Artikel: Een pijnlijke geschiedenis. Een discoursanalyse van de DSM aan de hand van het sadomasochisme Auteur: Bart van der Velden Verschenen in: Skript Historisch Tijdschrift, jaargang 36.4, 222-232. © 2014 Stichting Skript Historisch Tijdschrift, Amsterdam ISSN 0165-7518 Abstract: This article presents a discourse-analysis of the Diagnostic and Statistical Manual of Mental Disorders (DSM) using sexual sadomasochism as a case study. In this way, it tries to establish how and why the DSM changes. It traces the inclusion of sexual sadomasochism as a mental disorder to the discourse of vice in the 18th century, and shows that changes in the discourse of the DSM occur within the framework of larger societal discourse changes. The article concludes that the DSM changes, at least partly, as a reaction to a changing society. Niets uit deze uitgave mag worden gereproduceerd en/of vermenigvuldigd zonder schriftelijke toestemming van de uitgever.
Skript Historisch Tijdschrift is een onafhankelijk wetenschappelijk blad dat vier maal per jaar verschijnt. De redactie, bestaande uit studenten en pas afgestudeerden, wil bijdragen aan actuele historische debatten, en biedt getalenteerde studenten de kans om hun werk aan een breder publiek te presenteren. Een abonnement op Skript kost 20 euro per jaar. U kunt lid worden door het machtigingsformulier in te vullen op www.skript-ht.nl. Ook kunt u een e-mail sturen naar de redactie, dan krijgt u het machtigingsformulier thuisgestuurd. Losse nummers zijn verkrijgbaar bij de redactie. Artikelen ouder dan een jaar zijn gratis te downloaden op www.skriptht.nl/archief.
Skript Historisch Tijdschrift • Spuistraat 134, kamer 558 • 1012 VB Amsterdam • www.skript-ht.nl •
[email protected]
Een pijnlijke geschiedenis
Een discoursanalyse van de DSM aan de hand van het sadomasochisme Bart van der Velden In dit artikel bespreekt Bart van der Velden de mogelijke invloed van de maatschappij op de definities van geestesziekten in de Diagnostic and Statistical Manual of Mental Disorders (DSM). Hij doet dat aan de hand van het voorbeeld van sadomasochisme, wat voor een groot deel van de 20e eeuw als geestesziekte gezien werd. Zijn deze categorisaties wel objectief, en hoe kunnen deze als bron voor historici gelden? In Nederland wordt psychologische hulp momenteel slechts vergoed als de patiënt gediagnostiseerd kan worden met een DSM-stoornis.1 DSM staat voor het Diagnostic and Statistical Manual of Mental Disorders, het handboek dat wordt uitgegeven sinds 1952 door de American Psychiatric Association (APA).2 Ondanks dat het de intentie is van de APA om een objectief naslagwerk van geestesziekten te leveren, is te zien dat de DSM een directe invloed heeft op de Nederlandse maatschappij. Deze relatie werkt ook omgekeerd. Neem bijvoorbeeld de verwijdering van de categorie homoseksualiteit,3 die volgde op specifieke protesten tegen de inclusie van deze categorie.4 We zien hier dus de invloed van een maatschappelijke verandering, in dit geval de bredere maatschappelijke acceptatie van homoseksualiteit, doorwerking vinden in de DSM. Het schrappen van homoseksualiteit als geestesziekte werd niet veroorzaakt door de ontwikkeling van psychologisch objectievere maatstaven, maar was een gevolg van de veranderende maatschappij.5 Het doel van dit artikel is niet om de DSM onderuit te halen, of de psychiatrie en psychologie neer te zetten als kwaadwillende entiteiten; dit is in het verleden genoeg gedaan en heeft tot weinig geleid.6 Ik hoop aan te kunnen tonen dat de DSM een zeer rijke bron voor historici kan zijn, omdat de DSM geleid wordt door maatschappelijke veranderingen en het in principe normaliteit bepaalt.7 Als de DSM tot stand komt door maatschappelijke verandering, kunnen we aan de hand van verandering in de tekst zien of die ook daadwerkelijk heeft plaatsgevonden. Aangezien het hier om min of meer objectieve categorieën gaat die bepalen wat abnormaal is, zouden historici een zeer goed beeld kunnen krijgen van moraliteit en hoe deze verandert. Daarnaast kan het dienen als gids in de geschiedenis over de wijze van (sociale) onderdrukking.8 Elke diagnose brengt immers een web van betekenissen mee, dat zich veel verder uitstrekt dan de biologische implicaties. Naast een biologische waarneming kunnen vooroordelingen en institutionele consequenties (zoals opsluiting) volgen. Ook hiervoor zou de DSM als leidraad kunnen dienen. De vraag die in dit essay beantwoord zal worden is hoe en waarom de DSM verandert. Om deze vraag te beantwoorden zal een korte discoursanalyse uitgevoerd
222 36.4.indd 222-223
worden in de traditie van Foucault. De aanname is dat, hoewel het medisch discours een vormende invloed kan hebben op de sociale wereld, de sociale wereld ook leidend kan zijn voor het medisch discours. Hieruit komt de hypothese naar voren dat veranderingen in de DSM geleid worden door veranderingen in de maatschappij. We hebben hier helaas geen ruimte om de hele DSM te bespreken en zullen ons beperken tot de categorieën van seksueel sadisme en masochisme, die ik gekozen heb omdat we met enige zekerheid kunnen verwachten dat het idee van een “abnormale” seksualiteit afhankelijk is van de maatschappij en dat, gezien de maatschappelijke interesse in seksualiteit er een grote hoeveelheid bronnen zal zijn. We zullen kijken hoe de DSM verandert op dit gebied, wat deze veranderingen inhouden en waar ze vandaan komen. Eerst zal kort de theorie behandeld worden om duidelijk te maken wat er bedoeld wordt met een discoursanalyse. Daarna bekijk ik waarom het sadomasochisme überhaupt als geestesziekte werd gedefinieerd. Hiervoor zal een korte geschiedenis van het sadomasochisme worden gegeven. Dit zal gevolgd worden door een casestudie van de DSM aan de hand van de het sadomasochisme.
