van gesprek in het aan- en afmeldoverleg Sociale Teams. Het gezin blijft, ook als het niet geholpen kan worden door het Sociale Team, altijd onder de aandacht staan van het aan- en afmeldoverleg Sociale Teams. Het aan- en afmeldoverleg Sociale Teams bekijkt in dat geval of het gezin door een andere instantie dan het Sociale Team geholpen kan worden. 3.3 Opschaling en escalatie: Bij zorg om kinderen is er altijd een vervolg! Waar tijdens de interventiefase bij dit soort gezinnen is vastgesteld dat de ontwikkelingskansen van de opgroeiende kinderen in het geding komen bij een vroegtijdige beëindiging van het ondersteuningstraject zal dit in alle gevallen gemeld worden aan de partners van het aan- en afmeldoverleg Sociale Teams. Het is vervolgens aan de tafel om te bepalen hoe het gezin verder geholpen moet worden. Meer informatie over de wijze waarop de zorgregie in Rotterdam is georganiseerd, is te vinden in de Rotterdamse STAAL afspraken die gemaakt zijn om tot een dekkende zorgregie te komen. Binnen de sector van de jeugdzorg is behoefte aan een gezamenlijk vastgestelde “minimumnorm” waar altijd aan voldaan moet worden. Zakt de situatie binnen een gezin onder deze norm dan zal de overheid zo’n gezin in het belang van het kind nooit loslaten. Desnoods wordt dan gebruik gemaakt van stimuleren en sanctioneren. Is aan deze minimumnorm wél voldaan dan zal de keus aan het gezin gelaten worden (zelfbeschikkingsrecht). Stimulerende en sanctionerende maatregelen zullen dan niet ondernomen worden. In de onderstaande figuur wordt aangegeven in welke situaties de overheid altijd in moet grijpen in het belang van het kind.
Handboek Sociale Teams 29 september 2011
pagina
39
De ontwikkelingskansen van kinderen zijn in gevaar wanneer: - Er sprake is van (dreiging) van kindermishandeling of misbruik (lichamelijk en/of psychisch misbruik). - Sprake is van (dreiging) van huiselijk geweld. - Er geen sprake is van enige affectieve band tussen ouder(s) en kind (emotionele /psychische verwaarlozing). - Door de ouders niet aan de materiële basisbehoeften (voeding, kleding, huisvesting) voldaan wordt (materiële verwaarlozing, mogelijke gezondheidsrisico’s). - Ouder(s) niet correctief kunnen optreden tegen ernstig grensoverschrijdend gedrag van het kind (onwil of onmacht). Te denken valt dan aan: Gewelddadig gedrag Crimineel gedrag Bij herhaling ontrekken aan de leerplicht - Ouders geen hulp zoeken en/of aanvaarden voor specifieke ontwikkelingsproblemen van kinderen (medische problemen, psychische problemen, specifieke gedragsproblematiek die schadelijk is voor de verdere ontwikkeling van het kind). - Kinderen nadrukkelijk vragen om hulp, maar ouder(s) hierbij het kind niet ondersteunen of zelfs actief isoleren (voorkomen dat de hulpvraag naar buiten komt). - Ouder(s) kinderen bewust isoleren van de buitenwereld
Ondertekende begeleidingsovereenkomst basis voor melding Ook over de mogelijke inzet van een sanctionerende vervolgaanpak zijn op voorhand afspraken gemaakt. In de begeleidingsovereenkomst is opgenomen dat beëindiging zal worden gemeld aan de samenwerkende organisaties. Dit gaat via het aan-en afmeldoverleg Sociale Teams, die bepaalt welke organisaties op de hoogte worden gesteld en of er opgeschaald gaat worden. Deze organisaties bepalen vervolgens op basis van hun eigen professionaliteit en bevoegdheid welke consequenties zij verbinden aan de beëindiging van de overeenkomst. Hierbij wordt altijd per gezin gekeken wat de gevolgen voor de kinderen zijn.
3.4 Omgaan met illegaal, grensoverschrijdend gedrag Het algemene uitgangspunt is dat wat niet mag, moet stoppen. Basiscoaches en interventiespecialisten zijn ambtenaren van de gemeente Rotterdam en zullen zich in situaties waarin ze te maken krijgen met illegale of frauduleuze praktijken van gezinsleden moeten inzetten om deze activiteiten te beëindigen. Illegale situaties zijn echter niet altijd direct zichtbaar of aantoonbaar. Soms heeft een basiscoach of interventiespecialist misschien het gevoel dat “iets niet klopt”. Dit “gevoel” moet op een veilige manier bespreekbaar worden gemaakt (waarbij geen dreiging voor de coach ontstaat). Ook de mogelijke signalen die u als basiscoach en/of interventiespecialist van derde partijen hebt ontvangen moet u bespreekbaar maken. Doe dit zonder de identiteit van de bron (van wie hebben we deze informatie gekregen) te noemen. Als het gezin weet dat ook andere mensen en/of instellingen vermoedens hebben van illegale praktijken kan dat behulpzaam zijn bij het overtuigen van de ouder(s), het gezin om hier zelf een eind aan te maken. Ga in gesprek met het gezin en wijs hen op de eigen verantwoordelijkheid. Weet de ouder dat het regels overtreedt? Is men op de hoogte van de mogelijke consequenties? Wat zijn de overwegingen geweest om zo te handelen? Heeft men hierbij bewust het risico genomen of is er misschien ook sprake van onmacht of dwang van buiten af? Als het risico bewust genomen is, is dit dan om een ander groter probleem op te lossen? En zou dit achterliggende probleem op een andere manier kunnen worden opgelost? Zou de basiscoach hulp kunnen bieden bij de oplossing van het
Handboek Sociale Teams 29 september 2011
pagina
40
achterliggende probleem? Dit soort vragen komen naar voren bij een gezin dat zich met illegale praktijken bezig houdt. We kunnen ouders wel helpen met het vinden van een oplossing maar die oplossing moet passen binnen de kaders van wet en regelgeving. Soms is het mogelijk om een termijn te stellen waarbinnen het probleem opgelost moet zijn. Daarbij spreekt u af wat de rol van het gezinslid is, en wat het gezinslid kan verwachten van de basiscoach en interventiespecialist. Afhankelijk van de situatie kan dit schriftelijk worden vastgelegd. Zoals met alle handelingen die u verricht binnen het Sociale Team, moet u zich altijd afvragen in hoeverre het laten voortbestaan van deze situatie bedreigend, of nadelig kan zijn voor de positie van de kinderen binnen het gezin. Handelen is verplicht Als het gezin zelf geen actie wil ondernemen, zal de basiscoach moeten handelen. Uiteindelijk bent u namelijk verplicht om actie te ondernemen indien illegale situaties voortduren. Hoe de actie eruit ziet is sterk afhankelijk van de situatie. Dit zijn nooit beslissingen die de basiscoach zelf moet nemen. Basiscoaches dienen dit soort situaties in alle gevallen in vertrouwen te bespreken met hun interventiespecialist. De interventiespecialist helpt om de juiste beslissing op het juiste tijdstip te nemen en draagt hiervoor de eindverantwoordelijkheid. Tevens gaat hij/zij mee bij confronterende gesprekken met het gezin. Dit soort situaties vormen voor basiscoaches een professioneel dilemma. Enerzijds is het belangrijk een einde te maken aan illegale situaties, anderzijds moet het gezin handelen vanuit de eigen verantwoordelijkheid. Hiervoor is vaak confronterend optreden nodig. Dit kan afbreuk doen aan het opgebouwde vertrouwen en mogelijk negatief effect hebben op de andere oplossingen waaraan gewerkt wordt. U dient het gezin daarom altijd zelf te stimuleren om naar oplossingen te zoeken. De actie van de coach moet uiteraard in verhouding staan tot de ernst van het probleem, waarbij een onderscheid in zaken die een direct gevaar opleveren, en zaken die indirect tot problemen kunnen leiden nuttig is. Direct gevaar Illegaal/onwettig gedrag wordt in veel verschillende vormen aangetroffen. Voorbeelden hiervan zijn wapenbezit in een huishouden met opgroeiende kinderen, drugshandel en prostitutie. Gewelddadig gedrag in een thuissituatie met opgroeiende kinderen vereist per direct actie. Niet alleen vanwege de onveilige situatie voor de kinderen, maar ook voor de veiligheid van de basiscoaches zelf. In de regel moet bij aanwezigheid van dit soort ernstige situaties de coach zich terugtrekken en direct melding doen bij de Teamchef. De Teamchef laat vervolgens de situatie van het gezin bespreken aan het aanen afmeldoverleg Sociale Teams. Deze bekijkt hoe de situatie van de kinderen veilig gesteld kan worden. Ook als er op andere manier direct gevaar voor de kinderen ontstaat, bijvoorbeeld brandgevaar door illegaal en ondeskundig aftappen van stroom, moet ook meteen ingegrepen worden. Indirect gevaar Veel situaties zijn als onwettig en onhandig te bestempelen maar brengen de positie van de kinderen niet direct in gevaar. Mogelijk hebben ze zelfs een positief effect op de kinderen binnen het gezin (extra gezinsinkomen). Te denken valt aan administratief frauduleus handelen. Voorbeelden hiervan zijn: het niet op het gezinsadres geregistreerd staan van personen die wel onderdeel uitmaken van het huishouden en eigen inkomsten hebben, het verzwijgen van neveninkomsten voor de uitkerende instantie. Ook kleine vermogensdelicten zoals het stelen van voedsel en kleding om het gezinsbudget te ontzien, zijn een voorbeeld. Waar geen directe dreiging is, is er ruimte om in alle rust de mogelijke consequenties van dit soort gedrag met het gezin te bespreken. Inzet hierbij is om dit soort praktijken te stoppen en de ongewenste zaken door de ouder(s) zelf recht te laten zetten. Een belangrijk argument hierbij is het voorbeeldgedrag dat de ouder moet hebben ten opzichte van de kinderen. Verder moet het de ouder(s) duidelijk worden dat illegale praktijken op de lange termijn nadelige consequenties hebben voor de ontwikkelingskansen van kinderen. Mogelijke invorderingen, boetes, de kans op gevangenisstraf en een strafblad zijn situaties die niet bevorderlijk zijn voor een gezonde omgeving voor opgroeiende kinderen.
Handboek Sociale Teams 29 september 2011
pagina
41
3.5. Aandachtspunten bij het intakegesprek Tijdens het eerste gesprek kunnen ook de volgende punten aan de orde komen. Aandachtspunt: Het ondertekenen van de toestemmingsverklaring gegevensuitwisseling Tijdens het eerste huisbezoek moet het voor het gezin duidelijk zijn dat de gegevens die zij verstrekken door ons vertrouwelijk zullen worden behandeld. Voor een effectief hulpverleningstraject wordt samengewerkt met alle organisaties die hierbij nodig zijn. Dit kan betekenen dat privacygevoelige gegevens uitgewisseld moeten kunnen worden, en eventueel nadere informatie moet kunnen worden opgevraagd. Hiervoor dient het gezin expliciet toestemming te geven. Middels ondertekening van de “toestemmingsverklaring voor gegevensuitwisseling” wordt door het gezin toestemming verleend om gegevens op te slaan en uit te wisselen waar dit in het belang van een goed verloop van het hulpverleningstraject. Maak duidelijk wat het doel is van deze toestemmingsverklaring, en leg uit dat het gezin op verzoek altijd kan zien welke gegevens wij hebben verzameld / geregistreerd (inzagerecht). Vertel ook wat de SISA-melding inhoudt (wij laten zo aan de andere professionals weten dat wij contact hebben gelegd met het gezin, met de intentie om hen te gaan ondersteunen). Met de ondertekening van deze toestemmingsverklaring heeft het gezin dus nog niet ingestemd met het hulpverleningstraject zelf want dit gebeurt pas bij het ondertekenen van het begeleidingsplan dat nog moet worden opgesteld. Aandachtspunt: Het vergelijken van de GBA-gegevens met de actuele situatie In de registratie wordt altijd het adres ingevoerd waar het gezin daadwerkelijk verblijft, en waar het huisbezoek wordt afgelegd. Als het goed is, is dit ook het adres waarop het gezin staat ingeschreven in het bevolkingsregister (GBA). Vergelijk daarom altijd de geregistreerde personen op GBA-lijst (uitdraai PIV4all) met de feitelijke situatie. Het is belangrijk dat alle gezinsleden goed staan ingeschreven. Gezinsleden kunnen ook op andere adressen verblijven / ingeschreven staan (tijdelijk uit huis vanwege). Controleer bij “inwoning” ook of de gegevens van de overige personen op het betreffende adres nog kloppen. Vraag na of het gezin de officiële hoofdbewoners zijn op het adres (eigen huurcontract, tijdelijk huurcontract, onderhuur, inwoning?). Indien de aangetroffen situatie afwijkt van de officiële registratie laat de ouder(s) dit dan corrigeren bij Bevolking. Een juiste registratie is van belang voor een goede dienstverlening aan het gezin. Indien er personen staan ingeschreven die hier feitelijk niet (meer) wonen kan dit nadelig zijn voor het gezin (toeslagen, belasting, uitkering, et cetera). Een onjuiste GBA-registratie kan ontstaan zijn door slordigheid (onjuiste / onvolledige aangifte) maar ook een indicatie zijn van mogelijke fraude door het gezin zelf. Let wel: wij zijn geen GBA medewerkers en ook geen SoZaWe-inspecteurs. Wij kunnen dus geen harde conclusies trekken, maar alleen vermoeden dat iets niet klopt. Confronteer in zo’n situatie de ouder(s) met je vermoedens. Illegale situaties dienen altijd opgelost te worden. Zie verder in paragraaf 3.4. Aandachtspunt: Het gebruik van een tolk Bij het bezoeken van gezinnen spreken wij in principe Nederlands. Indien de ouder(s) de Nederlandse taal onvoldoende machtig zijn om goed te kunnen communiceren, zal er tijdelijk gebruik gemaakt moeten worden van een tolk. Gelukkig is de samenstelling van de teams, van de coaches een goede afspiegeling van die van de Rotterdamse bevolking. Voor het leggen van het eerste contact kan dus ook een beroep gedaan worden op een Arabisch, Spaans, Portugees, Frans, Engels sprekende collega. In een stad als Rotterdam waarin mensen wonen met wel 160 verschillende nationaliteiten kan het dus voorkomen dat je een gezin treft waarmee je geen contact kunt leggen, waarmee zelfs niet mogelijk is om op elementair niveau een gesprek te voeren zonder tolk. Schakel in zo’n situatie een onafhankelijke tolk in via het tolkencentrum. Inzet van een tolk is alleen bedoeld om het proces van gezinsbegeleiding op gang te brengen. Het is aan de interventiespecialist om te bepalen wanneer een gezin zonder tolk verder kan. Gebruik nooit de kinderen uit het gezin om te tolken. Zaken moeten in alle openheid met de ouder(s) besproken kunnen worden. Het is ongepast, en voor het kind belastend (verstoort de gewenste ouder-kind relatie), om hiervoor een van de kinderen in te zetten die wél Nederlands spreekt. Ouder(s) die samen met hun kinderen een goede toekomst willen opbouwen in Nederland moeten bereid zijn om zelf alles op alles te zetten om de Nederlandse taal te kunnen spreken, schrijven en
Handboek Sociale Teams 29 september 2011
pagina
42
lezen. Zonder beheersing van de Nederlandse taal zijn zij niet in staat om de kinderen de support te geven die noodzakelijk is om hen goed op te laten groeien in Nederland. En is het ook zeer moeizaam om een minimale kwaliteit van begeleiding te behalen, en daarmee de doelstellingen. Als communiceren in het Nederlands niet goed mogelijk is zal met behulp van een tolk dit taalprobleem als eerste onderwerp besproken moeten worden. De ouder(s) moeten direct worden aangemeld voor een taalcursus. Probeer te achterhalen waarom de betreffende ouder er nog niet in geslaagd is om Nederlands te leren spreken (zaken worden geregeld door Nederlands sprekende partner, gebrekkige scholingsachtergrond, eerdere scholingstrajecten zonder aantoonbaar resultaat afgesloten, zijn pas kort in Nederland, geïsoleerd levend, gebruikt kinderen zelf wel als tolk, etc.). We hanteren als regel dat wij als basiscoach of interventiespecialist zoveel mogelijk Nederlands spreken met de ouder(s), met het gezin, dat we hen ook aanmoedigen om onderling zo veel als mogelijk in het Nederlands met elkaar te spreken. Bij de inventarisatie moet niet alleen een inschatting gemaakt worden van de taalvaardigheid de ouders, maar ook van de kinderen die nog niet naar school gaan. Voor meer informatie over de Rotterdamse inzet op taalverwerving: Het Taaloffensief. Ouders zonder geldige verblijfsvergunning, of zonder intentie om een toekomst op te bouwen met hun gezin in Nederland kunnen wij als sociaal team geen ondersteuning geven, omdat de basis om samen aan de toekomst voor het gezin in Nederland te werken hiervoor ontbreekt. Bij aanmelding van het gezin worden de voorgedragen gezinnen hier op beoordeeld. Als dit goed verloopt, zal ons dus niet om ondersteuning gevraagd worden van gezinnen zonder toekomst in Nederland.
Handboek Sociale Teams 29 september 2011
pagina
43
3.6 Rotterdamse samenwerkingsafspraken; relevante protocollen Binnen de werkwijze van de Sociale Teams worden twee protocollen gehanteerd. Ten eerste is er een protocol over hoe te handelen in situaties waarbij sprake is van geweld achter de voordeur. Ten tweede is er een protocol over hoe te handelen wanneer kindermishandeling geconstateerd wordt. Hieronder worden de twee protocollen besproken. Het is belangrijk te onthouden dat binnen Rotterdam is afgesproken dat er altijd wordt opgetreden, al is het maar bij een vermoeden, bij kindermishandeling en huiselijk geweld! Dit is onderdeel van de Rotterdamse meldcode. Hierover kunt u meer lezen op de site (volg de link). Kindermishandeling Net als bij situaties waarin sprake is van geweld achter de voordeur, is het zaak om in situaties van kindermishandeling goed te handelen. Overleg als basiscoach hierom uitgebreid met de interventiespecialist. Dit geldt voor situaties waarin er zeker sprake is van kindermishandeling, maar misschien nog wel meer in de situaties waarbij u slechts een vermoeden hebt. Het is verplicht hierbij de partners van het aan- en afmeldoverleg Sociale Teams te betrekken! Het protocol voor kindermishandeling is terug te vinden in bijlage XII. Geweld achter de voordeur Geweld kan op verschillende manieren worden geconstateerd. Gezinsleden kunnen tegen u zeggen dat het speelt maar u kunt het ook signaleren. Als het speelt, is het belangrijk dat u weet hoe u moet handelen. Het protocol voor geweld achter de voordeur is terug te vinden in bijlage XIII. Aangezien situaties met geweld lastige situaties zijn, is afgesproken om bij het eerst signaal of vermoede ervan in nauw overleg met de interventiespecialist af te spreken hoe hier adequaat op gereageerd moet worden. Het is verplicht de partners van het aan- en afmeldoverleg Sociale Teams ook op de hoogte te stellen van de aanwezigheid van geweld achter de voordeur. Het is belangrijk om te weten dat de basiscoach niet buitenspel gezet wordt, ook al staat bij stap 4 dat de interventiespecialist de casus overneemt. Houd als basiscoach de interventiespecialist daarom heel goed op de hoogte van wat allemaal speelt. De basiscoach kan bij de interventiespecialist ook advies inwinnen voor eventuele begeleiding voor slachtoffer en/of pleger. Binnen Rotterdam bestaat er het Advies- en Steunpunt Huiselijk Geweld (ASHG), ondergebracht bij de GGD. Informatie over hulpverlening en advies over hoe u in deze situaties als hulpverlener moet handelen staan op hun website www.huiselijkgeweld.rotterdam.nl en in de beschikbare voorlichtingsmap. Het is raadzaam om u goed te laten adviseren en voorlichten over situaties waarin huiselijk geweld een rol speelt. Raadpleeg voor algemene informatie het ASHG; indien u hulp wilt voor een specifieke cliënt dan kunt u hulp inschakelen van de LTHG-coordinator (Lokaal Team Huiselijk Geweld). Eergerelateerd geweld Eergerelateerd geweld is een vorm van geweld die aparte aandacht behoeft gezien de (culturele) achtergrond van gezinnen die hierbij een rol kan spelen. Het is voor medewerkers van de Sociale Teams belangrijk om wat meer te weten over de achtergrond van eergerelateerd geweld. Dit is vooral van belang bij basiscoaches en interventiespecialisten die zelf niet uit een collectief georiënteerde cultuur komen. Het is belangrijk te onthouden dat mensen met een dergelijke achtergrond geacht worden groepsbelang boven eigen belang te stellen. In sommige gevallen kan dit leiden tot interne worstelingen tussen eigen wil en mening enerzijds en loyaliteit naar de groep toe anderzijds. Meer informatie hierover is eveneens te vinden op de Rotterdamse website www.huiselijkgeweld.rotterdam.nl alsmede op de site www.movisie.nl/115473/def/home/eergerelateerd_geweld Gedragsregels voor het “werken achter de voordeur” Zoals eerder genoemd in paragraaf 2.3.1.over de gedragsregels voor het afleggen van huisbezoeken is geen wettelijke basis om zonder toestemming van het gezin, van de ouders “achter de voordeur” aan de slag te gaan. In 2010 is een protocol opgesteld voor alle interventies die achter de voordeur in Rotterdam plaatsvinden. Uiteraard zijn de medewerkers van de Sociale Teams gehouden aan deze gedragsregels / protocol.
Handboek Sociale Teams 29 september 2011
pagina
44
3.7 Effectief samenwerken achter de voordeur; afspraken met backoffice Veel gezinnen die ondersteund worden door de Sociale Teams, hebben problemen om zelf basale zaken (inkomen, uitkering, huisvesting, verzekeringen etc.) te regelen. Vaak weten ze niet goed waar ze met hun vragen terecht kunnen, snappen zij de regelingen waarmee zij te maken krijgen niet goed, of zijn zij door hun gedrag in conflict geraakt met medewerkers van de dienstverlenende instanties waarvan zij afhankelijk zijn. Een van de hoofddoelstellingen van het uitvoeringsplan IKGG is om de (gemeentelijke) dienstverlening beter aan te laten sluiten bij de behoeften, de vragen van deze gezinnen. Niet door snel en in uitzondering op de algemene regels zaken voor de gezinnen te regelen, maar door samen met deze gezinnen aan de slag te gaan en hen te leren hoe zij goed gebruik kunnen maken van de bestaande dienstverlening en regelingen waar zij aanspraak op kunnen maken. Geen uitzonderingspositie dus, maar waar de situatie daarom vraagt moet wel snel gehandeld kunnen worden (bij voorbeeld om een woningontruiming van een gezin met kinderen te kunnen voorkomen) of in echte crisissituaties (geen geld om eten te kopen, dakloosheid, etc) per direct, en met mandaat kunnen worden gehandeld. Met de “backoffice” (staat hier voor alle dienstverlenende organisaties die ondersteunend moeten zijn aan het werk van de Sociale Teams in de gezinnen), zijn op voorhand afspraken gemaakt over de samenwerking met de Sociale Teams. Basis voor deze samenwerking is de organisatie van een goede onderlinge communicatie tussen de medewerkers van deze afdelingen en de medewerkers van de Sociale Teams. Weten bij wie je moet zijn, en directe informatie-uitwisseling met deze collega’s in het werkveld. In sommige uitzonderingssituaties worden verzoeken vanuit de Sociale Teams sneller behandeld dan via de standaardprocedure gebruikelijk is. Dit zijn situaties die van dien aard zijn dat een snellere procedure gerechtvaardigd is in het belang van het kind. De Sociale Teams werken in dit kader met kleurencodes die aan actiepunten worden toegekend. Een actiepunt kan “groen”, “oranje” of “rood” zijn. Wanneer een actiepunt “groen” (85 %) is, wordt het volgens de normale procedure afgehandeld in de backoffice. Wanneer een actiepunt oranje (10%) is, wordt het sneller afgehandeld dan gebruikelijk. Wanneer een actiepunt rood (< 5%) is, wordt het met voorrang/spoed behandeld. Er is dan sprake van een noodsituatie. Binnen de Sociale Teams is de afspraak gemaakt dat actiepunten standaard “op groen staan” en alleen op oranje of rood komen te staan als sprake is van een bijzondere situatie. Dit wordt altijd overlegd met de interventiespecialist die het voorlegt aan de teamchef. De teamchef neemt als vertegenwoordiger van het Sociale Team contact op met de desbetreffende organisatie in de backoffice. Urgentie huisvesting Het is onmogelijk een stabiele omgeving voor opgroeiende kinderen te maken, als een gezin geen eigen woning heeft. Indien de Sociale Teams ondersteunend willen werken om het huishouden op orde te krijgen, zal stabiele huisvesting geregeld moeten worden. De Sociale Teams hebben afspraken gemaakt met verschillende woningcorporaties, via de Maaskoepel (federatie van corporaties), over de afgifte van een urgentieverklaring als onderdeel van de afspraken met de “backoffice”. De verklaring kan mogelijk verkregen worden door gezinnen die: Niet van een woningcorporatie huren maar onderhuren Zonder huurcontract in een particuliere woning verblijven Door verkeerde keuzes uit het verleden in een situatie zonder eigen woning terecht zijn gekomen (zijn gaan inwonen bij kennissen / familie na een scheiding, na opgelopen huurschulden, etc). Wel een eigen woning hebben maar teveel moeten betalen (in relatie tot hun inkomen) omdat ze geen huurtoeslag kunnen ontvangen. Als het om gezinnen gaat die eerder vanwege achterstallige huurbetalingen of overlast door een corporatie zijn uitgezet, dan zullen er wel strikte voorwaarden worden verbonden aan de verhuur van een nieuwe woning. Gezinnen die wél een eigen woning hebben maar die liever een mooiere of grotere woning willen hebben, komen vanzelfsprekend niet in aanmerking voor een voor urgentie, maar zullen net als alle andere Rotterdamse woningzoekenden zelf op zoek moeten gaan naar een andere woning. Gezinnen die echt in acute nood zitten omdat ze dakloos zijn of op korte termijn dakloos dreigen te worden en waar sprake is van regiobinding, worden aangemeld bij de Stedelijke Zorg (SZ) van SoZaWe. Voor deze gezinnen wordt “noodopvang” geregeld.
Handboek Sociale Teams 29 september 2011
pagina
45
Schulddienstverlening: Wat kan de KBR wel en wat kan de KBR niet? De Kredietbank Rotterdam (KBR) speelt vaak een belangrijke rol in de begeleiding door de Sociale Teams. Veel van de gezinnen die door de Sociale Teams geholpen worden hebben een grote schuldenlast. Hiervoor wordt het KBR ingeschakeld. Het is echter belangrijk te beseffen dat het KBR niet zomaar alle schulden oplost. Bij sommige gezinnen bestaat het idee dat al hun financiële problemen, zonder enige eigen inspanning, opgelost zullen worden zodra de kredietbank hier mee bezig is. Niets is minder waar. De medewerking van de gezinnen is altijd groot belang. Dit dient duidelijk gemaakt te worden aan de gezinnen zodat ze niet met verkeerde verwachtingen naar de KBR gaan. Wat de gezinnen ook duidelijk moet worden is dat het KBR in principe niet zorgt voor het kwijtschelden van schulden. De KBR streeft naar het beheersbaar maken van de schulden. Met andere woorden, het KBR zoekt uit waar de schuldenlast uit bestaat en welke schulden als eerste betaald moeten worden en welke later. Hiervoor worden afspraken gemaakt met schuldeisers. Werk en inkomen: samenwerking met de Werkpleinen Met de Werkpleinen zijn afspraken gemaakt over de samenwerking met de klantmanager van het betreffende gezin. De aanvraag van een (WWB) uitkering, of toekenning van bijzondere bijstand (aanschaf minimaal noodzakelijke huisraad, specifieke onvoorziene uitgaven bijv. vanwege een calamiteit) verlopen langs de normale weg; de aanvraag wordt door het gezin, de ouder zelf gedaan waar nodig met ondersteuning van de basiscoach. De inzet om met alle WWB-klanten afspraken te maken over de weg naar betaald werk wordt door de coach ondersteund. Tussen coach en klantmanagers worden afspraken gemaakt op welke wijze en op welk moment dit wordt ingezet (nadat de basale zaken in het huishouden op orde zijn of zoveel eerder als mogelijk, dit afhankelijk van de draagkracht / belasting van de ouder). De coach zorgt voor een goede relatie tussen ouder en klantmanager (directe communicatie, afspraken nakomen, reageren op brieven, respectvolle houding). Waar ingezet moet worden op de versterking van de positie op de arbeidsmarkt door opleiding of taalverwerving / inburgering, worden hierover ook afspraken gemaakt. Deze afspraken worden in feite onderdeel van het begeleidingsplan (uitvoering blijft bij Werkplein / klantmanager,maar het nakomen van afspraken wordt als voorwaarde opgenomen in het begeleidingplan). Indien de coach inschat dat de afhandeling van een aanvraag vanwege de specifieke situatie spoedeisend is, wordt een beroep gedaan op de “code oranje procedure” die garandeert dat de aanvraag binnen 24 uur tot een besluit leidt. Hiervoor kan de coach via zijn / haar interventiespecialist en teamchef een beroep op doen. Indien zaken “per direct” geregeld moeten worden (code rood) is de teamchef namens de Werkpleinen gemandateerd om een besluit te nemen (toekenning bijzondere bijstand), binnen een werkdag kan de feitelijke betaling geregeld worden. Vervolgens wordt op basis van de informatie van de teamchef de aanvraag procedureel verwerkt. Bijgehouden wordt hoe vaak, en om welke reden, door de Sociale Teams een beroep gedaan wordt op deze “oranje” en “rood”. Periodiek vindt overleg plaats tussen de contactpersonen namens de Werkpleinen en de teamchefs van de vier teams. Overige “backoffice-afspraken” Ook over de aanmelding van ouders voor inburgering, voor ondersteuning op basis van de WMO, de samenwerking met de collega’s van leerplicht, van het Jongerenloket, en andere minder vaak voorkomende vormen van dienstverlening, zijn afspraken gemaakt. Het is belangrijk hierbij optimaal gebruik te maken van het bestaande lokale netwerk, en pro-actief de samenwerking in de keten te zoeken.
