L
Sleutels en zenders Bedieningsorganen en instrumenten
SLEUTELS EN ZENDERS
De zenders die bij uw voertuig zijn geleverd zijn geprogrammeerd op het beveiligingssysteem van uw voertuig - deze kunnen NIET opnieuw worden geprogrammeerd. Ook kan de motor niet worden gestart zonder een zender die op uw voertuig is geprogrammeerd. Als een sleutel wordt verloren of als die afbreekt, kan een nieuw exemplaar uitsluitend worden verkregen bij een Land Rover dealer. Voorzichtig: De reservezender moet op een veilige plaats worden bewaard - NOOIT IN HET VOERTUIG. N.B. Land Rover dealers hebben geen reservezenders in voorraad. Er is dus enige tijd mee gemoeid om zenders sleutels te programmeren op het veiligheidssysteem waarna die zenders uw dealer worden toegestuurd. U dient de dealer echter bewijs van eigendom aan te bieden. Door de dealer wordt ook een registratie aangehouden van alle verzoeken om vervanging van zenders.
H6718G
Met het voertuig heeft u twee zenders met integrale sleutels ontvangen waarmee alle sloten van het voertuig kunnen worden bediend. Zolang een contactsleutel in het contactslot is geplaatst kunnen de knoppen van alle zenders waarmee informatie wordt verzonden niet worden gebruikt.
Het is verstandig om uw dealer zo snel mogelijk op de hoogte te brengen van een verloren of gestolen zender. Nadat is gerapporteerd dat een zender is verloren, zal die worden gedeactiveerd. Als de zender later weer wordt gevonden, zal die door uw Land Rover dealer weer kunnen worden geactiveerd.
N.B. Het is mogelijk dat de zender op plaatsen waar verstoring kan optreden van andere radio-uitrusting die op dezelfde frequentie werkt, niet goed functioneert. Het is mogelijk dat moeilijkheden worden ondervonden in gebieden waar bijvoorbeeld uitrusting zoals amateurradio's, medische apparatuur, telecommunicatie-uitrusting of andere alarmsystemen met afstandsbediening worden gebruikt. Als dergelijke moeilijkheden worden ervaren, probeer dan om de zender zo dicht mogelijk in de buurt van het voertuig te gebruiken, of steek de sleutel in het deurslot.
38
R
Sleutels en zenders Zender - batterij Voorzichtig: De zender bevat delicate elektronische circuits die tegen de invloeden van water, hoge temperaturen, vocht, direct zonlicht en de gevolgen van oplosmiddelen, was en schurende reinigingsmiddelen, moeten worden beschermd. De batterij kan worden opgeladen. Het feit dat de batterij opnieuw moet worden opgeladen, wordt aangegeven door de volgende symptomen: •
Op het hoofdberichtencentrum wordt het bericht "KEY BATTERY LOW" (SLEUTELBATTERIJ LAAG) weergegeven.
•
Dit resulteert in een merkbare geleidelijke verslechtering van zowel het bereik als de prestatie.
Batterij opladen Steek de sleutel in het contactslot en start de motor. Hiermee zal de batterij van de zender opnieuw worden geladen.
39
L
Sloten en alarm Sloten en alarm
ALARM-SYSTEEM
•
Parkeer het voertuig waar dit duidelijk zichtbaar is ('s nacht op een goed verlichte plaats).
•
De sleutels van uw voertuig dienen veilig, uit het zicht, te worden bewaard.
•
Laat kinderen of huisdieren nooit alleen in het voertuig achter.
•
Zorg ervoor dat in het voertuig aanwezige bagage of waardevolle artikelen nooit zichtbaar zijn.
Uw voertuig is voorzien van een uiterst verfijnd elektronisch diefstalalarm en motor-immobilisatiesysteem. Tevens beschikt het voertuig over een aantal extra veiligheidssystemen. Sommige daarvan zijn opties die afzonderlijk kunnen worden gekozen terwijl andere behoren tot de standaard uitvoering van het voertuig. Teneinde maximale veiligheid en gebruiksgemak te garanderen wordt het ten sterkste aanbevolen om goed inzicht te krijgen in deze faciliteiten en de beschikbare alternatieven. Derhalve dient dit gedeelte van het instructieboekje goed te worden gelezen.
LAN0557G
Het beveiligingssysteem van uw voertuig is goedgekeurd conform Thatcham categorie één en het systeem voldoet aan "European Regulation 97" en "Directive 95/56/EC".
N.B. VOOR MAXIMUM VEILIGHEID HET VOERTUIG ALTIJD SUPERVERGRENDELEN. Als passagiers of huisdieren in het voertuig worden achtergelaten, de ramen en/of het zonnedak open worden gelaten, of als het voertuig zich op een bewegend transportmiddel, zoals een ferry of veerboot bevindt, doe het voertuig dan op slot door de vergrendelknop binnen 10 seconden tweemaal in te drukken (of door de sleutel om te draaien). Hiermee worden de supervergrendeling, de kantelregistratie en de interieurbeveiliging uitgeschakeld.
Veiligheidsinformatie Voor uw eigen veiligheid en die van het voertuig als dit onbewaakt wordt geparkeerd: •
Activeer de parkeerrem.
•
Verwijder alle sleutels en zenders uit het voertuig voordat de deuren worden vergrendeld.
•
Sluit alle deuren, alle ramen, de bagageruimte (inclusief de jaloezie), het zonnedak en het handschoenenkastje af.
40
R
Sloten en alarm Gebruiken van de zender Hoewel het onnodig is om de zender in de richting van het voertuig te richten, dient de zender wel binnen het bereik van het voertuig te zijn wanneer een knop wordt ingedrukt. Het bereik kan variëren met de conditie van de batterij in de zender en kan soms ook worden beperkt door fysieke en geografische factoren waarover u geen controle heeft.
De vier knoppen op de zender hebben de volgende functies: 1. Sleutel-ontgrendelknop: indrukken zodat de sleutel uitklapt. 2. Vergrendelknop: Indrukken voor supervergrendeling van alle deuren. Ook worden het alarm, de interieurbeveiliging en de hellingshoeksensor geactiveerd. Zie Supervergrendeling, 43 en Hellingshoeksensor, 43. Twee keer indrukken voor supervergrendeling van alle deuren. Ook wordt het alarmsysteem voor de bewaking van de buitenomtrek van het voertuig geactiveerd, maar NIET de interieurbeveiliging en de hellingshoeksensor. Ingedrukt houden om de "luie vergrendeling" te activeren. Zie Luie vergrendeling/ontgrendeling, 47. 3. Ontgrendelknop: Eénmaal indrukken om het alarm uit te schakelen en de bestuurdersdeur van slot te doen. Nogmaals indrukken om de resterende deuren van slot te doen. Zie Toegang via één deur (SPE - Single Point Entry), 45. Eénmaal indrukken om de stoelen met geheugen, de spiegels en de stuurkolominstellingen te activeren. Zie BESTUURDERSSTOEL - GEHEUGEN, 57. Tevens zal de "luie ontgrendeling" worden geactiveerd. Zie Luie vergrendeling/ontgrendeling, 47. 4. Achterklep - knop: Indrukken op de achterklep van slot te doen en de interieurbeveiliging uit te schakelen. Alle andere openingen blijven op slot terwijl tevens de bewaking van de buitenomtrek van het voertuig en alle andere openingen geactiveerd blijven. Ingedrukt houden om het paniekalarm te activeren.
Zender - knoppen
1
2 3 4
H6719G
41
L
Sloten en alarm Vergrendelen Sluit alle deuren, de motorkap en de achterklep. Druk de vergrendelknop vervolgens één keer in of draai de sleutel in het slot van de bestuurdersdeur éénmaal in de richting van de achterkant van het voertuig: •
Alle deuren moeten zijn supervergrendeld. Zie Supervergrendeling, 43.
•
motor geïmmobiliseerd
•
het alarm is geactiveerd (hierdoor worden de deuren, de motorkap en de achterklep beveiligd)
•
interieurbeveiliging geactiveerd
•
hellingshoeksensor geactiveerd
Van slot doen met de sleutel Nadat het voertuig met de zender op slot is gedaan: Steek de sleutel in het slot van de bestuurdersdeur. Draai de sleutel in de richting van de voorkant van het voertuig om de bestuurdersdeur van slot te doen - zal de alarmsirene gaan werken zodra de deur wordt geopend. Als de deur met de sleutel van slot wordt gedaan, wordt het alarm niet uitgeschakeld - schakel het alarm uit door de ontgrendelknop op de zender in te drukken, of door het contactslot in de tweede stand te draaien. Nadat het voertuig met de sleutel op slot is gedaan: Steek de sleutel in het slot van de bestuurdersdeur. Draai de sleutel in de richting van de voorkant van het voertuig om de bestuurdersdeur van slot te doen en het alarm buiten werking te stellen. Draai de sleutel nogmaals naar de voorkant van het voertuig om de andere deuren van slot te doen.
De richtingaanwijzers zullen één keer knipperen. Ook zal het waarschuwingslampje van het diefstalalarm (onder de achteruitkijkspiegel) gaan knipperen, waardoor wordt bevestigd dat het voertuig is beveiligd. Van slot doen met de zender •
Druk de ontgrendelknop éénmaal in om het alarm buiten werking te stellen. Ook wordt nu uitsluitend de bestuurdersdeur van slot gedaan. Zie Toegang via één deur (SPE Single Point Entry), 45.
•
Druk de ontgrendelknop twee keer in om het alarm buiten werking te stellen. Nu worden ook ALLE deuren van slot gedaan.
In beide gevallen zal de interieurverlichting gaan branden en zullen de richtingaanwijzers twee keer gaan knipperen.
42
R
Sloten en alarm Supervergrendeling
Als u wilt dat de deuren worden vergrendeld zonder dat de hellingshoeksensor wordt geactiveerd (bijv. aan boord van een veerboot of als het voertuig wordt getransporteerd op een bergingsvoertuig) moet de vergrendelknop op de zender binnen 10 seconden tweemaal worden ingedrukt (ook wordt hetzelfde resultaat bereikt als de sleutel in het slot van de bestuurdersdeur binnen 10 seconden twee keer in de richting van de achterkant van het voertuig wordt gedraaid.
WAARSCHUWING Als passagiers onvermijdelijk in het voertuig moeten achterblijven, moeten de deuren altijd met de hoofdvergrendelschakelaar op slot worden gedaan. Als het voertuig is supervergrendeld, zullen passagiers in noodgevallen niet kunnen ontsnappen. Als de interieurbeveiliging is geactiveerd, zal door iedere beweging in het voertuig het alarm afgaan.
Gedurende supervergrendeling worden ook de hendels aan de binnenkant van de deuren geïmmobiliseerd. Een indringer kan dus onmogelijk toegang tot het voertuig verkrijgen door een raam in te slaan en de deuren met de hendels te openen.
Gedeeltelijk op scherp stellen van het alarm Als de bestuurdersdeur niet geheel is gesloten wanneer de vergrendelknop op de zender wordt ingedrukt, worden alle wel gesloten deuren op slot gedaan. De bestuurdersdeur gaat echter niet op slot. Als de bestuurdersdeur vervolgens wordt gesloten, moet de procedure voor het vergrendelen worden herhaald om de bestuurdersdeur op slot te doen.
Als het voertuig met de zender of sleutel op slot wordt gedaan, wordt automatisch de supervergrendeling geactiveerd. Als supervergrendeling maar GEEN interieurbeveiliging wordt gewenst, moet de vergrendelknop op de zender, binnen 10 seconden, tweemaal worden ingedrukt (of draai de sleutel, ook binnen 10 seconden, naar de achterkant van het voertuig). Wacht 2 seconden alvorens de grendelknop nogmaals in te drukken.
Als een passagiersdeur of andere opening niet geheel is gesloten wanneer de vergrendelknop op de zender wordt ingedrukt, zullen de "gedeeltelijke activeringskenmerken" zo veel mogelijk van het systeem worden ingeschakeld (iedere geheel gesloten deur, motorkap of achterklep zal zijn beveiligd; dit geldt echter niet voor een deur die niet is dicht gedaan). Zodra het geopende paneel dicht wordt gedaan, wordt het systeem automatisch geheel geactiveerd. De interieurbeveiliging wordt 30 seconden nadat alle panelen zijn gesloten, geactiveerd.
Hellingshoeksensor Uw voertuig is voorzien van een hellingshoeksensor waardoor het alarm, nadat supervergrendeling heeft plaatsgevonden, wordt geactiveerd als het voertuig naar voren, naar achteren, of van de ene zijkant naar de andere zijkant, kantelt. Het alarmsignaal wordt gegeven als wordt getracht om het voertuig te stelen door dit op een ander voertuig te hijsen, of als een zijkant wordt opgekrikt bij een poging om één of meer wielen te verwijderen.
43
L
Sloten en alarm Diefstalalarm - waarschuwingslampje
Als het alarm is geactiveerd: Als het alarm wordt geactiveerd, gaat het lampje 5 minuten lang snel knipperen. Vervolgens gaat het weer traag knipperen. Als het lampje snel gaat knipperen nadat het voertuig van slot is gedaan, wil dit zeggen dat het alarmsysteem, in afwezigheid van de bestuurder, af is gegaan. Het lampje zal 10 seconden lang snel knipperen. Als het alarm afgaat Als het alarm wordt geactiveerd dan zal door de alarmsirene 30 seconden lang een signaal worden gegeven. De gevarenknipperlichten blijven 5 minuten lang knipperen. Vervolgens worden deze systemen afgezet en wordt het systeem teruggesteld tot dezelfde beschermingsstatus die aanwezig was voordat het alarm werd geactiveerd.
LAN0440G
Het waarschuwingslampje verstrekt informatie over de status van het alarmsysteem. Dit geschiedt als volgt:
Het alarm wordt uitgeschakeld door de ontgrendelknop op de zender in te drukken.
Als het alarm op scherp is gesteld: Het lampje gaat traag knipperen. Dit blijft knipperen tot het alarm wordt uitgeschakeld. Hierdoor wordt een potentiële dief afgeschrikt. Als de interieurbeveiliging buiten werking is gesteld wanneer het alarm in wordt geschakeld (door de vergrendelknop of de sleutel tweemaal te gebruiken), blijft het lampje, ter bevestiging, 1 seconde lang onafgebroken branden. Als het alarm gedeeltelijk op scherp is gesteld(voertuig verkeerd vergrendeld): Het lampje zal 10 seconden lang snel knipperen. Vervolgens gaat het trager knipperen tot het alarm wordt uitgeschakeld. Hierdoor wordt een potentiële dief afgeschrikt.
44
R
Sloten en alarm Toegang via één deur (SPE - Single Point Entry) Dit is een privé-veiligheidssysteem waardoor het mogelijk is om uitsluitend de bestuurdersdeur van slot te doen. De andere deuren blijven op slot. Het systeem wordt als volgt bediend: •
druk de ontgrendelknop éénmaal in om de bestuurdersdeur van slot te doen (of draai de sleutel in het slot van de bestuurdersdeur in de richting van de voorkant van het voertuig als dit met de sleutel op slot was gedaan).
•
druk de ontgrendelknop een tweede keer in (of draai de sleutel nogmaals in de juiste richting) om de overige deuren van slot te doen.
Hoofdvergrendelschakelaar
LAN0441G
Als het voertuig met SPE (toegang via één deur) van slot wordt gedaan, zal de bestuurdersdeur weer worden vergrendeld als de hoofdvergrendelschakelaar vervolgens wordt ingedrukt. Nogmaals indrukken om alle deuren van slot te doen.
Dit is een privé-veiligheidssysteem waarmee alle deuren via de binnenkant van het voertuig op slot of van slot kunnen worden gedaan (gedurende het rijden of als het voertuig stilstaat). Druk op de schakelaar om te vergrendelen (het alarm wordt niet geactiveerd) of te ontgrendelen.
SPE (toegang via één deur) kan door een Land Rover dealer/geautoriseerd reparatiebedrijf worden uitgeschakeld op alle zenders, of op één afzonderlijke zender.
Als passagiers in het voertuig achterblijven nadat dit is vergrendeld, mag het voertuig niet worden vergrendeld met de zender of de sleutel. Vertel passagiers altijd dat zij de hoofdvergrendelschakelaar moeten gebruiken om het voertuig te vergrendelen nadat de deuren zijn gesloten. N.B. Als de sloten reeds zijn supervergrendeld zullen de sloten niet met de schakelaar van slot worden gedaan.
45
L
Sloten en alarm Interieurbeveiliging De interieurbeveiliging wordt geactiveerd als het alarm op scherp wordt gesteld.
Aan de binnenkant geplaatste deurhendels en vergrendelknop-schakelaars
Voorzichtig: De interieurbeveiliging mag nooit worden geactiveerd als de ramen of het zonnedak nog open staan of als in het voertuig passagiers of dieren worden achtergelaten. Door eventuele bewegingen zal het alarm worden geactiveerd.
H6548G
Vanaf de binnenkant van het voertuig kunnen de deuren afzonderlijk worden afgesloten door de betreffende vergrendelknop in te drukken. De deuren kunnen echter niet van slot worden gedaan door de vergrendelknop omhoog te bewegen.
H3802
De interieurbeveiliging werd zodanig ontworpen dat hierdoor het interieur van het voertuig wordt beschermd tegen inbraak (bijvoorbeeld doordat een dief via een ingeslagen ruit toegang tracht te verkrijgen). Het interieur wordt door twee sensors gecontroleerd. Wordt in de passagiersruimte luchtbeweging geconstateerd, dan gaat het alarm af.
De deuren van slot doen door de hendels als volgt te gebruiken: •
Als de deurhendel de eerste keer wordt gebruikt, vindt ontgrendeling van de deur plaats.
•
Als de deurhendel nogmaals wordt gebruikt, vindt ontgrendeling van de deur plaats.
N.B. De interieurbeveiliging kan niet worden geactiveerd als een deur open staat.
Als de hoofdvergrendelschakelaar is geactiveerd, zullen alle deurvergrendelknoppen automatisch omlaag gaan.
Interieurbeveiliging uitschakelen: Als de interieurbeveiliging moet worden uitgeschakeld (bijv. als een raam of het zonnedak niet wordt gesloten) moet de vergrendelknop binnen 10 seconden tweemaal worden ingedrukt. Als het voertuig met de sleutel op slot wordt gedaan, moet de sleutel eerst in het slot van de bestuurdersdeur worden gestoken. Draai de sleutel vervolgens binnen 10 seconden twee keer in de richting van de achterkant van het voertuig.
46
R
Sloten en alarm Wegrij-vergrendeling Door deze veiligheid worden alle deuren automatisch op slot gedaan, zodra de snelheid van het voertuig oploopt tot boven 16 km/u.
Paniekalarm Als de ontgrendelknop van de achterklep op de zender (zie Zender - knoppen, 41) ingedrukt wordt gehouden, wordt een hoorbaar alarmsignaal geproduceerd. Ook gaan de gevarenknipperlichten werken (dit is afhankelijk van het exportgebied). Hierdoor wordt, ter afschrikking van potentiële dieven/aanvallers, de aandacht gevestigd op het voertuig en de bestuurder. Het paniekalarm kan door een Land Rover dealer/geautoriseerd reparatiebedrijf worden geactiveerd of gedeactiveerd.
Vergeet nooit dat de vergrendeling bij het wegrijden niet door de bestuurder kan worden ingeschakeld. Als de deursloten dus op een andere manier worden bediend (bijv. met de hoofdvergrendelschakelaar op het dashboard-paneel), worden de deuren ontgrendeld. De vergrendeling bij het wegrijden kan door uw Land Rover dealer/geautoriseerd reparatiebedrijf zodanig worden ingesteld dat, zodra de snelheid van het voertuig boven de 16 km/u komt, de deuren automatisch weer worden vergrendeld als die eerder zijn ontgrendeld.
Luie vergrendeling/ontgrendeling
WAARSCHUWING Als vingers, handen, of andere kwetsbare lichaamsdelen door een elektrisch bediend raam of het zonnedak worden vastgeklemd, kan ernstig letsel worden veroorzaakt. Altijd de volgende voorzorgsmaatregelen in acht nemen: Zorg ervoor dat u ALLE geopende ramen en het zonnedak goed kunt zien. Hier mogen zich geen belemmeringen bevinden. Nu kan de luie vergrendeling worden geactiveerd. Zorg ervoor dat kinderen ALTIJD uit de buurt worden gehouden terwijl ramen of het zonnedak worden geopend of gesloten. Controleer of ALLE volwassen passagiers op de hoogte zijn van de bedieningsknoppen en de potentiële gevaren die zijn verbonden aan elektrisch bediende ramen en het zonnedak.
De vergrendeling bij het wegrijden kan door een Land Rover dealer/geautoriseerd reparatiebedrijf worden ingesteld, geannuleerd of opnieuw op zenders worden geconfigureerd. Automatisch opnieuw vergrendelen Als het voertuig met de zender van slot is gedaan, maar als - binnen 2 minuten - geen van de deuren of de achterklep is geopend, gaat het voertuig automatisch opnieuw op slot (het voertuig wordt niet supervergrendeld). Het alarm wordt niet opnieuw geactiveerd. Automatisch opnieuw vergrendelen kan door een Land Rover dealer/geautoriseerd reparatiebedrijf worden geactiveerd of gedeactiveerd.
N.B. Op modellen voor bepaalde exportgebieden is de luie vergrendeling/ontgrendeling met de zender NIET beschikbaar. In dat geval moet de sleutel worden gebruikt. Lui vergrendelen of ontgrendelen geeft u de gelegenheid om met de zender, op het moment dat het voertuig door u wordt vergrendeld of ontgrendeld, de ramen en het zonnedak te openen of te sluiten.
47
L
Sloten en alarm MOTORIMMOBILISATIE
Luie vergrendeling: 1. Zorg ervoor dat alle deuren, de motorkap en de achterklep goed zijn gesloten. 2. Houd de vergrendelknop op de zender ingedrukt (of draai de sleutel in het slot van de bestuurdersdeur in de richting van de voorkant van het voertuig en houd de sleutel in die stand) tot alle ramen en het zonnedak zijn gesloten - het beveiligingssysteem van het voertuig zal nu zijn ingeschakeld. N.B. Zodra de knop of de sleutel gedurende deze handeling wordt losgelaten, komen ook de ramen en het zonnedak tot stilstand. Luie ontgrendeling: 1. Houd de ontgrendelknop op de zender ingedrukt (of draai de sleutel in het slot van de bestuurdersdeur in de richting van de achterkant van het voertuig en houd de sleutel in die stand). De ramen en het zonnedak zullen nu geheel worden geopend - het beveiligingssysteem van het voertuig zal uit worden geschakeld en ook wordt de bestuurdersdeur van slot gedaan. 2. Laat de knop of de sleutel los zodra de ramen en het zonnedak zijn geopend. De luie vergrendeling/ontgrendelingkan door een Land Rover dealer/geautoriseerd reparatiebedrijf worden geactiveerd of gedeactiveerd.
De immobilisatie van de motor is een belangrijk aspect van het veiligheidssysteem. Het systeem is zodanig ontworpen dat het voertuig toch tegen diefstal wordt beveiligd als de bestuurder vergeet de deuren op slot te doen. Ook kan de motor uitsluitend worden gestart als de ORIGINELE zendersleutel in de contactschakelaar wordt geplaatst. Immobilisatie van de motor vindt onder één van de volgende omstandigheden, automatisch plaats. •
Het voertuig met de zender of de sleutel, op slot wordt gedaan.
•
Drie seconden nadat het contactslot uit is gezet EN de bestuurdersdeur is geopend.
•
Als de sleutel wordt verwijderd uit het contactslot.
N.B. De motor zal automatisch opnieuw worden gemobiliseerd als de originele zender-sleutel in het contact wordt gestoken en als het contact vervolgens in de eerste stand wordt gedraaid.
48
R
Sloten en alarm KINDERSLOTEN
ACHTERKLEP Het bovenste gedeelte van de achterklep openen
WAARSCHUWING Teneinde letsel of overlijden te voorkomen, mogen kinderen NOOIT zonder toezicht in het voertuig worden achtergelaten.
H3929
Alle deuren moeten van slot staan. Druk vervolgens op de schakelaar op de onderrand van het bovenste gedeelte van de achterklep. Optillen om te openen.
H3804
Beweeg de vergrendelknoppen op de achterdeuren omlaag. Nu zijn de kindersloten geactiveerd. Als de kindersloten geactiveerd zijn, zal het onmogelijk zijn om de achterdeuren vanaf de binnenkant van het voertuig te openen. Daardoor wordt het risico opgeheven van een deur die per ongeluk wordt geopend terwijl het voertuig in beweging is.
49
L
Sloten en alarm Het onderste gedeelte van de achterklep openen
LAN0442G
Als SPE (toegang via één deur) is gebruikt en uitsluitend de bestuurdersdeur van slot is gedaan, moet de ontgrendelknop van de achterklep worden ingedrukt (zie bovenstaande illustratie). H3930
Het bovenste gedeelte van de achterklep moet open staan. Druk op de ontgrendelschakelaar op de bovenkant van het onderste gedeelte van de achterklep (zie inzet). Beweeg de achterklep vervolgens omlaag.
50
R
Sloten en alarm Handbediening in noodgevallen Bovenste gedeelte achterklep:
Onderste gedeelte achterklep:
H4052
Als de accukabels zijn losgemaakt, of als de accu leeg is, kan de achterklep als volgt met de hand worden geopend: •
Vouw de bescherming in de achterste laadruimte weg. Zie Verwijderen van de laadruimte-afdekking via de binnenkant van het voertuig, 173.
•
Beweeg de plastic tong (zie inzet) via de achterste laadruimte, naar buiten.
•
Trek aan de tong om het bovenste gedeelte van de achterklep te ontgrendelen.
•
Til het bovenste gedeelte van de achterklep omhoog.
H4233
Nu het bovenste gedeelte van de achterklep open staat, kunnen de twee verborgen vergrendelingen (zie inzetten) aan weerskanten van de achterklep worden ingedrukt. De vergrendelingen kunnen om beurten, maar ook tegelijkertijd, worden bediend.
51
L
Stoelen Stoelen
VOORSTOELEN
Als u deze op de juiste manier gebruikt wordt u door de stoel, de hoofdsteun, de autogordel en de airbags bij een botsing optimaal beschermd. Door ons wordt aanbevolen:
WAARSCHUWING De stoel nooit afstellen als het voertuig in beweging is. Door een opgeblazen airbag kunnen ontvelde plekken op het gelaat en andere verwondingen worden veroorzaakt. Verwondingen veroorzaakt door het opblazen van een airbag kunnen aanzienlijk worden beperkt door ervoor te zorgen dat de bestuurder en passagier voorin het voertuig op de juiste manier in de stoelen hebben plaatsgenomen (rugleuning omhoog, stoel zo ver mogelijk naar achteren en autogordel op juiste manier geplaatst).
•
Ga rechtop zitten met de onderkant van de wervelkolom zoveel mogelijk naar achteren.
•
Kantel de rugleuning niet meer dan 30 graden ('A') achterover.
•
Stel de hoofdsteun zodanig af dat de bovenkant op gelijke hoogte staat met de bovenkant van uw hoofd.
•
Handhaaf tussen uzelf en het stuurwiel altijd voldoende ruimte. Door ons wordt aanbevolen dat minimaal 250 mm wordt gehandhaafd tussen uw borstbeen en het airbag-deksel.
•
Houd het stuurwiel met de armen iets gebogen vast.
•
De benen moeten iets worden gebogen zodat u de pedalen stevig kunt indrukken.
•
Plaats de schouderband van de autogordel over het midden van de schouder en plaats de schootgordel strak over de heupen.
Zitten in de juiste positie
A
B
Controleer of u comfortabel zit en of u in die houding altijd volledige controle heeft over het voertuig. N.B. Voor informatie over het afstellen van de stuurkolom, zie STUURWIEL - AFSTELLEN, 86. H6544L
52
R
Stoelen VOORSTOEL - AFSTELLING
2
1
1
3
2
3
1
6
2
3
M
5
4 1 1
6
4
5
LAN0443G
De bedieningsorganen voor de afstelling van de stoel bevinden zich aan de buitenkant van de stoelplint.
53
L
Stoelen N.B. Voordat de stand van onderdelen van elektrisch verstelbare stoelen kan worden gewijzigd, moet de contactschakelaar in de eerste of tweede stand staan. De elektrisch verstelbare bestuurdersstoel beschikt tevens over een actieve periode van 10 minuten die aanvangt zodra:
• •
4. Lendensteun (lumbale steun) - afstellen Druk de rechter- of linkerkant van de schakelaar in om in het lendengedeelte van de rug meer of minder steun te krijgen. Druk de boven- of onderkant van de schakelaar in om aan de boven- of onderkant van de rugleuning beter te worden gesteund.
De bestuurdersdeur is geopend/gesloten
5. Rugleuning - afstelling Draai de schakelaar naar voren of naar achteren tot de rugleuning onder de gewenste hoek staat.
Als het contact is afgezet.
WAARSCHUWING De stand van de stoel mag NOOIT worden gewijzigd als het voertuig nog in beweging is.
WAARSCHUWING
Door beweging van het voertuig is het mogelijk dat een stoel plotseling verschuift. Dit brengt letselrisico met zich mee.
Sta inzittenden nooit toe om mee te rijden als rugleuningen zoveel mogelijk naar achteren zijn geklapt. De autogordels zijn uitsluitend maximaal effectief als de rugleuning onder een hoek staat van niet meer dan 30 graden ten opzichte van de verticale stand.
1. Vooruit/achteruit afstellen Druk de schakelaar naar voren en naar achteren tot de stoel de gewenste stand heeft bereikt.
