Artikel: Middeleeuws Europa doet ons de gehele wereld begrijpen Auteur: Anna Lakmaker en Bastiaan Waagmeester Verschenen in: Skript Historisch Tijdschrift, jaargang 36.1, 50-58. © 2015 Stichting Skript Historisch Tijdschrift, Amsterdam ISSN 0165-7518 Abstract:
Not available.
Niets uit deze uitgave mag worden gereproduceerd en/of vermenigvuldigd zonder schriftelijke toestemming van de uitgever.
Skript Historisch Tijdschrift is een onafhankelijk wetenschappelijk blad dat vier maal per jaar verschijnt. De redactie, bestaande uit studenten en pas afgestudeerden, wil bijdragen aan actuele historische debatten, en biedt getalenteerde studenten de kans om hun werk aan een breder publiek te presenteren. Een abonnement op Skript kost 20 euro per jaar. U kunt lid worden door het machtigingsformulier in te vullen op www.skript-ht.nl. Ook kunt u een e-mail sturen naar de redactie, dan krijgt u het machtigingsformulier thuisgestuurd. Losse nummers zijn verkrijgbaar bij de redactie. Artikelen ouder dan een jaar zijn gratis te downloaden op www.skriptht.nl/archief.
Skript Historisch Tijdschrift • Spuistraat 134, kamer 558 • 1012 VB Amsterdam • www.skript-ht.nl •
[email protected]
Middeleeuws Europa doet ons de gehele wereld begrijpen Interview met Jinty Nelson Anna Lakmaker en Bastiaan Waagmeester Dame Janet (Jinty) Nelson is emeritus hoogleraar middeleeuwse Geschiedenis aan King’s College London, waar zij bijna veertig jaar aan verbonden was. Daarnaast was zij onder andere vanaf 1995 verbonden aan de redactie van Past and Present, vice-president van de British Academy van 2000 tot 2001 en president van de Royal Historical Society van 2000 tot 2004. Jinty Nelson heeft uitvoerig onderzoek gedaan naar vroege Middeleeuwen van Europa, waarbij zij zich voornamelijk richtte op de Frankische en Angelsaksische koninkrijken. Interesses van Nelson zijn koningschap, bestuur, rituelen en religie, politieke ideeën en in toenemende mate vrouwen en gender. Tijdens haar bezoek aan Utrecht sprak Skript met haar over de ontwikkeling van de geschiedwetenschap gedurende haar loopbaan, de onderzoeksprojecten waar ze aan verbonden is en het belang van Karel de Grote voor het huidige Europa. Waarom bent u geschiedenis gaan studeren, en hoe kwam u terecht bij de vroege Middeleeuwen van Europa? Vanaf bijzonder vroege leeftijd wilde ik al geschiedenis studeren, vanaf mijn vijfde geloof ik. Ik moest letterlijk weggetrokken worden uit een kasteel dat ik met mijn familie bezocht; ik wilde er niet weg. Het idee dat er mensen in dat kasteel geleefd hadden, fascineerde me enorm. Geen van mijn ouders was bijzonder geïnteresseerd in geschiedenis, gelukkig bleven ze me vanwege mijn grote belangstelling meenemen naar interessante historische plaatsen. Op de middelbare school verdiepte ik me in de klassieke geschiedenis en talen, en een tijd lang kon ik niet tussen beide kiezen. Toen ik naar de universiteit ging, waar je in Engeland maar één vak kon kiezen, viel de keuze op geschiedenis. Daarbinnen bestudeerde ik vele verschillende periodes en thema’s. Mijn interesse ging voornamelijk uit naar de Oudheid en hele moderne geschiedenis. Destijds, dat was in de jaren zestig, bestonden masters nog niet en ging men na de bachelor meteen promoveren. Dus ik moest toen kiezen tussen twee onderwerpen waar ik, voornamelijk vanwege mijn docenten, bijzonder in geïnteresseerd was. Na slechts drie jaar studeren moest ik kiezen hoe mijn toekomst eruit zou zien. Ik liet eigenlijk mijn keuze vooral bepalen door de overweldigende persoonlijkheden en het charisma van mijn docenten. De eerste docent was E.H. Carr, met de Russische revolutie als specialisme. De ander was Walter Ullmann, een middeleeuwse historicus. Uiteindelijk zag ik Ullmann voor ik een sollicitatiegesprek had met Carr en zo eindigde ik bij vroegmiddeleeuwse geschiedenis.
