Jochen Cals, Henk van Weert
Sneltests: hoop of hype?
Samenvatting Cals JWL, Van Weert HCPM. Sneltests: hoop of hype? Huisarts Wet 2011;54(10):543-7. Sneltests zijn biomedische tests die de huisarts verricht op patiën tenmateriaal, zoals bloed, urine en feces. Het gebruik van deze veelal nieuwe tests in de huisartsenpraktijk neemt toe. Sneltests vergroten het diagnostisch arsenaal van de huisarts. Maar dragen ze ook altijd bij aan een doelmatige en kwalitatief goede diagnos tiek? We presenteren een lijstje met criteria aan de hand waarvan richtlijnmakers, regionale organisaties en individuele huisartsen een nieuwe sneltest in de praktijk kunnen toetsen. Het gaat daarbij niet louter om uitvoerings en kwaliteitscriteria. De sneltest dient in de juiste populatie voor de juiste indicaties te zijn geëvalueerd. En dan moeten we ons ook houden aan die indicaties – verbreding van het indicatiegebied ligt immers steeds op de loer, met een on gewild risico op foutpositieve en foutnegatieve testuitslagen. Bij problemen in de vergoedingensfeer en om kwaliteitscontrole te garanderen kunnen lokale klinischchemische laboratoria mogelijk
bij sneltests de huisarts beslist of een test aangewezen en zinvol is. Er zijn in de afgelopen jaren nieuwe sneltests voor allerlei indicaties verschenen. Hoewel tien jaar geleden slechts weinig sneltests in de eerste lijn een kans van slagen leken te
hebben en solide onderzoek naar sneltests schaars was,5-7 lijkt de situatie inmiddels voor een aantal bepalingen veranderd. Onder de tegenwoordig beschikbare sneltests vallen tests voor
hart- en vaatziekten (lipidenspectrum, pro-BNP), diabetes
mellitus (HbA1c en glucose), nierschade (microalbuminurie), bloedstolling (INR en D-dimeren voor diepe veneuze trombose
en longembolie), myocardschade (heart-type fatty acid binding pro-
tein; FABP), troponine (CK-MB) en infecties (leukocytentelling), C-reactief proteïne voor (lageluchtweg)infecties, groep A bètahemolytische streptokokken voor faryngitis en een snelle test voor mononuleosis infectiosa.
De voordelen van sneltests lijken evident, zeker in het geval
van acute klachten, waarvoor soms snel handelen vereist is.
Dankzij directe toegang tot de test in de eigen praktijk hoeven
een rol spelen.
E
sument of patiënt die besluit om een test uit te voeren, terwijl
B e s ch o u w in g
B e s ch o u w i n g
Inleiding nkele decennia geleden was een microscoop gemeengoed
in de dagelijkse praktijk. Elke huisarts gebruikte een hemo-
globinemeter, beschikte over kartonnetjes voor de feces-occultbloedtest en had een bezinkingsbuis die loodrecht stond te wachten tot hij afgelezen kon worden. Sommige sneltests (in de
Angelsaksische literatuur meestal point of care of near-patient tests
huisarts en patiënt niet lang op het resultaat te wachten. De
dokter is snel geïnformeerd over de uitslag en de patiënt is te-
vredener over de geleverde zorg, zoals onlangs duidelijk werd.8 Toch kleven er ook nadelen aan het gebruik van sneltests in
de huisartsenpraktijk. De introductie van een sneltest dient
zorgvuldig te geschieden dan en alleen wanneer hij bewezen nut heeft voor de praktijkvoering.
Wanneer een regionale huisartsenorganisatie of een ge-
genoemd), zoals de dipstick voor urineweginfecties en de gluco-
zondheidscentrum overweegt om een specifieke sneltest te
aties goed doorstaan. Veel van de genoemde tests zijn inmiddels
heidscriteria zijn op het gebied van kwaliteit en effectiviteit.
semeting, hebben de tand des tijds en de evidence-based evaluvervangen door gestandaardiseerde laboratoriumdiagnostiek. In een recent onderzoek onder 115 Nederlandse huisartsen bleek
dat 95% de nitriettest gebruikt. Het merendeel had tevens de be-
schikking over een glucosemeter (91%) of Hb-meter (54%). Andere sneltests gebruikten ze slechts incidenteel (< 10%).1
In deze beschouwing zijn sneltests biomedische tests die
gaan gebruiken, is het zinvol om na te gaan wat de geschiktHetzelfde geldt voor opname van een sneltest in een richtlijn. In deze beschouwing presenteren we een lijst met criteria aan de hand waarvan men sneltests in de huisartsenpraktijk kan toetsen.