Theorie
Discoursanalyse zoals deze wordt beoefend in de sociale wetenschappen, komt voornamelijk voort uit L’Archéologie du savoir (1969) van Foucault. Iedereen die een discoursanalyse wil doen gebaseerd op Foucault, loopt echter direct tegen het probleem aan dat hij geen duidelijke onderzoeksmethode definieerde.9 In plaats daarvan stelt hij een onderzoeksprogramma voor gebaseerd op de onderwerping van de mens.10 Discours wordt door Foucault gedefinieerd als een groep beweringen die behoren tot een enkel systeem van informatie.11 Zonder dit systeem van informatie is de bewering betekenisloos. In discoursanalyse wordt hierop verder gebouwd. Er wordt vanuit gegaan dat taal op zichzelf geen betekenis kent, maar slechts betekenis krijgt door gedeeld en erkend taalgebruik.12 Het construeert op deze manier de sociale werkelijkheid. De zorgvuldige analyse hiervan kan inzicht bieden in de vorming van deze sociale werkelijkheid. Dit wordt onder andere gedaan door de evolutie van taal te bestuderen. Foucault maakt in zijn introductie van L’Archéologie du savoir duidelijk dat dit discours gevormd wordt vanuit een complex web van discursieve en institutionele relaties. Hij beargumenteert dat geschiedenis niet terug te brengen valt tot lange continuïteiten, of tot de enkele causaliteit, maar dat geschiedenis en macht voortkomen uit diverse bronnen en condities die samenkomen. Vanuit dit perspectief is al het één en ander geschreven over de DSM. Zo wordt er beargumenteerd dat de DSM normaliteit construeert.13 Ook is er veel onderzoek gedaan naar de invloed van het specifieke jargon en de DSM op ziektebeelden en de maatschappij. Zo beargumenteert Beckman (2001) dat de criminele status van sadomasochisme in Groot-Brittannië is terug te leiden tot het feit dat het een ‘ziekte’ was en de uitsluiting die daarmee verbonden was.14 De literatuur is dus voornamelijk gericht op de vormende werking die het DSM discours heeft op onze werkelijkheid. Het is echter opvallend stil over de discoursveranderingen van de DSM zelf en waar deze vandaan Skript Historisch Tijdschrift 36.4
223 3-1-2015 10:08:18
komen. Dit zou wellicht kunnen komen doordat het overgrote deel van het historisch onderzoek naar de diagnostiek na Foucault redelijk anti-psychiatrisch genoemd kan worden.15 Dit hiaat zal ik in dit artikel proberen op te vullen.