50
Daarna deed ik drie jaar verschillende andere dingen om vervolgens, na een aantal mislukte pogingen om een academische baan te krijgen, in 1970 uiteindelijk bij King’s College in Londen aan de slag te gaan. De rest van het verhaal is snel verteld: ik heb mijn hele carrière aan King’s College gewerkt en ging eind 2008 met pensioen. Londen was een aangename plaats om te werken. Ik heb wel de mogelijkheid gehad om ergens anders te werken, zoals Cambridge en Oxford, maar al gedurende mijn tijd als student en promovendus vond ik beide universiteiten een beetje wereldvreemd. Ik had het gevoel dat de mensen daar afgesneden waren van het echte leven. Ook was ik zelf altijd geïnteresseerd in meer linkse politiek, waardoor ik hen nogal elitair vond. Londen was anders. Je was vrijer om deel te nemen aan uiteenlopend onderzoek van diverse historici en zelfs van mensen daar ver buiten. U zei zojuist dat u uw gehele loopbaan aan King’s College gewerkt heeft. Heeft u nooit overwogen om ergens anders heen te gaan? Dat is een goede vraag. Nu zou ik tegen mijn studenten zeggen: ‘Je moet Duits leren en de beste manier is om naar Duitsland te gaan.’ Zelf kreeg ik al een relatie tijdens mijn studie in Cambridge en na het eerste jaar van mijn promotieonderzoek was ik getrouwd. Daarna was het onmogelijk om binnen Europa verhuizen. Mijn man was een antropoloog en specialiseerde zich in China. Eerst moesten we naar Amerika waar hij Chinees leerde, waarna we vertrokken naar het Verre Oosten. Daar woonden we in een dorp waar niemand Engels sprak en communiceren moeilijk was, maar ik leerde er een beetje Chinees en raakte geïnteresseerd in antropologie. Verder heb je als vrouw het dilemma om te kiezen tussen eerst een baan en dan een kind, of juist andersom. Ik had al een baan en kreeg dus daarna een kind. Daarom en vanwege de tijd in China bestond de mogelijkheid om naar Duitsland te gaan eenvoudigweg niet. Voor de tijd in China ben ik wel altijd dankbaar geweest. Ik heb het gevoel dat ik daar ongelooflijk veel geleerd heb over het soort middeleeuwse geschiedenis dat ik niet op de universiteit had gehad: hoe het was om in een dorp te leven, wat voor manieren van communicatie men gehad kon hebben met een stad of zelfs met de keizer. Door in dat dorp te wonen en veel antropologisch werk te lezen ontdekte ik een compleet nieuwe benadering van het verleden, wat me een ander soort historica heeft gemaakt. Op welke manier bent u beïnvloed door de antropologie, aangezien uw echtgenoot een antropoloog was? Door hem heb ik veel antropologische werken gelezen en voor een historicus werkt het enorm bevrijdend om sociale wetenschappers als partners te zien in plaats van als rivalen. De Britse academische wereld was erg gericht op de geesteswetenschappen en niet zo op de sociale wetenschappen; toen ik begon waren zij slechts een klein deel van alle universitaire medewerkers. Nu is het ongeveer gelijk verdeeld. Door met sociale wetenschappers te praten leren wij van hen en andersom. Beide partijen zien nieuwe dimensies binnen hun eigen onderzoek door naar elkaars vakgebieden te kijken. Voor de sociale wetenschappen is dat onder andere het doorbreken van de taalkundige afbakening. Het grootste deel van de sociale wetenschap is erg anglocentrisch: het is Engels Skript Historisch Tijdschrift 36.1
51
en gaat over Engelstalige landen. Ik denk dat dit de voordelen zijn van het neerhalen van de disciplinaire en taalkundige grenzen. We moeten juist samenwerken. Denkt u dat de disciplinaire grenzen in de toekomst alleen nog maar verder zullen vervagen? Ik denk het wel. Er zijn meer mensen die er de voordelen van inzien dan er mensen zijn die de nadruk leggen op de risico’s. Er bestaan uiteraard gevaren, maar naar mijn idee is het mogelijk op de juiste manier van elkaar te leren. In het geval van vroegmiddeleeuwse Europese geschiedenis is kennis van talen bijvoorbeeld belangrijk, omdat in deze periode het begin van de volkstaal ontstaat, met name in Engeland, waar dan ook een rijke volkstaalliteratuur bestaat in Oudengels. Nog belangrijker vind ik de interdisciplinariteit tussen historici en archeologen. Ik heb veel baat gehad bij een project in de jaren negentig dat ‘The Transformation of the Roman World’ heette [dit onderzoek betrof de veranderingen die plaatsvonden in West- en Centraal Europa tussen de 4e en de 8e eeuw, red.]