Voorwaarden voor verantwoord testen
de huisarts verricht op patiëntenmateriaal, zoals bloed, urine
Aan welke voorwaarden moet een sneltest voldoen? En waar
buiten deze beschouwing laten.2-4 Bij zelftests is het de con-
een sneltest overweegt? We doen een voorstel voor een aan-
en feces. Sneltests onderscheiden zich dus van zelftests, die we
De kern ▪ Sneltests kunnen een welkome aanvulling vormen op het di-
dient de huisarts op te letten wanneer hij het gebruik van
tal voorwaarden waaraan een nieuwe sneltest globaal moet
voldoen voordat de huisarts deze in de praktijk kan toepassen [kader 1]. Hieronder leggen we de genoemde tien criteria uit.
agnostisch arsenaal van de huisarts.
Uitvoering en kwaliteitscontrole
▪ De test dient dan wel voldoende valide, betrouwbaar, snel en
Registratie en introductie van sneltests zijn niet aan strikte
robuust te zijn, en te worden gebruikt bij de juiste indicatie. ▪ Het nut van de sneltest dient te zijn aangetoond in een met de populatie van de huisartsenpraktijk vergelijkbare patiëntenpopulatie. ▪ Indicatieverbreding kan leiden tot vermindering van de diagnostische prestaties van een test. 5 4 ( 1 0) o k t o b e r 2 0 1 1
H&W 10.indd 543
Universiteit Maastricht, vakgroep Huisartsgeneeskunde, CAPHRI School for Public Health and Primary Care, Postbus 616, 6200 MD Maastricht: dr. J.W.L. Cals, huisarts in opleiding en post-doc onderzoeker. AMC Amsterdam, afdeling Huisartsgeneeskunde, divisie Klinische methoden en Public Health: prof.dr. H.C.P.M. van Weert, hoogleraar Huisartsgeneeskunde • Correspondentie: j.cals@ maastrichtuniversity.nl • Mogelijke belangenverstrengeling: niets aangegeven.
huisarts & wetenschap
543
20-09-11 13:50
criteria gebonden, wat wel geldt voor geneesmiddelen. Snel-
Kader 1 Criteria voor invoering van een nieuwe sneltest in de huisartsenpraktijk
aan de Europese CE-markering. Met de vermelding van de
Uitvoering en kwaliteitscontrole:
van toepassing zijnde Europese regels voldoet. Dit zegt echter
2. Kan een adequate kwaliteitscontrole op de lange termijn worden
tests die men aan professionals verkoopt moeten wel voldoen
CE-markering geeft de fabrikant aan dat het product aan alle niets over de validiteit van de test. In de Verenigde Staten eist
1. Is de test valide, betrouwbaar en robuust? gegarandeerd?
de FDA (Food and Drug Administration) kostbare validering-
3. Is de uitslag voldoende snel beschikbaar (binnen het tijdsframe voor
Nederland moet de eindgebruiker zelf zorgen voor validering
4. Is de test eenvoudig uit te voeren?
onderzoeken voordat ze een sneltest tot de markt toelaat. In
en kwaliteitscontroles. In het ziekenhuis nemen de laboratoria deze controles vaak voor hun rekening; in de huisartsen-
beslissing)? 5. Wordt de test vaak genoeg gebruikt?
praktijk doen de huisartsenlaboratoria dat soms.9
Indicatie en effectiviteit:
een druppeltje bloed vergt tot een volledig geautomatiseerd
7. Is er voldoende informatie beschikbaar over een correcte interpretatie
kele minuten de uitslag geeft. Sneltests kunnen een kwa-
8. Heeft de test een directe invloed op de besluitvorming van de huisarts?
categorieën, bijvoorbeeld < 20, 20-40 en > 40 mmol/l) of kwan-
uitkomstmaten die het beleid bij patiënten met die indicatie onder
Een sneltest kan uiteenlopen van een simpel kaartje dat
proces waarin een cartridge met lichaamsmateriaal na enlitatieve (plus of min), semikwantitatieve (verschillende
titatieve testuitslag (in exacte eenheden, bijvoorbeeld 3 of
28 mg/l) geven. Over de interpretatie kan men strijden: som-
6. Is de indicatie voor de test voldoende bekend en omschreven? van de (mogelijk) verschillende uitslagen van de test? 9. Heeft het gebruik van de test aangetoonde resultaten op harde normale praktijkomstandigheden ten goede komen? 10. Is het gebruik van de test bewezen kosteneffectief?
migen hebben een voorkeur voor een dichotome uitslag, anderen prefereren een continue schaal. Een continue schaal heeft als voordeel dat de mate van afwijking een rol kan spelen bij de
interpretatie (men kan er bijvoorbeeld het beloop mee volgen), maar anderzijds kan dat ook juist problemen opleveren en is
Nieuwe tests doet men meestal onder ideale omstandig-
heden in een laboratoriumsetting. Het is echter van groot be-
komen met die van de referentiestandaard (meestal stan-
de test ook de goede testuitslag wanneer men deze in de da-
daardlaboratoriumwaarden) op datzelfde lichaamsmateriaal (= validiteit) en dat een test bij herhaling eenzelfde waarde produceert (= betrouwbaarheid).
