Artikel: Zionisme en modernisme. Zionisme in het debat over de herkomst van het nationalisme Auteur: Kim Sher Verschenen in: Skript Historisch Tijdschrift, jaargan36.1, 4-11. © 2015 Stichting Skript Historisch Tijdschrift, Amsterdam ISSN 0165-7518 Abstract: This article argues that Zionist movement should not be used as an example of early nationalism, as is often done by those who work within the framework of the modernist approach to nationalism. Both Zionism and the nation itself are modern phenomena. Indications of the contrary, such as the supposed Jewish nationalism in antiquity, are anachronisms, and should not be used as evidence for an early development of the concept of a nation. The article discusses the way in which three proponents of the modernist approach to nationalism either use, or ignore, Zionism in relation to their argument. Subsequently, an alternative approach to nationalism, based on ethnicity and symbolism, is discussed, which shows that Zionism is in fact an anomaly, and has no place in the modernist approach to nationalism. Niets uit deze uitgave mag worden gereproduceerd en/of vermenigvuldigd zonder schriftelijke toestemming van de uitgever.
Skript Historisch Tijdschrift is een onafhankelijk wetenschappelijk blad dat vier maal per jaar verschijnt. De redactie, bestaande uit studenten en pas afgestudeerden, wil bijdragen aan actuele historische debatten, en biedt getalenteerde studenten de kans om hun werk aan een breder publiek te presenteren. Een abonnement op Skript kost 20 euro per jaar. U kunt lid worden door het machtigingsformulier in te vullen op www.skript-ht.nl. Ook kunt u een e-mail sturen naar de redactie, dan krijgt u het machtigingsformulier thuisgestuurd. Losse nummers zijn verkrijgbaar bij de redactie. Artikelen ouder dan een jaar zijn gratis te downloaden op www.skriptht.nl/archief.
Skript Historisch Tijdschrift • Spuistraat 134, kamer 558 • 1012 VB Amsterdam • www.skript-ht.nl •
[email protected]
Zionisme en modernisme
Zionisme in het debat over de herkomst van het nationalisme Kim Sher
In de geschiedschrijving van het nationalisme hebben grote namen als Benedict Anderson, Ernest Gellner en Eric Hobsbawm benadrukt dat het fenomeen nationalisme in de loop van de negentiende eeuw gestalte kreeg. Kim Sher, de winnaar van de Athenaeum Essayprijs van dit jaar, beargumenteert in dit artikel echter dat hun verklaringen tekortschieten wanneer het de opkomst en ontwikkeling van het zionisme betreft. Sher laat daarbij zien dat de ‘anomalie’ van het zionisme ons meer kan leren over de wijze waarop het nationalisme kan worden bestudeerd. In eerste oogopslag lijkt het zionisme een ultiem voorbeeld van het nationalisme als modern fenomeen.1 Deze Joodse beweging ontstond in West-Europa aan het einde van de negentiende eeuw als een seculiere en nationale beweging die de moderne denkpatronen van natie- en staatsvormen in haar ideologie opnam. Daarom zou het zionisme bij uitstek als een modern fenomeen gezien kunnen worden. Toch is deze modernistische interpretatie van het zionisme in de ogen van sommige historici niet zo vanzelfsprekend als zij er in eerste instantie uitziet. Hoewel er overeenstemming onder historici is dat de termen nationalisme en zionisme modern zijn, lopen de meningen uiteen over de vraag of de inhoud en essentie van deze termen ook modern zijn. Hierbij speelt met name de vraag of het zionisme als een product van het negentiende-eeuwse nationalisme kan worden beschouwd, of dat het beter als een onderdeel van een langere historische ontwikkeling kan worden gezien die haar oorsprong vindt in de antieke geschiedenis van het Joodse volk.2 In dit artikel zal ik laten zien hoe verschillende historici deze vraag hebben beantwoord en welke argumenten zij hiervoor hebben gebruikt. Allereerst zal ik het werk van drie representatieve academici van de modernistische benadering bespreken, namelijk Benedict Anderson, Ernest Gellner en Eric J. Hobsbawm, die op verschillende wijzen het zionisme in hun werk behandelen.3 Vervolgens zal ik het werk van Anthony D. Smith bespreken. In zijn boek Myths and Memories of the Nation zet Smith zich expliciet af van de modernistische benaderingen van bovengenoemde historici, en heeft hij met behulp van het zogenaamde etno-symbolisme een alternatieve benadering van het zionisme geformuleerd.4 Op basis van deze comparatieve analyse zal gesteld worden dat het zionisme een anomalie van de modernistische benadering is en aan hand van deze anomalie zal ik vervolgens proberen een aantal problematische stellingen van deze benadering aan het licht te brengen.
