Maatschappelijke praktijken en leefwereld van eenoudergezinnen van cultureel diverse origine in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest
Onderzoek in opdracht van Bruno De Lille, Staatssecretaris van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest bevoegd voor Gelijkekansenbeleid September 2011 Redactie Kaat Jans, Morgane Layeux & Anne Snick Vzw Flora asbl Vooruitgangstraat 323/7 1030 Brussel 02 204 06 40 www.florainfo.be
1
Toelichting bij het participatief onderzoeksproces De eerste twee onderzoeksluiken worden weergegeven in de hoofdstukken ‘Interviews’ en de Gevalsstudie’. Het kader, de methodologische verantwoording en de analyse van de gegevens die daarbij gehanteerd werden, zijn besproken op een beleidsfocusgroup (focusgroep met de respondenten over de politieke aanbevelingen) en een derdengroep (reflexiegroep met experts). De Focusgroup heeft zijn politieke aanbevelingen rechtstreeks aan de Staatssecretaris kunnen meedelen tijdens een ontmoeting die door Flora omkaderd werd. Onderstaande tabel geeft per onderdeel van het onderzoeksproces weer op welke plaats de resultaten worden weergegeven en eventueel met wie ze werden besproken. Rapportering van de diverse onderzoeksstappen per luik van het onderzoek Luik / hoofdstuk onderzoeksstap Verantwoording van werkwijze en methodologie Analyse van de gegevens
Conclusies
Aanbevelingen
Interviews
Gevalstudy
Conclusies en aanbevelingen
Par 2 + bijlage 3
Par 2 + bijlage 3
Par. 3 + bijlage 3
Par 4
Par 3
(*) De conclusies van luik 1 en 2 vormen de ‘gegevens’van luik 3
Focusgroep (met de geinterviewde personen)
Brussels Technisch Platform voor Eenoudergezinnen
Ontmoeting van de focusgroep Brussels Technisch Platform voor Eenoudergezinnen met Staatssecretaris De Lille
Par 4
Par 4
Cursief = andere fora waarop de onderzoeksgegevens werden besproken en waarop aanbevelingen werden geformuleerd, maar waarvan het verslag geen deel uitmaakt van dit rapport . Gebruikte afkortingen Alleenstaande ouders van vreemde origine AOVO 5-TWIN 5 Types of Working Integrating Network Eenoudergezin EOG
2
Inhoudsopgave INLEIDING .............................................................................................................................................. 6 1.
Context ...................................................................................................................................... 6
2.
Vraagstelling van het onderzoek ............................................................................................... 6
3.
Verwachte resultaten ................................................................................................................ 7
4.
Algemeen verloop van het onderzoek ...................................................................................... 7
INTERVIEWS .......................................................................................................................................... 8 1.
Verloop van het luik Interviews ................................................................................................. 8
2.
M ethodologie v a n d e i nterviews ......................................................................................... 9
3.
Steekproef van geïnterviewde personen .............................................................................. 10
4.
Kader voor de analyse van de resultaten ................................................................................ 12
5.
Analyse van de resultaten: impact van de overgang naar eenouderschap ............................ 13
6.
Conclusies van het luik interviews ........................................................................................... 46
GEVALSTUDIE....................................................................................................................................... 55 1.
Doelstelling van de gevalstudie ............................................................................................... 55
2.
Hypothesen ............................................................................................................................. 55
3.
Methodologie .......................................................................................................................... 57
4.
Gegevensanalyse ..................................................................................................................... 58
5.
Conclusies van de gevalstudie ................................................................................................. 64
Algemene conclusies en aanbevelingen.............................................................................................. 67 1.
Inleiding ................................................................................................................................... 67
2.
Aanbevelingen voor onderzoeksbeleid en onderzoek ............................................................. 68
3.
Een kader voor politieke aanbevelingen ................................................................................. 75
Bijlagen ................................................................................................................................................ 87 1.
Lijst van partnerorganisaties ................................................................................................... 87
2.
Profielen van de 25 respondenten .......................................................................................... 88
3.
Methodologische verantwoording en onderzoekskalender .................................................... 89 3
DANKWOORD Graag willen we de vrouwen en mannen die we hebben geïnterviewd bedanken. Door in hun soms moeizame en pijnlijke levensverhalen in te komen, begrepen we hoe weinig evident het voor hen moet zijn om zich zo bereidwillig open te stellen voor twee onbekende onderzoeksters. De respondenten hebben indruk op ons gemaakt door hun moed, hun vriendelijkheid en hun vermogen het hoofd te bieden aan de problemen waarmee ze elke dag geconfronteerd worden. Deze mensen hebben onze blik verruimd. Hun ervaringen hebben ons toegelaten dit rapport op te stellen en de sociale praktijken en de leefwereld van alleenstaande ouders van vreemde origine in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest beter te begrijpen. We danken ook de coaches, het omkaderend personeel en de coördinatrices van onderstaande organisaties voor hun bijdrage, hun feedback op het theoretisch kader en op de eerste resultaten van het onderzoek. -
Caleidoscoop Camelia Emancipatiehuis Brussel Formosa asbl Gaffi Groep INTRO vzw Regio Brussel Interface 3 La Maison de Quartier d’Helmet La Maison des Femmes de Schaerbeek La Voix des Femmes MCAE Olina Onder Ons vzw Organisatie voor Cl andestiene Arbeidsmigranten - Or.C.A Service de solidarité socialiste - SESO Synergie Africaine Université Catholique de Louvain - UCL
Verder danken we Claudia Akimana, Carine Bastien, Samira Benayad, Denise Costa, Agnès Derinck, Fatiha Ghordo, Vanessa Gomez, Elke Gutiérrez, Emilie Hendrick, Aby Kamara, Valérie Legrand, Laure Lemaire, Hanane Lodhi, Kirsten Meerts, Sara Monge, Malika Saissi, Sandra Scheerlinck, Simillon Liselot, Astrid Stevens, Annick Thomson en Martin Wagener voor hun kostbare tijd en hun beschikbaarheid ondanks hun drukke dagelijkse bezigheden. We zijn hen dankbaar voor hun betrokkenheid en verrijkende ideeën. Rebekka Celis danken we voor haar bijdrage tot het ontwikkelen de methodiek voor de interviews , en Bob Cools voor zijn kritische commentaren bij de analyse van de gegevens. Vanuit het Flora team droegen Isabelle De Vriendt, Sofie Giedts, Hélène Lhoest, Perpétue Nyamvura en Nathalie Soete ondersteuning bij tot de realisatie van dit onderzoeksproject.
