Artikel: Waanzin aan het hof. De politieke consequenties van de gekte van Willem V en Hendrik VI Auteur: Maarten Aleva Verschenen in: Skript Historisch Tijdschrift, jaargang 36.3, 160-171. © 2015 Stichting Skript Historisch Tijdschrift, Amsterdam ISSN 0165-7518 Abstract: William V, count of Holland and Zeeland (1333-1389) and Henry VI (14211461), king of England, both lost their sanity during their reign. This paper will discuss and compare the political measures taken in both cases, and the results these produced. In both cases, the initial result was conflict. In the counties Holland and Zeeland conflicts were shortlived, after harsh suppression by Albert, Duke of Bavaria, who had succeeded Willem V. England, however, lacked strong, unequivocal leadership that was able to suppress the conflicts between the nobility. England, therefore, witnessed a power-struggle among the different groups of nobility that would escalate to years of war. This paper therefore argues that the strong, dominant ruler that emerged in the Holland and Zeeland was responsible for the region’s relatively swift recovery in the Netherlands, the presence of whom lacked in conflictridden England. Niets uit deze uitgave mag worden gereproduceerd en/of vermenigvuldigd zonder schriftelijke toestemming van de uitgever.
Skript Historisch Tijdschrift is een onafhankelijk wetenschappelijk blad dat vier maal per jaar verschijnt. De redactie, bestaande uit studenten en pas afgestudeerden, wil bijdragen aan actuele historische debatten, en biedt getalenteerde studenten de kans om hun werk aan een breder publiek te presenteren. Een abonnement op Skript kost 20 euro per jaar. U kunt lid worden door het machtigingsformulier in te vullen op www.skript-ht.nl. Ook kunt u een e-mail sturen naar de redactie, dan krijgt u het machtigingsformulier thuisgestuurd. Losse nummers zijn verkrijgbaar bij de redactie. Artikelen ouder dan een jaar zijn gratis te downloaden op www.skriptht.nl/archief.
Skript Historisch Tijdschrift • Spuistraat 134, kamer 558 • 1012 VB Amsterdam • www.skript-ht.nl •
[email protected]
Waanzin aan het hof
De politieke consequenties van de gekte van Willem V en Hendrik VI Maarten Aleva Wat gebeurt er als een laatmiddeleeuws heerser door zijn erbarmelijke mentale gesteldheid niet meer in staat is zijn taken behoorlijk uit te voeren? Op deze vraag formuleert Maarten Aleva een antwoord aan de hand van de casus van Hendrik VI de koning van Engeland en de graaf van Holland en Zeeland Willem V. Door beide politieke geschiedenissen met elkaar te vergelijken laat hij zien wat de gevolgen zijn van een waanzinnige op de troon, hoe hier te midden van de venijnige hofcultuur in 14e-eeuws Holland en 15e-eeuws Engeland mee werd opgegaan en toont hij aan dat een krachtige en onafhankelijke opvolger van het allergrootste belang was voor een stabiele politieke oplossing. Leiders die worden gekweld door lichamelijke of geestelijke ziektes zijn van alle tijden; denk maar aan ‘the Mad King’ koning George III (1738-1820) en Johanna de Waanzinnige (1479-1555). Weinig onderzoek is echter gedaan naar middeleeuwse voorbeelden van vorsten die door geestesziektes niet langer in staat waren hun gebieden te besturen met alle gevolgen van dien. De politieke gevolgen die de gekte van Willem V, graaf van Holland en Zeeland (1333-1389), en de Engelse koning Hendrik VI (1421-1461) met zich mee brachten, zijn nog altijd onbekend terrein. Toch zijn deze gevolgen interessant, omdat het in het middeleeuwse politieke systeem van erfopvolging van groot belang was om een gezond heerser op de troon te hebben. Juist in de Middeleeuwen waren er, in tegenstelling tot onze huidige tijd, geen mechanismen om dit soort situaties op te vangen. Er was immers geen vicepresident of een periodieke verkiezing die een leider via een ordelijke weg kon vervangen. Het is deze eigenschap van de middeleeuwse politieke cultuur die onderzoek naar de politieke oplossingen en gevolgen van geesteszieke vorsten zo interessant maakt. Want wat gebeurde er als de vorst niet kon regeren en er een machtsvacuüm ontstond? Dit artikel geeft dan ook antwoord op de vraag welke oplossingen de omgeving van de vorst vond om het land bestuurbaar te houden en wat de politieke consequenties hiervan waren.