Bij een reguliere kwaliteitscontrole toetst men de validi-
teit en de betrouwbaarheid. Een interne kwaliteitscontrole
is vaak een controlemeting waarbij men bepaalt of het ap-
paraat nog betrouwbare waarden weergeeft. Bij de externe kwaliteitscontrole dient men niet alleen het apparaat te
testen, maar vergelijkt men ook de uitslag met een referentiestandaard, vaak een laboratoriumbepaling in het ziekenhuis. Laboratoriumapparaten in ziekenhuizen moeten zulke externe kwaliteitscontroles doorlopen, dus het ligt voor de
lang dat de sneltest ook robuust is. Met andere woorden: geeft gelijkse drukke praktijk gebruikt, onder soms minder ideale
omstandigheden. Bij de arbeidsintensievere tests zijn er verschillende punten in de test waarop men de test foutief kan
uitvoeren of aflezen. In een schemerige slaapkamer kan het aflezen van een kleurenkaart of agglutinatie bij acute patiënten
bijvoorbeeld problemen geven. De eerste point-of-care D-dimerentest vertoonde dit probleem en ook het beoordelen van teststrips op albumine in de urine gaat mis indien men deze
niet bij daglicht afleest. In het verlengde van de robuustheid
van de test liggen ook de kwaliteitscontrole en de haalbaarheid van de uitvoering van de betreffende test. Een apparaat
dat elke ochtend kalibratie vereist zal bij incidenteel gebruik
niet of niet goed gebruikt worden. Daarnaast moet men sommige reagentia of tests in de koelkast bewaren, wat gebruik
Abstract Cals JWL, Van Weert HCPM. Point-of-care tests: hope or hype? Huisarts Wet 2011;54(10):543-7. Pointofcare tests are tests for patient samples (blood, urine, faeces) that general practitioners can perform in their practices. The use of these, often new, tests is in creasing in general practice and extends the diagnostic arsenal of GPs. But do these tests always contribute to a focused and good diagnostic process? We present a list of criteria which policy makers, regional authorities, and GPs can use to assess a new pointofcare test in practice. These criteria concern not only the implementation and quality of the tests but also their use in appropriate populations and for appro priate indications. These indications should be adhered to, because expanding the indications for medical testing affects the risk of false positive and false negative re sults. Local clinical diagnostic laboratories could have a role in the case of reimburse ment problems and in guaranteeing quality control.
H&W 10.indd 544
ten in de huisartsenpraktijk.
het kritische verschil niet altijd duidelijk.
Het is belangrijk dat de uitslagen van sneltests overeen-
544
hand dat dit ook moet gebeuren met diagnostische appara-
huisarts & wetenschap
tijdens visites onmogelijk maakt. Als men het materiaal incidenteel buiten de koelkast laat loopt bovendien de kwaliteit gevaar. Een complexe uitvoering en kwaliteitscontrole van de
test vormen dus een bedreiging voor de betrouwbaarheid en robuustheid van de test. Daarmee komt de geschiktheid voor gebruik in de huisartsenpraktijk in het gedrang.
Hoe snel een test moet zijn hangt af van de aandoening.
Een minimale eis is dat de uitslag beschikbaar is binnen het
tijdsframe waarbinnen de huisarts een beslissing moet nemen. Idealiter neemt een test slechts enkele minuten in beslag. Dan kan de huisarts de uitslag nog tijdens het consult
bij het beleid betrekken. Ook de betekenis van het criterium
‘eenvoud’ is arbitrair. Het gebruik van capillair volbloed is na5 4 ( 1 0) o k t o b e r 2 0 1 1
20-09-11 13:50
b e s ch o u w in g
tuurlijk eenvoudiger en patiëntvriendelijker dan veneus bloed
negatieve uitslagen in meer of mindere mate acceptabel zijn.