Als de rugleuning niet onder de juiste hoek is gezet, zal dit ten koste gaan van de effectiviteit van de autogordels. Ook zal het risico van ernstig letsel of overlijden naar aanleiding van een botsing, aanzienlijk toenemen.
2. Zitkussen; hoogte - afstelling (uitsluitend bestuurdersstoel) Druk de schakelaar omhoog of omlaag om het kussen omhoog of omlaag te bewegen. 3. Zitkussenhoek - afstelling Draai de voorkant van de schakelaar rond om het zitkussen tot in de gewenste stand omhoog te kantelen. Er wordt de aandacht op gevestigd dat de voor- en achterkant van de schakelaar onafhankelijk van elkaar werken - met de voorkant van de schakelaar wordt de voorkant van het kussen in de juiste stand gezet. Met de achterkant van de schakelaar wordt de hoogte van het zitkussen gewijzigd.
54
R
Stoelen 6. Hoofdsteunen - afstelling Druk de schakelaar omhoog of omlaag om de hoofdsteun af te stellen. De bovenkant van de hoofdsteun moet gelijk staan met de bovenkant van het hoofd. N.B. De voorstoel-hoofdsteunen zijn zodanig ontworpen dat die niet kunnen worden verwijderd.
WAARSCHUWING Hoofdsteunen zijn zodanig ontworpen dat daardoor de achterkant van het hoofd (en NIET DE NEK) wordt ondersteund zodat het hoofd bij een botsing niet met een ruk naar achteren kan bewegen. De hoofdsteun moet, om effectief te kunnen zijn, in de aangewezen stand worden gezet. De hoofdsteunen nooit afstellen terwijl met het voertuig wordt gereden. Als de hoofdsteun niet is aangebracht en als deze niet in de juiste stand is gezet, zal het risico van ernstig letsel aanzienlijk worden verhoogd. LAN0676G
Handmatige afstelling van hoofdsteun
De hoofdsteun kan hoger worden gezet door die omhoog te trekken.
WAARSCHUWING Hoofdsteunen zijn zodanig ontworpen dat daardoor de achterkant van het hoofd (en niet de nek) wordt ondersteund zodat het hoofd bij een botsing niet met een ruk naar achteren kan bewegen. De hoofdsteun moet, om effectief te kunnen zijn, in de aangewezen stand worden gezet.
Beweeg de hoofdsteun omlaag door de vergrendelknop in te drukken (zie inzet) en tegelijkertijd de hoofdsteun omlaag te duwen. Verwijder de hoofdsteun door de vergrendelknop in te drukken zoals aangegeven terwijl de hoofdsteun tegelijkertijd van de stoel wordt getild.
Ga nooit met het voertuig rijden en laat ook nooit passagiers meerijden als de hoofdsteunen zijn verwijderd uit de stoelen die door de inzittenden worden gebruikt. De stand van de hoofdsteunen mag, als met het voertuig wordt gereden, niet worden gewijzigd.
Voorzichtig: Tracht nooit een hoofdsteun te verwijderen als een videoscherm is geplaatst. Hierdoor kunnen elektrische aansluitingen worden beschadigd.
Als de hoofdsteun niet is aangebracht en als deze niet in de juiste stand is gezet, zal het risico van ernstig letsel aanzienlijk worden verhoogd.
55
L
Stoelen ACHTERBANK - ENTERTAINMENT Voorzichtig: Het is belangrijk dat gebruikers van de achterbank de hoofdsteunen niet vastpakken om makkelijker in of uit te kunnen stappen. Hierdoor kunnen de schermen worden beschadigd. De videoschermen in de achterkant van de hoofdsteunen van de voorstoelen zijn geen aanraakschermen. Zorg ervoor dat het scherm zo weinig mogelijk wordt aangeraakt. Tracht nooit een hoofdsteun te verwijderen als een videoscherm is geplaatst. Hierdoor kunnen elektrische aansluitingen worden beschadigd. De schermen mogen uitsluitend worden schoongemaakt met door Land Rover goedgekeurde reinigingsmaterialen die door uw Land Rover dealer/geautoriseerde reparatiebedrijf kunnen worden geleverd.
WAARSCHUWING In de schermen zijn giftige stoffen (inclusief kwik) verwerkt. Door dergelijke stoffen kunnen ernstige aandoeningen worden veroorzaakt. Deze kunnen zelfs dodelijk zijn. Een beschadigd scherm mag nooit worden aangeraakt. Neem zo snel mogelijk contact op met uw dealer/geautoriseerde reparatiebedrijf.
56
R
Stoelen BESTUURDERSSTOEL - GEHEUGEN 2
3
1
LAN0602G
Instellen van de geheugen-programmeertoetsen Zet de stoel, de stuurkolom en de deurspiegels in de gewenste positie. De instellingen opslaan in het geheugen:
WAARSCHUWING Voordat het stoelgeheugen wordt geactiveerd, moet worden gecontroleerd of de directe omgeving van de stoel vrij is van belemmerende voorwerpen. Ook moeten alle inzittenden zich uit de buurt bevinden van bewegende delen.
1. Druk op de knop waarmee gegevens in het geheugen worden opgeslagen. Het waarschuwingslampje gaat branden.
1. Geheugen - opslagtoets 2. Geheugen - programmeertoetsen
2. Druk op de gewenste geheugen-instelknop om een instelling op te slaan in het geheugen.
3. Stoelafstelling - bedieningsknoppen. Zie VOORSTOEL - AFSTELLING, 53. N.B. Voor informatie over het afstellen van de spiegels en het stuurwiel, zie DEURSPIEGELS, 87, of STUURWIEL - AFSTELLEN, 86.
Als een programmeertoets niet binnen 7 seconden na activering van de knop waarmee gegevens in het geheugen worden opgeslagen ('M') wordt ingedrukt, wordt de geheugen-opslagfunctie geannuleerd.
Uw voertuig beschikt over een geheugen waarin maximaal drie verschillende posities van de bestuurdersstoel, de bijbehorende standen van de spiegels en het stuurwiel kunnen worden opgeslagen. Hiermee kunnen 3 afzonderlijke bestuurders, door een toets in te drukken, een zo comfortabel mogelijke rijpositie innemen.
57
L
Stoelen Oproepen van een in het geheugen opgeslagen stoelpositie
VERWARMDE STOELEN EN STOELEN MET KLIMAATREGELING
1. Druk op de gewenste programmeerknop terwijl de bestuurdersdeur openstaat. De stoel, de spiegels en de stuurkolom zullen automatisch naar de stand bewegen die is opgeslagen onder die programmeertoets.
Voor informatie over de bediening van de vooren achterstoelverwarming of de stoelen met klimaatregeling, wordt verwezen naar STOELVERWARMERS, 155 of STOELEN MET KLIMAATREGELING, 156.
2. Draai het contactslot, terwijl de bestuurdersdeur gesloten is, naar de eerste stand en druk vervolgens op de gewenste geheugen-instelknop . De stoel, de spiegels en de stuurkolom bewegen naar de opgeslagen positie. N.B. Nadat de contactsleutel in de tweede stand is gedraaid, kunnen de geheugen-instelknoppen nog steeds worden gebruikt. Die knoppen moeten dan echter constant worden ingedrukt tot de stoel, de spiegels en de stuurkolom de ingestelde standen hebben bereikt. N.B. De beweging van de stoel kan op ieder willekeurig moment gedurende het oproepen van een geheugeninstelling worden onderbroken door één van de bedieningsorganen voor het afstellen van de stoel in te drukken. Luie ontgrendeling Met iedere zender kan de favoriete stand van de stoel door de gebruiker in het geheugen worden opgeslagen. Als het voertuig met de zender wordt ontgrendeld, wordt de stoel automatisch afgesteld op de stand die eerder met die zender werd gekozen. Deze faciliteit kan tevens zodanig worden geprogrammeerd dat de bestuurdersstoel in de juiste stand wordt gezet zodra de bestuurdersdeur wordt geopend. De "luie" instapmethode en de bijbehorende opties kunnen door een Land Rover dealer/geautoriseerd reparatiebedrijf worden gekozen of uitgeschakeld.
58
R
Stoelen WEGKLAPPENDE ARMLEUNINGEN
Achter
Voor
H3937
Klap de armleuning omlaag door de grendelknop onder de hoofdsteun in het midden van de achterbank in te drukken. Nadat de armleuning in de juiste stand is geplaatst, kan de hoofdsteun worden geopend zodat de achterste bekerhouders kunnen worden bereikt. Zie BEKERHOUDERS, 164.
H6550R
De verstelbare armleuningen van de voorstoelen kunnen verticaal en parallel met de rugleuning van de stoel worden weggeklapt, of deze kunnen horizontaal omlaag worden bewogen waardoor ze functioneren als een arm/elleboogsteun.
N.B. In de middelste zitplaats van de achterbank kan de achterste armleuning niet worden gebruikt.
De ingestelde hoogte/hoek van de armleuningen kan worden gewijzigd door de knop in het uiteinde van de armleuning rechtsom te draaien om de armleuning: Rechtsom voor omhoog en linksom voor omlaag (zie inzet).
59
L
Stoelen ACHTERSTE HOOFDSTEUNEN
Afstelling Zet de hoofdsteun, omhoog of omlaag, in de juiste stand door, zoals aangegeven, de ring in te drukken. De bovenkant van de hoofdsteun moet gelijk staan met de bovenkant van het hoofd.
WAARSCHUWING Hoofdsteunen zijn zodanig ontworpen dat daardoor de achterkant van het hoofd (en NIET DE NEK) wordt ondersteund zodat het hoofd bij een botsing niet met een ruk naar achteren kan bewegen. De hoofdsteun moet, om effectief te kunnen zijn, in de aangewezen stand worden gezet.
Verwijderen Verwijder de hoofdsteun door de ring in te drukken zoals aangegeven en de hoofdsteun tegelijkertijd uit de rugleuning te trekken.
Ga NOOIT met het voertuig rijden en laat ook nooit passagiers meerijden als de hoofdsteunen zijn verwijderd uit de stoelen die door de inzittenden worden gebruikt. De stand van de hoofdsteunen mag, als met het voertuig wordt gereden, niet worden gewijzigd.
De hoofdsteun plaatsen door de geleiders in de ringen te duwen en de hoofdsteun vervolgens omlaag te duwen tot een klik wordt gehoord.
Als de hoofdsteun niet is aangebracht en als deze niet in de juiste stand is gezet, zal het risico van ernstig letsel aanzienlijk worden verhoogd.
H3794
60
R
Stoelen ACHTERSTOELEN
Eén of beide delen van de gescheiden achterbank kunnen geheel of gedeeltelijk omlaag worden geklapt. Hierdoor wordt de achterste laadruimte vergroot.
WAARSCHUWING De stand van de stoel mag nooit worden gewijzigd als het voertuig nog in beweging is.
1. Zorg ervoor dat de hoofdsteunen zo laag mogelijk zijn gezet. De armleuning moet zijn opgeborgen.
Door de beweging van het voertuig kan een stoel die niet in positie is vergrendeld plotseling verschuiven. Hierdoor kunnen verwondingen worden veroorzaakt.
2. Afzonderlijke gedeelten van de rugleuning kunnen worden neergeklapt door de hendel (zie detailtekening) omhoog te bewegen en de rugleuning op de onderkant van de bank te klappen.
Inklappen van de stoelen
3. De gehele achterbank kan naar voren worden geklapt door de achterkant van de onderkant van de bank omhoog te bewegen. Vervolgens kan het volledige systeem naar voren worden geklapt (zie illustratie).
WAARSCHUWING Het is buitengewoon gevaarlijk om mee te rijden in de bagageruimte. Passagiers die in deze ruimte meerijden lopen een groter risico om te worden gewond of gedood. Laat passagiers nooit meerijden in gedeelten van uw voertuig zonder stoelen met autogordels. Controleer of alle inzittenden in een stoel hebben plaatsgenomen en de autogordels op de juiste manier gebruiken.
H3818
61
L
Stoelen Stoelen rechtop zetten
WAARSCHUWING Nadat de stoel weer rechtop is gezet moet het vergrendelmechanisme worden gecontroleerd. Ook moet u dit met de hand testen teneinde er zeker van te kunnen zijn dat zowel de onderkant van de stoel als de rugleuning goed zijn vastgezet. Pas daarna kunt u veilig wegrijden. Als de achterbank niet goed in positie is vergrendeld, is het mogelijk dat die naar voren zwaait en tegen de daarvoor geplaatste stoel botst. Hierdoor wordt het risico van letsel of overlijden voor de gebruikers van die stoelen, aanzienlijk verhoogd. Controleer of de hoofdsteun op de juiste manier is afgesteld voor de afzonderlijke passagiers (de bovenkant van de hoofdsteun moet gelijk liggen met de bovenkant van het hoofd).
H3841
Trek de ontgrendelhendel (zie detailtekening) naar achteren. Druk de stoel vervolgens weer terug op de vloer - de vloervergrendelingen moeten ingrijpen in de onderkant van de bank. Zet de rugleuning vervolgens omhoog. Als de rugleuning NIET zonder moeilijkheden omhoog kan worden gezet, mag nooit te veel kracht worden gebruikt. Dit wil namelijk zeggen dat de onderkant van de bank niet geheel in de vloervergrendelingen is bevestigd (N.B.: de bank is zodanig ontworpen dat de rugleuning pas omhoog kan worden bewogen nadat de bank goed op de vloer is vastgemaakt). Nu de onderkant van de bank goed is bevestigd, kan de rugleuning omhoog worden gezet, waarna die in de juiste stand wordt vergrendeld (niet één van de RODE sectoren op de ontgrendelhendels mag zichtbaar zijn als de rugleuning goed is vergrendeld).
62
R
Autogordels Autogordels
AUTOGORDELS
Autogordel-waarschuwingslampje De herinnering voor de autogordels voor de bestuurder en de passagier voorin het voertuig begint te werken zodra het contactslot in de tweede stand is gedraaid en de autogordel van de bestuurder of de passagier voorin het voertuig niet is vergrendeld.
In de meeste landen is het verplicht dat inzittenden voorin en achterin het voertuig autogordels gebruiken. Gebruik van autogordels redt levens. Teneinde maximale bescherming te bieden, moeten deze door de inzittenden altijd worden gebruikt. Beide voorstoelen en alle achterstoelen zijn voorzien van automatische schouder/heupgordels. Door de manier waarop de automatische gordelrollen werken, kunnen gebruikers het bovenste gedeelte van het lichaam blijven bewegen om de verschillende bedieningsknoppen te kunnen bereiken. De autogordel wordt, bij een snelle beweging van het lichaam of bij een noodstop, automatisch vergrendeld.
De zichtbare en hoorbare waarschuwingen die als autogordel-herinnering bedoeld zijn, zijn gebaseerd op de vereisten die gelden binnen afzonderlijke exportgebieden. Het is mogelijk dat ook de gegeven waarschuwingssignalen veranderen. Dit is afhankelijk van het feit of het voertuig stilstaat of dat met het voertuig harder wordt gereden dan een vooraf ingestelde maximum snelheid. Zie HOORBARE WAARSCHUWINGEN, 124.
De voorste autogordels zijn voorzien van een sensor die in de gesp is aangebracht. Hiermee wordt vastgesteld of de gesp goed is vergrendeld.
N.B. Het is mogelijk dat door voorwerpen op de passagiersstoel het autogordel-waarschuwingssysteem wordt geactiveerd.
De voorste autogordelsystemen zijn voorzien van gordelspanners. In combinatie met de airbags vormen de gordelspanners een onderdeel van het aanvullende airbag-veiligheidssysteem (SRS). Zie INLEIDING, 76.
Hoewel dit niet wordt aanbevolen, is het mogelijk om de autogordel-herinneringsfunctie uit te schakelen. Bezoek een Land Rover dealer/geautoriseerd reparatiebedrijf om de functie uit te schakelen of te activeren.
63
L
Autogordels AUTOGORDELS GEBRUIKEN GEDURENDE ZWANGERSCHAP
AUTOGORDELS - VEILIGHEID WAARSCHUWING Door autogordels kunnen levens worden gered. Inzittenden die geen autogordel gebruiken, kunnen bij een botsing in het voertuig worden rondgeslingerd. Ook is het mogelijk dat zij uit het voertuig worden geslingerd. Hoogstwaarschijnlijk zal dit leiden tot zwaardere verwondingen dan als de autogordel op de juiste manier zou zijn gebruikt. Dit kan zelfs de dood tot gevolg hebben.
WAARSCHUWING Breng de autogordel op de juiste plaatsen aan op het lichaam zodat moeder en ongeboren kind op veilige manier goed worden beschermd. Gebruik nooit uitsluitend de heupgordel. Ga ook nooit op de heupgordel zitten terwijl uitsluitend de schoudergordel wordt gebruikt. Beide handelingen zijn buitengewoon gevaarlijk en hierdoor zal het risico van ernstig lichamelijk letsel bij een ongeluk of afremmen in een noodsituatie, aanzienlijk worden vergroot.
Altijd controleren of ALLE inzittenden de autogordels goed hebben vastgemaakt - dit geldt ook voor zelfs de kortste ritten. Het airbag aanvullende veiligheidssysteem (SRS) is zodanig ontworpen dat hierdoor de algehele effectiviteit van de autogordels wordt vergroot. De autogordels worden daardoor niet vervangen. DERHALVE DIENEN ALTIJD AUTOGORDELS TE WORDEN GEBRUIKT. Autogordels zijn zodanig ontworpen dat deze rusten op de botstructuur van het lichaam. De gordels moeten laag over de voorkant van het bekken, of indien van toepassing - over het bekken, de borst en de schouder worden getrokken; het heupgedeelte van de autogordel mag niet op de buikstreek worden geplaatst.
H5157
Plaats de heupgordel comfortabel, onder de maagstreek, op de heupen. Plaats het diagonale gedeelte van de autogordel tussen de borsten en aan de zijkant van de maagstreek. Controleer of de autogordel niet te los zit en niet is verdraaid.
Plaats autogordels NOOIT over harde, scherpe of tere artikelen in de kleding, zoals pennen, sleutels, een bril, etc. Autogordels moeten zodanig worden afgesteld dat deze vrij strak op het lichaam rusten, daar uitsluitend in dat geval de bescherming wordt gegeven waarvoor de autogordels zijn ontworpen. Door een losse autogordel zal de gebruiker veel minder goed worden beschermd.
WAARSCHUWING Plaats nooit voorwerpen tussen uw lichaam en de autogordel met het doel de slag of stoot door een botsing te absorberen. Dit kan zeer gevaarlijk zijn. Ook kan de effectiviteit van de autogordel bij het voorkomen van letsel worden gereduceerd.
Passagiers voorin NOOIT toestaan om de rugleuning van een stoel geheel omlaag te klappen. De autogordel is uitsluitend maximaal effectief als de rugleuning onder een hoek staat van niet meer dan 30 graden ten opzichte van de verticale stand.
64
R
Autogordels VOORSTOEL - AUTOGORDELS
WAARSCHUWING Controleer altijd of de autogordels correct worden gebruikt - wordt een autogordel niet op de juiste manier gebruikt, dan wordt het risico van ernstige verwondingen, of zelfs de dood bij een botsing, aanzienlijk vergroot.
Bevestigen van de autogordels
Autogordels mogen nooit worden gedragen als de banden zijn verdraaid. Ieder autogordelsysteem mag uitsluitend worden gebruikt door één inzittende; het is gevaarlijk om een autogordel rond een kind te plaatsen dat op de schoot van een inzittende wordt meegevoerd. Het is essentieel om het gehele systeem te vervangen nadat dit te lijden heeft gehad van een zware botsing; zelfs als de beschadiging niet duidelijk in het oog springt. Door de gebruiker mogen geen modificaties worden uitgevoerd of toevoegingen worden aangebracht, waardoor - door de autogordel-afstelling - niet langer de speling in de autogordels kan worden opgeheven of waardoor het autogordelsysteem niet langer zodanig kan worden afgesteld dat speling wordt opgeheven.
H3900
Trek de gordel over de schouder en diagonaal over de borst. Zorg ervoor dat de band niet is verdraaid en steek de metalen tong in de gesp die zich het dichtst bij de gebruiker bevindt door een KLIK wordt aangegeven of de gordel goed is bevestigd.
Als de autogordel niet terugloopt en op de statische lengte blijft staan, moet u onmiddellijk het advies inwinnen van uw Land Rover dealer/geautoriseerd reparatiebedrijf.
Stel de autogordel zo af dat speling in de riem wordt opgeheven. Zet de banden NOOIT losser door die van het lichaam af te houden - de autogordel is uitsluitend totaal effectief als die altijd volledig contact maakt met het lichaam. Controleer tevens of de schootgordel zo laag mogelijk over de heupen kan worden geplaatst en of de schoudergordel over de schouder past zonder weg te glijden of druk uit te oefenen op de nek.
Zorg er altijd voor dat de autogordels niet door boenwas, olie en chemicaliën - en speciaal niet door accuzuur - worden vervuild. Gordels kunnen veilig worden gereinigd met een zachte zeep en water. Autogordels moeten worden vervangen als ze gerafeld, vuil of beschadigd zijn. Indien het mogelijk is moeten de autogordels ook worden gebruikt voor het veilig vastzetten van grote artikelen of bagage die op de stoelen worden meegevoerd. Bij een botsing zullen niet-bevestigde artikelen kunnen veranderen in projectielen die ernstige verwondingen kunnen veroorzaken.
WAARSCHUWING Gebruik nooit uitsluitend de heupgordel van een 3-punts gordel. Ga ook nooit op de heupgordel zodat u uitsluitend de schoudergordel kunt gebruiken. Beide handelingen zijn bijzonder gevaarlijk, waardoor het letselrisico aanzienlijk kan worden verhoogd.
65
L
Autogordels Bovenste bevestigingspunt - afstelling
WAARSCHUWING Als de autogordel niet goed is afgesteld, zal de gebruiker bij een botsing minder goed worden beschermd. Voordat u wegrijdt, altijd controleren of de bevestigingspunten in de juiste posities zijn geplaatst en goed in één van de in de hoogte verstelbare standen zijn vergrendeld. De hoogte mag NOOIT worden gewijzigd als het voertuig in beweging is.
De autogordel losmaken Druk de RODE knop op de gesp van de autogordel in. H3803
De hoogte van het bovenste bevestigingspunt van de autogordel kan - ten behoeve van comfort EN veiligheid - voor beide voorstoelen worden gewijzigd. Omlaag duwen (dikke pijl) om de vergrendeling los te zetten. Vervolgens omhoog of omlaag bewegen om de hoogte van het bevestigingspunt te wijzigen. Uit veiligheidsoogpunt moet de autogordel altijd zodanig worden gebruikt dat de band over de schouder is geplaatst. Deze moet zich HALVERWEGE TUSSEN DE HALS EN DE SCHOUDER bevinden. Controleer of de bevestiging in één van de standen is vastgeklikt voordat u gaat rijden. Indien mogelijk moeten passagiers achterin het voertuig altijd zodanig in hun stoel plaatsnemen dat de autogordel over de schouder kan worden aangebracht zonder dat druk wordt uitgeoefend op de nek.
66
R
Autogordels GORDELSPANNERS
AUTOGORDELS VERGRENDELMECHANISME
De gordelspanners worden geactiveerd in combinatie met de airbag-SRS. Hierdoor worden passagiers extra beschermd gedurende een ernstige frontale botsing. Zie HOE DE AIRBAG-SRS WERKT, 77. Door de gordelspanners zullen de autogordels van de voorstoelen automatisch worden teruggetrokken. Hierdoor wordt de speling in de schoot- en schouder-gordels opgeheven, waardoor de voorwaartse beweging van de drager van de autogordel bij een ernstige frontale botsing, zoveel mogelijk wordt beperkt.
Alle autogordels voor de passagiers zijn voorzien van een speciaal vergrendelmechanisme waardoor het plaatsen van kinder-veiligheidssystemen wordt vergemakkelijkt. Met dit mechanisme wordt een kinder-veiligheidssysteem als volgt bevestigd: 1. Bevestig de autogordel aan het kinder-veiligheidssysteem. Dit dient te geschieden in overeenstemming met de instructies van de fabrikant. 2. Steek de metalen tong van de autogordel in het slot en controleer of die tong vastklikt.
Het SRS-waarschuwingslampje (airbag) op de instrumentengroep zal u op de hoogte brengen van eventuele storingen van de gordelspanners.
3. Trek aan het schoudergedeelte van de gordel tot dit geheel naar buiten is getrokken.
Als de gordelspanners zijn geactiveerd, dan zullen inzittenden nog steeds door de autogordels worden beschermd. Deze moeten dus worden gebruikt als het mogelijk is om met het voertuig door te rijden.
4. Laat de gordel teruglopen. Door een klikkend geluid wordt bevestigd dat het mechanisme is geactiveerd. 5. Stel autogordels altijd zodanig af dat eventuele speling in de band wordt opgeheven door de schoudergordel, onmiddellijk boven het kinder-veiligheidssysteem omhoog te trekken.
N.B. De gordelspanners worden geactiveerd bij ernstige botsingen op de voor- en zijkanten van het voertuig en als het voertuig omkantelt.
WAARSCHUWING De gordelspanners zullen slechts één keer kunnen werken. Daarna MOETEN die door een Land Rover dealer/geautoriseerd reparatiebedrijf WORDEN VERVANGEN. Als de gordelspanners niet worden vervangen, gaat dit ten koste van de efficiënte werking van het veiligheidssysteem voorin het voertuig.
6. Ga na of het kinderstoeltje goed strak en stabiel is bevestigd het stoeltje naar voren en naar achteren te bewegen. 7. Als het kinderstoeltje strakker moet worden vastgezet, moet de metalen tong van de autogordel uit de gesp worden verwijderd. Schuif een gedeelte van de schouderband weer terug in de gleuf (daardoor wordt de gordel korter gemaakt). Bevestig de metalen tong vervolgens weer in de gesp (als de gordel goed strak is afgesteld, zal dit enige moeite kosten).
Na iedere botsing moeten de autogordels en de gordelspanners worden gecontroleerd. Zonodig moeten die door een Land Rover dealer/geautoriseerd reparatiebedrijf worden vervangen. Uit veiligheidsoogpunt moeten de voorstoelen en autogordels uitsluitend worden verwijderd of vervangen door een Land Rover dealer/geautoriseerd reparatiebedrijf.
67
L
Autogordels 8. Ga vervolgens opnieuw na of het systeem goed is vastgezet. Als het kinderstoeltje nog steeds te los zit, herhaal dan de bovenstaande procedure en maak de gordel, in gedeelten, korter (en dus strakker). Het kan noodzakelijk zijn om uw gewicht op de stoel te plaatsen (zodat het zitkussen wordt ingedrukt) voordat de autogordel kan worden vastgemaakt.
Als een autogordel niet aan één van deze testen voldoet, onmiddellijk contact opnemen met uw Land Rover dealer/geautoriseerde reparatiebedrijf.
WAARSCHUWING Een autogordel die tekenen vertoont die wijzen op beschadigde banden of waardoor de spanningen en krachten van een ernstige botsing zijn doorstaan, dient altijd te worden vervangen.
Het vergrendelmechanisme wordt uitgeschakeld door de autogordel los te maken en die geheel terug te laten rollen.
N.B. Als het voertuig is geparkeerd op een ondergrond die niet horizontaal is, is het mogelijk dat het autogordel-mechanisme blokkeert. Dit is geen storing. Maak de autogordel voorzichtig los van de bevestiging om die te ontgrendelen.
VERZORGING VAN AUTOGORDELS De gordels moeten regelmatig worden gecontroleerd op tekenen van slijtage, rafelen en sneden. Tevens dient speciale aandacht te worden besteed aan de conditie van de bevestigingspunten en de afstellingen.
Onderhoudsinformatie
WAARSCHUWING
De banden mogen nooit worden gebleekt of gekleurd. Tevens dient te worden voorkomen dat de banden door boenwas, olie of chemicaliën worden vervuild. Zie REINIGEN VAN HET INTERIEUR, 282.
Tracht NOOIT om de gordelspanner en de airbag-SRS te repareren, te vervangen, te modificeren of op andere wijze ondeskundig te behandelen. Ook mogen nooit onderhoudswerkzaamheden worden uitgevoerd. Hetzelfde geldt voor de bedrading in de buurt van de gordelspanner of een SRS-component. Hierdoor kan het systeem worden geactiveerd, waardoor ernstig letsel kan worden veroorzaakt.
Testen van automatische gordelrollen •
•
•
Eerst de autogordel vastmaken, vervolgens de gordel, in de buurt van de gesp, snel en scherp omhoog trekken. De gesp moet goed vergrendeld blijven.
Tevens dient u ALTIJD contact op te nemen met uw Land Rover dealer/geautoriseerd reparatiebedrijf indien:
De autogordel losmaken en de gordel zo ver mogelijk uittrekken. Controleer of uitrollen mogelijk is zonder dat de gordel vastloopt of stopt. Laat de gordel vervolgens GEHEEL terugtrekken. Rol de gordel gedeeltelijk uit. Houd de tongplaat vast en trek de gordel vervolgens snel en scherp naar voren. Het mechanisme moet dan automatisch vergrendelen, zodat de gordel niet verder kan worden uitgerold.
68
•
een airbag is opgeblazen.
•
een gordelspanner is geactiveerd.
•
de voor- of zijkant van het voertuig is beschadigd zelfs als de gordelspanner niet is geactiveerd.
R
Kinder-veiligheidssystemen Kinder-veiligheidssystemen
KINDERSTOELTJES
WAARSCHUWING
De autogordels in uw voertuig zijn ontworpen voor volwassenen en grotere kinderen. Uit veiligheidsoogpunt is het uiterst belangrijk dat alle baby's en kinderen jonger dan 12 jaar plaatsnemen in een kinderstoeltje dat geschikt is voor hun leeftijd en grootte (zie de tabel).