Handboek Sociale Teams 29 september 2011
pagina
46
3.8 SISA: Stadsregionaal Instrument Sluitende Aanpak De Sociale Teams zijn een onderdeel van de hulpverleningsketen in Rotterdam. Via het aan- en afmeldoverleg Sociale Teams wordt bepaald welke organisatie een probleemgezin begeleidt. De hulpverleningsketen is natuurlijk veel breder dan alleen de partijen die deelnemen aan het aan- en afmeldoverleg. Om ervoor te zorgen dat hulpverleners in de gehele keten beter weten of een andere hulpverlener bezig is met jongeren binnen een gezin, wordt gebruik gemaakt van het SISA-systeem (Stadsregionaal Instrument Sluitende Aanpak). Hier zijn behalve de partijen van de aan- en afmeldtafel nog veel andere partijen op aangesloten. Het gaat hierbij ook om kinderopvanginstellingen, welzijnsinstellingen en schoolbesturen/verenigingen. In SISA worden jongeren geregistreerd waarvan hulpverleners het vermoeden hebben dat ze te maken hebben met risicofactoren die problemen opleveren of kunnen opleveren. Dit wil niet zeggen dat de jongere reeds aantoonbaar problemen heeft. Het wil alleen zeggen dat dit zou kunnen gaan gebeuren. Een SISAregistratie is dus zeker geen AMK-melding. Een SISA-registratie kan dan ook veel sneller gedaan worden dan een AMK-melding. SISA biedt geen inhoudelijke informatie over een hulpverleningstraject binnen een gezin. Wel wordt aangegeven wie actief is binnen een gezin en worden contactgegevens weergegeven. Hulpverleners kunnen hierdoor met elkaar in contact komen om elkaars activiteiten op elkaar af te stemmen. Hierdoor werken hulpverleners niet meer langs elkaar heen en is het makkelijker te komen tot een sluitende aanpak indien de jongere in kwestie daadwerkelijk problemen heeft. Hoe werkt SISA? De aan SISA deelnemende organisaties bepalen volgens eigen criteria zelf wanneer een jongere wordt aangemeld bij SISA. Wanneer twee meldingen van verschillende instanties binnenkomen, ontstaat er een “match”. Deze organisaties krijgen dan een bericht dat een andere organisatie ook bezig is met de jongere. Inhoudelijk wordt niets bekend gemaakt. De organisaties worden vervolgens met elkaar in contact gebracht. Hiervan wordt de jongere via zijn ouders, die een brief hebben ontvangen, op de hoogte gesteld indien hij/zij jonger is dan 18 jaar. Indien de jongere ouder is dan 18 jaar wordt hij/zij per brief geïnformeerd. SISA werkt met harde en zachte meldingen. Bij harde meldingen kan een match gemaakt worden en kunnen beide organisaties contact met elkaar opnemen. Er wordt dan ook automatisch een brief verzonden naar de ouders van de jongere of de jongere zelf met het bericht dat een match is gemaakt. Bij een zachte melding is het niet mogelijk een match te maken. Een automatisch verzenden van een brief naar de ouders van de jongere of de jongere zelf, gebeurt niet. Bij een zachte melding kunnen andere partijen zien dat de meldende partij bezig is met een jongere. De meldende partij zelf kan echter niet zien welke partijen bezig zijn met de jongere. Een zachte melding kan gedaan worden als een meldende organisatie niet helemaal zeker is van de aanwezigheid van risicofactoren in de omgeving van een jongere. Een zachte melding kan ook gedaan worden als mogelijk sprake is van bijvoorbeeld huiselijk geweld. Een harde melding zou resulteren in een verzonden brief waarmee het huishouden op de hoogte is gesteld van het feit dat hulpverleningsorganisaties op de hoogte zijn van huiselijk geweld. Dit zou gevaarlijk kunnen zijn voor de positie van de jongere die het slachtoffer is. Bij een zachte melding is dit niet het geval en andere hulpverleners kunnen wel te weten komen dat er een (vermoeden) is van huiselijk geweld. De afspraak bij de Sociale Teams is dat altijd een harde melding van de jongeren in de bezochte gezinnen wordt gemaakt in SISA. Dit gebeurt pas nadat minimaal een huisbezoek heeft plaatsgevonden en bekeken is wat de thuissituatie is. Indien dit eerder gebeurt, kan het bij een match voorkomen dat een gezin een brief ontvangt voordat het Sociale Team op bezoek is geweest. Dit kan de argwaan bij een gezin richting de Sociale Teams vergroten. Het is beter als het team voor de registratie kan aangeven dat in SISA geregistreerd gaat worden en dat dit kan resulteren in een brief. Het Sociale Team kan dan ook beter de bedoeling van SISA aangeven (het is geen AMK-melding). Voor meer informatie kunt u kijken op de website www.sisa.rotterdam.nl
Handboek Sociale Teams 29 september 2011
pagina
47
Hoofdstuk 4 De uitvoeringsorganisatie 4.1. De samenstelling van de Sociale Teams De Sociale Teams ondersteunen multiprobleemgezinnen in zes deelgemeenten waar de zo genaamde “focuswijken” deel van uitmaken. In totaal zijn er vier fysieke teams; twee op Zuid, en twee in Noord die zorgen voor de ondersteuning van de zes deelgemeenten. Het organogram van de afdeling Sociale Teams is terug te vinden in bijlage XXII. De Sociale Teams zijn samengesteld uit teamchefs, interventiespecialisten en basiscoaches. Deze teams kunnen worden aangevuld met extra interventiespecialisten en basiscoaches bekostigd door o.a. deelgemeenten en corporaties. De Sociale Teams kunnen hierdoor in omvang variëren, afhankelijk van de samenwerking met deelgemeenten en corporaties. De Sociale Teams opereren in de zes genoemde deelgemeenten en alleen voor gezinnen met kinderen. In de andere wijken en deelgemeenten en voor gezinnen zonder kinderen en alleenstaanden zijn andere hulpverleners, vaak van het maatschappelijk werk, aan de slag. Deze hulpverleners kunnen, indien van toepassing, gebruik maken van de methodiek van de Sociale Teams. Als een andere hulpverlener aan de slag gaat met een gezin conform de methodiek van de Gezinsgerichte aanpak van de Sociale Teams, dan kan deze hulpverlener beroep doen op het organiseren van een aantal taken in de backoffice. Te denken valt aan het regelen van bijzondere bijstand, een jobcoach en ondersteuning bij de schulddienstverlening. Voorwaarde is dat de organisatie van die hulpverlener daarover een afspraak heeft gemaakt met de Sociale Teams (voor het maatschappelijk werk zal dit een afspraak/convenant moeten zijn tussen deelgemeente, maatschappelijk werk en Sociale Teams). 4.2 Stagebeleid De Sociale Teams bieden stageplaatsen voor de studenten van een HBO-Maatschappelijk Werk en Dienstverlening (MWD). Hiertoe wordt geworven onder studenten van de Hogeschool Rotterdam, de Hogeschool In Holland, Avans Hogeschool en de Christelijke Hogeschool Ede. Het betreft stageplaatsen waar stagiaires onder eindverantwoordelijkheid van een interventiespecialist en dagelijkse collegiale ondersteuning van een basiscoach kennis maken met het beroepsveld en stapsgewijs kunt werken aan de leerdoelen vanuit de opleiding en aan de meer persoonlijke leerdoelen, op weg naar een volwaardig beroepsbeoefenaar. Een stagiaire heeft geen eigen caseload, maar ondersteunt gezinnen uit de caseload van de reguliere basiscoaches. Stagiaires brengen nieuwe kennis en een frisse, kritische blik met zich mee. Dit is bevordelijk voor continue ontwikkeling van de methodiek. Bij aanvang van de stage zullen de stagiaires een aanvullende opleiding dienen te volgen: algemene introductie, kennis over agressiebeheersing, informatiebeveiliging, de methodiek, het te gebruiken automatiseringssysteem kaders en uitgangspunten bijzondere bijstand enz. Deze opleidingen worden verzorgd door het intern opleidingscentrum, maar ook “on the job” door de methodiekontwikkelaar of de interventiespecialisten. De begeleiding van de stagiaires is de primaire taak van de interventiespecialist (de teamchef monitort de kwaliteit en het leerproces meer op afstand en raakt actiever betrokken indien daar aanleiding voor bestaat). In geval de stagiaire niet aan alle leerdoelen kan werken is het de verantwoordelijkheid van de teamchef om dit wel mogelijk te maken in een ander team. Uitgangspunt bij deze begeleiding zijn: de methodiek van de Sociale Teams, de leerdoelen van de stagiaire en de eisen van het opleidingsinstituut. De verschillende opleidingsinstituten bieden cursussen voor stagebegeleiders aan: Uitgangspunt is dat iedere interventiespecialist hieraan verplicht deelneemt. Daarnaast zal een gezamenlijke visie op begeleiding nader uitgewerkt worden. 4.3 Taak en rolverdeling van de medewerkers De teamchefs zijn verantwoordelijk voor het functioneren van de teams en onderhouden contacten met de ketenpartners binnen de deelgemeenten. De interventiespecialisten begeleiden de basiscoaches en zorgen ervoor dat gezinnen op de juiste manier, volgens de methodiek, een traject bij de Sociale Teams doorlopen. De basiscoaches zijn degenen die in de praktijk het meest met de
Handboek Sociale Teams 29 september 2011
pagina
48
gezinnen omgaan en praktisch vorm geven aan de methodiek. In onderstaande figuur staat verder uitgelegd wat de verschillende functies inhouden. Functie Teamchef
Interventiespecialist
Basiscoach
Hoofdtaken De teamchef beheerst de methodiek, bewaakt de toepassing van de methodiek en draagt deze uit naar buiten. De teamchef stuurt de medewerkers aan en is eindverantwoordelijke voor zijn Sociaal Team. De teamchef onderhoudt tevens de contacten (op operationeel-tactisch niveau) met de partners (deelgemeente, SoZaWe, LZN, CJG, DOSA, maatschappelijk werk en scholen). De interventiespecialisten begeleiden de basiscoaches in hun werkzaamheden, en vormen een continue factor binnen de gezinsbegeleiding. Zij bewaken de voortgang van de gezinnen, ondersteunen waar nodig, vangen signalen op, leggen verbindingen naar andere organisaties en schakelen de teamchef tijdig in indien opschalen benodigd is. De interventiespecialisten organiseren de weekstructuur en werkomgeving. De interventiespecialisten zijn ook diegenen die de intakegesprekken voeren met de gezinnen en onder wiens verantwoordelijkheid een persoonlijk begeleidingsplan samengesteld wordt. De basiscoaches begeleiden de gezinnen door naast hen te gaan staan. In de thuissituatie pakken ze eerst de urgente problemen op en brengen vervolgens structuur aan in onder andere het huishouden en in de omgang met kinderen en financiën. De zelfredzaamheid van gezinnen dient op een dusdanig niveau te worden gebracht dat de gezinnen in staat zijn zelfstandig een goed lopende huishouding te runnen. Dat gebeurt door middel van competentiegericht leren waarmee de randvoorwaarden voor opgroeiende kinderen op een goede manier worden geboden. De basiscoaches werken volgens een persoonlijk begeleidingsplan, welke onder de verantwoordelijkheid van de interventiespecialisten is opgesteld. De basiscoaches werken altijd in koppels van twee. Een koppel bestaat meestal uit een fulltime basiscoach en een basiscoach-stagiair.
Weekroutine Met weekroutine worden de dagelijkse briefings en contactmomenten bedoeld. Door de hectiek van het werk is het belangrijk om vaste tijdstippen te hebben waarop belangrijke zaken besproken en geventileerd kunnen worden. Het is overigens niet verplicht om onderstaande letterlijk op te volgen, elk Sociaal Team zal in de praktijk moeten kijken wat het beste werkt. De doelen van de weekroutine zijn als volgt: Het delen van belangrijke en bruikbare informatie: tijdens de briefings kun je met anderen informatie delen waar anderen ook iets aan zullen hebben tijdens hun dagelijkse bezigheden. Te denken valt dan bijvoorbeeld aan belangrijke telefoonnummers van contactpersonen, succesverhalen, positieve en negatieve ervaringen en informatiemateriaal. Sluitende planning: de basiscoach en de interventiespecialist houden elkaar op de hoogte van de planning van die dag en van de week. Informatiedeling rondom casussen: vragen rondom hulp aan de gezinnen, worden besproken. Briefing en debriefing Op elke werkdag vindt er een briefing en een debriefing plaats. Deze briefings kunnen gedaan worden door een enkele interventiespecialist met zijn eigen groep basiscoaches, of plenair met alle interventiespecialisten en basiscoaches samen. Het is aan te raden minimaal eenmaal in de week in de ochtend en minimaal eenmaal in de week tegen het einde van de dag een plenaire briefing te houden. Per team is minimaal een keer in de week om 8.30. uur of 9.00 uur een algemene briefing: Hierin wordt het rooster waarin de planning van alle basiscoaches en interventiespecialisten staat vermeld, besproken. Ook is er de mogelijkheid om relevante artikelen of andere nieuwsitems te bespreken. De volgende doelen worden beoogd met een algemene ochtendbriefing: - Basiscoaches weten wat de planning van die week in hoofdlijnen is. - Basiscoaches en Interventiespecialisten delen belangrijke mededelingen en actiepunten met elkaar.
Handboek Sociale Teams 29 september 2011
pagina
49
De individuele briefing tussen de interventiespecialist en zijn/haar basiscoaches begint na de algemene briefing. De interventiespecialisten lopen met de basiscoaches de planning van die dag door. Daarnaast wordt geïnventariseerd of met alle gezinnen afspraken staan voor de komende week. Ook wordt de planning van casus- en reflectiegesprekken doorgenomen. Interventiespecialisten doen mededelingen op casusniveau en zorgen ervoor dat de basiscoaches op de hoogte zijn van de laatste updates rondom de casussen. De volgende doelen worden beoogd met een individuele briefing: - Check op sluitende planning- en reflectiegesprekken en huisbezoeken. - Informatiedeling op casusniveau. - Kennisdeling tussen basiscoaches (onderling) en de interventiespecialist (best practices). Daarbij worden knelpunten besproken die bij noodzaak van escaleren, verder worden doorgezet naar het teambrede overleg. - De inbreng van basiscoaches binnen werkproces, planning en casuïstiek bewerkstelligen. Debriefing De debriefing door een interventiespecialist begint aan het einde van de dag. De groep zit bij elkaar en bespreekt het verloop van de dag. Hierbij kunnen negatieve maar ook positieve ervaringen gedeeld worden. Ook vindt een inventarisatie plaats van belangrijke plenaire mededelingen. Er wordt ook kort bekeken of de planning van de rest van de week sluitend is. Tenslotte is er ook ruimte voor bespreken van complexe casussen (afhankelijk van de behoefte van de basiscoaches). Door het delen van ervaringen wordt verduidelijkt op welke punten de Sociale Teams beter zouden moeten presteren en hoe dat zou kunnen. Dit is belangrijk wil van een “lerende organisatie” sprake zijn. 4.4 Kwaliteitsverbetering en ontwikkeling Binnen de Sociale Teams is er aandacht voor kwaliteitsverbetering en ontwikkeling. Allereerst is er een uitgebreide structuur voor overleg over het werk en over flankerende onderwerpen. Casusoverleg tussen interventiespecialist en basiscoach Een keer per twee weken vindt een casusoverleg plaats tussen de interventiespecialist en een van de basiscoaches. Tijdens dit overleg wordt de begeleiding van ongeveer 4 à 5 gezinnen besproken. Het casusoverleg duurt ongeveer een uur en er worden twee onderwerpen besproken. De stand van zaken van de actiepunten. Dit gebeurt aan de hand van Gezin Centraal en mogelijk aan de hand van deadlines, als die in het persoonlijk begeleidingsplan zijn opgesteld. De algemene voortgang van het gezin, met andere woorden: in hoeverre zijn de doelstellingen bereikt die in het persoonlijk begeleidingsplan vermeld staan? Qua voorbereiding zorgt de interventiespecialist dat hij/zij op de hoogte is van de stand van het persoonlijk begeleidingsplan en de mogelijk bijbehorende deadlines. De basiscoach bereidt het casusoverleg voor door ervoor te zorgen dat de status van het gezin helemaal verwerkt is in de administratie en op hoofdlijnen bekend. De basiscoach kan ook zelf belangrijke punten inbrengen om te bespreken zoals knelpunten bij instanties of knelpunten binnen de begeleiding waar steeds opnieuw tegenaan gelopen wordt. Intern casusoverleg Doordat de interventiespecialist vaak zeer intensief met de gezinsbegeleiding bezig is; is het zaak dat de teamchef tijdens de casusoverleggen met de interventiespecialist vanuit een afstandspositie kritisch mee kan denken met de gezinsbegeleiding. De persoonlijke begeleidingsplannen van de gezinnen en voortgang hiervan zijn handvatten tijdens het gesprek. Het is belangrijk eens in de 3 weken hier tijd voor uit te trekken om gezamenlijk met enige afstand naar de voortgang van gezinnen te kijken. Hiermee vermijdt u dat de hectiek van de dag bepalend wordt voor het handelen binnen de casussen. De aanwezigheid van de teamchef is erg belangrijk omdat hij/zij op deze manier op de hoogte blijft van de algemene voortgang van de gezinnen en tevens wordt voorzien van knelpunten in begeleiding of binnen samenwerking met instanties en organisaties. Een voorbeeld routine: Week 1: teamchef + interventiespecialist 1 + interventiespecialist 2 Week 2: teamchef +interventiespecialist 2 + interventiespecialist 3 Week 3: teamchef + interventiespecialist 3 + interventiespecialist 1 Per week is de eerstgenoemde interventiespecialist degene die zijn of haar casussen inbrengt, de tweede aanwezige interventiespecialist denkt mee (vanuit zelfde insteek als de teamchef).
Handboek Sociale Teams 29 september 2011
pagina
50
Aandachtspunten: De teamchef plant de terugkerende sessies in, de interventiespecialist verplaatst zelf het overleg indien het niet door kan gaan. De interventiespecialist zorgt dat hij/zij inhoudelijk is voorbereid zodanig dat er van elk gezin een inzicht in voortgang gegeven kan worden. De interventiespecialist en teamchef hebben ieder casusinformatie in hoofdlijnen. Hierin worden bijvoorbeeld afspraken of actiepunten genoteerd waar tijdens het volgende casusoverleg weer op wordt teruggeblikt. Het is voor de interventiespecialist aan te raden een vragenlijstje op te stellen waarop specifieke onderwerpen komen te staan die met de teamchef besproken moeten worden. Deze kunt u vormen op grond van input uit casusoverleggen met de basiscoach. Het interne casusoverleg is voor de teamchef ook een mogelijkheid om de omvang van de caseload per interventiespecialist te bespreken; worden de gezinnen over het algemeen binnen 6 maanden afgerond? Zijn er specifieke problemen waar de interventiespecialist tegenaan loopt? Wat is de capaciteit voor nieuwe gezinnen bij de interventiespecialist? De interventiespecialist neemt belangrijke zaken die uit het casusoverleg komen mee ter terugkoppeling aan de betrokken basiscoach. Daarbij is het zaak om te investeren in een werkbare structuur. Daarbij kunt u denken aan het organiseren van de volgende thema’s: 1. Een vaste dag voor huisbezoeken waarop uw basiscoaches u kunnen inplannen om mee te gaan op huisbezoeken. 2. Vaste terugkerende afspraken voor casusoverleg, reflectieoverleg en briefings met de gehele groep. 3. Afspraken over het bijwerken van administratie zodat u weet wanneer u dit kunt doorlezen. 4. Afspraken over inzicht in weekplanning, bijvoorbeeld via een gezamenlijk rooster. Overdracht Wanneer u langdurig afwezig bent of het einde van uw stage nadert, moet de begeleiding overgedragen worden naar andere basiscoaches of een andere interventiespecialist. Uw collega’s dienen daarom op de hoogte te zijn van de problematiek binnen gezinnen. Hiertoe worden overdrachtsrapportages gemaakt. De basiscoach of interventiespecialist stelt een overdrachtsrapportage op en bespreekt dit uiterlijk 1 maand vóór vertrek met de interventiespecialist. Overleggen met stagiaires Stagiaires hebben eenmaal per maand een reflectiegesprek met de interventiespecialist. Hiervoor wordt door de stagiair eenmaal per maand een reflectieverslag ingeleverd, dit vormt het uitgangspunt van het reflectiegesprek. Reflectiegesprekken kunnen overigens ook gevoerd worden met vaste medewerkers als dit bevorderlijk is voor de professionele ontwikkeling en hier behoefte aan is. Stagiaires hebben ook drie tot vier maal per jaar gesprekken met hun stagedocent. De stagiair bereidt dit gesprek voor en faciliteert agendapunten. De interventiespecialist geeft commentaar over de voortgang van de basiscoach op de stageplaats. 3.4.1 Casuïstiekbesprekingen Het is de bedoeling dat de gezinnen uiteindelijk de competenties ontwikkelen om zich te kunnen redden in de samenleving. Daarbij is een leerproces noodzakelijk. Wanneer u iemand iets wilt kunnen leren, is het niet alleen belangrijk dat de oppervlakkige praktische problemen worden opgelost, maar ook dat u samen bekijkt wat het probleem achter het probleem is en vervolgens hoe het gezin hieraan kan werken. De praktische hulpvraag staat dus eigenlijk nooit op zichzelf; maar is verweven met de vraag achter de vraag. Voor dit doel is het ook mogelijk doelstellingen te formuleren, als onderdeel van het persoonlijk begeleidingsplan. Voor de voortgang op dit gebied is het lastiger om actiepunten af te vinken; daarom is dit onderwerp van gesprek tussen basiscoach en interventiespecialist tijdens casusoverleggen of na afloop van huisbezoeken. Er wordt van de basiscoach en interventiespecialist verwacht dat hij of zij het onderdeel psychosociale hulpverlening bewust integreert in de werkwijze met het gezin. De grenzen van de basiscoaching zullen hierbij al werkend worden verkend en afgegrensd. Hierbij dient natuurlijk wel rekening gehouden te worden met de werkgebieden van de partnerorganisaties. Het is niet de bedoeling dat de Sociale Teams deze gaan overnemen. In overleg met deze partners kan eventueel aanvullende gerichte inzet worden geleverd.
Handboek Sociale Teams 29 september 2011
pagina
51
Agenda U deelt uw agenda met de andere basiscoaches en de interventiespecialisten. Zo bent u binnen het team op de hoogte van de werkplanning van elkaar en kunnen collega’s zaken overnemen als u afwezig bent, of als er spoedgevallen tussendoor komen. De administratieve en procesondersteunende diensten van SoZaWe zijn ook op de hoogte van uw agenda. In uw Outlook-agenda plant u in elk geval de volgende zaken in: - Huisbezoeken en afspraken met cliënten. - Casusoverleg (per 2 weken). - Vrije dagen/afwezigheid. - Persoonlijke planning (administratie e.d.) - Stagiaires: Reflectiegesprek (maandelijks) - Stagiaires: Schoolverplichtingen De planning van afronding en mogelijke overdracht van gezinnen is een belangrijke verantwoordelijkheid van de interventiespecialist. Uit ervaring is gebleken dat het zeer belangrijk is om op tijd te beginnen met de overdracht en afronding van gezinnen. Hierbij dient u ook rekening te houden met het komen en gaan van stagiaires en collega’s die op vakantie gaan. Begin zeker 2 maanden voorafgaand aan het afrondingsgesprek aan de afrondingsrapportage. Ook de administratieve afwerking van de afgeronde dossiers is een onderwerp waar u als interventiespecialist bovenop moet zitten in verband met de beschikbare tijd. De teamchef is vangnet. 3.4.2 Klankbordgroep Sinds eerste kwartaal 2011 is er een klankbordgroep. Deze groep bestaat uit een vertegenwoordiging van alle functiegroepen én alle teams. De onderwerpen voor de agenda kunnen aangeleverd worden door de medewerkers, bijv. omdat zij problemen ervaren in de uitvoering of omdat zij het als een ‘witte vlek’ in het handboek zien. De onderwerpen kunnen ook op de agenda geplaatst worden door staf of management omdat zij zien dat de uitvoering niet conform afspraak verloopt waarmee er behoefte bestaat aan nader analyseren van de achterliggende reden, of omdat er behoefte is vanuit overleg in de keten of omdat resultaten van onderzoek of overleg in de kenniseenheid aanleiding geeft. De insteek van de klankbordgroep is om de uitvoering te kunnen verbeteren en ontwikkelingen te kunnen borgen.
3.5 Het registratiesysteem Gezin Centraal Het registratiesysteem Gezin Centraal speelt een belangrijke rol. Het is, als gedeeld systeem voor alle werknemers binnen de Sociale Teams, bedoeld als de administratieve ondersteuning tijdens de begeleiding van de gezinnen. Het is gedurende de begeleiding de bron van informatie waar continue uit geput wordt. In het systeem staan de gegevens van alle gezinnen die in begeleiding zijn bij de Sociale Teams. Ook de gezinnen die al zijn afgerond zijn hierin opgenomen. Via het systeem kan gemakkelijk worden achterhaald wat de actieve caseload is en kunnen belangrijke kerngegevens
Handboek Sociale Teams 29 september 2011
pagina
52
worden opgezocht. Diegenen die meer gebruikersinformatie willen hebben, kunnen de “Handleiding Gezin Centraal” lezen. Dossiervorming, archivering en het rapporteren naar de signalerende instanties is (wettelijk) verplicht bij deze vorm van gezinsbegeleiding maar het is niet de bedoeling om een fysieke schaduwadministratie te maken. Gezin Centraal is een administratiemiddel. Het fysieke dossier is hierbij slechts een ondersteuning. Alleen de verplichte formulieren worden hierin opgeslagen. Over de verplichte formulieren kunt u lezen in paragraaf 4.6 Dossiervorming. Na elke afspraak of na elk contact wordt in Gezin Centraal relevante informatie opgenomen. Dit geldt ook voor gezinnen die niet (verder) in begeleiding zijn bij het Sociale Team. Deze gezinnen moeten door de hulpverleningsketen in het oog gehouden worden en de gehele hulpverleningshistorie moet hierbij beschikbaar zijn. Hier hoort ook een eventuele korte periode bij het Sociale Team bij. Het systeem is zó ingericht dat per actiepunt de ontwikkelingen kunnen worden bijgehouden. Daarnaast wordt de algemene ontwikkeling bijgehouden door middel van de doelrealisatievelden. Hiermee is Gezin Centraal een belangrijk instrument dat de interventiespecialist gebruikt om de voortgang binnen het gezin te monitoren. Zo min mogelijk “proza” De hoeveelheid tekst die verwerkt kan worden in het systeem, behoeft extra aandacht. Hulpverleners hebben vaak de behoefte om grote tekstbestanden (populair gezegd: proza) te maken en deze in dossiers op te slaan. Het is bij de Sociale Teams niet de bedoeling dat dit gebeurt in fysieke vorm in de dossiers en ook niet in digitale vorm in Gezin Centraal. Een echte professional formuleert kort, bondig en duidelijk op zo’n manier dat andere personen meteen begrijpen wat bedoeld wordt. Kernachtig geformuleerde teksten hebben als voordeel dat ze overzicht creëren en snel aan te leggen zijn. Grote tekstbestanden hebben daarentegen meerdere nadelen. Ze worden vaak niet meer helemaal gelezen en bovendien is het moeilijk om vanuit grote tekstbestanden vitale informatie te filteren. Het aanleggen van grote bestanden kost bovendien ook veel tijd. Het is beter deze tijd voor andere activiteiten te gebruiken zoals het helpen van gezinnen. In Gezin Centraal kan informatie worden gegeven op het niveau van actiepunten. Dit dient zoveel mogelijk te gebeuren. Indien dit niet mogelijk is kan het algemene aantekenveld gebruikt worden. Dit bijvoorbeeld om algemene sfeerinformatie en puntjes die voor de hulpverlener van belang kunnen zijn, te vermelden. U dient hier op een goede manier mee om te gaan en geen onoverzichtelijke grote tekstbestanden aan te leggen. 4.6. Dossiervorming Binnen de Sociale Teams wordt gewerkt met diverse formulieren. Dit is noodzakelijk omdat veel zaken moeten worden vastgelegd en omdat de Nederlandse wet dit vereist. De te gebruiken formulieren staan op de S-schijf bij afdelingsbrede zaken, documenten ten bate van de uitvoeringspraktijk. Het betreft de volgende formulieren. 1. Aanmeldingsformulier. 2. Intakeformulier (inventarisatieformulier). 3. Toestemmingsverklaring gegevensuitwisseling. 4. Het persoonlijk begeleidingsplan. 5. Brief evaluatiegesprek. 6. Brief afspraakbevestiging. 7. Brief niet thuis aangetroffen. In het onderstaande staat uitgelegd welke formulieren gebruikt moeten worden, wanneer en waarom. Ook staat aangegeven door wie ze gebruikt moeten worden en wat in het fysieke en digitale dossier terecht moet komen. Verder staat een en ander aangegeven over de archivering. Algemene brieven: afspraakbevestiging, niet thuis aangetroffen Tijdens de begeleidingsprocedure worden meerdere huisbezoeken afgelegd. Er kan om een afspraak voor een huisbezoek te bevestigen een afspraakbevestiging worden geprint en naar het gezin worden opgestuurd. Hetzelfde geldt wanneer een gezin niet thuis is aangetroffen en ze wel thuis zouden moeten zijn volgens afspraak. Het is dan mogelijk een brief op te sturen met daarin vermeld dat het gezin niet thuis is aangetroffen en dat het op deze manier moeilijk is om het gezin te helpen. Hoe lang bewaren we fysieke dossiers? Het archief Fysieke dossiers moeten bewaard worden. Afgesproken is dat we de fysieke dossiers tot een half jaar na het afsluiten van het traject met de gezinnen, bewaren binnen het Sociale Team. Na een half jaar
Handboek Sociale Teams 29 september 2011
pagina
53
moeten de dossiers naar het archief van SoZaWe waar ze volgens Nederlandse wetgeving nog een aantal jaar bewaard blijven. Het is handig om oude dossiers op te sparen en in een keer meerdere dossiers op te sturen naar het archief en niet voor elk oud dossier apart een zending te maken naar het archief. Hiervoor kan een verzoek worden ingediend bij de afdeling DIV (Documentatie en Informatie Voorziening). Wat gaat er in de digitale dossiers op de S-schijf? De algemene regel is dat er zoveel mogelijk in Gezin Centraal verwerkt moet worden. Binnen de Sociale Teams komen echter ook belangrijke documenten voor die niet in Gezin Centraal verwerkt kunnen worden omdat ze te groot zijn. Voorbeelden van dit soort documenten zijn verslagen van ketenpartners en mailwisselingen die voor de hulpverlening belangrijke informatie bevatten. Het is niet de bedoeling dat van deze verslagen fysieke dossiers gemaakt worden. Sla dit soort documenten zoveel mogelijk digitaal op. Doe dit op de S-schijf, onder het eigen Sociale Team in de map van het betreffende gezin. Overzicht: wat moet in het fysieke dossier/digitale dossier/Gezin Centraal In Gezin Centraal Gegevens van het aanmeldformulier (NAW gegevens etc.) Eerste, tweede en derde inschatting gewicht totale problematiek per leefgebied Doeleinden en actiepunten De tekstblokken in de aanmeldfase (met welke vraag aangemeld etc.), interventiefase (algemeen beeld en conclusie) en de nazorgfase worden ingevuld. In het fysieke dossier Aanmeldingsformulier Toestemmingsverklaring gegevensuitwisseling Het persoonlijk begeleidingsplan Het evaluatieformulier (mogelijk ook voor de tussentijdse evaluatie) Nazorgdocument (zodra beschikbaar) De brieven met afspraakbevestigingen, brieven gezin niet thuis aangetroffen etc. In het digitale dossier op de S-schijf Mails en documenten van ketenpartners die van belang zijn voor de begeleiding.
Druk vanuit het gezin: geef uw grenzen aan en praat met de interventiespecialist Basiscoaches zijn actief om de leefsituatie van het gezin te verbeteren en de ontwikkelingskansen van de kinderen te vergroten. Dit wil echter niet zeggen dat u bezig bent om aan elke wens van het gezin te voldoen. Integendeel, van het gezin wordt veel verwacht. Hierbij is het niet de bedoeling dat uit onvrede over de situatie, luiheid of opportunisme van u verwacht wordt dat u allerlei problemen gaat oplossen zonder dat het gezin hier iets van leert. U dient altijd uw eigen grenzen aan te geven. Hierdoor voelt u zich niet alleen prettiger maar is het voor het gezin ook duidelijker dat het zelf problemen moet oplossen. Soms komen echter situaties voor waarin de basiscoach onder druk wordt gezet door gezinsleden. Dit kan op verbale en fysieke wijze. In dit soort situaties geldt een meldingsplicht! Mocht de basiscoach zich op wat voor manier dan ook onder druk gezet voelen dan meldt hij dit altijd aan de interventiespecialist. Zonder signalen is het voor de interventiespecialist lastig om in actie te komen en de basiscoach te ondersteunen. Het doorgeven van signalen gaat via direct contact, in casusoverleggen of in briefings. De interventiespecialist en basiscoach bespreken de situatie uitgebreid en bekijken samen hoe ze hierop gaan handelen. Indien een duidelijk incident heeft plaatsgevonden dan gaat de interventiespecialist, eventueel ondersteund door de teamchef, een gesprek aan met de cliënt om de consequenties van zijn of haar gedrag te bespreken. Eventueel worden nieuwe afspraken gemaakt die schriftelijk worden vastgelegd. De interventiespecialist houdt nauwlettend in de gaten of deze afspraken worden opgevolgd en houdt hiermee ook de positie en veiligheid van de basiscoach in de gaten. Stoppen van de begeleiding Er zijn verschillende momenten waarop gezinnen de begeleiding door het Sociaal Team kunnen weigeren. Wanneer de moeder en/of vader tijdens het begeleidingsproces aangeven niet meer te willen meewerken, zijn daar consequenties aan verbonden. In de eerste plaats wordt via een gesprek met de interventiespecialist en basiscoach besproken, wat de reden van het niet willen meewerken is.