4
5
INLEIDING 1. Context In 2010 stelde het Territoriaal Pact voor de Tewerkstelling in Brussel het rapport « Monoparentalité à Bruxelles : un tour d’horizon » voor. Dit rapport bevat een synthese van reeds gekende onderzoeken in dit domein, en de resultaten van de reflectie die in Brussel werd opgezet met de diverse sociale sectoren die op het terrein met deze thematiek te maken hebben. Het rapport legt een grote lacune bloot: een langlopende studie van het parcours van eenoudergezinnen in de levensdomeinen arbeid en huisvesting die zou moeten toelaten een nauwkeuriger zicht te krijgen op de diverse fasen van het eenouderschap. Een onderzoek in het kader van « Prospective Research for Brussels » (uitgevoerd door de UCL) heeft als doel dit thema uit te diepen. Een beperkt wetenschappelijk comité werd opgericht om dit onderzoekswerk op te volgen. Vervolgens werd een ‘Brussels Technisch Platform Eenoudergezinnen’ opgestart met als opdracht het terrein voor het onderzoek af te bakenen, politieke aanbevelingen te formuleren en nieuwe projecten op te zetten.
2. Vraagstelling van het onderzoek Een aspect van de thematiek bleef zelfs met de studie van de UCL in « Prospective Research for Brussels» onvoldoende belicht. “Zelfs al wordt in wat volgt de klemtoon bijna uitsluitend gelegd op de evolutie van eenoudergezinnen in onze Westerse samenleving, toch mag het gezichtspunt van andere gemeenschappen niet verwaarloosd worden, zeker in onze stedelijke context die wordt gekenmerkt door immigratie en diversiteit. De relatie tussen emigratie en eenouderschap is onvoldoende bestudeerd, en een te snelle interpretatie dreigt dan ook op het niveau van clichés te blijven hangen. Een dergelijke studie is dan ook cruciaal voor het bepalen van beleid in een stedelijke context als die van Brussel. »1 Onderhavige studie, in opdracht van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest, beoogt dan ook een aanvullende en verkennende studie naar de leefsituatie van eenoudergezinnen van vreemde culturele origine en de wijze waarop gemeenschappen van vreemde origine in de stad tegen eenouderschap aankijken2. Deze studie moet leiden tot een beter begrip van de sociale praktijken van eenoudergezinnen, en meer bepaald van de afbakening van familiale en sociale rollen inzake diverse sociale functies, zoals daar zijn loonarbeid, huisvesting, vrije tijd, financiële ondersteuning… In dit onderzoek wordt de perceptie die stedelijke gemeenschappen van vreemde culturele origine van het eenouderschap hebben, benaderd vanuit hun eigen beleving en interpretatie van hun situatie.
1
2
Pacte Territorial pour l’Emploi à Bruxelles (2010). « La monoparentalité, un tour d’horizon bruxellois », p.5. Deze perceptie wordt dus indirect verhelderd via de getuigenissen van de eenoudergezinnen van vreemde origine die we in dit onderzoek ontmoet hebben.
6
3. Verwachte resultaten De door de opdrachtgever verwachte resultaten kunnen als volgt worden samengevat. 1. het uitvoeren van 25 diepte-interviews (op basis van erkende sociologische methodieken) waarbij wordt gestreefd naar een zo breed mogelijke steekproef naar gender, socioeconomische statuut, leeftijd en leeftijd van de kinderen en de relationele situatie van eenoudergezinnen effectief woonachtig in het Brussels Hoofdstedelijk gewest. De interviews beschrijven gedetailleerd de leefwereld en leefbeleving van deze eenoudergezinnen. 2. het uitvoeren van een aanvullende case-study om één van de interessante concrete maatschappelijke invalshoeken in de beschrijving van het eenouderschap uit te diepen en te concretiseren: de kinderopvang. De case-study bestaat uit een beperkte terreinstudie op één fysieke plek waar de eenoudergezinnen omgaan met de relatie kinderopvang - tewerkstelling. Deze case-study gebeurt bij één van de kinderopvanginitiatieven, erkend partner bij ACTIRIS. 3. het schrijven van een eindrapport met de algemene conclusie van beide studie-onderdelen, met mogelijke hypotheses die door verder complementair onderzoek zouden kunnen worden uitgediept en met concrete beleidsaanbevelingen.