Oorspronkelijke tekst conform ECE R94.01. Extreem risico! Plaats een naar achteren wijzend kinder-veiligheidssysteem niet in een stoel die wordt beschermd door een daarvoor geplaatste airbag!
WAARSCHUWING
Plaats uitsluitend een kinderstoeltje dat is goedgekeurd voor de stoel of zitplaats in uw voertuig waarin dat kinderstoeltje zal worden gebruikt (zie de tabel). Van de instructies voor het plaatsen van het kinderstoeltje die zijn bijgeleverd door de fabrikant, mag niet worden afgeweken.
Als de airbag wordt opgeblazen, is er altijd het risico van ernstig letsel, of doodsrisico. De veiligste plaats voor een kind is in een goed aangebracht kinderstoeltje op één van de achterstoelen.
Uit veiligheidsoogpunt wordt aanbevolen dat kinderen altijd achterin het voertuig worden meegevoerd. Kinderen laten plaatsnemen in de passagiersstoel voorin wordt NIET aanbevolen. Is het echter onvermijdelijk om een kind voorin de auto te laten meerijden, zet de stoel dan geheel naar achteren.
WAARSCHUWING Gebruik nooit een naar voren wijzend kinderstoeltje tot een kind minimaal 9 kg zwaar is en zonder hulp rechtop kan zitten. Tot de leeftijd van 2 jaar, zijn de ruggegraat en nek van een kind nog onvoldoende ontwikkeld om letsel bij een frontale botsing te kunnen weerstaan. Gebruik NOOIT een kinderstoeltje dat aan de rugleuning kan worden gehaakt. Dit soort kinderstoeltje kan niet goed worden vastgemaakt en is dus hoogstwaarschijnlijk ook niet veilig voor uw kind.
Vasthouden van een baby of kind in de armen mag niet worden gezien als vervanging voor een kinder-veiligheidssysteem. Bij een ongeval kan een baby of kind dat in de armen van een inzittende wordt vastgehouden tussen het interieur van het voertuig en die persoon worden verpletterd.
Door het bovenstaande symbool dat op de stijl van de middendeur aan de passagierskant van uw voertuig is vastgemaakt, wordt gewaarschuwd tegen het gebruik van een naar achteren wijzend kinderstoeltje in de voorste passagiersstoel als een passagiersairbag is geplaatst.
69
L
Kinder-veiligheidssystemen Posities van kinderstoeltjes (uitsluitend Europa) In de onderstaande tabel wordt aangegeven in welke mate de afzonderlijke standen van de passagiersstoelen geschikt zijn voor het meevoeren van maximaal 12 jaar oude of 1,5 m lange kinderen nadat het juiste kinderstoeltje is geplaatst. Gewichtscategorie Zoals aangegeven op de verpakking van het kinder-veiligheidssysteem.
Zithoudingen Voorpassagier
Achter/buiten Achter/midden
0 = Tot max. 10 kg (0 - 9 maanden)
U†
U
X
0+ = Tot max. 13 kg (0 - 18 maanden)
U†
U
X
I = 9 - 18 kg (9 maanden - 4 jaar)
UF
U
X
II & III = 15 - 36 kg (4 - 12 jaar)
U
U
X
U = Geschikt voor zogenaamde universele veiligheidssystemen die zijn goedgekeurd voor deze gewichtscatogorie. UF = Geschikt voor naar voren wijzende universele veiligheidssystemen die zijn goedgekeurd voor deze gewichtscategorie. X = De stand van de stoel is niet geschikt voor kinderen in deze gewichtscategorie. † = Plaats nooit een kinder-veiligheidssysteem voor deze gewichtscategorie in de voorste passagiersstoel, tenzij de airbag buiten werking is gesteld. Zie PASSAGIERSAIRBAG DEACTIVERINGSSCHAKELAAR, 82. Voorzichtig: De informatie in de tabel was juist ten tijde van het ter perse gaan. Het is echter mogelijk dat er veranderingen ontstaan in de beschikbaarheid van kinder-veiligheidssystemen. Raadpleeg uw Land Rover dealer/geautoriseerde reparatiebedrijf voor de meest recente aanbevelingen.
Kinder-veiigheidssystemen voor grotere kinderen Is een kind te groot voor een conventioneel kinderstoeltje, maar te klein voor de 3-punt autogordel, dan wordt voor maximum veiligheid een inbouw-kinderstoeltje aanbevolen. Voer eerst nauwkeurig de instructie uit van de fabrikant. Stel vervolgens de autogordel af.
In veel landen wordt bij de wet bepaald hoe en wanneer kinderen in een voertuig moeten worden meegevoerd. Het blijft de verantwoordelijkheid van de bestuurder om te voldoen aan alle bepalingen die van kracht zijn in het land waarin het voertuig wordt gebruikt.
70
R
Kinder-veiligheidssystemen ISOFIX KINDER-VEILIGHEIDSSYSTEMEN
2 onderste (eerste illustratie) en één bovenste bandvormige bevestigingspunten (tweede illustratie) zijn aangebracht in ieder van de zitplaatsen die geschikt zijn voor Isofix kinder-veiligheidssystemen.
Het is mogelijk dat in bepaalde landen voor uw voertuig goedgekeurde kinder-veiligheidssystemen worden verkocht die voldoen aan de ISO-vereisten en bepalingen. Er zijn verschillen tussen deze veiligheidssystemen en conventionele kinderstoeltjes, waardoor bevestigingsstangen in de stoel waarin het kinderstoeltje wordt gebruikt moeten worden aangebracht die geschikt zijn voor de ISOFIX vergrendelingen.
H4229
N.B. Als een bovenste bevestigingspunt is aangebracht, dient altijd te worden gecontroleerd of dit op de juiste manier is bevestigd en vastgezet zodat uw kind zo goed mogelijk wordt beschermd.
WAARSCHUWING Tracht nooit ISOFIX veiligheidssystemen aan te brengen op de middelste zitplaats. De bevestigingsstangen zijn niet zodanig ontworpen dat daaraan een ISOFIX kinder-veiligheidssysteem kan worden vastgemaakt.
H4228
Beide buitenste zitplaatsen van de achterste rij zitplaatsen (tweede rij) in uw voertuig zijn zodanig uitgevoerd dat deze geschikt zijn voor ISOFIX veiligheidssystemen.
71
L
Kinder-veiligheidssystemen ISOFIX kinder-veiligheidssystemen plaatsen ISOFIX kinder-veiligheidssystemen mogen uitsluitend worden aangebracht in de buitenste twee zitplaatsen van de tweede rij zitplaatsen. Doordat in het frame van de achterbank bevestigingsstangen zijn ingebouwd (zie pijl in eerste illustratie op vorige pagina) kunnen de ISOFIX veiligheidssystemen uitsluitend goed worden bevestigd op deze zitplaatsen.
Nadat het ISOFIX veiligheidssysteem is geplaatst, wordt aanbevolen de bevestiging te testen voordat het systeem door een kind wordt gebruikt. Tracht het bevestigingssysteem heen en weer te draaien en dit van de zitplaats te trekken. Controleer vervolgens of de bevestigingen goed vastzitten.
WAARSCHUWING Als het veiligheidssysteem onjuist is bevestigd is het zeer goed mogelijk dat het kind gedurende een noodstop of botsing ernstig wordt gewond.
Tevens zijn op de achterkant van de zitplaatsen achterin het voertuig twee aan een band bevestigde bevestigingsstangen geplaatst waarmee de bevestigingsbanden van een kinder-veiligheidssysteem kunnen worden vastgemaakt (zie tweede illustratie op vorige pagina).
Bevestigingspunten voor kinder-veiligheidssystemen zijn zodanig ontworpen dat daardoor de krachten worden geabsorbeerd die worden uitgeoefend door op de juiste manier geplaatste kinder-veiligheidssystemen. Onder geen enkele omstandigheid mogen deze worden gebruikt voor autogordels van volwassenen, harnassen of voor het bevestigen van andere artikelen of uitrusting in het voertuig.
Als een bovenste bevestigingspunt is aangebracht, dient altijd te worden gecontroleerd of dit op de juiste manier is bevestigd en vastgezet zodat uw kind zo goed mogelijk wordt beschermd. Bij het plaatsen van ISOFIX kinder-veiligheidssystemen mag nooit worden afgeweken van de instructies van de fabrikant van het systeem. Gewichtscategorie Zoals aangegeven op de verpakking.
Zithoudingen Voorpassagier
Achter/buiten
Achter/midden
0 = Tot max. 10 kg (0 - 9 maanden)
X
ISO
X
I = 9 - 18 kg (9 maanden - 4 jaar)
X
ISO
X
ISO = Geschikt voor zogenaamde "ISOFIX" veiligheidssystemen die zijn goedgekeurd voor deze gewichtscatogorie. X = Stoel niet geschikt voor "ISOFIX" kinderstoeltjes. Groep 0 - Britax Cosy-Tot Isofix/Römer Babysafe Isofix kinderstoeltje. Groep I - Britax/Römer Duo Plus Isofix kinderstoeltje.
72
R
Kinder-veiligheidssystemen BEVESTIGINGSBANDEN BEVESTIGINGSPUNTEN (uitsluitend Australië)
Op de achterstoelen kunnen maximaal drie kinderstoeltjes worden geplaatst van het type waarvoor bevestigingspunten van de bevestigingsbanden moeten worden gebruikt.
WAARSCHUWING
Er zijn drie bevestigingspunten voor de bevestigingsbanden. Aan deze bevestigingspunten moeten de bevestigingsbanden voor de kinderstoeltjes of kinder-veiligheidssystemen worden vastgemaakt.
Bevestigingspunten voor kinder-veiligheidssystemen zijn zodanig ontworpen dat daardoor de krachten worden geabsorbeerd die worden uitgeoefend door op de juiste manier geplaatste kinder-veiligheidssystemen. Onder geen enkele omstandigheid mogen deze worden gebruikt voor autogordels van volwassenen, harnassen of voor het bevestigen van andere artikelen of uitrusting in het voertuig.
Op de achterkant van de tweede rij zitplaatsen zijn twee bevestigingspunten aangebracht. Deze moeten worden gebruikt voor de twee buitenste zitplaatsen. Een derde enkelvoudig bevestigingspunt in het vloerpaneel achter de middelste achterstoel wordt gebruikt voor het bevestigen van de bevestigingsband van het kinderstoeltje in de middelste stoel. Verwijder het cirkelvormige plaatje met een kleine schroevendraaier zodat het bevestigingspunt van het kinderstoeltje kan worden bereikt (zie linker inzet).
H4621
73
L
Kinder-veiligheidssystemen Bevestigingsbanden aanbrengen 1. Bevestig het kinder-veiligheidssysteem in de juiste positie in één van de zitplaatsen achterin (2e rij).
FRONT OF VEHICLE
2. Schuif de bevestigingsband over de achterkant van de zitplaats en onder de onderkant van de hoofdsteun. 3. Bevestig de klem aan het uiteinde van de bevestigingsband aan het bevestigingspunt op de achterkant van de zitplaats (of in het geval van de middelste zitplaats, aan het bevestigingspunt in het vloerpaneel achter de middelste achterstoel). Let op de oriëntatie van de haak van de band ten opzichte van de voorkant van het voertuig. 4. Zet de bevestigingsband, in overeenstemming met de instructies van de fabrikant, zodanig vast dat alle speling in de band wordt opgeheven.
WAARSCHUWING De bevestigingsbanden moeten altijd in overeenstemming met de instructies van de fabrikant van het kinderstoeltje of kinder-veiligheidssysteem, worden vastgemaakt. FRONT OF VEHICLE
Bij het vastmaken van een kinderstoeltje of kinder-veiligheidssysteem moet de bevestigingsband altijd over de bovenkant van de rugleuning en onder de onderkant van de hoofdsteun worden geplaatst. Als een kinderstoeltje of kinder-veiligheidssysteem in de middelste zitplaats moet worden bevestigd, moet de armleuning worden weggeklapt (in de stoel).
H6702K
74
R
Kinder-veiligheidssystemen KINDERBEVEILIGING CONTROLELIJSTEN
ISOFIX kinder-veiligheidssystemen Iedere keer dat een kind in het voertuig wordt meegevoerd, moet de controlelijst worden nagegaan:
Non-ISOFIX kinder-veiligheidssystemen Iedere keer dat een kind in het voertuig wordt meegevoerd, moet de controlelijst worden nagegaan:
•
Maak de bovenste bevestigingsband altijd vast als het ISOFIX stoeltje wordt geplaatst.
•
Wijk niet af van de instructies van de fabrikant van het veiligheidssysteem.
•
•
Wijk niet af van de instructies die zijn bijgeleverd bij het kinderstoeltje.
Gebruik altijd het juiste kinder-veiligheidssysteem. Ook moeten harnassen vóór iedere rit worden afgesteld.
•
•
Trek altijd aan het ISOFIX stoeltje zodat u er zeker van bent dat de onderste bevestigingspunten goed vastzitten.
Zorg ervoor dat een kind niet in dikke kleding is gekleed. Plaats ook nooit voorwerpen tussen het kind en het veiligheidssysteem.
•
Gebruik altijd het juiste kinder-veiligheidssysteem. Ook moeten de harnassen vóór iedere rit worden afgesteld.
•
Controleer regelmatig of een kinderstoeltje nog goed past en vervang kinderstoeltjes of gordelbanden die tekenen vertonen die wijzen op slijtage.
•
Controleer of een kind het juiste gewicht heeft voor het kinderstoeltje.
•
Zorg ervoor dat een kind niet in dikke kleding is gekleed. Plaats ook nooit voorwerpen tussen het kind en het veiligheidssysteem.
•
Controleer regelmatig of een kinderstoeltje nog goed past en vervang kinderstoeltjes en gordelbanden die tekenen vertonen die wijzen op slijtage.
•
Geen enkel kinderstoeltje is geheel kindbestendig. Leer kinderen om nooit met de gesp of het harnas te spelen.
•
Controleer of alle speling in de autogordel voor volwassenen is opgeheven.
•
Geen enkel kinderstoeltje is geheel kindbestendig. Leer een kind om nooit met de gesp of het harnas te spelen.
•
Laat kinderen nooit onbewaakt in het voertuig achter.
•
Activeer de kindersloten achterin het voertuig. Zie KINDERSLOTEN, 49.
•
•
Zorg ervoor dat een kind het voertuig niet verlaat aan de kant waar zich het verkeer bevindt.
Laat kinderen nooit onbewaakt in het voertuig achter.
•
Activeer de kindersloten achterin het voertuig. Zie KINDERSLOTEN, 49.
Geef kinderen een goed voorbeeld - gebruik altijd uw autogordel.
•
Zorg ervoor dat een kind het voertuig niet verlaat aan de kant waar zich het verkeer bevindt.
•
Geef kinderen een goed voorbeeld - gebruik altijd uw autogordel.
•
75
L
Airbags Airbags
INLEIDING
LAN0444G
WAARSCHUWING
WAARSCHUWING
De airbag is een AANVULLEND veiligheidssysteem waardoor gedurende een ernstige botsing uitsluitend extra bescherming wordt gegeven hierdoor wordt de noodzakelijkheid voor het gebruiken van een autogordel NIET opgeheven. Teneinde het risico van ernstig letsel of dodelijke verwondingen bij een botsing zo veel mogelijk te verminderen, moeten door alle inzittenden in alle zitplaatsen, inclusief de bestuurder, altijd de autogordels worden gebruikt. Dit heeft niets te maken met het feit of die zitplaats eventueel nog verder wordt beschermd door een airbag. Door een opgeblazen airbag kunnen schuurplekken op het gelaat en andere verwondingen worden veroorzaakt. Het risico van verwondingen kan zo laag mogelijk worden gehouden door ervoor te zorgen dat de personen die plaatsnemen in de voorstoel, hun autogordels gebruiken. Ook moeten dergelijke inzittenden de juiste houding aannemen terwijl de stoel zo ver mogelijk naar achteren wordt geplaatst.
Tussen de zijkant van het voertuig, het hoofd en het lichaam moet altijd een ruimte aanwezig zijn zodat de hoofdairbags en in de stoelen geplaatste zij-airbags zonder belemmeringen kunnen worden opgeblazen. Leun NOOIT uit het raam.
Het airbag SRS-systeem bestaat uit een airbag waardoor de knieën van de bestuurder worden beschermd, airbags voor de voorkant van het lichaam, in de stoel geplaatste zij-airbags, hoofdairbags voor de inzittende voorin het voertuig en hoofdairbags voor de passagiers in de buitenste zitplaatsen van de achterbank (zie illustratie voor airbag-posities). Deze worden aangegeven door het woord "AIRBAG" op de afwerking.
76
R
Airbags Mits de inzittenden op de juiste manier hebben plaatsgenomen en de autogordels worden gebruikt; zullen door de airbags de borst, het gelaat en de benen van de bestuurder en de passagier voorin het voertuig worden beschermd bij een ernstige frontale botsing.
Airbag-SRS - waarschuwingslampje Door een waarschuwingslampje in het instrumentenpaneel zult u op de hoogte worden gebracht van eventuele storingen in de airbag-SRS. De airbag-SRS dient, als de volgende symptomen worden geconstateerd, altijd te worden gecontroleerd door een Land Rover dealer/geautoriseerd reparatiebedrijf:
Bij een ernstige botsing op de zijkant van het voertuig leveren airbags aanvullende bescherming voor de zijkant van het hoofd en het lichaam van inzittenden voorin het voertuig tegenover het inslagpunt en wordt ook de zijkant van het hoofd tegenover het inslagpunt beschermd van passagiers in de buitenste zitplaatsen van de achterbank. N.B. Het opblazen en leeglopen van de voorin het voertuig en in de stoelen geplaatste zij-airbags geschiedt zeer snel. Hierdoor wordt dus geen bescherming geboden tegen botsingen die eventueel nog kunnen plaatsvinden. Hoofdairbags lopen trager leeg en bieden dus enige bescherming tegen botsingen die eventueel nog kunnen plaatsvinden.
•
Als het waarschuwingslampje niet brandt wanneer het contactslot in de tweede stand wordt gedraaid.
•
Het waarschuwingslampje gaat binnen vier seconden niet uit nadat het contact in de tweede stand is gedraaid.
•
Het waarschuwingslampje gaat branden nadat de motor is gestart of terwijl met het voertuig wordt gereden.
Als het contactslot in de tweede stand wordt gedraaid, wordt de gereedheid van de elektrische circuits van het systeem gecontroleerd door de diagnostische regeleenheid. De volgende elementen van het systeem worden gecontroleerd:
HOE DE AIRBAG-SRS WERKT
•
SRS-waarschuwingslampje.
•
Spiraalcassette
•
Airbagmodules
•
Gordelspanners
•
Airbag - diagnose-regeleenheid
•
Botssensors
•
Airbag - kabelbomen
•
Inzittende-sensor
airbags al dan niet dienen te worden geactiveerd.
Bij een botsing zal door de airbag-regeleenheid de mate van vertraging of acceleratie veroorzaakt door de botsing worden geregistreerd teneinde vast te stellen of de
77
L
Airbags De werking van de airbag-SRS is afhankelijk van veranderingen in de snelheid waarmee de passagiersruimte van het voertuig beweegt als gevolg van een botsing. De omstandigheden die bij verschillende soorten botsingen een rol spelen (de snelheid van het voertuig, de hoek waaronder de botsing plaatsvindt en bijvoorbeeld het type en de massa van het voorwerp waarmee het voertuig in contact komt), kunnen aanzienlijk van elkaar afwijken en hierdoor zal de mate van acceleratie of deceleratie worden beïnvloed.
Voorste airbag - activering
N.B. De airbag-SRS is niet zodanig ontworpen dat die gaat werken als resultaat van:
• •
botsingen achterop het voertuig.
•
minder zware botsingen op de zijkant van het voertuig.
• • •
Ongevallen waarbij het voertuig omkantelt.
H3985
Afhankelijk van de ernst van de frontale botsing zullen de voorste airbags in twee fasen worden geactiveerd:
minder zware botsingen op de voorkant van het voertuig.
zwaar afremmen. over hobbels en gaten in de weg rijden.
Hieruit volgt dus dat belangrijke oppervlakte-schade kan ontstaan zonder dat de airbags worden opgeblazen. Het is dus ook mogelijk dat bij relatief weinig structurele schade de airbags toch gaan werken.
•
Bij een niet te serieuze frontale botsing, worden de airbags voldoende opgeblazen om de passagiers voorin het voertuig te beschermen en letselrisico te verminderen.
•
Bij een ernstige frontale botsing worden de airbags geheel opgeblazen en geven daardoor maximale bescherming.
Airbags worden binnen milliseconden opgeblazen en dit geschiedt met een zeer grote kracht en gaat vergezeld van een luid lawaai. De bewegingsmogelijkheid van de voorstoelen wordt door de opgeblazen airbag en het autogordel-systeem beperkt, waardoor het risico van letsel aan het hoofd en het bovenste gedeelte van de romp, wordt gereduceerd. Bij een ernstige frontale botsing zullen zowel de voorste airbags als de airbag voor de kniebescherming van de bestuurder worden opgeblazen. Bij een zware botsing op de zijkant van het voertuig zullen uitsluitend de zij- en hoofdairbag aan die kant van het voertuig worden opgeblazen.
78
R
Airbags Er kan echter ook sprake zijn van situaties waarbij één stel zij- en alle stellen voorste airbags tegelijkertijd worden opgeblazen, of waarbij door de voorste airbags en de zij-airbags afzonderlijk wordt gereageerd als gevolg van een tweede botsing die plaatsvindt enige tijd nadat de aanvankelijke botsing heeft plaatsgevonden.
Zij-airbags zijn zo ontworpen dat hierdoor de thorax van het torso wordt beschermd. Die airbags worden uitsluitend geactiveerd bij zeer zware op de zijkant van het voertuig plaatsvindende botsingen. Deze zullen NIET worden opgeblazen als gevolg van uitsluitend botsingen op de voor- of achterkant van het voertuig.
In stoelen geplaatste zij-airbags
Bij een ernstige botsing op de zijkant van het voertuig zullen de airbags aan de kant van het voertuig waarop de botsing plaatsvindt, snel opgeblazen vanuit de zijkant van de rugleuning. Daardoor ontstaat een luchtkussen tussen de inzittenden voorin en de zijkant van het voertuig. De airbags aan de andere kant (onbeschadigde kant) van het voertuig worden niet opgeblazen.
WAARSCHUWING Tussen de zijkant van het voertuig, het hoofd en het lichaam moet altijd een ruimte aanwezig zijn zodat de hoofdairbags en in de stoelen geplaatste zij-airbags zonder belemmeringen kunnen worden opgeblazen.
H6684R
79
L
Airbags Hoofdairbags
WAARSCHUWING Door het activeren van een airbag komt stof vrij. Dit stof kan moeilijkheden veroorzaken voor astmapatiënten of andere inzittenden met ademhalingsproblemen. Nadat een airbag is geactiveerd, dient iedere inzittende van het voertuig die last heeft van ademhalingsproblemen, het voertuig zo snel mogelijk te verlaten, of zo veel mogelijk frisse lucht binnen te laten door de ramen of deuren geheel te openen.
WAARSCHUWING De hoofdairbags kunnen uitsluitend op de juiste manier worden opgeblazen als de hemelbekleding en de bekleding van de 'A'-stijl niet zijn beschadigd en juist zijn geplaatst. Een beschadigde of verdachte bevestiging dient door een Land Rover dealer/geautoriseerd reparatiebedrijf te worden onderzocht.
Nadat de airbag is opgeblazen zijn sommige componenten van de airbag-SRS, heet - NOOIT aanraken voordat deze zijn afgekoeld.
Hoofdairbags zijn zodanig ontworpen dat het hoofd uitsluitend wordt beschermd tegen de gevolgen van ernstige botsingen op de zijkant van het voertuig. Zij-airbags zullen NIET worden opgeblazen als gevolg van uitsluitend botsingen op de voor- of achterkant van het voertuig.
Zelfs als een airbag-SRS is geplaatst, moeten toch ALTIJD autogordels worden gebruikt omdat:
De hoofdairbag-modules zijn boven de deuren en achter de hemelbekleding en de bekleding van de 'A'-stijl geplaatst. Bij een ernstige botsing op de zijkant van het voertuig wordt de airbag terwijl die wordt opgeblazen, van achter de hemelbekleding en de bekleding van de 'A'-stijl naar buiten geduwd. De hoofdairbag blijft langer opgeblazen dan de andere airbags. Daardoor wordt het hoofd extra beschermd tegen de gevolgen van een eventuele secundaire botsing.
•
Een airbag zal uitsluitend extra bescherming bieden bij bepaalde soorten frontale botsingen. Geen ENKELE bescherming wordt gegeven tegen de gevolgen van botsingen op de achterkant van het voertuig of minder harde frontale botsingen.
•
Het opblazen en leeglopen geschiedt binnen milliseconden. Derhalve worden de inzittenden niet beschermd tegen de gevolgen van secundaire botsingen die gedurende kettingbotsingen kunnen optreden.
Aanpassingen gericht op mindervalide personen Als ten behoeve van mindervalide inzittenden het voertuig moet worden gemodificeerd, dan dient contact te worden opgenomen met een Land Rover dealer/geautoriseerd reparatiebedrijf voordat modificaties worden uitgevoerd.
Gevolgen van activering Als een airbag wordt opgeblazen komt ook een fijn poeder vrij. Dit wijst niet op een storing. Door het poeder kan de huid echter worden geïrriteerd. Dit dient dus met royale hoeveelheden water uit de ogen, eventuele sneden of schaafplekken te worden verwijderd. Na activering zullen de voor- en zij-airbags onmiddellijk leeglopen (de hoofdairbags lopen langzamer leeg). Hierdoor ontstaat een geleidelijk dempend effect waardoor de inzittende wordt beschermd terwijl tevens het zicht van de bestuurder in voorwaartse richting niet wordt belemmerd.
80
R
Airbags Teneinde er zeker van te kunnen zijn dat de airbags op de juiste manier worden geactiveerd is het essentieel dat nooit obstakels worden geplaatst tussen een airbag en de inzittende die daardoor dient te worden beschermd.
Belemmering van de airbags
WAARSCHUWING De werking van de airbags mag door passagiers nooit onmogelijk worden gemaakt door de voeten, knieën of andere lichaamsdelen of voorwerpen in contact te brengen met een airbagmodule. Ook mogen deze lichaamsdelen etc. niet in de buurt van een airbagmodule worden geplaatst.
Hieronder volgen voorbeelden van het soort obstakels waardoor de juiste werking van de airbag negatief kan worden beïnvloed of waardoor de persoonlijke veiligheid in gevaar kan worden gebracht als de airbag wordt opgeblazen:
Voorwerpen (inclusief accessoires) mogen nooit op of in de buurt van een airbag-module worden aangebracht. Dergelijke voorwerpen kunnen problemen veroorzaken met het opblazen van de airbag, terwijl het ook mogelijk is dat - als de airbag wordt opgeblazen - dergelijke voorwerpen veranderen in projectielen, waardoor inzittenden kunnen worden verwond.
•
Accessoires die zijn bevestigd aan het deksel van een airbag of dit deksel verbergen, inclusief de hemelbekleding, de afwerking van de 'A'- en 'B/C'-stijl, de rugleuningen van de voorstoelen en het onderste gedeelte van het dashboard aan de bestuurderskant.
•
Losse handbagage of andere voorwerpen die op het deksel van de airbag zijn geplaatst.
•
Voeten, knieën of andere lichaamsdelen als deze contact maken met of zich dicht in de buurt bevinden van een airbag-deksel.
•
Het hoofd, de armen of andere lichaamsdelen waardoor de in een stoel geplaatste airbag wordt aangeraakt of die zich dicht in de buurt van die airbags bevinden.
•
Kledingstukken die van de handgreep die aan de hemelbekleding is bevestigd, omlaag hangen.
•
Kledingstukken of kussens die over het gedeelte van de voorstoel zijn geplaatst dat de airbag bevat.
Leg uw arm nooit op een airbag-deksel, daar door een geactiveerde airbag ernstige breuken of andere verwondingen kunnen worden veroorzaakt. Door voorste passagiersstoel is voorzien van een kniebeschermer waardoor de knieën bij een botsing worden beschermd. De kniebeschermer mag niet worden gemodificeerd en ook mag daarop of daarachter geen uitrusting worden gemonteerd.
A
B/C
D
LAN0445G
N.B. In de illustratie worden de posities aangegeven van de airbags ten opzichte van de 'A'-, 'B/C'- en 'D'-stijl.
81
L
Airbags •
PASSAGIERSAIRBAG DEACTIVERINGSSCHAKELAAR
Plaats nooit niet-goedgekeurde stoelhoezen of als accessoire te plaatsen stoelhoezen op een voorstoel. Dit geldt vooral voor stoelhoezen die niet speciaal zijn ontworpen voor in de stoel geplaatste zij-airbags. In twijfelgevallen altijd het advies inwinnen van uw Land Rover dealer/geautoriseerde reparatiebedrijf.
Voorzichtig: Als een niet goedgekeurd telefoonsysteem zal worden geplaatst, dient u te controleren of de installateur op de hoogte is van het SRS-systeem. N.B. Niet-geautoriseerde modificatie van het voertuig of onderdelen kan tot gevolg hebben dat de voertuiggarantie komt te vervallen.
LAN0498G
Als het onvermijdelijk is om een kinder-veiligheidssysteem in de voorste passagiersstoel te plaatsen, moet de airbag eerst worden uitgeschakeld met de schakelaar op het uiteinde van het instrumentenpaneel aan de passagierskant. De schakelaar kan uitsluitend worden bereikt nadat de passagiersdeur is geopend. Deze schakelaar wordt bediend met de contactsleutel. Als voorin het voertuig een kinder-veiligheidssysteem wordt gebruikt, moet worden gecontroleerd of de schakelaar op "UIT" is gezet.