Handboek Sociale Teams 29 september 2011
pagina
54
Wanneer de moeder en/of vader niet reageren op telefoontjes en/of aanbellen wordt een brief geschreven met een verzoek om een afspraak. Het uitgangspunt is dat er te allen tijde een afrondingsgesprek plaatsvindt met de moeder en/of vader. Wanneer er zorgen zijn over de thuissituatie en de positie van de kinderen daarin, wordt dit gemeld in het afrondingsgesprek en als de moeder en/of vader dit niet onderkennen of hier niet samen mee aan de slag willen gaan; wordt dit expliciet gemeld bij de betrokken netwerkpartner en/of instantie aan het aan- en afmeldoverleg Sociale Teams. De moeder en/of vader worden hiervan op de hoogte gesteld. Dit proces gaat in nauw overleg tussen de basiscoach, de interventiespecialist en eventueel de teamchef. Als uiteindelijk geen contact met het gezin gelegd kan worden, bijvoorbeeld via brief, telefoon en/of spontaan huisbezoek, dan zal, mits er geen zorgen zijn over de kinderen, een brief verstuurd worden dat het dossier gesloten zal worden. Mocht na enige tijd wel contact komen dan worden harde afspraken gemaakt over specifieke punten waarin verandering moet komen wil de begeleiding worden voortgezet. De stimulerende en vooral sanctionerende maatregelen worden benadrukt. Dit kan schriftelijk worden vastgelegd en is onderwerp van gesprek tijdens het casusoverleg. Het gezin blijft in elk geval altijd onder de aandacht staan van het aan- en afmeldoverleg Sociale Teams als blijkt dat het niet geholpen wil en/of kan worden door de Sociale Teams. Het aan- en afmeldoverleg Sociale Teams bekijkt in dat geval of het gezin door een andere organisatie dan het Sociale Team geholpen kan worden. Rapportages en verantwoording Basiscoaches of interventiespecialisten nemen over het algemeen geen deel aan externe casusoverleggen. Soms is het nodig dat een duidelijke taakverdeling wordt afgesproken, wanneer bijvoorbeeld veel verschillende hulpverleners in het gezin aanwezig zijn. In die gevallen vindt afstemming plaats binnen het aan- en afmeldoverleg Sociale Teams. De uitkomst hiervan wordt met de gezinnen besproken. De basiscoaches handelen over het algemeen samen met de moeders en/of vaders de communicatie met externen af op het niveau van de dagelijkse contacten. Te denken valt dan onder andere aan de klantmanager, de belastingdienst, de kinderopvang, de Eneco, en het waterschap. De interventiespecialist houdt dit intensief in de gaten. Wanneer contacten plaatsvindt met hulpverleners of andere betrokkenen die het dagelijkse contact overschrijden, dan wordt dit expliciet besproken tussen basiscoach en interventiespecialist. Afhankelijk daarvan neemt één van hen contact op met de betrokken hulpverlener. Bij voorkeur is dit de interventiespecialist in verband met continuïteit en verantwoordelijkheid voor en betrokkenheid bij het begeleidingsproces. Zorgt u er altijd voor dat u een eventuele rapportage die naar buiten gaat eerst met uw interventiespecialist voorbespreekt of voorlegt. Voeg de interventiespecialist ook toe als geadresseerde wanneer het gaat om mailcontacten. Indien het contact met externe organisaties van dien aard dreigt te worden dat de plannen van de Sociale Teams moeten worden aangepast zal dit worden besproken aan het aan- en afmeldoverleg Sociale Teams. De regie van het hulpverleningstraject wordt altijd bepaald aan het aan- en afmeldoverleg Sociale Teams! 3.7. Gebruik van de portals op Sozaweb en Sjaan De dienst SoZaWe heeft een eigen portal waarop allerlei informatie te vinden is over de verschillende onderdelen en werkzaamheden van SoZaWe. Hier staat ook informatie vermeld over de Sociale Teams. Deze informatie is niet alleen bedoeld voor de medewerkers van de Sociale Teams maar ook voor collega’s van SoZaWe. Zo kan een klantmanager die met de Sociale Teams in aanraking komt informatie verkrijgen door op de portal te kijken. Op de portal staan onder andere de door de Sociale Teams gebruikte documenten aangegeven, het handboek en de Procesinstructie Gezinsbegeleiding. De procesinstructie geeft in het kort aan hoe het proces in elkaar steekt en wanneer documenten en Gezin Centraal moeten worden ingevuld. Verder staat aangegeven wat de taakverdeling is tussen de teamchef, basiscoach en interventiespecialist. Door de procesinstructie kan snel een globaal overzicht verkregen worden van de werkzaamheden in een Sociaal Team. Het is daarom ook een handig middel om nieuwe werknemers zoals stagiaires op de hoogte te stellen van de werkzaamheden binnen een Sociaal Team. De portal is op twee manieren te bereiken: 1. via Start- SoZaWeb – Uitvoering – Inkomensportal – Overzichten en thema’s – Sociale Teams 2. via Start- SoZaWeb – Uitvoering – Werkportal – Overzichten en thema’s – Sociale Teams
Handboek Sociale Teams 29 september 2011
pagina
55
De portals kunnen ook bereikt worden via Sjaan - Ga snel naar Intern: Portals Bedrijfsbureau – Naar Inkomensportal (of Werkportal)– Overzichten en thema’s – Sociale Teams. U kunt als interventiespecialist nieuwe werknemers zoals stagiaires snel een overzicht geven van de werkzaamheden binnen een Sociaal Team door gebruik te maken van de Procesinstructie Gezinsbegeleiding. Het stroomschema geeft een snel visueel overzicht. Voor meer gedetailleerde informatie kan gebruik gemaakt worden van de begeleidende tekst. In bijlage XVIII staat de procesinstructie ook aangegeven. 3.8.
Communicatie Sociale Teams
De Sociale Teams zijn inmiddels niet nieuw meer in Rotterdam. Toch weten nog niet alle doelgroepen en samenwerkingspartners wat ze kunnen verwachten, sommige partijen zijn nog kritisch over de Sociale Teams. Ook de politiek heeft veel belangstelling voor de voortgang en resultaten van de Sociale Teams. Om tot resultaten te komen, is een goede communicatie met de gezinnen waar de Sociale Teams aan de slag gaan heel belangrijk. De medewerkers van de Sociale Teams spelen hier een belangrijke rol in. Omdat we met zoveel mensen aan dit project werken, is het goed om een aantal afspraken te maken over de communicatie over en van de Sociale Teams. In bijlage XIX worden de uitgangspunten en kernboodschappen qua communicatie aangegeven per doelgroep, alsmede de doelstellingen en de middelen. Ook wordt het persprotocol toegelicht. Afspraak is dat alle contacten met journalisten en media via de afdeling Communicatie van SoZaWe lopen.
Handboek Sociale Teams 29 september 2011
pagina
56
Bijlagen
Handboek Sociale Teams 29 september 2011
pagina
57
I.
Toelichting op typologieën van gezinnen van VJI
De volgende typologieën (categorieën) van gezinnen worden onderscheiden: 1. Orde op zaken: kwetsbare gezinnen met een of meer risicofactoren die buitengesloten dreigen te raken. Mogelijk hierbij betrokken partijen zijn maatschappelijk werk en de sociale teams. Het gaat hier om problematiek op leefgebied 1, 2 of 3. 2. Vinger aan de pols: gezin heeft geen expliciete hulpvraag en er is niet onmiddellijk actieve bemoeienis nodig, maar wel vermoeden van latente problematiek. Mogelijk hierbij betrokken partijen zijn gezinscoaches of Sociale Teams via BJZ, CJG of via DOSA. Het kan hier gaan om problemen op tenminste één van de vijf leefgebieden. 3. Stut en steun: gezinnen met chronische, hardnekkige en problematische situatie, waardoor men moeite heeft met organiseren van eigen leven. Mogelijk hierbij betrokken partijen zijn sociale teams, gezinscoaches, lokale zorgnetwerken, BJZ en CJG. Het kan hier gaan om problemen op tenminste één van de vijf leefgebieden. 4. Direct (gedwongen) hulpaanbod: gezinnen met duidelijke urgente problematiek, waarbij een hulpverleningsaanbod al dan niet op vrijwillige basis noodzakelijk is. Mogelijk hierbij betrokken partijen zijn geïndiceerde zorg, BJZ, MEE, DOSA, LZN en LTHG. Het kan hier gaan om problemen op tenminste één van de vijf leefgebieden. 5. Het Refreshmodel: voor gezinnen die nazorg nodig hebben nadat bestaande hulpverlening is afgesloten. Bij deze gezinnen is het nuttig en noodzakelijk om gedurende een bepaalde periode regelmatig langs te gaan om te bekijken of alles nog in orde is en goed gaat. Het gevaar bestaat anders dat het gezin in oude verkeerde patronen valt. Dit kan bijvoorbeeld gebeuren bij verslaafden. Het is mogelijk om enkele onderdelen van de afgeronde interventie te herhalen. De Sociale Teams bieden vanuit de basiscoachingsfunctie hulp aan drie van de hierboven beschreven categorieën gezinnen hulp. Het gaat om de zogenaamde ‘orde op zaken gezinnen’, de ‘vinger aan de pols gezinnen’ en ‘stut en steun gezinnen’. Wanneer een gezin uit de eerste twee categorieën in begeleiding wordt genomen, dan is de betrokken interventiespecialist de casuseigenaar van het gezin. Dit geldt dus niet in het geval van een stut en steungezin. Bij een stut en steungezin kan het Sociale Team ondersteuning bieden, in beginsel echter nooit langer dan een half jaar! Het aan- en afmeldoverleg Sociale Teams besluit in deze gevallen altijd hoe verder te werken met het gezin. Het aan- en afmeldoverleg Sociale Teams besluit ook welke gezinnen voor het refreshmodel (typologie 5) in aanmerking komen. De Sociale Teams kunnen hier ook voor ingezet worden. Schematisch ziet de categorisering van leefgebieden, typologieën en verantwoordelijkheden er als volgt uit (typologieën en verantwoordelijkheden):
Vinger aan de pols, Stut en steun of Direct (gedwongen) hulpaanbod, Refreshmodel Orde op zaken, Vinger aan de pols, Refreshmodel Stut of steun
Handboek Sociale Teams 29 september 2011
pagina
58
II.
Ratio achter de inzet van de Sociale Teams
Competentiegericht leren met behulp van de partnerorganisaties Het doel van het plan “Ieder kind een gezond gezin” is ieder kind in een gezond gezin te laten opgroeien en het een goede kans te geven in dit leven te groeien naar een zelfstandige volwassene. Het beperken of wegnemen van risicofactoren in de thuissituatie is belangrijk om groei mogelijk te maken. Uitgangspunt is dat binnen een gezin er een degelijke basis moet zijn. Met basis wordt dan bedoeld: een veilige omgeving met een veilig gevoel; rust en regelmaat; eten en drinken; schone kleren en een schoon huis; beschikbaarheid van activiteiten en spullen die belangrijk zijn voor de ontwikkeling van het kind zoals sport en boeken; een geschikte school en begeleiding waar noodzakelijk; begripvolle ouders die zich verantwoordelijk gedragen en die weten hoe ze op een constructieve wijze met problemen om moeten gaan. De gezinsaanpak van het Sociale Team is gericht op het op orde brengen van de basis in het gezin. Dit is géén gespecialiseerde hulpverlening. Het biedt wel een basis waarop gespecialiseerde hulpverlening (indien nodig) kan voortbouwen. Dit is de kracht van de Sociale Teams: het ondersteunen en versterken van de reeds bestaande hulpverleningsorganisaties met de nadruk op competentiegericht werken. Competentiegericht werken wil zeggen dat reeds bestaande kwaliteiten en mogelijkheden door gezinsleden worden herkend en vergroot en dat ze in de praktijk leren hoe ze deze moeten gebruiken om hun leven positief te beïnvloeden (Bolt, 2006) met als uiteindelijk doel zelfsturing. Waarom? Waarom is deze extra inzet nodig? Doordat veel bewoners over onvoldoende sociaal en cultureel 3 kapitaal beschikken, kunnen ze niet functioneren in een complexe bureaucratische samenleving. Men begrijpt die ingewikkelde maatschappij niet waardoor ze in een vicieuze cirkel zitten en niet meer uit de problemen komen. Als iemand geen brief kan schrijven, als iemand geen formulieren in kan vullen en als iemand niet de juiste vragen kan stellen aan een loket of aan de telefoon, dan is het heel moeilijk om aan te geven welke behoeften deze persoon heeft. Het huidige hulpverleningsaanbod en de standaard dienstverlening van (gemeentelijke) diensten met hun gestandaardiseerde processen en protocollen sluit onvoldoende aan bij de ondersteuningsbehoefte van deze groep burgers. Een grove analyse leert dat deze groep in Rotterdam bestaat uit zo’n 20.000 tot 30.000 gezinnen. Het gevolg is veelal ad hoc, en in te laat stadium gereageerd wordt op probleemsituaties waarbij diensten en hulpverleners met allerlei bypasses en netwerken trachten om toch tot oplossingen te komen. Behalve problemen op financieel vlak door een gebrekkige administratie, zijn er ook veel gezinnen in Rotterdam die problemen hebben op het gebied van onder andere huisvesting en opvoeding. Dit heeft een negatieve invloed op opgroeiende kinderen. Teneinde wel adequaat te kunnen reageren op probleemgezinnen, is besloten tot een integrale gezinsaanpak, gericht op het systeem van het gezin. Deze aanpak is een aanvulling op de persoonsgerichte en gebiedsgerichte aanpak. Tijdelijke versterking en gebruik maken van reeds bestaande zorgstructuur Op basis van de kennis die de GGD, Jeugdzorg, JOS en SoZaWe hebben van de achtergrondsituatie van Rotterdamse huishoudens met kinderen ( ≤ 18 jaar ) wordt geschat dat er zo’n 20.000 huishoudens zijn waar enige vorm van ondersteuning in preventieve zin noodzakelijk is. Hiervoor worden extra basiscoaches ingezet. De intensiteit van de begeleiding zal sterk variëren. Van lichte begeleiding (doorverwijzen, actief informeren en eventueel meegaan naar afspraken), tot zeer intensieve begeleiding (huishouding structureren, basis op orde brengen). Hierbij is rekening gehouden dat in deze aanpak ook zo’n 700 huishoudens in beeld komen (of al zijn) voor wie een zwaardere vorm van coaching noodzakelijk is omdat er ook een aantal persoonlijke problemen spelen die een langdurigere professionele gezinscoaching noodzakelijk maken. Ook hiervoor zullen extra gezinscoaches worden aangesteld bij de GGD (die de gezinscoaches verkrijgt vanuit Flexus Jeugdplein, CJG of Humanitas) die op verzoek van de Sociale Teams ingezet kunnen worden. Dit verzoek wordt altijd eerst besproken bij de regisserende partijen CJG, DOSA en LZN die deelnemen aan het aan- en afmeldoverleg Sociale Teams. Een verzoek tot gezinscoaching kan ook vanuit een van deze drie partijen zelf komen. De inzet van de gezinscoaches wordt gemonitord via rapportages vanuit de GGD.
3
Prof. G. van den Brink ‘Culturele contrasten’ (2006)
Handboek Sociale Teams 29 september 2011
pagina
59
De gemeente Rotterdam wil een proactieve aanpak waarbij professionals letterlijk én figuurlijk naast de burger staan. Deze gezinsgerichte aanpak heeft twee taken: 1. een tijdelijke ondersteunende component richting gespecialiseerde hulpverleners 2. preventieve ondersteuning richting gezinnen teneinde gespecialiseerde hulp wegens zware problematiek in het gezin (verslaving, geweld etc.) te voorkomen. De eerste taak is om ondersteunend aan, en in nauwe samenwerking met alle partijen (LZN, CJG, DOSA, Maatschappelijk Werk en scholen die professioneel betrokken zijn bij deze huishoudens), ervoor te zorgen dat alle basale zaken binnen huishoudens op orde zijn, en dat ouders in staat zijn om na een periode van coaching zelfstandig de zaken te regelen die noodzakelijk zijn om een goede opvoeding en ontwikkelingskansen voor de eigen kinderen te kunnen garanderen. Hiermee wordt ook een intensievere inzet mogelijk gemaakt voor huishoudens die nu al in beeld zijn, maar waaraan vanwege competentiegebrek niet voldoende ondersteuning geboden kon worden. De tweede taak is door een meer preventieve inzet te voorkomen dat huishoudens die momenteel nog niet ondersteund worden, maar die wel ondersteuning kunnen gebruiken bij de opvoeding of bij het op orde krijgen van basale zaken binnen het huishouden, in de toekomst in problemen gaan komen. Door deze taken kunnen gespecialiseerde hulpverleners beter hun werk doen én wordt het ontstaan van nieuwe “probleemgezinnen” voorkomen. Hierdoor wordt de bestaande zorgstructuur meer sluitend gemaakt en versterkt. Versterking van de backoffice organisatie en samenwerking met de netwerkpartners De backoffice organisatie Een verdergaande professionalisering, kennisdeling en een cultuuromslag is nodig om de zorgketen sluitend te maken en te versterken De cultuuromslag bij professionals en organisaties ligt in het zeer vroegtijdig handelen op meerdere probleemgebieden van het gezin. Hiermee kan bij tijdige interventies de spiraal van ellende en armoede in een gezin worden doorbroken en veel zwaardere en duurdere zorg voor het kind worden voorkomen. Met een gemeenschappelijke interventiestrategie wordt bereikt dat samen aan één doel gewerkt wordt: een eerlijke kans voor het kind in een gezond gezin. De backoffice is straks ingericht op maatwerk, waarbij de inzet van diensten en externe organisaties is afgestemd op de noodzakelijke hulp aan gezinnen. Er zijn afspraken gemaakt over de ondersteuning van de Sociale Teams door de backoffice bij het oplossen van de gezinsproblemen. Hierbij is de inzet om samen met de gezinnen op een effectieve manier de hulpvraag te stellen bij de juiste instantie en hen hierbij te leren hoe zij dit in de toekomst zelf kunnen regelen. De inzet is dus niet om snel en met voorrang problemen namens de gezinnen op te lossen. Ze moeten het in het kader van competentiegericht dat zelf op een goede manier leren doen. Bij de backofficeafspraken zijn ook woningbouwcorporaties en energiemaatschappijen zoals Eneco betrokken. Door middel van convenanten is bepaald dat gezinnen bij betalingsachterstanden niet zomaar meer uit huis gezet kunnen worden door woningbouwcorporaties. En energiemaatschappijen zoals Eneco kunnen niet in een keer overgaan tot het afsluiten van electriciteit en gas indien van wanbetaling sprake is. Dit geeft aan dat niet alleen gemeentelijke organisaties meewerken met het inrichten van de backoffice, maar dat hierbij ook semi-publieke en private organisaties betrokken zijn. Zie ook pargraaf 3.7 Samenwerking met de netwerkpartners Om op een juiste manier samen te werken met alle netwerkpartners is een samenwerkingsovereenkomst gesloten tussen belangrijke partijen. In eerste aanleg zijn er vijf partijen die zich committeren aan de samenwerkingsovereenkomst, te weten de Sociale Teams, de Centra 4 voor Jeugd en Gezin, de Lokale Zorgnetwerken , de Deelgemeentelijke Organisaties Sluitende Aanpak en het Bureau Jeugdzorg. Gezamenlijk vormen zij een systeem om probleemgezinnen in de zorg te krijgen en bij tijdige signalering te ondersteunen.
4
Met Lokaal Zorgnetwerk (LZN) wordt tevens inbegrepen het Lokaal Team Huiselijk Geweld (LTHG)
Handboek Sociale Teams 29 september 2011
pagina
60
Op termijn is het belangrijk en wenselijk dat ook andere partners op het terrein van zorg aan (probleem)gezinnen en volwassenenzorg zich aan de samenwerkingsafspraken committeren, bijvoorbeeld het Algemeen Maatschappelijk Werk en de brede scholen in de vorm van Zorg Advies Teams (ZAT’s). De brede scholen spelen een belangrijke rol bij het zorgen voor goede opgroei- en ontwikkelmogelijkheden voor kinderen. In deze scholen wordt namelijk niet alleen gezorgd voor onderwijs maar ook voor andere mogelijkheden voor kinderen om zich lichamelijk en geestelijk te ontwikkelen. Een school wordt altijd op de hoogte gesteld wanneer leerlingen in een traject zitten van een Sociaal Team. Dit is met name belangrijk wanneer de ouders/verzorgers van een kind weigeren een traject in te gaan van de Sociale Teams. De school biedt dan een mogelijkheid te bekijken hoe het met de kinderen in het gezin gaat. Dit kan teruggekoppeld worden naar het aan- en afmeldoverleg Sociale Teams via het CJG. De kinderen binnen een gezin zullen dan in elk geval binnen de keten van samenwerkende partnerorganisaties een onderwerp van bespreking blijven.
Handboek Sociale Teams 29 september 2011
pagina
61
III.
Culturele aspecten
Individueel en collectief georiënteerde culturen De Sociale Teams gebruiken een gezinsgerichte aanpak om gezinnen vaardigheden aan te leren voor het zelfstandig kunnen participeren in de samenleving. Voor mensen uit collectief georiënteerde culturen is het gezin nog veel meer een systeem waarin elk gezinslid invloed heeft op andere gezinsleden dan mensen uit individueel georiënteerde culturen. Dit heeft te maken met de manier waarop de leden van de gezinnen zich zien ten opzichte van de andere leden van het gezin en de buitenwereld. Binnen Nederland is een individueel gerichte cultuur dominant. In deze cultuur staat zelfontplooiing en onafhankelijkheid centraal. Er wonen in Rotterdam echter ook veel mensen met een achtergrond die collectief georiënteerd genoemd kan worden. Deze mensen stellen loyaliteit aan de groep en afhankelijkheid van de groep boven het individueel welbevinden. Kwetsbare gezinnen zouden met een dergelijke achtergrond makkelijk opgevangen moeten kunnen worden door het netwerk van familieleden en vrienden (denk aan de uitspraak “it takes a village to raise a child”). Dit netwerk is echter niet altijd aanwezig en dan zijn gezinnen op zichzelf aangewezen. Het is dan erg belangrijk dat de individuele gezinsleden zich ook zien als individuen met mogelijkheden en dat ze niet volledig afhankelijk hoeven te zijn van de buitenwereld om voor hun behoeften te zorgen. De overheid wordt dan ook niet meer gezien als een middel om uit problemen te geraken. Een belangrijke voorwaarde voor het zien van eigen mogelijkheden is zelfreflectie. Om de eigen mogelijkheden in te zien, moet iemand in staat zijn met zichzelf in dialoog te gaan. We spreken dan over een intern dialoog. Indien dit niet gaat of moeilijk is, is het ook moeilijk iemand in te doen zien wat de eigen mogelijkheden en wensen zijn. Individuen steunen dan teveel op de eigen familie en het eigen gezin om beslissingen te nemen. De onderlinge verhoudingen zijn in dergelijke samenlevingsverbanden echter niet altijd positief. Dit kan negatieve gevolgen hebben voor het opgroeien van kinderen. Zo kan een schaamtecultuur nadelig zijn voor het erkennen van fouten, het erkennen van fouten kan echter funest zijn om uit problemen te komen. Binnen een schaamtecultuur zal een probleem niet bestaan zolang dit probleem niet erkend wordt. Erkenning zou namelijk schaamte met zich meenemen en dit ontwricht de onderlinge afhankelijkheidsrelaties binnen een gezin. Uit angst hiervoor kunnen problemen lange tijd ongehinderd blijven bestaan. Dit is een mechanisme met mogelijk negatieve gevolgen voor opgroeiende kinderen. Basiscoaches en interventiespecialisten dienen rekening te houden met de mogelijke aanwezigheid van dergelijke mechanismen in gezinnen die komen uit een schaamtecultuur. Zoals eerder beschreven gaan we uit van een gezinsgerichte benadering. Het gezin wordt hierin gezien als een systeem waarin het functioneren van het ene gezinslid niet los gezien kan worden van het functioneren van een ander gezinslid. Dit gaat bij gezinnen uit een collectief georiënteerde cultuur nog veel meer op dan bij gezinnen uit een individueel gerichte cultuur. In een land als Nederland is individuele zelfontplooiing en onafhankelijkheid van individuen een groot goed. Dit wordt dan ook gestimuleerd en mensen die onafhankelijk zijn, worden bewonderd. In collectief georiënteerde samenlevingsverbanden wordt daarentegen loyaliteit aan de familie (clan, dorp) en dienstbaarheid aan de familie als een groot goed gezien. Personen ontlenen hun persoonlijke identiteit aan de familie, het is daarom van groot belang dat elke vertegenwoordiger uit de familie zich op de juiste wijze gedraagt. Gedragscodes worden extern bepaald en geven aan wat eervol en niet eervol gedrag is. Het gevoel van eigenwaarde wordt hieraan ontleend met als gevolg dat ieder gezinslid elkaar controleert op het uiten van het juiste gedrag. Reputatie en status zijn erg belangrijk. Het gaat om de sociale (externe) erkenning van de aanwezigheid van een interne moraliteit die tot uiting komt in eervol gedrag en dit gedrag betrekt de gehele groep. Ongewenst gedrag wordt extern “geregistreerd” en aangepast. De angst om schaamte te voelen, veroorzaakt door oneervol gedrag dat gezien is door de buitenwereld, werkt als een controlemechanisme. In individueel gerichte samenlevingen daarentegen, wordt het gevoel van eigenwaarde meer bepaald door wat het individu van zichzelf denkt. Alhoewel externe beoordeling wel een rol speelt is deze vergeleken met een collectief georiënteerde samenleving veel minder belangrijk. Het controlemechanisme komt niet van buitenaf maar veel eerder van binnenuit. Er is hier veel eerder sprake van een schuldcultuur. Het gaat om schuld die intern gevoeld wordt. Hier kan in tegenstelling tot een collectief georiënteerde samenleving veel meer over gepraat worden.
Handboek Sociale Teams 29 september 2011
pagina
62
In een schaamtecultuur kan dit niet of veel moeilijker. Erover praten zou betekenen dat de aanwezigheid van ongewenst gedrag erkend wordt en dit heeft schaamte als gevolg. Iets dat vermeden moet worden. Voor basiscoaches en interventiespecialisten kan het handig zijn te weten welke achtergrond een cliënt heeft. De Sociale Teams gaan uit van een gezinsgerichte benadering. Het functioneren van het ene gezinslid/familielid kan niet los gezien worden van het functioneren van het andere gezinslid/familielid. Dit geldt nog sterker bij mensen uit een collectief georiënteerde samenleving. Indien een beroep wordt gedaan op zelfontplooiing en zelf richting geven aan het leven, kan dit averechts werken bij mensen uit een collectief georiënteerde samenleving. Deze mensen zijn gewend dat de familie alles regelt. Bij afwezigheid van de familie of een slecht functionerende familie vallen ze terug op eigen kracht. Dit zijn ze in sommige gevallen niet gewend. Een hulpverlener moet hierop inspelen door dergelijke cliënten bijvoorbeeld in “eigen, interne dialoog” te laten gaan (wie ben ik, wat kan ik, wat wil ik?). Rol van de (afwezige) vader in de opvoeding In de traditionele Nederlandse gezinnen worden kinderen opgevoed door een moeder én een vader. Beide met hun specifieke (voorbeeld)rol in het gezin. Opvallend veel van de gezinnen die bij ons worden aangemeld zijn eenoudergezinnen waarin de vader(s) van de kinderen geen directe rol (meer)vervullen in deze gezinnen. Soms zijn vaders al voor de geboorte van de kinderen uit beeld geraakt, maar soms ook recenter ergens gedurende de eerste levensjaren van de kinderen. Soms is dit een bewuste keuze (matriarchale culturen), maar in andere situaties is deze situatie zo onbedoeld ontstaan. Moeder vervult in deze gezinnen bijna alle rollen, ook die van de kostwinner. Dit geeft extra druk, extra verantwoordelijkheid, en maakt de opvoedingssituatie kwetsbaar (moeder kan niet uitvallen). Buiten al de praktische consequenties, is het ontbreken van een vaderfiguur in deze gezinnen ook van invloed op de ontwikkeling van de kinderen. In de intakegesprekken moet hier extra aandacht aan besteed worden. Wat vindt moeder ervan dat zij overal alleen voor staat? Hoe staat zij tegenover het vertrek / verlies van haar partner? Hebben de kinderen behoefte aan een “vader”, en is er iemand die deze rol (kan) vervullen / vervult? Zijn er nieuwe partners in beeld die een invloed hebben op de opvoeding? Opgroeien in een eenoudergezin kan natuurlijk prima. “Alles beter dan opgroeien in een gezin waarin altijd ruzie en spanning is tussen beide ouders” zeggen kinderen vaak wanneer zij terugkijken op een turbulent verlopen scheidingsperiode, maar toch is het goed om door te vragen naar de consequenties die er kunnen zijn omdat er maar één ouder aanwezig is. In sommige (matriarchale) culturen is de “afwezige vader” bijna een “fact of life”. Punt is wel dat kinderen uit deze culturen, hier in Nederland opgroeien in een omgeving waarin veel van hun leeftijdgenootjes wél opgevoed worden door beide ouders. Zonder een vader-voorbeeld moeten zij zich ook kunnen bewegen, zich gedragen, in een omgeving waarin een vader wel invloed heeft op het gezinsleven. Geen onoverkomelijk probleem, maar wel een punt van aandacht. Het opgroeien zonder vader (moeder) lijdt niet automatisch tot hechtingsproblemen, lijdt niet automatisch tot emotionele stoornissen, lijdt niet tot normloosheid in het gezin, omdat op heel veel ander manieren, door andere betekenisvolle volwassenen in de omgeving van het kind, rollen overgenomen kunnen worden. Ook de rolverdeling tussen ouders is in de gezinnen met twee ouders ook sterk een verandering onderhevig. De tijd van de meer traditionele verdeling tussen vader (werk, gezinsinkomen) en moeder (zorgtaken, huishouden) ligt definitief achter ons. De opvoedkundige rol van beide ouders is meer een zaak geworden van onderlinge taakverdeling en afspraken, dan dat dit nog gebaseerd is op een traditionele rolverdeling. Maar van taakverdeling in een eenoudergezin is per definitie geen sprake. Als coach moet je er dus bewust van zijn dat een deel van de problematiek waarmee het gezin kampt (mede-)veroorzaakt wordt door het ontbreken van de partner (man / vrouw).
Handboek Sociale Teams 29 september 2011
pagina
63
Midden-en Oost Europeanen Voor gezinnen is het belangrijk dat de meest basale zaken op orde zijn gebracht. Kinderen kunnen pas op een gezonde manier opgroeien als de basis in orde is. Ouders kunnen met hun ondersteuningsvragen terecht bij veel verschillende instanties. Dit geldt echter niet voor ouders zonder geldige verblijfsstatus. In Rotterdam wonen veel gezinnen die vanwege hun (ontbrekende of beperkende) verblijfsstatus geen recht heeft op de diensten of ondersteuning van overheidsorganisaties. Zo kent Rotterdam van oudsher relatief veel illegalen en sinds een aantal jaren ook een grote groep Midden- en Oost-Europeanen (MOE-landers), waaronder ook gezinnen met opgroeiende kinderen. Samen met het gezin bouwen aan een toekomst in Nederland, Rotterdam is niet aan de orde, maar toch mogen de kinderen uit deze gezinnen niet verwaarloosd worden. Welke ondersteuning wel en welke niet gegeven kan worden is afhankelijk van het type verblijfstatus. Voor de groep MOE-landers is dit complex, verblijf en recht op overheidsvoorzieningen is afhankelijk van de nationaliteit, het moment van toetreding tot Europa, van het hebben van werk en / of werkvergunning. Indien een Sociaal Team een dergelijk gezin voorgedragen krijgt, moet contact gezocht worden met Stedelijke Zorg. Dit onderdeel van SoZaWe heeft veel kennis in huis over regelgeving met betrekking tot mensen uit de genoemde landen.
Handboek Sociale Teams 29 september 2011
pagina
64
IV.
Bejegening van de gezinnen Respectvol, nabij, neutraal, positief, oplossingsgericht en open
De Sociale Teams werken op basis van vertrouwen samen met de gezinnen. De houding van de basiscoaches en interventiespecialisten naar de gezinnen toe is van groot belang voor het doen slagen van het hulpverleningstraject. Respectvol gedrag Een respectvolle bejegening van de gezinnen is een zeer belangrijk onderdeel van de methodiek. Als mensen respectvol behandeld worden ontstaat een sfeer waarbinnen gedragsverandering mogelijk is. Basiscoaches en interventiespecialisten dienen zich daarom respectvol en open op te stellen naar de gezinnen. Omgekeerd verwachten wij dit echter ook voor het gedrag van de gezinnen, zowel naar de medewerkers Sociale Teams, als naar medewerkers van andere organisaties toe waarmee contact opgenomen wordt tijdens het hulpverleningtraject. Het op respectvolle wijze bij elkaar brengen van burgers en medewerkers van organisaties, zorgt er voor dat het werken aan oplossingen makkelijker wordt. Nabijheid Een ander element dat in het contact met gezinnen van belang is, is nabijheid. Het sociaal isolement, waarin relatief veel gezinnen uit achterstandswijken vaak verkeren, wordt dan doorbroken. Door er te zijn voor gezinnen, vinden deze hun kracht weer terug en zijn verbeteringen mogelijk. Dit laat echter onverlet dat vanaf het begin van de begeleiding gezinnen duidelijk moet worden gemaakt dat ze zelfsturend moeten worden. Nabijheid is dus geen doel op zich maar is noodzakelijk voor competentiegericht leren. Neutraal gedrag Een ander belangrijk facet van bejegening van de gezinnen, is neutraliteit, met andere woorden onbevooroordeeldheid. Heel vaak is er bij de gezinnen een negatieve geschiedenis met de overheid en hulpverlening, vol met verwijten en mislukkingen. Om de gezinnen te helpen is teveel gerichtheid op het verleden niet gunstig. Positief, oplossingsgericht De focus ligt op oplossingen en niet op problemen. Blijf niet te lang bezig met alle zaken die in het verleden niet goed zijn gegaan. Uiteraard is het belangrijk om goed zicht te krijgen op de problemen die er zijn, door het gezin zelf worden ervaren maar kijk vooral ook naar zaken die wel goed gaan en welke competenties in gezinnen aanwezig zijn die van belang kunnen zijn bij het samen oplossingsgericht aan de slag gaan. Vermeldt daarom in het persoonlijk begeleidingsplan naast de problemen, juist ook de zaken die goed gaan. Hiermee wordt het gezin geholpen om de eigen kwaliteiten, de eigen kracht te ontdekken welke gebruikt kunnen worden bij het zelf op de rails krijgen en houden van het eigen gezinsleven. Openheid Alle maatregelen, ook negatieve, worden in openheid met het gezin besproken. Leren vraagt om vertrouwen en vertrouwen vraagt om transparantie en duidelijkheid.