. Dat project bracht niet alleen historici uit verschillende landen bijeen, maar ook archeologen en taalkundigen. Voor mij was dit de meest vruchtbare periode van mijn carrière; niet alleen elkaars werk lezen, maar iedereen leren kennen en met hen rond de tafel zitten en discussiëren. U bent sinds 2008 gepensioneerd maar niettemin bent u nog altijd betrokken bij veel projecten. Een van deze projecten heet ‘The making of Charlemagne’s Europe’. Kunt u hier iets over vertellen? Dit project is ontworpen door een van mijn voormalige studenten. Het idee was om te kijken naar alle oorkonden, koninklijk en niet-koninklijk, die zijn overgebleven uit de regeringsperiode van Karel de Grote. Met deze afbakening zouden we een behapbaar aantal oorkonden overhouden, maar het bleken er veel meer te zijn dan gedacht: we dachten dat er 4000 oorkonden bewaard zijn gebleven, maar dat bleken er meer dan 7000 te zijn. We gebruiken oorkonden omdat daarin het hele menselijke leven te vinden is: koninklijke oorkonden vertellen weliswaar vooral veel over de bovenlaag van de bevolking, maar er bestaan ook oudere oorkonden die te maken hebben met de boerengemeenschap. En soms, op verrassende manieren, kan je de stemmen van de boeren door deze documenten heen horen klinken. De oorkonden beslaan op fragmentarische wijze alle gebieden van het rijk van Karel de Grote. Daarom is ons onderzoeksteam internationaal van samenstelling: de historiografie in Italië is immers niet hetzelfde als die in Duitsland. We hebben een Franstalige onderzoeker, een Duitse en een Italiaanse. Het project gaat nog twee jaar door want daarna is het geld op, maar we hebben al plannen om meer geld bijeen te schrapen, want we móeten dit project afmaken. Het heeft verschillende dimensies. Ten eerste de praktische invoer van alle data in een grote database – daar zijn de onderzoekers vrij ver mee – en we spreken via Skype wekelijks af om problemen te bespreken en om de structuur van die database te verfijnen. Een ander groot deel van het project is het in kaart brengen van alle plaatsen die in de oorkonden genoemd worden. Vandaag de dag zijn de digitale mogelijkheden voor het maken van kaarten gigantisch groot.
52
Skript Historisch Tijdschrift 36.1
53
Dat kunnen we ons voorstellen. Maar wat wilt u precies doen met de kaart van de gegevens, uitzoeken welke netwerken er bestonden? Dat is een deel ervan, ja. Bij een database kan je op verschillende dingen zoeken. Namen van mensen zijn belangrijk. Wij zijn echter voornamelijk geïnteresseerd in sociaaleconomische geschiedenis. Daarom hebben we veel doorzoekbare categorieën opgesteld die te maken hebben met bezit en eigendom, bijvoorbeeld grond en vee, en proberen we te achterhalen hoe mensen met hun eigendom omgingen. Het in kaart brengen van plaatsen is essentieel, omdat we op die manier de driehoeksrelaties tussen de namen en de economische bezittingen kunnen weergeven. Uiteindelijk kunnen we met deze nieuwe projecten hele complexe sociaaleconomische verbanden leggen, tot op het niveau van de dorpen. We gaan ervan uit dat we op die manier de fundamentele aspecten van de maatschappij kunnen bestuderen. Wat bedoelt u met ‘de maatschappij’? Alweer een goede vraag. Europa ten tijde van Karel de Grote was niet één enkele maatschappij, het waren er meerdere. Dat is juist ook waar we in geïnteresseerd in zijn; de wijze waarop verschillende sociale relaties naast elkaar bestonden en elkaar beïnvloeden. Bijvoorbeeld de manieren waarop vorsten macht konden uitoefenen over hun onderdanen en de