82
R
Airbags Indicator van de operationele status
Airbag uitgeschakeld
H6037G
Als een kinder-veiligheidssysteem wordt aangebracht op de voorste passagiersstoel, moet de airbag-deactiveringsschakelaar met de contactsleutel op "UIT" (OFF) worden gezet. Controleer of, wanneer het contactslot in de tweede stand is gedraaid, de statusindicator van het hooggeplaatste bedieningspaneel is verlicht. Hierdoor wordt aangegeven dat de passagiersairbag niet kan worden gebruikt.
LAN0499G
De statusindicator van de passagiersairbag in het hooggeplaatste bedieningspaneel gaat branden als de deactiveringsschakelaar van de passagiersairbag op "UIT" is gezet. Hierdoor wordt de passagiersairbag uitgeschakeld.
Als het airbag SRS-waarschuwingslampje in de instrumentengroep ononderbroken blijft branden, dan wil dat zeggen dat in het systeem een storing is opgetreden. Zie Waarschuwingslampjes, 119. Verwijder het kinder-veiligheidssysteem uit de voorstoel en win het advies in van uw Land Rover dealer/geautoriseerd reparatiebedrijf.
Nadat de airbag is uitgeschakeld gaat het lampje pas weer branden nadat het contactslot in de tweede stand is gedraaid.
WAARSCHUWING Als de status van de airbag door middel van de statusindicator wordt gecontroleerd, moet het contactslot altijd in de tweede stand staan.
WAARSCHUWING Als de status van de airbag door middel van de statusindicator wordt gecontroleerd, moet het contactslot altijd in de tweede stand staan. Teneinde letselrisico te vermijden, mag een kinder-veiligheidssysteem nooit voorin het voertuig worden meegevoerd, tenzij de passagiersairbag uit is geschakeld.
83
L
Airbags ONDERHOUDSINFORMATIE
Airbag aangezet
WAARSCHUWING Tracht NOOIT om de airbag-SRS te repareren, te vervangen, te modificeren of op andere wijze ondeskundig te behandelen. Ook mogen nooit onderhoudswerkzaamheden worden uitgevoerd. Hetzelfde geldt voor de bedrading in de buurt van SRS-componenten. Hierdoor kan het systeem worden geactiveerd, waardoor ernstig letsel kan worden veroorzaakt. Iedere zichtbare beschadiging van SRS-componenten of deksels - zoals scheuren, brandplekken, gaten, beschadiging veroorzaakt door chemicaliën en/of reinigingsmiddelen, of eerdere schade veroorzaakt door ongevallen, etc. hoe dan ook veroorzaakt, kan tot gevolg hebben dat de SRS-module(s) niet goed functioneert(eren). Controleer of eventueel beschadigde componenten door een Land Rover dealer/geautoriseerd reparatiebedrijf worden gerepareerd of vervangen.
H6038G
Als een volwassene plaatsneemt in de voorste passagiersstoel van uw voertuig, dient u ervoor te zorgen dat de annuleringsschakelaar voor de airbag weer op "ON" (AAN) wordt gezet. Hierdoor wordt gegarandeerd dat de airbag, bij een botsing, werkt zoals bedoeld.
Neem ALTIJD contact op met uw Land Rover dealer/geautoriseerde reparatiebedrijf, als:
Controleer of, wanneer het contactslot in de tweede stand is gedraaid, de statusindicator van het hooggeplaatste bedieningspaneel niet is verlicht. Hierdoor wordt aangegeven dat de passagiersairbag kan worden gebruikt.
WAARSCHUWING Om er zeker van te zijn dat het veiligheidssysteem voor volwassenen functioneert zoals is bedoeld, moet worden gecontroleerd of de passagiersairbag aan is gezet.
•
een airbag wordt opgeblazen.
•
de voor- of zijkant van het voertuig is beschadigd zelfs als de airbag niet is opgeblazen.
•
in enig deel van het deksel van de airbagmodule tekenen worden aangetroffen die wijzen op beschadiging of scheurvorming.
Voorzichtig: De componenten van de airbag-SRS zijn gevoelig voor elektrische of fysieke storing waardoor het systeem makkelijk kan worden beschadigd. Ook is het mogelijk dat de airbag onverwacht wordt geactiveerd.
De veiligste plaats in uw voertuig voor uw kind is op de achterbank.
84
R
Airbags Afdanken van voertuigen Als u uw voertuig verkoopt, zorg er dan voor dat de nieuwe eigenaar op de hoogte wordt gebracht van het feit dat een airbag-SRS systeem is geplaatst.
WAARSCHUWING Voor uw eigen veiligheid wordt derhalve aanbevolen dat u de hulp inroept van een Land Rover dealer/geautoriseerd reparatiebedrijf voor het uitvoeren van de volgende werkzaamheden: •
Het verwijderen of repareren van bedrading of componenten in de buurt van SRS-componenten inclusief het stuurwiel, de stuurkolom, de voorstoelen, de hemelbekleding, het instrumentenpaneel en het dashboard-paneel.
•
Het plaatsen van elektronische uitrusting zoals een mobiele telefoon, een radiozender/ontvanger, of een geluidssysteem.
•
Modificaties aan de voor- of zijkant van het voertuig, inclusief de bumper en het chassis.
•
Bevestiging van accessoires op de voor- of zijkant van het voertuig.
Als uw voertuig wordt afgedankt en tot schroot verwerkt zijn: niet-opgeblazen airbags zijn potentieel zeer gevaarlijk. Deze moeten door deskundig personeel op veilige wijze en onder zorgvuldige gecontroleerde omstandigheden, worden opgeblazen voordat het voertuig tot schroot wordt verwerkt.
85
L
Stuurkolom Stuurkolom
STUURWIEL - AFSTELLEN
STUURWIELSTAND - GEHEUGEN De uiteindelijke stand van het stuurwiel kan in het geheugen worden opgeslagen. Het geheugen bevat ook een referentie van de contactsleutel die werd gebruikt toen de stand van het stuurwiel werd ingesteld.
WAARSCHUWING Het stuurwiel NOOIT afstellen als het voertuig in beweging is. Dit is bijzonder gevaarlijk.
De volgende keer dat die bepaalde sleutel wordt gebruikt worden de opgeslagen instellingen geactiveerd die behoren bij die sleutel. Op deze manier kunnen verschillende stuurwielinstellingen voor meerdere sleutels worden opgeslagen zodat meer dan één bestuurder makkelijk de voor hem of haar optimale rijpositie kan instellen. N.B. Op voertuigen met geheugenfaciliteit voor de bestuurdersstoel kunnen maximaal drie verschillende stuurkolomstanden worden opgeslagen en teruggeroepen. Zie BESTUURDERSSTOEL - GEHEUGEN, 57. Als het contact wordt uitgezet, gaat de stuurkolom omhoog naar de hoogste stand. Daardoor krijgt de bestuurder meer bewegingsvrijheid bij in- en uitstappen. Als de stuurkolom vervolgens in een andere stand wordt gezet kan deze nieuwe stand inclusief de huidige stand van de stoel en de spiegels - in plaats van de eerder opgeslagen instellingen, in het geheugen worden opgeslagen.
H6553G
1. Druk op de geheugen-opslagknop (M) op de zijkant van de stoel-schakelaargroep.
De stand van het stuurwiel kan, met de hendel, in vier richtingen worden aangepast aan uw rijpositie.
2. De geheugen-programmeertoets (1, 2 of 3), die overeenkomt met de huidige stoelpositie, moet binnen 7 seconden worden ingedrukt.
Beweeg de hendel, terwijl het voertuig stilstaat, omhoog of omlaag om de hoogte van het stuurwiel af te stellen.
De nieuwe instellingen worden nu onder de gekozen geheugen-instelknop opgeslagen.
Beweeg de hendel naar voren of naar achteren om de afstand tussen het stuurwiel en het lichaam van de bestuurder te vergroten of te verkleinen.
Zie BESTUURDERSSTOEL - GEHEUGEN, 57.
86
R
Deurspiegels Deurspiegels
DEURSPIEGELS
Als de spiegels vervolgens in een andere stand worden gezet kunnen de nieuwe stand inclusief de huidige stand van de stoel en de stuurkolom - in plaats van de eerder opgeslagen instellingen, in het geheugen worden opgeslagen.
Voorzichtig: Het is mogelijk dat objecten die via de deurspiegel worden waargenomen, zich op een grotere afstand lijken te bevinden dan in feite het geval is. Spiegel(s) afstellen
1. Druk op de geheugen-opslagknop (M) op de zijkant van de stoel-schakelaargroep.
1
2. De geheugen-programmeertoets (1, 2 of 3), die overeenkomt met de huidige stoelpositie, moet binnen 7 seconden worden ingedrukt.
2
De nieuwe instellingen worden nu onder de gekozen geheugen-instelknop opgeslagen. Spiegelhuis wegklappen
H3868
•
Beweeg de onderste bedieningsknop (2) naar links of naar rechts teneinde de linker of rechter deurspiegel te kiezen.
•
Druk op de juiste pijl op de spiegel-stelknop (1), nadat het contactslot in de tweede stand is gezet, zodat het glas van de spiegel omhoog/omlaag, naar links of naar rechts wordt gekanteld.
H3926
De deurspiegels zijn voorzien van integrale verwarmingselementen waardoor ijs of condensatie van het spiegelglas wordt verwijderd. Deze zullen automatisch gaan werken zodra het contactslot in de tweede stand wordt gedraaid. Dit is afhankelijk van de buitentemperatuur .
De deurspiegels zijn zo ontworpen dat die bij een slag of stoot naar voren of naar achteren kunnen klappen. Deze spiegels kunnen ook naar de zijramen worden geklapt en staan dan in een "ruststand"-positie zodat het voertuig ook door smallere openingen kan rijden. Spiegels met handbediening: Op sommige modellen kan deze handeling met de hand worden uitgevoerd door de spiegelhuizen naar de zijramen toe te duwen en die dan terug te trekken in de normale (uitgeklapte) stand.
N.B. Op voertuigen met geheugen voor de bestuurdersstoel kunnen maximaal drie verschillende standen voor de deurspiegels worden opgeslagen en teruggeroepen. Zie BESTUURDERSSTOEL - GEHEUGEN, 57.
87
L
Deurspiegels Automatisch omlaag kantelen van spiegel Voertuigen met een bestuurdersstoel met geheugen beschikken ook over een in het geheugen opgeslagen functie waardoor de spiegel aan de stoepkant omlaag kantelt zodra de achteruitversnelling wordt gekozen, waardoor de bestuurder goed zicht heeft op de stoeprand. Deze faciliteit is uitsluitend beschikbaar als de spiegelselectietoets ('2') op de bestuurderskant is ingesteld. Automatische diminstallatie De spiegels van sommige modellen zijn voorzien van een elektrochromatische dimfunctie. De spiegel wordt automatisch gedimd waardoor de schittering van de koplampen van achterop komend verkeer, 's nachts, wordt gereduceerd.
1
2
H6551L
Elektrisch systeem - werking: Door de knop voor het wegklappen van de spiegel (1) éénmaal in te drukken, worden de spiegels tegen de zijramen geklapt. Nogmaals indrukken om de spiegels weer in de oorspronkelijke stand te zetten. Als één van de spiegels onopzettelijk uit de juiste stand wordt gestoten (m.a.w. als één spiegel is uitgeklapt en de andere niet), moeten de spiegels opnieuw worden gesynchroniseerd door de schakelaar nogmaals te bedienen.
NABIJHEIDSSPIEGEL (uitsluitend Japan)
88
R
Deurspiegels
H6679J
De nabijheidsspiegel is voorzien van een gescheiden spiegelglas voor uitzicht langs de linkerkant van en onmiddellijk vóór het voertuig. Blinde hoeken worden door de juiste afstelling van de spiegel aanzienlijk verminderd. Stel de spiegel af door de kop naar links of naar rechts te draaien. De spiegel moet in stappen van steeds een paar graden worden afgesteld. Iedere keer moet het beeld in de spiegel dan worden gecontroleerd vanaf de bestuurdersstoel voordat verdere afstellingen plaatsvinden. N.B. Door merktekens op de spiegelkop en de arm wordt de uitgangspositie van de spiegel die gedurende productie werd ingesteld, weergegeven.
89
L
Instrumenten Instrumenten
INSTRUMENTENPANEEL 1
2
9
8
3
7
6
4
5
LAN0446G
1. Brandstofmeter De pijl gaat naar nul als het contactslot wordt uitgezet. Zodra het contact in de tweede stand wordt gezet, gaat de pijl echter weer snel omhoog tot het pijl van de brandstof in de tank wordt aangegeven .
Voorzichtig: Zorg ervoor dat de brandstoftank NOOIT wordt leeggereden (het is dan namelijk mogelijk dat de motor overslaat waardoor de katalysator onherstelbaar kan worden beschadigd). 2. Snelheidsmeter Hierdoor wordt de wegsnelheid van het voertuig in kilometers per uur aangegeven.
Als in de tank minimaal nog 12 liter brandstof (voertuigen met benzinemotor) of 12 liter (voertuigen met dieselmotor) aanwezig is, dan zal het amber waarschuwingslampje voor laag brandstofpeil in de meter gaan branden. Als het waarschuwingslampje gaat branden moet zo snel mogelijk worden bijgetankt.
3. Toerenteller Hierdoor wordt het motortoerental weergegeven in toeren per minuut (x 1000). Onder normale rijcondities is de brandstofzuinigheid van de motor het hoogst tussen de 2000 en 3000 rpm.
De kant van het voertuig met de brandstofvulklep wordt aangegeven door de kleine pijl in het brandstofpomp-symbool op de meter - dit is zeer nuttig omdat u er op deze manier aan wordt herinnerd aan welke kant van een benzinepomp het voertuig moet worden gezet voordat u gaat bijtanken.
90
R
Instrumenten 4. Temperatuurmeter Zodra de motorkoelvloeistof de normale bedrijfstemperatuur heeft bereikt zal de wijzer oplopen tot een stand halverwege tussen de RODE en BLAUWE segmenten van de meter (de exacte stand is afhankelijk van de weersomstandigheden).
5. Check/Control-toets Als de knop wordt ingedrukt verschijnt het bericht "CHECK CONTROL OK" (ONDERHOUDSCONTROLE OK) als er verder geen berichten zijn. Zijn er wel berichten dan schuiven die, iedere keer dat de knop wordt ingedrukt, langs het venster.
Beweegt de wijzer in de richting van het RODE segment dan wil dit zeggen dat de temperatuur van de koelvloeistof te hoog oploopt. Als de wijzer blijft stijgen tot IN HET RODE SEGMENT en als ook het bericht "COOLANT TEMPERATURE" (KOELVLOEISTOFTEMPERATUUR) wordt weergegeven, is het mogelijk dat de motor ernstig wordt beschadigd (onder dergelijke omstandigheden is het mogelijk dat de airco automatisch wordt afgezet zodat ook een lagere belasting op de motor wordt geplaatst).
6. Transmissiehendel; schakelstand weergave Hierdoor wordt de schakelstand aangegeven. Zie TRANSMISSIEHENDEL - WEERGAVE, 117. 7. Berichtencentrum Alle informatie en waarschuwingen worden weergegeven die worden doorgegeven door de systemen van het voertuig. Zie BERICHTENCENTRUM, 102. 8. Dagteller Hierop worden de totale door het voertuig afgelegde afstand en de afstand die werd afgelegd gedurende de meest recente rit, weergegeven. Zie DAGTELLER, 118.
Breng het voertuig zodra dit veilig kan geschieden tot stilstand en laat de motor stationair draaien tot de motor weer in de normale stand staat. Is het probleem hiermee niet opgelost, roep dan eerst deskundige hulp in alvorens door te rijden.
9. Reset-toets Hiermee wordt de dagteller/kilometerteller weer op nul gezet. Zie DAGTELLER, 118.
91
L
Boordcomputer Boordcomputer
BOORDCOMPUTER FUNCTIESELECTIE
Als het contactslot in de tweede stand wordt gedraaid, kunnen de verschillende gegevens van de boordcomputer worden bekeken door de knop op het uiteinde van de kolomschakelaar voor de richtingaanwijzers, herhaaldelijk rond te draaien tot de betreffende informatie wordt weergegeven. De gegevens worden in de onderstaande volgorde weergegeven:
RANGE 254 KM
•
Snelheidslimiet.
•
Afstand (tot bestemming).
•
Actieradius (afstand tot brandstoftank leeg is).
•
Berekende aankomsttijd.
•
Datum.
•
De huidige tijd.
•
Brandstofverbruik 1.
•
Brandstofverbruik 2.
•
Gemiddelde snelheid.
N.B. Door de boordcomputer kunnen de afstand (tot de bestemming) en de geschatte aankomsttijd uitsluitend worden aangegeven als GEEN navigatiesysteem is geplaatst.
LAN0567
Nuttige informatie wordt weergegeven op het berichtencentrum in de instrumentengroep. Op die manier wordt de bestuurder op de hoogte gebracht van berekende tijdstippen waarop moet worden bijgetankt, de reistijden en afstanden.
De bestuurder kan kiezen welke van de bovenstaande functies worden weergegeven en in welke volgorde dat geschiedt.
92
R
Boordcomputer (OBC) Boordcomputer (OBC)
BOORDCOMPUTER
Scherm: hoofdinstellingen
De instellingen van de boordcomputer (OBC) worden uitgevoerd met het aanraakscherm van het infotainment-systeem. De functies kunnen echter worden bereikt via de knop op het uiteinde van de kolomschakelaar voor de verlichting en de richtingaanwijzers.
Brandstof en temperatuur 14.1
Liter/ 100km
Reset
Brandstofverbruik 2
13.8
Liter/ 100km
Reset
Tankbereik
418
km
Buitentemperatuur
21.3
Brandstofverbruik 1
COMPUTER-INSTELLINGEN
Brands./ C
Snelheid
C
StopWatch
ICE1801 DUT
Op het scherm van de boordcomputer (OBC) met de hoofdinstellingen heeft de bestuurder, via de pictogrammen onderin het scherm, toegang tot vier groepen instellingen. INFO
Brandstof- en temperatuurinstellingen
ICE1799 ENG
Brandstof en temperatuur
Hoofdmenu Instellingen
Weginformatie
4x4 info
14.1
Liter/ 100km
Reset
Brandstofverbruik 2
13.8
Liter/ 100km
Reset
Tankbereik
418
km
Buitentemperatuur
21.3
Brandstofverbruik 1
Navigatie
Telefoon
Audio Video
Brands./ C
Snelheid
C
StopWatch
ICE1802DUT
ICE1800 DUT
Voordat met een nieuwe rit wordt aangevangen, kunnen de waarden van het gemiddelde brandstofverbruik worden teruggesteld door het pictogram "Reset" voor één of beide weergaven van het brandstofverbruik, aan te raken.
Toegang tot het instellingenmenu van de boordcomputer (OBC) wordt verkregen door op de knop "Weginformatie" te drukken of door het pictogram "Weginformatie" aan te raken.
N.B. De waarden voor het bereik op de resterende brandstof en de buitentemperatuur zijn niet door de gebruiker ingesteld en vertegenwoordigen de huidige status.
93
L
Boordcomputer (OBC) Snelheidsinstellingen (met navigatie) Snelheid
Brandstof en temperatuur Brandstofverbruik 1
14.1
Liter/ 100km
Reset
Brandstofverbruik 2
13.8
Liter/ 100km
Reset
Tankbereik
418
km
Buitentemperatuur
21.3
Snelheidswaarschuwing
Uit
Gemiddelde snelheid
67.9
Snelheid
kph
Reset
C
Brands./ C
Brands./ C
Instellen
Snelheid
StopWatch
StopWatch
Snelheid Snelheidswaarschuwing
Snelheid Snelheidswaarschuwing
110
kph
Instellen
Gemiddelde snelheid
67.9
kph
Reset
Gemiddelde snelheid
Brands./ C
Brands./ C
Snelheid
Snelheid
Instellen
Uit kph
Reset
StopWatch
ICE1806 DUT
StopWatch
De gemiddelde snelheid wordt teruggesteld door het pictogram "Reset" aan te raken (de huidige weergegeven waarde vertegenwoordigt de gemiddelde snelheid gedurende de vorige rit.
ICE1803 DUT
Raak het pictogram "Snelheid" aan vanuit het scherm met de hoofdinstellingen van de boordcomputer (OBC).
94
R
Boordcomputer (OBC) Snelheid
Snelheidswaarschuwing
Snelheidswaarschuwing
110
kph
Instellen
Gemiddelde snelheid
67.9
kph
Reset
Snelheid
110
Brands./ C
Snelheid
Waarsch. uit
Snelheid
Snelheid KPH
OK
StopWatch
Snelheidswaarschuwing
110
KPH
OK
Waarsch. uit
Snelheidswaarschuwing
Uit
Gemiddelde snelheid
67.9
Brands./ C
Snelheid
Instellen kph
Reset
StopWatch
ICE2361 DUT
Snelheidswaarschuwing
Zet de snelheidswaarschuwing af door het pictogram "Waarschuwing uit" aan te raken.
Snelheid
90 KPH
OK
Waarsch. uit
ICE2360 DUT
De snelheid waarop het hoorbare waarschuwingssignaal wordt gegeven wordt gewijzigd met de "omhoog" en "omlaag" pijl. Raak het pictogram "OK" aan zodra de juiste snelheid wordt weergegeven zodat de veranderingen worden geaccepteerd en de snelheidswaarschuwing wordt geactiveerd.
95
L
Boordcomputer (OBC) Snelheidsinstellingen (zonder navigatie) Snelheid Brandstof en temperatuur Brandstofverbruik 1
14.1
Liter/ 100km
Reset
Brandstofverbruik 2
13.8
Liter/ 100km
Reset
Tankbereik
418
km
Buitentemperatuur
21.3
Snelheidswaarschuwing
Uit
Gemiddelde snelheid
67.9
Aank. tijd
11:43
Afstand
234
Snelheid
kph
Reset
AM
Km
Instellen
C
Brands./ C Brands./ C
Instellen
Snelheid
StopWatch
StopWatch
Snelheid Snelheidswaarschuwing
Snelheid Snelheidswaarschuwing
110
kph
Instellen
Gemiddelde snelheid
67.9
kph
Reset
Aank. tijd
11:43
Afstand
234
Brands./ C
Snelheid
AM
Km
Instellen
Uit
Gemiddelde snelheid
Instellen
Brands./ C
kph
Aank. tijd
11:43
Afstand
234
Snelheid
Reset
AM
Km
Instellen
StopWatch
ICE1943 DUT
StopWatch
De gemiddelde snelheid wordt teruggesteld door het pictogram "Reset" aan te raken (de huidige weergegeven waarde vertegenwoordigt de gemiddelde snelheid gedurende de vorige rit.
ICE1940 DUT
Raak het pictogram "Snelheid" aan vanuit het scherm met de hoofdinstellingen van de boordcomputer (OBC).
96
R
Boordcomputer (OBC) Snelheid
Snelheidswaarschuwing
Snelheidswaarschuwing
110
kph
Instellen
Gemiddelde snelheid
67.9
kph
Reset
Snelheid
Brands./ C
110
Aank. tijd
11:43
Afstand
234
Snelheid
Km
Waarsch. uit
Instellen
StopWatch
Snelheid
Snelheid KPH
OK
AM
Snelheidswaarschuwing
110
KPH
OK
Waarsch. uit
Snelheidswaarschuwing
Uit
Gemiddelde snelheid
67.9
Aank. tijd
11:43
Afstand
234
Brands./ C
Snelheid
Instellen kph
Reset
AM
Km
Instellen
StopWatch
ICE2367 DUT
Snelheidswaarschuwing
Zet de snelheidswaarschuwing af door het pictogram "Waarschuwing uit" pictogram aan te raken.
Snelheid
90 KPH
OK
Waarsch. uit
ICE2366 DUT
Stel de snelheidswaarschuwing (de snelheid waarop het hoorbare waarschuwingssignaal wordt gegeven) af door de "omhoog" en "omlaag" pijl te gebruiken voor het instellen van de gewenste snelheid. Raak het pictogram "OK" aan zodra de juiste snelheid wordt weergegeven zodat de veranderingen worden geaccepteerd en de snelheidswaarschuwing wordt geactiveerd.
97
L
Boordcomputer (OBC) Afstand tot bestemming (zonder navigatie) Afstand naar bestemming Snelheid Snelheidswaarschuwing
Uit
Gemiddelde snelheid
67.9
Aank. tijd
11:43
Afstand
234
Brands./ C
Snelheid
Instellen kph
Reset
1
2
3
4
5
6
7
8
9
AM
Km
Afstand naar bestemming 103 km
C
0
OK
Instellen
StopWatch
Afstand naar bestemming Afstand naar bestemming
1
2
3
4
5
6
7
8
9
0
Afstand naar bestemming 234 km
1
2
3
4
5
6
7
8
9
C
0
Afstand naar bestemming 1034 km
C OK
OK
ICE1947 DUT ICE1946 DUT
Druk op het scherm "Afstand naar bestemming", op het pictogram 'C' om terug te gaan naar de huidige afstand of om de huidige afstand te wissen. Voer de nieuwe afstand tot de bestemming in door de cijfertoetsen in te drukken. Druk op het pictogram "OK" om de ingevoerde waarde in te stellen en terug te gaan naar het vorige scherm.
Stel de afstand in door op het pictogram "Instellen" naast de afstand te drukken. Dan gaat u naar het scherm "Afstand naar bestemming".
98
R
Boordcomputer (OBC) Stopwatch - instellingen
00 00 00 0
Brandstof en temperatuur Brandstofverbruik 1
14.1
Liter/ 100km
Reset
Brandstofverbruik 2
13.8
Liter/ 100km
Reset
Tankbereik
418
km
Buitentemperatuur
21.3
Brands./ C
Snelheid
Ronde 00 00 00 0
Stopwatch
00 06 12 7
C
Start - Stop
StopWatch
Brands./ C
Snelheid
Ronde 00 03 17 8
Reset
Ronde
StopWatch
Stopwatch ICE2364 DUT
00 00 00 0 Start - Stop
Brands./ C
Snelheid
Ronde 00 00 00 0
De stopwatch wordt gestart door het pictogram "Start/stop" aan te raken. De stopwatch wordt op nul gezet door het pictogram "Reset" aan te raken.
Reset
Ronde
StopWatch
ICE2362 DUT
Ronde 00 06 21 7
1
Toegang tot het instellingenmenu van de stopwatch wordt verkregen door het pictogram "Stopwatch" aan te raken.
Stopwatch
00 06 21 Start - Stop
Brands./ C
Snelheid
Ronde 00 06 21 7
Reset
Ronde
StopWatch
ICE2365 DUT
Raak het pictogram "Ronde" aan om een afzonderlijke ritsectie of gebeurtenis van een serie te timen.
99
L
Boordcomputer (OBC) Reisweergave - instellingen (met navigatie) Reisinstellingen Brandstof en temperatuur Brandstofverbruik 1 Brandstofverbruik 2
14.1 13.8
Tankbereik
418
Buitentemperatuur
21.3
Liter/ 100km Liter/ 100km
Limiet
Verbruik 1
Bereik
Verbruik 2
Tijd
Gem. snelheid
Reset Reset
km
Datum
Brands./ C
Snelheid
C
Reisitems op instrumentscherm
OK
StopWatch
Reisinstellingen Reisinstellingen Limiet
Verbruik 1
Limiet
Verbruik 1
Bereik
Verbruik 2
Bereik
Verbruik 2
Tijd
Gem. snelheid
Tijd
Gem. snelheid
Datum
Reisitems op instrumentscherm
Datum
Reisitems op instrumentscherm
OK
OK
ICE1812 DUT ICE1811 DUT
Door het informatiecentrum in de instrumentengroep kunnen afzonderlijke uit een lijst geselecteerde waarden worden weergegeven.
Het instellingenmenu voor de tripcomputer wordt bereikt door het pictogram "Trip" aan te raken.
Kiezen welke onderwerpen op de lijst voorkomen door het vierkante pictogram direct naast ieder van uw keuzemogelijkheden aan te raken. Nadat u uw keuzen heeft gemaakt, moet het pictogram "OK" worden aangeraakt.
100
R
Boordcomputer (OBC) Reisweergave - instellingen (zonder navigatie) Reisinstellingen Brandstof en temperatuur Brandstofverbruik 1
14.1
Liter/ 100km
Reset
Brandstofverbruik 2
13.8
Liter/ 100km
Reset
Tankbereik
418
km
Buitentemperatuur
Brands./ C
Snelheid
21.3
Limiet
Verbruik 1
Bereik
Verbruik 2
Tijd
Gem. snelheid
Aankomsttijd Afstand C
Datum
Reisitems op instrumentscherm
OK
StopWatch
Reisinstellingen Limiet
Verbruik 1
Bereik
Verbruik 2
Tijd
Gem. snelheid
Reisinstellingen Limiet
Verbruik 1
Bereik
Verbruik 2
Tijd
Gem. snelheid
Aankomsttijd Afstand Aankomsttijd Afstand
Datum
Reisitems op instrumentscherm
Datum
Reisitems op instrumentscherm
OK
ICE1945 DUT
OK
Door het hoofdberichtencentrum in de instrumentengroep kunnen afzonderlijke uit een lijst geselecteerde waarden worden weergegeven.
ICE1944 DUT
Het instellingenmenu voor de tripcomputer wordt bereikt door het pictogram "Trip" aan te raken.
Kiezen welke onderwerpen op de lijst voorkomen door het vierkante pictogram direct naast ieder van uw keuzemogelijkheden aan te raken. Nadat u uw keuzen heeft gemaakt, moet het pictogram "OK" worden aangeraakt.