Handboek Sociale Teams 29 september 2011
pagina
65
V.
Specifieke aandachtspunten leefgebied 2: Opvoeding, ouder-kind relatie, ontwikkelingskansen kinderen
Inleiding Gaat het goed met de kinderen? Dit is het belangrijkste vraag voor de gezincoach bij de beoordeling van de situatie binnen een gezin. Gaat het goed met de opvoeding van de kinderen, met de ontwikkelingskansen voor de kinderen? Als het huishouden niet op orde is en ouder(s) stress ervaren, en veel tijd kwijt zijn om alle primaire zaken te regelen (inkomen, schulden, brood op de plank, huisvesting,..) dan gaat dit vast ten koste van de aandacht die door hen aan de kinderen besteed kan worden. Kan, hoeft niet. Ook in relatieve armoede, kunnen kinderen van hun ouders voldoende aandacht en liefde krijgen om gelukkig te kunnen opgroeien. Omgekeerd is opgroeien in welvaart, en in een goed georganiseerd huishouden geen garantie voor een gelukkige jeugd, en voldoende / goede aandacht van je ouders. Wat is dat “een goede opvoeding”, “voldoende aandacht”, wat vinden de ouder(s) en kinderen hier zelf van? Kijken we alleen naar de opvoeding die door de ouders gegeven wordt, of ook naar alle anderen factoren (betekenisvolle “derden”, opvoeding op school, specifieke belemmerende factoren….) die van invloed zijn op de ontwikkeling van kinderen> Wat zijn de intenties van de ouders met de opvoeding (inzet om op te voeden tot zelfstandige evenwichtige personen, of gaat het alleen om het in standhouden van het ouderlijk gezag en disciplinering) en wanneer doet een ouder het eigenlijk “goed”? Allemaal vragen waar je als coach bij de ondersteuning van de gezinnen mee te maken krijgt. Onze inzet is niet primair gericht op hulpverlening aan de ouder(s) maar primair gericht op noodzakelijk ondersteuning van het gezin vanuit het belang voor de kinderen in het gezin. Alleen met de ouder(s) in gesprek gaan is dus niet voldoende. Als de ouder(s) onvoldoende aandacht hebben voor de opvoeding van de kinderen moeten wij met onze inzet als het ware de stem van het kind kunnen zijn. Samen met de ouder(s), met het gehele gezin aan de slag om de zaken te regelen in het belang van de ontwikkelingskansen van de kinderen. In het handboek is al kort aangegeven waar we bij de beoordeling van de situatie op dit “tweede leefgebied” naar kijken. In deze bijlage wordt een aantal aspecten verder uitgewerkt, en wordt aangeven hoe je als coach zaken samen met de ouder(s), het gezin kan aanpakken. De intake, hoe krijg je zicht op opvoedingssituatie Het goed zicht krijgen op de opvoedingssituatie, en op de ontwikkelingskansen voor de kinderen in een gezin is de kernopgave voor de sociale teams. Als het goed gaat met de kinderen, en als de relatie tussen ouder(s) en kinderen goed is, is er geen reden om ondersteuning te bieden. In dit soort situaties kan het gezin wellicht wel hulp gebruiken maar hoeft deze niet geleverd te worden door een gezinscoach. Voor onze intake maken we gebruik van ons intakeformulier en checklist met aandachtspunten waarop veel (mogelijke) vragen en aandachtspunten staan aangegeven voor de intakegesprekken. Deze formulieren dienen alleen ter ondersteuning, en we hebben afgesproken om het gesprek met ouders open in te gaan (formulieren later op kantoor invullen), en de ouders zelf aan het woord te laten. In een open gesprek, door het stellen van open vragen, zien te achterhalen hoe het gaat met de opvoeding, of de ouder tevreden is over zijn / haar relatie met de kinderen, en met de ontwikkeling van de kinderen. Dit doe je door algemene vragen te stellen. Vragen hoe het met de kinderen gaat, hoe ze het op school doen (als ze daar al de leeftijd voor hebben), of ze het naar hun zin hebben op school, of ze leuk met elkaar kunnen spelen, of de ouder het een leuke buurt vindt voor de kinderen om in op te groeien, of de kinderen luisteren naar de ouder(s), welke dingen ze samen doen in hun vrije tijd, of er belangrijke afspraken / regels zijn gemaakt waar ze zich aan moeten houden, of ze meehelpen in het huishouden en zo ja, wat voor dingen ze dan doen, waar de ouder het meest trots op is, wat ze de “leukste eigenschap” van zoon / dochter vinden, en of er dingen zijn waar ze zich zorgen om maken etc. Niet alleen focussen op de mogelijke problemen, en daarop doorvragen, maar vooral ook vragen naar de positieve kanten. Hierbij gaat het niet alleen om het achterhalen van de feitelijke situatie, maar ook om het gevoel dat de ouder hierbij heeft. Als ouder(s) ergens enthousiast over vertellen of aangeven zeer tevreden te
Handboek Sociale Teams 29 september 2011
pagina
66
zijn met de ontwikkeling van de kinderen, durf hen dan ook te complimenteren. Ook moet je proberen te achterhalen of er naast de ouders en eigen broer(s) zus(sen), dus de directe gezinsleden, nog andere personen zijn die voor de ontwikkeling van de kinderen van belang zijn. Wie zijn dit, en praten de ouder(s) wel eens met deze personen over de ontwikkeling van de kinderen? Zijn de kinderen enthousiast over hun juffrouw of meester, hebben de kinderen nog ooms of tantes, opa’s oma’s waar ze dol op zijn, hebben ze goed contact met de meester / juf? Als je aan je zoon / dochter zou vragen wie ze als de belangrijkste persoon in hun leven zien (na u uiteraard) wie zouden ze dan noemen (relatie met vriendjes, vriendinnetjes)? etc. Als de ouder verderop in het intakegesprek aangeeft zich wél zorgen te maken bij voorbeeld over de band met (een van) de kinderen, over de onderlinge afstemming tussen de ouders als het om de opvoeding gaat (zitten de ouders op één lijn?), of over bepaald gedrag van de kinderen, dan vraag je daarop wél door totdat voldoende helder is wat het probleem precies is, of dat duidelijk is wat de gevolgen (kunnen) zijn van het probleem. Niet alles hoeft in één gesprek op tafel te komen. Als de ouders het lastig vinden om vragen te beantwoorden of het lastig vinden om met voorbeelden te komen van de problemen die zij aangeven, kan je altijd afspreken dat de ouder die week een lijstje gaat bijhouden voor het volgende gesprek. Misschien vindt de ouder het wel leuk om per kind een lijstje te maken van de leukste eigenschappen en van de punten in het gedrag van het kind waarover de ouder zich zorgen maakt. Of om een lijstje op te stellen met alle afspraken die al gemaakt zijn over de onderlinge omgangsvormen, of die de ouder graag zou willen maken. Als ouders zich al op zo’n manier willen inzetten om de eigen situatie te beschrijven, geeft dit al aan dat de bereidheid van de ouder om samen te werken aan het begeleidingsplan dat nog opgesteld moet gaan worden waarschijnlijk groot zal zijn. In de intake kijken naar opvoeding en ontwikkelingskansen van kinderen, doe je dus door in gesprek te gaan met de ouder(s), en hen aan te spreken in hun rol als “opvoeder” binnen het gezin. Niet in alle gevallen zullen ouders open staan om dit soort zaken direct, en in alle openheid, met een nieuwe gezinscoach die ze nog nauwelijks kennen te bespreken. Eerst zal het vertrouwen moeten worden gewonnen. Wellicht moet je eerst aan de slag gaan met meer praktische ondersteuning (de zaken op leefgebied 1 en 3) om dit vertrouwen te kunnen winnen. Je hoeft soms ook niet eens te vragen hoe het met de kinderen gaat, of naar de band die ouder(s) met het kind hebben, om zaken te kunnen constateren. Hangen er foto’s van kinderen op prominente plaatsen in het huis die aangeven dat ouders best trots zijn op de kinderen, is er met de inrichting van het huis rekening gehouden met (jonge) kinderen; de speelhoek in de kamer, speelgoed, box, …., hoe zien de kinderkamers eruit, zijn de voor het kind gevaarlijke spullen goed opgeborgen, zit er een hekje voor de trap, etc. Ook op basis van dit soort observaties kan je een beeld krijgen over de band tussen ouders en kinderen. Nog beter om bij een tweede gesprek langs te komen op een tijdstip dat de kinderen (uit school) thuis zijn. Alleen kijken naar het onderlinge gedrag (ouder –kind, maar ook tussen de kinderen onderling) leert al veel, en levert openingen om op een minder gekunstelde manier over “opvoeding” te praten. Op zich is het goed om ook de kinderen zelf te betrekken bij het gesprek maar laat de ouder daarbij wel aangeven wanneer en hoe dit gebeurt. Kinderen mogen uiteraard niet uitgehoord worden over zaken waarover de ouder(s) niet zelf met je in gesprek willen gaan. Dit doet dus een beroep op je tact. Als ouders helemaal niet met je in gesprek willen “over de kinderen” omdat ze je als vertegenwoordiger van de “overheid” op een afstand willen houden (wantrouwen) of laten blijken dat ze je alleen maar nodig hebben voor materiële zaken (huis, geldzaken), dan zal je wel duidelijk moeten maken dat in gesprek gaan over de kinderen voor ons er wel bij hoort. Als je dingen weet (zorgsignaal dat aanleiding was voor je bezoek) of ziet die duidelijke indicatoren zijn van opvoedingsproblemen, of van ontwikkelingsachterstanden moet je de ouder(s) zelf op respectvolle manier confronteren met deze informatie. Bijvoorbeeld: “Ik heb gehoord van de school van … dat het de laatste tijd niet zo goed gaat met…., ik ben wel benieuwd of u dit ook heeft opgemerkt “. “U geeft dan wel aan dat er geen problemen zijn, maar ik zie dat de kinderen niet allemaal een eigen bed hebben, hoe doet u dat dan met slapen”. “U geeft aan dat … een hele lieve jongen is maar hoe verklaart u dan dat hij al twee keer door de politie is opgepakt vanwege….”. Confronteren kan ook op een respectvolle manier. Problemen die je wél signaleert niet bespreken omwille van het behoud van de hulpverleningsrelatie is niet verstandig. Uiteraard moet altijd gezorgd worden voor een goede timing van je interventies. En nog twee algemene regels: 1. Spreek niet in algemene termen over opvoedingsproblemen, maar zoveel mogelijk in termen van gedrag.
Handboek Sociale Teams 29 september 2011
pagina
67
2. Opvoeden heeft veel te maken met achterliggende normen en waarden, laat die van jezelf in de intake fase nog geen rol spelen, maar probeer te achterhalen vanuit welke achterliggende normen en waarden de ouder(s) invulling geeft aan de eigen ouderrol. Opvoeding, invloed op gedrag van kinderen Ouders die het beste voor hebben met hun kinderen zullen niet alleen gericht zijn op de beïnvloeding van het gedrag van het kind (straffen, belonen, aandacht geven, instrueren, grenzen stellen,…) maar zijn vooral gericht op de ondersteuning die nodig is om het kind te laten uitgroeien tot een zelfstandig persoon die voor het nemen van de juiste beslissingen de ouders (op termijn) niet meer nodig heeft. Durven “loslaten “, “ruimte geven om te experimenteren” is daarom ook een essentieel onderdeel van het ouderschap. Een goede ouder is niet alleen bezig met “platte gedragsbeïnvloeding” maar heeft een empathische band met het kind, geeft het voldoende aandacht, praat met zijn kind op een niveau dat passend is voor de ontwikkelingsfase waarin het kind zit, legt uit, doet voor, en praat over de “waarom” vragen, over de effectiviteit van bepaald gedrag, over achterliggende normen en waarden etc. Opvoeden is dus meer dan gedragsbeïnvloeding alleen. Hierbij hoeft de ouder niet voor alles in gesprek te gaan met het kind (“waarom ? Nou daarom” of “omdat ik dat zeg”, kan natuurlijk best). Opvoeding van kinderen is vooral gebaat bij duidelijkheid. Juist om die reden is het goed als ouders praten in termen van (gewenst en ongewenst) gedrag. Het wordt er voor kinderen niet duidelijker op als je als ouder zegt dat je wilt dat ze lief zijn, of dat ze luisteren, want voor een kind zijn dat verwarrende boodschappen (ben ik nu niet lief dan, ik hoor toch alles,…), je bereikt veel meer wanneer je aangeeft aan welk gedrag je je als ouder stoort of welke gedrag je van je kind in deze situatie verwacht. Hou op met je zusje te plagen, en eet je boterham op want je moet zo weer naar school. Ik vroeg je om buiten te gaan spelen en nu blijf je toch weer achter de computer hangen. Je luistert dus niet. Sluit de computer af, pak je voetbal en ga naar buiten. Veel duidelijker. Ook in onze gesprekken met ouders is het daarom goed om niet over algemene opvoedingsproblemen te praten, maar om zoveel als mogelijk de vertaalslag te maken naar concreet gedrag dat de ouder zou willen veranderen, of het kind juist zou willen aanleren. “Supernanny” Eén van de interventies die in dit kader nadrukkelijk tot het arsenaal van de interventiespecialist van het Sociaal Team moet worden gerekend is de “Supernanny-methode”. De supernanny-methode kent tien basisregels voor gezinssituaties met baby’s, en opgroeiende peuters en kleuters. Deze kunnen ook gemakkelijk worden omgezet naar oudere kinderen, de klassensituatie in het primair onderwijs en het voortgezet onderwijs en volwassenen/ouders. Deze aanpak is een populaire versie van ook in Nederland beproefde interventies waarbij ouders worden gewezen op de goede kanten van het gedrag van hun kinderen, maar ook op falende interacties tussen opvoeders en kinderen. Het gaat bij deze aanpak vaak om ouders die open staan voor hulp. De 10 basisregels zijn de volgende: 1. Prijzen en belonen: De beste beloningen zijn aandacht, complimenten en liefde. Snoep en cadeautjes zijn niet nodig. Stickers, stempels of een bijzonder uitstapje kunnen helpen bij het ondersteunen van goed gedrag. 2. Consequent zijn: Ga een vaste regel niet veranderen omwille van de rust of omdat je er zelf last van hebt. Zorg ervoor dat iedereen – inclusief je partner en andere verzorgers – zich aan dezelfde regels houdt. Een regel is een regel is een regel. 3. Routine: Zorg voor een opgeruimd huis en regelmaat. Vaste tijden voor opstaan, eten en naar bed gaan zijn belangrijk. Je mag best af en toe afwijken van een vast patroon, bijvoorbeeld als je op vakantie bent. Beschouw het als een kader. 4.Grenzen: Kinderen moeten weten dat er grenzen zijn aan hun gedrag – wat wel kan en wat niet. Jij moet de regels bepalen en vertellen wat je van hun verwacht. 5. Discipline: Je kunt je alleen aan die grenzen houden met discipline. Dat betekent dat je op een strenge en rechtvaardige manier toezicht moet houden. Misschien zijn een gezaghebbende toon en een waarschuwing al voldoende om boodschappen over te brengen. Zo niet, dan kun je andere technieken gebruiken waarbij geen sprake is van straf.
Handboek Sociale Teams 29 september 2011
pagina
68
6. Waarschuwingen: Er zijn twee soorten waarschuwingen. De ene gebruik je om een kind te vertellen dat er iets op stapel staat – je bent de Sprekende Klok die waarschuwt dat het zo bedtijd is, of dat er straks een boterham op tafel staat. Met de andere wijs je op foutief gedrag. Daarmee geef je het kind de gelegenheid zijn gedrag te corrigeren zonder strafmaatregelen te treffen. 7. Uitleg: Een klein kind snapt niet hoe het zich moet gedragen als jij hem dat niet vertelt. Breng de boodschap in woord en gebaar over. Ga niet argumenteren en houd het simpel – noem de dingen bij de naam. Als je een kind gehoorzaamheid bijbrengt, leg dingen dan uit op een manier die past bij zijn leeftijd. Vraag of je kind snapt waarom iets niet mag: dan weet je zeker dat het doorgedrongen is. 8. Zelfbeheersing: Blijf kalm. Jij bent de ouder en jij hebt het voor het zeggen. Beantwoord een driftbui niet met een woedeaanval en ga niet terugschreeuwen als er geschreeuwd wordt. Jij bent hier de volwassene. Laat je niet door het kind op de kast jagen. 9.Verantwoordelijkheid: De kindertijd staat in het teken van opgroeien. Geef je kinderen dus de gelegenheid kleine, uitvoerbare dingen te doen om hun zelfvertrouwen te stimuleren en de noodzakelijke vaardigheden op te doen. Betrek hen bij het gezinsleven. Zorg echter wel dat je verwachtingen reëel zijn: bij te hoge verwachtingen kunnen ze niet anders dan mislukken. 10. Ontspanning: Quality time is belangrijk voor iedereen, ook voor jou. Breng je kind bij het naar bed gaan tot rust door een verhaaltje te vertellen en te knuffelen. Zorg dat jij, je partner en jullie andere kinderen ieder hun portie aandacht krijgen. Het 'Triple P' programma (Positief Pedagogisch Programma) Veel pedagogische programma’s zijn gebaseerd op de toepassing van een beperkt aantal kernpunten in de opvoeding. Het 'Triple P' programma (Positief Pedagogisch Programma), is wetenschappelijk onderbouwd en al in vele landen met succes toegepast. Het programma is gericht op de ondersteuning van ouders met kinderen van 0 tot 16 jaar in de opvoeding. Het is het een laagdrempelig programma bedoeld om gedragsproblemen bij kinderen te voorkomen. Ook in Nederland wordt het programma in vele gemeenten, door veel verschillende organisaties en professionals met succes toegepast. Hieronder staan de vijf “basisprincipes”. Kinderen een veilige en stimulerende omgeving bieden In de eerste plaats is het belangrijk dat een omgeving kinderen veiligheid biedt, zowel emotioneel (beschikbaar zijn als ouder) als fysiek (gevaarlijke situaties voorkomen). Daarnaast is het belangrijk dat kinderen voldoende ruimte en stimulans krijgen om zich te ontwikkelen. Kinderen die lekker spelen vervelen zich niet en lopen minder kans gedragsproblemen te ontwikkelen. Kinderen laten leren door positieve ondersteuning Positieve aandacht en aanmoediging van hun ouders motiveren een kind om nieuwe dingen te leren en hun vaardigheden verder te ontwikkelen. Als ouders waardering tonen voor de dingen die hun kind goed doet is de kans bovendien groter dat het kind zich vaker zo zal gedragen. Een aansprekende discipline hanteren Een aansprekende en positieve discipline houdt in dat ouders snel reageren als hun kind zich niet goed gedraagt, in plaats van af te wachten of het gedrag vanzelf ophoudt. Het betekent ook dat ouders op een heldere manier instructies geven aan hun kind over wat ze van hem verwachten en over welk gedrag ze niet tolereren. Zo leert het kind wat de regels zijn en hoe hij zich hoort te gedragen. Realistische verwachtingen hebben van het kind Ieder kind is uniek en ontwikkelt zich in zijn eigen tempo. Het is belangrijk dat ouders realistische verwachtingen hebben van hun kind op een bepaalde leeftijd. Als ouders te veel van hun kind verwachten of te vroeg bepaalde dingen eisen, kunnen er problemen ontstaan. Ook moeten ouders niet verwachten dat hun kind perfect is en alles goed doet; ieder kind maakt fouten en doet dat meestal niet met opzet. Goed voor jezelf zorgen Ouders moeten ook niet te veel van zichzelf als opvoeder verwachten, want ook ouders maken fouten. Wees dus niet te streng voor jezelf! Opvoeden is iets dat iedereen met vallen en opstaan leert. Het ouderschap is gemakkelijker als ouders ook goed voor zichzelf zorgen. Wanneer ouders hun eigen behoeften vervullen, kunnen ze veel makkelijker geduldig, consequent en beschikbaar zijn voor hun kinderen.
Handboek Sociale Teams 29 september 2011
pagina
69
Als je meer wilt weten over de achtergronden of toepassingsmogelijkheden kan je verder lezen op de site van het NJI of http://www.tripleP-nederland.nl/ Balansmodel Bakker Het balansmodel (I. Bakker e.a. Utrecht: NIZW, 1998) brengt de beschermende en de risicofactoren voor de ontwikkeling van een kind in kaart. Daarmee kan de gezinssituatie en de eventueel benodigde steun of hulp nauwgezet geanalyseerd worden.
Opvoeding kan worden gezien als een transactioneel proces, waarin ouders en kinderen elkaar wederzijds beïnvloeden in relatie met de specifieke omgeving van het gezin. Zowel kindfactoren, ouderfactoren als omgevingsfactoren hebben invloed op dit proces. Niet zelden zullen er factoren zijn die de opvoeding kunnen bedreigen, deze kunnen hun oorsprong vinden in het kind zelf, de ouder(s) of de omgeving. Dergelijke factoren maken het leven complex en vragen derhalve extra energie om de
Handboek Sociale Teams 29 september 2011
pagina
70
opvoeding toch op het goede spoor te houden. Men spreekt in dit geval van risicofactoren: variabelen die de kans op het ontstaan van problemen verhogen. Factoren die de opvoeding daarentegen goed laten verlopen, kunnen hun oorsprong vinden in het kind zelf, de ouder(s) of de omgeving. In dit onderzoek noemen wij dit beschermende (protectieve) factoren. Om zinvolle uitspraken te kunnen doen over de invloed van risicofactoren en beschermende factoren, moet onderscheid worden gemaakt tussen factoren op micro-, meso- en macroniveau. Op het microniveau gaat het om ouder-, kind- en gezinsfactoren. Eigenschappen van de ouder(s), het kind en het gezinssysteem (opvoeding en gezinsinteracties) staan hier centraal. Op het mesoniveau worden sociale factoren, gezins- en buurtfactoren onderscheiden. Hierbij kan worden gedacht aan het sociale netwerk, sociale bindingen (bijvoorbeeld de school) en de kwaliteit van de buurt (sociale buurtcohesie). In het algemeen kunnen deze factoren als steunend beschouwd worden. Op het macroniveau tenslotte bevinden zich de maatschappelijke achtergrondfactoren. De culturele achtergrond en sociaal-economische positie (opleiding, werk, inkomen enz.) spelen hier een rol, het gaat hier dus om maatschappelijke en culturele condities die het gezinsleven bepalen. Sociale steun is hierbij een belangrijke beschermende factor. Sociale en maatschappelijke omgevingsfactoren hebben een sterke invloed op condities waarbinnen de opvoeding plaatsvindt. Het balansmodel geeft dit samenspel op alle drie niveaus weer. De aanwezigheid van een enkele risicofactor zal weinig invloed hebben op de kwaliteit van de opvoeding en ontwikkeling van kinderen. Ieder individu krijgt immers te maken met bepaalde risicofactoren en beschermende factoren, die onderling op elkaar inwerken. Er ontstaan problemen als de risicofactoren zich opstapelen (cumuleren) en de beschermende factoren niet. Hoewel het in alle milieus voorkomt dat problemen zich opstapelen, is er een samenhang tussen (zwakke) maatschappelijke positie en risicocumulatie. Onderzoeken naar risicofactoren laten zien dat, gemiddeld genomen, het aantal risicofactoren een grotere voorspellende waarde heeft voor het slagen of mislukken van de opvoeding dan de zwaarte van specifieke (risico)factoren. De veronderstelling is dat als men een goed zicht heeft op de risicofactoren in een concrete situatie, problemen kunnen worden voorspeld. Dit geldt echter niet zondermeer: risicofactoren zijn op zich geen goede voorspellers van problemen.Risicofactoren hebben vooral een negatief effect als ze cumuleren. Naarmate het aantal problemen en stressfactoren toeneemt, neemt de draagkracht van ouders om deze problemen zelf aan te kunnen evenredig af. (Hierop zijn uitzonderingen, bijvoorbeeld in geval van ernstig lichamelijk en/of psychisch disfunctioneren). Gezinnen met meervoudige risicofactoren zijn op de drie verschillende niveaus bijzonder kwetsbaar en lopen extra kans op opvoedings- of ontwikkelingsproblemen. De verschillende factoren kunnen elkaar in principe versterken of verzwakken. Zo is uit onderzoek gebleken dat de invloed van risicofactoren gereduceerd kan worden indien er sprake is van beschermende factoren in de omgeving van het kind. De meest beschermende factor is in dit verband de sociale steun. Een risicofactor op het ene niveau hoeft niet noodzakelijk door een beschermende factor op hetzelfde niveau te worden gecompenseerd: beschermende factoren op het macroniveau kunnen bijvoorbeeld tegenwicht bieden tegen bedreigende factoren op mesoniveau. Een cumulatie van risicofactoren moet worden gecompenseerd door een cumulatie van beschermende factoren. Om de wisselwerking tussen beschermende en risicofactoren, tussen individuele ontwikkeling en sociale omgeving en tussen de verschillende socialisatiemilieus in kaart te brengen, kunnen de begrippen draagkracht en draaglast worden gebruikt. Draagkracht is het geheel van competenties en beschermende factoren waarmee ouders en kinderen de draaglast het hoofd bieden. Draaglast is het geheel van taken dat ouders en kinderen te vervullen hebben (voorzien in de primaire levensbehoeften en materiële behoeften, huishoudelijke en maatschappelijke taken, opvoeding enz.). De verhouding tussen draagkracht en draaglast bepaalt of ouders de opvoeding daadwerkelijk ‘aankunnen’.
Handboek Sociale Teams 29 september 2011
pagina
71
VI.
Het Rotterdamse opvoedingsdebat
10 zaken die Rotterdammers vanzelfsprekend vinden bij de opvoeding van hun kinderen
Handboek Sociale Teams 29 september 2011
pagina
72
VII.
Aandachtspunten bij leefgebied 4: Herkennen van psychosociale problematiek
In paragraaf 2.4.4. is aangegeven dat coaches middels het stellen van open vragen over het (psychosociale) welbevinden de gezinsleden zelf aan het praten moeten zien te krijgen, en dat ze hiernaast bedacht moeten zijn op signalen die ze hier op andere manieren kunnen opvangen. Wanneer er door de ouders, het gezin zelf geen problemen gemeld worden, blijft het lastig voor coaches om een goed beeld te krijgen van de problematiek, en kan er ook niet gericht worden doorgesproken over de impact die dit soort problemen hebben op het gezinsleven. Toch is het wel zaak om alert te blijven op problemen die niet benoemd of onderkend worden, maar die wel een deel van de verklaring vormen voor de andere problemen die spelen in het gezin. Dat we veel ouders tegenkomen die zaken op zijn beloop laten of onvoldoende regelen waardoor het gezin steeds verder in problemen raakt kan met te maken hebben met veel, essentieel verschillende, problemen op psychosociaal gebied. Voor het vroegtijdig herkennen van psychosociale problemen bij kinderen heeft JGZ een praktische JGZ-richtlijn opgesteld. Signalen mogelijk psychosociale problemen: Gedrag: -
erg teruggetrokken, op zichzelf gericht (geen nieuwe contacten, gaat nooit uit, …). houdt andere mensen op afstand, vermijdingsgedrag of juist sterk claimend, aandacht opeisend, dwingend gedrag besteed geen / weinig aandacht aan zichzelf (kleding, eet slecht, persoonlijke hygiëne) erg traag, apathisch of juist erg hyper, druk leeft in verleden, maakt weinig toekomstgerichte plannen geen dagstructuur, verstoord dag- nachtritme, slaapt slecht verwaarloost het huishouden, de omgeving. weet weinig interessants te melden over de kinderen. toenemend alcohol, druggebruik toenemend gebruik van slaapmiddelen, kalmeringsmiddelen.
Psychische signalen: -
negatief zelfbeeld, erg onzeker. gevoelens van zinloosheid, uitzichtloosheid. gevoelens van boosheid, verbittering. gevoel van verlatenheid, eenzaamheid. gevoel van lusteloosheid, nergens zin in hebben. gevoel van onrust, zich niet kunnen concentreren. gevoel van teleurstelling, verdriet. uiting van disproportionele of niet te plaatsen, niet invoelbare emoties geeft aan de opvoeding als last te voelen.
Communicatie: -
contact voelt ongemakkelijk, gesprekken lopen stroef, ontstaat geen echt contact. gevoel van vervreemding, niet “pluis” gevoel. gevoel van “wat moet ik hier”, ””wat doe ik hier eigenlijk. geen lijn in het gesprek, vreemde gedachten sprongen. laat kinderen het woord voeren waar de ouder aan zet is.
Handboek Sociale Teams 29 september 2011
pagina
73
VIII.