Voorspel Om te achterhalen of er naast de waanzin van de beide vorsten andere oorzaken waren die tot politieke chaos, zoals adellijke vetes of burgeroorlogen, in Holland en Engeland konden leiden, is het noodzakelijk om dieper in te gaan op de periode waarin de
160
vorsten wel al aan de macht waren, maar nog niet gekweld werden door geestelijke mankementen. Willem V was pas dertien jaar oud toen hij in 1346 door zijn moeder Margaretha van Henegouwen, gravin van Holland en Zeeland (1311-1356) werd aangesteld als haar plaatsvervanger.1 Margaretha had net een einde gemaakt aan een zeer impopulaire oorlog met de bisschop van Utrecht maar liet Willem V grote oorlogsschulden na. Door zijn jeugd en bestuurlijke onervarenheid kon Willem V deze problemen niet oplossen, waardoor zijn beleid faalde. Om zijn tekortkomingen te ondervangen had Willem zich omringd met een raad van edelen die hem bestuurlijk moesten bijstaan.2 De macht en invloed die deze raadsleden te beurt vielen, zouden echter leiden tot een rituele dans om de macht tussen groepen en individuen, edelen en steden, waarbij er twee rivaliserende partijen ontstonden: de Hoeken, die Margaretha steunden en de Kabeljauwen, de partij van graaf Willem V.3 De werkelijke oorzaken voor de polarisatie die zich meester maakten van de Hollandse politiek worden in primaire bronnen niet geheel duidelijk Een jaar na Margaretha’s abdicatie vond zij dit een vergissing en herriep ze de decreten waarin zij haar abdicatie had aan gekondigd. Het was echter te laat. Hoewel Willem eerst bereid was Holland en Zeeland terug te geven aan zijn moeder wilden de edelen rondom hem hun invloed op de grafelijke macht niet opgeven. Tevens is het goed mogelijk dat sommige steden en bepaalde groepen edelen niet zaten te wachten op de groep rond de zestienjarige Willem V.4 Deze aversie tegen de machtswisseling had vooral te maken met de praktijk in de late Middeleeuwen van clientèle en patronage. De edelen rondom de vorst konden meer kans maken op grotere financiële giften en belangrijkere posten in het grafelijk bestuur, waardoor hun politieke invloed werd vergroot.5 In tegenstelling tot wat sommige chroniqueurs uit de veertiende eeuw insinueerden, was Willem V niet zelf de kwade genius die ten strijde trok tegen zijn moeder, maar waren het de edelen rondom hem die met de terugkomst van Margaretha bang waren hun invloed op het bestuur te verliezen. Willem V wist zijn macht uiteindelijk te consolideren ten koste van die van zijn moeder door vooral Hollandse steden met privileges en giften over te halen zich bij zijn partij, de Kabeljauwen, aan te sluiten.6 De Hoekse en Kabeljauwse twisten moeten volgens hedendaagse historici niet gezien worden als zomaar een burgeroorlog. Tijdgenoten betitelden deze conflicten als veten van de adel en niet als oorlog.7 De politieke cultuur van eer, wraak en trouw van volgelingen was zo verweven met de late Middeleeuwen dat het niet verwonderlijk is dat strijd zich meester maakte van de bestuurlijke elite. Eigenbelang en de machtswellust van de raadgevers van de graaf zorgden ervoor dat een jonge onervaren bestuurder als Willem V makkelijk meegezogen kon worden in de onderlinge conflicten van de edelen rondom hem.8 Zodoende zorgden adelveten voor polarisering van het gezag van de landsheren en werd Holland in de jaren voorafgaand aan de waanzin van Willem V het strijdtoneel van partijtwist. Hierdoor is het des te opvallender dat op het moment dat Willen V waanzinnig werd het relatief rustig bleef en de Hoekse en Kabeljauwse twisten niet opnieuw in alle hevigheid los barstten. Ook in Engeland zijn politieke clientèle en eigenbelang terug te vinden. De bescheiden en niet in besturen geïnteresseerde Hendrik VI moest op dit onheilspellende Skript Historisch Tijdschrift 36.3
161
toneel de rol van koning vervullen. In de vijftiende eeuw waarin de aanwezigheid van de vorst van groot belang was voor het slagen van het bestuur en het voorkomen van conflicten onder de adel, zou uiteindelijk zijn afwezigheid bij de koninklijke raad desastreus blijken.9 De historicus John Watts stelt dat van een koning werd verwacht dat hij zorgde voor het algemeen welzijn van het volk en dat hij overwicht had over zijn edelen, zodat hij in staat was conflicten te beteugelen.10 Hendrik VI voldeed niet aan deze verwachtingen, terwijl als gevolg van verlies van de Engelse gebieden in Frankrijk aan het einde van de Honderdjarige oorlog politieke conflicten onder de Engelse edelen waren ontstaan. Hij werd al in 1442, ruim voor een eerste teken van waanzin, door zijn onderdanen als een ‘fool’ en ‘more than a child than a man’ beschouwd.11 Zo omschrijft John Hardyng (ca. 1378-ca. 1465), een Engelse soldaat, page en spion, in zijn kroniek Hendrik VI als ‘of suche symplenesse and disposicion’. 