Het laatste criterium voor de uitvoering en kwaliteitscon-
dienen daarom vergelijkbaar te zijn met de patiënten die de
of zelfs plasma.
trole heeft betrekking op de frequentie waarin de verden-
kingen op de aandoeningen waarop men test voorkomen. De meeste tests kennen immers een verloopdatum en bij een te
De patiënten bij wie men de testeigenschappen heeft bepaald,
spreekkamer van de huisarts bezoeken en voor de test in aanmerking komen.
Vervolgens moet men de sneltest bij voorkeur voor de be-
geringe prevalentie (van de verdenking, niet van de aandoe-
oogde indicatie in een gerandomiseerd interventieonderzoek
gooien. Als men een test slechts spaarzaam gebruikt, verkrijgt
test tot een veilige verbetering van de zorg leidt (bijvoorbeeld
ning) loopt men het risico ongebruikte tests te moeten wegmen daarnaast ook te weinig handigheid in de uitvoering en onvoldoende ervaring met de interpretatie van de testuitslag. Indicatie en effectiviteit Een sneltest heeft alleen toegevoegde waarde als er twijfel bestaat over de diagnose. In de huisartsenpraktijk is zo’n test
vooral van belang om mogelijk ernstige aandoeningen snel uit te sluiten. We zouden dan willen streven naar maximale
sensitiviteit, maar zo eenvoudig is dat niet. We moeten de
evalueren. Alleen dan is te bepalen of het gebruik van de snelgerichter medicamenteus beleid of minder onnodige verwijzingen naar de tweede lijn). Een uitslag van een sneltest moet
bij voorkeur een directe invloed hebben op het handelen van
dat moment. Welke invloed dat precies is, kan wel onderwerp van discussie zijn. Zo lijken de resultaten van de introductie
van sneltests bij patiënten met hyperlipidemie (lipidenspectrum), diabetes (HbA1c) en stollingsaandoeningen (INR) in de huisartsenpraktijk nog ontoereikend als het gaat om de
kwaliteit en tevredenheid van professionals.11 Dezelfde onder-
testeigenschappen kennen bij de patiënten bij wie we de test
zoekers toonden echter wel aan dat het gebruik van sneltests
De D-dimerentests die men in ziekenhuizen gebruikt om
patiëntengroepen tot een verbeterde therapietrouw leidde.12
willen afnemen.
een trombosebeen uit te sluiten hebben bijvoorbeeld een hogere sensitiviteit dan de sneltest voor de huisartsenpraktijk.
De kans een trombosebeen te missen is daarmee kleiner,
vergeleken met standaardlaboratoriumbepalingen bij deze Ook bij infecties lijken patiënten die een sneltest ondergingen een betere therapietrouw te hebben.13,14
Wanneer een sneltest een plaats krijgt in de dagelijkse
maar de kans op een fout-positieve bevinding neemt door de
praktijk ligt indicatieverbreding op de loer. Het kan verleide-
heeft een lagere sensitiviteit, maar een hogere specificiteit. De
prikken of de assistente alvast een D-dimerentest uit te laten
lagere specificiteit toe. De point-of care-variant van deze test huisarts voert de sneltest pas uit na stratificatie met behulp van een beslisregel en test daarmee de hoogrisicopatiënten
niet, want die verwijst hij meteen voor compressie-echografie. Hierdoor verlaagt de huisarts de voorafkans bij de patiënten bij wie de arts wel een test afneemt zodanig dat het aantal
fout-negatieve tests vergelijkbaar is met de referentiestandaard: de echo. Door de grotere specificiteit van de sneltest (in combinatie met de lage prevalentie na de beslisregel) bespaart
de huisarts meer patiënten een onnodige gang naar het ziekenhuis, dan bij het gebruik van een laboratoriumtest. Zie ook
lijk zijn om ook bij een pijnlijke buik een C-reactief proteïne te voeren, zonder eerst de beslisregel te gebruiken. Omdat we
dan niet precies weten wat de voorspellende waarde van de
test is, doen we in zo’n geval onze patiënten tekort. Het kan
verleidelijk zijn om een test te doen om iets uit te sluiten. Dat geldt zeker als de test onmiddellijk beschikbaar is en direct
resultaat oplevert, vooral bij ongeruste patiënten met vage
klachten. De kans op fout-positieve bevindingen is dan echter
groot, met als gevolg nodeloze onrust en onnodige aanvullende verrichtingen.15
Aanvullende diagnostiek kost geld. Kosteneffectiviteit is
[kader 2].