Het gewicht van een probleem per leefgebied
1.Het probleem / de problemen op het leefgebied - Werk, inkomen, uitgaven en schulden noemen we: -Licht wanneer er wel een gebrekkige financiële huishouding wordt aangetroffen, of het inkomen niet echt stabiel is, maar desondanks het huishouden nog redelijk normaal kan functioneren. Ja, ze zitten af en toe wat krap (wie niet?), ja er kunnen nog wel een aantal nuttige adviezen gegeven worden over het beheer van de huishoudfinanciën, ja er kan nog wel gebruik gemaakt worden van regelingen waar de ouder niets van af wisten, maar er is geen structureel tekort, er wordt geen honger geleden en er zijn geen grote schulden (> 1000 €) die niet binnen een jaar, en op eigen kracht, afbetaald kunnen worden -Middel wanneer de financiële situatie chaotisch of onoverzichtelijk is te noemen, er een bijna structurele achterstand is ontstaan in de betaling van allerlei primaire vaste lasten (huur, energie, ziektekosten, …), en er hierdoor (bv aan het eind van de maand) te weinig overblijft om van te leven (om voedsel te kopen, om het OV-abonnement dat noodzakelijk is om de kinderen naar school te laten gaan te betalen, om de tandartsrekening te betalen etc). Maar het inkomen is wél stabiel (maar eigenlijk net niet toereikend met het huidige bestedingspatroon), en naast de achterstallige betalingen er zijn er geen grote extra schulden (> 1000 €.). De situatie is wel ernstig, de ouder(s) maken zich hier ook zorgen om, maar met goede budgetteringsafspraken moet het probleem met de ondersteuning van de basiscoach binnen een jaar op gelost kunnen zijn. Misschien is een traject bij het KBR wel noodzakelijk, maar dit zou een normaal traject (code groen, wellicht het volgen van een cursus, misschien ook wel budgettering en betaling van de vaste lasten) kunnen zijn. Voor het KBR zou dit een lichte casus moeten zijn. -Zwaar wanneer de financiële situatie echt problematisch zijn; veel schulden die niet zonder hulp opgelost kunnen worden, de inkomsten niet zijn gegarandeerd of structureel (langdurig) te laag om alle noodzakelijke lasten (waar ook niet op korte termijn een verlaging in kan worden aangebracht, bv door extra specifieke kosten …) te kunnen betalen. Schulden zijn zo hoog dat zijn echt gesaneerd moeten worden en ook dan niet binnen een jaar zullen zijn opgelost. Per direct (code oranje of zelfs code rood) moet er een oplossing bereikt worden om ervoor te zorgen dat de primaire behoeften (voeding, dak boven het hoofd, levering energie) kunnen worden gegarandeerd. 2. Het probleem / de problemen op het leefgebied– Opvoeding, Ouder– Kind relatie, Ontwikkelingskansen kinderen noemen we; -Licht wanneer de ouder (s) wel wat hulp of advies kunnen gebruiken bij de opvoeding, maar de ouder (s) hun kinderen wel met goede intenties (aan de positieve inzet / bedoelingen van de ouder ligt het niet) proberen op te voeden. De ouder geeft bv zelf aan het lastig te vinden om met bepaald gedrag van zoon of dochter om te gaan. Ouders stellen weinig tot geen grenzen, verwennen de kinderen te veel, accepteren te makkelijk onhebbelijk / storend gedrag van kinderen etc. De situatie is niet optimaal, maar er zijn geen aanwijzingen die het noodzakelijk maken om per direct in te grijpen. Ook de kinderen lijken (nog) niet echt te lijden onder de beperkte opvoedkundige kwaliteiten van hun ouder(s). In alle rust kunnen problemen besproken worden, en afspraken gemaakt om sommige zaken wat anders te gaan aan pakken, of een cursus te volgen. -Middel wanneer de ouder(s) de opvoeding niet aankunnen, de kinderen vanwege het gebrek aan sturing, structuur en gedragsafspraken, allerlei gedrag vertonen dat schadelijk / ongewenst is voor de verdere eigen ontwikkeling. De zaken zijn weliswaar nog niet echt geëscaleerd (ouderlijk gezag zou nog wel hersteld kunnen worden), maar er moet wel snel en stevig worden ingegrepen. Ouder(s) erkent het probleem maar weet niet wat hij / zij zou kunnen doen om verandering in de situatie te brengen. Ook kinderen onderkennen dat de situatie thuis niet echt optimaal / normaal is, maar weten ook niet goed hoe hier verandering in aan te brengen. -Zwaar wanneer de situatie volledig uit de hand gelopen is. Of de ouder heeft geen enkele affectieve band met de kinderen, of heeft door persoonlijke problemen volstrekt geen energie over om in de opvoeding te stoppen (er wordt dus niet opgevoed). De situatie is ook zwaar te noemen wanneer een of meerdere kinderen zich aan het gezag van de ouder(s) hebben onttrokken, geheel hun eigen gang
Handboek Sociale Teams 29 september 2011
pagina
74
gaan, en hierbij overduidelijk de foute beslissingen nemen; gaan niet naar school, zijn agressief, conflictgedrag binnen het gezin en / of daarbuiten (gezagscrisis, opvoeding wordt niet aanvaard) Ook is de problematiek zwaar te noemen wanneer de ouder(s) een volstrekt verkeerd voorbeeld voor de kinderen geeft / geven of de kinderen bewust worden ingezet / misbruikt om eigen doelen te bereiken. Er heerst al langere tijd een fout opvoedingsklimaat en er is geen gezaghebbende persoon uit de omgeving van de ouder (familie, …) die bereid is / in staat is om de helpende hand te bieden. 3.
Het probleem / de problemen op het leefgebied - Huishouden op orde noemen we;
-Licht wanneer er sprake is van een chaotische huishouding, waarin weinig afspraken zijn gemaakt over de dagelijkse gang van zaken, en soms essentiële zaken niet geregeld (blijken) te zijn. De kinderen lijden geen honger, er is geen direct gevaar voor veiligheid of gezondheid van de kinderen, maar de kinderen ervaren wel dat de situatie anders is dan bij vriendjes of vriendinnetjes thuis, en vinden dat wél vervelend. Er is weinig patroon te ontdekken in de wijze waarop de ouder het huishouden heeft georganiseerd. Het probleem wordt onderkend, en de bereidheid is aanwezig om hier verbetering in aan te brengen. -Middel wanneer de zaken die niet geregeld zijn wél een negatief effect beginnen te krijgen op de ontwikkelingskansen van de kinderen, en wanneer de stress over de zaken die mis gaan begint op te lopen, bijvoorbeeld omdat er regelmatig ruzie tussen ouder(s) en kinderen of tussen de kinderen onderling ontstaat over zaken die niet geregeld worden. Geen (schone) kleding om naar school te gaan, geen voedsel in huis, geen eigen plek / mogelijkheid om de eigen spulletjes op te bergen, niet altijd geld voor een abonnement dat wel noodzakelijk is om op school te kunnen komen, etc. De zwaarte van de situatie noemen we ook “middel” wanneer de ouder zich wél inzet om het huishouden op orde te krijgen / houden, maar dat de kinderen zich op geen enkele manier houden aan afspraken, en niet van plan zijn om hieraan een bijdrage te leveren. (ligt een relatie met het opvoedingsprobleem zie 2 ). De situatie is te herstellen maar dit vereist wel de inzet van het gehele gezin. -Zwaar wanneer de zaken structureel op z’n beloop gelaten worden, en er geen ruimte is voor verbetering op korte termijn omdat de middelen ontbreken (relatie probleem op leefgebied 1) of de ouder niet in staat is (relatie probleem op leefgebied 4, mogelijk 5) om de huishoudelijke taken uit te voeren (aan te sturen, te verdelen, etc). Problemen die dreigen gaan grote invloed hebben op de ontwikkelingskansen van de kinderen (gebrekkige voeding, onhygiënische toestanden, sociale isolatie). Huishouden zakt onder het algemeen geaccepteerde bestaansminimum (gaat niet alleen om gebrek aan geld, maar vooral ook om de “foute keuzes” die gemaakt worden). Er moeten per direct maatregelen genomen worden om het huishouden opnieuw op de rails te krijgen. 4.
Het probleem / de problemen op het leefgebied -Sociaalpsychologische vraagstukken noemen we;
-Licht wanneer er bij de ouder(s) of bij een of meerdere kinderen sprake is van gedragsproblemen die een negatief effect hebben op het gehele gezin. Voor het geconstateerde probleem wordt al specialistische hulp geboden, maar het is lastig om hier altijd rekening mee te houden. Over de consequenties is nog onvoldoende gesproken zodat dit onnodig extra druk legt op een van de gezinsleden of op het gehele gezin. Hoe gaan we om met het probleem (verslaving, gezondheidsprobleem, gedragsprobleem) van …… Goed om samen met het gehele gezin de consequenties in kaart te brengen en afspraken te maken hoe het beste met het probleem omgegaan kan worden. Problemen zijn als “lastig” te omschrijven, maar het moet goed mogelijk zijn om desondanks een goed, positief gezinsleven te kunnen garanderen. -Middel wanneer de persoonlijke problematiek (verslaving, psychisch probleem, bijzondere beperkingen) relatief zwaar is, en de professionele ondersteuning (nog) onvoldoende. Veel erover praten alleen is niet voldoende, wellicht is de oplossing gelegen in de opname van het betreffende familielid, of moet er structurele hulp / ondersteuning komen voor de ouder (half jaar basiscoaching is niet het antwoord op langere termijn). Er moet hulp gezocht worden (met ondersteuning van de basiscoach) in het professionele circuit. -Zwaar wanneer de persoonlijke problemen een te zware wissel trekken op het gezin, en er niet per direct een oplossing kan worden gevonden (lijkt een structureel probleem). Als het probleem een
Handboek Sociale Teams 29 september 2011
pagina
75
directe dreiging / gevaar oplevert voor het welzijn van het kind / kinderen wordt dit per definitie als “zwaar” bestempeld. Ook (de dreiging van) misbruik of mishandeling noemen we daarom ook per definitie “zwaar”.Indien met aanvullende hulp de situatie binnen het gezin niet genormaliseerd kan worden (structurele gedragsproblematiek) kan in dit soort situaties in overleg met de partners, in het belang van de kinderen, een beroep gedaan worden op de raad van de kinderbescherming. Dit gaat altijd via het AMK, behalve in situaties van leven of dood waar wel direct gemeld mag worden aan de raad. 5.
Het probleem / de problemen op het leefgebied - Contact met politie en justitie noemen we;
-Licht wanneer ouder(s) of een of meerdere kinderen vanwege hun gedrag in aanraking zijn gekomen met politie en of justitie, het weliswaar om een licht vergrijp ging, maar de kans op herhaling niet uitgesloten kan worden. Opgelegde boetes moeten betaald, en eventuele taakstraffen (kinderen bv via bureau Halt) uitgevoerd. Gezinsleden (ook de “dader”) erkent het probleem en is bereid om afspraken te maken om herhaling te voorkomen. Wanneer het probleem ontstaan is door het gedrag van een van de kinderen kan de ouder(s) aanvullende gedragsafspraken maken of disciplinaire maatregelen treffen. Inschatting is dat met de juiste maatregelen herhaling kan worden voorkomen. Criminaliteit in de omgeving (familie, vrienden, kennissen, in de buurt) kan ook als licht probleem geconstateerd worden als dit foute voorbeelden / invloed dreigt op te leveren voor kinderen, maar het gezin / gezinsleden hier wel aan kunnen onttrekken (benoemen, gedragsafspraken maken; wat te doen als). -Middel wanneer achter de gepleegde delicten gedragsproblemen zitten die schadelijk kunnen zijn voor de toekomstige ontwikkelingskansen van het kind / kinderen. Ouders die het gedragsprobleem onvoldoende onderkennen (/afdekken) of niet kunnen / willen corrigeren (probleem leefgebied 3), of zelfs goedpraten. Wanneer herhaalde opgelegde boetes een grotere belasting opleveren op het (beperkte) gezinsbudget, of een strafblad / gevangenisstraf de toekomstkansen negatief gaan beïnvloeden. Gezin (/sleden) onderkennen het probleem wél en zijn bereid om gedrag te veranderen. Criminaliteit in de omgeving (familie, vrienden, kennissen, in de buurt) wordt als middel zwaar probleem aangemerkt wanneer er druk opgelegd wordt om hieraan mee te doen, of als hierdoor concrete dreiging ontstaat. -Zwaar wanneer gezin wordt geconfronteerd met zware criminaliteit, of een van de gezinsleden vanwege gepleegde delicten lange gevangenisstraf is opgelegd, en er dreiging kan ontstaan wanneer hij / zij wordt vrijgelaten. Uiteraard benoemen we alles met zwaar waar een directe dreiging vanuit gaat voor de kinderen (en dus ook wanneer een ouder bedreigd wordt). Geen zaken waar een basiscoach zelf veel in kan betekenen, andere dan het betrekken van de juiste instanties (ouder helpen met aangifte, directe professionele hulp inschakelen). Zoals vastgesteld onder vier noemen we de(dreiging) van misbruik of mishandeling per definitie als “zwaar”. Indien de ouder zelf het probleem veroorzaakt (is dader, niet het slachtoffer) zal ook in dit soort situaties in overleg met de partners, in het belang van de kinderen, een beroep gedaan worden op de raad van de kinderbescherming via het AMK.
Handboek Sociale Teams 29 september 2011
pagina
76
IX.
Motiveren van gezinnen
Prestatiemotivatie is de innerlijke wil om goed te presteren; om doelstellingen te behalen en succesvol te zijn. Deze motivatie hangt samen met de motivatie om falen te voorkomen. De mate waarin iemand prestatiegemotiveerd is, verschilt per persoon. Wat houdt prestatiemotivatie concreet in? Prestatiemotivatie is de behoefte om succes na te streven minus de behoefte om mislukken te vermijden. Je streven om succesvol te zijn wordt als het ware afgeremd door je behoefte om falen te voorkomen; de sterkste neiging wint. Dit is dus voor ieder persoon anders en deze optelsom bepaalt uiteindelijk hoe sterk je motivatie is om een prestatie te leveren. Iemand met een hoge prestatiemotivatie is vaak intrinsiek gemotiveerd. Dat wil zeggen dat iemand van binnenuit geprikkeld wordt om een bepaalde activiteit te ondernemen vanwege het plezier dat hij hieraan beleeft, heeft een voorkeur voor werkzaamheden die een beroep doen op zijn competenties, kiest graag taken die net boven zijn kunnen liggen en ervaart weinig faalangst. Bij mensen met een lage prestatiemotivatie is in de meeste gevallen sprake van angst om te falen. Hierdoor kiezen zij doelstellingen die óf te gemakkelijk (‘Dan lukt het zeker’) óf te moeilijk (‘Dan is het ook geen schande als het me niet lukt‘) zijn. Succes en falen zijn dan niet gerelateerd aan de eigen capaciteiten, maar aan de moeilijkheidsgraad van de taak. Hoe ontwikkel je prestatiemotivatie bij ouders? De mate van prestatiemotivatie verschilt per persoon en heeft voor een groot deel te maken met persoonskenmerken die door aanleg en opvoeding zijn gevormd. Met andere woorden: de een is van huis uit meer toegespitst op het neerzetten van goede prestaties dan een ander. Maar voor een deel is prestatiemotivatie ook afhankelijk van het klimaat en van de manier waarop men gewend is om met elkaar om te gaan. Ouders geven hiermee ook een voorbeeld voor hun kinderen. Zorg voor uitdagende doelstellingen, die prikkelen als het ware de motivatie en kunnen tot betere prestaties leiden. Doordat de doelstellingen samen met het gezin geformuleerd worden, wordt de ouder ook eigenaar van zijn/haar eigen doel; dit stimuleert iemand meer dan een opgelegde doelstelling. Let op: de doelstellingen moeten wel haalbaar blijven. Stel je te hoge doelen, dan kan dit tot stress en demotivatie leiden. Dit geldt overigens ook wanneer de doelstellingen te laag zijn. Formuleer de doelen SMART. Vage en vrijblijvende doelen prikkelen je medewerkers niet om het beste uit zichzelf te halen en leiden daarom niet tot betere prestaties. SMART-geformuleerde doelen doen dit wel. Geef positieve feedback en heb aandacht voor prestaties. Goede feedback bevat informatie over de effectiviteit, de voortgang en de resultaten van mensen. Door persoonlijke aandacht te geven, weten ze waar ze aan toe zijn. Vooral mensen met een lage prestatiemotivatie (dus veel faalangst) kunnen aangemoedigd worden door de bewondering die zij krijgen bij het behalen van de doelstellingen. Begeleidingsplannen (en dus ook de doelstellingen) hebben als grondslag: Continueren gewenst gedrag c.q. gezondheidstoestand van het gezin, met als uitgangspunt de ontwikkelkansen van het kind. Het voorkomen van problemen. Uitstel of beperking van problemen. Oplossen van problemen. Een goed begeleidingsplan voldoet aan de criteria van de Cirkel van Deming: Plan (bedenken en organiseren) Do (uitvoering) Check (verifieer of datgene wat bedacht is ook wordt uitgevoerd) Act (doe iets met de bevindingen uit de verificatie en/of stuur bij)
Handboek Sociale Teams 29 september 2011
pagina
77
Waar moet een doelstelling aan voldoen? Eisen bij het formuleren van doelstellingen, deze eisen kun je gebruiken als check nadát je alle doelstellingen geformuleerd hebt: Er moet sprake van evenwicht zijn: balans tussen haalbaarheid en uitdaging De doelstellingen moeten meetbaar zijn: mede door specificatie van tussentijdse doelen, zodat de voortgang gevolgd kan worden. De doelstellingen moeten onderling consistent zijn: doelen mogen elkaar niet tegenspreken. De doelstellingen moeten richtinggevend: doelen moeten niet alleen bekend zijn, maar ook om te zetten zijn in handelen, de acties. Doelstellingen gaan in op het probleem achter het probleem. De in een gezin aangetroffen misstanden dienen vanzelfsprekend opgelost te worden. Het is echter belangrijk te achterhalen waardoor een gezin in de problemen is gekomen. De achterliggende oorzaak dient ook aangepakt te worden. Anders wordt alleen op oppervlakkig niveau wat aan problemen gedaan (“symptoombestrijding”). De doelstellingen moeten geborgd worden: voortgangsbewaking en bijstelling moeten vooraf duidelijk zijn. Wat zijn de valkuilen? De volgende ongewenste verschijnselen kunnen zich voordoen bij het formuleren van doelstellingen, ben daar dus alert op. Lippendienst: ja zeggen, nee bedoelen. Vraag dus goed door zodat je zeker weet dat iemand de doelstellingen en de acties begrijpt en mee onderschrijft. Perfectionisme: de beste methode en volledige informatie verlangen, waarmee het inboet aan effectiviteit of haalbaarheid. Een integrale aanpak is gewenst maar kan soms ook blokkeren door perfectionisme. Besteed niet te weinig maar zeker ook niet teveel tijd aan het formuleren van het plan, beter vijf essentiële (d.w.z. waar het grootste afbreukrisico voor het kind ligt) doelstellingen maken (en halen) dan tien doelstellingen niet omgezet krijgen in acties en vraag tijdig ondersteuning. Theoriedominantie: wel willen maar niet daadwerkelijk realiseren. Ga goed na of het probleem bij de ouder op het niveau van kennis, van vaardigheid of van houding (motivatie) ligt. Pas de doelstellingen en de acties hierop aan. Doel-middel-val: verwarring van doelen en middelen tussen betrokkenen. Als iets stroef loopt of steeds tot verwarring in de communicatie leidt, vraag jezelf af of je nog handelt binnen de context van de doelen zoals geformuleerd op basis van het grootste afbreukrisico voor het kind, of het iets bijdraagt aan datgene wat als probleem geformuleerd werd en/of deze nog vallen binnen de algemene doelen geformuleerd door wethouder en directie. En formuleer de acties niet op detailactiviteiten, zoals “bellen met …” Dogmatisme: onverzettelijk vasthouden aan één beste methode. Varieer met je acties in geval één aanpak niet tot resultaat leidt. L'art pour l'art: doelen formuleren waar dat niet nodig is, omdat het nu eenmaal zo hoort…… LET OP: het formuleren van een begeleidingsplan is GEEN doel op zich maar een instrument dat je kan helpen bij de dienstverlening en bij de evaluatie ervan, daarom is het géén onnodige administratieve organisatie, zoals dit door sommige medewerkers ervaren wordt. Alles volledig en correct invullen in Gezin Centraal heeft een betrouwbare managementrapportage waarmee we verantwoording af kunnen leggen aan onze opdrachtgevers en financiers.
Handboek Sociale Teams 29 september 2011
pagina
78
Er zijn in de literatuur verschillende methoden beschreven om een doelstelling te formuleren, hieronder worden er twee beschreven. 1. ER-doelen Dit zijn globale doelen als beter, meer, goedkoper, klantgerichter, (eindigen altijd op –er); ze geven gewenste eigenschappen weer; bijvoorbeeld: "groter gevoel van veiligheid in de buurt”, "hoger niveau van zelfredzaamheid van ouders”, ER-doelen zijn kwalitatief van aard en daarom niet meetbaar 2. SMART-doelen Om te voorkomen dat je doelen te vaag formuleert, kun je gebruik maken van de SMART-criteria: Specifiek: de doelstelling moet een waarneembare actie, gedrag of resultaat beschrijven waar een getal, bedrag, percentage of ander kwantitatief gegeven aan verbonden is. Meetbaar: je moet kunnen nagaan of je de doelstelling bereikt hebt, er moet een systeem, methode, procedure zijn om het resultaat te kunnen meten. Acceptabel: is er draagvlak voor wat je wilt en zijn betrokkenen ook bereid om inspanningen te verrichten bij het nastreven van het doel? Verder moet je nagaan of je doelstelling in overeenstemming is met het beleid en de doelen van de opdrachtgever. Realistisch: Je doel moet werkelijk haalbaar zijn. Je moet beschikken over de kennis, middelen en capaciteit om de doelstelling te kunnen bereiken. Je kunt bijvoorbeeld niet als doel hebben dat schulden gesaneerd zijn. Dit is vaak niet mogelijk en het kan nooit binnen de korte periode van de interventie. Tijdsgebonden: Neem een duidelijke start- en einddatum op, betrokkenen moeten kunnen volgen in hoeverre de doelstelling dichterbij komt. Vooral doelstellingen op de korte termijn, de periode van de interventie (half jaar) hebben dit nodig. Op de lange termijn, over een periode van meer dan drie jaar, is het niet altijd mogelijk om meteen bij het formuleren van doelstellingen een concrete einddatum aan te geven, maar dat is voor ons nu niet van toepassing. Een SMART-doelstelling is richtinggevend en geeft aan wat je wanneer wilt bereiken. Het voordeel van SMART is dat je de doelstelling zo concreet formuleert, dat de kans groot is dat er in de praktijk echt iets van terechtkomt. Zo voorkom je dat je doelstellingen alleen wensen blijven.
Handboek Sociale Teams 29 september 2011
pagina
79
X.
Meer over aanmelding van de gezinnen bij het Sociale Team
Inhoudelijke afspraken met betrekking tot de aanmelding: De Sociale Teams zijn bedoeld voor de ondersteuning van probleemgezinnen met lichtere problematiek en voor gezinnen waar door vroegtijdige ondersteuning voorkomen kan worden dat dit soort problemen gaan ontstaan (zoveel als mogelijk preventief werken). Zware probleemgezinnen zijn per definitie niet bedoeld voor de Sociale Teams. Bij aanmelding van nieuwe gezinnen wordt daarom op basis van de beschikbare informatie de zwaarte van de problematiek in het huishouden geschat. De zorgregisseurs aan het aan- en afmeldoverleg Sociale Teams maken hierbij de afweging of: Er niet te veel “zware problematiek” bekend is, waar gespecialiseerde coaches of hulpverleners voor ingezet zouden moeten worden. Het huishouden open staat voor ondersteuning (samenwerking op vrijwillige basis). Verwacht kan worden dat het gezin na een periode van ondersteuning in staat is om zelf de zaken op orde te houden (het gezin is dan “leerbaar”: het is in staat competenties aan te leren). De inzet in tijd waarschijnlijk beperkt kan zijn (in principe een half jaar van intensieve basiscoaching). Het gezin voldoet aan de gestelde leeftijdseisen aan de kinderen. In het gezin moet minimaal sprake zijn van één kind onder 18 jaar. Aan de hand hiervan wordt besloten of het sociale team het gezin zou kunnen helpen bij het oplossen van problemen binnen het gezin. Op basis van de beschikbare informatie maken de zorgregisseurs een keuze voor òf een opdracht aan het Sociale Team; òf een opdracht aan een (gespecialiseerde) hulpverlener die al met het gezin aan de slag is. Dit kan bijvoorbeeld een maatschappelijk werker zijn. Deze wordt dan verzocht in overleg met het Sociale Team te komen tot een plan voor dat gezin. Voor een soepel lopend hulpverleningstraject zonder tussentijdse overdrachten is het van groot belang om op voorhand een goede inschatting te maken van de problematiek binnen de gezinnen, en te bepalen (bewuste keuze voor specifiek traject) welke aanpak hier het beste bij past. Starten met een willekeurige coach, en pas op basis van de resultaten van de intake de keuze bepalen voor een specifieke aanpak kan voor het gezin betekenen dat zaken worden overgedragen naar een andere coach. Dit is geen wenselijke situatie omdat dan opnieuw een vertrouwensband opgebouwd moet worden met weer een nieuwe hulpverlener. Zo min mogelijk overdrachtsmomenten creëren is een belangrijk uitgangspunt voor de kwaliteit van de zorgregie. Het is daarom belangrijk waar mogelijk (is afhankelijk van de beschikbare informatie) de intake te laten verzorgen door een coach waarvan aangenomen kan worden dat deze betrokken blijft bij het gehele ondersteuningstraject. Indien een Sociaal Team wordt ingeschakeld naar aanleiding van een melding, dan wordt het gezin altijd door de verwijzende organisatie op de hoogte gesteld van de melding en wordt toestemming gevraagd voor het bezoek van het Sociale Team. Nadat het Sociaal team een opdracht heeft gekregen om met een gezin aan de slag te gaan, wordt contact gezocht met het gezin. Het komt voor dat onvoldoende bekend is wat speelt in een gezin. Dit bijvoorbeeld omdat een beperkt aantal signalen is binnengekomen over de gezinsproblemen. Indien op basis van deze signalen geen sprake is van “contra-indicaties”, die aangeven dat een gezin niet geschikt is voor begeleiding door het Sociale Team, kan een Sociaal Team gevraagd worden om een beter beeld te krijgen van de problematiek van het gezin. Op basis van de informatie die verzameld wordt in de intakegesprekken moet dan blijken of “basiscoaching” door het sociale team het beste antwoord is op de gesignaleerde problematiek. De intake hoeft dus niet in alle situaties het begin van een ondersteuningstraject door een sociaal team te zijn. Na de intake worden de bevindingen altijd gemeld aan de regisserende partijen in het aan- en afmeldoverleg Sociale Teams. Vervolgens wordt besloten op welke wijze, en door wie het huishouden ondersteund gaat worden.
Handboek Sociale Teams 29 september 2011
pagina
80
Opschalen en afschalen In een aantal gevallen zal een gezin niet bereid zijn om een traject te volgen van de Sociale Teams. Dit terwijl de geconstateerde problematiek binnen een gezin van dien aard is dat hulpverlening in het belang van de kinderen in dit gezin verplicht zou moeten zijn. “Opschaling” is dan een middel om organisaties in te schakelen die meer mogelijkheden hebben om een gezin in een traject te plaatsen. Aan de andere kant is “afschaling” ook een mogelijkheid (enkelvoudige problematiek, verwijzing naar een dienstverlenende instantie volstaat). De ingezette hulpverlening door een sociaal team is dan bij nader inzien te zwaar. Het gezin zou in dat geval met een lichtere vorm van hulpverlening problemen ook zelf op kunnen lossen. Opschaling vindt plaats indien: De problematiek te zwaar is, of te specifiek is. Naast de inzet van een basiscoach ook inzet noodzakelijk is van een andere specialist. In dat geval worden goede afspraken gemaakt over de samenwerking, en wordt bepaald wie de regierol heeft. Opschaling kan ook plaatsvinden indien de ontwikkelingskansen van kinderen in het huishouden onder druk staan maar op geen enkele manier een basis kan worden gelegd voor samenwerking. Dit bijvoorbeeld omdat medewerkers van de Sociale Teams bijvoorbeeld niet binnen kunnen komen of de gezinnen niet bereid zijn om een zinvol plan te maken. Via het aan- en afmeldoverleg Sociale Teams zal dan bedacht worden welke inzet in een meer gedwongen kader wordt ingezet. In afwachting van deze inzet zal elke vorm van ondersteuning in principe worden stopgezet. Ook de praktische ondersteuning op leefgebied 1 zal in deze lijn worden beëindigd, dan wel worden aangepast aan de niet meewerkende opstelling van het huishouden. Afschaling vindt plaats indien de problemen beperkt blijken te zijn en er geen intensief begeleidingstraject ingezet hoeft te worden om deze opgelost te krijgen. De reguliere dienst- en hulpverlening voldoen in dit geval. Zowel bij gezinnen die opgeschaald als afgeschaald behoren te worden kan het voorkomen dat pas tijdens de begeleiding van de Sociale Teams duidelijk wordt dat de gezinnen voor opschaling of afschaling in aanmerking komen (nieuwe informatie / inzicht gedurende het lopende begeleidingstraject, verandering in de houding van de ouder(s) , het gezin,….). Ook in deze gevallen wordt het gezin altijd weer besproken in het aan- en afmeldoverleg Sociale Teams. Hier wordt besloten welke organisatie het gezin overneemt. Het gezin blijft altijd onder de aandacht staan! Terugkoppeling naar de partnerorganisaties toe Gedurende het hele proces (van aanmelding tot nazorg) vindt er terugkoppeling naar, en consultatie van, de partnerorganisaties in het hulpverleningsveld plaats. Primair naar de (zorgredigerende)partners en de aanmelder. Dit gaat onder andere door terugkoppeling, in reguliere overleggen, van de Teamchefs van de Sociale Teams aan de aan- en afmeldoverleggen Sociale Teams. Er wordt dan teruggekoppeld over de stand van zaken in een gezin en de problemen (knelpunten) die ondervonden worden in het hulpverleningstraject. Dit gebeurt dus ook nadat een gezin is toebedeeld aan een Sociaal Team en de interventie is gestart. Indien bijvoorbeeld tijdens het hulpverleningstraject van een Sociaal Team blijkt dat een gezin niet in staat is om competentiegericht te leren of om andere reden niet geschikt is voor begeleiding via het Sociaal Team, zal dit door de Teamchef van een Sociaal Team teruggekoppeld worden aan de leden van het aan- en afmeldoverleg Sociale Teams. De verantwoordelijkheid voor de casusregie ligt bij het sociale team, maar de verantwoordelijkheid voor de totale procesregie blijft bij de zorgregisseur (CJG, LZN, DOSA, of Jeugdzorg) liggen. Gezinsprofiel Gezien het bovenstaande is in de hulpverleningsketen behoefte aan een algemeen profiel van gezinnen die ondersteund kunnen worden door de Sociale Teams. Het is lastig om een algemeen profiel van de (multiprobleem-)huishoudens op te stellen waarvoor de werkwijze van het sociaal team bij uitstek geschikt zou zijn. Daarvoor is een te grote differentiatie in problematiek, competenties en gedragskenmerken van deze gezinnen. Wel kan aan de hand van drie kenmerken een benadering worden gemaakt van een dergelijk profiel. Of een gezin aan deze kenmerken voldoet wordt duidelijk tijdens en na het intakegesprek welke samen met het gezin gedaan wordt. Het wordt dan duidelijk welke problemen er zijn op de vijf leefgebieden. Tevens wordt een inschatting gemaakt van de
Handboek Sociale Teams 29 september 2011
pagina
81
relatieve “zwaarte” van deze problemen. In bijlage XI is beschreven hoe de zwaarte van de problemen op de verschillende leefgebieden ingeschat kan worden. Gesteld kan worden dat de inzet van een Sociaal Team passend is, indien de volgende 3 situaties zich voordoen binnen een gezin. Drie criteria voor aanmelding: 1. De aangetroffen problematiek is meervoudig van aard Binnen het gezin is sprake van meervoudige problemen: problematiek is vastgesteld op tenminste twee van de eerste drie leefgebieden. Dit zijn de primaire leefgebieden om de basis op orde te krijgen. 2. De aangetroffen problematiek is niet te zwaar Binnen het gezin is geen sprake van te zware problemen. Zware problematiek op de leefgebieden 2, 4 en 5 vereist de inzet van gespecialiseerde hulpverleners. Ook de aanpak van middelzware problemen op de leefvelden 4 en 5 vereist de inzet van een specialist. In bovenstaande situatie kan een gecombineerde inzet overigens wel overwogen worden. Hierbij zal de regierol bij de specialist komen te liggen. Let wel: het is niet verantwoord om een basiscoach aan de slag te laten gaan bij een gezin met zware problemen zonder dat de regierol geregeld is. Bij zware problematiek op de leefgebieden 1 en 3 zou een basiscoach het gezin wél moeten kunnen ondersteunen. In onderstaande tabel staat aangegeven bij welke combinatie van probleemgewicht en leefgebied een Sociaal Team ingezet wordt. Figuur: Inzet van het Sociale Team met en zonder regierol van partnerorganisaties afhankelijk van de combinatie van het gewicht van de problematiek en het leefgebied. Leefgebied (LG) Probleemgewicht Licht Middel Zwaar
LG I
LG II
LG III
LG IV
LG V
ST ST ST
ST ST Combi
ST ST ST
ST Combi Combi
ST Combi Combi
3. Het gezin staat open voor samenwerking Het gezin moet openstaan voor de samenwerking met de interventiespecialist en basiscoaches. De motivatie voor deze samenwerking moet opgebouwd worden in de intakefase.
Handboek Sociale Teams 29 september 2011
pagina
82
XI.
Protocol kindermishandeling
Handboek Sociale Teams 29 september 2011
pagina
83
XII.
Protocol geweld achter de voordeur
Handboek Sociale Teams 29 september 2011
pagina
84
XIII.
Voorbeeld van een persoonlijk begeleidingsplan (geanonimiseerd)
Naam Gezin: de Vries
Adres Gezin: Librijesteeg 4 3011EB ROTTERDAM
Naam moeder: Joyce de Vries
Naam vader: nvt
Geboortedatum:
Geboortedatum:
Adres: = gezinsadres
Adres:
Telefoon privé: 010- 123.45.67
Telefoon privé:
BSN nummer: 1234567890
BSN nummer:
Naam : Chantal
Naam : Jeremy
Naam : Stanley
Geb. datum: ..-..-1999
Geb. datum: ..-..-2001
Geb. datum: ..-..2008
Geslacht: v
Geslacht: m
Geslacht: m
BSN nummer:
BSN nummer:
BSN nummer:
Overige personen die bij het huishouden horen : Inwonende broer van Joyce : John van den Berg (ingeschreven in GBA op dit adres)
Hulpvraag Nadat mijnheer de Vries (vader van Chantal en Jeremy) in 2005 door een verkeersongeval is overleden zijn er problemen ontstaan die tot nu toe nog steeds doorwerken in het gezin. Door de gedwongen verkoop van de woning in 2007 zijn grote schulden ontstaan. De relatie van met de vader van Stanley was van korte duur, hij is inmiddels vertrokken naar Bordeaux en mvr. de Vries (Joyce) heeft geen contact meer met hem. Sinds een anderhalf jaar woont John, de broer van Joyce die inmiddels werkloos is en na zijn scheiding geen eigen woning meer heeft, in bij het gezin. Hierdoor zijn nieuwe problemen ontstaan met de huurtoeslag (terugvordering).