12 Het is onduidelijk wat Hardyng precies bedoelt met het woord ‘symplenesse’, omdat dit zowel als ‘gek’ of enkel als ‘dom’ geïnterpreteerd kan worden. Vast staat dat de chroniqueur geen positief beeld van zijn koning had.13 Door de zwakte van Hendrik ontstonden rondom zijn troon conflicten die grote gevolgen hebben gehad voor zijn koningschap. Ten grondslag aan deze partijvorming lag de situatie in de Engelse gebieden in Frankrijk. Aan het hof tekenden zich twee groepen af. De kliek rondom Humfred van Gloucester (1390-1447) wilde verdere annexatie van Frankrijk en dus voortzetting van de oorlog, terwijl Hendrik Beaufort (1377-1447) en consorten vrede wilden. De verdeeldheid over de vraag hoe het beste met deze oorlog om te gaan, zou ook nog na de meerderjarigheid van de koning blijven bestaan.14 De vredelievende Hendrik VI schaarde zich bij de partij van Beaufort aan wie hij vervolgens de regering overliet. In plaats van de verschillende groepen bij elkaar te brengen en de onenigheid tussen de edelen te beteugelen, vergrootte Hendrik VI de verdeeldheid alleen maar meer door alleen giften en politieke macht aan de edelen rondom hem te geven. Dit leidde tot haat tussen bevoorrechte edelen en lieden die minder bij de Hendrik VI in de gunst vielen. De historicus Edward Powell stelt vast dat dit cliëntelisme de machtsbasis vormde voor de Lancaster-dynastie waar Hendrik VI toe behoorde. De partijzucht en de ‘hel van haat’ die daaruit voortvloeiden, waren dus een intrinsiek probleem van het politieke systeem dat de Lancaster monarchie kenmerkte. De vader en grootvader van Hendrik VI konden dit door hun ridderlijk voorkomen, heldenmoed op het slagveld en daadkrachtig leiderschap beteugelen. De zwakke Hendrik VI met zijn vredelievende uitstraling en besluiteloosheid kon dat niet. Geweld tussen rivaliserende partijen was daarom niet te voorkomen.15 Slachtoffers van deze partijstrijd werden de hertog van Gloucester en de hertog van Suffolk. De laatste was één van de edelen die door Hendrik VI zeer begunstigd werd. Als belangrijkste pleitbezorger van vrede met Frankrijk na het vertrek van Bedford, kreeg hij de schuld van het verlies van Frankrijk en de merkwaardige dood van zijn tegenstander Humfred van Gloucester. De chroniqueur Hardyng verhaalt in het negentwintigste jaar van Hendriks koningschap dat Suffolk was ‘slewe and beheaded
162
with great cruelte’.16 Deze gebeurtenis is niet alleen een uiting van de vergaande adellijke ruzies die de politieke cultuur van de vijftiende eeuw kenmerkte en die tot chaos in Holland leidde, maar ook een uiting van de incompetentie die Hendrik VI al voor zijn gekte op het politieke toneel ten toon stelde. Rond 1450, drie jaar voor de eerste symptomen van waanzin zich bij Hendrik VI voordeden, ging Richard, de hertog van York, een prominente rol spelen op het politieke toneel. Als neef van de kinderloze Hendrik VI had York na de dood van de ooms van de koning een goede claim op de positie van troonopvolger. Het was deze positie binnen de dynastieke hiërarchie waaraan de hertog van York zijn claim op politieke invloed en macht ontleende..17 In zijn voorkomen voldeed York meer aan het heersende beeld dat men in de late Middeleeuwen van een koning had dan Hendrik VI dat deed. Door zijn optreden als opperbevelhebber in Frankrijk en Ierland had hij voldaan aan het ridderideaal door moed, trouw en heldhaftigheid te tonen. Hierdoor werd Richard van York gezien als de ideale troonopvolger van de zwakke Hendrik VI en kon hij zich als leider aansluiten bij een groep edelen die wraak en financiële compensatie voor het verlies van Frankrijk wilde.18
Waanzin De zoektocht naar de politieke consequenties van de door geestesziekte gekwelde vorsten vraagt om een analyse van de fase waarin de waanzin zich voor het eerst bij deze heersers openbaarde. De eerste reactie van de edelen op hun waanzinnig geworden vorst vormde het fundament voor de latere politieke consequenties. Zoals zal blijken, zou het verloop van de ziekte bij de vorst cruciaal zijn voor de gevonden politieke oplossing omdat deze een voedingsbodem was voor de dramatische gebeurtenissen die volgden op de waanzin van de vorst. Historici verschillen van mening over de precieze aandoening van graaf Willem V. Henri Hubert Beek concludeerde in de jaren zestig dat Willem V geleden heeft aan chronisch verlopende psychosen.19 Beek baseert zich op de kroniek van Jehan le Bel (ca. 1290-1370). 20 Beek stelt dat al geruime tijd voordat de dolle graaf zijn eerste tekenen van waanzin vertoonde, zijn gedrag al als merkwaardig gezien kon worden. Het wantrouwen en het uit de weg gaan van persoonlijk contact en de andere merkwaardige gedragingen van de graaf laten Beek tot de conclusie komen dat het gedrag van Willem V voldeed aan de symptomen die in verband worden gebracht met psychosen. In een recente publicatie verwijzen de historici Dick de Boer en Erik Cordfunke echter naar de chroniqueur Hennen van Merchtenen die beschrijft hoe ‘sijn mont ginc staen daer sijn oere stont’. Volgens hen is dit een typische laatmiddeleeuwse beschrijving van de uiterlijke kenmerken van een hersenbloeding.21 Het is dus bijzonder moeilijk te achterhalen wat de dolle graaf precies mankeerde, aangezien zijn gedrag op meerdere manieren geïnterpreteerd kan worden. Hoe onzeker de informatie over de waanzin van Willem V is, zo zeker zijn historici, net als chroniqueur Johannes de Beke, over de politieke oplossing die voor de gekte van de graaf werd aangedragen. Uit De Bekes kroniek blijkt dat de aandoening Skript Historisch Tijdschrift 36.3
