‘Sluitende’ zorg rond het onderwijs Een handreiking voor het realiseren van zorgstructuren
43
Centrum Maatschappelijke Ontwikkeling Gelderland
‘Sluitende’ zorg rond het onderwijs Een handreiking voor het realiseren van zorgstructuren
Velp, november 2004
‘SLUITENDE’ ZORG ROND HET ONDERWIJS
‘SLUITENDE’ ZORG ROND HET ONDERWIJS
Voorwoord
Een sluitend zorgaanbod rond het onderwijs realiseren met als doel alle jeugdigen de beste ondersteuning te bieden, is geen eenvoudige zaak. Hiervoor is samenwerking tussen verschillende partners vereist en inzet van alle betrokkenen. Hoe kan die zorg het best worden vormgegeven, wie zijn er bij betrokken, hoe kunnen de verantwoordelijkheden worden afgebakend en welke kennis en vaardigheden moeten verder ontwikkeld worden? Dit zijn enkele vragen van een veel langere lijst die beantwoord moet worden bij de ontwikkeling van een zorgstructuur. Zorg rond het onderwijs is een gedeelde verantwoordelijkheid tussen gemeenten, onderwijs en provincie. Gemeenten hebben de verantwoordelijkheid een op de vraag afgestemd aanbod voor jeugdigen te realiseren, dat in voldoende mate aanwezig is. Onderwijs moet, naast de aandacht voor de cognitieve ontwikkeling van kinderen, ook oog hebben voor de sociaalemotionele ontwikkeling. Van leerkrachten wordt gevraagd actief in te gaan op signalen van kinderen. De provincie ten slotte is verantwoordelijk voor de aansluiting van de jeugdzorg op het lokale veld. In Gelderland en elders in Nederland is de laatste jaren ervaring opgebouwd rond dit onderwerp. Het Landelijk Centrum Onderwijs & Jeugdzorg, onderdeel van NIZW, heeft deze ontwikkeling landelijk ondersteund. De ervaring uit pilotprojecten is vastgelegd in stappenplannen en andere voorbeelddocumenten. Spectrum heeft de afgelopen vier jaar met subsidie van de provincie een project zorgstructuren rond het onderwijs uitgevoerd. Doel van het project: de zorgstructuur rond het onderwijs in Gelderland goed vormgeven. Daarbij was de insteek niet het ontwikkelen van nieuwe methodieken, maar het implementeren van methodieken en samenwerkingsmodellen die zich in de praktijk bewezen hebben. Belangrijk daarbij was het systematisch opbouwen van kennis en ervaring en het meten van de resultaten.
Met deze brochure geven wij een overzicht van de kennis en ervaring die is opgebouwd. U vindt hierin succesfactoren, een stappenplan voor de keuze van een model, organisatievormen, praktijkvoorbeelden en tips om zelf een onderdeel uit de sluitende zorg rond onderwijs op te zetten. De brochure volgt de lijn van overdracht van voorschoolse voorzieningen aan primair onderwijs en voortgezet onderwijs. De hoofdstukken op zich vormen een geheel en zijn ook afzonderlijk te lezen. Spectrum november 2004 Mara Wijsmuller Sigrid Mulder
Landelijk beleid In de Bestuursakkoorden Nieuwe Stijl 1 en 2 (BANS) hebben VNG, IPO en VWS afspraken gemaakt over een gezamenlijke inzet voor een voldoende samenhangend en toegankelijk voorzieningenaanbod voor jeugdigen. Een van de belangrijke thema’s daarbinnen is de aansluiting van het zorgaanbod op het onderwijs. Kinderen en jongeren brengen veel tijd door op school. De school wordt dan ook wel gezien als tweede opvoedingsmilieu. Wanneer jongeren problemen hebben, zal dat al gauw in de school worden gesignaleerd. Daarmee is de school een belangrijke vindplaats voor zorg en preventie activiteiten.
‘SLUITENDE’ ZORG ROND HET ONDERWIJS
Inhoudsopgave
Voorwoord
5. 7
Vier jaar sleutelen aan zorg rond het onderwijs 1. Overdracht van voorschoolse voorziening aan primair onderwijs Ontwikkeling en keuze bij de overdracht Wat willen we? Omgaan met gegevens Privacy
13
2. Zorg rond het primair onderwijs Overheidsbeleid Weer Samen Naar School (WSNS) WSNS en zorg op school - bovenschools niveau Samenwerking jeugdzorg en basisonderwijs Ondersteuning aan primair onderwijs Keuze zorgstructuur Resultaat meten
21
3. Overdracht van primair onderwijs aan voortgezet onderwijs Rol van het basisonderwijs ‘Warme’ overdracht
4
23
4. Zorg rond het voortgezet onderwijs Overheidsbeleid Samenwerkingsverbanden Voortgezet Onderwijs - Speciaal Voortgezet Onderwijs Zorg op school - bovenschools niveau Samenwerking jeugdzorg en voortgezet onderwijs Ondersteuning aan het voortgezet onderwijs Aanpak en resultaat meten
Bijlagen Bijlage 1 Gelderse projecten zorgstructuren Bijlage 2 Richtlijnen bij de vormgeving van een zorgadviesteam voor primair onderwijs Bijlage 3 Voorbeeld stappenplan ontwikkeling zorgstructuur Bijlage 4 Schema interne zorgstructuur primair onderwijs Bijlage 5 Schoolmaatschappelijk werk Bijlage 6 Zorgadviesteam basisonderwijs Harderwijk Bijlage 7 Plan regionaal JAT primair onderwijs in de Achterhoek Bijlage 8 Praktijkbeschrijving voortgezet onderwijs Apeldoorn Bijlage 9 Project School en Hulp Nijmegen Bijlage 10 Handige internetadressen Bijlage 11 Begrippenlijst
‘SLUITENDE’ ZORG ROND HET ONDERWIJS
Vier jaar sleutelen aan zorg rond het onderwijs
Samenwerking tussen onderwijs en jeugdzorg voor signalering en ondersteuning van leerlingen met problemen gaat niet vanzelf. Op verschillende plaatsen in Nederland zijn goede vormen van samenwerking bedacht, maar in de praktijk verloopt dat niet altijd zoals vooraf was verondersteld. Vaak door een tekort aan menskracht of aan het niet goed vormgeven van de regie. Daardoor zijn in veel gevallen experimentele eilandjes ontstaan zonder dat de noodzakelijke afstemming en samenwerking goed vorm krijgen.
Zo werd de situatie vier jaar geleden omschreven in de projectomschrijving ‘Zorgstructuren rond het onderwijs’. Wat is inmiddels veranderd en welke oplossingen zijn er voor de knelpunten gevonden? Bergh was de eerste gemeente voor het primair onderwijs, waar organisatie en methoden, die landelijk ontwikkeld zijn, in de Gelderse situatie zijn uitgeprobeerd. Ook in andere gemeenten is ingezet op de verbetering van de zorg rond het onderwijs en zijn regionale plannen ontwikkeld. Tevens is gewerkt aan het meten van resultaten. Het project ‘School en Hulp’ in Nijmegen is geëvalueerd met behulp van een op maat gemaakte monitor voor zorgadviesteams, de ZAT-monitor. De ontwikkeling van deze zorgstructuren heeft ervaringen opgeleverd waardoor we voorwaarden kunnen aangeven waaraan men moet voldoen om het proces goed te laten verlopen.
Voortgezet onderwijs Rond het voortgezet onderwijs zijn op de meeste scholengemeenschappen in Gelderland zorgadviesteams (ZAT’s) of schoolconsultatieteams (SCT’s) gerealiseerd. Daar worden leerkrachten ondersteund in de aanpak van jongeren met problemen, en de jongeren krijgen er sneller een passend aanbod voor hun probleem. De zorg rond het voortgezet onderwijs staat hiermee aardig in de steigers, maar kan en moet nog verder worden opgebouwd. De ZAT’s werken vaak experimenteel met projectsubsidie en de structurele inbedding is een punt van zorg. De kwaliteitsontwikkeling vraagt eveneens nog de nodige aandacht.
Basisonderwijs Binnen het primair onderwijs is de ontwikkeling van zorgstructuren van veel recentere datum. De samenwerkingsverbanden ‘Weer Samen Naar School’ (WSNS) staan voor de opdracht de zorg naar het kind te brengen in plaats van het kind naar de zorg. Zij werken daarvoor aan kwaliteitsontwikkeling zowel op het terrein van het pedagogisch didactisch handelen als op het terrein van de zorg bij sociaal emotionele
problemen van kinderen. Voor deze laatste zorg hebben de scholen aanvullende ondersteuning nodig die aansluit op de zorg binnen het samenwerkingsverband. Lokaal en regionaal werken gemeenten, onderwijs en zorgpartners aan op maat gesneden werkwijzen in de vorm van ZAT’s, preventieteams, buurtnetwerken en extra hulp zoals het inzetten van schoolmaatschappelijk werk. Sinds 2002 loopt er daarnaast voor de samenwerkingsverbanden een ondersteunend programma, geïnitieerd door OC&W, WSNS+ om de kwaliteitsontwikkeling binnen het speciaal basisonderwijs te stimuleren. Uit de onderzoeken binnen het primair onderwijs, op diverse plaatsen in Gelderland, komt naar voren dat scholen de samenwerking met de lokale jeugdzorgaanbieders en Bureau Jeugdzorg als grootste knelpunt ervaren. In de lopende ontwikkelingstrajecten in Gelderland is dit dan ook een van de belangrijkste aandachtspunten.
Hoe verder in Gelderland? Er is al veel tot stand gekomen in de zorg rond het onderwijs in Gelderland (zie bijlage 1), maar het mag duidelijk zijn dat het nog niet af is. De zorgadviesteams in het voortgezet onderwijs moeten vaak nog structureel ingebed worden en er is zeker nog het een en ander te doen aan kwaliteitsontwikkeling. Rond het primair onderwijs is de ontwikkeling in een groot aantal regio’s nog maar net gestart. De aansluiting van de WSNS-verbanden en Bureau Jeugdzorg heeft daarbij bijzonder de aandacht. Het relatief beperkte aantal scholen voor voortgezet onderwijs maakt het mogelijk per scholengemeenschap een zorgrelatie met Bureau Jeugdzorg af te spreken. In het basisonderwijs is zo’n één op één relatie door de grote hoeveelheid scholen niet uitvoerbaar. Belangrijk knelpunt in de ontwikkeling van zorg rond het primair onderwijs is ook de extra ondersteuning die de scholen vragen in de vorm van schoolmaatschappelijk werk. Zeker in de huidige tijd van bezuinigingen kunnen samenwerkingsverbanden WSNS en gemeenten deze hulp in onvoldoende mate realiseren. Ook het
5
‘SLUITENDE’ ZORG ROND HET ONDERWIJS
aanbod aan licht ambulante hulp voor kinderen staat met de veranderde taakinvulling van Bureau Jeugdzorg binnen het kader van de nieuwe Wet op de jeugdzorg onder druk. In sommige regio’s is met de ontwikkeling van de bureaus jeugdzorg door maatschappelijk werk instellingen de zorg voor kinderen overgedragen aan deze bureaus. Instellingen voor maatschappelijk werk moeten deze expertise opnieuw verwerven. De overdracht van de voorschoolse voorzieningen aan het primair onderwijs vraagt nog veel inzet en scholing van leidsters.
Speerpunten De agenda voor de zorg rond het onderwijs in Gelderland zal zich dan ook moeten toespitsen op: π Structurele financiering van de ontwikkelde zorgstructuur; π Kwaliteitsontwikkeling van de ZAT’s in het voortgezet onderwijs, onder andere door het invoeren van een goed registratie- en evaluatie instrument;
π Realiseren van een voldoende aanbod ambulante hulp; π Opvoedingsondersteuning en opvoedingsinformatie goed toegankelijk maken voor en via scholen; π Realiseren van voldoende aanbod van schoolmaatschappelijk werk; π Het verder ontwikkelen en invoeren van een overdrachtsinstrument primair onderwijs (po) en voortgezet onderwijs(vo); π Deskundigheidsbevordering voor leidsters peuterspeelzalen en leerkrachten po en vo, in signaleren, verwijzen en het voeren van lastige gesprekken met ouders; π Afstemming tussen buurtnetwerken en zorgnetwerken rond het onderwijs. In bijlage 3 vindt u een voorbeeld stappenplan voor de ontwikkeling van een zorgstructuur.
6
Voorwaarden voor een succesvol ontwikkelingstraject zorgstructuren π Een open, constructieve relatie tussen gemeente en uitvoerders. Zorg rond het onderwijs is een gezamenlijke verantwoordelijkheid. π De gemeente neemt de regierol serieus. Ze presenteert zelf ideeën en plannen en vraagt instellingen om medewerking. Een contract afsluiten over de inzet van deelnemers is aan te bevelen. π Eenduidige verwachtingen van de samenwerkingspartners, scholen, gemeente en instellingen naar elkaar en duidelijkheid over ieders mogelijkheden en bereidheid om zelf te investeren. π Bij gemeente en instellingen moet duidelijk zijn dat een traject, ook als het gaat om een proef, vraagt om inzet van eigen middelen: tijd, geld en deskundigheid. π Er zijn afspraken nodig en een zeker mandaat voor de te ontwikkelen structuur. Bestuurlijke behandeling van alle tussenvoorstellen kost veel te veel tijd en frustreert het proces. π Bij de ontwikkeling van een netwerkstructuur start men bij voorkeur ook met inhoudelijke thema’s, zodat de partners direct aan de slag gaan. In dit proces is draagvlak een voorwaarde; het moet een plan van iedereen worden. π Een flexibele opstelling is nodig, omdat plannen tijdens een traject inhoudelijk voortdurend kunnen vragen om bijstelling. π Starten vanuit het lokale niveau en de aanwezige structuren is aan te bevelen. Het tempo moet passen en er moet geen sprake zijn van ‘voor de troepen uitlopen'. Bron: NIZW/LCOJ
‘SLUITENDE’ ZORG ROND HET ONDERWIJS
1.