4
Zionisme in de modernistische benadering
Hoewel Anderson, Gellner en Hobsbawm in hun werk verschillende ontwikkelingen centraal hebben gesteld hanteren alle drie auteurs een modernistische benadering van het nationalisme. Anderson legt de nadruk op de boekdrukkunst, terwijl Gellner zich richt op de industriële revolutie en Hobsbawm het tijdstip centraal stelt waarop politieke partijen met het concept van de moderne natiestaat begonnen te werken.5 Maar de drie zijn het er over eens dat het fenomeen nationalisme redelijk nieuw is (ongeveer tweehonderd jaar oud) en dat het zich ontwikkelde in verband met of als resultaat van het modernisme.6 Het is voor dit onderzoek van belang om te bekijken hoe het zionisme in hun boeken wordt behandeld. Het boek dat het minste aandacht besteedt aan het zionisme is Andersons Imagined Communities uit 1983. Hoewel hij het zionisme slechts één keer noemt in een voetnoot aan het einde van zijn boek, kan het ons belangrijke aanwijzingen geven over de problematische positie van het zionisme als een voorbeeld van de modernistische benadering. Anderson stelt in zijn voetnoot dat ‘The significance of the emergence of Zionism and the birth of Israel is that the former marks the reimagining of an ancient religious community as a nation (…) while the latter charts an alchemic change from wandering devotee to local patriot.’7 Hij geeft echter geen verdere duiding van de oorzaken die aan deze ontwikkelingen ten grondslag lagen. Het is bovendien opmerkelijk dat Anderson de term reimagining gebruikt en niet imagining, wat kan verwijzen naar de visie dat het zionisme niet een nieuwe verbeelding is, maar een oudere nationaliteit verbeeldt. Maar is het negentiende-eeuwse zionisme een doorontwikkeling vanaf het antieke religieuze Joodse volk, of is dit verband juist verzonnen door de moderne nationale beweging, zoals Anderson zelf in een ander deel van het boek opmerkt?8 En wat is deze precieze betekenis en inhoud van de ‘alchemistische verandering’ die plaatsvond? Op deze vragen geeft Anderson geen duidelijk antwoord. Gellner, in tegenstelling tot Anderson, besteedt meer ruimte aan het zionisme en bespreekt het fenomeen in het hoofdstuk ‘Diaspora Nationalism’ in zijn boek Nation and Nationalism uit 1983. Hij gebruikt zelfs termen als ‘dramatic case’, ‘extraordinary transformation’ en ‘extreme and tragic’ om het specifieke karakter van het zionisme aan te duiden, maar hij geeft helaas geen uitgebreide verklaring voor deze bijzonderheid.9 In plaats van aandacht aan de uitzonderingen te besteden beweert Gellner dat het zionisme grotendeels een resultaat is van de Jodenvervolgingen in de negentiende eeuw. Zo stelt hij dat ‘these persecutions illustrate, better than any others, the kind of fate which is likely to befall culturally distinguishable, economically privileged and politically defenceless communities, at a time when the age of specialized communities, of the traditional form of organic division of labor, is over’.10 Wat opmerkelijk is aan deze uitspraak is het gebruik van het woord fate (noodlot) om de transformatie te bespreken, terwijl wij juist geïnteresseerd zijn in de oorsprong en de wortels van deze transformatie. Volgens Gellner is het zionisme een soort gevolg van de ontwikkelingen die plaatsvonden in Europa op economisch en sociaal gebied. Maar is het zionisme dan alleen een reactie op deze ontwikkelingen? En zijn er geen andere factoren, zoals religie Skript Historisch Tijdschrift 36.1
5