163
van de graaf ongeneeslijk was, waarna zijn broer Albrecht van Beieren (1336-1404) als ruwaard in Holland en Zeeland werd aangesteld om deze landen te besturen.22 De benoeming van ruwaard, een zaakwaarnemer, toont aan dat Willem V formeel zijn grafelijke rechten tot aan zijn dood behield. Zijn broer werd immers niet als nieuwe graaf ingehuldigd. Albrecht als ruwaard aanstellen was een logische keuze. Als jongere broer van Willem V was Albrecht zijn rechtmatige opvolger en was lag het voor de hand dat hij de bestuurstaken waar zou nemen. De aanwezigheid van een natuurlijke opvolger is een zege geweest voor Holland en Zeeland, omdat de Hoekse en Kabeljauwse twisten niet opnieuw oplaaiden en er zo dus geen conflicten ontstonden over wie, nu de landsheer waanzinnig geworden was, het bestuur op zich moest nemen. Bij de Engelse koning Hendrik VI openbaarde de waanzin zich net zo onverwacht als bij graaf Willem V. Wat Hendrik VI precies mankeerde is moeilijk vast te stellen omdat de ziekte schaars is gedocumenteerd. Beek veronderstelt dat dit komt doordat de mensen rond de koning aan het hof van Lancaster zo veel mogelijk getracht hebben de ziekte van de vorst geheim te houden, om zo de machtsbasis van zijn huis niet in gevaar te brengen.23 Dat hij ziek werd baseren historici met name op persoonlijke geschriften van lieden uit de omgeving van Hendrik VI, waaronder John Whethamstede (ca. 13901465), die schrijft dat: ‘the king lost his wits and memory for a time, and nearly all his body was so unco-ordinated and out of control (…)’.24 Andere geschriften geven nog meer aanleiding om te veronderstellen dat Hendrik VI inderdaad leed aan een ziekte, waardoor hij geestelijk niet meer normaal kon functioneren.25 Zo word vermeld dat Hendrik VI niet langer op zijn omgeving reageerde. Op basis hiervan, in samenhang met de beschrijving dat Hendrik VI geen controle meer had over zijn eigen lichaam, concludeert professor Nigal Bark dat de koning schizofreen geweest moet zijn.26 In eerste instantie leken de edelen rondom de vorst zich geen raad geweten te hebben met de ontstane situatie.27 Omdat het kind van Hendrik nog maar net geboren was en de koning geen jongere broers had, was er niet zoals in Holland een voor de hand liggende plaatsvervanger. Naarmate de tijd verstreek, steeg de noodzaak om een regent te benoemen. Richard van York maakte van de situatie gebruik door zijn claim op de troon nogmaals voor het voetlicht te brengen en hij drong dan ook aan op zijn benoeming tot regent. Uit de kroniek van Hardyng blijkt dat ‘the duke of Yorke then made was protectour, And gourend wel’.28 Helaas geeft Hardyng geen verklaring waarom het parlement en de raad uiteindelijk tegemoet gekomen zijn aan de wens van de hertog van York. Richard van York kon deze positie niet alleen bemachtigen doordat hij daar via zijn afstamming recht op had, maar ook, zoals blijkt uit ooggetuigenverslagen, doordat hij een groot aantal gewapende lieden uit zijn clientèle meegenomen had naar Londen waar de beslissing over het regentschap werd genomen.29 Richard van York bleef echter niet lang ‘Protecktor and defender of the ralm’. Het parlement had York alleen de bestuurlijke macht in handen gegeven voor zolang als Hendrik VI waanzinnig was of tot het moment dat zijn zoon meerderjarig zou worden. Op 9 februari 1455 kwam Hendrik VI plots weer bij zinnen en nam hij zijn koninklijke taken weer op zich. De hertog van York was echter niet bereid om zijn macht zonder
164
Koning Hendrik VI van Engeland
Skript Historisch Tijdschrift 36.3
165
slag of stoot weer af te staan aan de politieke kliek van de koning. Het gevolg was de slag bij St. Albans, het eerste treffen tussen de huizen Lancaster en York en de eerste gewelddadige fase van de Rozenoorlogen.30 De manier waarop de waanzin zich bij Willem V openbaarde verschilde op een cruciaal punt van de manier waarop de ziekte zich bij Hendrik VI ontwikkelde. Beide vorsten werden plotseling waanzinnig; alleen in Holland was het vrij snel duidelijk dat de geestestoestand van de graaf niet meer zou verbeteren. In Engeland daarentegen zat er in het verloop van het ziektebeeld een wederkerende afwisseling van kortstondig herstel en verergering. In tegenstelling tot Willem V had Hendrik VI geen duidelijke opvolger, waardoor er een machtsvacuüm aan het Engelse hof ontstond. In Engeland ontstond de problematische situatie waarin meerdere partijen om de macht streden, met alle grote politieke gevolgen van dien. Hieruit volgt het belang van een krachtige oplossing voor een vorst die door ziekte geveld niet langer in staat was om zijn macht uit te oefenen.