Overdracht van voorschoolse voorzieningen aan basisonderwijs
Gedurende de ontwikkeling van kinderen zijn er diverse belangrijke schakelmomenten. De eerste schakeling is wanneer het kind naar een voorschoolse voorziening zoals peuterspeelzaal of kinderopvang gaat. In de BANS afspraken (Bestuursakkoorden Nieuwe Stijl) wordt de doorgaande ontwikkelingslijn voor 0-4 jarigen nadrukkelijk benoemd. Onderdeel hiervan is de overdracht van consultatiebureau aan voorschoolse voorziening. Op veel plaatsen staat dit in de kinderschoenen. De overgang van de voorschoolse voorziening aan de basisschool is het tweede belangrijke moment in de ontwikkeling van kinderen. Basisscholen en voorschoolse voorzieningen werken steeds meer met elkaar samen om deze overgang goed te laten verlopen. Bij de overdracht hebben voorschoolse voorziening en basisschool contact over het kind voordat de peuter naar groep 1 gaat. Overdracht van gegevens staat daarbij centraal. Doel is het bevorderen van een doorgaande ontwikkelingslijn van kinderen en het verkleinen van de kans op een breuk daarin. Steeds vaker wordt hiervoor een overdrachtsinstrument als hulpmiddel gebruikt.
Ontwikkeling en keuze bij de overdracht CITO Peutervolgsysteem De invoering van een overdrachtsinstrument staat niet op zich, maar maakt bij voorkeur deel uit van een breder traject. Voorschoolse voorzieningen en onderwijs stellen samen vast welke doelen zij met de overdracht willen behalen, welke methoden zij willen toepassen en welke kwaliteitseisen zij stellen. Doel van een overdrachtinstrument is daarbij: concrete relevante informatie over de ontwikkeling en het gedrag van een kind verzamelen om tot een effectieve en ononderbroken begeleiding te komen. Een kwaliteitseis is de benodigde deskundigheid voor het gebruiken van het overdrachtsinstrument. Een training voor peuterspeelzaalleidsters in signaleren en observeren in algemene zin, of volgens een gestructureerd kindvolgsysteem, vormt dan ook onderdeel van het traject. Voorbeelden hiervan zijn het CITO-peutervolgsysteem of ‘Ze laten het je zien, ze laten het je horen’ van CPS.
Het peutervolgsysteem bevat meetinstrumenten om in kaart te brengen hoe de ontwikkeling van ieder kind verloopt. Het bestaat uit een observatielijst en een drietal toetsen waarmee de ontwikkeling van peuters kan worden gevolgd en vergeleken met de ontwikkeling van andere kinderen van dezelfde leeftijd. Op deze manier kan men volgen of peuters zich goed ontwikkelen of dat ze mogelijk een extra stimulans nodig hebben. Het peutervolgsysteem bestaat uit een handleiding, een leidstersmap met de observatielijst en de toetsen Taal, Ordenen en Ruimte. Bron: Dr. Jef J. van Kuyk, Citogroep
Wat willen we?
Praktijk: Westervoort
Een overdrachtsinstrument dient behalve voor het breed volgen van de ontwikkeling van een kind ook voor informatie-uitwisseling. Om tot een keuze voor een bepaald overdrachtsinstrument te komen zijn antwoorden nodig op de vragen: wat willen we weten? Wat willen we overdragen? Wat kunnen we overdragen? Hoe en wanneer vindt de gegevensverzameling plaats? Binnen een gemeente hebben basisscholen te maken met verschillende voorschoolse voorzieningen. Het is daarom wenselijk om binnen een gemeente (of regio) met één standaardinstrument te werken. In diverse Gelderse gemeenten wisselen peuterspeelzalen en basisscholen met elkaar van gedachten over wat belangrijk is bij de overdracht. Dit levert de volgende uitgangspunten en
Vorig jaar zijn de peuterspeelzalen en kinderdagverblijven in Westervoort op zoek gegaan naar een goed peutervolgsysteem. Ze hadden al een overdrachtsformulier ingevoerd, maar wilden de doorgaande lijn in de ontwikkeling van kinderen nog verder verbeteren. Samen met Spectrum heeft een werkgroep met afgevaardigden van deze organisaties diverse volgsystemen bekeken en beoordeeld. Uiteindelijk is gekozen voor het CITO peutervolgsysteem.
7
‘SLUITENDE’ ZORG ROND HET ONDERWIJS
8
‘SLUITENDE’ ZORG ROND HET ONDERWIJS
voorwaarden op voor de keuze en invoering van een overdrachtsinstrument: Visie en draagvlak De gezamenlijke visie van de organisaties op overdracht van kinderen is maatgevend voor de keuze van het instrument. Overdracht kan gericht zijn op: π Het volgen van kinderen door op verschillende momenten methodisch te observeren. Hierdoor ontstaat een beschrijving van de ontwikkeling van het kind. π Het afnemen van toetsen, zodat op afgesproken momenten het ontwikkelingsniveau van kinderen wordt geregistreerd. π Een éénmalige beschrijving van het gedrag en de ontwikkeling van een kind. Een overdrachtsinstrument is niet automatisch ook een kindvolgsysteem. Een overdrachtsformulier dat op meerdere momenten wordt ingevuld, krijgt wel het karakter van een volgformulier.
Kennis en vaardigheden Het instrument dient om professionele informatie door te geven. Dat wil zeggen zo min mogelijk afhankelijk van de persoonlijke interpretatie van de invuller. Het gekozen overdrachtsinstrument wordt bij voorkeur op een eenduidige wijze en met kennis van zaken toegepast. Leidsters moeten voldoende toegerust zijn om het instrument goed toe te passen. Bij de invoering van een instrument moet dan ook aandacht worden besteed aan de scholing van de leidsters. Tijd Een goede toepassing van het overdrachtsinstrument vraagt naast kennis ook tijd voor het zorgvuldig observeren van kinderen en het vastleggen van de bevindingen. Deze taak moet opgenomen worden in de tijdplanning van de leidsters. Peuterspeelzalen moeten hiervoor worden gefaciliteerd.
9
‘Ze laten het je zien… ze laten het je horen’ Kinderen laten in en door hun spel zien en horen wat hen bezighoudt. Wat vinden ze leuk, wat maakt ze onzeker, wat kunnen ze al en waar hebben ze nog moeite mee? Door het observeren van het spel van kinderen kunnen ouders en leidsters zo vroeg mogelijk ontdekken of er extra steun nodig is bij de ontwikkeling. Het observatieprogramma ‘Ze laten het je zien… ze laten het je horen’ is speciaal ontwikkeld om peuterleidsters jonge risicokinderen te leren observeren. De Kijklijst Peuters, spelobservatielijst en het observatieprogramma zijn hulpmiddelen om het observeren en het verzamelen van gegevens volgens vaste stappen aan te pakken. Het programma biedt ook ondersteuning om de motorische, de sociaal-emotionele -, taal- en spelontwikkeling van jonge kinderen gericht te stimuleren. Verder kan de Kijklijst Peuters dienen als agenda voor een gesprek met de ouders. Bron: CPS onderwijsontwikkeling en advies
Praktijk: Overbetuwe In Overbetuwe heeft men de werkwijze van ‘Ze laten het je zien… ze laten het je horen’ geïntegreerd in het overdrachtsformulier. De leidster kan op het overdrachtsformulier lezen met welke onderdelen uit de spelobservatielijst het onderwerp samenhangt. Bijvoorbeeld: het onderwerp ‘redzaamheid’ hangt samen met de observatiecategorie 7 ‘zelfstandigheid’. Het invullen van het overdrachtsformulier kost minder tijd doordat de relevante gegevens over het kind al zijn gerubriceerd. In het gesprek met de ouders kan helder worden gecommuniceerd hoe de leidster tot de bevindingen in het overdrachtsformulier is gekomen. De spelobservatielijst kan men in een bijlage toevoegen.
‘SLUITENDE’ ZORG ROND HET ONDERWIJS
Omgaan met gegevens De verzamelde kindgegevens worden altijd besproken met de ouders. Ouders zijn immers verantwoordelijk voor hun kind. Het informeren en betrekken van ouders door de peuterspeelzaal of school biedt eigenlijk alleen maar voordelen. Leidsters maken de (aandachtspunten in de) ontwikkeling van het kind bespreekbaar en kunnen hun zorgen delen; ouders voelen zich serieus genomen in hun ouder/opvoederrol. Indien nodig kijkt men gezamenlijk welke aanpak in het belang van het kind gewenst is.
gevraagd worden het overdrachtsformulier aan de school van hun kind af te geven. Bij zorgkinderen heeft een ‘warme overdracht’ de voorkeur. Bij deze vorm van overdracht bespreekt een hoofdleidster of coördinator de kinderen met de vertegenwoordiger van de school. De vertegenwoordiger van de school draagt zorg voor heldere afspraken over hoe de gegevens terechtkomen bij de leerkracht, waarbij het kind in de klas komt. De gegevens worden door de school gebruikt bij de eerste opvang van het kind en bij eventuele afspraken over voorzetting van specifieke begeleiding op school.
Bij de feitelijke overdracht van de gegevens van peuterspeelzaal aan school, gaat het om informatie die een meerwaarde heeft voor de opvang en het begeleiden van het kind op school. Voor de overdracht van de gegevens is toestemming van de ouders nodig. De leidster of iemand anders die daartoe is aangewezen, draagt de gegevens over aan school. Dit kan een eenvoudige overdracht of een ‘warme overdracht’ zijn. Ook kan de ouders
10
Praktijk: Traject overdracht Lingewaard In Lingewaard heeft Spectrum een traject voor de invoering van een overdrachtsformulier begeleid. Stappen hierin waren: π Bijeenkomst over een overdrachtsformulier. Doel: inventariseren van wensen en behoeften van leidsters in het peuterspeelzaalwerk en van leerkrachten in het basisonderwijs over informatie die het overdrachtsformulier moet bevatten. π Er is een proefformulier gemaakt op basis van de uitkomsten van de bijeenkomst. π Dit proefformulier is naar peuterspeelzalen en scholen gestuurd. Zij hebben schriftelijk gereageerd en het proefformulier is bijgesteld. π In Huissen is in het kader van het VVE-traject proefgedraaid met het formulier. Kinderen zijn anoniem geobserveerd en het formulier is ingevuld. Doel: bekijken hoe gebruiksvriendelijk het formulier is voor de peuterspeelzalen en bekijken of alle noodzakelijke elementen erin staan die een school wil weten over een peuter. Ouders zijn in algemene zin geïnformeerd over het overdrachtsformulier. π Mondelinge evaluatie. Bijstelling van het formulier. π Invoering van het overdrachtsformulier (najaar 2003). Overdracht aan de basisschool met toestemming van de ouders conform het privacyreglement, dat in het kader van het VVE-traject wordt ontwikkeld. In de praktijk zullen de eerste peuters met overdrachtsformulier in januari 2005 naar de basisschool gaan. Gelijklopend aan dit traject hebben de leidsters van alle peuterspeelzalen in de gemeente een training gevolgd in observeren, signaleren en communiceren met ouders.
‘SLUITENDE’ ZORG ROND HET ONDERWIJS
Privacy Bij verzameling en overdracht van kindgegevens moet men rekening houden met de privacy van het kind en het gezin. Het wettelijk kader voor bescherming van de privacy wordt gevormd door Europese regelgeving en de Wet Bescherming Persoonsgegevens (WBP). Relevante consequenties van de wet zijn: Privacyreglement Iedere organisatie doet er goed aan in een reglement vast te leggen hoe men omgaat met privacygevoelige informatie van ouders en kinderen. De organisatie stelt de ouders op de hoogte van het reglement, bijvoorbeeld door het op te nemen in de informatiebrochure.
Bewaren en beheren van persoonsgegevens Het gaat hierbij om zorgvuldigheid. Dossiers worden volgens een gesloten systeem bewaard en er is vastgelegd wie bevoegd zijn om de gegevens in te zien. Toestemming Degene over wie informatie wordt gegeven of diens rechtsverantwoordelijke (ouders voor hun minderjarige kinderen) dient toestemming te geven voor het verstrekken van gegevens aan derden. De organisatie moet ouders nadrukkelijk om toestemming vragen, hiervoor laten tekenen verdient aanbeveling. Men kan bijvoorbeeld in het eindgesprek aan de ouder toestemming vragen om gegevens over het kind uit te wisselen met de school. Men geeft dan globaal aan wat de inhoud van het gesprek zal zijn en vraagt de ouder hiervoor het overdrachtsformulier te tekenen. De vraag om toestemming kan ook standaard worden opgenomen in het overdrachtsformulier.
11
Zorgstructuur 0-4 jarigen Nijmegen Samen met instellingen voert de gemeente Nijmegen het project ‘Signaleren en Verwijzen 0-4’ uit. Doel: signaleren, verwijzen, opvang en zorg voor risicokinderen verbeteren. Daarbij wordt aangesloten bij de vindplaatsen waar jeugdigen laagdrempelig kunnen worden bereikt. Vooral peuterspeelzaal, kinderdagverblijf en consultatiebureau zijn zulke vindplaatsen. Aansluiting op de vindplaatsen door jeugdgezondheidszorg en samenwerking met Bureau Jeugdzorg en de Nijmeegse Instelling voor Maatschappelijk Werk zijn van belang om de zorg goed te regelen. Het uiteindelijke doel is om de zorgstructuur voor 0-4 jarigen te integreren in de structuur van School en Hulp. In het eerste deel van het project ligt het accent op de versterking van het peuterspeelzaalwerk/kinderopvang door: π verbetering van observaties door leidsters; π ontwikkelen van een signalerings- en verwijzingsprotocol en instrumenten; π verbeteren van de samenwerking met de jeugdgezondheidszorg. In het vervolgtraject staat het realiseren van een sluitende zorgketen centraal. Hierbij wordt aansluiting bij School en Hulp gezocht. Onderdelen van dit traject: π risicokinderen in beeld brengen bij consultatiebureau en kindercentra; π intern zorgsysteem van kindercentra en consultatiebureau versterken en op elkaar afstemmen; π instellen van multidisciplinaire teams; π mogelijkheid van kortdurende/lichte hulp creëren; π verkorte doorlooptijd signalering-verwijzing; π toeleiding zorgmijders; π overbrugging wachttijd tijdens en na indicatiestelling.
