Brussels Observatorium voor de Werkgelegenheid Oktober 2009
Situatie van de eenoudergezinnen op het vlak van werkgelegenheid en werkloosheid in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest Eenoudergezin 1 is een relatief recent begrip dat binnen de “vernieuwde” definitie van de hedendaagse gezinsstructuur kadert. Deze definitie onderscheidt drie grote “gezinsgroepen”: het traditionele gezin (kerngezin), het eenoudergezin en het nieuw samengestelde gezin. Eenoudergezinnen kunnen uit drie situaties ontstaan. In de eerste plaats is er het overlijden van een van de ouders. Een aantal decennia geleden kwamen de meeste eenoudergezinnen uit een sterfgeval van een partner voort. Daarnaast zijn er de koppels die uiteengaan of scheiden. De spectaculaire stijging van het aantal alleenstaande ouders – na een scheiding – heeft sinds de jaren negentig voor een vermenigvuldiging van het aantal eenoudergezinnen gezorgd. Tot slot zijn er de alleenstaande moeders die hun kinderen alleen opvoeden, hetzij omdat ze daar bewust voor hebben gekozen, hetzij als gevolg van een ongewenste zwangerschap of omdat de vader het kind bij de geboorte niet heeft erkend. Het Brussels Gewest telt proportioneel een groter aantal eenoudergezinnen. In de meeste gevallen gaat het om een alleenstaande moeder met kinderen. Eenoudergezinnen lopen echter een groter risico op armoede. Ter illustratie bedraagt de kans om in de armoede te verzeilen 36% bij eenoudergezinnen, tegen 9% bij koppels met één kind 2 . Een scheiding lijkt een aanzienlijke impact te hebben op het inkomen en de levensomstandigheden 3 . Het doel van deze samenvattende nota is om een statistisch kader te creëren dat het mogelijk maakt om een profiel van de eenoudergezinnen te schetsen en meer bepaald hun positie op de arbeidsmarkt te onderzoeken.
De eenoudergezinnen in het Belgische en Brusselse demografische landschap Kwantitatieve voorstelling van de eenoudergezinnen
In dit gedeelte onderzoeken we eerst de verhouding van de eenoudergezinnen ten opzichte van alle huishoudens (alleenstaanden, paren zonder kinderen, paren met kinderen en eenoudergezinnen) en vervolgens de verhouding van de eenoudergezinnen ten opzichte van alle gezinnen (uitsluitend paren met kinderen en eenoudergezinnen) in de drie gewesten van het land. Het doel is om te voorkomen dat de omvang van het fenomeen zou worden geminimaliseerd doordat de oververtegenwoordiging van alleenstaanden in het Brussels Gewest de verhoudingen zou kunnen vertekenen.
In 2008 vertegenwoordigden de eenoudergezinnen 69.800 huishoudens in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest. Een Brussels huishouden op tien bestaat uit een alleenstaande moeder met kinderen en 3% van de huishoudens uit een alleenstaande vader met kinderen. Een vergelijking met de andere gewesten leert ons dat het Brussels Gewest verhoudingsgewijs meer eenoudergezinnen telt dan het Vlaams Gewest (12,0%), maar minder dan het Waals Gewest (17,1%). Dit resultaat dient echter genuanceerd te worden, aangezien er onder de Brusselse huishoudens in vergelijking met de andere gewesten meer alleenstaanden zijn.
Tabel 1: Verdeling volgens type huishouden per gewest op 1 januari 2007 (%)
Vaders met ongehuwde kinderen % vaders onder de eenoudergezinnen % vaders met kinderen ten opzichte van het totaal Moeders met ongehuwde kinderen % moeders onder de eenoudergezinnen % moeders met kinderen ten opzichte van het totaal Totaal eenoudergezinnen % van de totale huishoudens
BHG 15.695 22,5 3,1 54.105 77,5 10,8 69.800 14,0
VG 97.586 31,9 3,8 208.138 68,1 8,2 305.724 12,0
WG 70.528 28,0 4,8 181.207 72,0 12,3 251.735 17,1
500.249
2.550.088
1.473.054
Totaal huishoudens
België 183.809 29,3 4,1 443.45 70,7 9,8 627.259 13,9 4.523.391
Bron: FOD-ADSEI, berekeningen Brussels Observatorium voor de Werkgelegenheid
De eenoudergezinnen vertegenwoordigen 14,0% van alle huishoudens (met inbegrip van de alleenstaanden en de paren zonder kinderen). Wanneer we echter alleen naar de gezinnen kijken (paren met kinderen, eenoudergezinnen)
bedraagt hun aandeel 33,7%. Daarmee nemen zij in het Brussels Gewest een veel belangrijkere plaats in dan in het Waals Gewest (28,1%) en vooral dan in het Vlaams Gewest (19,1%)4 .