4. Algemeen verloop van het onderzoek In het eerste luik van het onderzoek werden 25 eenoudergezinnen van vreemde origine individueel gevraagd naar hun leefomgeving en levenservaringen. Deze gezinnen werden geïdentificeerd op basis van een onderzoekspartnerschap met organisaties die overwegend met een geïmmigreerd publiek werken. Dit luik liet ons toe een zicht te krijgen op de diversiteit en de complexiteit van de belevingen van de doelgroep (microniveau). Het tweede luik van het onderzoek spitste zich toe op een opvangdienst voor kinderen, de vzw Olina. Olina is een Maison Communale d'Accueil de l'Enfance (gemeentelijk huis voor kinderopvang) erkend door het Office Nationale de l’Enfance (de Franstalige tegenhanger van Kind & Gezin). Olina geeft voorrang aan kinderen van ouders die een socioprofessioneel inschakelingsparcours volgen. Dit luik bestond uit observaties en gesprekken met de directie, de kinderverzorgsters, de sociaal assistente en ouders. Het liet ons toe beter te begrijpen welke rol een dienst als Olina kan spelen in de leefwereld van deze gezinnen (mesoniveau). Op basis van deze twee luiken hebben we een kader ontwikkeld dat toeliet om politieke aanbevelingen te formuleren (macroniveau), zowel op vlak van theorie (onderzoeksaanbevelingen) als van praktijk (mogelijke te nemen maatregelen). Globaal gesproken is het onderzoek gebaseerd op een systeembenadering. De systeemtheorie biedt niet alleen een paradigma dat toelaat de duurzaamheid van systemen te analyseren3, maar ook een rijke literatuur over communicatie en menselijke relaties. Dit theoretisch kader werd door Flora geconcretiseerd op basis van eerdere onderzoeksprojecten met kansarme vrouwen. Voor de methodologische verantwoording van de eerste twee luiken en de planning van het onderzoek, zie bijlage 3.
3
Ulanowicz, R. (1997). Ecology, the ascendent perspective. New York, Colombia University Press ; Id. (2009). A third window. Natural life beyond Newton and Darwin. Wes t Cons hohocken PA: Templeton Founda tion Press .
7
IN TERVIEWS 1. Verloop van het luik Interviews In een eerste fase namen we contact op met de verantwoordelijken en/of sociaal werkers van veertien organisaties die werken met mensen van vreemde origine (waaronder eenoudergezinnen), om onze steekproef van respondenten te kunnen samenstellen (zie bijlage 1). Deze partners hebben ons geholpen om in de schoot van hun structuren collectieve gespreksmomenten te organiseren met eenoudergezinnen van vreemde origine (‘omkaderingsgroepen’). Ook hielpen ze ons om in contact te komen met ouders die wel aan het onderzoek wilden deelnemen maar hun situatie (van alleenstaande ouder) liever niet in discussiegroepen kenbaar maakten. Het feit dat deze gezinnen aarzelen om hun eenouderschap zichtbaar te maken, uit vrees voor de denigrerende blikken van anderen, van hun naasten, hun gemeenschap of de samenleving, vormt reeds een eerste aanwijzing van de kwetsbare leefomstandigheden van deze mensen. Om te vermijden dat het onderzoek alleen de meeste assertieve en autonome ouders zou bereiken, hebben we dan ook de tijd genomen om deze contacten uit te bouwen en een partnerschap uit te bouwen dat toeliet ook de meer geïsoleerde ouders te bereiken, mensen die in precaire omstandigheden leven en vaak onzichtbaar blijven. Toch bleef de tijd die voor deze fase beschikbaar was, al bij al beperkt (zie bijlage 3). In een tweede fase namen we deel aan gezamenlijke gespreksmomenten (de omkaderingsgroepen). Het doel was om de bedoeling van het onderzoek uit te leggen, de mensen bewust te maken van het belang van hun deelname aan de studie en hen een veilig kader te bieden om het eenouderschap ter sprake te brengen. Om op een zo participatief mogelijke wijze te werken, vonden we het belangrijk om de ouders rond het thema te sensibiliseren en hen van het vertrouwelijke karakter van het onderzoek te verzekeren. We wilden vermijden dat ze het gevoel zouden krijgen dat hun medewerking werd gevraagd aan een onderzoek waarvan ze noch het belang noch de impact zagen, zoals ze ons bij de eerste contacten lieten verstaan. Op deze wijze werd de betrokkenheid bij het onderzoek versterkt, en konden de ouders op basis van uitvoerige informatie zelf beslissen of ze aan de studie wilden meewerken of niet. Uit de deelnemers aan de omkaderingsgroepen werden personen geselecteerd die beantwoordden aan de gezochte profielen en die op vrijwillige basis wilden meewerken aan het onderzoek, zonder druk van de organisatie. Deze selectie gebeurde op basis van de criteria die in de derde paragraaf worden toegelicht (‘Steekproef’). In een derde fase werden twee testinterviews georganiseerd met twee vrouwen uit de steekproef, met als doel de ondervragingsmethode op punt te stellen. Deze stap moest garanderen dat de methodologie de vrouwen toeliet zich op hun gemak te voelen en hun levensverhaal te vertellen zonder belemmering van een kader dat impliciet door de onderzoekers werd opgelegd. Het verloop van de testinterviews werd besproken, en de pertinentie van onze aanpak werd bij de twee vrouwen geverifieerd. De methodologie, de eerste beschouwingen en het gebruikte kader werden ook besproken met het team van Flora en met andere experts. Tijdens het interview werd in twee etappes gewerkt. Om te beginnen gaven we hen de mogelijkheid om vrijuit hun levensparcours te beschrijven via het uitwerken van een levenslijn, waarin ze met woorden en symbolen hun levensverhaal konden visualiseren. Vervolgens werd deze levenslijn verder geëxploreerd (en werd ingezoomd op eventuele hiaten), om meer zicht te krijgen op de sociale praktijken van de eenoudergezinnen en meer bepaald op de afbakening van de familiale en sociale rollen, afgestemd op alle sociale functies zoals werk, huisvesting, vrijetijdsbesteding, 8
… Dit liet ons toe een aantal breukmomenten uit te diepen, veranderingen samenhangend met hun situatie van alleenstaande ouder. Het ging hierbij om momenten die enerzijds belangrijk werden gevonden door de vrouwen zelf en die anderzijds door de onderzoeksters als interessant voor verdere uitdieping werden gezien (voor de methodologische verantwoording, zie bijlage 3). De feedback op de testinterviews bevestigde dat de gebruikte methodologie geschikt was om het vertellen van het levensverhaal te faciliteren. In een vierde fase werden interviews afgenomen bij de overige geselecteerde respondenten. Tijdens het interview werd het levensverhaal van deze personen zo volledig mogelijk gereconstrueerd. De vragen richtten zich niet op details (data, duur, …) maar vooral op de interacties tussen hun situatie als alleenstaande ouder en hun levensverloop (interactie met een bredere sociale en familiale context) en op de sociale gevolgen van deze situatie op hun loonarbeid, huisvesting, vrijetijdsbesteding, financiële hulp, enz. Voor de vrouwen was het reconstrueren van hun levensverhaal geen gemakkelijke opdracht. Ze moesten zich hun geschiedenis weer voor de geest halen, en herinneringen aan pijnlijke gebeurtenissen ophalen die soms nog erg emotioneel geladen waren. Om die reden was het van belang hen voldoende tijd te geven. De interviews besloegen tussen een en anderhalf uur, en werden met instemming van de respondenten opgenomen met een dictafoon. De interviews hadden plaats bij hen thuis of in de organisatie, naargelang de keuze van de respondenten. In een vijfde en laatste fase werden de interviews uitgeschreven en werden de verzamelde gegevens geanalyseerd. Op basis van dit materiaal werden hypothesen voor verder onderzoek en voor beleidsaanbevelingen geformuleerd. De resultaten van deze analyse werden ook tijdens een focusgroep aan de respondenten teruggegeven.