101
L
Berichtencentrum Berichtencentrum
BERICHTENCENTRUM
Deze berichten mogen nooit worden genegeerd. Onderneem altijd onmiddellijk actie. Zie BERICHTEN MET WAARSCHUWINGEN, 103. Waarschuwingen en informatieberichten Waarschuwingsberichten die niet urgent zijn moeten echter wel met een zekere prioriteit worden behandeld. Ook deze kunnen, iedere keer dat het bericht wordt weergegeven, vergezeld gaan van een hoorbare waarschuwing. Deze berichten mogen NOOIT worden genegeerd. Voer zo spoedig mogelijk de juiste actie uit. Waarschuwingsberichten worden circa 20 seconden lang weergegeven. Als andere waarschuwingsberichten nog moeten worden weergegeven, zal die periode worden gereduceerd tot circa 2 seconden.
LOW RANGE SELECTED LAN0575 ENG
Op het berichtencentrum worden ten behoeve van de bestuurder, waarschuwingen en informatie weergegeven. Berichten hebben verschillende prioriteiten en zijn gegroepeerd in de volgende categorieën.
Informatieberichten zullen als en wanneer dat noodzakelijk is, worden weergegeven. Die berichten verschijnen ook als het contact aan of uit wordt gezet. Als door het bericht actie van de bestuurder wordt vereist: voer zo spoedig mogelijk de juiste actie uit. Zie BERICHTEN MET WAARSCHUWINGEN, 103.
Berichten worden weergegeven als de aanwezigheid van een storing wordt geconstateerd en ook als het contactslot wordt uitgezet. Het is mogelijk om, door de systeemcontrole-schakelaar in te drukken, berichten te bekijken tot maximaal 3 minuten nadat de contactsleutel uit het contactslot is verwijderd.
Buitentemperatuur Op het hoofdberichtencentrum wordt ook de buitentemperatuur weergegeven. Transmissiehendel - weergave Op het hoofdberichtencentrum wordt ook de gekozen schakelstand weergegeven. Zie TRANSMISSIEHENDEL - WEERGAVE, 117.
Urgente waarschuwingsberichten Sommige essentiële waarschuwingsberichten worden vergezeld door een hoorbaar waarschuwingssignaal. Urgente waarschuwingsberichten worden, zolang het contact aan staat, constant weergegeven. Deze blijven zichtbaar zolang de storing aanwezig is.
102
R
Berichtencentrum BERICHTEN MET WAARSCHUWINGEN Waarschuwingen en informatieberichten verschijnen in volgorde van belangrijkheid. Urgente waarschuwingen hebben de hoogste prioriteit. Bericht CAUTION! PARKBRAKE APPLIED (VOORZICHTIG! PARKEERREM GEACTIVEERD)
Betekenis
Handelingen?
Een aanvraag voor activering Deze functie mag uitsluitend van de schakelaar heeft worden gebruikt in plaatsgevonden terwijl met het noodgevallen. voertuig werd gereden.
CAUTION!
Breng de luchtvering als dat juist en noodzakelijk wordt geacht handmatig omhoog tot de terrein-rijhoogte.
CHECK ALL
Minstens één van uw banden is U moet het voertuig zo spoedig veel te zacht. mogelijk tot stilstand brengen. Controleer de banden en pomp die op tot de aanbevolen bandenspanning.
Dit wordt weergegeven als door het terreinreactie-systeem RISK OF ("Terrain Response") normaal GROUNDING WITH de terrein-rijhoogte zou zijn ingesteld maar de bestuurder SUSPENSION AT het voertuig, handmatig, NORMAL HEIGHT omlaag heeft gebracht (of als (VOORZICHTIG! RISICO VAN het voertuig door het systeem BODEMCONTACT MET niet omhoog kan worden WIELOPHANGING OP bewogen). NORMALE RIJHOOGTE) TYRE PRESSURES (CONTROLEER ALLE BANDENSPANNINGEN) CHECK BRAKE FLUID (CONTROLEER REMVLOEISTOFPEIL)
Het vloeistofpeil is te laag.
Breng het voertuig zodra dit veilig kan geschieden tot stilstand. Vul de remvloeistof bij. De bron van een eventueel lek moet door uw Land Rover dealer/geautoriseerde reparatiebedrijf worden gecontroleerd.
CHECK BRAKE PADS De remblokjes naderen de (CONTROLEER REMBLOKJES) slijtagelimiet.
Rij uiterst voorzichtig. Tevens dient u zo snel mogelijk het advies in te winnen van uw Land Rover dealer/geautoriseerde reparatiebedrijf.
103
L
Berichtencentrum Bericht CHECK CONTROL OK (SYSTEEMCONTROLE OK)
CHECK COOLANT LEVEL (CONTROLEER KOELVLOEISTOFPEIL)
Betekenis
Handelingen?
In geen van de systemen zijn, door het voertuig-diagnosesysteem, storingen gedetecteerd.
Actie overbodig.
Te laag koelvloeistofpeil.
Het voertuig moet zo snel mogelijk tot stilstand worden gebracht. Controleer het peil van de koelvloeistof. Zonodig bijvullen met het juiste mengsel van antivries en water. Neem contact op met uw Land Rover dealer/geautoriseerde reparatiebedrijf als het probleem hiermee niet is opgelost.
CHECK DIP BEAM LIGHT (CONTROLEER DIMLICHT)
Een gloeilamp is defect of er is De gloeilamp moet worden gecontroleerd/vervangen of u een storing in het elektrische dient advies in te winnen van uw circuit. Land Rover dealer/geautoriseerde reparatiebedrijf.
CHECK ENGINE OIL LEV (CONTROLEER OLIEPEIL)
Het oliepeil staat op het minimum peil.
CHECK FRONT FOGLIGHT (CONTROLEER VOORSTE MISTLAMP)
Een gloeilamp is defect of er is De gloeilamp moet worden een storing in het elektrische gecontroleerd/vervangen of u circuit. dient advies in te winnen van uw Land Rover dealer/geautoriseerde reparatiebedrijf.
CHECK FRONT LIGHT (CONTROLEER BOCHTVERLICHTING)
Meer dan één lamp voorop het Controleer welke lampen defect voertuig is defect. zijn en vervang een doorgebrande gloeilamp. Als een lamp nog steeds defect is, laat de storing dan opheffen door een Land Rover dealer/geautoriseerd reparatiebedrijf.
104
Breng het voertuig zodra dit veilig kan geschieden tot stilstand. Bijvullen tot het juiste oliepeil is bereikt.
R
Berichtencentrum Bericht CHECK FUEL TANK CAP (CONTROLEER VULDOP)
Betekenis
Handelingen?
De brandstofvuldop is niet goed Controleer de dop en draai deze geplaatst. vast of breng de dop juist aan.
(uitsluitend bepaalde exportgebieden) CHECK MAIN BEAM LIGHT Een gloeilamp is defect of er is De gloeilamp moet worden gecontroleerd/vervangen of u (CONTROLEER GROOTLICHT) een storing in het elektrische circuit. dient advies in te winnen van uw Land Rover dealer/geautoriseerde reparatiebedrijf. CHECK NUMPLATE LIGHT (CONTROLEER NUMMERPLAATVERLICHTING)
Een gloeilamp is defect of er is De gloeilamp moet worden een storing in het elektrische gecontroleerd/vervangen of u circuit. dient advies in te winnen van uw Land Rover dealer/geautoriseerde reparatiebedrijf.
CHECK REAR FOGLIGHT (CONTROLEER MISTACHTERLICHT)
Een gloeilamp is defect of er is De gloeilamp moet worden een storing in het elektrische gecontroleerd/vervangen of u circuit. dient advies in te winnen van uw Land Rover dealer/geautoriseerde reparatiebedrijf.
CHECK REAR LIGHT Meer dan één lamp achterop het Controleer welke lampen defect (CONTROLEER ACHTERLICHT) voertuig is defect. zijn en vervang een doorgebrande gloeilamp. Als de lamp nog steeds defect is, laat de storing dan opheffen door een Land Rover dealer/geautoriseerd reparatiebedrijf. CHECK SIDE LIGHT Een gloeilamp is defect of er is De gloeilamp moet worden (CONTROLEER STADSLICHT) een storing in het elektrische gecontroleerd/vervangen of u circuit. dient advies in te winnen van uw Land Rover dealer/geautoriseerde reparatiebedrijf. CHECK SPARE PRESSURE (CONTROLEER SPANNING RESERVEBAND)
Uw reserveband is veel te zacht. U moet de reserveband oppompen tot de aanbevolen bandenspanning is bereikt.
105
L
Berichtencentrum Bericht
Betekenis
Handelingen?
CHECK TAIL LIGHT Een gloeilamp is defect of er is De gloeilamp moet worden (CONTROLEER ACHTERLICHT) een storing in het elektrische gecontroleerd/vervangen of u circuit. dient advies in te winnen van uw Land Rover dealer/geautoriseerde reparatiebedrijf. CHECK TRAILER LIGHT (CONTROLEER AANHANGERVERLICHTING)
Een gloeilamp is doorgebrand, er is een slechte aansluiting of er is een storing in het elektrische circuit.
Controleer de aanhangeraansluiting. De gloeilamp moet worden gecontroleerd/vervangen of u dient advies in te winnen van uw Land Rover dealer/geautoriseerde reparatiebedrijf.
Rijhoogte-verandering door de Sluit alle openstaande deuren. De rijhoogte moet opnieuw TO CHANGE HEIGHT (SLUIT luchtvering is beperkt omdat een deur open staat. worden gekozen als een deur DEUREN OM RIJHOOGTE TE langer dan 90 seconden heeft WIJZIGEN) open gestaan. CLOSE DOORS
COOLANT TEMPERATURE (KOELVLOEISTOFTEMPERATUUR)
Te hoge koelvloeistoftemperatuur.
Breng het voertuig zodra dit veilig kan geschieden tot stilstand en laat de motor stationair draaien tot de wijzer van de temperatuurmeter weer halverwege tussen het rode en blauwe segment staat. Raadpleeg zo snel mogelijk uw Land Rover dealer/geautoriseerd reparatiebedrijf.
DOOR OPEN (DEUR OPEN)
Een deur is niet gesloten (dit wordt aangegeven zodra met een stilstaand voertuig wordt weggereden).
Breng het voertuig zo snel dat op veilige wijze kan geschieden, tot stilstand en sluit de deur.
DSC SWITCHED OFF (DSC AFGEZET)
EEPROM LCMC
Dynamische stabiliteitsregeling Opnieuw selecteren door de (DSC) niet beschikbaar DSC-schakelaar in te drukken. uitgeschakeld door de bestuurder. Er is een storing in de hoofdverlichtingsschakelaar.
106
Raadpleeg zo snel mogelijk uw Land Rover dealer/geautoriseerd reparatiebedrijf.
R
Berichtencentrum Bericht
Betekenis
ENGINE SYSTEM FAULT Door het (MOTORSYSTEEM-STORING) motormanagement-systeem wordt een ernstige storing geregistreerd - het is mogelijk dat verminderde prestaties worden ervaren. EXTENDED MODE (VERHOOGDE RIJHOOGTE)
De carrosserie van het voertuig is vast komen te zitten op een obstakel en gaat automatisch omhoog.
EXTERNAL TEMP X °C/F (BUITENTEMPERATUUR X °C/F)
De buitentemperatuur is gelijk aan of lager dan 4°C.
Handelingen? Vermijd hoge snelheden en win het advies in van uw Land Rover dealer/geautoriseerde reparatiebedrijf.
Dit wijst op vorstcondities. De juiste voorzorgsmaatregelen voor ontdooien moeten in acht worden genomen voordat u met het voertuig gaat rijden. Het is mogelijk dat de wegen zijn bevroren.
FASTEN SEAT BELTS (AUTOGORDELS VASTMAKEN)
De autogordel van de Ga na welke autogordel niet goed bestuurder of de passagier is vastgemaakt. Maak die voorin het voertuig is niet goed autogordel vast. vastgemaakt.
FOR MAX AC
De airco kan uitsluitend in de Kies de neutraalstand terwijl het hoogste stand worden gezet als voertuig stilstaat. door een stationair draaiende motor maximum vermogen wordt geleverd.
SELECT NEUTRAL (KIES NEUTRAAL VOOR MAXIMUM AIRCO)
FRONT (REAR) LEFT (RIGHT) In de daarmee overeenkomende positie is een tijdelijke TYRE PRESSURE reserveband geplaatst. NOT MONITORED of (VOOR [ACHTER] LINKER [RECHTER] BAND - SPANNING NIET GECONTROLEERD
107
De snelheid van het voertuig dient beperkt te blijven tot 80 km/u. De tijdelijke reserveband moet zo snel mogelijk worden vervangen door een band van een normale maat die is opgepompt tot de juiste bandenspanning.
L
Berichtencentrum Bericht
Betekenis
Handelingen?
De sensor van het TPM-systeem in de corresponderende positie is defect; door een niet goedgekeurde accessoire wordt het TPM-systeem gestoord of u heeft een wiel en band zonder sensor geplaatst.
U dient zo snel mogelijk de hulp in te roepen van uw Land Rover dealer/geautoriseerde reparatiebedrijf.
FUEL TANK CAP
Door het systeem wordt Controleer de vuldop. gedetecteerd dat de dop van de LOOSE OR MISSING (BRANDSTOFTANK-DOP LOS brandstoftank niet op de juiste manier is geplaatst. OF ONTBREEKT) GRASS GRAVEL SNOW (GRAS-GRIND-SNEEUW)
HDC FAULT SYSTEM NOT AVAILABLE (HDC-STORING; SYSTEEM NIET BESCHIKBAAR) HDC NOT AVAILABLE IN THIS GEAR (HDC NIET BESCHIKBAAR IN DEZE VERSNELLING)
Als u de draaiknop in deze stand laat staan, zal het geaccentueerde speciale terrein-reactieprogramma ("Terrain Response") worden geactiveerd. Afdalings-remregeling (HDC) - Rijd met zorg en tracht niet om systeemstoring. steile hellingen af te dalen. Roep onmiddellijk deskundige hulp in. De afdalings-remregeling (HDC) is niet geactiveerd omdat de onjuiste versnelling is gekozen. De afdalings-remregeling (HDC) werkt met de tussenbak in de hoge gearing, in schakelstand '1', de achteruitversnelling ('R') en in 'D'. Het systeem werkt, in de lage gearing, in alle versnellingen.
108
Kies de juiste versnelling als de afdalings-remregeling (HDC) moet worden gebruikt. In de lage gearing werkt de afdalings-remregeling (HDC) in alle versnellingen.
R
Berichtencentrum Bericht HDC NOT AVAILABLE SPEED TOO HIGH (HDC NIET BESCHIKBAAR; SNELHEID TE HOOG)
HDC TEMPORARILY NOT AVAILABLE SYSTEM COOLING (HDC TIJDELIJK NIET BESCHIKBAAR; SYSTEEM WORDT GEKOELD HDC SWITCHED OFF (HDC AFGEZET)
HEADLAMP DELAY (KOPLAMP-VERTRAGING)
HIGH ENGINE SPEED FOR COOLING (HOOG MOTORTOERENTAL VOOR KOELING
Betekenis
Handelingen?
Afdalings-remregeling (HDC) Verminder de snelheid van het niet beschikbaar voertuig. drempelwaarde voor snelheid overschreden. De maximum snelheid waarmee de afdalings-remregeling (HDC) werkt, is 50 km/u. De maximum snelheid waarbij de HDC kan worden gekozen, is 80 km/u. Afdalings-remregeling (HDC) uitgeschakeld terwijl remsysteem afkoelt.
Wacht tot het bericht verdwijnt voordat een poging wordt gewaagd om steile hellingen af te rijden.
Afdalings-remregeling (HDC) uitgeschakeld door bestuurder of drempelwaarde voor snelheid overschreden. U heeft de koplampvertraging Actie overbodig. gekozen - de koplampen zullen automatisch worden uitgeschakeld. Verhoging van het stationaire toerental om de koeling en/of de prestaties van de airco te verbeteren.
KEY BATTERY LOW De batterij in de zender in de (BATTERIJ IN SLEUTEL BIJNA sleutel is ontladen. LEEG)
Steek de sleutel in het contactslot en start de motor. Hiermee zal de batterij van de zender opnieuw worden geladen
KEY IN IGNITION LOCK De contactsleutel steekt nog in Verwijder de contactsleutel uit (CONTACTSLEUTEL IN het contactslot en de de contactschakelaar. CONTACTSLOT) bestuurdersdeur is geopend. (uitsluitend op modellen voor bepaalde exportgebieden)
109
L
Berichtencentrum Bericht LIGHTS ON (VERLICHTING AAN)
Betekenis
Handelingen?
De sleutel is uit het contactslot Als de verlichting niet langer verwijderd, maar de verlichting hoeft te worden gebruikt moet de staat nog aan. hoofdverlichtingsschakelaar op "off" (uit) worden gezet.
LOW SCREEN WASH Het vloeistofpeil is te laag. (LAAG RUITENSPROEIERPEIL)
Vul het sproeierreservoir zo snel mogelijk bij.
MUD-RUTS (WIELSPOREN)
Als u de draaiknop in deze stand laat staan, zal het geaccentueerde speciale terrein-reactieprogramma ("Terrain Response") worden geactiveerd.
PARK BRAKE AUTO
De wegrij-ontgrendelfunctie is niet beschikbaar.
Gebruik de handmatige ontgrendeling.
Door een monteur is een inbedcyclus aangevraagd.
Is de functie niet noodzakelijk, dan kan die door het contact uit te zetten worden geannuleerd.
RELEASE UNAVAILABLE (PARKEERREM; AUTOMATISCH LOSZETTEN NIET BESCHIKBAAR) PARK BRAKE BEDDING CYCLE ACTIVE (PARKEERREM; INBEDCYCLUS ACTIEF) PARK BRAKE FAULT (PARKEERREM-STORING)
PARK BRAKE FAULT SYSTEM NOT FUNCTIONAL (PARKEERREM-STORING; SYSTEEM NIET FUNCTIONEEL)
Bevestiging van het gele Roep deskundige hulp in. waarschuwingslampje elektrische parkeerrem-functies zijn misschien niet beschikbaar. Bevestiging van het rode waarschuwingslampje elektronische parkeerrem-functies zijn niet beschikbaar.
PARK BRAKE OFF
Roep onmiddellijk deskundige hulp in.
Loszetten voor een noodsituatie Nadat de oorspronkelijke gedetecteerd. storingen zijn opgeheven, moet LIFT SWITCH de schakelaar worden gebruikt TO APPLY om de elektronische parkeerrem (PARKEERREM UIT; BEWEEG weer in te schakelen. SCHAKELAAR OMHOOG OM TE ACTIVEREN)
110
R
Berichtencentrum Bericht PARK LOCK FAILURE APPLY HANDBRAKE (PARKEERSLOT-STORING; ZET HANDREM AAN) PRESS FOOTBRAKE AND PARK BRAKE SWITCH (DRUK REMPEDAAL EN PARKEERREMSCHAKELAAR IN) REDUCED ENGINE PERFORMANCE (GEREDUCEERDE MOTORPRESTATIES) RESET HEIGHT IF CLEAR OF OBSTACLE (STEL RIJHOOGTE TERUG NA KLAREN OBSTAKEL)
Betekenis
Handelingen?
De parkeerstand van de Roep onmiddellijk deskundige automatische transmissie is niet hulp in. effectief doordat de tussenbak niet in de hoge of lage gearing staat. Een schakelaar is losgezet zonder dat het rempedaal is aangeraakt.
Voer de instructies uit om de parkeerrem met de hand los te zetten.
Door het motormanagement-systeem wordt een ernstige storing geregistreerd - het is mogelijk dat verminderde motorprestaties worden ervaren.
Vermijd hoge motortoerentallen en win het advies in van uw Land Rover dealer/geautoriseerde reparatiebedrijf.
Wielophanging staat in de verhoogde rijhoogte.
Controleer of het voertuig vrij is van een obstakel. Als de carrosserie vrij is van het obstakel druk dan op de "omlaag"-schakelaar zodat het voertuig niet langer in de verhoogde rijhoogte blijft staan.
ROCK CRAWL (KRUIPEN OVER ROTSEN)
Als u de draaiknop in deze stand laat staan, zal het geaccentueerde speciale terrein-reactieprogramma ("Terrain Response") worden geactiveerd.
SAND (ZAND)
Als u de draaiknop in deze stand laat staan, zal het geaccentueerde speciale terrein-reactieprogramma ("Terrain Response") worden geactiveerd.
111
L
Berichtencentrum Bericht SELECT NEUTRAL FOR RANGE CHANGE (KIES NEUTRAAL VOOR GEARING - HOOG/LAAG; LAAG/HOOG)
Betekenis
Handelingen?
Hierdoor wordt de bestuurder SELECT NEUTRAL (KIES op de hoogte gebracht van het NEUTRAAL) feit dat veranderen van gearing (van hoog naar laag of van laag naar hoog) pas plaats zal vinden nadat de transmissie in de neutraalstand ('N') is gezet.
SLOW DOWN OR VEHICLE
Het voertuig gaat, vanuit Ga langzamer rijden of accepteer kruipen over rotsen ("Crawl") de rijhoogte-verandering. WILL LOWER/RAISE omhoog naar de normale (VERTRAGEN ANDERS GAAT rijhoogte (of vanuit de VOERTUIG terrein-rijhoogte omlaag naar de OMLAAG/OMHOOG) normale rijhoogte) als de voertuigsnelheid wordt opgevoerd. SPECIAL PROGRAMS OFF (SPECIALE PROGRAMMA'S UIT) SPEED LIMIT (SNELHEIDSLIMIET) SPEED TOO HIGH TO CHANGE HEIGHT (SNELHEID TE HOOG OM RIJHOOGTE TE WIJZIGEN)
SPEED TOO HIGH FOR RANGE CHANGE (SNELHEID TE HOOG VOOR HOGE/LAGE GEARING OF OMGEKEERD)
Het speciale programma van het terreinreactie-systeem ("Terrain Response") heeft u geannuleerd. Het algemene programma is nu geactiveerd. De ingestelde maximum toegestane snelheid wordt overschreden.
Vertragen tot de toegestane snelheid.
Door de bestuurder werd een Ga langzamer rijden zodat de rijhoogte kan worden veranderd. niet toegestane rijhoogte-verandering gekozen (m.a.w. het voertuig rijdt te hoog om de terrein-rijhoogte te kunnen kiezen). Door de bestuurder is schakelen Verminder de snelheid tot 40 van de hoge naar de lage km/u. gearing (of omgekeerd) aangevraagd bij een te hoge voertuigsnelheid.
112
R
Berichtencentrum Bericht STOP! ENGINE OIL PRESS (STOP! OLIEDRUK)
Betekenis De motoroliedruk is te laag.
Handelingen? Breng het voertuig zodra dit veilig kan geschieden, tot stilstand en zet de motor af. Controleer het oliepeil. Zonodig bijvullen - als het oliepeil juist is dient u voordat u doorrijdt het advies in te winnen van uw Land Rover dealer/geautoriseerde reparatiebedrijf.
SUSPENSION FAULT (STORING IN WIELOPHANGING)
Er werd een storing Roep zo snel mogelijk de hulp in gedetecteerd in de luchtvering. van een Land Rover dealer/geautoriseerde reparatiebedrijf.
SUSPENSION FAULT
In de luchtvering is een Blijf langzaam rijden tot het belangrijke storing defect is gerepareerd. geconstateerd waardoor het systeem de rijhoogte van het voertuig niet langer op de juiste manier onder controle kan houden.
MAX SPEED 30 MPH (50 KM/H) (MAX SNELHEID 50 KM/U)
SUSPENSION FAULT NORMAL HEIGHT ONLY (STORING IN WIELOPHANGING UITSLUITEND NORMALE RIJHOOGTE) SUSPENSION LOCKED AT ACCESS HEIGHT (WIELOPHANGING GEBLOKKEERD OP INSTAPHOOGTE) SUSPENSION LOWERED (LUCHTVERING OMLAAG)
In de luchtvering is een storing geconstateerd en uitsluitend de normale rijhoogte kan worden gebruikt.
Roep zo snel mogelijk de hulp in van een Land Rover dealer/geautoriseerde reparatiebedrijf.
"Kruipen over rotsen" ("Crawl") geselecteerd en luchtvering geblokkeerd.
Het voertuig gaat omlaag tot de instaphoogte omdat in een ander systeem van het voertuig een storing is opgetreden.
113
Controleer of een systeemstoring aanwezig is. Hef de storing op of reageerd zoals voorgeschreven.
L
Berichtencentrum Bericht
Betekenis
SUSPENSION WILL LIFT
De compressor van de luchtvering koelt af. Verhogen WHEN SYSTEM COOLED van de rijhoogte wordt hervat (LUCHTVERING GAAT OMHOOG NADAT SYSTEEM IS nadat de compressor is afgekoeld. AFGEKOELD) TAILGATE OPEN (ACHTERKLEP OPEN) TRANSMISSION FAULT (TRANSMISSIESTORING)
Handelingen? Wacht tot door de wielophanging de procedure voor het verhogen van de rijhoogte wordt uitgevoerd.
De achterklep staat open terwijl Breng het voertuig zo snel dat op wordt weggereden. veilige wijze kan geschieden, tot stilstand en sluit de achterklep. Hierdoor wordt de bestuurder geadviseerd dat in de automatische transmissie een storing aanwezig is.
Roep zo snel mogelijk de hulp in van een Land Rover dealer/geautoriseerde reparatiebedrijf.
Hierdoor wordt de bestuurder op de hoogte gebracht van het AND OVERHEAT (TRANSMISSIESTORING EN feit dat in de automatische transmissie een storing is OVERVERHITTING) opgetreden en dat de temperatuur te hoog is opgelopen.
Ga langzaam rijden en roep win zo snel motor de hulp en het advies in van een Land Rover dealer/geautoriseerd reparatiebedrijf.
TRANSMISSION FAULT
TRANSMISSION FAULT LIMITED GEARS ONLY (TRANSMISSIESTORING UITSLUITEND BEPERKT AANTAL VERSNELLINGEN) TRANSMISSION FAULT TRACTION REDUCED (TRANSMISSIESTORING; GEREDUCEERDE GRIP)
Hierdoor wordt de bestuurder geadviseerd dat in de automatische transmissie een storing aanwezig is en dat de prestaties negatief kunnen worden beïnvloed.
Ga langzaam rijden en roep win zo snel motor de hulp en het advies in van een Land Rover dealer/geautoriseerd reparatiebedrijf.
Hierdoor wordt de bestuurder op de hoogte gebracht van het feit dat in het regelsysteem voor de tussenbak een storing is opgetreden.
Verminder snelheid en roep zo snel mogelijk deskundige hulp in. N.B. De prestaties in het terrein zullen nadelig worden beïnvloed.
TRANSMISSION OVERHEAT De bestuurder wordt op de Ga langzamer rijden en laat het hoogte gebracht van het feit dat differentieel afkoelen. SLOW DOWN (TRANSMISSIE OVERVERHIT - de temperatuur van het middendifferentieel te hoog AFREMMEN) oploopt.
114
R
Berichtencentrum Bericht
Betekenis
Handelingen?
TRANSMISSION RANGE
Hierdoor wordt de bestuurder Verminder snelheid en roep zo CHANGE NOT AVAILABLE op de hoogte gebracht van het snel mogelijk deskundige hulp (TRANSMISSIE - SCHAKELEN feit dat met de tussenbak niet in. HOGE/LAGE GEARING NIET kan worden geschakeld (van de hoge naar de lage gearing en BESCHIKBAAR) vice versa). TYRE MONITORING
U heeft wielen en banden De wielen en banden moeten zo geplaatst zonder TPM-sensors. snel mogelijk worden voorzien SYSTEM FAULT van TPM-sensors. (BANDENSPANNINGSCONTRO LE - SYSTEEMSTORING De TPM-sensors zijn defect. Door een niet goedgekeurde accessoire wordt het TPM-systeem gestoord of in het TPM-systeem is een algemene storing gedetecteerd.
U dient zo snel mogelijk de hulp in te roepen van uw Land Rover dealer/geautoriseerde reparatiebedrijf.
TYRE PRESSURES
De bandenspanning is niet U moet langzamer gaan rijden. geschikt voor hoge snelheden. Pomp de band op tot de LOW FOR SPEED aanbevolen bandenspanning (BANDENSPANNING - ZACHT voordat met hoge snelheid wordt VOOR SNELHEID) gereden. VEHICLE
Het voertuig wordt, uitsluitend LIFTING SLOWLY (VOERTUIG door de compressor, langzaam GAAT LANGZAAM OMHOOG) omhoog gebracht omdat de luchtketel leeg is. WATER IN FUEL VISIT DEALER (WATER IN BRANDSTOF - BEZOEK DEALER)
In de kom van het brandstoffilter bevindt zich te veel water.
115
Het filter moet worden afgetapt. U dient zo snel mogelijk de hulp in te roepen van een Land Rover dealer/geautoriseerde reparatiebedrijf.
L
Berichtencentrum SERVICE-INTERVAL INDICATOR
Als de "Check control" knop (zie INSTRUMENTENPANEEL, 90) - wordt ingedrukt voordat 5 seconden zijn verstreken, wordt in plaats van de "aftelling" de datum weergegeven waarop de volgende onderhoudsbeurt moet worden uitgevoerd (de maand, gevolgd door het jaar; voorbeeld: december 2006 = 12.06). Die verschijnen nogmaals vijf seconden. Als de onderhouds/inspectiedatum is verstreken voordat de aftelling op nul staat, wordt het bericht "OIL SERVICE INSPECTION" (SMEERBEURT/INSPECTIE), iedere keer dat het contact wordt aangezet, 5 seconden lang weergegeven zodat de bestuurder de onderhoudsvereisten van het voertuig niet vergeet.