en traditie, die een rol speelden in deze ‘transformatie’? We zullen hier bij de bespreking van Smiths standpunt op terugkomen. Zowel Gellner als Anderson spreken over een specifiek karakter als zij het over het zionisme hebben, maar in beide gevallen lichten zij deze stelling niet verder toe. Wat is dit specifieke karakter precies en is er sprake van een anomalie van de modernistische benadering? Om de problematiek van het zionisme als product van het modernisme aan het licht te brengen moeten we een meer uitgebreide behandeling van het fenomeen bekijken. Daarvoor zullen we Hobsbawms Nations and Nationalism Since 1780 uit 1990 ter hand nemen. Hobsbawm is misschien wel de meest kenmerkende modernistische academicus van de drie die we hier bespreken. Al in de titel van zijn boek beperkt hij het onderzoek naar de herkomst van het nationalisme tot het einde van de achttiende eeuw en in het eerste hoofdstuk draagt hij het tijdstip waarop het woord nation in woordenboeken verscheen aan als bewijs voor het modernistische karakter van het nationalisme.11 Er is alleen een klein voorbehoud, waar Hobsbawm zelf overigens op wijst en dat van cruciaal belang is. Dat zijn namelijk de ‘collectieve gevoelens’ en ‘politieke verbanden’ die al vóór het modernisme bestonden. Hobsbawm noemt deze gevoelens en verbanden proto-national. Hij betoogt dat deze reeds langer bestaande gevoelens en verbanden weliswaar door nationale bewegingen in de negentiende eeuw gebruikt werden, maar dat het daarmee nog niet veroorloofd is om deze te identificeren met het moderne nationalisme. In andere woorden, we kunnen volgens hem geen verband leggen tussen modern-national en proto-national.12 Hiermee dringen we door tot de kern van het onderwerp, aangezien Hobsbawm, om zijn betoog te ondersteunen, het zionisme gebruikt. In een controversiële uitspraak zegt Hobsbawm: ‘It is entirely illegitimate to identify the Jewish links with the ancestral land of Israel (...) with the desire to gather all Jews into a modern territorial state situated on the ancient Holy Land’.13 We zien hier dus een radicaler standpunt dan dat van Anderson en Gellner. Volgens Hobsbawm is er geen sprake van transformatie of ontwikkeling van een diaspora volk tot een natie, maar van een nieuwe politieke uitvinding. ‘There is no historical continuity whatever between Jewish proto-premise nationalism and modern Zionism’, stelt hij in een ander deel van zijn boek en geeft daarmee zijn antwoord op ons vraagstuk.14 De toon is duidelijk, maar zijn Hobsbawms argumenten wel overtuigend? In zijn poging uit te leggen dat er geen continuïteit is tussen proto-nationalism en modern-nationalism bespreekt Hobsbawm een paar factoren van proto-nationalism, zoals etniciteit, taal en religie. Wat opvalt is dat hij het zionisme niet meer gebruikt als voorbeeld voor zijn argumenten, behalve in onverklaarde uitspraken als: ‘national languages are therefore almost always semi-artificial constructs and occasionally, like modern Hebrew, virtually invented’.15 Het Hebreeuws kan juist een overtuigend argument zijn voor het verband tussen proto-nationalism en modern-nationalism. De Hebreeuwse taal werd immers eeuwenlang door Joden in het geestelijke leven gebruikt en kan daarom verwijzen naar de wortels van het zionisme in premoderne tijden.16 Met dit soort uitspraken lijkt het alsof Hobsbawms denkwijze de loop van zijn onderzoek vooraf heeft bepaald. Behalve de stelling dat het onrechtmatig is om een verband
6
De boeken van Anderson, Gellner en Hobsbawm.