2. M ethodologie v a n d e i nterviews Voor de interviews heeft Flora een onderzoeksmethode ontwikkeld samen met laaggeschoolde en geïmmigreerde vrouwen (zie bijlage 3 voor een meer gedetailleerde verantwoording). Om te vermijden dat de ondervraagde personen zich geïntimideerd zouden voelen door het onderzoek, vertrekt de onderzoeksmethode van de (sociale, culturele…) ervaringen van deze vrouwen en mannen zelf en van hun interpretatie van hun situatie. Dit vermindert het risico dat er ‘sociaal wenselijke’ antwoorden worden gegeven, ingefluisterd door schuldgevoelens of door gevoelens van loyauteit tegenover hun eigen gemeenschap en/of die hen aanvaardbaar lijken in de ogen van de onderzoekers44. Op grond van een participatieve benadering werd begonnen met het voorstellen van het doel van het onderzoek aan de doelgroep, waarbij werd verduidelijkt waarom de politici deze informatie nodig hebben (omkaderingsgroepen). Het uitleggen van de context is een noodzakelijke etappe, in het bijzonder voor vrouwen afkomstig uit landen met dictatoriale regimes of patriarchale relaties. Vervolgens hebben we via aangepaste expressievormen (tijdslijn, symbolen voor het dagelijkse leven…) kunnen achterhalen over welke hulpmiddelen ze beschikken, welk sociaal en/of cultureel kapitaal, enz. Na dit alles te hebben genoteerd, verifieerde de onderzoeker of ze alle informatie wel goed had begrepen. De omkering van de traditionele machtsverhouding tussen onderzoeker en onderzochte maakt dat deze laatsten meer initiatief kunnen nemen in het verloop van het onderzoek, en dus ook 4
Flora heeft deze methodologie ontwikkeld onder andere in het kader van het Europese onderzoek « Gender in indicators of poverty and social exclusion », en heeft haar verder uitgewerkt in onderzoeken naar de levensloopbaan van laaggeschoolde vrouwen van Belgische en van vreemde origine. (« Droit à la pension | Recht op pensioen » et « Vreemde pensioenen | Étranges pensions »).
9
een meer open en proactieve houding tijdens het interview konden aannemen. Deze methode vereist een zekere tijdsduur, vooral voor laaggeschoolde vrouwen afkomstig uit etnische minderheden (het versterken van het vertrouwen in het onderzoek en het zelfvertrouwen, vaardigheden…).
3. Steekproef van geïnterviewde personen Bij de samenstelling van de steekproef hebben we gezocht naar respondenten met een diversiteit van profielen in termen van hun persoonlijke kenmerken en hun familiale situatie (theoretische sampling). Onderstaande tabel geeft de kenmerken weer die in de steekproef terug te vinden zijn (totaal: 25 personen). Voor de individuele profielen van de respondenten, zie bijlage 2. Geslacht % N Oorsprong % N Leeftijd % N Aantal kinderen % N Beroepssituatie
Vrouwen 92% 23 Mediterraan(*) 40 10 -30 12% 3 1 of 2 60% 15 Werkenemer
Mannen 8% 2 Sub-Sahara Afrika 40 10 30-39 52% 13 3 of meer 40% 10 Werkzoekend
% N Huisvesting % N Behaald diploma
28% 7 Eigenaar 8% 2 Universitair of hoger onderwijs 20% 5 12% 3 32% Ja
32% 8 Huurder 76% 19 Secundair onderwijs 4% 1 0% 0 4% nee
32% 8 Weduw-e/-naar
68% 17 Gescheiden
8% 2
56% 14
Buitenlands % N Belgisch of erkend in België Totaal In professionele vorming % N Burgerlijke staat % N
Azië 8 2 40-49 32% 8
Oost-Europa 8 2 50+ 4% 1
OCMW/ financiële hulp 32% 8 Sociale woning 12% 3 Beroepsonderwijs 8% 2 8% 2 16%
Zwart werk
Latijns Amerika 4 1
8% 2 Andere 4% 1 Zonder diploma 48% 12
80% 20 20% 5
48%
Ongehuwde moeder 36% 9
Tabel 1 : sociologische kenmerken van de geïnterviewde personen % = percentage van de steekproef met deze eigenschap N = aantal geïnterviewde pers onen met deze eigenschap (*) Mediterrane origine bevat alleen Turkse en Marokkaanse AOVO.