Tabel 2: Aandeel van de eenoudergezinnen onder de huishoudens met kinderen in het Brussels Gewest op 1 januari 2004 (%)
BHG AW
Tweeoudergezinnen Eenoudergezinnen Huishoudens met kinderen
100.993 51.307 152.300
VG AW
%
66,3 33,7 100,0
824.057 194.164 1.018.221
WG %
80,9 19,1 100,0
AW
429.602 168.246 597.848
%
71,9 28,1 100,0
Bron: CBGS, berekeningen Brussels Observatorium voor de Werkgelegenheid
Twee hypotheses zouden het grote aandeel van dit type huishouden in het Brussels Gewest kunnen verklaren. a. De levenloop van de huishoudens en het zoeken naar een aangepaste omgeving aan hun behoeften Het is waarschijnlijk dat het Brussels Gewest als groot stedelijk centrum op een bepaald moment in de levensloop een toevluchtsoord wordt voor deze gezinnen. Een studie die de beweegredenen van de migratie uit en naar de grote steden heeft onderzocht5 , heeft aangetoond dat deze migratie voornamelijk door de levensloop wordt ingegeven. Jonge huishoudens met een gemiddeld inkomen die een gezin willen stichten, verlaten het Brussels Gewest om een
2
woning in de rand van Brussel te betrekken die op dat moment betaalbaar is en aan de noden van een jong gezin is aangepast. Na een scheiding of een overlijden keren deze gezinnen, intussen eenoudergezinnen, terug naar de stad. Verschillende redenen kunnen hun “terugkeer naar de stad” verklaren. Ten eerste is er de behoefte om de verplaatsingstijd tussen de werkplek, de school en de woonplaats te verminderen en het voordeel van de nabijheid van diensten en handelszaken. Daarbij voegt zich de nood aan een woning die aan de nieuwe gezinssituatie is aangepast. Na een scheiding opteren veel alleenstaande ouders opnieuw voor de huur van een woning in de stad, in tegenstelling tot de aankoop van een eigen gezinswoning in een groene omgeving6 .
Situatie van de eenoudergezinnen op het vlak van werkgelegenheid en werkloosheid in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest
b. Het verschil tussen het officiële en het reële statuut van de gezinnen De “sociale voordelen” die huishoudens met het statuut van eenoudergezin genieten – verhoogde kinderbijslag, hogere werkloosheidsuitkering voor alleenstaanden met kinderen ten laste, tarief voor de crèche berekend op één inkomen enz. – kunnen huishoudens met een laag inkomen, die talrijker zijn in het Brussels Gewest7, ertoe brengen om zich zo op te geven zelf als dit niet (of niet meer) het geval is.
Grafiek 1 : Evolutie van het aandeel van de eenoudergezinnen in alle huishoudens volgens gewest op 1 januari 2008 (%) 20% 17,1%
15% 10% 5%
14,0%
11,2%
12,0%
10,6% 7,7% BHG
VG
2004
2005
WG
0% 1991
2003
2006
2007
Bron: FOD Economie – ADSEI, berekeningen Observatorium voor de Werkgelegenheid
Evolutie van het aantal eenoudergezinnen
We zien dat het aantal eenoudergezinnen in de drie gewesten met de jaren toeneemt. In het Brussels Gewest waren er 48.999 eenoudergezinnen in 1991 en 69.800 in 2007, wat overeenkomt met een verhoging van 30%. Het aandeel van de eenoudergezinnen in alle huishoudens is er gestegen van 10,6% in 1991 tot 14,0% in 2007. De meeste eenoudergezinnen bestaan uit een moeder en haar kinderen (77,5%). Niettemin blijkt het aantal alleenstaande vaders toe te nemen. Tussen 1991 en 2007 is hun aandeel gegroeid van 18,5% tot 22,5%. Misschien heeft dit deels te maken met de nieuwe wetgeving inzake echtscheidingen die de voorrang geeft aan co-ouderschap.
Grafiek 2 : Evolutie van het aandeel van de eenoudergezinnen in alle huishoudens in het Brussels Gewest volgens geslacht (%) 100% 80%
vaders 81,5%
moeders 77,5%
60% 40% 20%
22,5%
18,5%
0% 1991
2003
2004
2005
2006
2007
Bron: FOD Economie – ADSEI, berekeningen Observatorium voor de Werkgelegenheid
Profiel van de eenoudergezinnen
In het Brussels Gewest heeft 69,0% van de huishoudens geen kinderen, 20,6% zijn paren (gehuwd of ongehuwd) met kinderen en 10,4% bestaat uit één ouder die zijn kind alleen opvoedt8 . Tabel 3 verdeelt de huishoudens met kinderen naar het aantal kinderen per huishouden. In 60% van de gevallen hebben eenoudergezinnen één kind ten laste. Minder dan een derde van de eenoudergezinnen heeft twee kinderen. Daarentegen telt 13,1% van de eenoudergezinnen drie of meer kinderen, tegen 25,9% van de tweeoudergezinnen.