Skript Historisch Tijdschrift 36.1
7
tussen het zionisme en het proto-national Joodse volk te leggen, doet hij verder geen serieuze poging om deze stelling te ondersteunen met argumenten.
Zionisme als een anomalie – tussen modernistische en primordiale benaderingen Eén van de historici die de modernistische benadering bekritiseert en een grote bijdrage aan het debat levert is Anthony D. Smith. Om zijn kritiek en visie te kunnen bespreken moeten we eerst kennis maken met een benadering die fundamenteel tegenover de modernistische benadering staat, namelijk de primordiale benadering. In zeer algemene bewoordingen kan gezegd worden dat deze benadering veronderstelt dat de natie bij de natuur van de mens hoort en dat het als verschijnsel alomtegenwoordig en universeel is. De moderne vorm van nationalisme is volgens deze benadering niet meer dan een uitbreiding van de samenlevingsvormen die we in de oudheid al kunnen vinden, zij het met een andere terminologie.17 Het was aanvankelijk deze benadering waarmee historici in de negentiende eeuw de oorsprong van de natie onderzochten, totdat zij in de tweede helft van de twintigste eeuw door wetenschappers werd bekritiseerd. De negentiende-eeuwse primordiale benadering was volgens deze wetenschappers zelf een uiting van het nationalisme.18 Smith neemt een standpunt in waarin hij van beide benaderingen gebruikmaakt, maar ze ook bekritiseert. Aan de ene kant hekelt hij de primordiale benadering omdat die de invloed van het modernisme op de samenlevingsvorm in naties afwijst, en aan de andere kant bekritiseert hij de modernistische benadering omdat zij het modernisme als een breuk ziet en geen verband tussen premoderne en moderne vormen van het nationalisme accepteert.19 In zijn boek Myths and Memories of the Nation uit 1999 stelt Smith een alternatieve benadering van het nationalisme voor waarmee hij de nadruk op etnische en symbolistische factoren van het nationalisme legt, zoals tradities, mythes en etnisch erfgoed. Dit zijn volgens Smith historische factoren die in la longe durée bekeken moeten worden. Daarmee verwijst hij naar één van de grootste ‘denkfouten’ van de modernistische benadering, namelijk ‘[the] failure to distinguish genuine constructs from long-term processes and structures in which successive generations have been socialized’.20 Smith richt zijn kritiek vooral op Hobsbawm: ‘Even a modernist like Eric Hobsbawm admits the importance of pre-existing (and often pre-modern) proto-national communities,’ zo stelt Smith in de inleiding, ‘though he refuses to allow any linkage between them and the rise of a modern, state-creating nationalism.’21 Met deze kritiek in gedachte kunnen we nu gaan kijken hoe Smith het zionisme in zijn boek behandelt. In het hoofdstuk ‘Zionisme and Diaspora Nationalism’ geeft hij een verklaring voor de anomalie van het zionisme in de modernistische benadering. In het begin van het hoofdstuk brengt Smith een scheiding aan tussen twee verschillende benaderingen van het zionisme: een benadering die het zionisme ziet als een uniek fenomeen en een benadering die het zionisme beschouwt als een zoveelste variant van kleinschalig nationalisme. De eerste benadering noemt Smith internal en de
tweede external. De externe benadering, waarbij volgens Smith Anderson, Gellner en Hobsbawm toebehoren, plaatst het zionisme en het Joodse nationalisme in een Europees kader van nationalisme, terwijl de interne benadering het zionisme op basis van de bijzonderheden van Joodse historische ervaringen verklaart.22 Volgens Smith kan het zionisme niet alleen gezien worden in verband met of als reactie op moderne ontwikkelingen in Europa. Het zionisme moet ook op een andere manier bekeken worden, namelijk de manier waarop het volk zichzelf identificeert. In het geval van het zionisme moeten we aldus rekening houden met