10
Om het onderwerp van de studie af te bakenen, hebben we een operationale definitie van het concept ‘eenouderschap’ gehanteerd. Het gemeenschappelijke kenmerk van alle geïnterviewde personen is dat ze alleen leven met een of meer van hun eigen kinderen en er alleen de verantwoordelijkheid voor dragen (gedurende minstens een gedeelte van de tijd). Mensen die in het thuisland een of meerdere kinderen hebben, maar in België zonder kinderen leven, werden in het kader van dit onderzoek dus niet als alleenstaande ouders beschouwd. Ook mensen die kinderen in het thuisland hebben, en met een partner in België leven, werden niet in aanmerking genomen, evenmin als alleenstaande vrouwen die alleen de zorg voor de kinderen van hun zoon of broer opnemen. Dit impliceert geen oordeel over het al dan niet problematisch karakter van de situatie van deze personen; we stipuleren alleen dat hun levenservaring geen onderwerp uitmaakt van dit onderzoek. In het kader van dit kwalitatief onderzoek werd gestreefd naar een diversiteit van profielen; het doel daarbij was een zo groot mogelijke theoretische representativiteit te bereiken (die zoveel mogelijk potentiële situaties bevat), maar geen statistische representativiteit. Gegeven het beperkte tijdsbestek van het onderzoek hebben we ervoor geopteerd om de eenoudergezinnen te contacteren via de bemiddeling van organisaties die in Brussel met een publiek van vreemde origine werken. Het samenstellen van de respondentengroep heeft relatief veel tijd in beslag genomen, mede omdat er in België geen organisatie bestaat met als specifieke missie te eenoudergezinnen te verenigen. De respondenten werden dan ook gecontacteerd via diverse organisaties. We hebben er – binnen het kader en het tijdsbestek van het onderzoek - naar gestreefd zoveel mogelijk contacten te leggen, in de hoop om mensen te bereiken uit de belangrijkste gemeenschappen die in Brussel aanwezig zijn. Binnen de organisaties die we in dit beperkte bestek konden contacteren, bleken zich weinig eenoudergezinnen van Asiatische, Latijns-Amerikaanse of Oost-Europese origine te bevinden, en weinig mannen. Dit maakt dat de meeste mensen die we geïnterviewd hebben vrouwen zijn van Mediterrane (Turkse en Marokkaanse) en Sub-Sahara Afrikaanse origine. De oververtegenwoordiging van vrouwen in de steekproef sluit aan bij de realiteit. In Brussel zijn 10% van alle gezinnen eenoudergezinnen met een vrouw aan het hoofd, en 3% zijn eenoudergezinnen met een man aan het hoofd. Deze percentages bevatten zowel de Belgische als de geïmmigreerde bevolkingsgroepen. Aangezien het zeer moeilijk is om de concepten ‘autochtoon’, ‘allochtoon’ en ‘eenouderschap’ eenduidig te omschrijven, beschikken we niet over gedetailleerde statistieken die een exact referentiekader kunnen geven, maar het overwicht van vrouwen kan toch als een vaststaand feit beschouwd worden. Het overwicht van vrouwen in de steekproef kan ook verantwoord worden op grond van het feit dat – volgens de respondenten van beide seksen evenals volgens de experts – in gezinnen van vreemde origine de taak van kinderopvang en –verzorging doorgaans aan de vrouwen wordt toegewezen. Binnen de organisaties die we gecontacteerd hebben, was het dan ook bijzonder moeilijk om alleenstaande vaders (met de zorg over hun kinderen) te vinden. Bij de twee mannen die we geïnterviewd hebben, werd de zorg voor de kinderen tussen beide ouders gedeeld. Door al deze factoren weerspiegelt ons onderzoek dan ook overwegend de leefwereld van eenoudergezinnen met
een vrouw aan het hoofd.
11
4. Kader voor de analyse van de resultaten Om de ervaringen van de respondenten te analyseren hebben we ons gebaseerd op het analysekader dat Flora vzw ontwikkeld heeft, het « Five Types of Working Integrating Network », afgekort « 5TWIN ». Dit kader werd ontwikkeld in samenwerking met kansarme en/of geïmmigreerde vrouwen. Het laat toe om situaties van uitsluiting of kansarmoede te deconstrueren, door het onevenwicht bloot te leggen tussen diverse rollen (of vormen van arbeid) waartoe mensen al dan niet toegang hebben. In de kapitalistische samenleving worden deze rollen (vormen van arbeid) ongelijk verdeeld tussen diverse sociale groepen in termen van hun sekse, scholingsniveau, etnische origine, migratie, familiale situatie, enz… Het analysekader laat toe de complexiteit van de levenstrajecten van mannen en vrouwen in kaart te brengen. Het is opgesteld in termen die door kansarme vrouwen zelf zijn aangereikt in het kader van projecten van actieonderzoek. In een optiek van co-constructie wordt de doelgroep dus niet herleid tot het object van onderzoek of analyse, maar wordt als mede-expert betrokken (zie bijlage 3). Het 5-TWINkader schetst een algemene visie op arbeid en op het bestaan. Het maakt een onderscheid tussen vier vormen van arbeid die samen noodzakelijk zijn om het functioneren van de samenleving en de ontplooiing van zijn leden te garanderen. -
-
-
Productieve arbeid : tegemoet komen aan de materiële noden. In onze samenleving vertaalt deze vorm van arbeid zich overwegend in termen van toegang tot financiële middelen (loonarbeid, al dan niet officieel, uitkering, schulden en leningen…), maar hij kan ook buiten de arbeidsmarkt plaatshebben (een groententuin, ruilhandel, …). Zorgarbeid : bijdragen tot de zorg voor kinderen, familie, naasten, zieke of bejaarde personen, maar ook voor de toekomstige generaties in het algemeen (écologie). Sociale arbeid : een sociaal kapitaal ontwikkelen, het gevoel hebben deel uit te maken van en bij te dragen tot een groter sociaal geheel, bijdragen tot of deelnemen aan een gemeenschappelijk project, participeren, zich engageren in een collectief of maatschappelijk project… Zelfarbeid : investeren in het eigen welzijn, gezondheid, ontplooien van talenten en ontwikkelen van zelfvertrouwen.