een complex begrip, maar vaststaat dat de kosten en de ver-
genschappen en voorafkansen.10 En die afstemming is niet
een sneltest te gebruiken. Ook zorgverzekeraars gebruiken
Het blijkt dus te gaan om een fijne afstemming van testei-
puur rekenkundig. De testeigenschappen en de positief en negatief voorspellende waarden zijn afhankelijk van de test,
maar worden deels ook bepaald door eigenschappen van de
(aandoening bij) patiënten: de case-mix. In de huisartsenpraktijk is niet alleen de prevalentie lager (en daalt dus puur
rekenkundig de positief voorspellende waarde en stijgt de negatief voorspellende waarde), maar bevinden aandoeningen
zich vaak in een minder vergevorderd stadium. Beginnende
aandoeningen zijn moeilijker op te sporen, wat voor een lagere
sensitiviteit zorgt en daarmee de kans vergroot dat de huisarts
een aandoening mist. Testkarakteristieken uit andere popu-
goeding een belangrijk aandeel vormen in de beslissing om
de beschreven criteria om over vergoeding te beslissen. Implementatie en verspreiding van nieuwe sneltests (die aan de
voorwaarden voldoen) vanuit de grotere diagnostische centra
of huisartsenlaboratoria kunnen daarbij een mogelijke oplossing bieden. Als verlengde arm van het laboratorium is de sneltest dan mogelijk reguliere laboratoriumdiagnostiek en
daarmee gefinancierd. In alle gevallen dient men mede aandacht te besteden aan nascholing over de inzet en interpretatie van de test en kwaliteitscontrole.
sneltests in de praktijk
laties zijn zonder uitzondering onderhevig aan spectrum-bias:
Sneltests bij chronische aandoeningen (zoals cholesterol of
selectie, vaak een verder ontwikkeld ziektebeeld. Afhankelijk
huisartsenpraktijk. Bij de meeste controles van chronische
patiënten in de tweede lijn hebben, juist door voorafgaande
van de ernst van de aandoening zullen fout-positieve en fout5 4 ( 1 0) o k t o b e r 2 0 1 1
H&W 10.indd 545
HbA1c) lijken minder geschikt voor gebruik in de Nederlandse
ziekten zijn meer bepalingen nodig, waardoor één vingerhuisarts & wetenschap
545
20-09-11 13:50
b e s ch o u w in g
Kader 2 Voorbeelden: twee sneltests voor drie aandoeningen getoetst aan de criteria Heart-type Fatty Acid-Binding Protein bij ACS Hearttype FattyAcid Binding Protein (FABP) is een cardiale mar ker om het acuut coronair syndroom (ACS) vast te stellen. De H FABPsneltest meet het eiwit dat vrijkomt bij hartschade. Door middel van een vingerprik verkrijgt men 4 druppels bloed die men op een testkaart aanbrengt. Binnen 15 minuten is de uitslag af te lezen. De validiteit, betrouwbaarheid en robuustheid van de test zijn bewezen (in een ziekenhuissetting).19,20 Huisartsen hebben ge regeld een patiënt met pijn op de borst op het spreekuur en zouden de test dus vaak kunnen inzetten. Aan de criteria voor uitvoering en kwaliteitscontrole lijkt daarmee te zijn voldaan. De indicatie (ACS) is duidelijk omschreven. Daarnaast is informatie beschikbaar over de interpretatie (de FABPtest geeft een dichotome uitslag, afkap waarde 7 ng/ml). De test heeft mogelijk een directe invloed op de praktijkvoering. De huisarts kan patiënten gericht verwijzen naar de cardioloog (of met een negatieve test juist thuishouden). Bij een Utrechts onderzoek namen huisartsen de test af bij 298 patiënten van wie ze vermoeden dat ze ACS hadden. Van hen had 22% uitein delijk een ACS. Bij een positieve test had 65% dit syndroom (positief voorspellende waarde), bij een negatieve test had 84% géén coro nair syndroom (negatief voorspellende waarde). Daarmee is de test niet veilig genoeg voor het uitsluiten van een acuut coronair syn droom. Bij deze levensbedreigende klacht is de negatief voorspel lende waarde ontoereikend. De kosteneffectiviteit in de eerste lijn is daarom niet aan de orde (want de testkarakteristieken zijn onvol doende om dit gerandomiseerd te onderzoeken). De HFABPsnel test is daarom niet geschikt voor het uitsluiten van een acuut coro nair syndroom in de huisartsenpraktijk. D-dimeren bij DVT Ddimeer