de betekenis die Joden zelf in de geschiedenis aan het jodendom gaven. Smith stelt zelfs: ‘it is enough for those members to aver that they are “Jews”, rather than anything else, for us to accept the existence of the Jewish nation in each epoch of its history.’23 Vanuit dit perspectief is de geschiedenis van elk volk eigenlijk uniek en daarom ook moeilijk te plaatsen in een allesomvattend begrip als ‘nationalisme’. Het is volgens Smith beter de anomalie van sommige volken te bespreken dan te proberen ze in een generaliserende theorie te plaatsen. De ‘alchemistische verandering’ van het zionisme is beter te bestuderen binnen de unieke ontwikkelingen van het Joodse nationalisme dan in verband met andere nationale bewegingen of als resultaat van bredere sociale en economische ontwikkelingen. Deze hebben natuurlijk invloed gehad, dat bestrijdt Smith niet, maar het is verkeerd om te denken dat deze aspecten de koers van het Joodse nationalisme voorschreven. De uitzonderlijke situatie van een diaspora volk, samen met zijn eigen mythologie (bijvoorbeeld het koninkrijk van David en Salomo), symbolen (het Bijbelse vaderland Israël) en de tradities (feesten en religieuze regels) hebben een cruciale rol gespeeld bij de ‘alchemistische verandering’ van het Joodse nationalisme. Alleen al de bijzondere situatie dat een volk in diaspora leeft maakt het volgens Smith problematisch om het te vergelijken met andere nationaliteiten.24 Het tweede punt van Smiths kritiek heeft te maken met de breuk die we al eerder genoemd hebben. Volgens Hobsbawm is het onmogelijk om een direct verband tussen het zionisme en het historische Joodse volk te leggen. Mythologie, traditie en symbolen worden door de zionistische beweging gebruikt om ideologische doelen te bereiken, maar zijn in Hobsbawms visie geen oorzaken of fundamenten van haar ontwikkeling tot een natiestaat. Hij noemt het zelfs invented traditions om te benadrukken dat de moderne nationale bewegingen ze zelf hebben verzonnen.25 Maar zijn deze etnische en symbolische factoren, zoals Smith ze noemt, instrumenten voor zionistische ideologen? Smith verwijst naar de religieuze rituelen en gewoontes van het Joodse volk waarmee het zich onderscheidde van andere volken, en waarvan de wortels al in de oudheid liggen. Deze ‘tradities’, om Hobsbawms term te gebruiken, werden vastgesteld in canonieke teksten die als een collectief geheugen en bindmiddel functioneerden.26 Hier komen we terug op la longue durée, want de geschiedenis van het nationalisme kan volgens Smith niet beperkt worden tot het modernisme. In een artikel waarin Smith Gellners benadering bestrijdt schrijft hij: ‘It is not enough to see the past or pasts being shaped by the needs and interests of the present; the latter are in turn shaped by both the traditions and past experiences of each community or area, and by the growing Skript Historisch Tijdschrift 36.1
9
knowledge of these traditions and experiences.’27 Daarom zijn volgens Smith juist de verbanden tussen het modern-national zionisme en de proto-national Joodse tradities, symbolen en mythologie van belang. Al heeft Smith veel kritiek op de modernistische benadering, toch wijst hij het niet helemaal af. Hij accepteert dat het zionisme als een negentiende-eeuwse beweging een modern fenomenen is, maar in tegenstelling tot de modernistische academici legt Smith de nadruk op het bestaan van een proto-national Joodse volk als fundament van het modern-national zionisme, en niet als instrument ervan. Hij verklaart de transformatie van het Joodse volk niet alleen in verband met modernistische ontwikkelingen en andere Europese verschijningen van nationalisme, maar ook in het kader van hun eigen unieke historische ontwikkeling. Het specifieke karakter van het zionisme dient als argument voor zijn betoog en niet, zoals bij Hobsbawm, als obstakel.28