‘SLUITENDE’ ZORG ROND HET ONDERWIJS
12
‘SLUITENDE’ ZORG ROND HET ONDERWIJS
2. Zorg rond het Primair Onderwijs
In onze complexe maatschappij zijn de opvoedingsmilieus van jeugdigen, gezin, school en vrije tijd, meer dan vroeger met elkaar verbonden. Hierdoor is samenwerking tussen de opvoeders uit de verschillende milieus om te werken aan een stimulerend ontwikkelingsklimaat voor kinderen en jongeren noodzakelijk. Als zich daarbij problemen voordoen, wil men snel aanvullende zorg kunnen bieden. Jeugdzorg is dus een onmisbare partner. Ook de overheid erkent de noodzaak van samenwerking en het organiseren van zorgstructuren rond het onderwijs. Daarom heeft de overheid de samenwerkingsverbanden ‘Weer Samen Naar School’ (WSNS) opgezet.
Overheidsbeleid Scholen worden door de overheid gezien als plekken waar (alle) kinderen komen en problemen bij kinderen in een vroegtijdig stadium gesignaleerd kunnen worden. Met het aanmerken van scholen als ‘vindplaatsen’ zegt de overheid dat ze voor scholen hier een rol ziet: systematisch kinderen volgen, tijdig ondersteuning geven of zo nodig externe zorg inschakelen bij kinderen om ernstige problemen te voorkomen. De rol van de gemeente is om te zorgen voor een aanbod van externe hulp dat aansluit bij de behoeften van de scholen. In het verlengde van de Wet op de jeugdzorg worden gemeenten geacht om licht ambulante hulp zelf te regelen, zodat men zo vroeg mogelijk, zo licht mogelijk en zo dichtbij mogelijk hulp kan bieden bij beginnende problemen. De provinciale en landelijke overheid wil verder dat Bureau Jeugdzorg aanvullend is op het gemeentelijke aanbod en dat het zo goed mogelijk aansluiting zoekt bij het onderwijs. Bureau Jeugdzorg heeft tot taak consultatie en advies te bieden aan scholen, zodat het een bijdrage levert aan het vroegtijdig signaleren en aanpakken van problemen bij kinderen.
Het WSNS-beleid stelt basisscholen (beter) in staat om met specifieke zorgbehoeften van leerlingen om te gaan. Dat gebeurt enerzijds door basisscholen daarvoor extra geld en hulpmiddelen te geven. Anderzijds door intensieve samenwerking met scholen voor speciaal basisonderwijs, om de zorg op een zo hoog mogelijk peil te brengen. Doel van deze inspanningen is dat kinderen met speciale zorgbehoeften optimaal presteren op de basisschool. Zo hoeven minder kinderen naar een speciale basisschool. Elk samenwerkingsverband heeft een budget voor opvang van leerlingen met speciale zorgbehoeften. Hoe de scholen in het samenwerkingsverband zorgen voor een goede opvang van deze leerlingen, staat in het zorgplan van het samenwerkingsverband. Zo kunnen leraren uit het speciaal basisonderwijs leerlingen in de basisschool begeleiden. Of er komen op de basisschool hulpklassen, interne begeleiders of remedial teachers. Op die manier krijgt de basisschool 'meer gespecialiseerde handen' in huis. De speciale scholen voor basisonderwijs vervullen binnen de samenwerkingsverbanden de rol van expertisecentrum en vangen leerlingen op die intensieve zorg nodig hebben.
Weer Samen Naar School (WSNS) Onder de titel ‘Weer Samen Naar School’ (Landelijke platform weer samen naar school) is sinds 1991 door het ministerie van onderwijs beleid gevoerd om basisscholen in staat te stellen zelf extra aandacht en zorg te geven aan alle leerlingen die dat nodig hebben. De speciale zorg voor leerlingen met onderwijsproblemen is een verantwoordelijkheid van de scholen. Dat is organisatorisch vormgegeven en heeft in 1998 een wettelijke basis gekregen in de Wet op het primair onderwijs. Hiervoor zijn samenwerkingsverbanden opgericht. Deze bestaan uit een aantal basisscholen en één of meerdere speciale scholen voor basisonderwijs (voorheen scholen voor kinderen met leer- en opvoedingsmoeilijkheden (lom), scholen voor moeilijk lerende kinderen (mlk) of afdelingen voor in hun ontwikkeling bedreigde kleuters (iobk).
De opvang van leerlingen met speciale onderwijsbehoeften stelt hoge eisen aan de kwaliteit van het onderwijs. In de samenwerkingsverbanden WSNS werken scholen daar hard aan; zij krijgen daarbij ondersteuning van het landelijke project WSNS+.
13
‘SLUITENDE’ ZORG ROND HET ONDERWIJS
WSNS en zorg op school - bovenschools niveau Scholen beschikken over een intern begeleider (IB’er), die de leerlingenzorg coördineert en de leerkrachten ondersteunt. Daarnaast kunnen zij gebruik maken van functionarissen uit het speciaal basisonderwijs en schoolbegeleiders van de schoolbegeleidingsdienst. Deze kunnen een team vormen dat leerlingcasussen samen bespreekt. Een belangrijke factor voor de kwaliteit van de zorg is de mate waarin het team is toegerust voor het leveren van extra zorg aan leerlingen. Daarbij spelen een aantal zaken een rol zoals beschikbare tijd en deskundigheid van de IB’er, professionalisering van de leerkrachten en de mogelijkheid om bovenschoolse hulp te krijgen.
14
Op bovenschools niveau omvat de zorg onder meer het doorgaans op afroep beschikbaar stellen van (preventieve) ambulante begeleiding. Daarnaast het stimuleren van professionalisering en communicatie tussen directeuren van scholen en tussen intern begeleiders in het samenwerkingsverband. Elk samenwerkingsverband kent een zorgplatform of -loket of een Permanente Commissie Leerlingenzorg (PCL) met brede taakstelling. Scholen kunnen hier advies vragen over extra zorg aan leerlingen, de gang naar het speciaal basisonderwijs (sbo) en over onderzoek dat is gewenst. Scholen voor speciaal basisonderwijs kunnen, naast het opvangen van en het verzorgen van speciaal onderwijs aan leerlingen, worden ingeschakeld voor het verzorgen van preventieve ambulante begeleiding, gericht op zorgleerlingen, en ambulante begeleiding van teruggeplaatste leerlingen. Daarnaast kan het sbo een functie vervullen bij de deskundigheidsbevordering van leerkrachten, vooral via collegiale consultatie en advies.
ven zien we steeds vaker dat de gemeentelijke overheid bij de ontwikkeling van een sluitende aanpak de regie oppakt en in de zorg rond het onderwijs nadenkt over de meeste efficiënte aanpak. Belangrijk doel is het bestaande jeugdzorgaanbod effectief en efficiënt in te zetten. Daarbij willen scholen ondersteuning en advies dichtbij school en structurele samenwerking met de jeugdzorg.
Jeugdzorg - primair onderwijs werken aan: π π π π π
Samenwerking jeugdzorg en basisonderwijs π Onderwijs en jeugdgezondheidszorg zijn de plaatsen waar de meeste problematiek en achterstanden worden gesignaleerd. Kinderen en hun ouders hebben er belang bij dat ze dicht bij huis steun en hulp kunnen vinden wanneer het nodig is. De professionals die op school en in de buurt werken, vormen hun eerste aanspreekpunt. De laatste jaren zijn op veel plaatsen netwerken van professionals gevormd; buurtnetwerken of zorgnetwerken. Deze netwerken zijn gericht op afstemming van de zorg en uitwisseling van signalen. Naast deze initiatie-
π π
hulpverlening en zorg voor 4-12 jarigen en hun ouders/gezinnen dichtbij de school; vroegtijdige signalering van risico’s en problemen; registratie van hulpvraag, kwantitatief en kwalitatief; snelle en effectieve hulp in preventieve- en lichtambulante sfeer; snelle en effectieve hulp bij crisissituaties op school; snelle en effectieve verwijzing naar geïndiceerde hulp bij zwaardere problematiek; afstemming van bestaande hulpaanbod, op individueel en regionaal niveau; versterking van interne leerling-zorg op basisscholen, onder meer door consultatie en deskundigheidsbevordering van schoolteams.
‘SLUITENDE’ ZORG ROND HET ONDERWIJS
Ondersteuning aan primair onderwijs De ondersteuning aan het primair onderwijs kent diverse vormen. Hieronder beschrijven we de mogelijkheden. Schoolmaatschappelijk werk Naast de mogelijkheid tot consultatie heeft het onderwijs behoefte aan directe ondersteuning in de begeleiding van kinderen met problemen dichtbij school. Schoolmaatschappelijk werk kan dit bij uitstek en kan de brugfunctie tussen kind, ouders, school en jeugdzorg vorm geven. De schoolmaatschappelijk werker richt zich op degenen die invloed hebben op die situatie. Enerzijds zijn dit de ouders, die direct de omstandigheden bepalen waarin kinderen opgroeien, anderzijds de leerkrachten die dagelijks met het kind werken. Vanuit de brugfunctie kan het zowel de ouders als de leerkrachten ondersteunen in het vinden van een betere omgang met kinderen en het vinden van de juiste weg naar verdere hulp. Het vormt de schakel naar de overige jeugdhulpverleningsinstellingen en het kan uitvoering geven aan het casemanagement.
De schoolmaatschappelijk werker opereert op het snijvlak van het interne en externe zorgsysteem. Deze functioneert samen in multidisciplinaire teams met de intern begeleider, jeugdarts, schoolpsycholoog en orthopedagoog. Of maakt deel uit van de verschillende commissies, bijvoorbeeld de Permanente Commissie Leerlingenzorg. Concreet kan dit zich in de volgende taken vertalen: π participeren in multidisciplinaire teams (MDT’s) π psychosociale hulpverlening aan leerlingen en ouders, eerste opvang π informatie aan leerlingen, ouders en leerkrachten π verwijzing en coördinatie π preventie en consultatie: bijdragen aan informele bijeenkomsten en ouderavonden, organiseren van themaavonden, voorlichtingsbijeenkomsten en groepswerk, consultatie aan leerkrachten π signalering en belangenbehartiging met betrekking tot het schoolklimaat π registratie en rapportage
15
Vier modellen van samenwerking 1. Schoolmaatschappelijk werk (SMW) op school: Een eerste vangnet voor ouders en leerkrachten. SMW treedt op als verwijzer naar jeugdzorg. Verschillende aanbieders. Vaak ook lichte hulp op school; ontlasten interne begeleider op school. Nadelen onder andere: geen aanbod bij complexe problemen, geen samenhang WSNS e.a. 2. Consultatieteam op school - aanhaken bij de leerlingbesprekingen: School is regisseur van het team. Er wordt breed naar het probleem gekeken; men wordt door de bespreking deskundiger. Dure variant. Geen uitvoeringscapaciteit. Geen directe link met jeugdzorg. De continuïteit is een aandachtspunt. Wel prettig dichtbij de school. Variant 1 en 2 schoolnabij.
3. Eén loket voor WSNS en jeugdzorg: Dagelijks bereikbaar. Ontlast scholen door inzet wanneer nodig. De samenwerking met de Regionale Expertise Centra (REC) kan worden ingepast. Het loket biedt in ieder geval advies, consultatie en verwijzing. Achter het loket zit vaak wel een multidisciplinair zorgteam. Nadeel: er is weinig uitvoerende capaciteit. 4. Multidisciplinair team gekoppeld aan WSNS: Oproepbaar of op school. Doet alle taken zelf; ook uitgebreide screening, verwijzing en hulpverleningstrajecten. Kans op foute verwijzingen zo klein mogelijk maken. Team op school: vertrouwd voor de school. Team één keer per zes weken en ook op afroep. Een dergelijk team staat verder af van de dagelijkse eigen zorgstructuur op school. Bron: NIZW/LCOJ
‘SLUITENDE’ ZORG ROND HET ONDERWIJS
Netwerken De consultatie en afstemming van zorg rond een kind wordt vaak gerealiseerd in netwerken. Modellen die daarbij het meest worden gebruikt zijn buurtnetwerken, schoolconsultatieteams en zorgadviesteams. De modellen worden op maat gemaakt, passend bij lokale behoeften en mogelijkheden.
16
1. Buurtnetwerken In de meeste gemeenten is er al in meer of mindere mate sprake van een bestaande zorgstructuur, gekoppeld aan buurten of dorpen. Buurtnetwerken zijn ontstaan vanuit de behoefte signalen van verschillende hulpverleners in wijk of dorp in hun samenhang op te pakken en de inzet van de verschillende voorzieningen op elkaar af te stemmen. We vinden ze meestal in wijken met veel problemen of achterstanden. Niet alleen de scholen, maar ook de wijk of het dorp vormen de vindplaats, zodat er een breed inzicht ontstaat in wat er speelt. Buurtnetwerken voldoen echter niet altijd aan de behoefte van het onderwijs. De reden is bijna altijd dat het aanbod van hulp dichtbij de school verbeterd is, bijvoorbeeld door de inzet van schoolmaatschappelijk werk. In het buurtnetwerk wordt er van uitgegaan dat alle partners delen in de verantwoordelijkheid voor de totale opvoedingssituatie van kinderen; ieder op zijn eigen manier en naar eigen vermogen. Het gaat niet alleen om een kind, maar om het gezin en de verdere omgeving van het kind. Dit vinden scholen niet zozeer hun taak en zij zijn er niet op toegerust. Scholen die een sterk accent leggen op de wijkfunctie van de school zullen echter warm blijven lopen voor een buurtnetwerk. Ook de combinatie brede school met een buurtnetwerk versterkt elkaar. Soms laten kinderen op school geen problemen zien, maar in de buurt of het gezin des te meer en zonder dat de leerkracht dit direct merkt. Deze problemen worden in een buurtnetwerk altijd door een van de samenwerkingspartners gesignaleerd. Wanneer een belangrijk doel van de zorgstructuur is de betere samenwerking tussen voorzieningen op wijkniveau, met name voor risicogezinnen te verbeteren, kan een buurtnetwerk veel betekenen door haar brede samenstelling en de gerichtheid op de wijk. Buurtnetwerken bundelen signalen uit de wijk en nemen van daaruit initiatieven voor preventieve activiteiten. Hoewel buurtnetwerken zijn bedoeld om vroegtijdig te signaleren én snel hulp te bieden aan kinderen of gezinnen met psychosociale problematiek, blijken ze daarvoor in de praktijk niet geheel geschikt. Aan het buurtnetwerk is geen uitvoeringscapaciteit gekoppeld. Scholen krijgen alleen een advies over
wat te doen. Het buurtnetwerk biedt zelf geen hulp. De meeste buurtnetwerken functioneren vooral ter ondersteuning van de werkers in een buurt, door elkaar goed te kennen, te weten wat ieder doet, het werk af te stemmen, lacunes te constateren en af te spreken hoe deze aan te pakken. Buurtnetwerken bieden geen dekkend of sluitend netwerk voor zorg voor alle kinderen. De belangrijkste signaleerders, de scholen, nemen namelijk lang niet allemaal deel aan een buurtnetwerk. Daarmee is voor een groot deel van de kinderen in een gemeente nog geen jeugdzorg beschikbaar.