verschillende wijzen waarop onderhandelingen over die macht in de oorkonden werden verdisconteerd. Als je een serie oorkonden hebt over een landgoed, kan je zien dat diensten en betalingen niet steeds hetzelfde blijven en dat er constant over onderhandeld werd. In ieder geval klopt het idee van de ‘donkere Middeleeuwen’ niet omdat er zo weinig bewaard zou zijn gebleven: op dit gebied hebben we juist enorm veel bronmateriaal. Wat wij moeten doen is ontdekken hoe we daar mee omgaan en welke technieken daarbij nodig zijn. Het project heet ‘The Making of Charlemagne’s Europe’. Is Karel de Grote belangrijk voor Europa en voor de Europese identiteit? Deels dient deze titel om het juiste soort publiciteit te krijgen. De naam Charlemagne blijft hangen en Europa wordt van steeds groter belang – hopen we. En making suggereert dat de totstandkoming van het Europa van Karel de Grote doorloopt tot in het Europa waar wij in leven. De oorkonden hebben een uiteenlopende inhoud, maar de vorm ervan was in dit gebied [Europa, red.] min of meer uniform. In de loop van de tiende en elfde eeuw breidde dit gebied zich uit van het rijk van Karel naar Spanje en vervolgens ook naar het huidige Tsjechië, Polen en Hongarije. Aan het einde van de Middeleeuwen werd in het grootste deel van Europa Latijn gebruikt, al deze oorkonden bewijzen het opnieuw. Politiek gezien was Europa verdeeld, maar op het niveau onder deze scheidslijnen vond deze gemeenschappelijke wijze van documentatie plaats. Dat is een belangrijk element in de wording van Europa: niet alleen hoe men dingen deed, maar ook de manier waarop men hierover nadacht. De manier van schrijven in het Latijn was altijd een belangrijk gemeenschappelijk punt.
verschillen na. In Engeland is een deel van het materiaal in de volkstaal geschreven, maar de meeste oorkonden zijn in het Latijn en gebruiken dezelfde formuleringen. Er zijn in Engeland ongeveer 2000 oorkonden overgebleven uit de gehele Angelsaksische periode, grofweg van de zevende eeuw tot 1066, daarentegen hebben we er 7000 uit de regeringsperiode van Karel de Grote [768-814, red.]. Het aantal neemt zelfs nog enorm toe in de tijd van Lodewijk de Vrome en de latere Karolingen [840-987, red.]. Maar genoeg over dit project. Het is een belangwekkend project en ik hoop dat er meer geld voor beschikbaar komt. Wat ik wel nog kwijt wil is over de manier waarop het Verenigd Koninkrijk niet volledig geïntegreerd is in Europa. Dit is voor de Britten een serieus politiek probleem en daar dragen de geluiden die op dit moment in GrootBrittannië te horen zijn aan bij. U bedoelt het eventuele verlaten van de Europese Unie en de impact die dit zal hebben op dergelijke onderzoeksprojecten? Ja, het definitief verlaten van de EU. Ik denk niet dat dit zal gebeuren vanwege de sterke economische banden tussen Engeland en Europa. De relevantie van Europa voor historici is juist dat de financiering van grote onderzoeksprojecten, voornamelijk deze grote databaseprojecten, te veel is om door één land te worden gedragen. De enige toekomst is een Europees financieringsprogramma. Dit betekent niet dat nationale financiering zal ophouden te bestaan, vooral niet in Engeland, dat erg op zichzelf is. In de loop van mijn carrière is dit in de academische wereld minder veranderd dan ik had gehoopt. Op een willekeurige geschiedenisafdeling zullen de meeste historici Britse of imperiale geschiedenis bestuderen. In het laatste geval onderzoeken zij met name het Britse imperium, en doen zij vrijwel geen vergelijkend onderzoek naar de verschillende koloniale rijken. Dat is jammer. Gelukkig is deze nationale focus op geschiedenis aan verandering onderhevig, misschien niet richting Europa, maar wel naar de wereld. De wereldgeschiedenis en mondiale comparatieve geschiedenis zijn de weg naar de toekomst. Belangrijk is alleen wel dat wereldgeschiedenis niet alleen de moderne geschiedenis betreft, zoals nu het geval is, maar de geschiedenis