Grafiek 3 : Verdeling volgens type huishouden in het Brussels Gewest op 1 januari 2004 (%) Eenoudergezinnen 10,4% Huishoudens zonder kinderen 69,0% Tweeoudergezinnen 20,6%
Bron: Centrum voor Bevolkings- en Gezinsstudie (CBGS), berekeningen Brussels Observatorium voor de Werkgelegenheid
Situatie van de eenoudergezinnen op het vlak van werkgelegenheid en werkloosheid in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest
3
Tabel 3: Verdeling van de huishoudens met kinderen naar het aantal kinderen in het Brussels Gewest op 1 januari 2004 (%) AW
%
Tweeoudergezin 1 kind 2 kinderen 3 of meer kinderen Eenoudergezin (alleenstaande moeder of vader) met kinderen 1 kind 2 kinderen 3 of meer kinderen
100.993
100,0
39.600
39,2
35.271
34,9
26.122
25,9
51.307
100,0
30.681
59,8
13.885
27,1
6.741
13,1
Totaal huishoudens met kinderen
152.300
Bron: Centrum voor Bevolkings- en Gezinsstudie (CBGS), berekeningen Brussels Observatorium voor de Werkgelegenheid
Tabel 4: Verdeling van de Brusselse huishoudens met kinderen, van wie het jongste kind jonger dan 3 jaar is op 1 januari 2003 (%) Paren met kinderen
Totaal van de huishoudens (met minstens een kind < 3 jaar)
%
Paren (gehuwd of niet) Eenoudergezinnen
100.461 50.071
28.284 6.681
28,2 13,3
Totaal huishoudens met kinderen
150.532
34.965
23,2
Bron: Centrum voor Bevolkings- en Gezinsstudie (CBGS), berekeningen Brussels Observatorium voor de Werkgelegenheid
De leeftijd van de kinderen speelt een grote rol. Een eenoudergezin met een of meerdere jongeren of adolescenten krijgt niet met dezelfde problemen te maken als een alleenstaande ouder met een of meerdere jonge kinderen. De leeftijd van de kinderen heeft meer bepaald een belangrijke invloed op de werkgelegenheidsgraad bij vrouwen (zie verder in grafiek 5). Onder de huishoudens met kinderen heeft 28,2% van de paren (gehuwde of ongehuwde) met kinderen minstens een kind jonger dan drie jaar. Bij de eenoudergezinnen is dat 13,3%. Een recente studie naar nieuw samengestelde gezinnen9 op basis van gegevens die door middel van een enquête gedurende elf opeenvolgende jaren bij een representatieve steekproef van huishoudens in België werden verzameld, geeft ons een inzicht in het studieniveau van eenoudergezinnen en stelt ons in staat om een vergelijking te maken met de zogenaamde “klassieke” gezinnen. Grafiek 4 toont aan dat het studieniveau van Belgische eenoudergezinnen lager is dan dat van tweeoudergezinnen. Ten opzichte van deze laatste zijn de eenoudergezinnen oververtegenwoordigd in de categorie lager onderwijs en lager secundair onderwijs, iets oververtegenwoordigd in de groep hoger secundair en ondervertegenwoordigd in de groep hoger onderwijs.
Grafiek 4 : Verdeling van de Belgische eenoudergezinnen volgens studieniveau (%) 45%
Eenoudergezinnen
40%
Tweeoudergezinnen
39,9%
38,2% 34,2%
35% 27,5%
30% 25%
21,5%
21,0%
20% 15% 10%
11,1% 6,6%
5% 0%
Lager onderwijs
Lager secundair onderwijs
Hoger secundair onderwijs
Hoger onderwijs
Bron: Koning Boudewijnstichting (2008), Het kind in een nieuw samengesteld gezin, gegevens PSBH 10
4
Situatie van de eenoudergezinnen op het vlak van werkgelegenheid en werkloosheid in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest
Kader: Ruimtelijke verdeling van de eenoudergezinnen in het Brussels Gewest Elk type huishouden volgt zo zijn eigen vestigingscriteria. De huishoudens met kinderen vestigen zich bij voorkeur in de wijken van de tweede kroon, in tegenstelling tot de alleenwonenden. Hun keuze wordt ingegeven door verscheidene factoren, waaronder het gezinsinkomen. Men zou kunnen verwachten dat de eenoudergezinnen (kaart 1) in dezelfde wijken zouden wonen als de “klassieke” gezinnen (kaart 2). Niettemin blijken de eenoudergezinnen sterker versnipperd te zijn, terwijl de tweeoudergezinnen duidelijker in het zuiden en in de gemeenten van de tweede kroon zijn gevestigd. Dat zij niet overwegend in het gebied van de “arme halve maan” van de achtergestelde buurten wonen, heeft te maken met “het feit dat in de buurten met een hoog aantal niet-Europese migranten, ondanks de lage socio-economische status, het aantal alleenstaande moeders met kinderen niet boven het gewestelijk gemiddelde komt11 ”. De vaststelling dat de spreiding van de eenoudergezinnen niet hetzelfde patroon volgt als die van de “klassieke” gezinnen, die duidelijk sterker aanwezig zijn in de welvarende zuidoostelijke sectoren, kan ook aan de migraties na een echtscheiding worden gelinkt12 . Sommige buurten waar we hoge concentraties aan eenoudergezinnen tellen, vallen samen met sociale woonwijken13 .