De lopende schuldregeling is vastgelopen omdat Joyce nieuwe schulden heeft gemaakt Joyce heeft het gevoel de controle over haar situatie te hebben verloren en heeft last van depressieve gevoelens. Ze geeft aan bijna al haar vriendinnen en kennissen te hebben verloren.
Met Jeremy gaat het niet goed op school, hij spijbelt veel en is al twee jaar blijven zitten. Stanley, de jongste, is erg druk. Joyce wil graag hulp bij het op orde krijgen van haar huishouden, en bij de problemen met Jeremy. De gezinscoach stelt voor om ook te gaan werken aan het persoonlijk perspectief voor Joyce en aan het voorkomen van problemen met Stanley.
Handboek Sociale Teams 29 september 2011
pagina
85
Beschrijving gezinssituatie 1. Werk, inkomen, uitgaven en schulden. Wat gaat er niet goed: -
De familie heeft een schuldenpositie opgebouwd bij de bank, de woningbouwvereniging, en bij familieleden. De afbetaling drukt op het toch al beperkte inkomen van de familie (WWB-uitkering + toeslagen). Hierdoor is er geen geld voor zaken zoals meubilair, wasmachine etc.). Wat gaat er wel goed: - Mevrouw de Vries heeft haar administratie redelijk goed op orde, en is ook gemotiveerd om haar schuldsituatie op te lossen. 2. Ontwikkelingskansen. Wat gaat er niet goed: - Jeremy spijbelt veel en heeft het niet naar zijn zin op school. Leerplicht heeft al een aantal keren contact opgenomen maar Joyce weet niet wat ze moet doen om Jeremy te motiveren. Straffen leidt tot en helpt volgens haar niet. - Joyce wil graag haar oude beroep oppakken als verpleegkundige, maar hiervoor zou ze een aanvullende opleiding moeten volgen, en met Stanley erbij krijgt ze dit niet georganiseerd (kinderopvang, onregelmatige tijden). - John levert geen echt positieve bijdrage aan het gezinsleven en zou eigelijk weer aan de slag moeten en een eigen woning moeten zoeken. - Stanley is erg druk, Joyce vreest dat dit over een paar maanden problemen gaat geven wanneer hij naar de basisschool gaat. Ze weet ook niet zo goed hoe zij hem het beste kan corrigeren wanneer hij het huis afbreekt. Wat gaat er wel goed: - Joyce gaat liefdevol om met de kinderen en is erg geduldig. 3. Huishouden op orde. Wat gaat er niet goed: - Het meubilair is in erg slechte staat, de wasmachine is kapot, en het kinderbedje van Stanley is te klein. - Er zitten schimmelvlekken en vochtplekken op de muren (lekkages van de bovenburen), en de doucheafvoer is kapot / verstopt. Volgens de verhuurder zijn de kosten voor herstel voor de huurder zelf, met haar huurachterstand heeft Joyce voor haar gevoel ook niets te eisen. - Nu John inwoont is de (4 kamer-)woning eigenlijk te klein. De jongens slapen bijelkaar, Chantal en Joyce slapen bij elkaar en John heeft het kleine slaapkamertje. Wat gaat er wel goed: - De kinderen worden redelijk goed gekleed en krijgen goed te eten. 4. Sociaal psychologische vraagstukken Wat gaat er niet goed: - Ondanks haar drukke gezin voelt Joyce zich regelmatig eenzaam, en ze mist contacten met anderen. - Het gedrag van Jeremy is zorgelijk. Joyce zou wel hulp willen hebben, of hem laten onderzoeken maar ze weet niet goed hoe ze dit moet aanpakken. 5. Contact met politie en/of justitie. Wat gaat er niet goed: - Jeremy hangt op straat rond en zijn al een aantal keren wegens niet al te zware overlast in aanraking gekomen met de politie. Hij houdt zich steeds vaker op met een groepje buurtjongeren die bij de politie bekend staat als overlastgevend. Vanwege vandalisme is hij in beeld bij bureau Halt.
Handboek Sociale Teams 29 september 2011
pagina
86
Wat gaan we doen In het onderstaande schema leggen we vast waaraan we in de komende maanden gaan werken. We schrijven zo precies mogelijk op wat we gaan doen in de vorm van doelstellingen en actiepunten. Als we in de afgelopen weken al begonnen zijn met zaken die we met spoed moesten aanpakken dan zetten we voor de volledigheid deze lopende actiepunten ook in het onderstaande overzicht. Per actiepunt geven we in het onderstaande overzicht aan, bij welke doelstelling(en) het hoort en we geven voor zover mogelijk een termijn aan. Als we in de komende weken ontdekken dat we nog meer zaken moeten doen, dan maken we hier aanvullende afspraken over die we als aanvulling op dit plan kunnen zien. Als naast dit gezinsplan persoonlijke afspraken gemaakt moeten worden met een gezinslid dan leggen we deze afspraken vast in een aparte bijlage bij dit plan. Actiepunten per doelstelling
Termijn
Doelstelling: Gezin volgt een schuldhulptraject om schulden beheersbaar te maken
● Actiepunt: Samen opstellen van een volledig schuldoverzicht
4 wkn
● Actiepunt: Jocye meldt zich opnieuw aan bij het KBR
4wkn
● Actiepunt: Joyce maakt met John een afspraak over zijn fin. bijdrage aan het huishouden en voor vergoeding van de terug te betalen huurtoeslag / schuld belastingdienst.
4wkn
Doelstelling: Huisvestingssituatie opnieuw op orde brengen binnen 6 maanden ● Actiepunt: John gaat actief op zoek naar werk, naar een eigen woning
4 maanden
● Actiepunt: Chantal krijgt haar oude slaapkamer weer terug
idem
● Actiepunt: Onderhoudsproblemen worden opgelost, er wordt een bedje aangeschaft voor Stanley, de wasmachine wordt gerepareerd of vervangen. ● Actiepunt: De coach gaat samen met Joyce bijzonder bijstand aanvragen om noodzakelijke zaken te kunnen regelen.
6wkn
Doelstelling: Joyce gaat afspraken maken met Jeremy om ervoor te zorgen dat hij weer volledig mee gaat doen op school, en om naast zijn school een leuke, zinvolle vrijetijdsbesteding te vinden. ● Actiepunt: Joyce gaat praten met de leerkracht van Jeremy om samen ervoor te zorgen dat het spijbelen stopt, en om te bespreken wat er aan gedaan kan worden om Jeremy weer met zin naar school te laten gaan (meer uitdaging, andere klas, andere vrienden, andere vorm van aandacht,…) ● Actiepunt: Joyce gaat samen met Jeremy naar bureau Halt om afspraken te maken over zijn bijdrage om de vernielingen te herstellen. ● Actiepunt: Joyce maakt afspraken met Jeremy over zijn gedrag, en bespreekt wat hij in zijn vrije tijd gaat doen (aanmelden bij een sportvereniging, hobby,…).
Doelstelling: Zorgen dat de overgang naar school voor Stanley over een paar maanden niet te groot wordt ● Actiepunt: Joyce meldt Stanley voor twee ochtenden in de week aan voor de peuterspeelzaal.
Handboek Sociale Teams 29 september 2011
2wkn
2wkn
4 wkn
6 wkn
4 wkn
pagina
87
● Actiepunt: Joyce gaat een praten bij het CJG over de gedragsproblemen van Jeremy en Stanley. Wellicht hebben zij een aantal opvoedingstips die haar kunnen helpen in de omgang met beide zoons.
8 wkn
Doelstelling: Samen met Joyce plannen maken voor haar eigen toekomst. ● Actiepunt: Joyce maakt een afspraak met haar klantmanager om met hem te bespreken wat zij kan doen om op termijn weer aan de slag te gaan als verpleegster, of in een vergelijkbare baan. ● Actiepunt: Joyce bespreekt met haar huisarts haar depressieve gevoelens. ● Actiepunt: Joyce meldt zich aan bij een sportvereniging, voor een avond per week wordt oppas geregeld. Joyce probeert zo weer een eigen leven, netwerk op te bouwen.
8 wkn
4 wkn 8 wkn
Verdere afspraken over de samenwerking 1. Met de ondertekening van dit begeleidingsplan spreken we af dat we in de komende maanden gaan samenwerken bij de uitvoering van dit plan. U zegt toe dat u zich zult inzetten om alle punten van dit plan succesvol te kunnen afronden. Wij zeggen namens het sociale team (gebiedsnaam ) toe dat we u hierbij zullen ondersteunen. 2. De beide coaches van het sociale team zullen hiervoor wekelijks, of zo vaak als nodig is, bij u thuis langskomen om samen aan de slag te gaan. Omdat het belangrijk is om ook tussentijds zaken af te stemmen, spreken we af dat we voor elkaar goed bereikbaar zijn. 3. We houden ons beiden aan de gemaakte afspraken. Indien om dringende redenen afspraken niet door kunnen gaan, laten we dit elkaar vantevoren weten en maken dan gelijk een nieuwe afspraak. 4. Als we tijdens de uitvoering van dit plan tegen nieuwe zaken aanlopen, of we samen tot de ontdekking komen dat we zaken beter op een andere manier kunnen aanpakken dan maken we, in aanvulling op dit plan, hier opnieuw afspraken over. 5. In principe hebben de coaches ongeveer 5 maanden de tijd om u te ondersteunen. Indien al eerder alle problemen zijn opgelost, ronden we eerder af. Dit doen we altijd door middel van een eindgesprek waarin we samen op een rijtje zetten wat we hebben bereikt, en op welke punten nog vervolgacties nodig zijn. 6. Inzet is dat u na deze periode alle zaken die nodig zijn voor uw gezin, zonder verdere ondersteuning, regelt. 7. Als blijkt dat het niet lukt om alle punten binnen de afgesproken tijd op te lossen zal het sociale team uw situatie met de zorgregisseurs binnen de deelgemeente bespreken, en kijken op welke manier het plan toch goed kan worden afgemaakt. 8. Afspraak is afspraak, goede samenwerking is gebaseerd op vertrouwen in en respect voor elkaar. We rekenen op een goede samenwerking maar spreken ook dingen af voor het geval de samenwerking niet goed verloopt :
Handboek Sociale Teams 29 september 2011
pagina
88
9. Geen van beide partijen kan de samenwerking zonder opgaaf van reden stopzetten. 10. Als u zich volgens de coaches onvoldoende inzet om (onderdelen van) het plan goed uit te voeren dan zullen de coaches u hierop direct aanspreken, en de mogelijke consequenties hiervan met u bespreken. 11. Omgekeerd vragen wij u om direct te laten weten wanneer u ontevreden bent over de inzet of over de aanpak van de coaches. 12. Als een van beide partijen hier behoefte aan heeft kan altijd gevraagd worden om de ondersteuning van de interventiespecialist, de begeleider van de beide coaches, die op de achtergrond verantwoordelijk blijft voor een goede gang van zaken. Ook kan de interventiespecialist zelf vragen om bij een gesprek aanwezig te mogen zijn. 13. Als u klachten heeft, en een gesprek met de coaches heeft volgens u niet geholpen, kunt u altijd een klacht indienen bij het Centraal Meldpunt Klachten (CMK), Hiervoor kunt u een e-mail sturen naar:
[email protected] 14. Uiteraard wordt de ondersteuning direct beëindigd wanneer er sprake is van agressie, intimidatie of ander grensoverschrijdend gedrag. 15. Ook wanneer bij herhaling gemaakte afspraken niet worden nagekomen is verdere samenwerking niet zinvol. 16. Waar nodig wordt melding gemaakt van het voortijdig beëindigen van de samenwerking bij de organisaties die hiervan op de hoogte moeten zijn. Zij kunnen dan op basis van hun eigen verantwoordelijkheid beslissen of, en zo ja, welke vervolgstappen zij zullen ondernemen. Ondertekening Ondertekend op
24 april 2011
in Rotterdam
Naam + Handtekening van ouders (en gezinsleden boven de 18 jaar) -
Namens Sociaal Team Teamchef: (naam ) Interventiespecialist: (naam ) Basiscoach: (naam )
Bij het gezin betrokken hulpverleningsorganisaties
Organisatie:
Naam contactpersoon:
Telefoonnummer:
Soort geboden
1.
1.
1.
hulp:
2.
2.
2.
1.
3.
3.
3.
2.
4.
4.
4.
3. 4.
Handboek Sociale Teams 29 september 2011
pagina
89
XIV.
De vijf leefgebieden in schema
In dit schema staat een aantal cruciale aandachtspunten op de vijf onderscheiden leefgebieden opgesomd. NB.
Waar “ouder” staat gelieve dit ook te lezen als “ouders”, en waar “kind” staat gelieve dit te lezen “als “kinderen” wanneer er meerdere kinderen in het gezin bedoeld worden. 1. Werk, inkomen, uitgaven en schulden 1.1. Werk - Werkt de ouder, zo ja welk beroep - Werkt een van de kinderen, zo ja welk beroep - Ambitie, welk werk zou men willen doen - Welk perspectief hebben gezinsleden (opleidingsachtergrond, ervaring) - Welke blokkades zijn er om aan het werk te gaan
1.2. Inkomenssituatie - Bron van (gezins)inkomen - Gebruik van sociale voorzieningen - Gebruik van toelagen, vergoedingen - Is men tevreden met de eigen inkomenssituatie 1.3. Uitgavenpatroon - Uitgavenpatroon (vaste lasten, kosten levensonderhoud gezin) - Administratie (inzicht in eigen financiële situatie) - Betalingsgedrag 1.4. Schuldproblematiek - Schulden (bedragen, terugbetalingafspraken, …)
2. Ontwikkelingskansen (van kinderen én van ouders) 2.1. Scholing - Scholing kinderen (welke school, groep, hoe gaat het op school ….) - Relatie met school (ouderbetrokkenheid, zicht op schoolprestaties, etc) - Opleidingsniveau ouder (scholingsbehoefte) - Taalvaardigheid / inburgering (welke taal spreekt men in het gezin)
2.2. Opvoeding - Ouder/kind relatie (aandacht, stimuleren, grenzen stellen, etc) - Opvoedingsproblemen - Dagelijkse routine/ dagbesteding (gezamenlijke activiteiten, regelmaat, etc) - Onderling contact kinderen - Opvoedingsomgeving (familie, vriendjes, vriendinnetjes, etc) - Lezen/taalroutine, - Gezamenlijke activiteiten - Aanwezigheid speelgoed - Contacten in de buurt, buitenspelen 2.3. Meedoen - Invulling vrije tijd - Sport - Verenigingsleven - Participatie in de buurt - Lidmaatschap bibliotheek
Handboek Sociale Teams 29 september 2011
pagina
90
2.4. Sociaal Netwerk - Familie, vrienden, kennissen - Sociaal netwerk/vangnet
3. Huishouden op orde 3.1. Huisvesting - Stabiele huisvestingssituatie, tevreden met de woning - Specifieke huisvestingsproblemen - Tevreden met buurt en buren 3.2. Gezondheid - Gezondheidsklachten - Voeding, gezond gevarieerd eten - Zorgverzekering - Ingeschreven bij huisarts - Bezoek tandarts 3.3. Hygiëne en veiligheid in de woning - Hygiëne - Brandveiligheid - Kindveiligheid 3.4. Inboedel - Inrichting/stoffering/meubilair 3.5. Woongedrag - Omgevingsfactoren, zoals geluidsoverlast, buitenruimte, e.d.
4. Sociaalpsychologische vraagstukken, veiligheid - Gedragsproblematiek, geestelijke problemen - Verslaving - Psychiatrische problematiek - Huiselijk geweld - Kindermishandeling/misbruik
5. Contact met politie en justitie - In detentie, detentieverleden. - Juridische procedures, veroordeling, uitstaande boetes - Dreiging van geweld - Misdaadslachtoffer - Criminaliteit in de omgeving (invloed op gezin) - Veiligheid buurt
Handboek Sociale Teams 29 september 2011
pagina
91
XV Opvoedingsdoelstellingen Met welk doel voeden ouders hun kinderen op? Om met ouders te kunnen praten over de manier waarop zij met de opvoeding van hun kinderen bezig zijn is het goed om te weten wat zij met deze opvoeding willen bereiken. Opvoeden doen ouders voor een groot gedeelte op gevoel. Als je vraagt wat ze met hun opvoeding willen bereiken krijg je vaak antwoorden in de trant van; “je wilt gewoon het beste voor je kind dus je helpt je kinderen waar je kan” of “je probeert ze zoveel mogelijk te leren, zodat ze later zelfstandig hun weg in de wereld kunnen vinden” of “van mij mogen ze alles als ze er maar gelukkig van worden” of “ze moeten zich weten te gedragen zodat ze altijd op een positieve manier met anderen kunnen omgaan”. Voor ouders is opvoeden gelukkig geen wetenschap, en de achterliggende gedachte die veel ouders hebben bij “opvoeden”, is dat als je het beste voor hebt met je kinderen en je hen maar voldoende aandacht geeft, je het eigenlijk nooit verkeerd kan doen als ouder. Als alles goed gaat, gaat opvoeden ook vanzelf. De “basics” zijn ons als het ware met de paplepel ingegoten; de eigen opvoeding was onze belangrijkste leerschool, en in ons gedrag naar onze kinderen zien we veel van onze eigen opvoeding weerspiegeld. Opvoeden leer je vervolgens ook van alle ouders om je heen die je bezig ziet om hun kinderen dingen bij te brengen. Door hierover vragen te stellen kan je ook veel te weten komen. “Als je naar andere ouders om je heen kijkt die bezig zijn met de opvoeding van hun kind, wat zou je dan graag van hen over willen nemen, of ook kunnen doen met jouw kind “. Of “wat vindt je dan het meest verschrikkelijk wat je nooit met je eigen kind zou doen”? Ouders van de vorige generaties die iets meer houvast zochten met hun vragen over opgroeien en opvoeden raadpleegde het handboek van dr. Spock, en sinds het einde van de jaren zestig kwam hier voor de Nederlandse “bewuste ouders” het vakblad voor ouders “ouders van nu” bij. De huidige generatie ouders kan inmiddels kiezen uit een breed scala aan vakbladen, cursussen en tv programma’s (Nanny, “Bij ons thuis”, “Opvoeden doe je zo”, “Opvoedpolitie “, “Schatjes”, “The great parenting experiment”, enz. ). Leerzaam en vermakelijk voor ouders die hun opvoedvaardigheden verder willen verbeteren. Bovendien zijn er inmiddels veel (laagdrempelige) professionele aanbieders van opvoedingsondersteuning waar ouder met hun vragen terecht kunnen, waarbij de CJG’s, aanwezig in alle buurten in Rotterdam natuurlijk als eerste genoemd moeten worden. Of de ouders van de gezinnen die bij ons voor coaching worden aangemeld, ook gebruik maken van dit ruime aanbod voor opvoedingsondersteuning is uiteraard de vraag. Eerst moet je als ouder onderkennen dat je behoefte hebt aan ondersteuning, moet je weten te benoemen wat je opvoedingsvragen zijn, of moet je kunnen aangeven waar je (opvoedings-)onmacht als ouder zit voordat je gericht op zoek gaat naar programma’s, litteratuur of instanties die jou iets zouden kunnen leren als ouder. Juist op dit punt kan onze ondersteuning nuttig zijn om ouder(s) verder te helpen.Als je kan benoemen wat je zou willen bereiken (hier komen ze weer; de doelstellingen), kan je ook beter aangeven hoe je aan de slag zou kunnen gaan om deze doelen te bereiken. Onze inzet zal er in eerste instantie dus uit bestaan om in overleg met de ouder(s) duidelijk te krijgen welke problemen de ouder(s) ervaart (/ervaren) met de opvoeding en / of ontwikkeling van de kinderen, om vervolgens scherper in beeld te krijgen wat de ouder(s) zou(den) willen bereiken met de opvoeding van de kinderen. Formuleer samen met de ouders dus opvoedingsdoelstellingen! Maak ze SMART en neem ze op in het begeleidingsplan. Hierbij is het goed om onderscheid te maken in meer algemene lange termijn doelstellingen, en de meer in gedragstermen benoemde doelstellingen op korte termijn (die beter SMART zijn te omschrijven). Universele doelstellingen van opvoeding Tijdens het derde Nationale Opvoedingscongres (juni 2010) heeft prof. dr. René Diekstra een lezing gehouden onder de titel “Opvoeding, waar schiet Nederland tekort? “ Aan het einde van zijn positieve betoog (zo slecht staat het er in Nederland met de opvoeding niet voor) onderstreept hij het belang van het benoemen van expliciete opvoedingsdoelstellingen, en van het benoemen van algemene vaardigheden die jongeren in de opvoeding moet worden aangeleerd om deze doestellingen te kunnen bereiken. Doelstellingen geven richting aan het “opvoedingshandelen” van ouders, en vormen het kader waartegen het al of niet behaalde succes met de opvoeding kan worden afgezet. Deze presentatie is te raadplegen op de site van het Nederlands Jeugd Instituut.
Handboek Sociale Teams 29 september 2011
pagina
92
Opvoedingsdoelen stellen begint met een juiste analyse van het probleem Voor de coaches in de gezinnen is het van belang om samen met de ouders zo concreet als mogelijk te benoemen aan welke doelstelling, aan welke vaardigheden gewerkt moet worden. Hierbij moeten doelen realistisch gesteld worden, doelen die aansluiten bij ontwikkelingsfase, fysieke, mentale, en intellectuele capaciteiten van het betreffende kind (eerst moet een kind kunnen praten voordat je het kunt leren om met twee woorden te spreken). Het is dus goed om een globaal beeld te hebben “hoe de “normale” ontwikkeling van kinderen verloopt (sociale ontwikkeling, fysieke ontwikkeling, mentale ontwikkeling van baby’s, van peuters,…). Dit om zelf signalen te kunnen opvangen, maar ook om met ouders de gedrags- of ontwikkelingsproblemen die de ouders zelf signaleren scherper te kunnen benoemen. Probeer zo scherp mogelijk samen met de ouder(s) te benoemen wat zij als risico, of als probleem zien in de ontwikkeling, og in het gedrag van hun kind. Pas als dit helder is kunnen goede opvoedingsdoelstellingen geformuleerd worden. Voorbeeld: als een ouder aangeeft dat “een kind dat slecht luistert” kan het probleem betrekking hebben op heel veel verschillende zaken: - het kind verstaat de ouder heel goed maar erkent het gezag van de ouder niet en zal daarom zich weinig gelegen laten liggen aan de opvattingen of praktische aanwijzingen van de ouders. Gerichte samenwerking tussen ouder en kind om doelen te bereiken worden hierdoor moeilijk haalbaar. Het niet luisteren, moet dus primair als “relatieprobleem”worden opgepakt. - het kind luistert inderdaad slecht omdat het niet gefocust is, hyperactief, of juist te dromerig, nog niet vaardig genoeg is om te begrijpen wat de ouder eigenlijk zegt of van hem / haar wil, etc. Kortom het slechte luisteren, moet primair als “communicatieprobleem” opgevat worden. Voor een goede communicatie moet zender en ontvanger goed op elkaar zijn afgestemd, en moet rekening gehouden worden met specifieke belemmeringen tussen zender en ontvanger. Om aan specifieke doelstellingen te kunnen werken zal dus hieraan voorafgaand aan de manier van communiceren tussen ouder en kind gewerkt moeten worden. - het kind luistert wel met de beste intenties, maar hoort niet goed waardoor (een deel van) de boodschap niet overkomt. Niet luisteren kan dus duiden op een “fysiek probleem”. - het kind luistert wel, maar is niet in staat om de boodschap van de ouders om te zetten in handelen / gedrag, waardoor de ouders denken dat het kind niet luistert. Een bron van frustraties voor het kind. Wellicht hebben de ouders onrealistische verwachtingen van het kind, hebben ze geen oog voor belemmeringen voor het kind in de uitvoering, en moeten ouder meer ondersteuning geven bij de uivoering van de vraag, aanwijzing,… Niet luisteren moet in deze context dus opgepakt worden door te werken aan de “versterking van de competenties” van het kind, en mogelijk aan het wegnemen van andere belemmeringen. Door het stellen van de juiste vervolgvragen kan je een goed beeld krijgen van het echte probleem waar de ouders mee zitten, en hoe aan de oplossing gewerkt kan worden. “Kunt u een voorbeeld geven waaruit blijkt dat uw kind niet goed luistert” “Maar wat verwachtte u toen dat uw kind zou doen” “Kunt u bedenken waarom uw kind toen anders reageerde” “Wat doet u als u merkt dat uw kind niet goed luistert” “Welk probleem kan er op termijn gaan ontstaan als uw kind slecht blijft luisteren” Etc. Opvoeden doe je nooit alleen De opvoeding van kinderen wordt nooit alleen bepaald door ouders. In de eerste jaren zullen zij de grootste invloed hebben maar al snel zullen broertjes en zusjes, opa’s en oma’s, vriendjes en vriendinnetjes, en allerlei anderen mensen in de directe omgeving van het kind met hun gedrag van invloed zijn op de ontwikkeling van het kind. Zodra het kind naar het kinderdagverblijf of naar school gaat komen daar snel al een heleboel professionele opvoeders bij.
Handboek Sociale Teams 29 september 2011
pagina
93
plaatje St de Meeuw
Opvoeden, en opgroeien start wellicht thuis maar ook de buurt en school hebben hierop een grote invloed.Het is goed om het hierover te hebben met de ouders tijdens de inventarisatiefase. Een goede opvoedingsomgeving creëren voor je kind veronderstelt voor een ouder dus dat je weet wie de belangrijke personen voor jouw kind zijn die een directe invloed uitoefenen op zijn / haar ontwikkeling. Wie hebben er een positieve invloed, hoe zorg je ervoor dat ze zelf de “juiste vrienden” kiezen. Van wie kan je advies inwinnen, en met wie kan je afspraken maken over opvoedingskwesties (familie, onderwijzer, andere ouders,…). Ouders moeten weten dat ze er niet alleen voor staan en moeten er zelf voor zorgen dat ze een sociaal netwerk opbouwen van alle partijen die van belang zijn voor een goede opvoeding van de zoon of dochter. Help je kind bij het opbouwen van het eigen sociale netwerk van het kind zelf (leren omgaan met anderen, met het onderhouden van de eigen relaties). Met de leerkrachten hoef je niet alleen te praten over schoolprestaties, maar kan je ook terecht wanneer je je zorgen maakt over bepaald gedrag van je kind of over zijn sociaal-emotionele ontwikkeling. De meeste scholen in Rotterdam hebben inmiddels een “ouderkamer” waar ouders kennis kunnen maken met de andere ouders van de medeleerlingen en waar ouderconsulenten klaar staan om advies te geven of om je op de juiste manier te verwijzen. Het kan helpen wanneer je met je opvoedingsvragen, opvoedingsdilemma’s terecht kan bij familie of bij professionals in de buurt (CJG, schoolmaatschappelijk werk, het jongerenwerk,….). Maar de opvoedingsomgeving is voor opgroeiende kinderen al snel veel breder dan die van het gezin, familie, vrienden en kennissen en de school. Kinderen doen ook buiten deze directe “eerste cirkel” ervaringen op uit hun contacten met andere mensen en instanties in de buurt. Als alle mensen zich verantwoordelijk zouden opstellen voor het veilig laten spelen, opgroeien van kinderen in hun directe omgeving dan zou hiermee veel gewonnen zijn. Samen verantwoordelijk voor de opgroeiende jeugd. Van de ouders van opgroeiende kinderen (dus ook de ouders die door ons ondersteund worden) moet gevraagd worden om een bijdrage te leveren aan de activiteiten die worden ondernomen om bewoners beter te laten samenwerken, te wonen en spelen in de buurt. Als ouder hebben zij hier een primair belang bij voor het eigen gezin, de eigen kinderen, maar wellicht kunnen zij ook een bijdrage leveren aan het veilig en positief opgroeien van de andere kinderen uit de buurt. Als zij bereid zijn om te investeren in de relatie met andere ouders in de buurt dan kunnen zij samen optrekken bij het veilig laten spelen van de jongeren in de buurt, de inzet van het jongerenwerk, of wellicht nog directer in het opvangen, letten op de kinderen van ouders uit de buurt die hier even behoefte aan hebben. Zo kunnen zij ook het eigen netwerk, en dat van hun kinderen versterken. Bouw mee aan een goede opvoedingsomgeving in de buurt (“wijkpedagogiek”) , aan een “civil society”. Dit is ook een van de specifieke aandachtspunten van het landelijk opvoedingsdebat:
Handboek Sociale Teams 29 september 2011
pagina
94
http://www.opvoeddebat.nl/. Met dit opvoeddebat wordt o.a. een bijdrage geleverd aan de ondersteuning van initiatieven die gericht zijn op samenleven en actief burgerschap rondom opvoeden en opgroeien. Uit onderzoek blijkt dat ouders doorgaans met enig wantrouwen kijken naar bemoeienis van “derden” met de opvoeding of het gedrag van hun kinderen. Dit omdat ze primair zelf verantwoordelijk zijn, en alleen die hulp willen aanvaarden die zij als ondersteunend ervaren voor de eigen opvoedingsinzet. Juist door met ouders hierover in gesprek te gaan (wat vindt u ervan als een buurvrouw, leraar uw kind aanspreekt op….), kan achterhaald worden welke vorm van bemoeienis, hulp dit in hun situatie geldt. Hier zou je dan de ouder(s) gericht aan kunnen laten werken (verbinding zoeken met “juiste” vriendjes, vriendinnetjes, rolmodellen). Voor resultaten van dit onderzoek zie “De rol van de omgeving op de opvoeding” Aan de slag met basale opvoedingszaken Afgesproken is om in de eerste situatie (lichte problematiek) de aanpak van deze opvoedings- / ontwikkelingsproblemen mee te nemen in het begeleidingsplan dat we samen met het gezin gaan maken. Dat betekent dat er opvoedingsdoelstellingen worden vastgesteld, afgesproken wordt welke acties ondernomen worden om verbetering in de situatie te brengen, en dat wordt afgesproken wat de ouder zelf doet en welke ondersteuning we hierbij bieden. Hierbij kan het gaan om basale zaken; afspraken om meer tijd te besteden aan je kinderen, het praten met je kinderen. Leuke dingen doen met je kinderen (uitjes, meegaan naar sportwedstrijden, uitvoeringen op school, de speeltuin, samen gaan wandelen in het park, etc). Je kinderen betrekken bij het uitvoeren van noodzakelijke huishoudelijke werkzaamheden (kamer opruimen, schoonmaken, helpen met boodschappen doen, etc.), ondersteuning geven (helpen met huiswerk, opbouw eigen netwerk door vriendjes vriendinnetjes uit te nodigen, etc.). Het maken van (gedrags-)afspraken (thuiskomen, gaan slapen, snoepen, zakgeld, omgang met broertjes en zusjes, …etc.). Het opbouwen van een dagritme, consequent handelen bij gedragscorrecties (grenzen stellen, straffen, belonen). Wanneer wordt ingeschat dat de opvoedingsproblemen middelzwaar of zwaar zij,n dan zal in overleg met de zorgregisseur van het CJG worden besproken wat een passende inzet zou kunnen zijn. Misschien is ondersteuning van een CJG pedagoog zinvol, of kan een andere vorm van opvoedingsondersteuning die binnen de deelgemeente hiervoor beschikbaar is (zie “sociale kaart”) worden ingezet. Maar wellicht kan door de ouder ook zelf de hulp worden ingeroepen van iemand uit het eigen netwerk in wie men vertrouwen heeft (opa / oma, oom / tante een buurvrouw, vriendin, de huisarts, de leerkracht, etc). In zo’n situatie (heeft een eigen netwerk dat ingeschakeld kan worden) is ook te overwegen de “Eigen Kracht” aanpak hiervoor te gebruiken. Het kan zijn dat meer specialistische zorg geboden moet worden, waarbij een andere coach de verantwoordelijkheid voor het gezin overneemt en de coach van het sociale team wellicht nog wel ondersteuning kan verzorgen bij de aanpak van problemen op leefgebied 1 en 3.