van elke periode. Het is bijzonder interessant om premoderne geschiedenis wereldwijd te vergelijken, en daar liggen de kansen voor mediëvisten. Het idee dat middeleeuwse geschiedenis achterhaald is en dat we zonder kunnen, is onzin. Het krijgt juist een nieuwe impuls vanuit de gedachte dat een begrip van middeleeuws Europa helpt om premoderne gemeenschappen over de gehele wereld te begrijpen. Vergelijkende studies, bijvoorbeeld tussen India of China en Europa, zijn dus niet alleen mogelijk maar ook noodzakelijk. U vertelde over de veranderingen, of het gebrek daaraan, tijdens uw carrière in de houding van Engeland ten opzichte van nationale geschiedenis. Heeft u andere veranderingen ervaren in de afgelopen jaren? Ja, die veranderingen heb ik zeker gezien. Ik ben al lange tijd geïnteresseerd in gender en daarnaast ook in biografie als een vorm van geschiedenis en de manier waarop psychologie bruikbaar kan zijn voor historici. Hier heb ik veel geleerd van Daniel
Hoe was dat in het middeleeuwse Engeland, waar u onderzoek naar doet? De situatie in Engeland kwam grotendeels overeen met die op het continent, op enkele
54
Skript Historisch Tijdschrift 36.1
55
Pick.I Verder heb ik het geluk om al een lange tijd in de redactie te zitten van twee tijdschriften: Past & Present en History Workshop Journal. Het laatste tijdschrift schenkt veel aandacht aan wereldgeschiedenis en gendergeschiedenis: we werden vroeger een tijdschrift voor socialistische en feministische historici genoemd en ik was inderdaad absoluut zo’n historicus! Maar ongeveer tien jaar geleden zei een aantal jongere redactieleden dat die noemer onaantrekkelijk was. We moesten er een ‘gewoon’ historisch tijdschrift van maken, en dat hebben we toen ook gedaan. Het is interessant dat een aantal van de oudere leden, waaronder ikzelf, vast bleven houden aan het originele format: wij voelden ons nog steeds socialisten en feministen, we wilden eigenlijk helemaal niet veranderen. De jongere redactieleden wilden dat wel en ik vond het belangrijk om te luisteren naar wat de nieuwe generatie wilde. Hoe dan ook, door gebruik te maken van psychologische theorieën is het gemakkelijk te rechtvaardigen om onderzoek te doen naar gendergeschiedenis in middeleeuwse bronnen, ondanks dat er niet zo veel materiaal is als we zouden willen – wat overigens ook voor de vroegmoderne periode geldt. Er is niettemin genoeg overgeleverd om mee te werken. Wel heeft dergelijk onderzoek de neiging zich slechts te richten op een bepaald slag mensen: intellectuelen uit de hoogste sociale lagen. Bronnen van unieke gevallen, zoals een negende-eeuws opvoedhandboek geschreven door de adellijke vrouw Dhuoda, worden op die manier keer op keer gebruikt. Controversiëler is het om echt psychologisch onderzoek te doen, met name naar de vroege Middeleeuwen, want daarvoor zijn geschikte bronnen lastig te vinden. Ik ben echter overtuigd geraakt van het feit dat het in bepaalde gevallen wel degelijk mogelijk is. Er is dan genoeg informatie om met de gepaste historische verbeelding een biografisch onderzoek te doen. Momenteel probeer ik op die manier een biografie over Karel de Grote te schrijven. Ik begrijp de eventuele kritiek op het onderzoek als zijnde wishful thinking; in sommige gevallen wil je bepaalde dingen vinden...
Anna Lakmaker volgt de onderzoeksmaster Geschiedenis aan de Universiteit van Amsterdam. Ze houdt zich bezig met de sociale en culturele geschiedenis van Europese expansie en kolonialisme, protestbewegingen en interculturele relaties in de vroege twintigste eeuw. Bastiaan Waagmeester volgt de master Middeleeuwse Geschiedenis aan de Universiteit Utrecht. Hij richt zich hoofdzakelijk op de geschiedenis van de vroege middeleeuwen, met nadruk op de Karolingische periode.
1. Zie een interview met Daniel Pick in Skript 35.2: Arthur Eaton en Helmer Stoel, ‘Wat er geweest zal zijn. Interview met Daniel Pick’, 121-126.
56
Skript Historisch Tijdschrift 36.1
57