Kaart 1: Eenoudergezinnen in het Brussels Gewest (%)
Kaart 2: Gezinnen in het Brussels Gewest (%)
Bron: MBHG-BISA (gegevens 2004), kaarten: Brussels Observatorium voor de Werkgelegenheid
Situatie van de eenoudergezinnen op het vlak van werkgelegenheid en werkloosheid in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest
5
Toegang van de eenoudergezinnen tot de arbeidsmarkt Deelname van de eenoudergezinnen aan de arbeidsmarkt
De aanwezigheid van kinderen zorgt voor veranderingen in het leven van een huishouden. Dit is vooral zo op professioneel gebied door een geringere mogelijkheid tot deelname aan de arbeidsmarkt. Dit wordt duidelijk geïllustreerd in grafiek 5, die de werkgelegenheidsgraad per type huishouden volgens de al dan niet aanwezigheid van kinderen weergeeft. Een eerste vaststelling is dat de werkgelegenheidsgraad sterk daalt bij mannen en vrouwen die er alleen voor komen te staan. Vervolgens is er een opvallend verschil in werkgelegenheidsgraad tussen vaders en moeders en afhankelijk van het aantal kinderen. Terwijl de werkgelegenheidsgraad bij de moeders naargelang van het aantal kinderen daalt, doet zich bij de vaders het omgekeerde voor. Zo zien we dat de werkgelegenheidsgraad bij alleenwonende vrouwen zelfs hoger is dan bij alleenstaande mannen (70,5% tegen 64,4%), maar daalt zodra zij een huishouden gaan vormen (68,3%). Deze dalende tendens houdt aan, in verhouding tot het aantal kinderen in het huishouden. Bij de mannen nemen we het tegenovergestelde waar. Hun werkgelegenheidsgraad neemt met
meer dan 10% toe zodra zij tot een huishouden gaan behoren en blijft parallel met het aantal kinderen groeien. Alleen bij mannen die met een partner samenleven en minstens drie kinderen hebben, daalt de werkgelegenheidsgraad lichtjes tot 73,1%, komende van 80,2% voor samenwonende mannen met twee kinderen, wat meteen ook de hoogste mannelijke werkgelegenheidsgraad is. Een vergelijking van de werkgelegenheidsgraad tussen eenoudergezinnen en tweeoudergezinnen leert ons dat de werkgelegenheidsgraad bij ouders, zowel mannen als vrouwen, die hun kind(eren) alleen opvoeden, beduidend lager is. Bij de mannen valt de werkgelegenheidsgraad terug van 78,2% voor samenwonende mannen met één kind tot 57,4% voor mannen die hun kind alleen grootbrengen. Bij de vrouwen heeft 62,3% van de samenwonende moeders met één kind een job, tegen 50,8% bij de moeders die hun kind alleen opvoeden. Zoals ook bij de andere types huishoudens het geval is, daalt de werkgelegenheidsgraad onder alleenstaande moeders verder wanneer er kinderen bijkomen. Bij alleenstaande vaders neemt de werkgelegenheid daarentegen toe wanneer het aantal kinderen ten laste stijgt.
Grafiek 5 : Werkgelegenheidsgraad van de 25- tot 44-jarigen naargelang het type huishouden in het Brussels Gewest op 1 januari 2004 (%)
Alleenstaand
64,4%
70,5%
68,3%
Samenwonend zonder kinderen
75,7%
62,3%
Samenwonend met 1 kind
78,2%
59,7%
Samenwonend met 2 kinderen 37,1%
Samenwonend met 3 of meer kinderen
73,1% 50,8%
Eenoudergezin met 1 kind
57,4%
40,9%
Eenoudergezin met 2 of meer kinderen 0%
10%
20%
30%
80,2%
40%
Vrouwen Mannen
62,0%
50%
60%
70%
80%
90%
Bron: Steunpunt WSE, (toepassing 11 van de KSZ 2004), berekeningen Brussels Observatorium voor de Werkgelegenheid 6
Situatie van de eenoudergezinnen op het vlak van werkgelegenheid en werkloosheid in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest
Grafiek 6 geeft duidelijk weer dat de leeftijd van de kinderen een sterke invloed heeft op de aanwezigheid van eenoudergezinnen op de arbeidsmarkt, en dan vooral wat de vrouwen betreft. De impact van de leeftijd van de kinderen op de werkgelegenheidsgraad is nog meer uitgesproken bij moeders die twee of meer kinderen alleen opvoeden. Als we de leeftijd van de kinderen in aanmerking nemen, dan stellen we vast dat de werkgelegenheidsgraad daalt van 42,1% bij eenoudergezinnen met één jong kind (< 3 jaar) tot slechts 26,5% bij eenoudergezinnen met minstens twee kinderen. Bij vaders die hun kinderen alleen grootbrengen, lijkt de leeftijd geen effect te hebben.