Praktijk: Buurtnetwerken 0 tot 12 jaar in Zutphen Om jonge kinderen met problemen vroegtijdig hulp op maat te bieden, bestaan in Zutphen al enige jaren buurtnetwerken. Hierin werken scholen, peuterspeelzalen, jeugdgezondheidszorg, Bureau jeugdzorg, de wijkagent en maatschappelijk werk met elkaar samen. Toch bleken de betrokken instanties niet altijd bekend met het belang van zo’n buurtnetwerk. Ook waren scholen vaak nog terughoudend om problemen te bespreken. Om de buurtnetwerken een nieuwe impuls te geven is in 2003 door Spectrum in samenwerking met de gemeente en Stichting Welzijn Zutphen een conferentie georganiseerd. Tijdens de conferentie hebben betrokken instanties een convenant getekend om het belang van de buurtnetwerken te onderstrepen. In het convenant zijn samenstelling van buurtnetwerken, organisatievorm, taken en verantwoordelijkheden van coördinator en deelnemers en een uitwerking van het bestaande privacyprotocol gebundeld. In workshops zijn thema’s als ‘hoe motiveer ik ouders’ en ‘hoe ga ik om met privacy’ uitgediept.
‘SLUITENDE’ ZORG ROND HET ONDERWIJS
Schoolconsultatieteams Schoolconsultatieteams zijn multidisciplinaire teams die de school kunnen adviseren over de aanpak van problemen bij specifieke kinderen. Deze teams kunnen rond een school worden gevormd of mobiel worden ingezet. Mobiel wil zeggen dat er een team wordt gevormd dat op afroep of volgens een vast rooster de scholen bedient. Een consultatieteam is doorgaans samengesteld uit maatschappelijk werk, jeugdgezondheidszorg, schoolbegeleidingsdienst, de IB’er van de school en de directeur van de school. Een schoolconsultatieteam adviseert de leerkracht en IB’er over de aanpak van de problemen, het hulpaanbod en mogelijke verwijzing. Zorgadviesteams Omdat alle kinderen vanaf vier jaar deelnemen aan het primair onderwijs is een structurele samenwerking waarin de school centraal staat een logische oplossing. In sommige gemeenten zijn zorgadviesteams (ZAT) en daarnaast buurtnetwerken; de laatste in de aanpakgebieden en soms gericht op specifieke problemen zoals jeugdcriminaliteit. Ook komt het voor dat er naast een stedelijk of regionaal ZAT’s als dekkend vangnet voor alle leerlingen een zorgnetwerk 0-4 jarigen is. Een andere vorm is een zorgnetwerk specifiek voor de 0-6-jarigen met de nadruk op preventie. Scholen zien in zorgadviesteams de mogelijkheid om hulpverleners dichter bij school te halen en problemen van kinderen daar snel naar toe te sluizen. Deze hulpverleners bieden interventies in aansluiting op de interne zorg die de school biedt, de school houdt zelf de regie. De school wordt geadviseerd hoe om te gaan met individuele leerlingen of met bepaalde problemen. Voor leerlingen wordt een traject uitgezet, waar nodig volgt een verwijzing. Verder kunnen ouders worden geadviseerd en kan een aanbod deskundigheidsbevordering worden verzorgd. Een ZAT gaat dus verder dan een schoolconsultatieteam. De laatste adviseert alleen, maar verwijst niet en biedt geen hulp. Deze samenwerkingsvorm is efficiënt voor de school, maar ook voor de hulpverleners. De opzet van een Zorgadviesteam gekoppeld aan de samenwerkingsverbanden WSNS in een gemeente of regio is voor regionale partners als GGD en Bureau Jeugdzorg efficiënter dan wanneer ze in meerdere lokale ZAT’s participeren. Zie bijlage 2 voor richtlijnen bij de vormgeving van een zorg-adviesteam.
Keuze zorgstructuur Om tot een keuze te komen voor een model zorgstructuur, moet helder zijn wat het beoogde effect is. Daarvoor is inzicht nodig in de vragen en problemen die er spelen. Naast gebruik van bestaande gegevens is een gerichte inventarisatie bij alle instellingen die met 0-12 jarigen te maken hebben zinvol. De informatie over de problemen die men tegenkomt vormt de basis voor verdere planvorming. Hierbij wordt tevens in kaart gebracht wat er al geregeld is aan zorgstructuur voor de leeftijdsgroep 0-12 jaar. Na analyse van de gegevens wordt een aanpak gekozen, waarbij bovenstaande overwegingen worden meegenomen. Het is belangrijk dat potentiële partners betrokken worden bij de keuze voor een zorgstructuur; bijvoorbeeld in een gezamenlijke werkconferentie. Hierna wordt een plan van aanpak geformuleerd en de realisatie gestart. Bij de keuze van een zorgstructuur spelen een aantal overwegingen een rol. Naast een dekkende structuur voor kinderen van 0-12 jaar kan extra aandacht nodig zijn voor aanpakgebieden of gericht op een specifieke doelgroep. Het accent kan liggen op aanvulling van de zorg in het onderwijs, op afstemming van het hulpaanbod of op efficiënte inzet van hulpverleners (ZAT), op samenwerking en afstemming van steun en hulp aan risicogezinnen in de wijk en op preventieve acties (buurtnetwerk). De geografische spreiding van scholen en een veelheid aan scholen met verschillende identiteit, kan de aansluiting bij de WSNS-verbanden wenselijk maken. In bijlage 4 vindt u een schematisch overzicht van de interne zorgstructuur van het primair onderwijs. In bijlage 4 vindt u een schematisch overzicht van de interne zorgstructuur van het primair onderwijs
17
‘SLUITENDE’ ZORG ROND HET ONDERWIJS
Praktijk Zorgteam 4-12 in Arnhemse aanpakwijken Een zorgteam 4-12 is een schoolgebonden netwerk, bestaande uit de schoolgericht maatschappelijk werker, de intern begeleider van de desbetreffende basisschool, de jeugdarts en de consulent leerling-zaken. Dit zorgteam richt zich op kinderen in de basisschoolleeftijd en is verbonden aan basisscholen in de aanpakwijken van Arnhem (Presikhaaf, Malburgen, ’t Broek, Geitenkamp, Klarendal en St. Marten). Doel is het snel, multidisciplinair, efficiënt en in aansluiting op de schoolse leerlingenzorg inzetten van hulp bij gesignaleerde problemen (sociale, psychosociale of leerproblemen). Functie van het zorgteam 4-12: π Een schoolgericht vangnet voor problematiek bij het kind (consultatie op casuïstiekniveau). π Versterken van de vindplaats school. De aan school verbonden beroepskrachten worden beter in staat gesteld problemen te signaleren en in een vroeg stadium aan te pakken. π Krachten bundelen waar het gaat om verwijzen van ouders naar hulp (in samenwerking ouders motiveren tot hulp). π Ontwikkelen van procedures en protocollen voor zorgbeleid binnen het onderwijs en voor effectieve verwijzing. π Betere samenwerking en afstemming tussen vindplaats school en jeugdzorg. π Afstemming met buurtnetwerk en ov-sv wijkoverleg in dezelfde aanpakwijk.
18
Taken van het zorgteam 4-12: π Signaleren van problemen en deze vervolgens bespreken (casuïstiek). π Bieden van hulp door informatie en advies aan school en gezin, screening, licht ambulante hulp aan kind en gezin, hulp bij crisissituaties op school, doorverwijzing/toeleiding naar specifieke hulp. π Geven van voorlichting.
Werkwijze De intern begeleider/zorgcoördinator meldt de leerlingen aan bij het zorgteam. Hiervoor wordt een aanmeldings- of intakeformulier gebruikt. De intern begeleider zorgt voor bundeling van informatie, inbreng in het team en terugkoppeling van uitkomsten/adviezen. Voor aanmelding is toestemming van ouders nodig. Als toestemming niet mogelijk is, kan een probleem anoniem worden voorgelegd. Een eventueel behandelplan wordt afgestemd op handelingsplannen van de school. Deelnemers aan het zorgteam: intern begeleider, schoolgericht maatschappelijk werker, jeugdarts jeugdgezondheidsdienst en consulent leerlingzaken. Bron: Beleidskader Zorgstructuur 0-12, Gemeente Arnhem
‘SLUITENDE’ ZORG ROND HET ONDERWIJS
Resultaat meten De motivatie om tot een goede zorgstructuur te komen is altijd dat de hulp en begeleiding aan kinderen verbetert. Om het functioneren van de samenwerking te optimaliseren en de motivatie op peil te houden is het aan te bevelen de resultaten van de samenwerking te volgen. Bij de ontwikkeling van de zorgstructuur moeten daarom concrete en haalbare doelen worden geformuleerd. Om te kunnen meten of die doelen ook bereikt worden, is monitoring wenselijk: het systematisch en periodiek verzamelen van informatie om ontwikkelingsprocessen te volgen of om na te gaan in welke mate beleidsdoelen worden verwezenlijkt. Daartoe worden abstracte begrippen vertaald in meetbare termen, oftewel indicatoren. Door het volgen van een aantal vaste indicatoren door de tijd heen, kan monitoring gebruikt worden om te signaleren, te waarschuwen (voor het opstellen van beleid), te evalueren en doelbereiking te meten (voor verantwoording over- of het bijstellen van beleid).
19
Praktijk: Nulmeting Monitor School en Hulp regio Nijmegen In 2003 inventariseerde Spectrum de stand van zaken rond School en Hulp (S&H). Hiervoor werden interviews en vragenlijsten gebruikt voor coördinatoren leerlingenzorg en deelnemende instellingen. Hieruit zijn kengetallen en meningen en verwachtingen voortgekomen. Dit onderzoek wordt in 2004 herhaald en zal de eerste resultaatmeting vormen van het S&H. In de regio Nijmegen zijn negen bovenschoolse School en Hulp-teams in het primair onderwijs operationeel. Vaste deelnemers aan de teams zijn schoolmaatschappelijk werker, een schoolarts/verpleegkundige van de GGD, een OBD-medewerker, Bureau Jeugdzorg. Vooral de deelname van BJZ is nog niet in alle teams geregeld. De meeste vo scholen hebben een zorgteam of een preventieteam die in het schooljaar 2003-2004 omgezet zijn in S&H teams. Vaste deelnemers daarin zijn: schoolmaatschappelijk werk, schoolarts/verpleegkundige, ambtenaar leerplichtzaken en Bureau Jeugdzorg en een enkele keer de politie. Algemene conclusie uit de nulmeting is dat de meerwaarde van S&H is: korte lijnen, delen van zorg, drempelverlagend, meerdere disciplines, coördinatie, snel en gerichte aanpak, zorg op maat. Knelpunten voor S&H zijn: traag, Bureau Jeugdzorg ontbreekt, toestemming ouders krijgen, organisatie en planning. Zie verder bijlage 9.
‘SLUITENDE’ ZORG ROND HET ONDERWIJS
20
‘SLUITENDE’ ZORG ROND HET ONDERWIJS
3. Overdracht van primair aan voortgezet onderwijs De schoolloopbaan van een kind kent een aantal kwetsbare momenten. Vooral de overgang tussen primair onderwijs en voortgezet onderwijs kan een risico vormen. De aandacht voor de overdracht van primair onderwijs aan voortgezet onderwijs is later op gang gekomen dan de aandacht voor de overgang van kinderopvang naar primair onderwijs. Er zijn daardoor ook minder plaatsen waar dit al goed is geregeld. Tot voor kort kende men alleen de resultaten van de Cito-toets en een summier schooloverdrachtsformulier met een globaal advies van de basisschool. Ontwikkelingen om de overdracht te versterken zijn nu in volle gang. Zo is er een landelijk project gestart ‘doorlopende leerlijnen primair onderwijs-voortgezet onderwijs en voortgezet onderwijs-middelbaar beroepsonderwijs’. Daarbinnen richt men zich onder meer op warme overdracht po-vo, het omgaan met instrumenten als zorgplan, handelingsplan en onderwijskundig rapport en digitale leerlingendossiers.
Rol van het basisonderwijs De basisschool heeft een signalerende rol. Basisscholen kennen hun leerlingen en hebben gegevens op basis van hun leerlingvolgsysteem. Zij kunnen ouders goed adviseren over een schoolkeuze voor het vervolgonderwijs. De basisschool kan met de ouders de noodzakelijkheid van leerwegondersteunend onderwijs of praktijkonderwijs bespreken. Bij het inschrijven van zorgleerlingen voor de brugklas wordt een onderwijskundig rapport overlegd; hierin zijn de vorderingen op cognitief gebied vastgelegd. Bij leerlingen die mogelijk in aanmerking komen voor leerwegondersteunend – of praktijkonderwijs is aanvullende informatie nodig voor de aanmelding bij de Permanente Commissie Leerlingenzorg (PCL). Deze leerlingen maken een zogenaamde drempeltoets. In verschillende regio’s gaan samenwerkende (VMBO) scholen ertoe over om bij alle toekomstige brugklasleerlingen de drempeltoets af te nemen. Voordelen daarvan zijn; gelijke behandeling van alle kinderen uit groep 8, en het voorkomt dat leerlingen achteraf nog getoetst moeten worden omdat blijkt dat bij aanmelding de verwachtingen te hoog waren gespannen. De komende tijd worden uitgangspunten en randvoorwaarden bij overdracht ontwikkeld en beschreven. Voor aanmelding bij de PCL is een model onderwijskundig rapport ontwikkeld. Aan de hand daarvan kunnen basisscholen eenvoudig gegevens invullen.