Handboek Sociale Teams 29 september 2011
pagina
95
XVI
Theoretische onderbouwing van de aanpak
Ingrijpen op jonge leeftijd levert de meeste resultaten op
Het is belangrijk om vroegtijdig aan de slag te gaan met zogenaamde risicofactoren in de opvoeding van (jonge) kinderen. Onderzoek op het gebied van ontwikkeling van gedrags- en psychische problemen bij kinderen laat zien dat probleemgedrag wortels heeft in de kinderenjaren. Risicofactoren spelen hierin een belangrijke rol. De meest ernstige problemen zijn er niet opeens en ook niet onverwacht. Dit betekent dat er kansen zijn om vroegtijdig problemen te onderkennen en te voorkomen of minder ernstig te laten uitpakken. Wetenschappers zijn het dan ook met elkaar eens over de noodzaak van vroegtijdig ingrijpen en geven aan dat een interventie vóór de leeftijd van 5 jaar het meeste effect zal hebben. Interventies op jonge leeftijd blijken tevens kosteneffectiever dan interventies op latere leeftijd. Op basis van economische studies is een model opgesteld waarin dit inzichtelijk wordt gemaakt; hoe eerder wordt geïnvesteerd in de ontwikkeling van kinderen, hoe groter de opbrengst. Vanuit dit perspectief is voorschoolse educatie een betere investering dan het lager onderwijs en is het lager onderwijs zelf weer belangrijker dan het middelbaar onderwijs. Risicofactoren Het blijkt (Hermanns, 1998) dat het van groot belang is om (het risico op) een opgroei -of opvoedprobleem vroegtijdig te signaleren. Bij vroegtijdige signalering speelt het concept risicofactor een belangrijke rol. Een risicofactor wordt gedefinieerd als: “een kenmerk van kinderen (bijvoorbeeld een moeilijk temperament) of ouders (bijvoorbeeld geen of laag opleidingsniveau), een omstandigheid (bijvoorbeeld leven in armoede) of een gebeurtenis (bijvoorbeeld een overlijden) waarvan in goed opgezet onderzoek duidelijk is geworden, dat er een verband bestaat met latere, minder wenselijke ontwikkelingsuitkomsten van welke aard dan ook” (Hermanns, 1998). Uit onderzoek blijkt steeds weer dat er een rechtlijnig, lineair verband bestaat tussen het aantal risicofactoren in de opvoedsituatie aan de ene kant en de kans dat er een problematische ontwikkelingsuitkomst optreedt. Dit verband is aangetoond op het gebied van intelligentieontwikkeling, psychische problemen, gedragsproblemen en delinquentie (Rutter, 1978; Loeber, 1997 in Hermanns et al., 2005 ). Als je meer wilt weten over wat deze risicocriteria concreet inhouden, kun je de website www.meldcriteria.nl raadplegen.
Handboek Sociale Teams 29 september 2011
pagina
96
Figuur: Rendement van maatschappelijke investeringen in de jeugd (Carneiro and Heckman, 2003 in Hermanns et al, 2005)
Waarom een vroegtijdige aanpak Een belangrijke reden waarom vroeg ingrijpen belangrijk is, is het voorkomen van een negatieve spiraal van psychosociale problemen, bijvoorbeeld van agressie naar problematische sociale relaties die op latere leeftijd moeilijker zijn om te buigen. Een tweede reden is de bescherming van kinderen die het slachtoffer zijn van kindermishandeling of verwaarlozing. Kinderen hebben niet alleen het recht dat de mishandeling en/of verwaarlozing zo snel mogelijk stopt, ook hebben zij een verhoogde kans om later externaliserend en internaliserend probleemgedrag te ontwikkelen (Hermanns et al., 2005). Het sociaal ecologisch model van Bronfenbrenner Bij het opzetten van risicofactoren wordt vaak gebruik gemaakt van het sociaalecologisch model van Bronfenbrenner. In dit model gaat het over de invloed van de omgeving op een individu. Idealiter is het systeem, dat kind en omgeving samen vormen, in evenwicht. Dat wil zeggen dat er geen discrepantie is tussen de mogelijkheden en kwaliteiten van het kind enerzijds en de eisen en verwachtingen van de omgeving anderzijds. Indien het evenwicht is verstoord, dienen interventies ten doel te hebben het systeem opnieuw te laten functioneren. Een verstoord evenwicht zou bijvoorbeeld kunnen komen door een instabiele thuissituatie voor het kind. Wanneer de opvoeders veel zorgen rondom het huishouden hebben (microsysteem), dan heeft dit een negatieve weerslag op de ontwikkeling van het kind (individu). Dit geldt ook voor interacties in overige zones. Wanneer er stoornissen optreden in de interacties tussen bijvoorbeeld een gezin en het sociaal regelsysteem daaromheen, heeft dit ook weer invloed op het individu. Belangrijk is dus om de interacties soepel te laten verlopen door informatie, hulp bieden, aan de hand meenemen enzovoorts. De interventies kunnen betrekking hebben op alle onderdelen van het systeem, dus zowel op het kind als op aspecten van de omgeving. Een belangrijk element van de ecologische benadering is de opvatting dat veranderingen niet alleen door professionele hulpverleners te bewerkstelligen zijn. Zeker zo belangrijk zijn mensen in de directe omgeving van het kind, zoals familieleden, buren, vrienden of leerkrachten. Aan hen wordt een positieve invloed op het kind toegeschreven.
Handboek Sociale Teams 29 september 2011
pagina
97
Figuur: Het sociaal ecologisch model van Bronfenbrenner
Het Ontwikkelen van Competenties: het model van Poiesz De doelstelling van de Sociale Teams luidt: Een methodiek ontwikkelen waarmee gezinnen met jonge kinderen begeleid worden in de ontwikkeling van dié competenties die hun in staat stellen zelfstandig de algehele thuissituatie te verbeteren; en de risicofactoren in de opvoedingsituatie van de kinderen te bestrijden of tot een minimum te beperken. Centraal staat het ontwikkelen van competenties bij gezinnen. Het gaat dan vaak om dingen als het doen van het huishouden. Heel vaak zien we binnen de gezinnen dat bijvoorbeeld het bijhouden van de administratie of het doen van de was niet of niet goed gebeurt. Gevolg is dan dat kinderen in deze gezinnen in een situatie opgroeien die risicovol kan zijn voor hun ontwikkeling. De zogenaamde randvoorwaarden van opvoeding zijn in dat geval slecht en deze willen we met dit programma verbeteren. Denk bijvoorbeeld aan: zeer vieze woning, geen speelgoed voor kinderen, geen ouderbetrokkenheid, de ouder weet bijvoorbeeld niet waar het kind op school zit. Het ontwikkelen van competenties gebeurt wanneer helder is wélke competenties bij de participerende moeders niet aanwezig zijn. Uit ervaring is gebleken dat moeders en/of vaders gemotiveerd zijn zelfstandig hun situatie te verbeteren, maar niet de kennis en vaardigheden hebben hun situatie zelfstandig te verbeteren. Met andere woorden: de competenties ontbreken bij gezinnen en niet de motivatie of de gelegenheid. In dit licht is het triade-model van Poiesz (1999) relevant. Het Triademodel van Poiesz gaat uit van de veronderstelling dat gedrag het gevolg is van de samenhang tussen drie vaste hoofdoorzaken: Figuur: Het triade-model van Poiesz
MOTIVATIE
CAPACITEIT
GELEGENHEID
Handboek Sociale Teams 29 september 2011
pagina
98
● Motivatie: De mate waarin een persoon belangstelling heeft voor (het resultaat) van het gedrag. Bij de gezinnen zien we dat er een intrinsieke behoefte bestaat om hun huishouden op orde te krijgen en hun kinderen op te kunnen voeden. ● Competentie: Competentie is gedefinieerd als de mate waarin iemand beschikt over de fysieke/mentale mogelijkheden en hulpmiddelen om het gewenst gedrag te vertonen. Het gaat dan bijvoorbeeld om kennis, ervaring, vaardigheden, geld, instrumenten, informatie. Hier ligt een bron van aanknopingspunten waarop de hulpverlening binnen de Sociale Teams gebaseerd is. Niet voor niets staat het ontwikkelen van competenties bij de moeders en/of vaders centraal. ● Gelegenheid: de factor gelegenheid is tenslotte de mate waarin de omgeving het gedrag mogelijk maakt; is er bijvoorbeeld de mogelijkheid om bijzondere bijstand aan te vragen voor een belangrijke aanschaf als een bed? De basis op orde, natuurlijke fasering van de aanpak; De Piramide van Maslow, Pinto Binnen de methodiek staat het ontwikkelen van competenties centraal. Het gaat dan met name om het brengen van routine in het huishouden. De methodiek heeft als uitgangspunt dat mensen gelijk aan het werk helpen soms averechts werkt. Als mensen niet werken en het huishouden is niet op orde, dan is de kans groot dat als ouders wél gaan werken de thuissituatie nog meer verslechtert. Dit komt voort uit het idee van de behoeftehiërarchie van Maslow. Maslow zegt dat een mens pas kan groeien wanneer hij voorzien is in zijn primaire behoeften. De drie hogere behoeften, sociaal contact, waardering & erkenning en zelfontplooiing worden geblokkeerd wanneer aan de meer lagere behoeften, primaire biologische behoefte en de behoefte aan bestaanszekerheid niet is voldaan. Een voorbeeld: de kans is klein dat een gezin naar de bibliotheek wil om boeken te lenen, boeken lezen is goed voor zelfontplooiing wanneer er geen geld is om te eten en wanneer mensen zich geïsoleerd voelen. Figuur: De behoeftehiërarchie naar Maslow (1972)
Naast de ideeën van Maslow zijn ook de gedachten van Pinto van belang. Pinto geeft aan dat de piramide van Maslow vooral betrekking heeft op mensen uit individueel georiënteerde culturen. Een groot deel van de gezinnen die onder begeleiding zijn bij de Sociale Teams komt echter uit collectief georiënteerde culturen. De ontwikkeling van het individu is in deze culturen ook van belang maar is ondergeschikt aan het belang van de groep.
Handboek Sociale Teams 29 september 2011
pagina
99
Veel elementen uit de piramide van Pinto komen overeenkomen met die van Maslow, maar prioriteiten liggen anders. Het is belangrijk dat basiscoaches en interventiespecialisten door hebben wanneer een gezin meer collectief georiënteerd is en wanneer niet. Dit heeft namelijk consequenties voor de manier waarop het gezin benaderd moet worden in de begeleiding. Ook al verschillen de opvoedingsdoelenstelling doorgaans niet zo veel, de manier waarop aan oplossing gewerkt kan worden kan wel verschillen (loyaliteit naar ouders, maar ook naar de groep, handelen in lijn met de groepregels / moraal, verbetering van eigen positie maar pas wanneer…….).
Figuur: De piramide van Pinto (www.davidpinto.nl
Handboek Sociale Teams 29 september 2011
pagina100
XVII. Het werk van de uitvoeringsprofessional In deze bijlage gaan we in op begrippen zoals “streetlevelsturing” en “uitvoeringsprofessional”; dit zijn begrippen die alles te maken hebben met het werk dat je binnen het Sociaal Team gaat verrichten. Het is belangrijk dat je weet wat deze begrippen betekenen omdat het samenhangt met het verwachtingspatroon dat we van de basiscoach hebben. “Achter de voordeur kijken” door de “streetlevel ambtenaar” De stad biedt grote uitdagingen voor het aanpakken van maatschappelijke problemen. De dynamiek binnen steden is groot, er is een concentratie van problemen en kansen. Beleidsuitvoering kent op stedelijk niveau dus een belangrijke positie. Door uitvoering op lokaal niveau wordt de koppeling gemaakt tussen (beleids)plannen en de (beleids)praktijk. Een gangbare en bekende benadering van uitvoering is de ‘top-down’ benadering, daarbij wordt ervan uitgegaan dat beleid wordt uitgevoerd in de praktijk en dat ‘goed’ beleid tot ‘goede’ uitvoering leidt. Daar tegenover staat de ‘bottum-up” benadering; in deze benadering wordt uitgegaan van de dynamiek die het uitvoeringsproces vaak laat zien en die vaak niet door beleid te beheersen is. De parallel tussen uitvoering en de bottom-up benadering wordt aangegeven door de term ‘streetlevelsturing’. De bestuurskundige Tops (Hartman en Tops, 2005) gebruikt hiervoor de term “Frontlijnsturing”. Deze sturing beoogt ruimte te geven aan de eigen dynamiek van uitvoering en een situationele logica die tegenover de beleidsmatige logica wordt gepositioneerd. Het straatniveau (streetlevel) is de plek waar de burger in aanraking komt met (overheids)instanties en organisaties zoals de Sociale Dienst en de hulpverlening. De medewerkers aan loketten en de hulpverleners zijn het zichtbare en tastbare gedeelte van de organisatie voor de burger. Uiteindelijk bepaalt de ontmoeting en samenwerking van de burger en de mensen op straatniveau de kwaliteit van de uitvoering binnen de instanties en organisaties. Een essentieel kenmerk van situationele logica is, in tegenstelling tot beleidslogica, dat er uitgegaan wordt van het werk in de praktijk op de publieke werkvloer van de grote stad. Het gaat om het primaire proces in de relatie tussen burger en bestuur; van daaruit wordt gedacht, gehandeld, georganiseerd en gestuurd. Dit komt aan op de ‘operationele kwaliteit van het stedelijke bestuur door middel van concrete acties op een moment dat het er ook werkelijk toe doet’. Tops (Hartman en Tops, 2005)noemt dit een actielogica gericht op effectieve interventies. Het vermogen dat daarbij van streetlevelambtenaren gevraagd wordt is om de logica van concrete acties te kunnen doorzien en daarin effectief te kunnen interveniëren. Door bij uitvoering de nadruk te leggen op nabijheid van de klanten kan beter tegemoet gekomen worden aan effectieve hulpverlening. Dit komt doordat er binnengetreden kan worden in de wereld van de klant wat ervoor zorgt dat situaties beter begrepen worden en de juiste actie hierop volgt. Hierdoor wordt primair ingespeeld op de klant; de klant staat centraal. Streetlevelsturing is een belangrijke beweging binnen het werk van de Sociale Teams. Dit betekent dat ervaringen die we op doen in het werkproces worden vertaald naar belanghebbende spelers in de stad. Als er bijvoorbeeld een regeling bestaat die voor veel gezinnen problemen oplevert dan geven we dit aan bij de Sociale Dienst. Deze prikkel vanuit het straatniveau naar de gemeentelijke diensten zorg ervoor dat zij de processen voor alle burgers beter in kunnen richten. De streetlevelambtenaar: een uitvoeringsprofessional De context waarin de uitvoeringsprofessional zich beweegt bestaat uit twee werelden. In de ene wereld is de cultuur van de straat/praktijk heersend en moet een uitvoeringsprofessional de straat/praktijktaal beheersen om contact te krijgen met de cliënten. In de andere wereld is de burgercultuur heersend en moet de uitvoeringsprofessional de logica van netwerken en organisaties kunnen doorzien. De uitvoeringsprofessional moet in elke wereld kunnen laten blijken dat hij erbij hoort (ik ben één van hen) zodat hij vertrouwen opbouwt en dingen voor elkaar kan krijgen. De uitvoeringsprofessional heeft binnen beide werelden iets tóe te voegen en moet dit kunnen aantonen, daarmee bouwt hij vertrouwen op en kan hij, naast het geven, ook nemen.
Handboek Sociale Teams 29 september 2011
pagina101
De uitvoeringsprofessional zet zich dus niet af tegen één van de werelden, maar gaat erin mee. Daarmee opereert de uitvoeringsprofessional vanuit een stream (heersende omgangsvormen, opvattingen en gevoeligheden): de uitvoeringsprofessional moet de codes van gedrag kennen. Om steeds de juiste taxatie en beoordeling te maken en afstand te houden en daarmee het juiste gedrag te vertonen is het nodig dat de uitvoeringsprofessional voortdurend als intermediair schakelt tussen verschillende werelden. Dit betekent dat de uitvoeringsprofessional zich los maakt van zijn positie tussen de werelden in, de positie waarin hij eigenlijk nergens écht bij hoort. Tegelijkertijd leeft de uitvoeringsprofessional zich juist zó in, dat het perspectief van één van de werelden tijdelijk leidend wordt waardoor tegenstrijdige doelen, behoeften, oplossingen maar ook mogelijkheden in zijn eigen hoofd zichtbaar worden. Een opsomming Hieronder zie je een opsomming van de kennis, vaardigheden en gedrag- en houdingaspecten die in een uitvoeringsprofessional binnen een Sociaal Team worden gewaardeerd: Figuur.:Vereisten voor een uitvoeringsprofessional Functie: Kennis Vaardigheden Gezond Boeren Verstand Uitvoerings professional
Sociale Kaart Kennis van gemeentelijke organisatie Kennis van Stedelijke Problematiek
koppeling makken tussen burger en instellingen schakelen communicatie met verschillende doelgroepen breed denken initiatief nemen proactief denken grijs gebied opzoeken; buiten geijkte paden
Gedrag & Houding ‘Voor elk probleem is een oplossing’ ‘out of the box’ denken flexibel/loslaten van eigen denkwijze onconventioneel creatief inspirerend/enthousiasmerend positief ingesteld assertief
doorpakken verbinden kritisch kijken mogelijkheden zien en zoeken
Meer Weten? Een aantal interessante titels: ‘Bemoeien werkt’, Jos van der Lans ‘Ontregelen, de herovering van de werkvloer’, Jos van der Lans ‘Eropaf!’, Jos van der Lans ‘Kafka in de Polder’, uitgeverij SDU ‘Outreachend samenwerken in welzijn en wonen’, Marc RÃkers en Carolien de Jong (red.) ‘Alle dagen Schuld’, Mirjam Pool, Uitgegeven bij: Augustus www.canonsociaalwerk.eu
Handboek Sociale Teams 29 september 2011
pagina102
XVIII. Internationaal Verdrag voor de Rechten van het Kind (IVRK) Artikel 1 Definitie van het kind Ieder mens jonger dan achttien jaar is een kind. Artikel 2 Non-discriminatie Alle rechten gelden voor alle kinderen, zonder uitzonderingen. De overheid neemt maatregelen om alle rechten te realiseren en moet ervoor zorgen dat elk kind wordt beschermd tegen discriminatie. Artikel 3 Belang van het kind Het belang van het kind moet voorop staan bij alle maatregelen die kinderen aangaan. De overheid moet het welzijn van alle kinderen bevorderen en houdt toezicht op alle voorzieningen voor de zorg en bescherming van kinderen. Artikel 4 Realiseren van kinderrechten De overheid neemt alle nodige maatregelen om de rechten van kinderen te realiseren en moet via internationale samenwerking armere landen hierbij steunen. Artikel 5 Rol van de ouders De overheid moet de rechten, plichten en verantwoordelijkheden van ouders en voogden respecteren. De ouders en voogden moeten het kind (bege)leiden in de uitoefening van zijn of haar rechten op een manier die past bij de leeftijd en ontwikkeling van het kind. Artikel 6 Recht op leven en ontwikkeling Ieder kind heeft het recht op leven. De overheid waarborgt zoveel mogelijk het overleven en de ontwikkeling van het kind. Artikel 7 Naam en nationaliteit Het kind heeft bij de geboorte recht op een naam en een nationaliteit en om geregistreerd te worden. Het kind heeft het recht zijn of haar ouders te kennen en door hen verzorgd te worden. Artikel 8 Identiteit Het kind heeft recht zijn of haar identiteit te behouden, zoals nationaliteit, naam en familiebanden. De overheid steunt het kind om zijn of haar identiteit te herstellen als die ontnomen is. Artikel 9 Scheiding kind en ouders Het kind heeft recht om bij de ouders te leven en op omgang met beide ouders als het kind van een of beide ouders gescheiden is, tenzij dit niet in zijn of haar belang is. In procedures hierover moet naar de mening van kinderen en ouders worden geluisterd. Artikel 10 Gezinshereniging Ieder kind heeft recht om herenigd te worden met zijn of haar ouder(s) als het kind en de ouder(s) niet in hetzelfde land wonen. Aanvragen hiervoor moet de overheid met welwillendheid, menselijkheid en spoed behandelen. Het kind dat in een ander land dan zijn of haar ouder(s) verblijft, heeft recht op rechtstreeks en regelmatig contact met die ouder(s). Artikel 11 Kinderontvoering Het kind heeft recht op bescherming tegen kinderontvoering naar het buitenland door een ouder. De overheid neemt ook maatregelen om ervoor te zorgen dat het kind kan terugkeren vanuit het buitenland als het ontvoerd is. Artikel 12 Participatie en hoorrecht Het kind heeft recht om zijn of haar mening te geven over alle zaken die het kind aangaan. De overheid zorgt ervoor dat het kind die mening kan uiten en dat er naar hem of haar wordt geluisterd. Dit geldt ook voor gerechtelijke en bestuurlijke procedures. Artikel 13 Vrijheid van meningsuiting Het kind heeft recht op vrijheid van meningsuiting, dit omvat ook de vrijheid inlichtingen en denkbeelden te verzamelen, te ontvangen en te verspreiden. Daarbij moet rekening gehouden worden met de rechten van anderen. Artikel 14 Vrijheid van gedachte, geweten en godsdienst Het kind heeft recht op vrijheid van gedachte, geweten en godsdienst en de vrijheid deze te uiten. De overheid respecteert de rechten en plichten van ouders en voogden om het kind te (bege)leiden bij de uitoefening van dit recht op een manier die past bij zijn of haar leeftijd en ontwikkeling. Artikel 15 Vrijheid van vereniging Het kind heeft recht met anderen vreedzaam samen te komen, lid te zijn of te worden van een vereniging en een vereniging op te richten. Artikel 16 Privacy Ieder kind heeft recht op privacy. De overheid beschermt het kind tegen inmenging in zijn of haar privé- en gezinsleven, huis of post en respecteert zijn of haar eer en goede naam.
Handboek Sociale Teams 29 september 2011
pagina103
Artikel 17 Recht op informatie Het kind heeft recht op toegang tot informatie en materialen van verschillende bronnen en in het bijzonder op informatie en materialen die zijn of haar welzijn en gezondheid bevorderen. De overheid stimuleert de productie en verspreiding hiervan en zorgt ervoor dat het kind beschermd wordt tegen informatie die schadelijk is. Artikel 18 Verantwoordelijkheden van ouders Beide ouders zijn verantwoordelijk voor de opvoeding van hun kinderen. Het belang van het kind staat hierbij voorop. De overheid respecteert de eerste verantwoordelijkheid van ouders en voogden, geeft hen ondersteuning en creëert voorzieningen voor de zorg van kinderen, ook voor kinderopvang als de ouders werken. Artikel 19 Bescherming tegen kindermishandeling Het kind heeft recht op bescherming tegen alle vormen van lichamelijke en geestelijke mishandeling en verwaarlozing zowel in het gezin als daarbuiten. De overheid neemt maatregelen ter preventie en signalering hiervan en zorgt voor opvang en behandeling. Artikel 20 Kinderen zonder ouderlijke zorg Een kind dat tijdelijk of blijvend niet in het eigen gezin kan opgroeien heeft recht op bijzondere bescherming. De overheid zorgt voor alternatieve opvang, zoals een pleeggezin of indien nodig een kindertehuis. Artikel 21 Adoptie Het belang van het kind moet voorop staan bij adoptie. Als er voor het kind geen oplossing mogelijk is in het eigen land, is internationale adoptie toegestaan. De overheid houdt toezicht op de adoptieprocedures en bestrijdt commerciële praktijken. Artikel 22 Vluchtelingen Een kind dat asiel zoekt of erkend is als vluchteling, heeft recht op bijzondere bescherming en bijstand ongeacht of hij of zij alleenstaand of bij zijn ouders is. De overheid moet proberen de ouders of andere familieleden van alleenstaande gevluchte kinderen op te sporen. Als dat niet lukt, heeft het kind recht op dezelfde bescherming als elk ander kind zonder ouderlijke zorg. Artikel 23 Kinderen met een handicap Een kind dat geestelijk of lichamelijk gehandicapt is, heeft recht op bijzondere zorg. De overheid waarborgt het recht van het gehandicapte kind op een waardig en zo zelfstandig mogelijk leven waarbij het kind actief kan deelnemen aan de maatschappij en zorgt voor bijstand om de toegang tot onder meer onderwijs, recreatie en gezondheidszorg te verzekeren. Artikel 24 Gezondheidszorg Het kind heeft recht op de best mogelijke gezondheid en op gezondheidszorgvoorzieningen. De overheid waarborgt dat geen enkel kind de toegang tot deze voorzieningen wordt onthouden. Extra aandacht is er voor de vermindering van baby- en kindersterfte, eerstelijnsgezondheidszorg, voldoende voedsel en schoon drinkwater, zorg voor moeders voor en na de bevalling en voor voorlichting over gezondheid, voeding, borstvoeding en hygiëne. De overheid zorgt ervoor dat traditionele gewoontes die schadelijk zijn voor de gezondheid van kinderen, worden afgeschaft. Artikel 25 Uithuisplaatsing Een kind dat uit huis is geplaatst voor zorg, bescherming of behandeling van zijn of haar geestelijke of lichamelijke gezondheid, heeft recht op een regelmatige evaluatie van zijn of haar behandeling en of de uithuisplaatsing nog nodig is. Artikel 26 Sociale zekerheid Ieder kind heeft het recht op voorzieningen voor sociale zekerheid. Voorbehoud: Nederland geeft kinderen geen eigen aanspraak op sociale zekerheid maar regelt dit via de ouders. Artikel 27 Levensstandaard Ieder kind heeft recht op een levensstandaard die voldoende is voor zijn of haar lichamelijke, geestelijke, intellectuele, zedelijke en maatschappelijke ontwikkeling. Ouders zijn primair verantwoordelijk voor de levensomstandigheden van het kind maar de overheid moet hen hierbij helpen door bijstand en ondersteuning zodat het kind op het minst voldoende eten en kleding en adequate huisvesting heeft. Artikel 28 Onderwijs Het kind heeft recht op onderwijs. Basisonderwijs is voor ieder kind gratis en verplicht. De overheid zorgt ervoor dat het voortgezet - en beroepsonderwijs toegankelijk is voor ieder kind, in overeenstemming met zijn of haar leerniveau. De overheid pakt vroegtijdig schooluitval aan. De handhaving van de discipline op school moet de menselijke waardigheid en kinderrechten respecteren. Internationale samenwerking is nodig om analfabetisme te voorkomen.
Handboek Sociale Teams 29 september 2011
pagina104
Artikel 29 Onderwijsdoelstellingen Het kind heeft recht op onderwijs dat is gericht op: de ontplooiing van het kind; respect voor mensenrechten en voor de eigen culturele identiteit, de waarden van het eigen land en van andere landen; vrede en verdraagzaamheid; gelijkheid tussen geslachten; vriendschap tussen alle volken en groepen en eerbied voor het milieu. Iedereen is vrij om een school naar eigen inzicht op te richten met inachtneming van deze beginselen en de door de overheid vastgestelde minimumnormen voor alle scholen. Artikel 30 Kinderen uit minderheidsgroepen Een kind uit een etnische, religieuze of linguïstische minderheidsgroep heeft recht om zijn of haar eigen cultuur te beleven, godsdienst te belijden of taal te gebruiken. Artikel 31 Recreatie Het kind heeft recht op rust en vrije tijd, om te spelen en op recreatie, en om deel te nemen aan kunst en cultuur. De overheid zorgt ervoor dat ieder kind gelijke kansen heeft om dit recht te realiseren en bevordert recreatieve, artistieke en culturele voorzieningen voor kinderen. Artikel 32 Bescherming tegen kinderarbeid Het kind heeft recht op bescherming tegen economische uitbuiting en tegen werk dat gevaarlijk en schadelijk is voor zijn of haar gezondheid en ontwikkeling of de opvoeding hindert. De overheid moet een minimumleeftijd voor arbeid en aangepaste werktijden en arbeidsvoorwaarden vaststellen. Artikel 33 Bescherming tegen drugs Het kind heeft recht op bescherming tegen drugsgebruik. De overheid moet maatregelen nemen zodat kinderen niet ingezet worden bij het maken of in de handel van drugs. Artikel 34 Seksueel misbruik Het kind heeft recht op bescherming tegen seksuele uitbuiting en seksueel misbruik. De overheid moet maatregelen nemen om kinderprostitutie en kinderpornografie te voorkomen. Artikel 35 Handel in kinderen Het kind heeft recht op bescherming tegen ontvoering en mensenhandel. De overheid onderneemt actie om te voorkomen dat kinderen worden ontvoerd, verkocht of verhandeld. Artikel 36 Andere vormen van uitbuiting Het kind heeft recht op bescherming tegen alle andere vormen van uitbuiting die schadelijk zijn voor enig aspect van het welzijn van het kind. Artikel 37 Kinderen in detentie Marteling en andere vormen van wrede, onmenselijke of onterende behandeling of bestraffing van het kind zijn verboden. Kinderen mogen niet veroordeeld worden tot de doodstraf of tot levenslange gevangenisstraf. Opsluiting van een kind mag alleen als uiterste maatregel en dan zo kort mogelijk. Als een kind wordt opgesloten, moet de rechter zo snel mogelijk beslissen of dat mag. Het kind heeft daarbij recht op juridische steun. Kinderen mogen niet samen met volwassenen opgesloten worden. Alle kinderen in detentie hebben recht op een menswaardige behandeling en op contact met hun familie. Voorbehoud: in Nederland kan op kinderen vanaf zestien jaar het volwassenenstrafrecht worden toegepast. Artikel 38 Kinderen in oorlogssituaties Een kind in een oorlogssituatie heeft recht op extra bescherming en zorg. De overheid waarborgt dat kinderen jonger dan vijftien jaar niet voor militaire dienst worden opgeroepen. Artikel 39 Bijzondere zorg voor slachtoffers Een kind dat slachtoffer is van oorlogsgeweld of van uitbuiting, misbruik, foltering of een andere wrede, onmenselijke of onterende behandeling of bestraffing heeft recht op bijzondere zorg – in een omgeving die goed is voor het zelfrespect, de gezondheid en de waardigheid van het kind - om te herstellen en te herintegreren in de samenleving. Artikel 40 Jeugdstrafrecht Ieder kind dat verdacht, vervolgd of veroordeeld wordt voor een strafbaar feit heeft recht op een pedagogische behandeling die geen afbreuk doet aan de eigenwaarde en de menselijke waardigheid van het kind, die rekening houdt met de leeftijd van het kind en die de herintegratie en de opbouwende rol van het kind in de samenleving bevordert. Ieder kind heeft recht op een eerlijk proces en op juridische bijstand. De overheid houdt kinderen zoveel mogelijk buiten strafrechtelijke procedures. Voorbehoud: in Nederland krijgt een kind bij lichte overtredingen soms geen juridische bijstand.
Handboek Sociale Teams 29 september 2011
pagina105
XIX.
Communicatie: toelichting en persprotocol
In deze bijlage wordt ingegaan op de manier waarop de Sociale Teams met allerlei doelgroepen communiceren. Ook de rol van de afdeling Communicatie wordt in dit hoofdstuk verduidelijkt.
Communicatie Sociale Teams De Sociale Teams zijn nieuw in Rotterdam. Doelgroepen en samenwerkingspartners weten nog niet wat ze kunnen verwachten. Sommige partijen zijn kritisch over de Sociale Teams. Ook de politiek heeft veel belangstelling voor de voortgang en resultaten van de Sociale Teams. Om tot resultaten te komen, is een goede communicatie met de gezinnen waar de Sociale Teams aan de slag gaan heel belangrijk. De medewerkers van de Sociale Teams spelen hier een belangrijke rol in. Omdat we met zoveel mensen aan dit project werken, is het goed om een aantal afspraken te maken over de communicatie over en van de Sociale Teams. De uitgangspunten van de communicatie vanuit de Sociale Teams De teamchef, interventiespecialisten en basiscoaches zijn de belangrijkste communicatiemiddelen. Jullie zijn de ambassadeurs van de aanpak. Met jullie professionaliteit, kennis en enthousiasme brengen jullie de boodschap van de Sociale Teams over. Jullie kunnen inspelen op de doelgroepen, je verhaal aanpassen aan de persoon die je tegenover je hebt, vragen beantwoorden en zaken verduidelijken. Maak daarbij gebruik van een aantal kernboodschappen. Door deze boodschappen allemaal en consequent te gebruiken, wordt voor de doelgroepen duidelijk wat ze van de Sociale Teams kunnen verwachten en wat van hen wordt verwacht. Communicatiemiddelen ondersteunen de medewerkers van de Sociale Teams door de informatie die door de medewerkers zelf al is over gebracht, nog eens kort en bondig op een rij te zetten. De geformuleerde kernboodschappen komen uiteraard ook in de communicatiemiddelen terug. De communicatiemiddelen van de Sociale Teams worden ontwikkeld en beheerd door de afdeling Communicatie van SoZaWe. De teams maken zelf geen nieuwe communicatiemiddelen zoals posters of folders. Alle communicatiemiddelen van de Sociale Teams zijn in de huisstijl van de gemeente Rotterdam.