is een afbraakproduct bij de fibrinolyse van een bloed stolsel. De hoeveelheid Ddimeer in het bloed is altijd laag, behalve als er op dat moment sprake is van verhoogde stollingsactiviteit. De Ddimerentest wordt gebruikt om een verhoogde bloedstollings activiteit vast te stellen, zoals bij diepe veneuze trombose of een longembolie. De sneltest is eenvoudig uit te voeren en bestaat uit het opbrengen van een druppel capillair bloed en buffer op een test plaatje, vergelijkbaar met een zwangerschapstest. De test behoeft niet in de koelkast te worden bewaard en kan eenvoudig in de visi tetas worden meegenomen. De uitslag is dichotoom en wordt af gelezen als een blauw gekleurde streep op het testplaatje. Na maxi
D-dimeren bij longembolie Het lijkt aanlokkelijk om eenzelfde strategie toe te passen voor het uitsluiten van longembolie. De uitvoering van de test verloopt op dezelfde wijze als we hierboven hebben beschreven. Ook bij long embolieën bestaan beslisregels en mogelijk kan men dezelfde test gebruiken als die is gebruikt bij het trombosebeen. Een scenario onderzoek, dat met ambulante patiënten uit een groot Nederlands tweedelijnsonderzoek is gedaan, liet zien dat een dergelijke strate gie mogelijk veilig en efficiënt is.24 We weten echter niet precies hoe vaak longembolie voorkomt bij patiënten in de huisartsenpraktijk en wat de testkarakteristieken van de sneltest zijn bij huisartsenpati enten bij wie men longembolie vermoedt. Bovendien blijken klini sche beslisregels in verschillende populaties vaak verschillend te presteren. Mocht de strategie echter ook goed werken in de huisart senpraktijk, dan zal een huisarts de Ddimerentest voor deze diag nose twee tot viermaal per jaar gebruiken. Opgeteld bij de indicatie trombosebeen lijkt dat frequent genoeg om gebruik aan te bevelen. Voorlopig zijn er echter nog genoeg redenen om voorzichtig te zijn met het eenvoudigweg overzetten naar de huisartsenpraktijk van een strategie die goed voldoet in de ziekenhuispraktijk.
prik niet voldoende bloed oplevert. Ofschoon een vingerprik
Diepe veneuze trombose. Of dezelfde test bij de verdenking op
als de patiënt tegelijkertijd verschillende vingerprikken moet
voor cardiale ischemie voldoet niet aan de criteria en zal naar
patiëntvriendelijker lijkt dan een venapunctie, geldt dat niet ondergaan. Daarnaast lopen de kosten van het afnemen van verschillende sneltests al snel op.
Acute aandoeningen lenen zich over het algemeen uitste-
kend voor sneltests.16 Op dit gebied is de afgelopen jaren dan
verwachting geen plaats krijgen in de NHG-Standaard Acuut coronair syndroom.
‘Aanvullend’ is het kernwoord Geen enkele sneltest zal een gedegen anamnese en lichame-
huisartsenpraktijk ernstige van onschuldige onderstelucht-
een diagnostisch traject en nooit op zichzelf staat. Sneltests
weginfecties te kunnen onderscheiden.17 Het gebruik van de
CRP-sneltest in een gerandomiseerd interventieonderzoek
leidde tot een significante afname van het aantal antibioticavoorschriften, zonder dat dit het herstel van de patiënten
vertraagde.18 Ook de D-dimerentest gaf goede resultaten bij
diepe veneuze trombose. In [kader 2] leggen we deze test langs
de gepresenteerde criteria. De D-dimerentest voldoet aan alle criteria en kreeg dan ook een plaats in de NHG-Standaard
H&W 10.indd 546
longembolie zinvol is, blijft nog onduidelijk. De FABP-sneltest
ook de meeste vooruitgang geboekt, met directe effecten op de dagelijkse zorg. Zo bleek C-reactief proteïne (CRP) in de
546