‘Warme’ overdracht Net als bij de aansluiting tussen voorschoolse voorziening en basisonderwijs wordt ook bij de overdracht aan het voortgezet onderwijs het belang van een warme overdracht steeds meer onderkend. Behalve de dossiergegevens die in een koude overdracht worden overgedragen biedt de warme overdracht extra informatie en komt de leerling meer tot leven. Voor de aanmelding bij de Permanente Commissie Leerlingenzorg voor indicatiestelling is een ‘koude overdracht’ waarbij de gegevens op
een afgesproken manier worden aangeleverd afdoende. Het contact tussen basisscholen en school voor voortgezet onderwijs moet echter meer inhouden.
Het onderwijskundig rapport Scholen voor (speciaal) basisonderwijs zijn reeds wettelijk verplicht om een onderwijskundig rapport op te stellen voor iedere leerling die de school verlaat. De Wet op het Primair Onderwijs (WPO) bepaalt in artikel 42 het volgende over het onderwijskundig rapport: “Over iedere leerling die de school verlaat, stelt de directeur na overleg met het onderwijzend personeel voor de ontvangende school een onderwijskundig rapport op. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen nadere voorschriften omtrent dit rapport worden gegeven.” De Wet op het Voortgezet Onderwijs (WVO) noemt het onderwijskundig rapport als één van de voorwaarden om een leerling aan te melden bij de Regionale Verwijzingscommissie voortgezet onderwijs (RVC-VO) voor praktijkof leerwegondersteunend onderwijs. Dit is noodzakelijk gegeven het uitgangspunt dat deze commissie in principe enkel op basis van dossier tot een beoordeling komt en dus zelf geen onderzoek verricht. Omdat in het onderwijskundig rapport vertrouwelijke gegevens zijn opgenomen, is de Wet Bescherming Persoonsgegevens van toepassing. De ouders/verzorgers ontvangen daarom een afschrift van het rapport. Ook schrijft de Wet op het Primair Onderwijs voor dat de ouders een afschrift moeten krijgen van het onderwijskundig rapport dat ten behoeve van de ontvangende school is opgesteld (WPO, artikel 42). Bron: Wat basisscholen moeten weten, voorlichtingsbrochure van het Ministerie van OCenW 2002
21
‘SLUITENDE’ ZORG ROND HET ONDERWIJS
22
‘SLUITENDE’ ZORG ROND HET ONDERWIJS
4. Zorg rond het voortgezet onderwijs
Scholen krijgen steeds vaker te maken met probleemleerlingen, bovendien worden de problemen complexer en zwaarder. Dit werkt storend op hun leerproces en, naarmate het langer duurt, ook op hun welzijn. Binnen de leerlingenzorg op school wordt geprobeerd deze problemen op te lossen. Doel daarbij is het voorkomen van schooluitval, die bijzonder nadelig is voor de start van de leerling in de maatschappij. Daartoe beschikken scholen over een toenemende verscheidenheid aan cognitieve en sociaal-emotionele begeleidingsinstrumenten van leerlingen. Door de complexe en zwaardere problematiek hebben scholen behoefte aan aanvullende middelen en adviezen over extra zorg voor leerlingen. De zorg binnen de samenwerkingsverbanden vo-svo voorziet voor een deel hierin voor een deel. Voor het realiseren van een dekkende zorgstructuur is verdere samenwerking met externe organisaties nodig.
Overheidsbeleid In het voortgezet onderwijs vonden de afgelopen tien jaar grote beleidsoperaties plaats. De invoering van de basisvorming, het studiehuis, het samenvoegen van mavo en vbo, de invoering van leerwegen in het vmbo en de introductie van leerwerktrajecten hebben het stelsel van voortgezet onderwijs structureel veranderd. Evenals in het primair onderwijs is er meer aandacht voor het omgaan met verschillen tussen leerlingen, zorgverbreding en het verbeteren van de leerlingenzorg. Kinderen brengen een groot deel van hun tijd door op school. Wanneer een kind problemen heeft, valt dat in de school op. De school moet daarom beschikken over een adequaat systeem van signaleren, begeleiden en verwijzen. Met daarop aansluitend goede afspraken met externe voorzieningen voor jeugdzorg. De overheid stimuleert de ontwikkeling van zorgstructuren rond het onderwijs. In de nieuwe Wet op de jeugdzorg wordt de versterking van de voorliggende voorzieningen, waaronder het onderwijs, door Bureau Jeugdzorg als een aparte taak genoemd. Op provinciaal niveau is de aansluiting en samenwerking tussen jeugdzorg en onderwijs speerpunt in het beleidsprogramma. Hierbij wordt vooral een regionaal dekkend systeem als doel gesteld. Gemeenten zijn verantwoordelijk voor het lokale jeugdbeleid, met voorzieningen die aansluiten op de jeugdzorg, zoals de jeugdgezondheidszorg. Doordat scholengemeenschappen voor voortgezet onderwijs vaak een regionale functie hebben met locaties in verschillende gemeenten is regionale afstemming van beleid geboden. In Gelderland zijn voor de afstemming jeugdbeleid-jeugdzorg regionale platforms opgezet. Hierin participeren onder meer Provincie, gemeenten, de samenwerkingsverbanden vo-svo, jeugdzorg instellingen, JGZ en Bureau Jeugdzorg.
Samenwerkingsverbanden Voortgezet Onderwijs - Speciaal Voortgezet Onderwijs Scholen zijn door de Wet voor het Voortgezet Onderwijs genoodzaakt om samen te werken aan zorg op maat voor àlle leerlingen. Om dit te organiseren zijn samenwerkingsverbanden opgezet. Dit zijn netwerken van reguliere scholen voor voortgezet onderwijs en één of meer scholen voor praktijkonderwijs (voorheen speciaal voortgezet onderwijs-moeilijk lerende kinderen). Een beoogd doel is de overdracht van deskundigheid tussen de scholen van het samenwerkingsverband. De functie van het voormalig svo-lom is wettelijk omgezet in het Leerwegondersteunend onderwijs (Lwoo), dat is geïntegreerd in het vmbo. Niet alle scholen voor vmbo hebben een leerwegondersteunend onderwijsafdeling. Binnen een samenwerkingsverband wordt afgesproken bij welke locaties leerwegondersteunend onderwijs komt. Opzet is om zoveel mogelijk leerlingen, voor wie vaststaat dat een orthopedagogische en orthodidactische benadering nodig is, deel te laten nemen aan het onderwijs in een van de leerwegen. De bovenschoolse zorgstructuur is vastgelegd in het jaarlijkse zorgplan van het samenwerkingsverband. Hierin is vastgelegd hoe de bovenschoolse zorgstructuur is ingericht en hoe de plannen voor verdere ontwikkeling hiervan eruit zien. Het samenwerkingsverband heeft een Permanente Commissie Leerlingenzorg (PCL) die het loket vormt naar de bovenschoolse zorgvoorzieningen. De PCL indiceert de leerling voor praktijkonderwijs of leerwegondersteunend onderwijs en meldt de leerling aan bij de Regionale Verwijzings Commissie (RVC) die de beschikking af geeft. De RVC is een zelfstandig orgaan en hun beschikking is een maatregel in het kader van de Algemene Wet Bestuursrecht (per 1 oktober 2002).
23
‘SLUITENDE’ ZORG ROND HET ONDERWIJS
Zorg op school - bovenschools niveau De structuur van de leerlingenzorg bestrijkt drie niveaus: π klassenniveau: signaleren van risicoleerlingen, individuele begeleiding; π schoolniveau: de vormgeving van de interne zorgstructuur, kwaliteitskringen van docenten, ondersteunen van zorgcoördinatoren. Uitwisseling tussen scholen in het samenwerkingsverband, good practices; π bovenschools niveau: organiseren van bijzondere voorzieningen binnen het samenwerkingsverband voor leerlingen die niet opgevangen kunnen worden binnen de klas en de eigen school. Partners betrokken bij dit bovenschoolse aanbod zijn verschillende jeugdzorginstellingen.
24
Elke school is verantwoordelijk voor haar eigen interne leerlingenzorg en stelt hiervoor jaarlijks een zorgplan op. Op schoolniveau is de zorgcoördinator het aanspreekpunt voor zowel de algemene als de specifieke zorg. Het model voor de zorg op school is afhankelijk van de visie op zorg en de plaats die zorg binnen de school inneemt. Het model moet echter wel aansluiten op de zorgstructuur van het samenwerkingsverband.
Regionale Verwijzings Commissie. Het onderwijs heeft de plicht om alle leerlingen een passend traject aan te bieden. Met het opheffen van het svo-lom dreigt een hiaat te ontstaan in de kwaliteit van de zorg. Zorgleerlingen die niet voor praktijkonderwijs of leerwegondersteunend onderwijs worden geïndiceerd, moeten wel worden opgevangen binnen het eigen samenwerkingsverband. De mogelijkheden binnen de scholen zijn echter beperkt. Daarom is een gemeenschappelijke bovenschoolse voorziening een alternatief. Daarvoor worden in het samenwerkingsverband afspraken gemaakt over wenselijke voorzieningen, bijvoorbeeld een orthopedagogisch didactisch centrum voor zorgleerlingen. Vaak wordt een dergelijke extra voorziening aangehaakt bij een vmbo locatie of een school voor leerlingen met ernstige gedragsproblemen en/of psychiatrische problemen, een cluster 4 school.
Leerlingen waarvoor binnen de school niet voldoende hulp geboden kan worden, kunnen worden aangemeld bij de Permanente Commissie Leerlingenzorg van het samenwerkingsverband. Leerlingen die vervolgens door de PCL geïndiceerd zijn voor leerwegondersteunend onderwijs of praktijkonderwijs worden door deze commissie aangemeld bij de
Toename van problemen in het vo, vooral in het vmbo Maatschappelijke ontwikkelingen en problemen werken door in het onderwijs. Daardoor is de druk op het onderwijs toegenomen. Hoog op de agenda staan het terugdringen van schoolverzuim en het creëren van een veilig schoolklimaat. Onderwijsachterstanden zijn een hardnekkig probleem en de aanpak hiervan vraagt veel inzet. Het opheffen van het voortgezet lom onderwijs heeft voor een grote toename van het aantal probleemleerlingen in het vmbo gezorgd. Deze vorm van onderwijs heeft te maken met veel leerlingen met externaliserende psychosociale problemen. De noodzaak van aanvullende zorg wordt hier dagelijks ervaren. Daarom functioneren op veel vmbo’s al langer zorgadviesteams. Het zorgteam op deze scholen heeft als voornaamste taak het organiseren van een aanbod op maat voor de jongere in problemen. Hierbij wordt schoolgericht maatschappelijk werk en jeugd(gezondheids)zorg ingeschakeld. Het zorgteam is er voor leerlingen met complexe meervoudige problematiek.
‘SLUITENDE’ ZORG ROND HET ONDERWIJS
Praktijk: OSCAR In Apeldoorn zijn twee samenwerkingsverbanden samengegaan. Per 1 augustus 2002 zijn zij gestart met een vraaggestuurd interzuilair onderwijscentrum, genaamd OSCAR: Onderwijs Service Centrum Apeldoorn en Regio. De deskundigheid van twee svo-lom scholen is hier gebundeld. Het onderwijsservicecentrum verleent aan het voortgezet onderwijs diverse zorgdiensten. Ook vervult ze een spilfunctie in de samenwerking tussen dit onderwijs en onder andere de Regionale Verwijzingscommissie (RVC), instellingen voor schoolmaatschappelijk werk, de jeugdzorg en jeugdhulpverlening. Doel is een zorgstructuur inrichten waarbinnen alle leerlingen de zorg krijgen die nodig is voor een ononderbroken leer- en ontwikkelingsproces. OSCAR is complementair aan het zorgaanbod van de scholen. Globaal gezegd: waar de schoolinterne zorg zijn grenzen bereikt, start de meer specifieke zorg van het OSCAR. De verworvenheden van de Commissie van Onderzoek (CvO), de toelatingscommissies van het vo, de huidige Permanente Commissie Leerlingenzorg en de zorgadviesteams gaan in de opvatting van de stuurgroep van OSCAR mee in de nieuwe context. Men kijkt naar de communicatiestructuur rond verwijzing en uitvoering van de zorg. En waar en hoe OSCAR ondersteuning kan bieden in onder andere dossiervorming, onderzoek, verwijzing, terugkoppeling en dergelijke. Bron: Wisselwerk Apeldoorn
25
Samenwerking jeugdzorg en voortgezet onderwijs
Ondersteuning aan het voortgezet onderwijs
Vanuit de behoefte om de beste begeleiding en hulp voor kinderen te realiseren, zijn op veel plaatsen veelbelovende initiatieven ontwikkeld voor samenwerking tussen onderwijs en jeugdzorg. Daarbij gaat het echter vaak om tijdelijke projecten met tijdelijke financiering. Probleem is dat aan het eind van de projectperiode de financiering wankelt. Daarbij dreigen belangrijke schakels uit het zorgaanbod te verdwijnen, omdat er geen reguliere financiering is. Ook hebben vruchtbare contacten tussen onderwijs en jeugdzorg soms een persoonsgebonden karakter, waar vooral gebruik van wordt gemaakt in crisissituaties. Tijdelijk effectief, maar een te wankele basis. Structurele samenwerking is nodig om een effectieve en efficiënte zorgstructuur te realiseren. Onderwijs, provincie (jeugdzorg) en gemeenten hebben gezamenlijk de verantwoordelijkheid voor de vormgeving van een structurele basis.
De ondersteuning aan het voorgezet onderwijs kent diverse vormen. Hieronder beschrijven we de mogelijkheden. Schoolmaatschappelijk werk in vo De kern van het werk van schoolmaatschappelijk werk is het signaleren en begeleiden van leerlingen die psychosociale problemen hebben. Waar nodig bemiddelt het schoolmaatschappelijk werk tussen kind, ouders, school en eventueel een jeugdzorginstelling. Evenals in het primair onderwijs maakt de schoolmaatschappelijk werker in het voortgezet onderwijs deel uit van het interne en externe zorgsysteem van de school. Een schoolmaatschappelijk werker biedt naast hulp aan individuele leerlingen ook ondersteuning bij de organisatie van een goede zorgstructuur, zodat snel de noodzakelijke hulp wordt geboden. De taken van een schoolmaatschappelijk werker zijn als volgt samen te vatten: π Helpen van leerlingen, ouders en docenten door advies, consultatie, psychosociale begeleiding, bemiddeling en verwijzing naar andere instanties;
‘SLUITENDE’ ZORG ROND HET ONDERWIJS
π π π π
Onderhouden van contacten met mentoren, coördinatoren en docenten; Deelnemen aan (intern)multidisciplinaire teams; Onderhouden van contact met externe organisaties; Deelnemen aan netwerken rondom de school, een preventienetwerk, buurtnetwerk of overlastnetwerk.