INSPECTION 08 . 2007 OIL SERVICE 342 km LAN0573
Als het contactslot in de eerste stand wordt gedraaid, wordt op het berichtencentrum de afstand "afgeteld" tot de volgende onderhoudsbeurt. Als voor de resterende afstanden een minteken verschijnt, wil dat zeggen dat het punt waarop de onderhoudsbeurt diende te worden uitgevoerd, is overschreden en dus ook hoe lang geleden (afstand) die onderhoudsbeurt diende plaats te vinden. Na circa 5 seconden wordt het normale scherm weer weergegeven. Het aftellen van de kilometerstand wordt geregeld door het motormanagement-systeem en hierbij wordt, teneinde te bepalen wanneer de volgende onderhoudsbeurt moet worden uitgevoerd, rekening worden gehouden met de rijstijl van de bestuurder en de overheersende condities. N.B. Na voltooiing van iedere onderhoudsbeurt, zal de weergave van de afstand door de Land Rover dealer/het geautoriseerde reparatiebedrijf weer worden teruggesteld. Deze begint dus weer af te tellen tot de volgende onderhoudsbeurt.
116
R
Berichtencentrum TRANSMISSIEHENDEL - WEERGAVE
Check/Control-toets
D
S
3
LAN0571G
Hierdoor wordt de gekozen schakelstand ('P', 'R', 'N', 'D' of 'S') weergegeven. Staat de versnellingsbak op "niet-automatisch" dan wordt weergegeven welke versnelling is gekozen ('6', '5', '4', '3', '2' of '1').
CHECK CONTROL OK CHECK COOLANT LEVEL LAN0572 ENG
Nadat de "Check control" knop de eerste keer is ingedrukt, verschijnt het bericht "CHECK CONTROL OK" (ONDERHOUDSCONTROLE OK) als er verder geen recente berichten zijn). Zijn er wel berichten dan schuiven die, iedere keer dat de knop wordt ingedrukt, langs het venster.
117
L
Berichtencentrum DAGTELLER
LAN0569
Zet het contact in de tweede stand. Nu wordt de totale door het voertuig afgelegde afstand weergegeven inclusief de afstand die gedurende recente individuele ritten werd afgelegd. In bepaalde landen is het mogelijk om de weergave met het aanraakscherm in te stellen op mijlen of kilometers. Zie Maateenheden wijzigen, 353. Druk de reset-toets kort in zodat de dagteller weer op nul gaat staan.
118
R
Waarschuwingslampjes Waarschuwingslampjes
WAARSCHUWINGSLAMPJES
LAN0447G
Voorzichtig: Vooral de rode waarschuwingslampjes zijn van essentieel belang. Door het branden van die waarschuwingslampjes wordt aangegeven dat sprake is van een storing. Als een rood waarschuwingslampje gaat branden, moet het voertuig op veilige wijze tot stilstand worden gebracht. Raadpleeg vervolgens de specifieke instructies die in deze sectie worden vermeld.
Richtingaanwijzers - GROEN Een waarschuwingslampje gaat, in hetzelfde ritme als de daarmee corresponderende richtingaanwijzers, knipperen zodra de richtingaanwijzers worden gebruikt. Als het waarschuwingslampje niet gaat knipperen of zeer snel gaat knipperen dan kan dit wijzen op een gloeilampstoring in één van de richtingaanwijzers.
Het is mogelijk dat de positie en de specificaties van de waarschuwingslampjes per model en exportgebied variëren.
Als de schakelaar voor de gevarenknipperlichten wordt ingedrukt, zullen beide waarschuwingslampjes gaan branden in combinatie met de richtingaanwijzers.
Koplamp - grootlicht - BLAUW Dit lampje gaat branden als ongedimd grootlicht wordt gebruikt.
Gloeistift - AMBER (uitsluitend modellen met dieselmotor) Dit lampje gaat branden als de contactsleutel in de tweede stand wordt gedraaid . Voordat de motor wordt gestart, altijd wachten tot het lampje uit gaat.
119
L
Waarschuwingslampjes Dynamische stabiliteitsregeling (DSC) AMBER Dit lampje gaat kort branden als een gloeilampcontrole wanneer het contact in de tweede stand wordt gedraaid . Het lampje gaat ook branden zodra de DSC-schakelaar wordt ingedrukt. Dit wil zeggen dat de dynamische stabiliteitsregeling (DSC) uit is geschakeld (maar de gripregeling is nog steeds geactiveerd).
Het lampje zal ook gaan knipperen zolang de afdalings-remregeling (HDC) geleidelijk buiten werking wordt gesteld. Als een storing optreedt in de afdalings-remregeling (HDC), wordt het HDC-systeem geleidelijk uitgeschakeld. Vervolgens wordt dit geheel uit gezet. Het is ook mogelijk dat de HDC onmiddellijk buiten werking wordt gesteld (dit is afhankelijk van het soort storing en van het feit of de HDC al dan niet is ingeschakeld). Het groene lampje gaat uit. Ook verschijnt het bericht "HDC INACTIVE" (HDC INACTIEF) op het berichtencentrum.
Het lampje zal gaan knipperen zodra het systeem wordt geactiveerd. Het blijft knipperen tot het systeem niet langer hoeft te worden gebruikt.
Voorste mistlampen - GROEN Dit lampje gaat branden als de voorste mistlampen aan worden gezet.
Als het waarschuwingslampje constant blijft branden en niet uitgaat als de DSC-schakelaar wordt ingedrukt, wijst dit op een storing in het systeem. Als sprake is van een storing in de dynamische stabiliteitsregeling (DSC), dan wordt het systeem uitgeschakeld - rij zorgvuldig en roep zo snel mogelijk deskundige hulp in.
Mistachterlichten - AMBER Dit lampje gaat branden als de mistachterlichten aan worden gezet.
Afdalings-remregeling (HDC) - informatie GROEN Dit lampje gaat kort branden als een gloeilamp- en systeemcontrole wanneer het contactslot in de tweede stand wordt gezet. Het lampje gaat ook branden als de afdalings-remregeling (HDC) wordt gekozen.
Accu opladen - ROOD Dit lampje gaat branden als een gloeilampcontrole wanneer het contactslot in de tweede stand wordt gezet. Het lampje dooft zodra de motor loopt. Als het lampje blijft branden of gedurende het rijden gaat branden, dan wijst dit op een storing. Roep onmiddellijk deskundige hulp in.
Als de afdalings-remregeling (HDC) is ingeschakeld, terwijl met het voertuig niet sneller wordt gereden dan 50 km/u, blijft het lampje constant branden. Als de afdalings-remregeling (HDC) wordt gekozen terwijl met het voertuig niet sneller wordt gereden dan de snelheid waarbij de HDC gaat werken, gaat het lampje knipperen. De melding "NO HDC, SLOW DOWN" (GEEN HDC, VERTRAGEN) wordt weergegeven.
120
R
Waarschuwingslampjes Lage oliedruk - ROOD Dit lampje gaat branden als een gloeilampcontrole wanneer het contactslot in de tweede stand wordt gezet. Het lampje dooft als de motor wordt gestart. Als het lampje blijft branden, gaat knipperen of gedurende het rijden gaat branden, dient het voertuig zodra dat veilig kan geschieden tot stilstand te worden gebracht. Ook moet de motor onmiddellijk af worden gezet. Roep deskundige hulp in alvorens weg te rijden. Als dit waarschuwingslampje gaat branden moet het oliepeil altijd worden gecontroleerd.
Lage gearing - GROEN Dit lampje gaat branden wanneer de LAGE gearing wordt gekozen; knippert gedurende schakelen van hoge naar lage gearing (of omgekeerd). Stadslichten aan - GROEN Dit lampje gaat branden als de stadslichten, handmatig of automatisch, worden aangezet. Parkeerrem-systeem - ROOD of GEEL Het lampje gaat rood branden als de parkeerrem wordt gebruikt terwijl het contact in de tweede stand staat. Als het lampje rood gaat knipperen of als dit geel gaat branden, wijst dit op een storing in het elektronische parkeerrem-systeem (EPB). U kunt pas doorrijden nadat u eerst deskundige hulp heeft ingeroepen.
Bandenspanningscontrole - GEEL Dit lampje gaat branden als een gloeilampcontrole wanneer het contact in de tweede stand wordt gedraaid . Als het waarschuwingslampje blijft branden of gedurende het rijden gaat branden, is minstens één van uw banden belangrijk zachter dan de aanbevolen bandenspanning. U moet zo spoedig mogelijk het voertuig tot stilstand brengen. Controleer de banden en pomp die op tot de aanbevolen bandenspanning.
Als het voertuig in deze conditie wordt geparkeerd, moet worden gecontroleerd of het voertuig stationair veilig is neergezet zonder dat kan worden vertrouwd op de parkeerrem.
Motor controleren - AMBER Dit lampje gaat branden als een gloeilamp- en systeemcontrole wanneer het contactslot in de tweede stand wordt gezet. Het lampje moet uit gaan zodra de motor start. Als het waarschuwingslampje op een ander moment gaat branden, dan wijst dit op een defect in de motor - als het lampje tijdens het rijden gaat branden of knippert dienen hoge snelheden te worden vermeden terwijl tevens urgent deskundige hulp dient te worden ingeroepen.
121
L
Waarschuwingslampjes Remsysteem - ROOD Zowel de positie van dit lampje als het symbool op het lampje worden gedeeld met het waarschuwingslampje voor de noodrembekrachtiging (EBA). Zodra het contactslot aan wordt gezet, gaat het lampje kort branden. Dit is een gloeilampcontrole (het lampje brandt achtereenvolgens in de kleuren amber-rood-amber).
Noodrembekrachtiging (EBA) - AMBER Zowel de positie van dit lampje als het symbool op het lampje worden gedeeld met het waarschuwingslampje voor het remsysteem. Zodra het contactslot naar de tweede stand wordt gedraaid, gaat het lampje kort branden. Dit is een gloeilampcontrole (het lampje brandt achtereenvolgens in de kleuren amber-rood-amber).
Het lampje moet, kort nadat het contactslot naar de tweede stand is gedraaid, uit gaan. Als het waarschuwingslampje blijft branden of gedurende het rijden gaat branden, dan wijst dit op een storing in de remsystemen. Breng het voertuig zo snel dat op veilige wijze kan geschieden voorzichtig tot stilstand en roep deskundige hulp in. Daarna mag pas worden doorgereden.
Als het waarschuwingslampje nadat de motor is aangeslagen amber blijft branden of als dit gedurende het rijden gaat branden, dan wijst dit op een storing in het EBA-systeem. Rij voorzichtig. Zwaar remmen moet worden vermeden. Ook moet urgent deskundige hulp worden ingeroepen. Antiblokkeer-remsysteem - AMBER Dit lampje gaat branden als een gloeilampcontrole wanneer het contact in de tweede stand wordt gedraaid. Als het waarschuwingslampje blijft branden of gedurende het rijden gaat branden, dan wijst dit op een storing in het ABS-systeem. Rij voorzichtig. Zwaar remmen moet worden vermeden. Ook moet urgent deskundige hulp worden ingeroepen.
Het is mogelijk dat het branden van het lampje wordt vergezeld door het bericht "CHECK BRAKE PADS" (CONTROLEER REMBLOKJES) of "CHECK BRAKE FLUID" (CONTROLEER REMVLOEISTOF). Als het bericht "CHECK BRAKE FLUID" (CONTROLEER REMVLOEISTOF) wordt weergegeven, moet het remvloeistofpeil zo snel mogelijk worden gecontroleerd en zonodig bijgevuld. Als het lampje blijft branden nadat de vloeistof is bijgevuld tot het juiste peil is bereikt, moet altijd eerst deskundige hulp worden ingeroepen alvorens door te rijden.
122
R
Waarschuwingslampjes Airbag-SRS - ROOD Dit lampje gaat branden als het contactslot in de tweede stand wordt gedraaid. Het lampje gaat na circa 4 seconden uit. Als het lampje op andere tijdstippen gaat branden, is het systeem defect - roep onmiddellijk deskundige hulp in.
Aanhanger - GROEN Dit lampje gaat branden als een gloeilampcontrole wanneer het contactslot in de tweede stand wordt gezet. Het lampje dooft als de motor wordt gestart. Als een aanhanger is aangesloten op het voertuig en de richtingaanwijzers worden gebruikt, zal deze richtingaanwijzer in hetzelfde tempo knipperen als de richtingaanwijzer-waarschuwingslampjes. Als het lampje niet knippert, wil dat zeggen dat een lamp van de aanhanger defect is.
Cruise control actief - GROEN Gaat branden als de cruise control werkt. Autogordel - ROOD Dit lampje gaat branden als het contactslot in de tweede stand wordt gedraaid. Het lampje gaat na circa 6 seconden uit, zelfs als de bestuurder of de passagier voorin het voertuig zijn of haar autogordel niet heeft vastgemaakt. In sommige exportgebieden zal als het lampje gaat branden, ook een hoorbaar waarschuwingssignaal worden gegeven. Zie HOORBARE WAARSCHUWINGEN, 124.
Adaptieve voorverlichting (AFS) - AMBER Dit lampje gaat branden als een storing optreedt in het adaptieve bochtverlichtingssysteem. Roep deskundige hulp in.
N.B. In bepaalde landen blijft het lampje branden tot de autogordel van de bestuurder of de passagier voorin het voertuig is vastgemaakt.
123
L
Hoorbare waarschuwingen Hoorbare waarschuwingen
HOORBARE WAARSCHUWINGEN
Waarschuwing: contactsleutel Als de sleutel in het contact wordt gelaten wanneer de bestuurdersdeur wordt geopend, zal ononderbroken een hoorbaar waarschuwingssignaal worden gegeven. Dit waarschuwingssignaal wordt beëindigd zodra de deur wordt gesloten of de sleutel uit het contact wordt verwijderd.
Door de specificaties voor de verschillende exportgebieden wordt bepaald welke van de onderstaande hoorbare waarschuwingen op uw voertuig zijn aangebracht. Herinneringsindicatie "verlichting aan" Als de buitenlampen niet worden gedoofd nadat het contact is afgezet en de deur is geopend, zal een waarschuwingssignaal klinken zodra de bestuurdersdeur wordt geopend. Dit waarschuwingssignaal zal ophouden zodra de verlichting uit wordt gezet of de bestuurdersdeur wordt gesloten.
De contactsleutel-herinnering kan worden geactiveerd of uitgeschakeld door een Land Rover dealer/geautoriseerd reparatiebedrijf. Waarschuwing: autogordels In bepaalde exportgebieden zal een hoorbaar waarschuwingssignaal worden gegeven (met een frequentie van één seconde):
Elektronische luchtvering - waarschuwingen Als het voertuig op "kruipen over rotsen" ("Crawl") staat, zijn - zolang niet harder wordt gereden dan 40 km/u - automatische rijhoogte-veranderingen geblokkeerd. Zodra de voertuigsnelheid oploopt tot boven 30 km/u, wordt een hoorbaar waarschuwingssignaal gegeven. Zie Kruipen over rotsen ("Crawl") (geblokkeerd op instaphoogte), 221.
•
Dynamische stabiliteitsregeling (DSC) waarschuwing Als een storing in de dynamische stabiliteitsregeling (DSC) wordt gedetecteerd, wordt éénmaal een hoorbaar waarschuwingssignaal gegeven. Ook gaat het DSC-waarschuwingslampje branden. Het is toegestaan om voorzichtig met het voertuig te rijden. Het is echter essentieel dat zo snel mogelijk deskundige hulp wordt ingeroepen.
Als de autogordel voor de bestuurder niet is vastgemaakt als het contact wordt aangezet. De waarschuwingstoon zal - in combinatie met het autogordel-waarschuwingslampje - ca. 6 seconden lang, of tot de autogordel wordt vastgemaakt, worden geactiveerd (hetgeen het eerst geschiedt).
Als de autogordel niet wordt vastgemaakt, zal het geluidssignaal met tussenpozen van 15 seconden blijven klinken. Buitentemperatuur - waarschuwing Als de buitentemperatuur daalt tot onder 4°C, wordt een waarschuwingstoon gegeven. Tegelijkertijd verschijnt een waarschuwing op het berichtencentrum. Neem de juiste maatregelen om het voertuig te ontdooien. Vergeet niet dat, op de weg, ijsvorming kan hebben plaatsgevonden.
124
R
Lampen en waarschuwingslampjes Lampen en waarschuwingslampjes
VERLICHTING OP BUITENKANT VAN AUTO
Automatische verlichting Controleer of de hoofdverlichtingsschakelaar in stand '4' staat en of het contactslot in de tweede stand staat. De stadslichten, het dimlicht en de nummerplaat-verlichting zullen gaan branden zodra de sterkte van het daglicht daalt tot onder een vooraf ingestelde drempelwaarde.
Hoofdverlichtingsschakelaar
Zodra de sterkte van de omgevingsverlichting stijgt tot boven dat niveau, gaan alle lampen uit. Parkeerlampen Nadat het voertuig is geparkeerd, is het mogelijk om de stadslichten en achterlichten aan de linker- of rechterkant van het voertuig zij het minder fel - te laten branden.
1
Met het contactslot op uit moet de hendel voor de richtingaanwijzers geheel omhoog (nu gaan de rechter stadslichten en het rechter achterlicht branden) of geheel omlaag (nu gaan de linker stadslichten en het linker achterlicht branden) worden geduwd. Verwijder de contactsleutel en sluit het voertuig op de normale manier af - de lampen zullen blijven branden.
2 3
A
4
N.B. De lampen zullen, op gereduceerd vermogen, blijven branden teneinde te voorkomen dat de accu geheel wordt ontladen.
LAN0448G
1. Stadslichten en koplampen uit. 2. Stadslichten aan.
Rijverlichting overdag In bepaalde exportgebieden zal, zodra de hoofdverlichtingsschakelaar uit wordt gezet, het dimlicht gaan branden wanneer het contactslot in de tweede stand wordt gedraaid. De verlichting van het instrumentenpaneel blijft uit staan.
3. Koplampen aan. 4. Automatische bediening aan. Stadslichten De voorste en achterste stadslichten en de nummerplaatverlichting gaan branden als de hoofdverlichtingsschakelaar, ongeacht de stand van het contactslot, in stand '2' of '3' is gedraaid.
Afhankelijk van het feit of de daglampen bij de wet is vereist of verboden, kan die verlichting door een Land Rover dealer/geautoriseerd dealerbedrijf worden geactiveerd/gedeactiveerd.
N.B. Op het instrumentenpaneel gaat een waarschuwingslampje branden zodra de lampen, handmatig of automatisch, worden aangezet.
125
L
Lampen en waarschuwingslampjes Koplampen - grootlicht en dimlicht
Voertuigen met automatisch bediende koplampen: •
Draai het contactslot op "off" (uit) terwijl de hoofdverlichtingsschakelaar op "off" (uit) of de stand voor automatisch bediende koplampen staat.
•
Gebruik de kolomschakelaar om met de koplampen te seinen. Op het berichtencentrum verschijnt het bericht "HEADLAMP DELAY" (KOPLAMP-VERTRAGING).
•
Verwijder de contactsleutel.
H3892
Trek de kolomschakelaar van het stuurwiel af zodat de koplampen overschakelen op ongedimd grootlicht (het BLAUWE waarschuwingslampje gaat branden). Trek de kolomschakelaar in de richting van het stuurwiel zodat de koplampen worden gedimd.
De koplampen en achterlichten blijven nu, nadat de bestuurdersdeur is gesloten, circa 40 seconden branden. Vervolgens gaan die lampen automatisch uit.
Seinen - trek de kolomschakelaar halverwege naar u toe. Vervolgens loslaten.
Desgewenst kan de in/uitstapverlichting op ieder willekeurig moment worden geannuleerd door het contact of de draaiende verlichtingsschakelaar aan en vervolgens uit te zetten.
Koplamp-verlichting - vertraging De koplampen kunnen zodanig worden ingesteld dat deze, nadat het voertuig is geparkeerd, nog even blijven branden. Dit is nuttig doordat u wordt bijgelicht nadat u het voertuig heeft verlaten.
De koplamp-vertraging kan, desgewenst, door een Land Rover dealer/geautoriseerd reparatiebedrijf worden uitgeschakeld. De koplamp-vertraging kan door een Land Rover dealer/geautoriseerd reparatiebedrijf worden aangepast aan uw vereisten.
Voertuigen zonder automatisch bediende koplampen: •
Draai de contactschakelaar op "off" (uit) terwijl de koplampen branden. Op het berichtencentrum verschijnt het bericht "HEADLAMP DELAY" (KOPLAMP-VERTRAGING).
•
Draai de hoofdverlichtingsschakelaar op "uit".
•
Verwijder de contactsleutel.
126
R
Lampen en waarschuwingslampjes Instrumentenverlichting - regelknop
De positie van de afgebeelde hendel is afhankelijk van het type koplampen en stadslichten van het voertuig. Deze kan zich aan weerskanten van de opening voor de gloeilamp van de koplamp bevinden.
H6339G LAN0449G
Bi-xenon koplamp afgebeeld; halogeen koplamp vrijwel identiek.
Draai de regelknop omhoog om de intensiteit van de instrumentenverlichting te verhogen en draai de knop omlaag om de intensiteit te verminderen.
Verwijder het achterste toegangsdeksel van de koplamp. Zie Toegang tot gloeilamp, 309. De lichtstraal kan worden afgesteld door de hendel te bewegen.
Door de regelknop voor de lichtsterkte wordt tevens de intensiteit geregeld van alle verlichtingsschakelaars die zich vóór de bestuurder bevinden.
Herhaal de procedure voor de andere koplampeenheid. N.B. Vergeet niet om, na terugkeer in eigen land, de koplampen opnieuw juist af te stellen.
KOPLAMPEN - AFSTELLEN VOOR REIZEN IN HET BUITENLAND
Standaard standen transmissiehendel
Gedurende reizen in het buitenland waar door het verkeer aan de andere kant van de weg wordt gereden dan in het land waarin u gewoonlijk verblijft, moet u het "tourist" hendelmechanisme in iedere koplampeenheid gebruiken waardoor het lichtpatroon van de koplampen wordt veranderd. Hierdoor kan met het voertuig worden gereden zonder dat een gedeelte van het glas van de koplampen hoeft te worden afgeplakt.
Xenon koplampen Rechter koplamp
Omhoog
Linker koplamp
Omhoog
Halogeen koplampen
127
Rechter koplamp
Omlaag
Linker koplamp
Omhoog
L
Lampen en waarschuwingslampjes RICHTINGAANWIJZERS
GEVARENKNIPPERLICHTEN
H3891
Beweeg de kolomschakelaar OMLAAG om een bocht naar LINKS aan te geven en OMHOOG om een bocht naar RECHTS aan te geven (het relevante GROENE waarschuwingslampje op het instrumentenpaneel zal gaan knipperen met hetzelfde ritme en tempo als de richtingaanwijzers).
LAN0451G
Bedienen door de schakelaar in te drukken; alle richtingaanwijzers (inclusief de richtingaanwijzers van de aanhanger) zullen tegelijkertijd gaan knipperen. UITSLUITEND gebruiken in noodgevallen teneinde andere weggebruikers te waarschuwen als uw stilstaande voertuig een obstakel vormt, of zich in een gevaarlijke situatie bevindt. Nooit vergeten om de gevarenknipperlichten weer af te zetten voordat u wegrijdt.
Aangeven van rijbaanverandering met richtingaanwijzers Beweeg de hendel, tegen de veerdruk in, gedeeltelijk omhoog of omlaag en laat de hendel vervolgens los. Hierdoor wordt een verandering van rijbaan aangegeven. De betreffende richtingaanwijzer zal drie keer knipperen. Als de hendel tegen de veerdruk in wordt gehouden, blijven de richtingaanwijzers knipperen tot de hendel wordt losgelaten. Het aangeven van een rijbaanverandering met de richtingaanwijzers kan worden geactiveerd/uitgeschakeld door een Land Rover dealer/geautoriseerd reparatiebedrijf.
128
R
Lampen en waarschuwingslampjes MISTLAMPEN
Voorste mistlampen De schakelaar indrukken om de mistlampen aan te zetten en nogmaals indrukken om de mistlampen weer uit te zetten (het waarschuwingslampje op het instrumentenpaneel gaat branden zolang de mistlampen aan staan).
WAARSCHUWING De mistlampen mogen UITSLUITEND aan worden gezet bij zeer slecht zicht - zodra de mist optrekt, moeten de mistlampen worden uitgeschakeld teneinde te voorkomen dat andere weggebruikers worden verblind.
De mistlampen kunnen uitsluitend worden gebruikt als het contact in de tweede stand staat en de stadslichten of koplampen zijn aangezet.
N.B. Als, terwijl de automatische bediening van de lampen is gekozen, de helderheid van het daglicht daalt tot onder een vooraf ingesteld niveau, zullen de voorste mistlampen en de mistachterlichten worden geactiveerd.
De mistlampen gaan automatisch uit als de stadslichten of het contactslot uit worden gezet. Als het contact weer aan wordt gezet, moeten de mistlampen dus opnieuw aan worden gezet.
Als de intensiteit van het daglicht stijgt tot boven dat niveau, zullen de mistlampen en de andere buitenlampen worden uitgezet. Als de intensiteit van het daglicht vervolgens weer daalt tot onder dit niveau, zullen de buitenlampen weer gaan branden. De mistlampen moeten echter opnieuw worden aangezet.
Vergeet NOOIT om zodra het zicht voldoende verbetert, de mistlampen weer uit te zetten. Mistachterlichten De schakelaar indrukken om de lampen aan te zetten en nogmaals indrukken om de lampen weer uit te zetten (een waarschuwingslampje in de schakelaar gaat branden zolang de lampen aan staan). De mistachterlampen kunnen uitsluitend worden gebruikt als het contact in de tweede stand staat en ook de koplampen (of voorste mistlampen) zijn aangezet. Als de koplampen of de voorste mistlampen worden afgezet of als het contact uit wordt gezet zullen automatisch ook de mistachterlichten uit worden gezet (de lampen zullen pas weer gaan branden als die ook inderdaad weer aan worden gezet). Vergeet NOOIT om zodra het zicht voldoende verbetert, de mistlampen weer uit te zetten.
LAN0450G
129
L
Wissers en sproeiers Wissers en sproeiers
TIJDENS HET RIJDEN
RUITENWISSERS
De wissers en sproeiers kunnen uitsluitend worden gebruikt als het contactslot naar de eerste of tweede stand is gedraaid.
3 2
BELANGRIJKE INFORMATIE •
De wissers NOOIT gebruiken als de voorruit droog is.
•
Bij zeer lage of hoge temperaturen is het essentieel dat wordt gecontroleerd of de bladen niet op de ruit zijn vastgevroren of daar op andere manier tegenaan kleven.
•
1
4
In de winter, sneeuw of ijs verwijderen rond de wisserarmen en bladen, het door de wissers bestreken gedeelte van de voorruit en de inlaten van de kachel.
H5328
Variabele vertraging regensensor of variabele interval-vertraging Druk de schakelaar omhoog naar stand '1'.
N.B. Als de wisserbladen aan de ruit blijven kleven zal de elektrische veiligheid tijdelijk gaan werken waardoor de wissermotor tijdelijk niet kan functioneren. In dat geval moeten de wissers worden uitgeschakeld. Wacht vervolgens 3 minuten (of zet het contactslot uit en vervolgens aan). Maak de wisserbladen los en zet de wissers vervolgens weer aan.
Wissen op normale snelheid Druk de schakelaar omhoog naar stand '2'. Snel wissen Druk de schakelaar omhoog naar stand '3'. Enkelslag Trek de schakelaar omlaag naar stand 4 en laat de schakelaar onmiddellijk los. N.B. Als de schakelaar in de laagste stand wordt vastgehouden, dan zal normaal worden gewist tot de schakelaar weer wordt losgelaten.
130
R
Wissers en sproeiers Variabele interval-vertraging
Regensensor - variabele vertraging BELANGRIJKE INFORMATIE VOORDAT de wasstraat wordt binnengereden, moet altijd worden gecontroleerd of de regensensor buiten werking is gesteld. Geschiedt dat niet, dan zullen de wissers gedurende het autowasprogramma gaan werken. De wissers worden hierdoor beschadigd.
H3895
Draai de schakelaar, met de kolomschakelaar in stand '1', rechtsom om de frequentie van interval-wissen te verhogen. Draai de schakelaar linksom om de frequentie van interval-wissen te reduceren. Snelheid - sensor De frequentie waarmee de wissers gaan werken, wordt ook automatisch afgesteld op de snelheid van het voertuig. Met het toenemen van de snelheid zullen de wissers sneller gaan werken, teneinde optimaal zicht te handhaven. Dit geschiedt geheel automatisch. Hieraan kan door de bestuurder niets worden veranderd.
H3895
Uw voertuig is voorzien van een optische regensensor die op de binnenkant van de voorruit is geplaatst. De regensensor bevindt zich onmiddellijk vóór de achteruitkijkspiegel. Door de sensor kan de aanwezigheid van fluctuerende hoeveelheden vuil of water op de buitenkant van de voorruit worden geconstateerd. Met de wisserschakelaar in de eerste stand, wordt de variabele vertraging automatisch afgesteld in overeenstemming met de informatie die wordt geleverd door de regensensor, waardoor de wissersnelheid wordt verhoogd of verlaagd. De bestuurder kan de gevoeligheid van de regensensor en dus ook de wissersnelheid verhogen of verminderen door de knop rond te draaien - wordt de knop rechtsom gedraaid, dan wordt de gevoeligheid verhoogd. Linksom wordt de gevoeligheid verminderd.