Het bestaan van sadomasochistische activiteiten in het verleden
Al vanaf de Oudheid vinden we voorbeelden die als sadomasochistisch getypeerd kunnen worden. Neem de Etruskische Tomba della Fustigazione, vrij vertaald de tombe van de zweepslagen, uit de vijfde eeuw, met daarin een fresco (afbeelding 1) waarop twee mannen seks hebben met een vrouw en haar tegelijkertijd met een zweep bewerken. Ondanks het suggestieve karakter van dit beeld vertelt het ons echter nog niets over de positie van het sadomasochisme binnen de belevingswereld van de Etrusken. Het zou immers ook een afbeelding kunnen zijn van abnormaal gedrag. De Kamasutra, de oud-Hindoestaanse gids tot menselijke seksualiteit, gedateerd tussen 300 en 400 v. Chr., is wellicht een beter voorbeeld.16 Hierin worden verschillende manieren om een vrouw te pijnigen voor seksueel plezier beschreven.17 Pijn is in dit werk dus een onderdeel van seksualiteit en wordt niet gezien als een geestesziekte. We zien dus dat sadomasochistische elementen in verschillende culturen deel kunnen zijn van de normale seksualiteit of beleving van liefde. Opvallend is dat het niet gerelateerd wordt aan andere vormen van seksualiteit, die wel te vinden zijn in de categorie sexual deviations van de DSM. Binnen deze categorie vallen naast het sadomasochisme namelijk ook de homoseksualiteit, pedofilie en travestie.18 Ook de Kamasutra is gericht op de heteroseksuele relaties. Met andere woorden, sadomasochisme heeft nog geen plek gevonden in het ‘abnormale’ en er is nog geen eenheid van gedachte die de verschillende uiting van seks bij elkaar voegt zoals de DSM doet in de categorie sexual deviations. Op een gegeven moment komt hier een omslag in: er moet een eenheid van gedachte ontstaan zijn die deze verschillende vormen van seksualiteit als gebonden ziet, en als uiting van een onderliggend fenomeen. Deze eenheid vinden we in het werk van Marquis de Sade, de achttiende-eeuwse schrijver die zijn naam aan een deel van het woord sadomasochisme zou lenen. Zijn soms filosofisch getinte werk is gedeeltelijk geinspireerd op de ideeën van de ‘libertinage’ maar bevatten vele grafische beschrij vingen van seksueel sadomasochisme, alsook van homoseksualiteit en pedofielie. In deze zin kan het oeuvre van De Sade haast gezien worden als een prototype van de DSM: een catalogus der perversie, waarin bijna al deze vormen van seksualiteit worden verenigd. In de ondertitels van de zusterromans Justine(1787) en Juliette (1797) – respectievelijk les Malheurs de la Vertu en Les Prospérités du Vice – vangen we een glimp op van de reden waarom al deze, hiervoor onafhankelijke, seksuele uitingen hier onder één vorm van seksualiteit geschaard worden.19 Vertu en Vice, wellicht het best te vertalen als ‘deugd en ondeugd’, zijn de kernkwaliteiten die De Sade identificeert. In Justine rebelleert De Sade tegen het idee dat deugdzaamheid beloond wordt of goed is. In de brief die het boek voorgaat, en opgedragen is aan zijn geliefde, betoogt De Sade
224 36.4.indd 224-225
dat, als deugdzaamheid niet beloond wordt en ten prooi kan vallen aan hen die zich er niet aan houden, het wellicht beter is om je te scharen aan de kant van de ondeugd.20 Er volgt een boek waarin Justine constant gestraft wordt voor haar naïeve geloof in de deugdzaamheid.21 Juliette geldt als tegenhanger en wordt voortdurend beloond voor haar gebrek aan deugd. Deugd en ondeugd zijn zeer belangrijke thema’s voor De Sade en het is onder de term ondeugd dat hij de verschillende seksuele perversies samenbrengt. Een volledige genealogie van de term ondeugd zelf is een onderzoek waard, maar ik zal hier slechts kort duiden waar deze term wellicht vandaan komt. Als we denken aan deugd in de achttiende eeuw kunnen we niet om de kerk heen. Foucault, in La Volenté de Savoir (1976), spreekt niet direct over ondeugd maar ziet wel dat er in de achttiende eeuw een explosie aan seksueel discours plaatsvindt en dat hieruit voortkomt welke seks als normaal beschouwd wordt.22 Dit verbindt hij met de contrareformistische revolutie binnen de rooms-katholieke kerk, waardoor de confessie een prominentere plaats innam en steeds meer gericht werd op de zonden van het vlees.23 Hij beargumenteert verder dat dit niet slechts een kerkelijk discours was, maar dat er meerdere waren die allen over seks gingen.24 Zo hebben volgens Foucault de Rooms-katholieke kerk, de staat, en het medisch vakgebied, allen invloed gehad op dit discours over seks. Hoewel er meer bronnen waren van discours, had de kerk een grote invloed. Hierdoor kan het beeld van ondeugd deels gevormd zijn door het beeld van zonde. Dit zou echter verder onderzocht dienen te worden. Wat duidelijk