maal 10 minuten is de uitslag beschikbaar, waarna de huisarts deze dus direct in de besluitvorming kan betrekken, zelfs bij patiënten thuis. In een managementsonderzoek in de Nederlandse huisart senpraktijk onderzocht men de waarde voor het uitsluiten van een trombosebeen van de Ddimer Simplifytest.10 Met behulp van een klinische beslisregel en de pointofcaretest bleek de huisarts in staat om bij 50% van de patiënten (n = 1028) een trombosebeen met voldoende zekerheid uit te sluiten, zonder enig verder aanvullend onderzoek. In een diagnostische metaanalyse bleken validiteit en betrouwbaarheid van deze test voldoende.21 In een standaardprak tijk van 2350 patiënten zal een huisarts 5 tot 8 maal per jaar een trombosebeen in de differentiële diagnose opnemen. Ongeveer 80% van deze patiënten heeft een negatieve beslisregel. Bij hen voert de huisarts de test uit.22 De indicatie is voldoende duidelijk omschreven (patiënten met een pijnlijk, dik en/of rood been, waar bij de huisarts denkt aan een trombose zonder positieve beslisre gel). De kosteneffectiviteit van de diagnostische strategie voor het uitsluiten van een trombosebeen, waarbij men gebruikmaakt van een beslisregel en de Simplifytest, is afdoende aangetoond.23 De Ddimeren sneltest bij DVT voldoet daarom aan alle criteria en is geschikt voor dagelijks gebruik in de huisartsenpraktijk. De sneltest heeft dan ook een plek in de NHGStandaard Diepe veneuze trom bose gekregen.22
huisarts & wetenschap
lijk onderzoek overbodig maken, juist omdat een test past in
kunnen in het grijze gebied van diagnostische onzekerheid behulpzaam zijn. Juist door het toevoegen van een sneltest hopen we de waarschijnlijkheid op een bepaalde aandoening
te vergroten, maar veel vaker juist te verkleinen. Aangezien geen enkele diagnostische sneltest een klinkklaar gouden
antwoord zal geven, zijn training en scholing in het gebruik en de interpretatie van de verschillende waarden cruciaal. En
wederom is het van belang dat men die scholing vanuit evi5 4 ( 1 0) o k t o b e r 2 0 1 1
20-09-11 13:50
b e s ch o u w in g
dence in de eerste lijn ontwikkelt. Sneltests zijn daarmee geen
kwestie van grote passen, snel thuis. Het gaat om een afgewogen proces, waarbij het testresultaat een integraal onderdeel
vormt van de besluitvorming van de huisarts en de voorlichting van de patiënt. ▪
Literatuur
1
Hofland HJ. Point of care testing and selftest related consultations in general practices in the Netherlands: an exploratory study on general practitioners’ experiences. Enschede: Universiteit Twente, 2010. 2 Ronda G, Portegijs P, Dinant GJ, Buntinx F, Norg R, Van der Weijden T. Use of diagnostic self-tests on body materials among Internet users in the Netherlands: prevalence and correlates of use. BMC Public Health 2009;9:100. 3 Ryan A, Ives J, Wilson S, Greenfield S. Why members of the public self-test: an interview study. Fam Pract 2010;27:570-81. 4 Grispen JE, Ickenroth MH, De Vries NK, Dinant GJ, Ronda G, Van der Weijden T. Improving behaviour in self-testing (IBIS): Study on frequency of use, consequences, information needs and use, and quality of currently available consumer information (protocol). BMC Public Health 2010;10:453. 5 Delaney BC, Hyde CJ, McManus RJ, Wilson S, Fitzmaurice DA, Jowett S, et al. Systematic review of near patient test evaluations in primary care. BMJ 1999;319:824-7. 6 Gutierres SL, Welty TE. Point-of-care testing: an introduction. Ann Pharmacother 2004;38:119-25. 7 Price CP. Point of care testing. BMJ 2001;322:1285-8. 8 Laurence CO, Gialamas A, Bubner T, Yelland L, Willson K, Ryan P, et al. Patient satisfaction with point-of-care testing in general practice. Br J Gen Pract 2010;60:e98-104. 9 Junker R, Schlebusch H, Luppa PB. Point-of-care testing in hospitals and primary care. Dtsch Arztebl Int 2010;107:561-7. 10 Buller HR, Ten Cate-Hoek AJ, Hoes AW, Joore MA, Moons KG, Oudega R, et al. Safely ruling out deep venous thrombosis in primary care. Ann Intern Med 2009;150:229-35. 11 Gialamas A, St John A, Laurence CO, Bubner TK. Point-of-care testing for patients with diabetes, hyperlipidaemia or coagulation disorders in the general practice setting: a systematic review. Fam Pract 2010;27:17-24. 12 Gialamas A, Yelland LN, Ryan P, Willson K, Laurence CO, Bubner TK, et al. Does point-of-care testing lead to the same or better adherence to medication? A randomised controlled trial: the PoCT in General Practice Trial. Med J Aust 2009;191:487-91.