Snelheidsafhankelijk wissenkan door een Land Rover dealer/geautoriseerd reparatiebedrijf worden gedeactiveerd. Wisservertraging Als het voertuig NIET is voorzien van een regensensor en als dit - terwijl de wissers werken - tot stilstand wordt gebracht, wordt de wissersnelheid automatisch gereduceerd. Als de wissers zijn ingesteld op "snel wissen", worden die vertraagd tot "normaal wissen". Als de normale wissnelheid is gekozen, zullen de wissers overschakelen op interval-wissen. Als het voertuig weer gaat rijden, wordt ook automatisch de oorspronkelijke wissnelheid hersteld.
Als door de sensor constante regen wordt gedetecteerd, dan blijven de wissers automatisch op normale wissnelheid werken.
131
L
Wissers en sproeiers RUITENSPROEIER
BEKRACHTIGDE KOPLAMPSPROEIERS Als de koplampen aan staan en in het sproeierreservoir voldoende vloeistof aanwezig is, dan zullen door de ruitensproeiers te gebruiken, ook de bekrachtigde koplampsproeiers gaan werken. Iedere vijfde keer dat de ruitensproeiers worden gebruikt, worden ook de koplampsproeiers geactiveerd mits de koplampen nog aan staan en sinds de vorige keer dat de koplampsproeiers hebben gewerkt minstens 10 minuten zijn verstreken.
H3894
Trek de kolomschakelaar naar het stuurwiel toe (minstens 0,5 seconde lang). De ruitenwissers werken in combinatie met de sproeiers zolang de kolomschakelaar in deze stand wordt gehouden. Nadat de kolomschakelaar wordt losgelaten zullen de wissers nog 3 keer over de ruit gaan.
Door de koplampen uit en weer aan te zetten zal de cyclus worden teruggesteld. N.B. Als door de vloeistofpeil-sensor het ruitensproeierreservoir een laag koelvloeistofpeil wordt geregistreerd, worden de koplampsproeiers uitgeschakeld. Verwarmde sproeiers Als de buitentemperatuur daalt tot een punt waar de sproeierbuisjes kunnen gaan bevriezen, wordt een voeding geactiveerd waardoor de buisjes worden verwarmd. Dit geschiedt echter alleen als het contactslot in de tweede stand staat.
H4056
Deze functie kan ook worden geactiveerd door de knop op het uiteinde van de kolomschakelaar in te drukken.
Een verbeterde ruitensproeier-vloeistof is essentieel om te voorkomen dat die bij zeer koud weer bevriest. Zie SMEERMIDDELEN EN VLOEISTOFFEN, 323.
132
R
Wissers en sproeiers ACHTERRUIT - WISSER EN SPROEIER
Achterruitwisser - variabele vertraging werking
Achterruit - wisser/sproeier
1
2 H4077
Druk de kolomschakelaar naar voren tot in de eerste stand. Druk de kolomschakelaar vervolgens, tegen de veerdruk in, nogmaals naar voren. Zolang u de kolomschakelaar in deze stand houdt, blijven de ruitensproeiers werken. De wisser gaat gedurende het sproeien automatisch werken. Nadat de schakelaar is losgelaten gaat de wisser nog 3 keer over de achterruit.
3
Achterruitwisser - interval-functie
H4812
De variabele wisservertraging instellen: 1. Druk de schakelaar naar voren om de achterruitwisser te activeren. 2. Trek de schakelaar onmiddellijk terug en wacht op de gewenste vertraging. 3. Duw de schakelaar nogmaals naar voren. De vertraging is nu ingesteld en de wissers werken in overeenstemming met de instelling.
H3896
Druk de schakelaar naar voren tot in de eerste stand. Nu zal de interval-functie van de wissers gaan werken tot de wissers worden uitgeschakeld. N.B. Als de achterruitwisser is geactiveerd en de achteruitversnelling wordt gekozen, werkt de wisser ononderbroken. De interval-slag wordt dan dus niet gebruikt.
133
L
Claxon Claxon
CLAXON
H4083
Bedienen door één van de claxonschakelaars, in het midden van het stuurwiel, in te drukken.
134
R
Notitieblok Notitieblok
GEBRUIKEN VAN NOTITIEBLOK Notitieblok is een mogelijkheid waarmee korte berichten, zoals geheugensteuntjes of herinneringspunten, kunnen worden opgenomen.
H5837
U kunt maximaal 10 berichten van maximaal 30 seconden opnemen. Blijf de knop voor de spraakbesturing indrukken (zie illustratie) tot het bericht "STEM HERKENNING" op het berichtencentrum verschijnt. Geef vervolgens de betreffende spraakopdracht (raadpleeg de onderstaande tabel). De spraakopname zal automatisch worden gestopt als het bericht langer duurt dan 30 seconden. De spraakopname kan op ieder willekeurig moment worden beëindigd door de knop opnieuw in te drukken.
135
L
Notitieblok OPDRACHT
SYSTEEMREACTIE
ACTIE
Notitie opnemen of Notitieblok-opname.
Door het systeem wordt een piepsignaal gegeven waardoor wordt aangegeven dat met de opname wordt aangevangen.
Na het piepsignaal kunt u beginnen met uw opname. Stop met de opname door de spraakherkenningsknop op het stuurwiel in te drukken
"Notitieblok terugspelen" of "Notitieblok lezen".
Door de audio-faciliteit van Notitieblok zullen de notities, stuk-voor-stuk, worden uitgelezen. Na ieder piepsignaal kunt u de volgende commando's geven: "Herhaal", "Verwijderen" of "Annuleren". Ook is het mogelijk om niets te zeggen tot u het volgende bericht hoort.
Door "Herhaal" te zeggen, wordt het vorige bericht opnieuw afgespeeld. Door "Verwijderen" te zeggen wordt het vorige bericht gewist. Door "Annuleren" te zeggen, wordt de Notitieblok-sessie beëindigd.
"Notitieblok wissen of "Notitieblok annuleren".
"Wilt u Notepad wissen?"
Zeg "Ja" om alle opgeslagen notities te wissen. Zeg "Nee" om de opdracht te annuleren.
"Notitieblok help".
Door het systeem worden Notitieblok-informatie en alle gewoonlijk gebruikte commando's uitgelezen.
136
R
Elektrisch bediende ramen Elektrisch bediende ramen
ELEKTRISCH BEDIENDE RAMEN
2
1
4
3
Druk de bovenkant van de schakelaar iets in. Houd de schakelaar in deze stand om het raam te openen. Beweeg de bovenkant van de schakelaar iets omhoog en blijf de schakelaar in deze stand houden om het raam te sluiten. Het raam zal tot stilstand komen zodra de schakelaar wordt losgelaten.
WAARSCHUWING Als door een elektrisch bedienbaar raam de vingers, handen of andere kwetsbare lichaamsdelen worden vastgeklemd, kan dit ernstig letsel tot gevolg hebben. Altijd de volgende voorzorgsmaatregelen in acht nemen:
5
De achterraamschakelaars moeten altijd worden GEDEACTIVEERD als kinderen in het voertuig worden meegevoerd. Zorg er ALTIJD voor dat tijdens het openen of sluiten van de ramen kinderen uit de buurt worden gehouden.
H3870
Zorg ervoor dat ALLE volwassen passagiers bekend zijn met de schakelaars en de potentiële gevaren van elektrisch bediende ramen.
De ramen worden als volgt bediend met de schakelaars in de bestuurdersdeur: 1. Rechter voorraam.
Passagiers NOOIT toelaten om lichaamsdelen uit een open raam te steken als met het voertuig wordt gereden. Verwonding zou dan op kunnen treden door rondvliegende voorwerpen, boomtakken of andere obstakels.
2. Linker voorraam. 3. Rechter achterraam. 4. Linker achterraam. 5. Deactiveringsschakelaar voor de schakelaars voor de ramen in de achterdeuren.
Het wordt aanbevolen dat, bij het verlaten van het voertuig, de contactsleutel uit het contactslot wordt verwijderd.
N.B. Ook de achterramen kunnen worden bediend met afzonderlijke schakelaars in iedere achterdeur. De achterraamschakelaars kunnen niet worden gebruikt als de deactiveringsschakelaar is geactiveerd. De ramen bedienen De elektrisch bediende ramen kunnen worden gebruikt als het contactslot in de eerste of tweede stand staat en maximaal 16 minuten nadat het contact uit is gezet (mits een voordeur niet wordt geopend).
137
L
Elektrisch bediende ramen Tiptoets-bediening Door de bovenkant van de schakelaar stevig in te drukken (en vervolgens los te laten) zal een raam door de schakelaar één keer aan te raken, geheel worden geopend. De beweging van het raam kan op ieder willekeurig moment worden onderbroken door de bovenkant van de schakelaar KORT in te drukken.
Anti-insluitingsmechanisme Als door de anti-insluitingssensor gedurende het sluiten van het raam de aanwezigheid van een obstakel wordt geconstateerd, dan wordt het sluiten van het raam onderbroken. Het raam gaat weer omlaag. Dit is een veiligheid die werd ingebouwd teneinde te voorkomen dat het raam abusievelijk kan worden gesloten op kwetsbare lichaamsdelen of andere obstakels. Verwijder obstakels en sluit het raam.
Om het raam, onder tiptoets-bediening, geheel te sluiten moet de bovenkant van de schakelaar stevig omhoog worden bewogen. Vervolgens loslaten. De beweging van het raam kan op ieder willekeurig moment worden onderbroken door de bovenkant van de schakelaar KORT omhoog te bewegen.
Als de anti-insluitingsfunctie om welke reden dan ook tijdelijk moet worden onderdrukt, moet de betreffende raambedieningsschakelaar omhoog worden bewogen tot het raam is gesloten.
De beweging van het raam kan na tiptoets openen of sluiten ook worden onderbroken door de schakelaar in de tegenovergestelde richting van de raambeweging te duwen. Achterraam - deactiveringsschakelaar Eénmaal indrukken om de raambedieningsschakelaar in de achterdeuren te deactiveren (het waarschuwingslampje in de schakelaar gaat branden). De knop nogmaals indrukken zodat de raambedieningsschakelaars weer worden geactiveerd.
138
R
Zonnedak Zonnedak
ZONNEDAK - WERKING
Het dak kan in één beweging geheel worden gesloten door de schakelaar tot in de tweede stand naar voren te duwen en los te laten. Anti-insluitingsmechanisme Als, wanneer het dak wordt gesloten, weerstand wordt ondervonden, wordt sluiten van het dak onderbroken. Het dak gaat iets open. Dit is een veiligheid die werd ingebouwd teneinde te voorkomen dat het dak abusievelijk kan worden gesloten op kwetsbare lichaamsdelen of andere obstakels. Verwijder obstakels en sluit het dak.
WAARSCHUWING Als een zonnedak abusievelijk op de vingers, de handen of andere kwetsbare lichaamsdelen wordt gesloten, kan ernstig letsel worden veroorzaakt. Altijd de volgende voorzorgsmaatregelen in acht nemen:
H3801
De elektrisch bediende zonnedak kan worden gebruikt als het contactslot in de eerste of tweede stand staat en maximaal 16 minuten nadat het contact uit is gezet (mits een voordeur niet wordt geopend). •
•
•
Zorg er ALTIJD voor dat kinderen niet in de buurt kunnen komen van het zonnedak. Gedurende het openen en sluiten van het zonnedak moeten eventuele obstakels uit de buurt worden gehouden. Controleer of ALLE volwassen passagiers op de hoogte zijn van de bedieningsorganen en de potentiële gevaren die zijn verbonden aan het bedienen van een elektrisch bediend zonnedak.
Kantelen van het dak: Druk op het middelste gedeelte van de schakelaar. De achterrand van het dak gaat dan automatisch omhoog totdat dit geheel open is gekanteld.
Passagiers NOOIT toelaten om lichaamsdelen uit het zonnedak te steken terwijl met het voertuig wordt gereden - verwonding zou dan op kunnen treden door rondvliegende voorwerpen, boomtakken of andere obstakels.
Openen van het dak: Druk de schakelaar naar achteren tot in de eerste stand. Het zonnedak schuift open tot de schakelaar wordt losgelaten. Druk de schakelaar naar achteren tot in de tweede stand. Laat de schakelaar los. Het dak wordt nu in één beweging geheel geopend.
Het zonnedak ALTIJD sluiten als het voertuig onbewaakt is. Kinderen mogen NOOIT zonder toezicht in het voertuig worden achtergelaten. Dit zou kunnen leiden tot letsel of dodelijke verwondingen.
Sluiten van het dak: Nadat het dak is geopend of gekanteld, moet de schakelaar tot in de eerste stand naar voren worden geduwd. Het dak gaat nu dicht tot de schakelaar wordt losgelaten.
Het wordt aanbevolen dat, bij het verlaten van het voertuig, de contactsleutel uit het contactslot wordt verwijderd.
139
L
Zonnedak Rijden met geopend zonnedak Als met het voertuig wordt gereden terwijl het zonnedak open staat en hierdoor tocht ontstaat, kunnen de dashboard-roosters worden geopend. Zonodig kan ook het toerental van de interieurventilator worden verhoogd. Zet de airco NIET aan.
Werking van systeem na onderbreking van voeding Als de door het voertuig geleverde voeding wordt onderbroken, moet het zonnedak als volgt opnieuw worden gekalibreerd: •
Nadat de accukabels weer zijn aangesloten, moet het zonnedak geheel open worden gekanteld.
•
Blijf de schakelaar circa 20 seconden lang in de stand duwen voor het kantelen van het zonnedak.
Zonnedak - jaloezie
Het zonnedak kan nu normaal worden gebruikt.
H3925
Trek de jaloezie van het zonnedak over de zonnedak-opening om de jaloezie te openen en te sluiten. N.B. De zonnedak-jaloezie kan met de hand worden geopend en gesloten. Zodra het zonnedak wordt geopend, zal ook de jaloezie automatisch worden teruggetrokken. Als het zonnedak wordt gekanteld, gaat de jaloezie iets open. Voorzichtig: Zolang het zonnedak nog is gekanteld, kan de jaloezie van het zonnedak niet geheel worden gesloten. Als toch wordt getracht om de jaloezie te sluiten is het mogelijk dat het zonnedak-mechanisme wordt beschadigd.
140
R
Kachel en ventilatie Kachel en ventilatie
VENTILATIE
LAN0452G
Het ventilatiesysteem levert frisse of verwarmde lucht naar het interieur van het voertuig via de luchtinlaatgrille voor de voorruit.
In het interieur zijn voor de voorruit, het gelaat en de voeten luchtroosters aangebracht - de positie van deze roosters staat aangegeven in de bovenstaande illustratie. De temperatuur van de lucht naar de luchtroosters wordt bepaald door de kachel.
N.B. De luchtinlaatgrille moet altijd vrij worden gehouden van verstoppingen zoals bladeren, sneeuw of ijs.
141
L
Kachel en ventilatie Luchtroosters
1
1
2
2
3 3
4 4
LAN0453G
De temperatuur van de lucht uit alle roosters wordt geregeld via de temperatuurinstellingen van de verwarmingsinstallatie.
Draai de duimwieltjes op de middelste (2 en 3) en achterste roosters (4) omhoog om die roosters te openen of omlaag om de roosters te sluiten. De stroomrichting van de lucht kan worden veranderd met de knop in het midden van de jaloezieën. Voor de beste ventilatie en zo weinig mogelijk lawaai, moeten de roosters geheel worden geopend als de luchtdistributie-regeling is ingesteld op luchttoevoer naar het gelaat.
Draai het duimwieltje op de zijroosters (1) rechtsom om die geheel te openen of naar links om de roosters geheel te sluiten.
142
R
Kachel en ventilatie Dashboard-roosters - temperatuurregeling
LAN0546G
Als de bedieningsknop voor de luchtverdeling is ingesteld op "Auto", de dashboard-roosters of de roostrs in de voetenruimte, kan de temperatuur van de lucht door de bovenste en onderste middelste dashboard-roosters en de dashboard-roosters aan de bestuurderskant nauwkeurig worden afgesteld op verschillende temperaturen voor de voetenruimten en de luchtroosters in het dashboard. Draai het duimwieltje (1) naar links (rode merktekens) voor warme lucht en naar rechts (blauwe merktekens) voor koelere lucht.
143
L
Kachel en ventilatie KLIMAATREGELING
2
5
1
6
5
2
10
8
11
9
3
7
4
LAN0454G
De airco is voorzien van automatische temperatuur- en luchtdistributie-regeling die zodanig zijn geprogrammeerd dat in het interieur van het voertuig in vrijwel alle klimatologische omstandigheden behalve de meest ongunstige, optimale comfort-niveaus worden gehandhaafd.
Kies de juiste temperatuur met de temperatuur-regelknoppen (5).
•
Laat de automatische temperatuur-regeling vervolgens de rest doen.
Zowel de bedieningsorganen voor de luchtdistributie als de ventilator kunnen onafhankelijk worden gebruikt om de automatische instelling - tijdelijk - buiten werking te stellen. In dit geval gaat het betreffende waarschuwingslampje in de "AUTO"-schakelaar uit (het cirkelvormige lampje vertegenwoordigt de interieurventilator en het rechthoekige lampje vertegenwoordigt de luchtdistributie). Druk nogmaals op "AUTO" om de automatische werking van het systeem weer in te stellen.
Hoewel de bedieningsorganen met de hand kunnen worden afgesteld en aangepast aan individuele vereisten, is het verreweg het eenvoudigst als de bestuurder de airco automatisch laat functioneren (op "auto"). Ook wordt hieraan in de meeste omstandigheden, ook de voorkeur gegeven. 1. Automatische regeling Op "auto" worden de airco, de luchtdistributie, het toerental van de ventilator en de luchtrecirculatie automatisch aangepast zodat het gewenste rijcomfort wordt gehandhaafd. •
•
N.B. Als de bedieningsorganen voor de luchtdistributie en de ventilator onafhankelijk van elkaar worden gebruikt, is het mogelijk dat de vereiste temperatuur-instellingen niet door het systeem kunnen worden bereikt of gehandhaafd.
Schakel de geheel automatische werking in (beide waarschuwingslampjes in de schakelaar gaan branden) door op "AUTO" (1) te drukken.
144
R
Kachel en ventilatie 2. Voorstoelen - verwarmingselementen Eénmaal indrukken voor maximum stoelverwarming. Tweemaal indrukken voor een iets minder hoge stoelverwarming. Voor aanvullende informatie over de verwarming van zitplaatsen voor- en achterin het voertuig, zie STOELVERWARMERS, 155.
4. Maximum airco In deze stand worden de airco en de luchtrecirculatie automatisch geactiveerd. Ook worden automatisch het maximum toerental van de interieurventilator en de luchtverdeling naar de dashboardroosters ingesteld. In deze stand worden de huidige temperatuurinstellingen onderdrukt.
Voor aanvullende informatie over de werking van de voorstoelen met klimaatregeling, zie STOELEN MET KLIMAATREGELING, 156.
4. Restverwarming Nadat met het voertuig is gereden, is het mogelijk om de passagiersruimte te verwarmen met de resterende warmte van de motor - met de motor uit. Door de "MAX"-knop in te drukken, blijft de verwarming nog maximaal 15 minuten werken.
3. Ontdooien Bij een beslagen of bevroren voorruit, de knop indrukken om het automatische ontdooiingsprogramma te activeren; het volle vermogen van het systeem zal dan op de voorruit worden gericht zodat die zo snel mogelijk wordt vrijgemaakt: •
Interieurventilator instellen op maximum toerental en temperatuur.
•
De luchtstroom wordt uitsluitend naar de voorruit geleid.
•
Uitschakelen van achterste interieurventilator.
•
Uitschakelen van luchtrecirculatie.
Als u de cabine wilt verwarmen voordat u instapt, moet de klimaatregeling met tijdinstelling worden gebruikt. Zie KLIMAATREGELING MET TIJDINSTELLING, 150.
Tevens zullen de verwarmingselementen voor de voor- en achterruit worden aangezet (zijn die echter reeds aangezet, dan zal de tijdsafhankelijke bediening worden ingesteld). Druk de knop nogmaals in (of kies "AUTO" of gebruik één van de knoppen voor de luchtdistributie) om het ontdooien te beëindigen.
145
L
Kachel en ventilatie 5. Temperatuur-regelknoppen Stel met de knoppen de voor de daarmee corresponderende kant van de passagiersruimte de vereiste temperatuur in (gebruik de linker schakelaar voor de linkerkant van het voertuig en de rechter schakelaar voor de rechterkant).
7. Luchtdistributie-regeling Druk de juiste knop in om de gewenste instelling voor de luchtdistributie te kiezen: Voetenruimte-roosters Dashboard-roosters
Het is onmogelijk om temperaturen te kiezen boven 28°C en onder 16°C.
Voorruit- en zijraam-roosters
De temperaturen die rond de regelknoppen worden vermeld, vertegenwoordigen uitsluitend relatieve doeltemperaturen en vertegenwoordigen geen specifieke temperaturen die in het interieur van het voertuig worden opgemeten.
Het is mogelijk om de gewenste luchtdistributie te verkrijgen door tegelijkertijd meer dan één instelling te kiezen. 8. Airco - regeling Druk de knop in terwijl de motor loopt om de airco met de hand te activeren, of om de airco uit te schakelen als die eerder (met de hand of automatisch) reeds is ingeschakeld.
N.B. Door het systeem zullen aan de passagierskant van het voertuig geen temperaturen kunnen worden gerealiseerd die 5°C hoger of lager zijn dan de temperatuur aan de bestuurderskant. 6. Ventilator - bediening Rechtsom draaien voor meer lucht uit de roosters en linksom draaien voor minder lucht uit de roosters.
146
R
Kachel en ventilatie 9. Luchtrecirculatie Nadat luchtrecirculatie is gekozen, zal vanaf de buitenkant geen lucht de passagiersruimte kunnen bereiken. In plaats daarvan wordt de lucht in het voertuig gerecirculeerd. Dit is nuttig om te voorkomen dat verkeersdampen de passagiersruimte binnendringen.
10. Verwarmde voorruit Indrukken om het systeem te bedienen. Het waarschuwingslampje in de schakelaar blijft branden zolang de voorruitverwarming aan staat. 11. Verwarmde achterruit Bedienen door de schakelaar in te drukken. Het waarschuwingslampje in de schakelaar zal gaan branden als de voorruitverwarming aan staat.
N.B. Op sommige voertuigen is op het stuurwiel een afstandsbedieningsknop aangebracht voor de luchtrecirculatie. Dit is een simpele aan/uit-knop zonder faciliteit voor automatische recirculatie. Zie LUCHTRECIRCULATIE MET AFSTANDSBEDIENING, 157.
Voorzichtig: Etiketten of stickers mogen nooit op de verwarmingselementen van de achterruit worden geplakt. De binnenkant van de achterruit mag ook nooit worden gereinigd met een schraper of schurende materialen.
Druk de knop éénmaal in om automatische recirculatie te activeren. Door deze faciliteit wordt de luchtrecirculatie automatisch geactiveerd als door sensors in het voertuig hoge luchtvervuilingsniveaus worden geconstateerd. Het is nu dus onmogelijk dat dampen het voertuig binnendringen (bijv. in een file). Druk de knop nogmaals in om luchtrecirculatie te activeren. Druk de knop een derde keer in om luchtrecirculatie uit te schakelen. Door luchtrecirculatie wordt ook het koelend en vochtonttrekkend vermogen van de airco belangrijk beïnvloed. Op "Auto" wordt de luchtrecirculatie dus automatisch geregeld zodat de airco optimaal kan functioneren. N.B. Als de recirculatie te lang plaatsvindt, dan is het mogelijk dat de ramen beslaan.
147
L
Kachel en ventilatie BEDIENINGSORGANEN ACHTERIN HET VOERTUIG
Klimaatregeling achterin voertuig isolatieschakelaar
LAN0547G
Druk op de isolatieschakelaar in de middenconsole teneinde de bediening van de klimaatregeling achterin het voertuig uit te schakelen.
1
Het waarschuwingslampje in de schakelaar gaat branden zodra de bediening van de klimaatregeling achterin het voertuig is geactiveerd. Het lampje gaat uit zodra de bediening wordt uitgeschakeld.
2
LAN0548G
1. Temperatuurregeling - rechtsom draaien voor een hogere en linksom draaien voor een lagere temperatuur van de lucht uit de achterste roosters. 2. Interieurventilator; bediening - rechtsom draaien vanuit de '0' stand (uit) voor een geleidelijk sterkere luchtstroom uit de achterste ventilatieroosters. N.B. De temperatuur die door de inzittenden voorin het voertuig wordt ingesteld, heeft tot gevolg dat automatisch een begrenzing wordt ingesteld van de maximum temperatuur van de warme lucht die door een passagier achterin het voertuig kan worden gekozen.
148
R
Kachel en ventilatie GEBRUIKEN VAN DE KACHEL
Ontwasemen/ontdooien Zet de airco en de voorruit-verwarming aan. Zet de knoppen voor de temperatuurregeling en het toerental van de interieurventilator vervolgens op "maximum". Zet de knop voor de airco-luchtdistributie in de stand waardoor de lucht naar de voorruit- en zijraamroosters wordt geleid zodat zoveel mogelijk verwarmde lucht uit die roosters naar de voorruit en de zijramen wordt geleid. Door de luchtrecirculatie aan te zetten zullen de ruiten makkelijker worden ontdooid. Teneinde beslaan van de ruiten te voorkomen, mag echter nooit worden vergeten om de luchtrecirculatie weer af te zetten zodra de ruiten zijn ontdooid.
Frisse lucht stroomt de kachel binnen door de grille voor de voorruit en de oude lucht wordt afgezogen via roosters achterin het voertuig. De onderstaande voorbeelden van de fundamentele instellingen van de bedieningsorganen van de kachel zijn uitsluitend bedoeld als richtlijn. Vanzelfsprekend is het mogelijk om met de knoppen voor de luchtdistributie, de temperatuur en de ventilator, het comfort in het interieur geheel aan te passen aan uw vereisten. Vergeet nooit dat de kachel pas op volle kracht kan werken nadat de motor de normale bedrijfstemperatuur heeft bereikt.
Maximum ventilatie Zet de temperatuurregelknop op de binnentemperatuur waaraan u de voorkeur geeft. Zet de airco aan en kies de luchtrecirculatie. Zet de bedieningsknop voor de luchtdistributie in de stand voor de dashboard-roosters. Zorg ervoor dat de dashboardroosters zijn geopend. Beweeg de temperatuurregelknop voor de middelste dashboardroosters zo ver mogelijk in de richting van de blauwe indicator. Zet de interieurventilator op het maximum toerental.
Maximale verwarming Met de interieurventilator op het laagste toerental (stand '1'), moet de temperatuurregeling op "maximum" worden gezet. Ook moet de knop voor de airco-luchtluchtdistributie op "AUTO" worden gezet tot door de temperatuurmeter wordt aangegeven dat de motor warmdraait - het toerental van de ventilator kan dan worden verhoogd. Draai de regelknop voor de temperatuur van de lucht uit de middelste dashboard-roosters geheel in de richting van de rode indicator.
De ventilatie kan eventueel worden verbeterd door een raam of het zonnedak te openen. Nooit vergeten: als de airco wordt gebruikt, mag nooit een raam of het zonnedak worden geopend.
149
L
Kachel en ventilatie KLIMAATREGELING MET TIJDINSTELLING
ALGEMENE OPMERKINGEN •
Teneinde de optimale werking van het systeem te garanderen, dient u ervoor te zorgen dat alle luchtroosters, inclusief de luchtroosters achterin het voertuig) open staan.
•
Het automatische temperatuur-regelsysteem kan uitsluitend efficiënt functioneren als alle ramen (en het zonnedak) zijn gesloten. Ook moeten de luchtinlaatroosters vrij zijn van ijs, sneeuw, bladeren of ander vuil.
•
Bij een zeer hoge vochtigheidsgraad is het mogelijk dat de voorruit iets beslaat als de airco wordt aangezet. Dit is normaal en dit wordt waargenomen bij de meeste airco-systemen voor automobielen. Dit is geen storing en de condensatie zal, nadat de airco een paar seconden heeft gewerkt, verdwijnen.
•
De compressor van de airco kan uitsluitend werken als de motor loopt.
•
Overtollig water dat het resultaat is van het ontvochtingsproces verlaat het systeem via afvoerbuizen onder het voertuig. Dit kan tot gevolg hebben dat als het voertuig stilstaat, op de weg onder het voertuig een klein plasje water wordt gevormd. Hierover moet u zich echter niet bezorgd te maken.
Door middel van de klimaatregeling met tijdinstelling kan, op een vooraf ingesteld tijdstip, worden gezorgd voor een comfortabelere temperatuur in de passagiersruimte. Als de buitentemperatuur lager is dan 16°C wordt de passagiersruimte verwarmd door de hulpverwarming die wordt gevoed door het koelsysteem van de motor. Als de temperatuur hoger is dan 16°C wordt de passagiersruimte geventileerd doordat, vanaf de buitenkant van het voertuig, lucht naar binnen wordt geblazen. De klimaatregeling met tijdinstelling kan worden gebruikt zonder dat de motor loopt. Via het aanraakscherm kan het systeem handmatig worden bediend. Ook kunnen via dit scherm activeringstijdstippen worden ingeprogrammeerd. Het systeem kan ook worden geactiveerd met de zender. Na 30 minuten wordt het systeem automatisch uitgeschakeld. Ook wordt het voertuig door het systeem beschermd doordat dit niet gaat werken als het waarschuwingslampje voor een laag brandstofpeil brandt, of als de accu niet goed is opgeladen. De klimaatregeling met tijdinstelling kunt u dan zo instellen dat die - gedurende iedere periode van 24 uur - één- of tweemaal gaat werken. Als met het voertuig dagelijks wordt gereden dan zal dit patroon, tot dit wordt geannuleerd, iedere dag worden herhaald. Als niet met het voertuig wordt gereden, wordt de functie tijdelijk uitgesteld.