Geweld
De manier waarop de edelen rondom graaf Willem V en de koning Hendrik VI omgingen met de waanzinnig geworden vorst bleek cruciaal te zijn voor het onderdrukken van de gewelddadige adellijke twisten. Zowel de houding van de edelen als de politieke cultuur vormden het decor van de gebeurtenissen die volgden op het waanzinnig worden van de verschillende vorsten. Door het vergelijken van de politieke gevolgen van de gekte van de twee heersers kunnen de specifieke bijzonderheden van deze gevolgen geëxtraheerd en verklaard worden. De politieke situatie in Holland en Zeeland na het waanzinnig worden van Willem V is te omschrijven als relatief rustig. De vraag rijst waarom het relatief kalm bleef ondanks de twisten tussen de Hoekse en Kabeljauwse edelen die voorafgaand aan de waanzin van Willem V Holland en Zeeland geteisterd hadden. Het antwoord op deze vraag is te vinden in de persoon van Albrecht van Beieren, de jongere broer en opvolger van Willem V. Albrecht was de natuurlijke opvolger van zijn waanzinnig geworden broer, waardoor hij de voor de hand liggende kandidaat was om de bestuurlijke taken van zijn broer over te nemen. Het feit dat Albrecht volwassen was, zorgde ervoor dat hij ook meteen die taken op zich kon nemen, iets wat in Engeland onmogelijk was omdat daar de natuurlijke troonopvolger, Hendriks zoon, nog een kind was.31 Uit de kroniek van De Beke blijkt dat Albrecht zijn taak als ruwaard vol overgave op zich nam. De kroniek verhaalt dat na het aantreden van Albrecht als Ruwaard in Holland en Zeeland verschillende edelen afkomstig uit de partij der Kabeljauwen probeerden Hoekse edelen met geweld uit hun functie te zetten.32 Albrecht wist deze confrontaties echter in de kiem te smoren door snel en daadkrachtig militair op te treden tegen de opstandelingen. Waarna hij deze edelen vergaf, in ballingschap stuurde of een enkele keer ter dood veroordeelde.33 Daardoor kon er niet zoals later in Engeland een grootschalig conflict uitbreken dat opnieuw tot een burgeroorlog had kunnen leiden. De waanzin van Hendrik VI en zijn kortstondig herstel in februari 1455 verander-
166
den de politieke verhoudingen in Engeland in de tweede helft van de vijftiende eeuw aanzienlijk. Richard, de hertog van York, was niet bereid geweest bij het herstel van de koning zijn macht weer af te staan aan de politieke clientèle waarmee de Lancastertroon omringd werd. Zo leidde de waanzin van de vorst tot een burgeroorlog tussen rivaliserende groepen edelen die streden om de invloed op de koning en dus om de macht. Zowel uit de rijmkroniek van John Hardyng als uit een onpartijdig feitelijk verslag aan Filips de Goede, de hertog van Bourgondië over de gebeurtenissen bij St. Albans, blijkt dat York erin slaagde om de leidende figuren van de Lancasterpartij de dood in te jagen en zodoende de zwakke Hendrik VI in zijn macht te krijgen. En wie de koning in zijn macht had, had ook de sleutel tot de politieke macht van Engeland in handen.34 De historicus Jack Lander onderstreept het politieke belang van deze gebeurtenis. In zijn boek Conflict and stability in fifteenth-century England schrijft hij dat met de slag van St. Albans een fundamentele verandering plaatsvond ten aanzien van het respect voor Hendrik VI. Het openlijke bloedvergieten in de aanwezigheid van de vorst veroorzaakte volgens Lander het verlies van het respect voor hem en daarmee ging ook de terughoudendheid van zijn adel ten opzichte van de zwakke koning verloren.35 Indien Landers constatering klopt, zou dat betekenen dat pas vanaf het moment dat de koning waanzinnig werd er een situatie ontstond die zou escaleren tot een burgeroorlog en de uiteindelijke ondergang van Hendrik VI. De waanzin van de koning had de hertog van York immers de mogelijkheid gegeven om op basis van zijn afkomst de macht naar zich toe te trekken. Doordat Hendrik VI momenten van herstel vertoonde, kon de koning geen consistent beleid meer voeren. Het was dan ook niet alleen de politieke incompetentie van de koning die ten grondslag lag aan het uitbreken van de Rozenoorlogen, maar ook de waanzin van de vorst zorgde er uiteindelijk voor dat het politieke kruitvat tot ontploffing kon komen. Als de politieke cultuur van het Engeland ten tijde van de tweede helft van de vijftiende eeuw in ogenschouw wordt genomen, is het niet verwonderlijk dat het pas tot een geweldsuitbarsting kwam nadat Hendrik VI waanzinnig was geworden. Colin Richmond en Lander stellen vast dat geweld vaak als allerlaatste redmiddel werd toegepast, wanneer alle andere politieke middelen geen resultaat hadden opgeleverd. Ondanks de inspanning om geweld te voorkomen bleek dit onontkoombaar door de te grote ambities, de