Immers, hoe jonger het kind, hoe minder mogelijkheid de moeders hebben om aan de arbeidsmarkt deel te nemen, en dit zeker wanneer zij alleen voor de opvoeding van de kinderen en de zorg voor het huishouden instaan. Aangezien de aanwezigheid van ouders met jonge kinderen op de arbeidsmarkt afhankelijk is van de toegang tot de kinderopvang-diensten (crèches en kinderopvang) zal het tekort aan opvangstructuren (crèches en buitenschoolse opvang) in het Brussels Gewest en het daaruit volgende gebrek aan plaatsen waarschijnlijk een rol spelen. Voor een alleenstaande moeder die voltijds wil werken, blijven er heel wat praktische zaken te regelen.
De vrouwelijke werkgelegenheidsgraad wordt beïnvloed door de leeftijd van de kinderen in het huishouden.
Eenoudergezin met 2 of meer kinderen
Grafiek 6 : Werkgelegenheidsgraad bij alleenstaande ouders tussen 25 en 44 jaar volgens de leeftijd van het jongste kind in het Brussels Gewest op 1 januari 2004 (%) 26 ,5%
< 3 jaar
5 9,4 % 37,5%
3-5 jaar
46 ,7%
6-11 jaar
6 4,6 % 54,4%
>= 12 jaar
5 8,2 %
42,1%
< 3 jaar Eenoudergezin met 1 kind
64,4%
61,2 % 49,0%
3-5 jaar
54,9% 53 ,2%
6-11 jaar
57,4%
Vrouwen
55,5% 55,3%
>= 12 jaar 0%
10%
20%
30%
40%
50%
Mannen 60%
70%
Bron: Steunpunt WSE, (toepassing 11 van de KSZ 2004), berekeningen Brussels Observatorium voor de Werkgelegenheid
Situatie van de eenoudergezinnen op het vlak van werkgelegenheid en werkloosheid in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest
7
Grafiek 7 toont de werkgelegenheidsgraad bij vrouwen tussen de 25 en de 44 van wie het jongste kind nog geen drie jaar is. We leiden hieruit af dat de situatie van de vrouwen, zodra zij kinderen hebben, in de drie gewesten gelijk is, ondanks de verschillen die inherent zijn aan de typische gewestelijke
conjunctuur. Hun werkgelegenheidsgraad neemt systematisch af wanneer er meer kinderen komen. Bij de eenoudergezinnen zien we hetzelfde fenomeen: hun werkgelegenheidsgraad ligt duidelijk lager dan bij de andere types huishoudens.
Grafiek 7 : Werkgelegenheidsgraad van de vrouwen tussen 25 en 44 jaar van wie het jongste kind jonger dan 3 jaar is volgens het type huishouden in de drie gewesten op 1 januari 2004 (%) 90% 80% 70%
BHG
82,7%
80,5%
75,6% 65,0%
WG
77,8% 68,7%
67,3%
62,1%
59,2%
60%
VG
54,9%
51,4%
45,1%
50%
42,1%
42,1%
39,4%
40% 30,1% 26,5%
30%
21,7%
20% 10% 0% Geen kinderen
Samenwonend met 1 kind
Samenwonend met 2 Samenwonend met 3 kinderen of meer kinderen
Eenoudergezin met 1 Eenoudergezin met 2 kind of meer kinderen
Bron: Steunpunt WSE, (toepassing 11 van de KSZ 2004), berekeningen Brussels Observatorium voor de Werkgelegenheid
Arbeidsregime van de eenoudergezinnen
Een Europese studie naar ouderschap en werkgelegenheid heeft zich gebogen over de impact van de aanwezigheid van jonge kinderen op de werkgelegenheid van de ouders in 24 Europese landen14 . Uit de resultaten blijkt dat het moederschap in een aantal landen een negatief effect heeft op de werkgelegenheid bij vrouwen in termen van deeltijds werk en inactiviteit. Het vaderschap daarentegen werkt de werkgelegenheid in de hand, maar heeft geen duidelijk effect op het aantal werkuren.
moeite heeft om gezins- en beroepsleven te combineren. Wanneer slechts één persoon de volledige zorg voor het huishouden moet dragen, vormt de organisatie een nog groter probleem (de tijd besteed aan verplaatsingen, de afhankelijkheid van de openingsuren van de opvangstructuren …). Deeltijds werk kan dan een oplossing bieden, tijdelijk of blijvend, om de dagelijkse taken te bolwerken. Voor alleenstaande ouders is dit vaak het enige alternatief. Zij hebben echter maar één inkomen en de verlaging ervan vergroot hun financiële kwetsbaarheid.