is, is dat er onder de term ondeugd in De Sade een coherent beeld te zien is waar alle daden onder vallen die later onder sexual deviations gerekend worden. Dit denkbeeld dat in de literatuur naar voren komt, is ook terug te vinden in het medisch vakgebied.25 Aan het eind van de achttiendee eeuw wordt de morele kwestie van de deugdzaamheid zelfs in zoverre gepathologiseerd dat er een medisch veld ontstaat dat beargumenteert dat deze kwesties erfelijk zijn. Seks, en de deugdzaamheid ervan, vindt zo zijn plek binnen de medicijnen. Het beeld van seks als deugdzaam vindt zijn doorwerking binnen de psychologische literatuur. We vinden het terug in het werk dat voor het eerst sadisme en masochisme definieert: Krafft-Ebings Psychopathia Sexualis (1886). Hierin wordt betoogd dat de natuurlijke bevrediging van seksuele instincten voortplanting is en dat elke seksuele uiting die hier niet aan voldoet pervers is.26 De unificatie die nodig is voor de categorie sexual deviations is hier dus compleet, het zijn de seksuele daden van ondeugd omdat ze niet ten behoeve zijn van voortplanting. Samenvattend hebben we dus voorbeelden gezien waaruit blijkt dat sadomasochisme deel was van de normale seksualiteit. Het sadomasochisme en andere seksuele perversies komen samen in het achttiendee eeuws concept van ondeugd. Dit concept wordt gepathologiseerd en seks wordt hierin een aparte categorie. De seksuele daden die perversies zijn, en later in de DSM als sexual deviations zullen komen, zijn die daden die niet ten behoeve zijn van de voortplanting. Nu een antwoord is geformuleerd op de vraag waar de categorie sexual deviations vandaan komt en waarom het sadomasochisme hierbinnen valt, kunnen we gaan kijken naar hoe het sadomasochisme verandert door de verschillende versies van de DSM. Hieruit zullen hopelijk conclusies getrokken worden over het discours dat deze veranderingen heeft gevormd. Skript Historisch Tijdschrift 36.4
225 3-1-2015 10:08:18
Het seksuele discours van de DSM
In dit gedeelte zal de evolutie van de DSM besproken worden. Hieruit zullen enkele hypotheses volgen over de relatie van de DSM tot de maatschappij. Vanwege ruimtebeperking wordt de aandacht vooral bestaan aan de DSM I (1952) en II (1968). De DSM I & II zijn geschikt voor het huidige doeleinde, juist omdat de documenten redelijk gelijk zijn, en er geen grote theoretische verschillen tussen beide edities zijn waardoor een verandering aangaande het sadomasochisme niet afhankelijk zal zijn van een algemene verandering van het document.27 De DSM I is op een ‘Lineaanse’ manier opgebouwd, wat betekent dat er families van ziektes zijn die vervolgens zijn onderverdeeld in verschillende soorten.28 Voor sexual deviations ziet dat er als volgt uit: Personality Disorders 000x60 Sociopathic Personality Disturbance 000x63 Sexual Deviation.29
Zoals eerder besproken valt het seksueel sadisme onder deze categorie. Masochisme wordt nog niet genoemd maar er kan vanuit gegaan worden dat de lijst van typeringen van pathologisch gedrag niet volledig is, gezien de qualificators zoals ‘such as’ eraan vooraf gaan.30 Deze vorm van opbouw betekent dat sexual deviations een variatie zijn van een sociapathic personality disturbance (SPD), die zelf vaak symptomatisch is voor een ernstige personality disorder.31 Individuen met een SPD zijn in de woorden van de DSM ‘ill primarily in terms of society and of conformity with the prevailing cultural milieu’.32 Seksualiteit wordt hier daarom gezien in termen van de maatschappij: men is niet ziek vanwege persoonlijk ongemak door de situatie, maar in de ogen van de maatschappij. Dit verandert in de DSM II). In de introductie van de DSM II wordt duidelijk dat er geen consensus was over de sexual deviations.33 De categorie is toch in de catalogus gekomen, maar is flink veranderd. Het masochisme bijvoorbeeld heeft nu wel zijn eigen kopje gekregen. Ook zijn sexual deviations niet langer symptomatisch voor een SPD en/of een personality disorder.34 SPD is zelfgeheel verdwenen, terwijl personality disorders een veel kleinere categorie is geworden. Dit geeft aan dat sexual deviations niet langer symptomen van een andere mentale aandoening zijn, maar een op zichzelf staande ziekte. De argumentatie voor de kwalificatie als ziekte is ook veranderd. Het verschil tussen beide edities is bijzonder interessant. De DSM II heeft:
Tomba della Fustigazione Bron: Wikipedia
Even though many find their practices distasteful, they remain unable to substitute normal sexual behavior for them.35
In de DSM I vinden we echter:
226 36.4.indd 226-227
Skript Historisch Tijdschrift 36.4
227 3-1-2015 10:08:18