onderlinge spanningen, de haat voor elkaar en de gekrenkte trots, samen met een vorst die noch in staat was boven de partijen te staan en ze te verzoenen, noch in staat was daadkrachtig op te treden tegen edelen die zijn gezag aantastten.36 Richard van York was gekrenkt, omdat hij zijn positie als Protector and defender of the realm met het herstel van de koning moest prijsgeven. Als één van de naaste verwanten van de koning en dus één van de belangrijkste edelen vond de hertog van York dat hij daar wel recht op had. Toen de politieke route voor hem mislukt was, was geweld nog de enig overgebleven optie. Hoewel uit de bronnen blijkt dat Richard van York na zijn overwinning bij de slag van St. Albans zijn positie herwon en opnieuw tot Protector werd benoemd, was Skript Historisch Tijdschrift 36.3
167
dit van korte duur.37 Ralph Griffiths stelt dat de wispelturigheid van de koning en de volhardende koningin tegen Richard van York ervoor zorgden dat zijn positie na de slag van St. Albans zeer onzeker was en dat hij zich niet veilig voelde.38 Deze spanningen leidden tot nieuwe uitbarstingen van geweld. Nu geweld als middel was gebruikt om politieke doelstellingen te behalen, ging de partij van Lancaster, die nu onder leiding stond van koningin Margaretha van Anjou, er ook toe over om naar de wapens te grijpen.39 Om zijn macht aan het hof te versterken plaatste York leden uit zijn eigen clientèle op sleutelposities rondom Hendrik VI die nu volledig onder zijn controle stond.40 Uiteindelijk zou Richard van York sneuvelen en zou diens zoon zich laten uitroepen tot koning Eduard IV. 41 Hendrik VI stierf uiteindelijk in 1471. De officiële verklaring is dat bij het horen over de dood van zijn enige zoon, die bij de slag bij Tewkesbury nog eenmaal getracht had de troon voor het huis Lancaster te herwinnen, de koning van ‘pure displeasure and melancholy’42 stierf. De kroniek van Warkworth ligt waarschijnlijk dichter bij de waarheid: ‘King Harry being imprisoned on the Tower of London, was put to death, the 21st May (…)’43 Dat Hendrik VI door moord om het leven is gekomen is aannemelijker dan dat hij door ‘pure melancholie’ de dood heeft gevonden. Na de dood van de enige zoon van Hendrik VI was het herstellen van de koning op de troon voor de partij van Lancaster nog de enige mogelijkheid om hun macht te herwinnen. Eduard kon deze dreiging voor zijn eigen dynastie wegnemen door de geesteszieke koning om het leven te brengen. Het tragische einde van Hendrik VI paste in een Engelse traditie waarin vorsten die zwakke bestuurders waren, afgezet werden en van het leven beroofd werden. Dit noodlot was ook Edward II (1284-1327) en Richard II (1367-1400) ten deel gevallen.44 Volgens Lander hadden de Engelsen bij tijdgenoten in de rest van Europa altijd al de connotatie gehad een ‘violent race of king slayers’ te zijn.45
Conclusie
in al haar facetten tot uiting kon komen. Desondanks waren de gebeurtenissen die volgden op de waanzin van de vorsten niet alleen aan de politieke situatie te wijten. Het was niet zozeer de politieke cultuur van de late Middeleeuwen, maar de waanzin van de vorst en de manier waarop daarmee door de edelen rondom de troon omgegaan werd, die leidden tot de chaos en wanorde waarmee Engeland overspoeld werd. Het ziektebeeld van de vorst was een cruciale factor voor de politieke oplossingen die werden aangedragen. Toen graaf Willem V krankzinnig werd, was het voor zijn omgeving al snel duidelijk dat hij niet zou herstellen. Daarom kon er een permanente oplossing gevonden worden voor het machtsvacuüm dat de dolle graaf achterliet. Hier is een duidelijke discrepantie met de situatie in Engeland te zien, een verschil dat grote politieke gevolgen met zich zou meebrengen. De ziekte van Hendrik VI openbaarde zich in vlagen, waardoor de koning niet voorgoed door zijn omgeving als waanzinnig beschouwd kon worden en er geen duidelijke blijvende oplossing gevonden kon worden voor de situatie. De waanzin van een vorst bleek van grote invloed op het verloop van de geschiedenis van een land. De politieke stabiliteit had alles te maken met het wel of niet aanwezig zijn van een daadkrachtige leider, die de vorst kon vervangen. Juist door de vergelijking tussen de vorsten te maken is aan het voetlicht gebracht, dat indien er geen krachtige persoon zoals Albrecht van Beieren op het politieke toneel kon verschijnen de scherpe kanten van de politieke cultuur als jaloezie, eigenbelang en geweld de overhand kregen. In Engeland brak een periode van politiek geweld aan, terwijl in Holland en Zeeland juist een einde werd gemaakt aan een tijd van tweestrijd tussen edelen en keerde de rust na kortstondige strubbelingen weer terug.