150
R
Kachel en ventilatie Instellen van de tijd waarop de klimaatregeling met tijdinstelling moet worden geactiveerd
Systeeminstellingen
Taal
Eenheden
Hoorbare feedback
Klok
Systeeminstellingen
Scherminstellingen
Steminstellingen
Klimaat timen
INFO
ICE1720 ENG
Klimaat timen
Ga naar de scherminstellingen door de harde toets voor de scherminstellingen in te drukken.
30 minuten voertuig verwarmen of ventileren
N.B. Met de term "zachte toets" wordt verwezen naar de buttons op het aanraakscherm. Alle andere toetsen zijn "harde toetsen".
Timer 1
09:35
Instellen
Timer 2
Uit
Instellen
Handmatig Systeeminstellingen
On-Road Info
4x4 Info
Steminstellingen
Klimaat timen
H6673DUT
Home Menu Settings
Scherminstellingen
Druk op de zachte toets "Timed climate" (klimaatregeling met tijdinstelling).
Navigation
N.B. Als het contact niet binnen 24 uur wordt aangezet, wordt de klimaatregeling met tijdinstelling tijdelijk uitgeschakeld. De functie kan weer worden hervat zodra het contact weer wordt aangezet. Hierdoor wordt de accu van het voertuig beschermd.
Phone
Audio Video
ICE1721 DUT
Druk op de zachte toets "Set" (instellen) voor timer 1.
Druk op de zachte toets "Instellingen".
151
L
Kachel en ventilatie
Klimaat timen
Timer 2 Starttijd
17 32
CD
Timer annul.
CD1
Tr 01
1 4
00:00
CD
2
CD
3
CD
5
MP3
6 Geen CD
MP3
CD
OK Radio
CD
TV
INFO
ICE1968 DUT
Klimaat timen
Timer 2 Starttijd
16 45
De LED voor de klimaatregeling met tijdinstelling gaat branden om aan te geven of één of beide tijdstippen zijn ingesteld. Timer annul.
N.B. Zodra de contactsleutel wordt verwijderd en u het voertuig verlaat, blijft de LED voor de klimaatregeling met tijdinstelling maximaal nog 2 minuten branden terwijl het systeem wordt uitgeschakeld.
OK
Het tijdstip waarop de klimaatregeling met tijdinstelling gaat werken Zodra een vooraf ingesteld tijdstip is bereikt, wordt de klimaatregeling met tijdinstelling geactiveerd. Ook wordt de temperatuur in de passagiersruimte hoger of lager ingesteld op een comfortabelere temperatuur die is gebaseerd op de temperatuur van de buitenlucht. Het systeem blijft 30 minuten lang werken en wordt dan uitgezet.
ICE1762 DUT
Schuif omhoog/omlaag en kies het moment waarop u wilt dat de klimaatregeling gaat werken. Druk vervolgens op "OK". Druk de zachte toets "Timer 2 Set" (timer 2 instellen) zonodig in. Met dezelfde methode kunt u het tijdstip instellen waarop de tweede timer van de klimaatregeling met tijdinstelling zal worden geactiveerd. N.B. De tijd wordt weergegeven in een formaat van 12/24 uur. Dit is afhankelijk van de instelling die is gekozen in het menu met de systeeminstellingen. Zie KLOK, 160.
Gedurende deze periode blijft de LED voor de klimaatregeling met tijdinstelling knipperen. Dit wil zeggen dat het systeem functioneert. Gedurende deze periode is het mogelijk dat uitlaatdampen van de kachel uit de motorruimte ontsnappen. Dit is normaal en geen reden voor bezorgdheid. N.B. Als het contact gedurende die periode van 30 minuten wordt aangezet, wordt de klimaatregeling met tijdinstelling uitgeschakeld.
152
R
Kachel en ventilatie Niet-automatische bediening
Annuleren van het tijdstip waarop de klimaatregeling met tijdinstelling zal worden geactiveerd
Klimaat timen Klimaat timen
30 minuten voertuig verwarmen of ventileren Timer 1
09:35
Instellen
Timer 2
Uit
Instellen
30 minuten voertuig verwarmen of ventileren Timer 1
09:35
Instellen
Timer 2
17:45
Instellen
Handmatig Handmatig
Systeeminstellingen
Scherminstellingen
Steminstellingen
Klimaat timen
Systeeminstellingen
Scherminstellingen
Steminstellingen
Klimaat timen
ICE1760 DUT
Het is mogelijk om de hulpverwarming of ventilatie op ieder willekeurig moment aan of uit te zetten door de zachte toets "Manual on/off" (handbediening aan/uit) in te drukken. Als de buitentemperatuur daalt tot onder 16°C, zal de verwarming automatisch door het systeem worden aangezet. Als de temperatuur hoger is dan 16°C zal de ventilatie worden aangezet.
Klimaat timen
09 35
Timer 1 Starttijd
Timer annul.
OK
WAARSCHUWING Benzinedampen zijn uiterst brandbaar en in beperkte ruimten zijn die ook bijzonder explosief.
Klimaat timen 30 minuten voertuig verwarmen of ventileren
Controleer altijd of de verwarmingskachel (FBH) niet werkt als het voertuig wordt bijgetankt.
Timer 1
Uit
Instellen
Timer 2
17:45
Instellen
Handmatig Systeeminstellingen
Scherminstellingen
Steminstellingen
Klimaat timen
ICE2358 DUT
Het tijdstip waarop de klimaatregeling met tijdinstelling zal worden geactiveerd kan worden geannuleerd door de zachte toets "Set" (instellen) voor de timer die u wenst te annuleren in te drukken. Druk vervolgens op "Cancel timer" (timer annuleren). Het scherm wordt opgewaardeerd naar "uit". Nadat beide tijdstippen waarop de klimaatregeling met tijdinstelling wordt geactiveerd zijn geannuleerd, zal de LED voor het systeem uitgaan.
153
L
Kachel en ventilatie Gebruiken van de zender De zender heeft een bereik van circa 100 m. De zender werkt het best als die tijdens bediening verticaal wordt gehouden. Het is niet nodig om de antenne op het voertuig te richten. Als de "ON" (AAN) of "OFF" (UIT) knop wordt gebruikt, mag de antenne nooit worden aangeraakt.
Het verwarmingsprogramma blijft functioneren tot de "OFF" knop (uit) (2) wordt ingedrukt. Wordt het verwarmingsprogramma met de zender niet uitgeschakeld, dan zal het systeem na 30 minuten automatisch af worden gezet, teneinde te voorkomen dat de accu van het voertuig wordt ontladen.
WAARSCHUWING Benzinedampen zijn uiterst brandbaar en in beperkte ruimten zijn die ook bijzonder explosief.
4
Controleer altijd of de verwarmingskachel (FBH) NIET werkt als het voertuig wordt bijgetankt.
3
1
N.B. De afstand waarop met de zender de kachel kan worden bediend, kan eventueel groter zijn dan 100 m mits er geen sprake is van obstakels zoals gebouwen tussen de antenne en het voertuig.
2
Vervangen van de zender-batterijen
H4983
1. "AAN"-knop 2. "UIT"-knop 3. Werking waarschuwings-LED 4. Antenne Druk de "AAN"-knop (1) 1 tot 3 seconden lang in. De waarschuwings-LED (3) zal 3 seconden lang branden. Hierdoor wordt bevestigd dat het programma voor de automatische verwarming in werking is gesteld. Als het systeem niet wordt opgestart, zal de waarschuwings-LED 3 keer knipperen. Vervolgens gaat de LED uit. Zolang het systeem functioneert blijft de LED van de klimaatregeling met tijdinstelling korte tijd knipperen waardoor wordt bevestigd dat het systeem werkt.
H4982
De zender moet zodanig worden vastgehouden dat de achterkant zich aan de bovenkant bevindt. Schuif het dekseltje terug zodat de batterijen kunnen worden bereikt. Verwijder de oude batterijen. Plaats twee nieuwe 12 Volt, type 'MN' batterijen. Zorg er altijd voor dat deze met de polen in de juiste posities worden geplaatst.
154
R
Kachel en ventilatie STOELVERWARMERS
Voorzichtig: Deze stoelverwarmingselementen verbruiken vrij veel accuvermogen. Om deze reden kan de stoelverwarming UITSLUITEND worden gebruikt als de motor loopt.
LAN0497G
Voorstoelen - verwarmingselementen
Nadat het contact aan is gezet, kunnen het zitkussen en de rugleuning tot op twee verschillende niveaus worden verwarmd: •
Eénmaal indrukken voor maximale verwarming (beide waarschuwingslampjes gaan branden).
•
Tweemaal indrukken om het lagere verwarmingsniveau van de zitplaatsen in te stellen (het rechter waarschuwingslampje gaat uit).
•
LAN0456G
Achterstoelen - verwarmingselementen
Het verwarmingselement wordt met de hand uitgeschakeld als de schakelaar een derde keer wordt ingedrukt (beide waarschuwingslampjes gaan uit).
De stoelverwarming wordt geregeld door een thermostaat. Die stoelverwarming gaat dus onder invloed van de thermostaat aan en uit teneinde een vooraf vastgestelde temperatuur te handhaven. De waarschuwingslampjes in de schakelaars blijven branden tot de verwarmingen handmatig worden afgezet, of tot het contactslot uit wordt gezet.
155
L
Kachel en ventilatie STOELEN MET KLIMAATREGELING
De waarschuwingslampjes in de schakelaars blijven branden tot de verwarmingen handmatig worden afgezet, of tot het contactslot uit wordt gezet. Voorzichtig: Stoelen met klimaatregeling verbruiken vrij veel accuvermogen. Om deze reden kan de stoelverwarming uitsluitend worden gebruikt als de motor loopt.
LAN0455G
Als het contact is aangezet kunnen de rugleuning of de rugleuning en het zitkussen van de voorstoelen als volgt worden geventileerd: •
Druk de betreffende schakelaar éénmaal in zodat zowel de rugleuning als het zitkussen worden geventileerd (beide waarschuwingslampjes in de schakelaar gaan branden).
•
Tweemaal indrukken zodat uitsluitend de rugleuning wordt geventileerd (het rechter waarschuwingslampje gaat uit).
•
Draai de knop vanuit '0' (uit) rechtsom zodat de temperatuur van de ventilatielucht geleidelijk wordt verhoogd (de rode waarschuwingslampjes rond de knop gaan branden). Draai de knop linksom zodat de stoelen worden geventileerd door geleidelijk koelere lucht (de blauwe waarschuwingslampjes gaan branden).
156
R
Kachel en ventilatie LUCHTRECIRCULATIE MET AFSTANDSBEDIENING
VERWARMD STUURWIEL
H4086 H4087
Indrukken om de verwarmingselementen in het stuurwiel te activeren. De verwarmingselementen worden geregeld door een thermostaat waardoor (zolang het systeem aan staat) een comfortabele temperatuur wordt gehandhaafd. Druk de schakelaar nogmaals in om het verwarmingselement met de hand uit te zetten.
Indrukken om de luchtrecirculatie aan of uit te zetten. Het waarschuwingslampje in de hoofdbedieningsknop voor de recirculatie zal blijven branden zolang de luchtrecirculatie is geactiveerd. N.B. Op voertuigen zonder luchtrecirculatie met afstandsbediening of een verwarmd stuurwiel, is hier geen bedieningsknop geplaatst.
N.B. Op voertuigen zonder luchtrecirculatie met afstandsbediening of een verwarmd stuurwiel, is hier geen bedieningsknop geplaatst.
157
L
Uitrusting in interieur van auto Uitrusting in interieur van auto
INTERIEUR-UITSTAPVERLICHTING EN KAARTLEESLAMPJES
De automatische verlichting wordt afgezet (bijv. als een deur wordt geopend) door schakelaar (1) 3 seconden lang in te drukken. Herhalen om de automatische verlichting weer aan te zetten. Opsporen van uw voertuig U kunt uw voertuig op een drukke parkeerplaats makkelijker vinden als u de vergrendelknop op de zender indrukt. De binnenlampen gaan dan 8 seconden lang branden.
2 3
Kaartleeslampje - werking De schakelaar voor het gekozen kaartleeslampje (2) indrukken om het lampje aan of uit te zetten. Vergeet u het kaartleeslampje uit te doen, dan zal dit na 16 minuten automatisch uit gaan. Hierdoor wordt voorkomen dat de accu wordt ontladen.
1 3 2 H3798
Voorste binnenlamp en kaartleeslampjes afgebeeld
De interieurverlichting gaat automatisch aan zodra het voertuig van slot wordt gedaan terwijl het contact uit staat (mits de stadslichten minstens 30 seconden hebben gebrand), of als een deur of de achterklep wordt geopend. De verlichting blijft 20 seconden nadat de deuren en de achterklep zijn gesloten, branden of tot het contactslot aan wordt gezet. De interieurverlichting zal na het rijden geleidelijk uit gaan. Zodra het voertuig op slot wordt gedaan of wanneer alle deuren en de achterklep worden gesloten, gaat de interieurverlichting geheel uit. N.B. Blijft een deur open staan, dan gaan de lampen automatisch na 16 minuten uit. Hierdoor wordt voorkomen dat de accu van het voertuig wordt ontladen. Druk de schakelaar (1) kort in om de lamp met de hand aan en uit te zetten.
158
R
Uitrusting in interieur van auto LAAG NIVEAU NACHTVERLICHTING
UITSTAPVERLICHTING/ NABIJHEIDSVERLICHTING
Als de hoofdverlichtingsschakelaar op "stadslichten" of "koplampen" wordt gedraaid, zal door de LED's (3) voor de binnenverlichting een zeer zachte verlichting worden geproduceerd. Ook zal de naar keuze te plaatsen verlichting van de deurvakken en de deurhendels gaan werken. De mate van verlichting kan worden geregeld met de dimschakelaar voor de instrumentenverlichting. Zie Instrumentenverlichting - regelknop, 127.
Zodra het voertuig van slot wordt gedaan, zal een lampje onderin iedere deurspiegel 20 seconden lang gaan branden. Door deze lampjes wordt de directe omgeving van het voertuig verlicht.
Door deze vorm van nachtverlichting wordt, terwijl met het voertuig wordt gereden, het interieur zeer zacht verlicht. De nachtvisie van de bestuurder wordt hierdoor niet beïnvloed.
HANDSCHOENENKASTJE - LAMP Gaat automatisch branden (als de koplampen aan staan) wanneer het onderste handschoenenkastje wordt geopend. Het lampje gaat uit zodra het handschoenenkastje wordt gesloten. Als u vergeet het handschoenenkastje dicht te doen, dan gaat het lampje automatisch na 16 minuten uit. Hierdoor wordt voorkomen dat de accu wordt ontladen.
159
L
Uitrusting in interieur van auto KLOK Klok instellen
De tijd instellen
12hr 24hr mm/dd dd/mm
17
32
OK
Format 24hr 12hr dd/mm mm/dd
Tijd
Datum
Klok instellen
INFO
24hr mm/dd dd/mm 12hr
Systeeminstellingen
18
30
OK
Format 12hr mm/dd 24hr dd/mm
Taal
Eenheden
Hoorbare feedback
Klok
Tijd
Systeeminstellingen
Scherminstellingen
Steminstellingen
Datum
Klimaat timen
H5808DUT
De tijd wordt ingesteld door eerst naar het menu "Systeeminstellingen" te gaan op het scherm. Kies vervolgens het klok-pictogram op het aanraakscherm.
LAN0457DUT
Schuif omhoog of omlaag en kies het juiste tijdstip. Druk vervolgens op "OK" De klok gebruiken De analoge klok wordt constant verlicht. 's Nachts zal de verlichting automatisch worden gedimd wanneer de stadslichten aan worden gezet. Met de regelknop voor de instrumentenverlichting kan de helderheid van die verlichting worden gewijzigd. Zie Instrumentenverlichting - regelknop, 127. N.B. Om heen en weer te schakelen tussen de 24/12-uren klokweergave van een niet analoge klok (m.a.w. voor de tijdinsteling van de verwarming), moet de juiste knop op de rechterkant van het scherm worden gekozen.
160
R
Uitrusting in interieur van auto SIGARETTENAANSTEKER
ASBAKKEN WAARSCHUWING Papier of ander brandbaar materiaal mag NOOIT in de asbakken worden geplaatst.
Voor Open de asbak door op de bovenrand van het deksel te drukken.
LAN0458G
De sigarettenaansteker kan worden bereikt door de asbak te openen door op de bovenrand van het deksel te drukken. Als het contact aan staat kan de sigarettenaansteker worden gebruikt door die in te drukken (zie pijl). Het element wordt dan verhit. Wanneer het element de juiste temperatuur heeft bereikt zal de sigaretten-aansteker, gereed voor gebruik, gedeeltelijk naar buiten springen. •
De sigarettenaansteker mag UITSLUITEND bij de knop worden vastgepakt.
•
Sluit NOOIT accessoires aan op de houder van de sigarettenaansteker tenzij die zijn goedgekeurd door Land Rover.
LAN0459G
De asbak verwijderen om die te ledigen of te reinigen door de asbak op te tillen.
N.B. Ook als het contact uit is gezet, wordt de voeding naar de sigarettenaansteker niet onderbroken. Als accessoires niet worden losgekoppeld van de sigarettenaansteker als het voertuig wordt geparkeerd, is het mogelijk dat onnodig accustroom wordt verbruikt.
161
L
Uitrusting in interieur van auto EXTRA AANSLUITPUNTEN
Achter
LAN0460G
LAN0461G
De asbakken achterin het voertuig zijn in de achterdeuren geplaatst. Trek aan het gedeelte dat wordt aangegeven door de pijl om de asbak te openen. De asbak verwijderen en ledigen door de asbak te openen en het binnenste gedeelte omhoog te trekken.
Passagiersruimte - elektrische aansluitingen
Tussen de voorstoelen is een extra aansluitpunt aangebracht. Een tweede elektrische hulpaansluiting bevindt zich, direct naast de achterste sigarettenaansteker, op de achterkant van het opbergkastje. Druk op de achterrand van het deksel zodat de aansluiting kan worden bereikt.
In de achterkant van het opbergbakje tussen de voorstoelen is de sigarettenaansteker voor achterin geplaatst. De aansteker kan worden bereikt door op de achterrand van het deksel van de asbak te drukken. De sigarettenaansteker achterin wordt op dezelfde manier bediend als de sigarettenaansteker voorin.
N.B. Voordat wordt getracht om een elektrische hulpaansluiting te gebruiken, moet eerst de beschermende plug worden verwijderd (zie illustratie).
162
R
Uitrusting in interieur van auto Een aansluitpunt gebruiken De aansluitpunten kunnen worden gebruikt voor door Land Rover goedgekeurde accessoires met een maximum vermogen van 180 Watt. Als elektrische accessoires langere tijd worden gebruikt, altijd de motor laten draaien daar anders de accu eventueel kan worden ontladen. Als een elektrische aansluiting niet wordt gebruikt, moet altijd de beschermende plug worden geplaatst zodat vuil of stof niet kunnen binnendringen. N.B. Zelfs nadat het contactslot uit is gezet, blijven de aansluitingen voor accessoires voeding ontvangen. De accu kan eventueel te zwaar worden belast waardoor de motor eventueel niet kan starten als accessoires worden aangesloten terwijl de motor uit staat.
H3877
Achterste laadruimte - aansluitpunt
Voorzichtig: Sluit NOOIT niet-goedgekeurde accessoires aan op een aansluitpunt. Het is dan mogelijk dat de elektrische systemen van het voertuig worden beschadigd.
Rechts in de achterste laadruimte is een derde aansluitpunt aangebracht.
Als elektrische accessoires langere tijd worden gebruikt, altijd de motor laten draaien daar anders de accu eventueel kan worden ontladen.
163
L
Uitrusting in interieur van auto BEKERHOUDERS 1
1
2
3
3
2
LAN0462G
Voor
Achter
1. Open de rolafsluitingen zodat de voorste bekerhouders kunnen worden gebruikt.
3. Eerst moet de armleuning omlaag worden geklapt. Druk de vergrendeling in en klap de dubbele bekerhouder naar buiten (deze bevindt zich in de achterkant van de hoofdsteun voor de middelste zitplaats).
2. Til de binnenkant van de bekerhouder naar buiten zodat grotere bekers kunnen worden geplaatst.
164
R
Uitrusting in interieur van auto OPBERGKASTJE
WAARSCHUWING Gedurende het rijden mag de bestuurder geen dranken nuttigen of de bekerhouder gebruiken. Gebruik NOOIT andere voorwerpen dan de voor dat doel geschikte afgesloten bekers in de bekerhouder. Andere voorwerpen kunnen bij een ongeval of plotselinge manoeuvre door het voertuig worden geslingerd, waardoor inzittenden gewond kunnen raken. Als het voertuig in beweging is, mogen nooit bekers zonder deksel in de bekerhouders worden geplaatst. Door gemorste warme dranken kunnen brandwonden worden veroorzaakt. Ook kunnen de bekleding, de vloerbedekking en componenten van de elektrische systemen worden beschadigd. Gebruik de bekerhouders uitsluitend voor frisdranken. Gebruik NOOIT bekers die zijn vervaardigd uit glas, porselein of hard plastic. Hierdoor kunnen inzittenden gedurende een ongeval of noodmanoeuvre worden verwond. Ongeopende, verzegelde containers (bijv. blikjes) zijn hard en ook hierdoor kan letsel worden veroorzaakt.
LAN0549G
Beweeg de vergrendeling aan de voorkant van het deksel van het opbergkastje omhoog. Nu kan het hoofdopbergkastje worden bereikt.
165
L
Uitrusting in interieur van auto Dubbele zonneklep
H3796
Als de optie met de dubbele zonneklep is geplaatst wil dat zeggen dat, achter de hoofdzonneklep een secundaire zonneklep is aangebracht die - wanneer gewenst - ook kan worden gebruikt.
LAN0550G
Druk op de vergrendeling en til het grote deksel van het opbergbakje op zodat het bakje voor losse voorwerpen en het integrale telefooncompartiment kunnen worden bereikt.
ZONNEKLEP; MAKE-UP SPIEGEL VERLICHTING
ZONNEKLEP
H3797
Klap de zonneklep omlaag en beweeg het deksel op de make-up spiegel omhoog zodat de spiegel wordt verlicht. De verlichting afzetten door het deksel te sluiten. Als u vergeet het deksel dicht te doen, dan gaat het lampje automatisch na 16 minuten uit. Hierdoor wordt voorkomen dat de accu wordt ontladen.
H3795
Draai de zonneklep omlaag om verblinding van de zon door de voorruit te voorkomen. Zonodig kan de zonneklep in de richting van het zijraam worden gedraaid zodat ook verblinding vanaf die kant van het voertuig verhinderd wordt.
166
R
Uitrusting in interieur van auto ZONNEBRIL-HOUDER
ACHTERUITKIJKSPIEGEL Spiegel met automatische kantelfunctie
H6478L
De automatische achteruitkijkspiegel is voorzien van een automatische dimfunctie die kan gaan werken zodra het contactslot in de tweede stand wordt gedraaid. Als door de lichtsensor (zie pijl) wordt geconstateerd dat een te sterke lichtstraal de spiegel raakt, dan wordt de achteruitkijkspiegel automatisch iets gekanteld, waardoor de reflectie van de koplampen van achteropkomend verkeer 's nachts of bij weinig licht, wordt gereduceerd.
H3800
Openen door het gedeelte dat wordt aangegeven door de pijl (zie detailtekening) in te drukken.
167
L
Uitrusting in interieur van auto HANDSCHOENENKASTJES
Spiegel met handmatige kantelfunctie
1
2 1 H4248
Teneinde de reflectie van de koplampen van achteropkomend verkeer 's nachts of bij weinig licht te reduceren, moet de rode lens van het diefstalalarm-waarschuwingslampje (zie pijl) een kwartslag rechtsom worden gedraaid. Zet de spiegel weer in de normale stand door de lens een kwartslag linksom te draaien.
2
LAN0463G
Druk op het bovenste gedeelte van de ontgrendelknop (1) om het bovenste handschoenenkastje te openen. Druk op het onderste gedeelte van de ontgrendelknop (2) om het onderste handschoenenkastje te openen. Uit oogpunt van extra beveiliging worden de handschoenenkastjes automatisch vergrendeld wanneer het voertuig wordt vergrendeld.
168
R
Uitrusting in interieur van auto LAADRUIMTE - VEILIGHEIDSNET
De houder van het veiligheidsnet verwijderen
Het veiligheidsnet voor de laadruimte is zodanig ontworpen dat hierdoor kan worden voorkomen dat ladingen die niet zijn vastgemaakt, of losse artikelen de passagiersruimte door een ongeval of noodmanoeuvre, binnendringen.
H4044
Druk de vergrendelingen op de houder van het veiligheidsnet omlaag. De houder kan nu worden verwijderd van de achterkant van de achterste zitplaatsen.
H4045
Plaatsen door de houder weer stevig in positie te drukken.
Door de deksels in de hemelbekleding (zie detailtekening) kan het net worden gebruikt. Trek het net in de richting van het dak. Haak de haken (zie pijl) in de bevestigingsgleuven.
169
L
Uitrusting in interieur van auto BAGAGE - BEVESTIGINGSPUNTEN
ACHTERSTE LAADRUIMTE TOEGANGSLUIK
WAARSCHUWING Voer NOOIT niet goed vastgemaakte uitrusting, gereedschappen of bagage mee in het voertuig. Als dergelijke artikelen kunnen bewegen kan letsel worden veroorzaakt bij een ongeval of noodmanoeuvre op de weg of in het terrein.
H5016
Het toegangsluik is in de rechterkant van de achterste laadruimte aangebracht. Via dit luik kunnen de gevarendriehoek, de zekeringkast in de achterste laadruimte en de noodontgrendeling voor de brandstofvulklep worden bereikt.
H4185
Achterin de vloer van de laadruimte zijn vier bevestigingspunten aangebracht waarmee grote bagage-artikelen veilig kunnen worden vastgezet. Door Land Rover wordt een serie goedgekeurde accessoires aanbevolen voor het bevestigen van bagage.
Beweeg de vergrendeling (bovenste detailtekening) omhoog en trek het luik uit de zijkant van het voertuig. Als het luik weer wordt geplaatst, moet er altijd voor worden gezorgd dat dit goed is aangebracht. Pas daarna kunt u wegrijden.
170
R
Uitrusting in interieur van auto ACHTERSTE LAADRUIMTE - OPBERGRUIMTEN
H4232
Verborgen consolebakje Links in de laadruimte is een klein afgedekt consolebakje aangebracht. Hierin kunnen kleine artikelen op een verborgen plaats worden opgeborgen. Open het bakje door het lipje omhoog te trekken.
Verwijderbaar opbergbakje Rechts in de laadruimte is onder de vloer een verwijderbaar opbergbakje aangebracht. Open het bakje door het lipje omhoog te trekken. Het bakje verwijderen door dit naar buiten te trekken.
Als het deksel weer wordt geplaatst, moet altijd eerst de rechter rand worden aangebracht.
N.B. Op voertuigen met verwijderbare kogel is het verwijderbare opbergbakje NIET aangebracht. Deze ruimte wordt gebruikt als opbergruimte voor de trekhaak.
171
L
Laadruimte - afdekking Laadruimte - afdekking
LAADRUIMTE - AFDEKKING
WAARSCHUWING Zorg ervoor dat NOOIT losse bagage-artikelen worden meegevoerd die op de laadruimte-afdekking zijn geplaatst. Hierdoor kan het zicht worden belemmerd. Ook kunnen deze artikelen, bij een noodstop of botsing, veranderen in gevaarlijke projectielen.
Gebruiken van de laadruimte-afdekking
Alle uitrusting, bagage of gereedschappen die in de laadruimte worden meegevoerd dienen te worden vastgezet teneinde het risico van het letsel voor de bestuurder en de passagiers, bij een ongeval of noodmanoeuvre, te elimineren.
H3970
Druk het midden van de achterrand van de afdekking stevig omlaag en naar voren (zie pijl in bovenste detailtekening). Vervolgens optillen en naar voren klappen.
172
R
Laadruimte - afdekking Verwijderen van de laadruimte-afdekking via de binnenkant van het voertuig
Plaatsen van de laadruimte-afdekking
H4051 H4923
Als het onvermijdelijk is om de laadruimte-afdekking via de binnenkant van het voertuig te verwijderen (bijv. om de nood-ontgrendelhendel van de achterklep te kunnen bereiken), moeten eerst de achterste hoofdsteunen worden verwijderd zodat de laadruimte makkelijker kan worden bereikt. Neem achterin plaats en druk het midden van de achterrand van de afdekking stevig omlaag (zie bovenste detailtekening). Tegelijkertijd moet de afdekking in de richting worden getrokken van de achterste zitplaatsen. De afdekking wordt opgevouwen zoals aangegeven in de onderste detailtekening.
Plaats de laadruimte-afdekking in positie. Controleer of de twee stelpennen aan de zijkanten net achter de openingen op de rails rusten. Vervolgens stevig omlaag duwen en vastzetten zodat de pennen in de openingen klikken.
173
L
Laadruimte - afdekking Verwijderen van de laadruimte-afdekking
H4922
Terwijl de afdekking nog is opgevouwen, moet het geheel systeem naar achteren worden getrokken zodat de stelpennen loskomen. Verwijder de afdekking voorzichtig uit het voertuig.
WAARSCHUWING De laadruimte-afdekking mag NOOIT los in het voertuig worden meegevoerd.
174