These disorders are characterized by developmental defects or pathological trends in the personality structure, with minimal subjective anxiety, and little or no sense of distress […] Individuals to be placed in this category are ill primarily in terms of society and of conformity with the prevailing cultural milieu [cursivering: BvdV].36
Vanwege ruimtegebrek is het hier onmogelijk om de gehele categorie paraphilia in de DSM III te bespreken en zullen alleen de belangrijkste punten aan de orde komen. Allereerst vallen de paraphilias onder de psychosexual disorders, dit betekent echter niet dat ze hiervan symptomatisch zijn, het betreft slechts een verzamelnaam.41 Paraphilia worden als volgt beschreven:
In de DSM I hadden individuen met sexual deviations weinig tot geen last van hun aandoening maar waren ze zelf een last voor de maatschappij. In de DSM II is de ziekte een daadwerkelijke persoonlijk ongemak geworden. Waar in de DSM I de inclusie van de categorie werd verantwoord doordat het een personality disorder betrof, wordt het nu verantwoord op individueel gebied. Seksualiteit valt op dit moment niet langer onder de ‘verantwoordelijkheid’ van de maatschappij, maar die van het individu. Hieruit kan worden afgeleid dat tussen 1952 en 1968 er een individualisering van seksualiteit plaats vindt in het Westen (of Amerika, gezien de APA daar opereert). Deze hypothese kan inderdaad gestaafd worden. De seksuele revolutie in Amerika en de rest van het Westen vond plaats aan het begin van de jaren zestig, en één van de uitgesproken doelen was een individualisering van seksualiteit, om deze persoonlijker te maken.37 Daarnaast herkennen we deze individualisering ook in de neo-liberalisering van de westerse politiek. Een eenduidig startpunt hiervoor is moeilijk aan te wijzen, maar de Mont Perelin Society (1957) opgericht door onder andere de economen Friedrich Hayek en Milton Friedman met het doel om individuele rechten en plichten te bevorderen, zou een mogelijk startpunt kunnen vormen. 38 Dit soort maatschappelijke veranderingen lijken dus gereflecteerd te worden in de DSM en zouden daarom zelfs aan de voet van deze veranderingen kunnen liggen. Een concreter voorbeeld vinden we in de zevende herdruk van de DSM II (1974). Hierin komt de categorie homoseksualiteit als sexual deviation te vervallen. Hieruit kan afgeleid worden dat er tussen 1968 en 1974 een acceptatie van homoseksualiteit als seksuele identiteit heeft plaatsgevonden. Deze kan echter niet alleen verklaard worden door het algemene discours van de zogenaamde seksuele revolutie, maar ook door concrete maatschappelijke invloed. In 1969 werd het Gay Liberation Front opgericht, dat naast het oproepen tot bredere acceptatie van homoseksualiteit een directe strijd tegen de psychiatrie aanging.39 Er werden debatten georganiseerd en er werd tegen het APA geprotesteerd. De verandering van het discours van homoseksualiteit in de DSM is dus niet slechts veroorzaakt door een veranderend maatschappelijk discours, maar ook door directe druk en kritiek. Tussen de DSM II en de DSM III vindt vervolgens een enorme verandering plaats. Geestesziekten veranderen van categorieën gebaseerd op oorzaak, zoals zij gezien werden in de DSM I en II, naar op symptoom gebaseerde categorieën in de DSM III.40 Dit betekent dat het voor ons huidige doel nutteloos is om naar de verschillen tussen de definities van de DSM II en III te kijken, aangezien elke verandering in de categorie sexual deviations geplaatst dient te worden binnen de grotere verandering. Om deze reden zullen we deze verandering overslaan, en verder kijken naar de verandering tussen de DSM III en de DSM III-R. Eèn van de belangrijkste veranderingen hiertussen is dat de categorie sexual deviations vanaf nu niet langer gehanteerd wordt, maar vervangen wordt door de categorie paraphilias.
The Paraphilias are characterized by arousal in response to sexual objects or situations that are not part of normative arousal-activity patterns and that in varying degrees may interfere with the capacity for reciprocal affectionate sexual activity. 42
228 36.4.indd 228-229