Gedurende ruim vijftien jaar actieonderzoek met kansarme vrouwen heeft Flora kunnen constateren dat situaties van uitsluiting (zowel in de beleving van mannen en vrouwen) bijna altijd te verklaren zijn door het overwicht van de productieve (financieel vergoede) arbeid over de andere rollen. Het bewaken van het evenwicht tussen deze vier rollen, verschillend naargelang de persoon en zijn/haar levensfase, vormt dus de vijfde vorm van arbeid. Deze vijfde functie is noodzakelijk voor de duurzaamheid van de samenleving en de levenskwaliteit van elk individu of elke familie. Dit laatste element van het analysekader werd door de vrouwen zelf geformuleerd als een streven in hun persoonlijk leven (microniveau). Op basis van het collectieve weten dat Flora doorheen diverse actieonderzoeken heeft ontwikkeld, is duidelijk geworden dat het bewaken van het evenwicht ook op niveau van organisaties (meso) en van de samenleving als geheel van belang is wil men uitsluiting en ongelijkheid van kansen tegengaan. Dit analysekader is dus de vrucht van co-constructie van kennis samen met kansarme vrouwen, en berust op een collectivisering van hun levenservaringen.
12
Figuur 1 : 5-TWIN analysekader Over een inkomen beschikken, zich goed voelen en zich kunnen ontplooien, sociale contacten hebben en zorg kunnen dragen voor zijn naasten en voor de volgende generaties, dat zijn essentiele elementen in het leven van mannen en vrouwen. Naargelang de levensfase kunnen sommige vormen van arbeid meer of minder belangrijk zijn of investering vergen. Het is belangrijk dat mensen tot deze vormen van arbeid toegang krijgen zodat ze keuzes kunnen maken, en zo een evenwicht tussen de diverse rollen kunnen bereiken en een kwaliteitsvol leven kunnen uitbouwen. Een duurzame samenleving geeft aan mannen en vrouwen dus een ‘echte’ keuze zich op deze vormen van arbeid toe te leggen en het evenwicht te bewaken tussen de diverse rollen die nodig zijn voor het goed functioneren van de samenleving. Dit kader laat tenslotte ook toe om concrete en pertinente pistes te formuleren om aan de noden van verschillende groepen tegemoet te komen.
5. Analyse van de resultaten: impact van de overgang naar eenouderschap 5.1.
Inleiding
Het Brusselse Gewest telt 13% eenoudergezinnen op zijn grondgebied. Dat percentage is naar verhouding hoger dan in het Vlaamse Gewest (12,0%), maar lager dan in het Waalse Gewest (17,1%). Die gezinnen lopen een veel groter risico om in de armoede te belanden. "Ter illustratie bedraagt de kans om in de armoede te verzeilen 36% bij eenoudergezinnen tegenover slechts 9% bij koppels met één kind." Als men bovendien de etnische afkomst in aanmerking neemt, komt daar nog een extra risicofactor voor armoede bij. Uit de literatuur blijkt namelijk dat mensen van vreemde origine meer dan de autochtonen het risico lopen om in de armoede te belanden6. Eenoudergezinnen van vreemde origine vallen makkelijk ten prooi aan onzekerheid, want de kans is groot dat de noden zich opstapelen. Deze studie wil de kenmerken van bepaalde groepen niet op een statistische manier aan een sociale positie (of kwetsbaarheid) koppelen. Zij wil die banden en de mechanismen die de risicosituaties bevorderen, begrijpen. In de volgende onderdelen van het rapport wordt een typologie vermeld aan de hand waarvan die verschillende types van eenoudergezinnen worden geïdentificeerd. Voor elk type wordt er een beschrijvende analyse van de sociale praktijken uitgevoerd. De typologie is in die zin hypothetisch dat zij ons in staat stelt om hypothesen te formuleren over de onzekerheidsmechanismen van eenoudergezinnen van vreemde origine, hypothesen die evenwel door latere studies gestaafd zouden moeten worden. 13
5.2.