13 Llor C, Hernandez S, Sierra N, Moragas A, Hernandez M, Bayona C. Association between use of rapid antigen detection tests and adherence to antibiotics in suspected streptococcal pharyngitis. Scand J Prim Health Care 2010;28:12-7. 14 Llor C, Sierra N, Hernandez S, Moragas A, Hernandez M, Bayona C, et al. Impact of C-reactive protein testing on adherence to thrice-daily antibiotic regimens in patients with lower respiratory tract infection. Prim Care Respir J 2010;19:358-62. 15 Koch H, Van Bokhoven MA, Ter Riet G, Van Alphen-Jager JT, Van der Weijden T, Dinant GJ, et al. Ordering blood tests for patients with unexplained fatigue in general practice: what does it yield? Results of the VAMPIRE trial. Br J Gen Pract 2009;59:e93-100. 16 Cals JW, Geersing GJ. Near-patient testing holds most promise for acute conditions. Br J Gen Pract 2010;60:450-1. 17 Hopstaken RM, Muris JWM, Knottnerus JA, Kester ADM, Rinkens PELM, Dinant GJ. Contributions of symptoms, signs, erythrocyte sedimentation rate and C-reactive protein to a diagnosis of pneumonia in acute lower respiratory tract infection. Br J Gen Pract 2003;53:358-64. 18 Cals JW, Butler CC, Hopstaken RM, Hood K, Dinant GJ. Effect of point of care testing for C reactive protein and training in communication skills on antibiotic use in lower respiratory tract infections: cluster randomised trial. BMJ 2009;338:b1374. 19 Bruins Slot MH, Van der Heijden GJ, Rutten FH, Van der Spoel OP, Mast EG, Bredero AC, et al. Heart-type Fatty acid-binding protein in Acute Myocardial infarction Evaluation (FAME): Background and design of a diagnostic study in primary care. BMC Cardiovasc Disord 2008;8:8. 20 Bruins Slot MH, Reitsma JB, Rutten FH, Hoes AW, Van der Heijden GJ. Heart-type fatty acid-binding protein in the early diagnosis of acute myocardial infarction: a systematic review and meta-analysis. Heart 2010;96:1957-63. 21 Geersing GJ, Janssen KJ, Oudega R, Bax L, Hoes AW, Reitsma JB, et al. Excluding venous thromboembolism using point of care D-dimer tests in outpatients: a diagnostic meta-analysis. BMJ 2009;339:b2990. 22 Oudega R, Van Weert H, Stoffers H, Sival P, Schure R, Delemarre J, et al. NHG Standaard Diepe veneuze trombose. Huisarts Wet 2008;51:24-37. 23 Ten Cate-Hoek AJ, Toll DB, Buller HR, Hoes AW, Moons KG, Oudega R, et al. Cost-effectiveness of ruling out deep venous thrombosis in primary care versus care as usual. J Thromb Haemost 2009;7:2042-9. 24 Lucassen WA, Douma RA, Toll DB, Buller HR, Van Weert HC. Excluding pulmonary embolism in primary care using the Wells-rule in combination with a point-of care D-dimer test: a scenario analysis. BMC Fam Pract 2010;11:64.
Sterfbed Een sterfbed kan mooi zijn als je de tijd hebt en als je niet alleen bent. Sterven
is dan rustig wegglijden, met een beneveld brein de laatste dagen. Mensen bij
je, liefdevol afscheid, in je eigen tempo. We denken dat de comateuze geest rustig wordt van die bekende stem, van de hand die vasthoudt. Het klopt niet met
wat we weten van coma, maar het is een prettige gedachte. Eenzaam sterven is
daarom een akelig gebeuren, denk ik. Eens vond een jonge vrouw dat zo’n ake-
5 4 ( 1 0) o k t o b e r 2 0 1 1
H&W 10.indd 547
lige gedachte dat ze haar vreselijke oom
met God, wekenlang. Hij heeft zijn mond
Niemand wilde meer met hem omgaan.
en kinderen. Ik vond dat nogal wreed.
in huis heeft genomen, om te sterven.
Hij was een slecht mens. Hij had gruwe-
niet meer opengedaan voor zijn vrouw
Sterven kan ook samenkomen beteke-
lijke dingen op zijn geweten. Iedereen
nen. Soms lukt het een langdurige breuk
Hijzelf was daar ook niet rouwig om.
Stugge kerels van 85 jaar die 40 jaar daar-
was blij dat hij spoedig dood zou gaan.
Toch gaf ze hem een bed, een sterfbed,
met kopjes thee en een praatje, die laatste weken. Hij is niet alleen gestorven.
Dat vond ze beter. Zijn morele spiegelbeeld was een zeer vrome man die weken voor zijn dood stopte met praten. Hij
lag met gesloten ogen te bidden, praten
met een kind te herstellen op het sterfbed.
In t er m e z zo
Nico van Duijn
voor hun dochter ‘nooit meer hoefden te zien’. En nu akkoord gingen met mijn suggestie ‘Je moest haar maar bellen om
afscheid te nemen, dwarskop!’. Rust en tevredenheid kwamen dan mee, waarna
het sterven mooi was. Samen en in je eigen tempo. Dan kan sterven mooi zijn. ▪
huisarts & wetenschap
547
20-09-11 13:50