De verminderde deelname van moeders aan de arbeidsmarkt is een gevolg van het feit dat een aantal van hen
8
Situatie van de eenoudergezinnen op het vlak van werkgelegenheid en werkloosheid in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest
Grafiek 8 illustreert de verschillen in deeltijds werk tussen de huishoudens volgens het geslacht.
deeltijds werk bij vrouwen toe naargelang het aantal kinderen stijgt. Bij de mannen zien we het omgekeerde: minder mannen gaan deeltijds werken wanneer zij een gezin starten en vader worden, behalve wanneer zij er alleen voor staan met een kind.
Net zoals in de studie die de effecten van het ouderschap op de werkgelegenheid onderzocht, neemt het aandeel van het
Grafiek 8 : Verhouding van het deeltijds werk bij loontrekkenden volgens type huishouden en geslacht in het Brussels Gewest op 1 januari 2004 (%) Alleenstaand
15,3%
Samenwonend zonder kinderen
12,7%
Samenwonend met 1 kind
13,1%
Samenwonend met 2 kinderen
12,7%
Samenwonend met 3 kinderen
19,8%
Vrouwen Mannen
22,0% 34,9% 45,4%
56,1%
14,7%
Eenoudergezin met 1 kind
32,9%
18,1%
Eenoudergezin met 2 of meer kinderen
40,7%
10,3%
0%
10%
20%
30%
40%
50%
60%
Bron: Steunpunt WSE, (toepassing 11 van de KSZ 2004), berekeningen Brussels Observatorium voor de Werkgelegenheid
Eenoudergezinnen en werkloosheid
Een andere indicator voor de deelname van de huishoudens aan de arbeidsmarkt is de werkloosheidsgraad. Grafiek 9 toont aan dat de werkloosheidsgraad proportioneel met het aantal kinderen in een huishouden toeneemt, en dit vooral
bij de vrouwen. Bij eenoudergezinnen ligt de werkloosheidsgraad systematisch hoger dan bij huishoudens die uit samenwonende partners met kinderen bestaan.
Grafiek 9 : Werkloosheidsgraad per type huishouden en geslacht in het Brussels Gewest op 1 januari 2004 (%) 16,4%
Alleenstaand
Vrouwen Mannen
23,5%
9,7% 10,0%
Samenwonend (zonder kinderen) Samenwonend met 1 kind
10,4%
Samenwonend met 2 kinderen
14,1%
9,6%
Samenwonend met 3 of meer kinderen
15,8%
28,1%
17,3%
Eenoudergezin met 1 kind
30,7%
Eenoudergezin met 2 of meer kinderen
36,1% 46,1%
26,1%
0%
5%
10%
15%
20%
25%
30%
35%
40%
45%
50%
Bron: Steunpunt WSE, (toepassing 11 van de KSZ 2004), berekeningen Brussels Observatorium voor de Werkgelegenheid Situatie van de eenoudergezinnen op het vlak van werkgelegenheid en werkloosheid in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest
9
Een studie15 van de Rijksdienst voor Kinderbijslag voor Werknemers (RKW) heeft bewezen hoe moeilijk het voor een alleenstaande ouder is om een weinig betaalde job te aanvaarden. Een simulatie heeft uitgewezen dat het verschil tussen de hoogste werkloosheidsuitkering en het minimumloon voor een voltijdse baan miniem blijft. Bovendien zal het rechtstreekse effect, namelijk het maandelijkse nettoloon, voor een alleenstaande moeder die na een periode van werkloosheid (opnieuw) begint te werken niet altijd opwegen tegen de talrijke organisatorische problemen die de aanvaarding van een betrekking meebrengen. Naast het financiële aspect van de aanvaarding of niet van een weinig betaalde baan kan men ook niet voorbijgaan aan de neveneffecten van een nieuwe voltijdse job voor een eenoudergezin (kinderopvang, babysit, verplaatsingen naar de school…), en dit eens temeer wanneer de werkuren atypisch zijn (onregelmatige, onderbroken of aangepaste werkuren).