Gewoonlijk houdt de schoolmaatschappelijk werker spreekuur op scholen, op een vast tijdstip. Ook komt het voor dat scholen op afroep gebruik kunnen maken van schoolmaatschappelijk werk. Leerlingen worden door de school of een externe organisatie verwezen, komen op verzoek van de ouders of uit eigen initiatief. Leerlingen worden door voorlichting op school bekend gemaakt met de aanwezigheid en de mogelijkheid van het schoolmaatschappelijk werk. Dit kan door schriftelijke informatie zoals vermelding in de schoolgids, folders en posters op school, maar ook door mondelinge informatie tijdens de introductieperiode in de klassen. Vaak zorgen leerlingen zelf voor mond tot mond reclame.
26
Voor de uitvoering van het schoolmaatschappelijk werk zijn door de Landelijke vereniging van Maatschappelijk werk randvoorwaarden opgesteld (zie bijlage 5). Binnen elke school is het echter belangrijk heldere afspraken te maken over een vast contactpersoon per locatie en voor de overlegstructuren. Daarnaast moet er duidelijkheid zijn over het schoolbeleid bij lastige situaties zoals pesten, bedreigingen van leerkrachten en melden van verzuim bij de leerplichtambtenaar (wanneer wel/niet?). Het schoolmaatschappelijk werk geeft aan welke rol zij hierbij kan vervullen. Schoolconsultatieteams Een schoolconsultatieteam ondersteunt de school in de zorg voor kinderen met sociale-, psychosociale en leerproblemen. De aandacht is gericht op het vroegtijdig signaleren en begeleiden van zorgleerlingen met psychosociale problematiek om erger te voorkomen. Het consultatieteam geeft adviezen voor de begeleiding op school en eventuele mogelijkheden van de hulpverlening. Daarnaast kan er afstemming plaatsvinden van de aanpak en verwijzing worden geadviseerd. Het consultatieteam behandelt dus zelf geen leerlingen. Specifiek voor een schoolconsultatieteam in het voortgezet onderwijs is de deelname van politie, JEKK of HALT.
Netwerk 12+ Een beschrijving van buurtnetwerken is te lezen in hoofdstuk 3 bij de zorg voor het primair onderwijs. 12+ Netwerken hebben vaak een andere insteek. Netwerken voor de leeftijdsgroep twaalf jaar en ouder zijn vaak vindplaatsgerichte netwerken. Men noemt het vaak overlastnetwerken. 12+ Netwerken signaleren en volgen niet alleen individuele jongeren, zijn omgeving of gezinssysteem, maar volgen ook groepjes jongeren en signaleren trends, zoals het drugsgebruik in een wijk. Naast behandeling van individuele casuïstiek richt het netwerk zich op het ontwikkelen van preventieve activiteiten. Twaalf plus netwerken kunnen een rol spelen bij het signaleren van schoolverzuim. Aan de netwerken wordt doorgaans deelgenomen door leerplichtambtenaar, ambulant jongerenwerker, politie en vertegenwoordigers van scholen voor voortgezet onderwijs. Het structurele contact en de onderlinge uitwisseling wordt door participanten als belangrijke opbrengst beschouwd van het netwerk. Zorgadviesteams (ZAT’s) Een zorgadviesteam in het vo is een samenwerkingsverband van verschillende instellingen voor jeugdzorg en hulpverlening zoals Bureau Jeugdzorg Gelderland. Het ZAT adviseert de school bij de aanpak van kinderen met psychosociale problemen en het ondersteunt de school bij het vinden en bieden van de juiste hulp aan kinderen en hun opvoeders. Daarbij gaat het om kinderen met ernstige gedragsproblematiek, zware emotionele problematiek en om gezins- of opvoedingsproblemen waarvoor de school niet is toegerust. Combinaties van problematiek bij kinderen en ouders komen ook voor. Het doel is om de hulpverlening en jeugdzorg dichtbij de school te brengen zodat leerlingen met sociaal emotionele problemen tijdig, dichtbij en in de lichtst mogelijke maar best passende vorm hulp krijgen. Uitgangspunt is dat door vroegtijdige signalering en preventie veel leed wordt voorkomen. De partners onderwijs en jeugdzorg verbinden zich tot een structurele samenwerking. Zij ondertekenen een convenant en leggen verantwoordelijkheden en taken in een werkplan vast. Een zorgadviesteam kan alleen zinvol en effectief werken als de school een goedwerkend en snel signalerend systeem van leerlingbegeleiding heeft. De zorg die het ZAT biedt sluit aan op de lichtere, preventieve zorg van de samenwerkingsverbanden vosvo en, voor zover aanwezig, op zorg van lokale preventienetwerken. Een ZAT biedt zwaardere hulp dan een schoolconsultatieteam.
‘SLUITENDE’ ZORG ROND HET ONDERWIJS
ZAT-monitor Monitor voor Jeugdzorg Advies Teams in het voortgezet onderwijs In de afgelopen jaren is, in samenwerking met uitvoerende Jeugdzorg Advies Teams (JAT's) in de Achterhoek en de preventie afdeling van GGNet Doetinchem, gewerkt aan een 'op maat' monitor voor in totaal zeven JAT's in de Achterhoek. Inmiddels is die monitor bijgesteld. Het is nu een algemeen bruikbaar middel waarmee over een bepaalde periode de kwaliteit en de kwantiteit van het JAT kan worden geëvalueerd. De JAT monitor bestaat uit vijf kwaliteitsvragenlijsten voor respectievelijk: leerlingbegeleiders, casus inbrengers, voor vaste JAT-deelnemers van de school en voor externe leden. De vijfde lijst is een lijst waarin de kwantiteit wordt geregistreerd: hoeveel leerlingen met welke kenmerken, welke problemen en welk traject is ingezet. Omdat er naast de papieren versie een diskette wordt bijgeleverd, is het mogelijk de monitor 'op maat' te maken voor eigen gebruik. In overleg met afnemers is het mogelijk een workshop over het gebruik te organiseren. De monitor, inclusief diskette, is verkrijgbaar bij Spectrum Informatiecentrum, tel. (026) 384 62 63, e-mail
[email protected].
Aanpak en resultaat meten Informatie over keuzemogelijkheden, de overwegingen hierbij en een voorbeeld stappenplan om te komen tot een zorgstructuur kunt u lezen bij primair onderwijs (hoofdstuk 2). Voor het meten van het resultaat wordt met verschillende instrumenten ervaring opgedaan. Spectrum heeft ook een ZAT monitor voor het voortgezet onderwijs ontwikkeld.
27
‘SLUITENDE’ ZORG ROND HET ONDERWIJS
28
‘SLUITENDE’ ZORG ROND HET ONDERWIJS
Bijlage 1 Gelderse projecten zorgstructuren Regio/gemeente:
Omschrijving project
Gemeente Bergh Regio Achterhoek: Doetinchem Winterswijk Aalten Lichtenvoorde Groenlo Ruurlo Eibergen Borculo Wisch Bergh Zelhem Gendringen Steenderen Hengelo Wehl Hummelo en Keppel Dinxperlo Harderwijk Lingewaard
Ontwikkeling zorgstructuur rond het primair onderwijs Modelontwikkeling regionaal zorgadviesteam voor het primair onderwijs
Zutphen Regio Nijmegen: West Maas en Waal Druten Ubbergen Millingen Groesbeek Mook Heumen Wijchen Beuningen Arnhem Rheden Geldermalsen Arnhem BJZ Apeldoorn BJZ Midden IJssel Regio Oost Veluwe
Verbeteringstraject preventieteams voor het primair onderwijs Evaluatie zorgteam primair onderwijs en ontwikkeling privacyinstrument voor het zorgteam po en vo Verbeteringstraject buurtnetwerken nul-meting en meting 1 van de resultaten project school en hulp
Ontwikkeling gemeentelijk beleidskader zorg rond het onderwijs Inventarisatie zorgstructuur primair onderwijs Behoefteonderzoek primair onderwijs Aansluiting buurtnetwerken - onderwijs Advisering aansluiting BJZ onderwijs Advisering aansluiting BJZ onderwijs Behoefteonderzoek primair onderwijs
29
‘SLUITENDE’ ZORG ROND HET ONDERWIJS
Bijlage 2 Richtlijnen bij vormgeving van een zorgadviesteam voor primair onderwijs
30
1. Aanmelding gebeurt door de scholen (bij voorkeur de IB’er of zorgcoördinator) via een eenvoudig formulier. 2. Voor aanmelding is de toestemming van ouders nodig. Als die er niet is, kan een probleem anoniem worden voorgelegd. 3. Het niveau waarop de samenwerking van het basisonderwijs met de jeugdzorg wordt gelegd, is bij voorkeur dat van het samenwerkingsverband WSNS (of een combinatie van meerdere samenwerkingsverbanden), omdat voor inzet op individuele basisscholen de capaciteit bij de jeugdzorg ontbreekt. 4. Dagelijkse bereikbaarheid voor alle scholen uit het samenwerkingsverband voor consultatie en adviesvragen en aanmelding van leerlingen/gezinnen. 5. Multidisciplinaire samenwerking van betrokkenen bij zorg voor kinderen en hun gezinnen, zoals een psycholoog, orthopedagoog, gezinsmaatschappelijk werker, algemeen maatschappelijk werker, psychodiagnosticus, kinderpsychiater, jeugdarts. 6. De precieze samenstelling van een jeugdzorgteam gebeurt op basis van een inventarisatie van de bestaande problematieken, zoals die door de scholen worden gesignaleerd en het bestaande tekort aan hulp. 7. Gezien de taken die het jeugdzorgteam heeft, is de belangrijkste partner aan de kant van de jeugdzorg het Bureau Jeugdzorg. Maar daarnaast zijn ook de jeugdgezondheidszorg en het algemeen maatschappelijk werk belangrijke partners. 8. Het jeugdzorgteam biedt daadwerkelijke hulp: informatie en advies, screening (klasse-observatie, huisbezoek, enz.), consultatie, lichtambulante hulp aan kinderen en gezinnen, hulp bij crisissituaties op scholen en doorverwijzing/toeleiding naar zwaardere hulp. 9. De hulpverleners die in het jeugdzorgteam werken behouden hun aanstelling in de eigen instelling, zodat korte lijnen naar de instellingen voor uitgebreidere/zwaardere hulp optimaal blijven gewaarborgd en dubbele intakes worden voorkomen. 10. Het jeugdzorgteam houdt regelmatig contact met de inbrenger vanuit de school over de acties die ondernomen worden en bemiddelt indien nodig wanneer de instelling voor zwaardere hulp onvoldoende terugkoppelt naar de school. 11. Het behandelplan dat in het team wordt opgesteld, wordt afgestemd op de handelingsplannen van de school. 12. Intake-, screenings- en hulpverleningsgesprekken vinden bij voorkeur op de school of bij ouders thuis plaats, tenzij ouders dat niet willen of er geen ruimte beschikbaar is. 13. De hulp die het team biedt is complementair aan de interne leerlingenzorg van de school en de zorg die schoolnabije hulpverleners (bijvoorbeeld schoolarts of schoolmaatschappelijk werker) al bieden en de zorg die door bovenschoolse zorgplatforms in het kader van de WSNS-samenwerkingsverbanden wordt geboden. 14. Het jeugdzorgteam stemt haar werkzaamheden en organisatievorm af op de zorgstructuur van het samenwerkingsverband WSNS. 15. Het jeugdzorgteam draagt bij aan deskundigheidsbevordering van scholen door afbakening van wederzijdse verantwoordelijkheden, scholing van schoolteams of IB’ers, afstemming van (be)handelingsplannen. 16. Het jeugdzorgteam registreert de bestaande behoefte aan hulp, zowel kwantitatief als kwalitatief, en brengt dit bij de verantwoordelijke instanties onder de aandacht. 17. Het jeugdzorgteam onderhoudt hechte contacten met andere bij de zorg voor kinderen en hun ouders betrokken instellingen of personen, zoals leerplichtambtenaar, politie, welzijnswerk, enz. Zij kunnen desgewenst bij de multidisciplinaire bespreking worden uitgenodigd. Bron: NIZW- LCOJ
‘SLUITENDE’ ZORG ROND HET ONDERWIJS
Bijlage 3 Voorbeeld stappenplan voor de ontwikkeling van een zorgstructuur 1. Bespreking van een startnotitie als ‘aftrap’ voor het traject In deze startnotitie staat in grote lijnen beschreven: de doelen, doelgroepen, deelnemende partners, expertise die ingebracht wordt, problematieken waar het om gaat, ander zaken van belang. 2. Instellen van een stuurgroep Het verdient aanbeveling om vervolgens een stuurgroep in te stellen, die als wegbereider het traject van invoering zal voorbereiden en begeleiden. 3. Inventarisatie van hulpvragen, wensen en behoeften onderwijs Hierbij kan, indien beschikbaar, gebruik worden gemaakt van bestaande inventarisaties. Ook de dossiers van Bureau Jeugdzorg en de GGD kunnen hierover informatie geven. Een beter beeld krijgt men door het IB’ers overleg van het samenwerkingsverband WSNS hierin een rol te geven. Deze inventarisatie vormt de basis voor de verdere planvorming. 4. Opstellen conceptplan Op basis van de gemaakte inventarisatie en alle tot dan toe verkregen reacties zal een conceptbasisplan worden opgezet voor de gewenste structuur. 5. In kaart brengen van het aanbod Er zal vanuit het basisplan een overzicht worden gemaakt van de instellingen in de gemeente(n), die hulp en zorg kunnen bieden, die nodig is voor de gesignaleerde problematieken, zoals in het basisplan is omschreven. 6. Trajectoverleg met de instellingen In deze fase wordt een traject uitgezet voor de overleggen die gevoerd moeten worden met de betrokken instellingen. Onderhandelingen over onder andere inzet en financiering zullen hierin voorbereid en uitgevoerd dienen te worden. 7. Verwerven van extra financiële middelen Wanneer het basisplan is vastgesteld, zullen mogelijkheden worden nagegaan en aangeboord om extra financiële middelen te verkrijgen voor de startfase van het project. 8. Vaststellen definitieve opzet Wanneer de onderhandelingen zijn afgerond, kan een definitief plan worden uitgewerkt. De meerjarenafspraken met de betrokken instellingen en gemeente(n) worden in de vorm van convenanten vastgelegd. 9. Aanstellen van coördinator Om de daadwerkelijke start voor te bereiden en daarna de activiteiten te coördineren, kan een kwartiermaker/coördinator worden aangesteld. 10. Vaststellen werkprocessen Voor de start van het zorgadviesteam moeten de werkprocessen goed worden voorbereid; maken van folders voor scholen en ouders, aanmeldingsformulieren, screeningsformulieren, een registratiesysteem, bemensing en werkwijze. Een goede voorbereiding kost tijd. Hoeveel hangt af van de bereidwilligheid, mogelijkheden en daadkracht van de betrokken partijen.