Maarten Aleva studeert Geschiedenis aan de Universiteit van Amsterdam. Hij is met name geïnteresseerd in de politieke geschiedenis van de late middeleeuwen en de vroegmoderne tijd.
Waar de macht in de handen van één persoon ligt, is de toekomstige geschiedenis van het gebied verweven met de persoonlijke levensloop van zijn leider. Deze verwevenheid komt bij uitstek naar voren als de vorst gekweld wordt door waanzin. Zo werd het lot van de middeleeuwse graafschappen van Holland en Zeeland en het koninkrijk Engeland ingrijpend beïnvloed door de geestelijke aandoening van graaf Willem V en koning Hendrik VI. Nog meer bepalend voor de toekomst van deze landen was de wijze waarop met de waanzin van de heerser werd omgegaan. In dit onderzoek stond daarom de vraag centraal welke politieke oplossingen voor de waanzin van de vorst gevonden werden en welke politieke consequenties hieruit voortvloeiden. Het onderzoek naar de vorsten heeft aan het licht gebracht dat zowel de politieke cultuur als het verloop van de waanzin van de vorst van doorslaggevend belang was voor het ontstaan van wanorde op het politieke toneel. Indien de vorst momenten van herstel vertoonde, leidde dit niet tot een vaste oplossing, omdat de heerser soms weer wel en dan weer niet in staat was zijn land te regeren. Een daadkrachtig bestuur werd daardoor onmogelijk met als gevolg dat de scherpe elementen van de politieke cultuur
168
Skript Historisch Tijdschrift 36.3
169
Noten 1
2
3
4
5
6
7
8 9
10 11 12
13
170
Huub P.H. Jansen, ‘Holland, Zeeland en het Sticht 1100-1433’ in: D.P. Bolk ed., Algemene geschiedenis der Nederlanden II Middeleeuwen (Haarlem 1982) 282-323, aldaar 309; Johannes de Beke, Croniken van den Stichte van Utrecht ende van Hollant. H. Bruch ed. (s’-Gravenhage 1982) 193. Hans Michiel Brokken, Het ontstaan van de Hoekse en Kabeljauwse twisten (Zutphen 1982) 45-48. Dick E.H. de Boer en E.H.P. Cordfunke, Graven van Holland. Middeleeuwse vorsten in woord en beeld (880-1580) (Zutphen 2010) 115. De Boer en Cordfunke, Graven van Holland, 115-117. John Watts, The making of polities. Europe, 1300-1500 (Cambridge en New York 2009) 147-250; Antheun Janse, Ridderschap in Holland. Portret van een adellijke elite in de late Middeleeuwen (Hilversum 2001) 401-403; Maurice Keen, ‘Chivalry and the aristocracy’ in Michael Jones ed., The new Cambridge medieval history VI c. 1300-1415 (online-editie; Cambridge 2000) 209-221, aldaar 218. De Boer en Cordfunke, Graven van Holland, 117-119. Corien Glaudemans, Om die wrake wille. Eigenrichting, veten en verzoening in laatmiddeleeuws Holland en Zeeland (Hilversum 2004) 51. Janse, Ridderschap in Holland, 401. Jack Robert Lander, Conflict and stability in fifteenth-century England (3e druk; Londen 1977) 64-65. Watts, Making of polities, 69-71. Lander, Conflict and stability, 65. Sarah L. Peverley, ‘John Hardyng’ in: Raymond Graeme Dunphy ed., The encyclopedia of the medieval chronicle I (Leiden en Boston 2010)751-752. John Hardyng, The chronicle of John Harding containing an account of public
14 15
16 17
18 19
20
21
22 23
24
25