Noten 1
2
Conclusie Al laat het zionisme zich bij uitstek kenmerken als een modern fenomeen, de modernistische benadering gaf geen bevredigende verklaring voor de ‘alchemistische verandering’ die het Joodse nationalisme doormaakte in de overgang van de vroegmoderne naar de moderne tijd. We bleven hangen in Hobsbawms weigering om een verband te leggen tussen premoderne en moderne vormen van nationalisme. Smith verbreedde de modernistische benadering en legde nadruk op factoren als etniciteit en symbolisme. Daarmee verklaarde hij de anomalie van het zionisme in de modernistische benadering en gaf hij een visie waarin het verband tussen proto-national en modern-national een cruciale rol speelt. Smith heeft daarmee niet alleen een historische interpretatie van het zionisme gegeven, maar van het nationalisme in het algemeen. In deze visie worden niet alleen de ontwikkelingen van het modernisme als oorzaak van het nationalisme gezien, maar worden ook mythen, tradities en het collectieve geheugen met het nationalisme in verband gebracht. Tegenover de externe positie, die het zionisme als één van de vele negentiende-eeuwse vormen van nationalisme beschouwt en het in een allesomvattend theorie probeert te plaatsen, stelt hij ook een interne visie, waarin rekening wordt gehouden met eigenschappen van het onderhavige nationalisme zelf. Een visie die het nationalisme niet tot het modernisme beperkt, maar die de manier waarop het in vroegere perioden naar voren kwam ook bekijkt. Bovenal kan dit debat over de herkomst van het Joodse nationalisme ons laten zien hoe het perspectief dat wordt gekozen een tunnelvisie kan worden en dat juist de anomalie ons veel over het bredere onderwerp kan vertellen.
3
4
5
6
7 8 9 10 11
12
Kim Sher is eerstejaarsstudent Geschiedenis aan de Universiteit van Amsterdam. Zijn interesse gaat uit naar de invloed van nationaliteit op onze identiteit in de negentiende en twintigste eeuw.
10
13 14 15
Graag wil ik mevrouw Merel Leeman bedanken voor haar begeleiding bij het schrijven van het werkstuk waarop dit artikel gebaseerd is. Bovendien wil ik mevrouw Katrijn van As en Dirk Alkemade bedanken voor de hulp bij het herschrijven van dit stuk in correct Nederlands. Doorgaans gebruikt men bij verwijzingen naar de Joodse natie een hoofdletter, en als religieuze groep een kleine letter. Omdat deze twee categorieën in dit artikel door elkaar lopen, heb ik ervoor gekozen om alle verwijzingen met hoofdletter te schrijven. Benedict Anderson, Imagined communities. Reflections on the origin and spread of nationalism (London en New York 2006); Ernest Gellner, Nations and nationalism (Malden 2006); Eric Hobsbawm, Nations and nationalism since 1780. Programme, myth, reality (New York 1993). A.D. Smith, Myths and memories of the nation (New York 1999). Gellner, Nations and nationalism, hoofdstuk 3, 19-37; Anderson, Imagined communities, hoofdstuk 3, 37-46; Hobsbawm, Nations and nationalism, hoofdstuk 1, 14-45. Smith, Myths and memories of the nation, 6-8. Anderson, Imagined communities, 149. Ibidem, 205. Gellner, Nations and nationalism, 103-105. Ibidem, 103. Voor kritiek op deze stelling van Hobsbawm zie A. Hasting, The construction of nationhood. ethnicity, religion and nationalism (Cambridge 1999) 14-18. Hobsbawm, Nations and nationalism, 4647. Ibidem, 48. Ibidem, 76. Ibidem, 54.
16
17
18
19 20
21
22
Voor een uitgebreidere verklaring voor het belang van Hebreeuws in het Joodse nationalisme zie Yael Haver, What must be forgotten. The survival of Yiddish in Zionist Palestine (New York 2004) 1-3. A.D. Smith, The ethnic origins of nations (New York en Oxford 1986) 3-5. Smith, Myths and memories of the nation, 6. Smith, The ethnic origins of nations, 13. Smith, Myths and memories of the nation, 9. Ibidem, 14.
Ibidem, 203.
Skript Historisch Tijdschrift 36.1
11