Er werd reeds gezegd dat de deelname aan de arbeidsmarkt van ouders van jonge kinderen wordt bemoeilijkt door het tekort aan opvangstructuren (crèches en buitenschoolse opvang) in het Brussels Gewest. Dit is vooral het geval wanneer een ouder werkzoekende is. De voorwaarden voor het gebruik van deze structuren (voorlegging van een attest van de werkgever, kostprijs…) houden immers geen rekening met de specifieke situatie van werkzoekenden. In het algemeen geven crèches bij de inschrijving op de wachtlijsten voorrang aan personen die werken. Net om het inschakelingstraject van werkzoekenden van dergelijke obstakels vrij te maken, heeft ACTIRIS meerdere Kinderdagverblijven opgericht die uitsluitend voor werkzoekenden zijn bedoeld16 . Tot slot, wat de werkloosheidsduur betreft, kunnen we uit grafiek 10 opmaken dat, volgens de gegevens van de RVA17 , 71,8% van de werklozen die het statuut van alleenstaande ouder hebben langer dan 2 jaar werkloos blijft.
Grafiek 10 : Langdurige werkloosheid (> 2 jaar) volgens type huishouden Vrouwen Mannen
5 8 ,1%
Alleenstaand
5 9 ,7 %
5 0 ,7 %
Paren zonder kinderen
5 0 ,5 %
Tweeoudergezinnen (minstens 1 kind)
5 6 ,6 % 6 1,3 %
Eenoudergezinnen (minstens 1 kind)
7 1,8 % 6 6 ,9 %
5 8 ,9 %
Totaal
5 5 ,8 %
0%
10%
20%
30%
40%
50%
60%
70%
80%
Bron: Toepassing 11 van de Kruispuntbank van de Sociale Zekerheid (KSZ) 2005, Brussels Observatorium voor de Werkgelegenheid
10
Situatie van de eenoudergezinnen op het vlak van werkgelegenheid en werkloosheid in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest
Conclusie In deze synthesenota hebben wij getracht een profiel te schetsen van de eenoudergezinnen in het Brussels Gewest. In totaal zijn zij met z'n 51.307 en vertegenwoordigen zij een derde van de huishoudens met kinderen (33,7%). Drie vierde van deze eenoudergezinnen (77,5%) bestaat uit een moeder die haar kinderen alleen grootbrengt. Tussen 1991 en 2007 is het aantal eenoudergezinnen met 30% toegenomen. De sociale realiteit is echter veel complexer geworden en is moeilijk in de statistieken te vatten. Koppels met kinderen wonen samen of gescheiden, de wettelijke verblijfplaats stemt niet altijd overeen met de werkelijke woon-plaats, bij co-ouderschap wonen de kinderen eigenlijk in twee huishoudens,… Kortom, een eenoudergezin kan verschillende levensomstandigheden dekken, gaande van de werkloze moeder tot gegoede koppels voor wie co-ouderschap een comfortabele oplossing is. De statistieken tonen echter duidelijk dat, ondanks de verschillen in situatie en profiel, deze gezinnen het moeilijk hebben om een plaats op de arbeidsmarkt te vinden. Dit geldt des te meer in het geval van alleenstaande moeders. Zowel bij de mannen als bij de vrouwen is de algemene vaststelling dat de werkgelegenheidsgraad daalt wanneer zij in een eenoudersituatie terechtkomen. Maar bij de moeders is dit fenomeen het meest verontrustend. Zodra zij een gezin stichten, gaat hun deelname aan de arbeidsmarkt erop achteruit. Bovendien wordt hun werkgelegenheidsgraad sterk beïnvloed door het aantal en vooral door de leeftijd van de kinderen. Hoe jonger het kind, hoe kleiner hun arbeidsparticipatie. Een grote hindernis vormt het tekort aan opvangplaatsen voor jonge kinderen in het Brussels Gewest. Bovendien weegt ook de typische man/vrouw-verdeling in het sociale leven, in het onderwijs en de opleidingen en nadien in de beroepen zwaar door op de gezinsorganisatie. Om diverse redenen kunnen vrouwen ertoe bewogen worden om hun werk geheel of gedeeltelijk op te geven zodat het huishouden goed kan draaien. Opnieuw werk vinden na een langere inactiviteitsperiode kan moeilijk blijken. Moeders die door een scheiding aan het hoofd van een eenoudergezin komen te staan, kunnen het bijgevolg bijzonder zwaar krijgen. Wanneer zij hun kinderen alleen moeten opvoeden, moeten zij opboksen tegen de nadelen die aan hun sociale rol evenals aan het nieuwe statuut van eenoudergezin zijn verbonden.
Bibliografie DE CORTE et al. (2003), Studie naar de migratiebewegingen van en naar de grote steden in de drie Belgische gewesten in opdracht van de POD Maatschappelijke Integratie – Grootstedenbeleid, uitgevoerd door VUB en Mens & Ruimte, Brussel. KONING BOUDEWIJNSTICHTING (2008), Het kind in een nieuw samengesteld gezin, Brussel, november 2008. MARON L. en MEULDERS D. (2008), Les effets de la parenté sur l’emploi, Département d’Economie Appliquée de l’Université Libre de Bruxelles (DULBEA), Working Papers, nr. 08-21. Research Series, Brussel. BRUSSELS OBSERVATORIUM VOOR DE WERKGELEGENHEID (2002), 10-jarig bestaan van het Kinderdagverblijf van de BGDA vzw. Opzet en perspectieven. OBSERVATORIUM VOOR GEZONDHEID EN WELZIJN (2006), Welzijns- en gezondheidsatlas van BrusselHoofdstad, Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie. BRUSSELS OBSERVATORIUM VOOR DE WERKGELEGENHEID/ENIAC (2007), Inventaris van de tewerkstellingsmaatregelen. RKW (2008), Focus 2008-1, Aantal kinderen van werkloze ouders: de kinderbijslagstatistieken in ruimer perspectief. RKW (2008), Focus 2008-2, De eenoudergezinnen in België.