31
‘SLUITENDE’ ZORG ROND HET ONDERWIJS
Bijlage 4 Schema interne zorgstructuur primair onderwijs
groepsniveau
π π π
de leerkracht signaleert op groepsniveau overleg leerkracht – IB’er/team speciale zorg in de groep
direct advies
schoolniveau
leerlingbespreking
advies speciale zorg
32 Samenwerkingsverbandniveau
Permanente Commissie Leerlingenzorg (PCL)
π π π π π
consultatie IB’er
lid vanuit sbo-scholen lid vanuit BaO-scholen leerlingbegeleider coördinator samenwerkingsverband (SWV) vrije stoel(en)
zelfde BaO
handhaving BaO
mogelijk vervolg .
andere BaO
PCL advies of beschikking
sbo
Bron: WSNS Doetinchem e.o
‘SLUITENDE’ ZORG ROND HET ONDERWIJS
Bijlage 5 Schoolmaatschappelijk werk Voorbeeld taakomschrijving
Invulling schoolmaatschappelijk werk
π
Bij de activiteiten op school wordt gedacht aan: π Een wekelijks overleg tussen schoolmaatschappelijk werk en intern begeleider; π rapportage/registratie ten behoeve van het leerling-dossier en de instelling; π multidisciplinair overleg op school minimaal 6 x per jaar; π aanwezigheid van de schoolmaatschappelijk werker in de school; π kortdurende hulpverlening/verwijzing en leerkrachtondersteuning; π werken in de preventie.
π
π
π
π
π
π
π
π π π
π
De maatschappelijk werker verricht huisbezoeken naar aanleiding van genomen besluiten in de leerlingbesprekingen of het IZO (Intern Zorg Overleg). Een verzoek om een huisbezoek of om een oudergesprek lopen altijd via de interne begeleiders. De maatschappelijk werker maakt een verslag van het gesprek met de ouders en bespreekt dit met de interne begeleiders, leerkracht en psycholoog (zo nodig ook met de directeur). De maatschappelijk werker verricht eventueel een klassenobservatie, voorafgaand aan het gesprek met de ouders, of voorafgaand aan een gesprek met de leerkracht. Naar aanleiding van het gesprek met de ouders of de leerkracht wordt een handelingsplan opgesteld in samenwerking met school en ouders. De maatschappelijk werker koppelt na contact met de ouders terug naar het IZO, waarna vervolgafspraken worden gemaakt. De maatschappelijk werker verwijst zo nodig door naar externe instanties (zoals Riagg, Jeugdzorg, Algemeen maatschappelijk werk). De maatschappelijk werker neemt initiatieven in innovatieve veranderingen met betrekking tot het sociaal-emotioneel functioneren van de leerlingen of met betrekking tot het sociale klimaat binnen de school (hierbij kan gedacht worden aan de ontwikkeling van een sociaal-emotioneel LVS). De maatschappelijk werker neemt deel aan de leerlingbesprekingen en het IZO, voor zover de leerlingproblematiek op haar terrein ligt. De maatschappelijk werker heeft regelmatig overleg met de interne begeleiders, psycholoog en directeur. De maatschappelijk werker ondersteunt, indien gewenst, leerkrachten bij oudergesprekken. De maatschappelijk werker kan een bijdrage leveren met betrekking tot kennisoverdracht op inhoudelijke vergaderingen (bijvoorbeeld op het gebied van gesprekstechnieken, rouwverwerking en dergelijke) Voor ouders bestaat de mogelijkheid om op een rapportavond een gesprek aan te vragen met de maatschappelijk werker.
Bij de activiteiten ten behoeve van de school wordt gedacht aan: π deskundigheidsbevordering van de schoolmaatschappelijk werker; π cliëntbespreking in de instelling; π netwerkontwikkeling rondom de school (o.a. buurtnetwerken). Aangezien niet alle taken uit het functieprofiel in 0,2 fte uit te voeren zijn, maakt de school en de schoolmaatschappelijk werker een keuze uit de taken en stelt een prioriteit vast. Deze keuze wordt verwerkt in een jaar(werk)plan schoolmaatschappelijk werk, opgesteld door de leidinggevende van de hulpverleningsinstelling. Het minimum aantal uren wordt gesteld op 0,1 fte. per week. Het wordt afgeraden per school minder dan 0,1 fte toe te wijzen: π vanwege de hoge werkdruk voor de werker (te veel scholen of locaties in minder uren) π vanwege de zeer beperkte urentoewijzing is er geen mogelijkheid tot kortdurende hulpverlening of leerkrachtondersteuning (kernfuncties in het SMW) Het zal duidelijk zijn dat het in dit geval nog noodzakelijker is een keuze uit het functieprofiel te maken en dit vast te leggen in een jaar(werk)plan.
33
‘SLUITENDE’ ZORG ROND HET ONDERWIJS
Vervolg bijlage 5
Randvoorwaarden voor het schoolmaatschappelijk werk Voor een professionele uitvoering van schoolmaatschappelijk werk zijn de volgende randvoorwaarden noodzakelijk: π voldoende formatie (landelijke schoolmaatschappelijk werk formatienorm); π een professionele werkplek op de school; π per school een werkplan waarin de taak van de schoolmaatschappelijk werker is vastgelegd; π per school een heldere zorgstructuur, waarbinnen de SMW’er in goede samenwerking, doch vanuit een onafhankelijke positie binnen en buiten de school kan opereren; π duidelijke afspraken over de vertrouwelijkheid van gegevens overeenkomstig de beroepscode.
Urennormering voortgezet (speciaal) onderwijs
34
Naar aanleiding van het functieprofiel van het schoolmaatschappelijk werk komt de functiegroep schoolmaatschappelijk werk van de NVMW tot een normering van het aantal schoolmaatschappelijk werk uren. Zij stelt de uren schoolmaatschappelijk werk vast aan de hand van de volgende uitgangspunten: π het functieprofiel schoolmaatschappelijk werk in het voortgezet onderwijs; π het betreft een HAVO/VWO school; π het leerlingaantal bedraagt 600; De Nederlandse vereniging voor maatschappelijk werk (NVMW) bepaalt de inzet van SMW op 0,5 fte (1 fte - full time eenheid, volledige betrekking) smw per week. Het wordt afgeraden de school minder dan 0.25 fte toe te wijzen: π vanwege de hoge werkdruk van de werker (veel leerlingen met weinig uren); π vanwege de dan zeer beperkte taakomvang is er geen mogelijkheid tot kortdurende hulpverlening of docent/mentor begeleiding (kernfuncties van het smw). Wanneer het gaat om een vmbo school of een Voortgezet speciaal onderwijsschool (CAT.1) dan kan men uitgaan van verdubbeling van het aantal uren, omdat het aantal risicoleerlingen in deze school groter zal zijn. De uitgangspunten blijven gehandhaafd, maar het schoolmaatschappelijk werk wordt voor 1 fte ingezet. Bron: Nederlandse vereniging voor maatschappelijk werk (NVMW)
‘SLUITENDE’ ZORG ROND HET ONDERWIJS
Bijlage 6 Zorgadviesteam basisonderwijs Harderwijk In Harderwijk zijn sinds 1999 multidisciplinaire preventieteams voor het basisonderwijs. In het schooljaar 2003-2004 hebben gemeente en onderwijsveld gewerkt aan een nieuwe opzet voor de preventieteams in het basisonderwijs. De bedoeling van de teams is om problemen van kinderen in een vroeg stadium op te sporen en aan te pakken, om daarmee erger te voorkomen. In de preventieteams spelen de scholen een cruciale rol. Zij zijn het die problemen bij kinderen signaleren en bespreekbaar maken, met instemming van de ouders. Dat lukt alleen als de scholen vertrouwen hebben in het functioneren van het preventieteam. In de praktijk bleek dit onvoldoende het geval te zijn. Na een goede start is het aantal aanmeldingen elk jaar teruggelopen, van ruim vijftig in het eerste jaar tot slechts enkele kinderen in het afgelopen jaar. Een ander knelpunt is dat nu alleen de zwaardere problematiek bij de preventieteams in beeld komt. Bijna alle aangemelde kinderen worden doorverwezen naar Bureau Jeugdzorg. Op basis van deze bevindingen besloot de gemeente tot het project ‘Versterking preventieteams basisonderwijs’ met acties ter verbetering van de opzet en ondersteuning van de uitvoering. Het project is van start gegaan met een ambitieuze doelstelling: we willen bereiken dat jaarlijks 150 kinderen in het team worden besproken. Ook zouden meer lichte problemen moeten worden aangemeld. Als leerkrachten zich zorgen maken over een kind of graag eens met een deskundige van gedachten willen wisselen, moet die mogelijkheid er zijn. Een initiatiefgroep vanuit het onderwijsveld, onder regie van de gemeente, heeft in januari 2004 met de scholen het plan besproken. Tijdens de bijeenkomst waren bijna alle basisscholen vertegenwoordigd. Daarbij bleek dat de scholen vooral behoefte hebben aan gemakkelijker toegankelijke hulp, het liefst in de vorm van een persoon die regelmatig op school aanwezig is en gemakkelijk aangesproken kan worden. Het plan is ook besproken met de organisaties die het preventieteam vormen: Bureau Jeugdzorg, Jeugdgezondheidszorg en de schoolbegeleidingsdiensten. Ook de leerplichtmedewerkers en de politie zijn erbij betrokken. Alle organisaties ondersteunden de nieuwe opzet. Tenslotte heeft ook het OGO (overleg schoolbesturen) ingestemd met het plan. Dit leidde er toe dat de preventieteams verder gaan onder de naam Zorg Advies Team basisonderwijs. Een schoolmaatschappelijk werker is de vooruitgeschoven post van het ZAT. Deze medewerker komt maandelijks op elke schoollocatie en voert daar overleg met de interne begeleider van de school. Leerkrachten kunnen de hulp van de schoolmaatschappelijk
werker inroepen voor advies en eventueel een gesprek met ouders en/of een kind. Het gaat hierbij om trajecten van korte duur. De schoolmaatschappelijk werker geeft daarnaast twee keer per jaar een sociale vaardigheidstraining voor kinderen. Als de schoolmaatschappelijk werker niet kan helpen of als al direct duidelijk is dat de situatie gecompliceerd is, meldt de school het kind aan bij het ZAT. Een coördinator organiseert de ZAT-vergaderingen en notuleert de per kind gemaakte afspraken. Hij zorgt er ook voor dat elk besproken kind na verloop van tijd opnieuw in het team wordt ingebracht om het effect van het advies goed te kunnen volgen. Eén van de ZAT-deelnemers is verantwoordelijk voor uitvoering van de afgesproken acties en terugkoppeling naar de scholen. Een coördinatiegroep vanuit het onderwijs stuurt het schoolmaatschappelijk werk en het ZAT aan. Ook zorgt deze commissie elk jaar voor actueel informatiemateriaal voor ouders, een scholingsaanbod voor leerkrachten, en evaluatie van het gevoerde beleid. De gemaakte afspraken worden via een convenant vastgelegd.
35
‘SLUITENDE’ ZORG ROND HET ONDERWIJS
Bijlage 7 Plan regionaal JAT primair onderwijs in de Achterhoek Het plan is een model om de aansluiting van de reeds bestaande zorg binnen het primair onderwijs en de WSNS-samenwerkingsverbanden op de jeugdzorg te realiseren. Uitgangspunt is dat de jeugdzorg aanvullend dient te zijn op de interne en bovenschoolse leerlingenzorg. Er is gekozen voor het regionaal vormgeven van het model van Jeugdzorg Advies Teams, waarbij aangesloten wordt bij de samenwerkingsverbanden WSNS. Het betreft de samenwerkingsverbanden WSNS: Doetinchem, Aalten, Lichtenvoorde, Wintergroen en Neede (Berkeldal). Dit bestrijkt de hele jeugdzorgregio Achterhoek van 17 gemeenten en nog enkele gemeenten buiten deze regio.
36
Het realiseren van structurele samenwerking tussen het primair onderwijs en de jeugdzorg heeft tot hoofddoel effectiever en efficiënter dicht bij school hulp te bieden, sneller te reageren op signalen bij kinderen en problemen sneller aan te pakken. Hieruit ontstaan de volgende werkdoelen: π vroegtijdige signalering van risico’s en problemen; π registratie van de kwantitatieve en kwalitatieve hulpvraag; π snelle en effectieve hulp in de preventieve en licht-ambulante sfeer; π snelle en effectieve hulp bij crisissituaties op school; π snelle en effectieve verwijzing naar geïndiceerde hulp bij zwaardere problematiek; π afstemming van het bestaande hulpaanbod, in individuele gevallen en op regionaal niveau; π volgen en monitoren van de voortgang van de ingebrachte casus; π versterking van de interne leerlingzorg op basisscholen, onder meer door consultatie van schoolteams; π afstemming tussen PO en VO zorgaanbod.
ning van het onderwijs in de vorm van schoolmaatschappelijk werk nodig. De benodigde formatie schoolmaatschappelijk werk is afhankelijk van het aantal leerlingen en de ingeschatte problematiek waarmee scholen geconfronteerd worden. Daarnaast heeft elke JAT een aantal uren coördinerende en administratieve ondersteuning. De hulpverleners die in het jeugdzorgadviesteam werken, behouden hun aanstelling in de eigen instelling zodat korte lijnen naar de instellingen voor uitgebreidere/zwaardere hulp optimaal gewaarborgd blijven en dubbele intakes voorkomen kunnen worden
Werkwijze Telefonisch spreekuur Het JAT is dagelijks telefonisch bereikbaar voor aanmelding en informatie of kort advies aan scholen. De telefonische bereikbaarheid wordt uitgevoerd door een administratief medewerker die de vragen doorgeeft aan de jeugdhulpverlener van het JAT die daarop actie onderneemt. JAT team Wekelijks komt het JAT team bij elkaar voor het bespreken van de aangemelde cases en de voortgang van de ingezette trajecten.