Doelgroepen communicatie, doelstellingen en middelen De Sociale Teams hebben twee belangrijke communicatiedoelgroepen: 1. Gezinnen die de medewerkers van de teams (gaan) ondersteunen. De gezinnen die door de Sociale Teams worden ondersteund, weten wat ze van de teams kunnen verwachten en wat er van hen wordt verwacht. De gezinnen zien de hulp van de teams als een kans die ze willen benutten. Communicatiemiddelen voor gezinnen zijn: mondelinge informatie van de basiscoach en de interventiespecialist, de folder “Samen aan de slag. Wat gaat u met het Sociaal Team samen doen”; en klantbrieven in het systeem: bevestiging eerste afspraak, niet thuis getroffen, bevestiging evaluatie- afspraak, afsluiting van begeleiding. 2. Samenwerkingspartners zoals maatschappelijke organisaties, scholen, sport- of jeugdorganisaties, kerken, lokale zorgnetwerken etc, in de deelgemeenten en wijken waar de teams werken. De lokale samenwerkingspartners weten wat de Sociale Teams doen en hoe ze in contact kunnen komen met de teams. Partners zien de teams als een welkome aanvulling. Ze zien mogelijkheden om elkaar te versterken om samen meer kinderen en gezinnen in de wijk te helpen. Communicatiemiddelen voor samenwerkingspartners zijn: mondelinge informatie van de teamchef en interventiespecialist, standaard PowerPoint presentatie; en folder “Sociaal Team (naam deelgemeente). Samen aan de slag”.
Handboek Sociale Teams 29 september 2011
pagina106
Kernboodschappen Een kernboodschap is een afspraak welke informatie we gebruiken om de doelgroep te informeren. Door deze boodschappen steeds opnieuw te gebruiken, ontstaat een goed en eenduidig beeld van de Sociale Teams bij de verschillende doelgroepen. De kernboodschappen worden gebruikt door alle medewerkers en komen terug in de communicatiemiddelen. De boodschap hoeft niet altijd letterlijk te worden gebruikt, laat de kernelementen terug komen. Voor de doelgroepen van de Sociale Teams zijn de boodschappen als volgt: 1. Kernboodschappen doelgroep gezinnen Een gezin draaiende houden, kan knap ingewikkeld zijn. Het huis op orde houden, werken, uw administratie doen en kinderen opvoeden kunnen u wel eens te veel worden. Misschien loopt het thuis niet lekker of spelen er een aantal problemen bij u of uw kinderen. Het Sociaal Team (naam deelgemeente) gaat u ondersteunen om een aantal zaken thuis weer op orde te krijgen. Een basiscoach van het Sociaal Team komt bij u thuis, om samen een aantal zaken aan te pakken. De basiscoach maakt met u een aantal afspraken. Om uw problemen aan te kunnen pakken, houdt u zich allebei aan die gemaakte afspraken. U blijft verantwoordelijk voor uw eigen huis, inkomen en kinderen. De basiscoach ondersteunt u, zodat u in de toekomst uw eigen zaken weer zelf kan regelen. 2. Kernboodschappen doelgroep samenwerkingspartners In Rotterdam wonen ruim 86.000 gezinnen. In de meeste gezinnen gaat het prima. Maar in een aantal gezinnen zijn problemen. Rotterdam vindt dat ieder kind een goede toekomst verdient, het liefste thuis bij de eigen ouder(s). Gezinnen waar het niet goed gaat, wordt daarvoor al allerlei ondersteuning geboden. De Sociale Teams zijn extra: zij ondersteunen gezinnen op gebied van inkomen, huishouden enzovoorts. Dan kunnen de andere professionals de ouders en kinderen weer helpen bij de problemen waar zij voor zijn. De Sociale Teams zijn onderdeel van de aanpak Ieder kind een gezond gezin. In die aanpak gaan hulpverleners beter samenwerken. Eén hulpverlener heeft de leiding over de aanpak in het gezin; één gezin, één kind, één plan, één coördinator. Het Sociale Team wil nauw samenwerken met organisaties in de wijk en deelgemeente. Alleen door samen op te trekken, kunnen we zorgen dat de ouders en kinderen weer een mooie en zelfstandige toekomst tegemoet gaan. Wie doet wat in de communicatie? De rollen in de communicatie van de Sociale Teams zijn als volgt verdeeld: Teamchef: De teamchef onderhoudt contacten met partners in de wijk. De teamchef vertelt wat het Sociale Team kan doen en maakt samenwerkingsafspraken met andere partijen. Interventiespecialist: De interventiespecialist onderhoudt contacten met samenwerkingspartners over individuele dossiers, bijvoorbeeld over hoe de partijen kunnen samenwerken binnen een gezin. Ook heeft de interventiespecialist contact met gezinnen, in samenwerking met de basiscoach. Basiscoach: De basiscoach onderhoudt contact met de gezinnen. Afdeling Communicatie: De afdeling Communicatie SoZaWe maakt in overleg met de (project)leiding van de Sociale Teams afspraken over communicatie. De afdeling Communicatie maakt communicatiemiddelen en heeft een coördinerende rol in de pers- en publiciteit over de Sociale Teams. Vragen over communicatie Heb je vragen over communicatie, overleg dan met je teamchef. Deze kan eventueel contact opnemen met de afdeling Communicatie voor advies en overleg. Contacten met de pers Berichten in de media over de Sociale Teams, positief of negatief, kunnen van grote impact zijn. Afdeling Communicatie SoZaWe voert de regie over alle mediacontacten van de organisatie. Wordt je benaderd door een journalist, dan verwijs je door naar de afdeling Communicatie op telefoonnummers 010 – 498 58 65. Communicatie beoordeelt, zo nodig in overleg met de directie of de Bestuursdienst, de vragen van de media en hoe deze worden beantwoord. Deze afspraken zijn vastgelegd in het persprotocol van SoZaWe
Handboek Sociale Teams 29 september 2011
pagina107
Het persprotocol in het kort: Alle contacten met journalisten en media gaan via de afdeling Communicatie SoZaWe. Als een journalist belt, noteer dan naam, van welke medium de journalist is en een telefoonnummer. Neem met die informatie contact op met afdeling Communicatie op 010 453 32 18 Journalisten hebben haast: persvragen gaan altijd voor op andere werkzaamheden. Waarom een persprotocol? De berichten in de krant of op televisie over SoZaWe geven een beeld van onze organisatie: positief of negatief. Daarmee kunnen deze berichten van invloed zijn op onze relatie met klanten, samenwerkingspartners en het College van B&W. Contacten met de media zijn voor SoZaWe dan ook van groot belang. SoZaWe wil zich presenteren als de professionele organisatie die zij is. En voorkomen dat onjuiste of negatieve berichtgeving over de organisatie in de media komt. Afdeling Communicatie voert de regie over alle mediacontacten. Communicatie beoordeelt of en hoe we een persvraag beantwoorden. Ook begeleidt Communicatie mediaoptredens van SoZaWe-ers. Afspraken over persvragen bij SoZaWe De directie is eindverantwoordelijk voor de communicatie van de dienst. De uitvoering daarvan is gedelegeerd aan het hoofd Communicatie. De afdeling Communicatie adviseert en ondersteunt de directie bij mediacontacten. Medewerkers van SoZaWe die worden benaderd door een journalist, verwijzen door naar de afdeling Communicatie op telefoonnummers 010 - 453 32 18. Afdeling Communicatie coördineert de afhandeling van mediacontacten. Communicatie beoordeelt -zo nodig in overleg met de directie of de Bestuursdienst -de vragen van de media en hoe deze worden beantwoord. Een journalist aan de lijn...en dan? Het persprotocol van SoZaWe De directie of de afdeling Communicatie treden op als woordvoerder namens SoZaWe. Zij kunnen een medewerker van SoZaWe vragen persvragen te beantwoorden. Bijvoorbeeld omdat die medewerker alles van het betreffende onderwerp weet. Communicatie ondersteunt de medewerker dan bij het formuleren van antwoorden, het voorbereiden en het begeleiden van het interview. Ook doet Communicatie, als dat mogelijk is, een inhoudelijke check op het bericht voor publicatie. Medewerkers van SoZaWe mogen niet zelf contact leggen met de media. Vragen van journalisten moeten snel beantwoord worden. Het beantwoorden van persvragen heeft voorrang op andere werkzaamheden. Als afdeling Communicatie input vraagt voor het beantwoorden van persvragen, is dus haast geboden. Tips bij woordvoering Heeft afdeling Communicatie je gevraagd de pers te woord te staan, dan een aantal tips voor woordvoering: Je spreekt namens de organisatie SoZaWe van de gemeente Rotterdam. Je treedt dus op als vertegenwoordiger van de organisatie. Met hulp van afdeling Communicatie heb je een kernboodschap geformuleerd. Houd daar in vast bij het beantwoorden van de persvragen. Beperk je tot de feiten. Gebruik gewone en eenvoudige taal en geen jargon. Geef voorbeelden om zaken te verduidelijken. Als je iets niet weet, zeg dat dan gewoon tegen de journalist. Een journalist is altijd in functie. Als je iets níet vermeld wilt hebben, zeg dat dan ook niet. Ook niet na het interview.
Handboek Sociale Teams 29 september 2011
pagina108
XX.
Literatuur en websites
Bolt, A. (2006). Het gezin centraal, Handboek voor ambulante hulpverleners. Amsterdam: SWP. Brink, G., van den. (2006). Culturele Contrasten. Amsterdam: Prometheus. Ghesquière, P. (1993). Multi-problem gezinnen. Problematische hulpverleningssituaties in perspectief. Leuven/Apeldoorn: Garant. Hartman, C. en Tops, P. (2005). Tops: Frontlijnsturing, uitvoering op de publieke werkvloer van de stad. Den Haag: Kenniscentrum Grote Steden. Hermanns, J. (1998). Family risks and family support: An analysis of concepts. In J. Hermanns and H Hermanns, J. (2005). Probleemcumulatie bij 0-12 jarigen. In: Sociaal en Cultureel Planbureau: Vroegtijdige signalering van problemen bij 0-12 jarigen. Den Haag: SCP. Lans, J., van der. (2007). Erop af! De nieuwe staat van het sociaal werk. Amsterdam: Augustus Leu (eds.), Family risks and family support. Theory, research and practice in Germany and in the Netherlands. Delft: Eburon. Maslow, A.H. (1972). Motivatie en persoonlijkheid. Rotterdam: Lemniscaat Poiesz, T. (1999). Gedragsmanagement, waarom mensen zich (niet) gedragen. Wormer: Inmerc b.v. Verwey-Jonker Instituut (2010). Typologie voor een strategische aanpak van multiprobleemgezinnen in Rotterdam. Een studie in het kader van Klein maar Fijn – CEPHIR. Vygotsky, L.S. (1962). Thought and language. Cambridge, MA: MIT Press Hieronder staan een aantal zaken vermeld die van pas kunnen komen om de problematiek binnen gezinnen aan te pakken. - www.rotterdam.nl/rondkomen - website van de Gemeente Rotterdam voor mensen die een laag inkomen hebben. - www.rotterdam.nl/schulden - website van de Gemeente Rotterdam voor mensen die van hun schulden willen afkomen. Deze pagina zet op een rij wat Rotterdammers met schulden zélf kunnen doen om die aan te pakken en bij welke organisaties ze ondersteuning kunnen krijgen bij het aanpakken van schulden. - http://rotterdam.socard.nl/ – website met Rotterdamse Zorg en Welzijngids. Een sociale kaart van Rotterdam, ingedeeld in verschillende leefgebieden. Hierop kunnen alle contactgegeven en websites van allerlei maatschappelijke organisaties gevonden worden. Hier zit een goede index bij waardoor zoeken gemakkelijk gaat. Relevante literatuur voor hulp aan gezinnen: - Fondsenboek en Fondsendiskette - Jaarlijkse uitgave van de belastinggids - Kleine Gids van de Nederlandse Sociale Zekerheid (over nationale wetgeving rondom uitkeringen etc.) - Binnen elk Sociaal Team worden folders, brochures en formulieren centraal bewaard zodat u daar gemakkelijk gebruik van kunt maken.
Handboek Sociale Teams 29 september 2011
pagina109
XXI.
Procesinstructie Gezinsbegeleiding
1. Inleiding Deze procesinstructie beschrijft het proces van gezinsbegeleiding door het Sociale Team. De instroom van klanten vindt plaats via de aan- en afmeldoverleg Sociale Teams. Doel: Elk kind op te laten groeien in een gezond gezin waarmee de kans wordt vergroot op te groeien tot een zelfstandige volwassene. Een belangrijke voorwaarde hiertoe is het beperken/wegnemen van risicofactoren in de thuissituatie. De ouder(s) leren/ontwikkelen competenties waardoor het mogelijk wordt een beroep te doen op het actief inzetten voor de eigen ontwikkeling en die van het kind. Door de ontwikkelde vaardigheden kan vervolgens de stap naar (arbeids)participatie worden gezet om zo een zelfstandig bestaan op te bouwen zonder overmatige afhankelijkheid van de omgeving en/of hulpverlenende instanties. Start proces: het aanmeldingsformulier van de aan- en afmeldoverleg Sociale Teams. Einde proces: de afrondingsrapportage aan de aan- en afmeldoverleg Sociale Teams. Doorlooptijd: - het actieve traject: 6 maanden (kan eventueel verlengd worden via de aan- en afmeldoverleg) - de nazorgperiode: 6 maanden. Rolverdeling Interventiespecialist en Basiscoach: De interventiespecialist is de procesbegeleider en de basiscoach is de inhoudelijke specialist/uitvoerder. Als sprake is van complexe gezinssituatie is de aanwezigheid van de interventiespecialist gedurende de gehele intakefase een vereiste. In dit document worden de volgende symbolen gebruikt: - verwijzing naar Systeemhandboek; - verwijzing naar Handboek Wet- en Regelgeving; - verwijzing naar Procesinstructie; - indicatie dat sprake is van een zeer belangrijk aandachtspunt; - verwijzing naar de handleidingen, niet zijnde het systeemhandboek, het handboek wet- en regelgeving en de procesinstructie. In deze procesinstructie komen de volgende afkortingen voor: Administratief Medewerker AM Basiscoach BC Interventiespecialist IVS Teamchef TC In paragraaf 2 vind je het stroomschema van dit proces en in paragraaf 3 de bijbehorende uitleg.
Handboek Sociale Teams 29 september 2011
pagina110
2.
Stroomschema proces Gezinsbegeleiding
Start
IVS/BC 7. Uitzetten actiepunten
TC 1. Ontvangen aanmelding
max 3 mnd na 1e intake
Afgehandeld?
IVS / BC 3. Voeren 1e intakegesprek
IVS/BC 8. Voeren voorlopige evaluatiegesprek
nee
IVS/BC Uitzoeken oorzaak en oplossen knelpunten
nee
IVS/BC Terugkoppelen aanen afmeldoverleg
nee max 6 mnd na 1e intake
IVS / BC 4. Analyseren problematiek
nee
ja
Positieve ontwikkeling?
Voldoende info? ja
ja IVS/BC 9. Voeren eindgesprek
Gezin zelfstandig genoeg?
IVS / BC 5. Opstellen persoonlijk begeleidingsplan ja IVS / BC 6. Bespreken persl.plan met gezin nee
max 12 mnd na 1e intake
Intake -> persl.plan: max 1 mnd
AM / IVS 2. Voorbereiden intake
ja IVS/BC 10. Voeren nazorggesprek
Einde
Gezin akkoord?
Handboek Sociale Teams 29 september 2011
pagina111
Processchema
Omschrijving 1. Ontvangen aanmelding (via de aan- en afmeldoverleg) De TC: ontvangt het aanmeldingsformulier via de aan- en afmeldoverleg;
TC 1. Ontvangen aanmelding
AM / IVS 2. Voorbereiden intake
IVS / BC 3. Voeren 1e intakegesprek
gaat na of het gezin in SISA staat vermeld. Indien niet geregistreerd, contact opnemen met de verwijzende instantie; verdeelt het werk aan de AM en de IVS. Start intake: binnen 3 dagen na aanmelding. Indien noodsituatie: dezelfde dag. 2. Voorbereiding 1e intakegesprek (huisbezoek) De AM/IVS: registreert in Gezin Centraal de NAW-gegevens en andere informatie dat binnengekomen is via de aan- en afmeldoverleg; raadpleegt GUS en GBA conform pagina 1 van “Hoe gebruik ik de documenten van de Sociale Teams?”; legt tevens het fysieke dossier aan; e stuurt de brief “Bevestiging afspraak” naar het gezin met daarin de bevestiging voor de 1 afspraak. Indien eerst een afspraak was gemaakt en het gezin toch niet thuis wordt aangetroffen, kan de brief “Niet thuis” worden verstuurd. Overigens mag deze brief bij alle andere afspraken worden gebruikt waarbij het gezin niet thuis wordt aangetroffen terwijl wel eerst een afspraak is gemaakt. De IVS bereidt het intakegesprek meer inhoudelijk voor en: raadpleegt Socrates voor aanvullende gegevens; vraagt inlichtingen op bij andere ketenpartners conform pagina 1 van “Hoe gebruik ik de documenten van de Sociale Teams?”. 3. Voeren (eerste) intakegesprek/huisbezoek De IVS/BC: voert het eerste intakegesprek met het gezin; informeert het gezin over de bedoeling van de Sociale Teams en de wederzijdse verwachtingen; laat het gezin het formulier “Toestemming gegevensuitwisseling” ondertekenen; bergt een exemplaar van dit formulier in het fysieke dossier; registreert binnen 2 werkdagen de gegevens over de aangetroffen problematiek in Gezin Centraal. Elke nieuwe informatie dient in Gezin Centraal te worden geregistreerd! 4. Analyseren problematiek De IVS/BC: analyseert de gegevens van de intake zowel op het niveau van het gezin als de keten; bepaalt of sprake is van een patroon waardoor het gezin in de problemen is geraakt. Zo ja, bespreekt dit met de backoffice of de TC; bepaalt of de informatie voldoende is om een persoonlijk begeleidingsplanop te stellen; -
registreert een hard signaal in SISA en informeert het gezin hierover.
Indien voldoende informatie, ga verder met stap “Opstellen persoonlijk begeleidingsplan”. Indien onvoldoende informatie, maakt een afspraak met het gezin voor een vervolggesprek. De IVS is eindverantwoordelijk voor het opstellen en bespreken van het persoonlijk begeleidingsplan. Afhankelijk van de
Omschrijving
Processchema
complexiteit van de gezinssituatie is de aanwezigheid van de IVS gedurende de gehele intakefase een vereiste.
IVS / BC 4. Analyseren problematiek
5. Opstellen persoonlijk begeleidingsplan De IVS/BC: stelt het persoonlijk begeleidingsplanop; bepaalt de doelstellingen (max. 10); bepaalt de actiepunten die op dat moment bekend zijn.
Voldoende info? ja
6. Bespreken persoonlijk begeleidingsplan met gezin De IVS/BC bespreekt het persoonlijk begeleidingsplan met het gezin voor akkoord;
IVS / BC 5. Opstellen persoonlijk begeleidingsplan
Indien akkoord, laat het persoonlijk begeleidingsplan ondertekenen; bewaart een exemplaar in het fysieke dossier; koppelt het begeleidingsplan terug aan de verwijzende partij in het aan- en afmeldoverleg Sociale Teams.
IVS / BC 6. Bespreken persl.plan met gezin nee
Indien niet akkoord, gaat een motiverend gesprek aan om het gezin alsnog te overtuigen. Indien een blijvende weigering, meldt dit gemotiveerd aan de TC voor de terugkoppeling aan de aan- en afmeldoverleg.
Gezin akkoord?
7. Uitzetten actiepunten De IVS/BC: registreert de actiepunten van het persoonlijk begeleidingsplan in Gezin Centraal; zet de actiepunten uit bij de desbetreffende contactpersonen/afdelingen; bewaakt de voortgang van het persoonlijk begeleidingsplan. Indien goede voortgang, ga verder met stap “Voeren voorlopige evaluatiegesprek”. Indien problematische voortgang, zoekt uit welke de oorzaken/belemmeringen er zijn; indien mogelijk, lost eventuele knelpunten op; indien niet op te lossen, koppelt dit via de TC terug aan de aan- en afmeldoverleg.
113
Omschrijving
Processchema
8. Voeren voorlopige evaluatiegesprek (3 maanden na 1e intakegesprek) De IVS/BC: voert een voorlopige evaluatiegesprek; registreert de uitkomsten van dit gesprek in Gezin Centraal; bepaalt of het gezin zich positief ontwikkelt.
IVS/BC 7. Uitzetten actiepunten
Afgehandeld?
nee
Indien positieve ontwikkeling, - registeert in Gezin Centraal een datum voor het voeren van een halfjaarlijks evaluatiegesprek. Indien problematische ontwikkeling, zoekt uit welke de oorzaken/belemmeringen zijn; koppelt dit via de TC terug aan de aan- en afmeldoverleg Sociale Teams.
ja IVS/BC 8. Voeren voorlopige evaluatiegesprek
Positieve ontwikkeling?
nee
IVS/BC Uitzoeken oorzaak en oplossen knelpunten
ja IVS/BC 9. Voeren eindgesprek
9. Voeren halfjaarlijks eindgesprek (6 maanden na het 1e intakegesprek) De IVS/BC: zorgt ervoor dat het gezin officieel op de hoogte wordt gesteld van het evaluatiegesprek door de brief “Afspraak evaluatie” te versturen; voert het eindgesprek; vult het evaluatieformulier en bergt een exemplaar hiervan in het fysieke dossier; bepaalt of het gezin zelfstandig genoeg is geworden. Indien zelfstandig genoeg, verstuurt het evaluatieformulier aan de aan- en afmeldoverleg; beëindigt het actieve traject in Gezin Centraal; Langer doorwerken dan 6 maanden is niet mogelijk zonder overleg met de aan- en afmeldoverleg via de TC; vult de startdatum in van het nazorgtraject in Gezin Centraal. Indien niet zelfstandig genoeg, meldt dit aan de TC waarop deze het terugkoppelt aan de aan- en afmeldoverleg.
114
Omschrijving
Processchema IVS/BC 9. Voeren eindgesprek
Gezin zelfstandig genoeg? ja IVS/BC 10. Voeren nazorggesprek
nee
IVS/BC Terugkoppelen aanen afmeldoverleg
10. Voeren nazorggesprek (half jaar na het eindgesprek) De IVS/BC: zorgt ervoor dat het gezin officieel op de hoogte wordt gesteld van het evaluatiegesprek door de brief “Afspraak nazorggesprek” te versturen; voert een afrondingsgesprek; registreert de gegevens in Gezin Centraal; -
sluit de melding af in SISA. Indien van toepassing is verlenging van de signalering altijd mogelijk. Bij overschrijding
-
vult het evaluatieformulierin. Het klanttevredenheidsonderzoek maakt deel uit van deze evaluatie; bergt een exemplaar hiervan in het fysieke dossier; koppelt de gegevens terug aan de TC waarop deze het evaluatieformulier aan de aan- en afmeldoverleg mailt; bewaart het fysieke dossier een half jaar in eigen archief. Na deze periode wordt het dossier per interne post of via Facility Service verstuurd aan het Centrale Archief.
van 12 maanden stuurt de IVS een reminder aan de verwijzende instantie voor het afsluiten van de melding in SiSA;
Nazorgfase: Het initiatief voor een hulpvraag ligt bij het gezin waarbij minder intensieve trajecten door (keten)partnerorganisaties worden ingezet. De IVS/BC bepaalt – afhankelijk van de hulpvraag vanuit het gezin – welke dienstverlening wordt ingezet.
115
XXII. Organogram Sociale Teams IKGG (versie juli 2011)
Hoofd
Senior beleidsmedewerker (gedetacheerd vanuit B&S)
Teamchef
Teamchef
Teamchef
Teamchef
Manager staf en kwaliteit
Interventiespecialisten Basiscoaches Adm.medewerker
Interventiespecialisten Basiscoaches Adm.medewerker
Interventiespecialisten Basiscoaches Adm.medewerker
Interventiespecialisten Basiscoaches Adm.medewerker
Stafmedewerker Secretaresse Methodiekontwikkelaar
116
XIII. CJG RIJNMOND ERNSTTAXATIE ONTWIKKELING‐ EN OPVOEDINGSPROBLEMATIEK CJG Rijnmond, januari 2011. Schema gebaseerd op Hermanns 2006, Kousemaker 1996, Belsky 1994, Buma,1958 Enkelvoudige problematiek (80% casussen) 1 Vragen 2 Spanning
ERNSTTAXATIE (aandachtsstatus)
Lichamelijke ontwikkeling normaal
Vragen over lichamelijke ontwikkeling
Vragen over lichamelijke ontwikkeling
Zorgen over lichamelijke ontwikkeling
Zorgen over lichamelijke ontwikkeling
Kind gaat goed om met cognitieve uitdagingen
Vragen over cognitieve ontwikkeling
Kind presteert onder zijn cognitief niveau
Kind presteert onder zijn cognitief niveau
Kind presteert onder zijn cognitief niveau
Psychosociaal (gedrag)
Kind gedraagt zich overal normaal
Er zijn regelmatig gedragsproblemen in een 5 ontwikkeldomein
Altijd gedragsproblemen in tenminste een ontwikkeldomein
Aaneenschakeling van problemen in alle ontwikkeldomeinen
Acute problemen in alle ontwikkeldomeinen
Psychosociaal (emotioneel)
Kind gaat goed om met eigen emoties
Af en tot vragen over de emotionele ontwikkeling
Duidelijke problemen in emotionele ontwikkeling
Merkwaardig sociaal gedrag of onbegrijpelijke emoties
Emotionele problematiek brengt kind en/of anderen in gevaar
Goede basiszorg
Adequate basiszorg
Meestal adequate basiszorg
Opvoeders spelen goed in op ontwikkelbehoeften kind
Opvoeders spelen meestal goed in op ontwikkelbehoeften kind
Opvoeders spelen onvoldoende in op ontwikkelbehoeften kind
Gebrekkige basiszorg brengt kind in gevaar Opvoeders hebben weinig pedagogisch besef en ouder‐kind relatie is ernstig verstoord
Gebrek aan basiszorg brengt kind in gevaar Opvoeders hebben weinig/geen pedagogisch besef en ouder‐kind relatie is ernstig verstoord
Opvoeders vinden de opvoeding vaak moeilijk en voelen zich onzeker
Opvoeders hebben niet veel aan elkaar Opvoeders voelen zich tekort schieten en ervaren chronische opvoedingsstress
Opvoeders hebben elkaar niets te bieden Opvoeders voelen zich machteloos en situatie lijkt onoplosbaar
Opvoeders hebben een destructieve relatie Opvoeders hebben geen controle meer en geven het opvoeden op
Lichamelijk
(1) Hoe gaat het met het functioneren van kind/jongere gelet op zijn mogelijkheden?
(2) Hoe zit het met de basiszorg en de veiligheid van kind/jongere? (3) Hoe ervaren opvoeders de opvoeding? (4) Wat zijn de opvoedingsomstandigheden? ZORGBEHOEFTE
Meervoudige problematiek (20% casussen) 3 Verhoogde spanning 4 Nood 5 Crisis (5%)
Cognitief
Kwaliteit 6 basiszorg Pedagogisch besef opvoeders Relatie primaire opvoeders Opvoeders beleving van de opvoeding
Voldoende saamhorigheid tussen partners Opvoeders voelen zich competent en lossen opvoedingsvragen naar tevredenheid op
Beperkte steun tussen partners
Omstandighede n
Omstandigheden vormen geen belemmeren voor de opvoeding
Hoogstens een belemmerende omstandigheid
Enkele belemmerende omstandigheden
Opeenstapeling van belemmerende omstandigheden
Escalerende aantal belemmerende omstandigheden
Sociaal netwerk
Biedt voldoende steun BEVESTIGING
Biedt af en toe steun BEVESTIGING EN PERSOONLIJK ADVIES
Biedt geen oplossingen BEVESTIGING EN BEGELEIDING
Functioneert niet meer BEVESTIGING EN INTENSIEVE BEGELEIDING
Zelfs nu springt niet bij ACUTE HULP EN INTENSIEVE BEGELEIDING
INSTRUCTIES ERNSTTAXATIE ONTWIKKELING- EN OPVOEDINGSPROBLEMATIEK Dit ernsttaxatie schema is een hulpmiddel bij de professionele beoordeling van een eventuele ontwikkeling- en/of opvoedingsproblematiek, nadat de aanwezige risico- en beschermende factoren in kaart zijn gebracht. Het schema helpt bij het ‘wegen’ van de cumulatief effect van de geïnventariseerde risico- en beschermende factoren, respectievelijk de ‘draaglast’ en de ‘draagkracht’ in het opvoedingsmilieu. Er is sprake van ontwikkeling- en/of opvoedingsproblematiek wanneer de draaglast zwaarder weegt dan de draagkracht, waardoor de opvoeders onvoldoende in staat zijn adequaat in te spelen op de ontwikkelbehoeften van het betreffende kind.
5 6
Onder ontwikkeldomeinen wordt verstaan de omgevingen waarin het kind opgroeit en zich ontwikkelt, namelijk thuis, de kinderopvang/school/werkplek, de buurt/vrijetijdsomgeving. Onder basiszorg wordt verstaan medische zorg, voeding, kleding, huisvesting, sociaal contact, scholing en emotionele steun die samen cruciaal zijn voor de veiligheid en gezonde ontwikkeling.
117
Stappen in de ernsttaxatie 1) Taxeer het functioneren van het kind op lichamelijk, cognitief, emotioneel, gedrags en sociaal gebied. Zet een kruis door de uitspraak die van toepassing is in elke van de vier rijen die horen bij deze sectie. In iedere rij zou er altijd een kruis moeten staan. (Hetzelfde geldt voor secties 2 t/m 4). 7 2) Taxeer de kwaliteit van de basiszorg die het kind krijgt in deze opvoedingssituatie. Onder basiszorg wordt verstaan de zorg die nodig is om de rechten van het kind te garanderen. Dat wil zeggen, de medische zorg, voeding, kleding, huisvesting, sociaal contact, scholing en emotionele steun die samen zorgen voor een veilige opvoedingssituatie. Het pedagogisch besef van de opvoeders en de kwaliteit van de partnerrelatie zijn hierbij cruciaal elementen. Zet een kruis door de uitspraak die van toepassing is in elke van de drie rijen die horen bij deze sectie. 3) Taxeer de beleving van de opvoeding van de opvoeders. Als er twee opvoeders zijn die dagelijks met de opvoeding (zouden moeten) bemoeien, maar die daarbij een geheel andere beleving hebben, neem het gemiddelde van die twee. 4) Taxeer de gezinsomstandigheden en de kwaliteit van het sociaal netwerk. Onder gezinsomstandigheden wordt bedoeld de inkomen, huisvesting, verblijfsstatus, schulden, ziekte en/of verslaving van de primaire opvoeders, en de ingrijpende gebeurtenissen die het opvoeden kunnen bemoeilijken. Het netwerk bestaat uit alle personen die zich in de sociale omgeving van het gezin bevinden en die in principe steun zouden (of hadden) kunnen geven. 5) Taxeer de ernst van de ontwikkelings/opvoedingsproblematiek als geheel door te kijken in welke kolom de meeste kruizen staan. Deze kolom geeft de ernst van de ontwikkelings/opvoedingsproblematiek, de aandachtsstatus van het kind en de zorgbehoefte van de opvoeders aan. Bij een gelijk aantal kruizen maakt u zelf een keuze tussen de kolommen. Na de ernsttaxatie meld het kind eventueel aan bij de betreffende persoon/organisatie volgens onderstaand schema. Signaleren /AMK melding In het preventieve kader waarin CJG Rijnmond opereert moeten alle meldingen besproken worden met de betreffende opvoeders. Opvoeders moeten toestemming geven voordat een melding gedaan kan worden, tenzij de professional vindt dat de veiligheid van het kind in het geding is. 1) Bij ernstcategorie 2: overweeg signaleren in SISA 2) Bij ernstcategorie 3: altijd melden bij CJG regisseur/coördinator; altijd signaleren in SISA; altijd melden bij AMK als u zorgen heeft over de veiligheid van het kind 3) Bij risicocategorie 4: altijd melden bij CJG regisseur/coördinator; altijd signaleren in SISA; altijd melden bij AMK als u zorgen heeft over de veiligheid van het kind 4) Bij risicocategorie 5: altijd melden bij CJG regisseur/coördinator; altijd signaleren in SISA; altijd melden bij AMK als u zorgen heeft over de veiligheid van het kind
7
Zoals vastgesteld in het VN Verdrag van de Rechten van het kind.
118