Er wordt dus gezegd dat deze paraphilias zonder gevaar kunnen zijn als er een welwillende partner aanwezig is, maar dat het waarschijnlijker is dat de partner niet welwillend is.Daarnaast komt er naar voren dat het parafilisch beeld weliswaar seksueel opwindend is voor veel mannen, maar dat het pas een psychosexual disorder betreft als het noodzakelijk is voor het opwekken van deze opwinding.43 Ook belangrijk is dat er onder de asscociated features duidelijk wordt dat mensen hun gedrag slechts problematisch zien door de reactie van anderen. Seksueel sadisme en masochisme worden hier voor het eerst ook verder gedefinieerd. Beide kunnen gediagnostiseerd worden aan de hand van een enkele seksuele daad, ook als deze met een welwillende partner is begaan.44 Tussen de DSM III en de DSM V volgen nog verschillende versies van de DSM, namelijk de DSM III-R, de DSM IV, en de DSM IV-TR. Enkele veranderingen vallen op. Allereerst is in de DSM V de psychosexual disorder vervallen. Paraphilia is nu een aparte categorie, een verandering die al loopt sinds de DSM III-R, waar het onder sexual disorders valt. In de DSM IV en in de DSM IV-TR vallen de paraphilias onder de sexual and gender identity disorders. 45 Eén van de belangrijkste veranderingen is de verandering tussen de DSM IV en de DSM IV-TR, als het gaat om de diagnostisering van seksueel sadisme. In de DSM IV kon een persoon gediagnosticeerd worden met seksueel sadisme als hij of zij over een periode van zes maanden sadistische fantasieën of gedrag vertoonde of als dit gedrag in de weg zat.46 In de DSM IV-TR verandert dit gedeeltelijk: de diagnose kan gesteld worden als iemand er persoonlijk last van heeft, maar ook als iemand het heeft beoefend met een niet-welwillend persoon.47 Dit is vooral interessant als we in ogenschouw nemen wie de beoefenaars zijn van seksueel sadisme. Dit blijken voornamelijk mannen te zijn.48 Het belang van het opnemen van de term non-consenting partner zou dan gezien kunnen worden als bescherming van de vrouw. In ieder geval kunnen we hieruit afleiden dat tussen 1994 en 2000 er binnen het seksueel discours in het Westen (Amerika) een nadruk komt te liggen op de term consent. Dat consent meer naar de voorgrond treedt in de DSM IV-TR is misschien te danken aan de derde golf van feminisme die plaatsvond in de jaren negentig van de vorige eeuw, maar kan tegelijkertijd gezien worden als een doorwerking van de tweede golf van feminisme.49 Het is echter extreem lastig om deze verandering daaraan toe te schrijven vanwege de gecompliceerde positie die het feminisme heeft met seksualiteit.50 Skript Historisch Tijdschrift 36.4
229 3-1-2015 10:08:18
Er is bijvoorbeeld niet een enkele positie van het feminisme over het sadomasochisme te identificeren. Zo waren er organisaties tegen het sadomasochisme (onder andere Women Against Violence in Pornography and Media) en organisaties die betoogden dat sadomasochisme wel verenigbaar was met feministische principes (zoals de organisatie Samois). Dat het feminisme een grote invloed heeft gehad op seksualiteit staat buiten kijf. Maar deze specifieke hypothese vereist een stuk meer onderzoek voor deze gestaafd kan worden. De veranderingen op het gebied van paraphilias in de DSM V zijn groot, maar het voornaamste is dat er nu een onderscheid wordt gemaakt tussen paraphilias en para philic disorders.51 Het hebben van een paraphilia betekent nu niet langer automatisch dat iemand een geestesziekte heeft, je moet nu ook persoonlijk ongemak ondervinden.52 Met andere woorden, het seksueel sadomasochisme is vandaag de dag niet langer een geestesziekte, behalve wanneer het individu het zelf zo ervaart. Zo zien we de verandering in de DSM, en in de maatschappij, van de perceptie van afwijkende seksualiteit. Het is veranderd van een symptoom van een zware geestesziekte naar gewoon gedrag.
8 1
2
3
Conclusie Het discours binnen de DSM aangaande het sadomasochisme is enorm veranderd in de afgelopen zestig jaar. Ik hoop aangetoond te hebben dat de DSM deels gevormd is door historische condities. Veranderingen binnen de DSM worden ingegeven, niet slechts door veranderingen binnen de psychiatrie, maar ook door veranderingen in de maatschappij. Daarnaast heb ik laten zien dat we aan de hand van de veranderingen in de DSM hypotheses op kunnen stellen over transformaties van de maatschappij waarbinnen deze plaatsvindt. Op deze manier lijkt de geschiedenis van diagnoses een zeer belangrijke houvast voor de bestudering van maatschappelijke tendensen, en de algemene maatschappelijke houding tegenover het sadomasochisme. Het is echter aannemelijk dat een zelfde soort onderzoek ook op andere vormen van geestesziekten toegepast kan worden. De DSM staat ons toe naar het verleden te kijken aan de hand van objectieve categorieën. Het is daarom een bron die ons laat zien welke waarden voor een maatschappij buiten kijf staan en hoe deze veranderen. Juist omdat de DSM wordt opgesteld onder wetenschappelijke richtlijnen en deels buiten de maatschappelijke normen probeert te staan, biedt het ons een geweldig venster om naar de normen van het verleden te kijken.
4
5
6
Bart van der Velden is onlangs afgestudeerd in Internationale Betrekkingen. Hij houdt zich voornamelijk bezig met vraagstukken aangaande mensenrechten in heden en verleden.