Organisatiestructuur Voor de start en de voortgang van de JAT is een stuurgroep ingesteld. De stuurgroep initieert en bewaakt de uitvoering en heeft taken op tactisch niveau. Voor de ontwikkeling en uitvoering van het plan is een trekker/procesmanager noodzakelijk.
Opzet Het niveau waarop het JAT wordt ontwikkeld, is dat van het samenwerkingsverband WSNS. Reden voor een regionale opzet is dat voor inzet op individuele basisscholen de capaciteit bij Bureau Jeugdzorg ontbreekt. Er is gekozen voor twee regionale JAT’s: een voor Doetinchem en omgeving en een voor de Oost Achterhoek; respectievelijk + 15.000 en + 10.000 basisschoolleerlingen. Verwacht wordt dat er jaarlijks gemiddeld respectievelijk 850 en 400 kinderen zijn waarvoor extra hulp gewenst is. Een JAT wordt vormgegeven in een loketfunctie en een jeugdzorgadviesteam. De loketfunctie van het JAT wordt ingevuld door jeugdhulpverleners van Maatschappelijk werk of Bureau Jeugdzorg. Naast de regionale JAT structuur is op lokaal niveau ondersteu-
Financiering De inbreng en deelname aan de JAT bijeenkomsten door de partners zijn onderdeel van de kerntaken van deze instellingen. De deelname van Bureau Jeugdzorg aan de JAT bijeenkomsten valt onder de wettelijke taken zoals die geformuleerd zijn in het domeinenonderzoek BJZ. De uitvoering van het JAT loket moet door gemeenten en instellingen gezamenlijk worden gefinancierd. Verdere informatie: Marga Wijsmuller. Het plan is op te vragen bij het informatiecentrum van Spectrum.
‘SLUITENDE’ ZORG ROND HET ONDERWIJS
Bijlage 8 Praktijkbeschrijving voortgezet onderwijs Apeldoorn Vijf jaar geleden zijn in Apeldoorn op drie pilot-scholen (in totaal zijn er zeven scholen voor voortgezet onderwijs) de zorgadviesteams (ZAT) daadwerkelijk van start gegaan. De doelgroep bestaat uit probleemleerlingen met sociaal emotionele problematiek en/of een cumulatie van problemen. De scholen noemen vroegtijdige signalering, snellere aanpak en verwijzing en adequate ondersteuning door externe deskundigen als belangrijkste pijlers voor de samenwerking in de zorgadviesteams. Pas als de interne leerlingenzorg onvoldoende adequate hulp kan bieden, wordt de casus aan de orde gesteld in het zorgadviesteam. De zorgadviesteams bestaan uit een aantal schoolgebonden deskundigen (bijvoorbeeld een decaan, vertrouwenspersoon of leerlingbegeleider) en een drietal externe deskundigen, deze zijn voor alle scholen gelijk. Een jeugdarts van de GGD, een medewerker van Bureau Jeugdzorg en een leerplicht ambtenaar van de gemeente. Het zorgadviesteam komt iedere maand op een school bijeen om de gesignaleerde risicoleerlingen te bespreken. In het ZAT kan informatie worden uitgewisseld zonder de bedoeling is tot verdere actie over te gaan. Het volgen van een dergelijke casus is preventief van aard. De procedure kent de volgende stappen: π inbreng casus op grond van gesignaleerde problematiek; π verzamelen van informatie; wat is er al gebeurd om de problematiek aan te pakken; π analyse van de informatie; π bespreking en aanpak; π aanwijzen van verantwoordelijk contactpersoon; π volgen van de casus en, indien aan de orde, volgen van de hulpverlening. Aanmelding van een leerling gebeurt door middel van het invullen van een aanmeldingsformulier waarop gegevens van de jongeren beschreven zijn, aangevuld met een korte heldere probleemstelling, en met informatie wat de school al gedaan heeft om het probleem aan te pakken. In de startfase (1999 tot en met 2001) zijn de ZAT's vooral bezig geweest met het zoeken naar de best passende begeleiding van leerlingen. Een betere samenwerking tussen onderwijs en jeugdhulpverlening en een zinvolle aanvulling op het leerlingbegeleidingssysteem. Het zorgadviesteam blijkt in de praktijk een geschikt podium te zijn voor het bespreken van probleemleerlingen. Het evaluatieverslag 'Een brug geslagen' concludeert dat het hoofddoel bereikt is: de samenwerking tussen de participerende scholen en de jeugdzorg/jeugdgezondheidszorg is van de grond gekomen. Een aandachtspunt is de communicatie vanuit de hulpverleningsinstanties richting school over de voortgang van de concrete casussen volgens
zowel de scholen als de externe instanties. Leerlingbegeleiders blijken onvoldoende geïnformeerd over de voortgang, vindt ruim de meerderheid. De formeel overeengekomen samenwerking heeft in de praktijk ook gestalte gekregen: het convenant diende als sturingsinstrument om de partners aan hun afspraken te houden.
Implementatie De noodzakelijke zorgverbreding in het onderwijs, de vermaatschappelijking van de jeugdzorg en Bureau Jeugdzorg als één centrale toegang tot de jeugdzorg zijn ontwikkelingen die goed op elkaar kunnen aansluiten. Een zorgverbredingsproces in het onderwijs gericht op preventie en vroegtijdige hulpverlening kan niet zonder participatie van de jeugdzorg. Daarom is het belangrijk de samenwerking tussen het onderwijs en de jeugdzorg in de praktijk en het instellingsbeleid te verankeren. Scholen en externe partners (GGD, AMW en BJZ) dienen hiervoor de financiële middelen structureel op te nemen in hun begroting. Enkele belangrijke aandachtspunten bij de verdere ontwikkeling van de ZAT’s: π Rol van schoolmiddenkader structureel vergroten, bij voorkeur door een lid daarvan als ZAT-voorzitter aan te wijzen. π Intensivering van de binnensschoolse deskundigheidsbevordering. π In ZAT meer afvaardiging uit de uitvoeringslijn (mentoren, leerlingbegeleiders) en minder uit het organisatorisch management van de school. π Bindende afspraken om het haperende terugkoppelingstraject van externe ZAT-partners naar het middenkader/mentoren te verbeteren. π Aanwijzing van vast contactpersoon bij het RIAGG en opname van AMW als regulier lid van het ZAT. π Vaste instrumenten voor monitoring en evaluatie. π Veilig stellen van financiering van het project. De zorgadviesteams zijn vanaf 2002 structureel integraal onderdeel van het gemeentelijk jeugdbeleid. De speerpunten van de gemeente hierbij zijn: π verbeteren van de afstemming tussen verschillende opvangvoorzieningen; π verbeteren aansluiting basisonderwijs en vo/svo en ROC en arbeidsmarkt; π versterken leerplicht en Regionaal meld- en coördinatiepunten; π verbeteren signalering en registratie risicogedrag; π realiseren van een regionale opvangvoorziening, tevens expertisepunt, binnen het vo met voldoende schaalgrootte voor jongeren met specifieke leer-, gedrag- en sociaal emotionele problematiek.
37
‘SLUITENDE’ ZORG ROND HET ONDERWIJS
Bijlage 9 Project School en Hulp Nijmegen In de regio Nijmegen hebben diverse scholen en de verschillende hulpverlenende instellingen (GGD, Maatschappelijk werk, Marant | Educatieve diensten en Buro Jeugdzorg) in 1998 besloten intensiever te gaan samenwerken in het Project School en Hulp om zo leerlingen in het primair onderwijs zo snel mogelijk en zo dicht mogelijk bij huis helpen.
38
School & Hulp is een meerjarig project, met als doel het verbeteren van de signalering, begeleiding en verwijzing van leerlingen met problemen op het primair onderwijs. Hoofdlijnen van het project zijn invoering van schoolmaatschappelijk werk op scholen voor primair onderwijs en het opzetten van multidisciplinaire teams, waarin diagnostiek en concrete afstemming plaatsvindt rondom de problematiek van jeugdigen. De centrale doelstelling van School & Hulp kan kortweg, vanuit een multidisciplinaire gerichtheid, worden geformuleerd: het bieden van vroegtijdige en adequate hulp aan jeugdigen met problemen in het primair onderwijs zodat, met zo licht mogelijke hulp, de problemen worden aangepakt en, zo mogelijk, ergere problemen worden voorkomen. Operatie JONG is het concrete antwoord van de overheid om de belemmeringen in de schakels van de jeugdketens weg te nemen. Het project School en Hulp past uitstekend in deze aanpak.
Handboek De ontwikkelde instrumenten en procedures binnen school en hulp zijn vastgelegd in een regionaal Handboek School en Hulp. Dit handboek is opgezet om alle handelingen en verantwoordelijkheden rondom leerlingen in het primair onderwijs te kunnen verbinden. Mensen die op verschillende plekken in het netwerk en de ketens zitten kunnen het gebruiken als een naslagwerk. Het handboek is in eerste instantie bestemd voor: π coördinatoren leerlingenzorg π leden van School & Hulpteams (schoolmaatschappelijk werkers, schoolartsen en/of sociaal verpleegkundigen, schoolbegeleiders en hulpverleners en Buro Jeugdzorg) π leerkrachten en directeuren π gemeenten π leerplichtambtenaren π overige bij de hulpverlening betrokken instellingen (coördinatoren WSNS, welzijnsinstellingen, et cetera) Meer informatie over het project kunt u krijgen bij de projectleiders van School en Hulp, Marant | Educatieve diensten: Ceciele Godefrooy en Siep Stramrood. Telefoon (024) 329 76 46.
‘SLUITENDE’ ZORG ROND HET ONDERWIJS
Bijlage 10 Handige internetadressen Deelproject doorlopende leerlijnen www.leerlingenzorgvmbopro.nl Informatie over zorg rond het onderwijs www.onderwijsjeugdzorg.nl Dossier weer samen naar school www.minocw.nl/wsns Nederlandse vereniging voor maatschappelijk werkers www.nvmw.nl Platform voor coördinatoren WSNS www.platformwsns.nl Dossier VMBO www.minocw.nl/vmbo innovatie-instituut www.kpcgroep.nl Informatie over leerlingenzorg in het PO www.kennisnet.nl/po/leerlingzorg Informatie over leerlingenzorg in het VMBO www.vmbo.nl
Voor vragen en/of advies over de Wet Bescherming Persoonsgegevens www.cbpweb.nl Handreiking voor gemeenten over privacyaspecten bij Criminaliteitspreventie www.justitie.nl Landelijk platform jeugdzorg www.jeugdzorg.nl Nederlandse vereniging voor leerlingbegeleiders www.leerlingbegeleiding.nl Stichting jeugdinformatie Nederland www.sjn.nl GGD Nederland www.ggd.nl Vereniging van GGZ Nederland www.ggznederland.nl Bureau jeugdzorg Gelderland www.bjzgelderland.nl
39
‘SLUITENDE’ ZORG ROND HET ONDERWIJS
Bijlage 11 Begrippenlijst
40
AMW AMK BANS BaO BJZ CVO GGD GL+ GOA IB’er IOBK IPO IZO JAT JEKK JGZ JONG LCOJ LOM LP LVS LWOO MBO MDT MLK NIZW NVMW OBD OKZ OSCAR PCL PO Raad REC RT RVC SBO
Algemeen Maatschappelijk Werk Advies- en Meldpunt Kindermishandeling Bestuursakkoorden Nieuwe Stijl Basisonderwijs Bureau Jeugdzorg Commissie van onderzoek Gemeentelijke Gezondheidsdienst Gemengde Leerweg plus Gemeentelijk Onderwijs Achterstandenbeleid Intern begeleider In ontwikkeling bedreigde kleuters Interprovinciaal Overleg Intern Zorg Overleg Jeugdzorg Advies Team Jeugd En Kleine Kriminaliteit Jeugdgezondheidszorg Jeugdbeleid Overheid Nu Gezamenlijk Landelijk Centrum Onderwijs & Jeugdzorg Leer- en opvoedingsmoeilijkheden Leerplicht-ambtenaar Leerlingvolgsysteem Leerwegondersteunend onderwijs Middelbaar beroepsonderwijs Multidisciplinaire team moeilijk lerende kinderen Nederlands Instituut voor Zorg en Welzijn Nederlandse vereniging voor maatschappelijk werk Onderwijs Begeleidings Dienst Ouder- en Kindzorg Onderwijs Servicecentrum Apeldoorn en Regio Permanente Commissie Leerlingenzorg primair onderwijs Raad voor de kinderbescherming Regionale Expertise Centra Remedial Teacher Regionale Verwijzings Commissie speciaal basisonderwijs
SBD SCT SMW SVO SWV VBO VMBO VNG VO VVE VWS WBP WSNS ZAT
School Begeleidings Dienst Schoolconsultatieteam Schoolmaatschappelijk werk speciaal voortgezet onderwijs Samenwerkingsverband Voorbereidend beroepsonderwijs voorbereidend middelbaar beroepsonderwijs Vereniging van Nederlandse Gemeenten voortgezet onderwijs Voor- en vroegschoolse educatie Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport Wet Bescherming Persoonsgegevens samenwerkingsverband Weer Samen Naar School Zorg Advies Team
Colofon ‘Sluitende’ zorg rond het onderwijs Een handreiking voor het realiseren van zorgstructuren ISBN 90-5880-009-1 Een uitgave van Spectrum, Centrum Maatschappelijke Ontwikkeling Gelderland Postbus 8007, 6880 CA Velp Tel. (026) 384 62 00 Website www.spectrum-gelderland.nl e-mail:
[email protected] Teksten: Eindredactie: Vormgeving: Fotografie: Drukwerk:
Marga Wijsmuller, Sigrid Mulder Paul van Dijk Gerard Wagemans bno, Velp Marijke Schellekens, Yvon Bruins Advadi, Arnhem
Arnhemsestraatweg 19, Velp Postbus 8007, 6880 CA Velp tel. (026) 384 62 00 fax (026) 384 63 00
[email protected] www.spectrum-gelderland.nl