Typologie van eenoudergezinnen van vreemde origine
Ontwikkeling van de typologie Op basis van de informatie hebben wij vastgesteld dat er, in termen van de ervaringen van EOVO, verschillende subgroepen onderscheiden kunnen worden. Tijdens de interviews beschreven de respondenten elementen van hun ervaring die een impact hadden op (en/of beïnvloed waren door) hun eenoudersituatie. Wij hebben die elementen bijeengebracht om een relevante typologie op te stellen in functie van politieke maatregelen (aanbevelingen). De typologie is bijgevolg gebaseerd op de verhalen en werd opgebouwd door samenvoeging van de elementen van de ervaringen die volgens de respondenten zelf belangrijk waren. Gezien het beperkte aantal interviews maakt deze typologie het niet mogelijk om beschrijvende (sociologische) veralgemeningen betreffende de verschillende types EOVO te formuleren en kan die slechts als een hypothese worden beschouwd die op basis van later onderzoek bevestigd of weerlegd moet worden. Die typologie stelt ons uitsluitend in staat om een analyserooster te formuleren/ontwikkelen aan de hand waarvan de complexiteit van de realiteit van deze gezinnen beter begrepen kan worden en dat een kader biedt voor de ontwikkeling van pertinente politieke maatregelen. Bijgevolg werden de belangrijke elementen van de ervaringen gegroepeerd volgens twee parameters, nl.: - de reden en de periode van de migratie, op basis waarvan men vier groepen kan onderscheiden; wij noemen die parameter het 'migratieparcours'; - de reden en het moment van de overgang naar eenouderschap, waarvan er drie belangrijk zijn voor ons onderzoek; in het kader van de studie wordt die parameter 'huwelijksstatuut' genoemd5. Op basis van (de impact van) het migratieparcours konden wij de volgende groepen onderscheiden: A = om humanitaire redenen: die mensen hebben hun land enkel om humanitaire redenen verlaten, omwille van oorlog, geweld binnen het gezin of als politiek vluchteling. Ze zijn allemaal feitelijk (of wettelijk) gescheiden van hun partner in het land van oorsprong. Ze zijn samen met hun kinderen naar België gekomen en/of hebben hun kinderen in België gekregen. In onze steekproef zijn alle kinderen die hier in België geboren zijn, uit een buitenechtelijke relatie geboren. Het feit dat die vrouwen alleen naar België komen, maakt hen bijzonder kwetsbaar voor seksueel misbruik. Als een man hen helpt om zich te oriënteren of in Brussel te vestigen, kunnen zij zich verplicht voelen om hem van dienst te zijn. Vooral vrouwen uit subsaharaans en mediterraans Afrika behoren tot deze categorie. B = huwelijksmigratie: die mensen zijn naar België gekomen na een huwelijk. In de meeste gevallen gaat het om een gearrangeerd huwelijk. De vrouw kent haar partner niet voordat ze naar België komt en/of heeft haar partner niet gekozen op basis van een affectieve band. In onze steekproef behoren vooral vrouwen van mediterraanse afkomst tot dit type. C = reeds lange tijd in België: die mensen zijn al sinds hun jeugd in België, als gevolg van gezinshereniging (als kind van een ouder die vroeger al geïmmigreerd was), of hebben altijd al in België gewoond (leden van de 2e of 3e generatie van immigranten). In onze steekproef behoren de EOVO van alle origines tot dit type. 5
Wij gebruiken de begrippen 'migratieparcours' en 'huwelijksstatuut' in een specifieke betekenis. Voor een subgroep situeert de migratie zich in de vorige generaties; de 'huwelijksstatuten' stemmen niet (allemaal) overeen met een wettelijk statuut. Zie ook bijlage 3.
14
D = economische migratie: deze mensen zijn alleen (zonder partner) naar België gekomen om economische redenen: ze zijn naar hier gekomen om de armoede in hun land te ontvluchten en hier werk te vinden om in het levensonderhoud van hun gezin dat in hun land van oorsprong achtergebleven is, te kunnen voorzien. Zij zijn hier alleen met de heel jonge kinderen die in België geboren zijn of met de oudere kinderen die naar België gekomen zijn om te werken. De andere kinderen zijn bij hun ouders of bij de (ex-)man in het land van oorsprong gebleven.Tot deze categorie behoren mensen van Aziatische, Latijns-Amerikaanse en Oost-Europese afkomst. Die groepen staan in onderling verband met drie huwelijksstatuten die een verschillende impact hebben op de ervaring van eenoudergezinnen. 1 = weduwe; 2 = wettelijk of feitelijk gescheiden; 3 = moeder van (een) buitenechtelijk(e) kind(eren). Tot het statuut dat wij 'buitenechtelijk' genoemd hebben – en officieel niet als 'huwelijksstatuut' wordt erkend – behoren de eenoudergezinnen die kinderen hebben gehad hetzij in een samenlevingsverband, hetzij als ongehuwde moeder of als tienermoeder. Om het huwelijksstatuut van de vrouwen die kinderen van verschillende partners hebben, te bepalen, werd de relatie waaruit hun jongste kind geboren is, in aanmerking genomen. Door het 'huwelijksstatuut' aan het 'migratieparcours' tekoppelen, verkrijgt men theoretisch twaalf types eenoudergezinnen. Tabel 2: twaalf theoretische types eenoudergezinnen Groep A Groep B Migratie- Migratie om Huwelijksmigratie parcours humanitaire redenen huwelijksstatuut
Groep C
Groep D
Reeds lange tijd in Economische België migratie
1
Weduwe
A1
B1
C1
D1
2
Gescheiden
A2
B2
C2
D2
3
Buitenechtelijk
A3
B3
C3
D3
In feite bestaat het type B3: 'Naar België gekomen om te huwen, met buitenechtelijke kinderen' niet, omdat die vrouwen naar hier gekomen zijn om te huwen voordat ze kinderen hadden, en hun kinderen gekregen hebben in het kader van het huwelijk. De vrouwen die kinderen gekregen hebben in het land van oorsprong voordat ze naar België kwamen om te huwen, zijn gescheiden van hun kind, maar zijn geen eenoudergezin in de betekenis die er in dit onderzoek aan wordt gegeven. Het was zeer moeilijk om contact op te nemen met bepaalde types eenoudergezinnen van vreemde origine. In het beperkte kader van dit onderzoek konden wij bijgevolg geen EOVO van de types A1, B1 en D1 interviewen. Aangezien de respondenten op een kwalitatieve en niet op een kwantitatieve basis werden geselecteerd, hebben wij per type niet veel respondenten geïnterviewd. Niettemin menen wij dat we voor elk type specifieke kenmerken kunnen extrapoleren op basis van alle interviews en de informatie die we tijdens de ontmoetingen met verenigingen en experten hebben verzameld.