230 36.4.indd 230-231
Noten
7
‘Voorhangbrief POH-GGZ en Generalistische Basis GGZ. Brief van minister Schippers (VWS) aan de Tweede Kamer over POH-GGZ en Generalistische Basis GGZ’, Kamerstuk: kamerbrief. Kenmerk 117090-103676-CZ, www.rijksoverheid.nl/documenten-enpublicaties/kamerstukken/2013/05/17/ voorhangbrief-poh-ggz-en-generalistischebasis-ggz.html (17 mei 2013, geraadpleegd op 22 december 2014). American Psychiatric Association (in het vervolg: APA), Diagnostic and statistical manual of mental disorders (Washington D.C. 1952). R.L. Spitzer, ‘Homosexuality and sexual orientation disturbance. Proposed change in DSM-II, 6th Printing, page 44, position statement (Retired)’, APA Document Reference No. 730008 (Washington D.C. 1973). R. Bayer, Homosexuality and American Psychiatry: The Politics of Diagnosis (New Jersey 1981). Voor zover ik weet gebeurt dit pas in 2012 door James M. Cantor, ‘Is homosexuality a paraphilia? The evidence for and against’, Archives of sexual behavior 41:1 (2012) 237-247. Hierin wordt beargumenteert dat homoseksualiteit niet thuis hoort tussen de paraphilia op basis van een vergelijking van correlerende variabelen. Gezien homoseksuele mannen correleren op enkele biologische variabelen (zo hebben ze vaker oudere broers, zijn ze vaker linkshandig, et cetera) en mannen met andere paraphilia deze kenmerken niet delen, wordt er geconcludeerd dat de homoseksualiteit een ander fenomeen betreft dan paraphilia. E. Shorter, ‘The History of Psychiatry as a Clinical Science’, Leidschrift, 29:2 (2014). Crowe, M., ‘Constructing normality: a discourse analysis of the DSM-IV’, Journal of Psychiatric and Mental Health Nursing,
9
10
11
12
13 14
15 16
17
18
7:1 (2000) 69-77. M. Foucault, ‘The Subject and Power’, Critical Inquiry, 8:4 (1982), 777-795 L.J. Graham, ‘Discourse analysis and the critical use of Foucault’, (paper gepresenteerd op de Australian Association for Research in Education 2005 Annual Conference, Sydney) 1. Foucault, ‘The Subject and Power’, 777795. M. Foucault, The Archeology of Knowledge (Londen 2000), 121. H. Starks en S.B. Trinibad, ‘Choose your method: A comparison of phenomenology, discourse analysis, and grounded theory’, Qualitative Health Research 17:10 (2007) 1374. Crowe, ‘Constructing normality’, 69-77. A. Beckman, ‘Deconstructing myths: the social construction of “sadomasochism” versus “subjugated knowledges” of practitioners of consensual “SM”’, Journal of criminal justice and popular culture 8:2 (2001) 66-95. Shorter, ‘The History of Psychiatry’, 9 J. Sengupta, Refractions of Desire. Feminist perspectives in the novels of Toni Morrison, Michèle Roberts, and Anita Desai (New Dehli 2006) 21. M. Vatsyayana, Kamasutra (Oxford 2003) 45–64. Hierbij dient opgemerkt te worden dat deze categorieën in deze tijd nog niet bestonden als exclusieve seksualiteit. Homoseksualiteit komt pas omstreeks 1870 op het toneel als een exclusieve seksualiteit, wanneer het niet langer deel is van de brede categorie sodomie maar een aparte psychologische categorie wordt. Hiervoor was sodomie weliswaar verboden en werd het zwaar bestraft, maar de verboden kenden extreem vaag taalgebruik en de straffen werden zeer onregelmatig opgelegd, ondanks dat het algemene bekend was dat het veel beoefend werd op plekken als het leger (M. Foucault, The history of sexuality:
Skript Historisch Tijdschrift 36.4
231 3-1-2015 10:08:18
19
20
21
22 23 24 25
26
27
28 29
30 31 32 33
34 35 36 37 38
39
volume one. The will to knowledge (Londen 1998) 43, 101). Van Justine zijn drie versies: Les Infortunes de la vertu (Parijs 1787); Justine ou les Malheurs de la vertu (Parijs 1791), en La Nouvelle Justine (Parijs 1799). Als hier naar Justine wordt verwezen hebben we het over Les Malheurs. Marquis de Sade, Justine or the Misfortunes of virtue (Oxford 2013) 1-4. J. Phillips, The Marquis de Sade. A very short introduction (Oxford 2005) 91. Foucault, The History of Sexuality. Ibidem, 19. Ibidem, 33. S.M. Quinlan, ‘Inheriting vice, acquiring virtue: hereditary disease and moral hygiene in the medicine of the French Enlightenment’, Bulletin of the History of Medicine, 80:4 (2006), 649-675. R. Krafft-Ebing, Psychopathia sexualis with especial reference to contrary sexual instinct: a medico-legal study (Londen 1891) 56. J.L. Sanders. ‘A distinct language and a historic pendulum: the evolution of the Diagnostic and Statistical Manual of Mental Disorders’, Archives of psychiatric nursing 25:6 (2011) 394–403. Crowe, ‘Constructing normality’, 69. APA, Diagnostic and statistical manual of mental disorders, 7. Ibidem, 39. Ibidem, 38. Ibidem. APA, Diagnostic and statistical manual of mental disorders II (Washington D.C. 1968) xiii. Ibidem, 44. DSM II (1968), 44. DSM I, 34-35. Beckamn, ‘Deconstructing Myths’ 66- 95. D. Harvey, A brief history of Neoliberalism (Oxford 2005) 20–22. S. Valocchi, ‘Riding the crest of a protest Wave? Collective action frames in the Gay Liberation Movement, 1969 1973’