transactions from the earliest period of English period of English history to the beginning of the reign of king Edward the Fourth. Henry Ellis ed. (Londen 1812) 391392; Edward Powell, ‘Lancastrian England’ in: Christopher Allmand ed., The new Cambridge medieval history VII (onlineeditie, Cambridge 2014) 457-476, aldaar 18. Powell, ‘Lancastrian England’, 467. Ibidem, 458-169; Michael Hicks, The Wars of the Roses (New Haven en Londen 2010) 81. Hardyng, Chronicle, 400-401. Bernard Guenée, Un meurtre, une société. L’assassinat du duc d’Orléans 23 novembre 1407 (Parijs 1992) 28-35. Hicks, Wars of the Roses, 82-88. Henri Hubert Beek, Waanzin in de Middeleeuwen. Beeld van de gestoorde en bemoeienis met de zieke (2e druk; Hoofddorp 1974) 46-47. Jehan le Bel, ‘Chronique XLV: Comment le conte Willaume de Haynau entra en frénésy et perdy sens et mémoire’ in: Idem, Les vrayes chroniques I. M.L. Polain ed. (Brussel 1863) 223; Geciteerd in: Henri Hubert Beek, Waanzin in de Middeleeuwen. Beeld van de gestoorde en bemoeienis met de zieke (2e druk; Hoofddorp 1974) 47. De Boer en Cordfunke, Graven van Holland, 119. De Beke, Croniken, 206. Beek, Waanzin in de Middeleeuwen, 4345. Johannes Whetehamsted, Register. Geciteerd in: Keith Dockray, ‘The origins of the Wars of the Roses’ in: Anthony James Pollard ed., The Wars of the Roses (Londen 1995) 65-88, aldaar 86. Ralph A. Griffiths, The reign of king Henry VI (Sparkford 2004) 715-717.; Jack Robert Lander, Crown and nobility, 14501509. (Londen 1976) 74-76; Keith Dockray, ‘The origins of the Wars of the Roses’ in: Anthony James Pollard ed., The Wars of the Roses (Londen 1995) 65-88, aldaar 86.
26
27
28 29 30
31 32
33 34
35 36
37
38 39
John Stodely, ‘The Paston letters I, 19 januari 1454. J. Gairdner ed.’ in: A.R. Myers ed., English historical documents IV 1327-1485 (Londen 1969) 272-273, aldaar 272; Nigal Bark, ‘Did schizophrenia change the course of English history? The mental illness of Henry VI’, Medical Hypotheses 59 afl. 4 (2002) 416-421, aldaar 419-420. Griffiths, Henry VI, 715-717; Lander, Crown and nobility, 719. Hardyng, Chronicle, 401. Stodely, ‘Paston letters’, 272-273. Hicks, Wars of the Roses, 106-112; De term Rozenoorlogen verwijst naar de verschillende heraldieke symbolen van de rivaliserende partijen. Zo was het symbool van het huis Lancaster een rode roos en dat van het huis York een witte. De Beke, Croniken, 206-208. Ibidem, 207; cf. Huub P.H. Jansen, Hoekse en Kabeljauwse twisten (Bussum 1966) 4546. De Beke, Croniken, 208. Hardyng, Chronicle, 402; ‘Dijon, Archives de la Côte-d’Or, B. 11942, No. 258 (C.A.J. Armstrong ed., Bulletin of the Institute of Historical Research 33 (1960)’ in: A.R. Myers ed., English historical documents IV 1327-1485 (Londen 1969) 276-277. Lander, Conflict and stability, 73-74. Colin Richmond, ‘Identity and morality: power and politics during the Wars of the Roses’ in: Huw Price and John Watts ed., Power and identity in the Middle Ages. Essays in memory of Rees Davies (Oxford en New York 2007) 226-241, aldaar 228; Lander, Conflict and stability, 78. Rymer, ‘Foedora V, ii, 64 (patent Roll, 34 Henry VI, m. 23)’ in: A.R. Myers ed., English historical documents IV 1327-1485 (Londen 1969) 278-279. Griffiths, Henry VI, 757. Powell, ‘Lancastrian England’, 473-474.
43
44
45
documents IV 1327-1485 (Londen 1969) 316. Warkworth, ‘Chronicle, 21’ in: A.R. Myers ed., English historical documents IV 13271485 (Londen 1969) 317. Christine Carpenter, ‘Resisting and deposing kings in England in the thirteenth, fourteenth and fifteenth centuries’ in: Robert von Friedeburg ed., Murder and monarchy. Regicide in European history, 1300-1800 (New-York 2004) 99-121, aldaar 113-117. Lander, Conflict and stability, 185.
40 41 42
Lander, Conflict and stability, 86. ‘Historie of the arrival of Edward IV, 38’ in: A.R. Myers ed., English historical
Skript Historisch Tijdschrift 36.3
171