Situatie van de eenoudergezinnen op het vlak van werkgelegenheid en werkloosheid in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest
11
1
Er dient opgemerkt te worden dat de gebruikte bronnen niet altijd informatie over de leeftijd van de kinderen ten laste van het eenoudergezin verschaffen. Zo wordt ook een alleenstaande moeder of vader met een twintiger in huis als een eenoudergezin beschouwd.
2
FOD-ADSEI, SILC 2007: enquête naar de inkomens en levensomstandigheden in België en Europa.
3
In een koppel zijn er vaak twee inkomens en kunnen de vaste kosten (huurgeld, verwarming, elektriciteit, gas, vaste telefoon, zelfs wagen) door twee worden gedeeld.
4
In 2007 waren er volgens de gegevens van de Studiedienst van de Vlaamse Regering, waarbij het CBGS werd ingelijfd, 54.728 eenoudergezinnen in het Brussels Gewest. Zie Welzijnsbarometer op p. 11 van het Armoederapport in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest 2008.
5
De Corte et al. (2003), Studie naar de migratiebewegingen van en naar de grote steden in de drie Belgische gewesten in opdracht van de POD Maatschappelijke Integratie – Grootstedenbeleid, uitgevoerd door VUB & Mens en Ruimte.
6
Idem.
7
In het Brussels Gewest ligt het mediaan inkomen per inwoner (€ 16.035 per jaar) lager dan in het Waals Gewest (€ 17.041 per jaar) en in het Vlaams Gewest (€ 19.560 per jaar). Bron: FOD - Algemene Directie Statistiek en Economische Informatie – Financiële statistieken.
8
De gegevens van het Centrum voor Bevolkings- en Gezinsstudie (CBGS) hebben ons toegelaten om de bevolking in drie categorieën te verdelen: eenoudergezinnen, paren met kinderen (of tweeoudergezinnen) en huishoudens zonder kinderen. Zoals reeds gezegd in het deel dat gewijd is aan de beschrijving van de bronnen betreffende de typologie van de huishoudens (p.5), houdt dit Centrum, anders dan de Algemene Directie Statistiek en Economische Informatie, ook rekening met de ongehuwde samenwonende paren, naast de gehuwde paren. Deze tekortkoming in de administratieve statistieken van de FOD-ADSEI resulteert in een overschatting van het aantal eenoudergezinnen (zie tabel 1: 14% in het Brussels Gewest).
9
Koning Boudewijnstichting, Het kind in een nieuw samengesteld gezin, november 2008.
10
PSBH (Panel Studie van Belgische Huishoudens) of Gezinsdemografisch Panel. Website: www.psbh.be.
11
Welzijns- en gezondheidsatlas van Brussel-Hoofdstad, Observatorium voor Gezondheid en Welzijn, Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie, p.40: kaart 3-06 Alleenstaande moeders (18-39 jaar), online beschikbaar.
12
Idem.
13
Idem.
14
MARON L. en MEULDERS D. (2008), Les effets de la parenté sur l’emploi, Département d’Economie Appliquée de l’Université Libre de Bruxelles (DULBEA), Working Papers, nr. 08-21. Research Series.
15
Focus 2008-1: Aantal kinderen van werkloze ouders: de kinderbijslagstatistieken in ruimer perspectief.
16
Zie Inventaris van de tewerkstellingsmaatregelen in 2007, ENIAC/Brussels Observatorium voor de Werkgelegenheid, augustus 2008. Zie over dit thema eveneens de publicatie “10-jarig bestaan van het Kinderdagverblijf van de BGDA vzw, opzet en perspectieven” van het Brussels Observatorium voor de Werkgelegenheid, mei 2002.
17
Er bestaan verschillende methodes om de werkloosheidsduur te berekenen. De Rijksdienst voor Arbeidsbemiddeling (RVA) volgt een andere methode dan de gewestelijke arbeidsbemiddelingsdiensten (ACTIRIS, VDAB en Forem).
Brussels Observatorium voor de Werkgelegenheid Anspachlaan 65, 1000 Brussel http://www.actiris.be, rubriek Observatorium
Verantwoordelijke uitgever: E. MEERT
D/2009/57.47/8 - Brussel, Oktober 2009