232 36.4.indd 232-233
Mobilization: an international journal 4:1 (1999) 59-73. 40 R. Mayes en A.V. Horwitz, ‘DSM-III and the revolution in the classification of mental illness’, Journal of the history of the behavioral Sciences 41:3 (2005) 249– 267. 41 APA, Diagnostic and statistical manual of mental disorders III (Washington D.C. 1980) 261. 42 Ibidem, 266. 43 Ibidem, 267. 44 Ibidem, 273-274. 45 APA, Diagnostic and statistical manual of mental disorders III-R (Washington D.C. 1987) 8; APA, Diagnostic and statistical manual of mental disorders IV (Washington D.C. 1994) 21; APA, Diagnostic and statistical manual of mental disorders IV-TR (Washington D.C. 2000) 23. 46 APA, DSM IV 530. 47 APA, DSM IV-TR 574. 48 Cantor, ‘Is Homosexuality a Paraphilia?’, 237-247. 49 S.A. Mann en D.J. Huffman, ‘The decentering of Second Wave Feminism and the rise of the Third Wave’, Science and Society 69:1 (2005), 56-91. 50 L. Duggan, Sex wars: sexual dissent and political culture (New York 1995) 6. 51 APA, Diagnostic and statistical manual of mental disorders V (Washington D.C. 2013) 685. 52 Ibidem, 816.
Van binnen naar buiten
De internationalisering van het Interkerkelijk Vredesberaad Niels Bennis Globalisering is in. Zowel globalisering en internationalisering zijn vandaag de dag kernwoorden voor de Nederlandse maatschappij. In hoeverre moeten ‘wij’ betrokken zijn bij de Europese Unie en is de EU überhaupt wel goed voor Nederland? Moeten ‘we’ de banden met Amerika aanhalen, of moeten we ons juist richten op opkomende economieën? Deze vraag reikt bovendien verder dan de aangelegenheden van de staat; ook organisaties, bedrijven en instituten binnen Nederland krijgen te maken met de vraag welke rol het buitenland moet spelen in hun activiteiten. Globale ontwikkeling brengt ook globale problemen met zich mee, en in geen enkele periode waren deze acuter dan tijdens de Koude Oorlog: met de ontwikkeling van atoomwapens stond de hele wereld onder hoogspanning. Het is dan ook niet opmerkelijk dat er tijdens de Koude Oorlog veel bewegingen werden geboren die zich op de vrede richtten. Het Interkerkelijk Vredesberaad (IKV) was een van deze bewegingen. Ontstaan in 1966 uit een andere vredesbeweging, Pax Christi, legde het zich binnen Nederland toe op het organiseren van een jaarlijkse vredesweek rondom een wisselend, maar altijd op vrede gericht thema. In de loop der jaren deed het een poging om zich ook internationaal te ontwikkelen, om de globale problemen van de kernwapens het hoofd te kunnen bieden. Binnen Nederland wist het IKV grote successen te boeken met massademonstraties in 1981 en 1983. De opkomst van deze manifestaties is tot op de dag van vandaag nog onovertroffen binnen Nederland. Er is al veel geschreven over de Nederlandse vredesbeweging. Zo schreef Alexander van den Hoonert eerder in Skript het artikel ‘Alle kernwapens de wereld uit’, waarin de ondergang van het IKV in Nederland beschreven wordt aan de hand van de politieke campagne die ze voerde.1 Ondanks deze aandacht, blijft er rond het internationale karakter van het IKV een grote lacune bestaan.2 Door deze lacune wordt het IKV vaak beschouwd als een exponent van de Nederlandse vredesbeweging, zonder aandacht voor de internationale dimensie die in het denken van het IKV een grote rol speelde. In de recente literatuur over de Nederlandse vredesbeweging wordt vaak wel melding gemaakt van het internationale aspect, maar blijft de vraag over de specifieke manier waarop de vredesbeweging zich internationaal profileerde en het succes van deze pogingen nog onbeantwoord.3 Zo heeft Remco van Diepen veel over het IKV geschreven, maar bleef de relatie met het buitenland in zijn werk vooral beperkt tot de invloed die het buitenland uitoefende op het IKV. De invloed van het IKV op het buitenland blijft grotendeels buiten beschouwing.4 Beatrice de Graaf heeft een belangrijk boek geschreven over het IKV en de contacten met de DDR, maar de contacten van het IKV reikten veel verder dan alleen onze oosterburen. Bovendien richt De Graaf zich
Skript Historisch Tijdschrift 36.4
233 3-1-2015 10:08:18