15
Tabel 1 : geïnterviewde personen per type op het totaal aantal respondenten Groep A Migratieparcours huwelijksstatuut 1 2
Migratie om humanitaire redenen
Groep B
Groep C
Huwelijksmigratie
Groep D
Reeds lange tijd in België
∑
Economische migratie
Weduwe
0%
0%
8 % (2 p)
0%
8 % (2 p)
Gescheiden
8 % (2 p)
24 % (6 p)
16 % (4 p)
8 % (2 p)
56 % (14 p)
24% (6 p)
onbestaand
4% (1 p)
8 % (2 p)
36 % (9 p)
28 % (7 p) de
16 % (4 p) totale
100 % (25 p) steekproef
3
Buitenechtelijk ∑
% = p = (aantal) personen
32 % (8 p) 24 % (6 p) percentage van
Wij hebben de levensverhalen van de verschillende types eenoudergezinnen samengevoegd, vervolgens werden de problemen en bronnen van steun volgens type geïnventariseerd en werd hun ervaring geanalyseerd volgens het 5-TWIN model. Zo hebben wij ontdekt dat voor de meeste types EOVO, behalve voor bepaalde types van de groepen A en D, de verdeling van de vormen van arbeid verschillend was. Van de types A1, B1 en D1 werd er niemand geïnterviewd. Op basis van de gevoerde interviews en de ontmoetingen met de verenigingen en experten veronderstellen wij toch dat de ervaring van type A1 overeenstemt met die van type A2, en dat de ervaring van type D1 overeenstemt met de ervaring van de types D2 en D3. Daarom werden de types A1 en A2, alsook de types D1, D2 en D3 samengevoegd. De verdeling van de vormen van arbeid is de afspiegeling van een ervaring die in die beide gevallen (A1 + A2 respectievelijk D1 + D2 + D3) gelijkaardig blijkt te zijn. Op basis van de gevoerde interviews en de ontmoetingen met de verenigingen en de experten veronderstellen wij dat voor type B1 de ervaring specifiek is. (Zie hierna voor de verantwoording van deze extrapolaties.) Na deze beide samenvoegingen blijven er negen types eenoudergezinnen over die negen verschillende ervaringen weerspiegelen. Die typologie moet het mogelijk maken om een pertinent beleid en doeltreffende maatregelen uit te werken. Er dient te worden opgemerkt dat wij met deze typologie uitsluitend een kader voor politieke aanbevelingen beogen te schetsen en dat ze - gezien het beperkte aantal respondenten - geen beschrijvende (sociologische) veralgemeningen betreffende de verschillende types rechtvaardigt. De typologie heeft bijgevolg de status van hypothese die door meer specifiek statistisch onderzoek zal moeten worden bevestigd of ontkracht en waarvan de politieke relevantie moet worden getest op basis van een democratisch proces van conceptie en uitwerking van politieke maatregelen. Tabel 4: acht fenomenologische types van eenoudergezinnen Groep A
Groep B
MigratieMigratie om Huwelijksparcours humanitaire redenen migratie
1
huwelijksstatuut Weduwe
A1/A2
2 3
Gescheiden Buitenechtelijk
A3
B1 B2 Onbestaand
Groep C
Groep D
Reeds lange tijd in Economische België migratie
C1 C2 C3
D1/D2/D3
16
Beschrijving van de types Groep A: Migratie om humanitaire redenen Doorgaans kennen die personen niemand in België. Zij hebben hier weinig of geen sociaal en familiaal kapitaal, aangezien hun familie en vrienden in het land van oorsprong achtergebleven zijn. Type A1/A2: Weduwe of gescheiden Voor dit type hebben we slechts twee gescheiden vrouwen kunnen interviewen. Aangezien ze niemand kennen in België, ondergaan vrouwen van dit type geen sociale of familiale druk met betrekking tot de echtscheiding of hun eenoudersituatie. Zij kunnen ook niet op hulp van hun familie rekenen. Bijgevolg veronderstellen wij dat weduwen en vrouwen die wettelijk (of feitelijk) van hun partner gescheiden zijn, zich in een vrijwel identieke situatie bevinden. Zij lijken gelijkaardige moeilijkheden en middelen te hebben. Type A3: Moeder met (een) buitenechtelijk(e) kind(eren) Vrouwen van dit type eenoudergezin hebben een andere ervaring naargelang van hun land van oorsprong. Met name vrouwen van mediterraanse origine bevinden zich in een andere situatie dan vrouwen die afkomstig zijn uit andere gebieden. Zelfs al kennen die vrouwen hier doorgaans niemand, toch heeft het feit dat er een grote gemeenschap in België aanwezig is, een invloed op hun ervaring. De angst om te worden veroordeeld omwille van hun statuut van 'moeder van een buitenechtelijk kind', maakt dat zij zich buitengesloten voelen uit hun gemeenschap. Mensen van subsaharaanse origine daarentegen hebben die angst niet: ofwel is de gemeenschap weinig of niet vertegenwoordigd, ofwel kiezen zij ervoor om buiten hun gemeenschap te leven. In beide gevallen krijgen zij niet te maken met het oordeel van hun gemeenschap. Wij veronderstellen dat dat ook het geval is voor mensen die afkomstig zijn uit Latijns-Amerikaanse, Aziatische en Oost-Europese gemeenschappen. Groep B: Naar België gekomen om te huwen De vrouwen die naar hier gekomen zijn om te huwen, voor een (gearrangeerd) huwelijk, worden opgenomen in de gemeenschap en de familie van hun man. Type B1: Weduwe Die mensen die naar België gekomen zijn als gevolg van een huwelijk, beschikken al gauw over een sociaal en familiaal netwerk (schoonfamilie, gemeenschap). Wanneer ze weduwe worden, ondergaan ze geen sociale of familiale druk meer, of worden ze ook niet verstoten, omdat hun nieuwe status het gevolg is van omstandigheden buiten hun wil om … Integendeel, zij worden gesteund door de familie en eventueel door de gemeenschap. Type B2: Gescheiden Door een scheiding wordt de persoon verstoten door de schoonfamilie. Toch ervaren ze minder sociale druk vanwege de gemeenschap aangezien een scheiding moreel en sociaal beter aanvaard wordt dan de status van 'tienermoeder' of 'moeder met buitenechtelijke kinderen'. En aangezien haar familie in het buitenland gebleven is, kan die geen rechtstreekse druk uitoefenen. In enkele gevallen meldden de vrouwen dat ze te maken kregen met (fysiek of psychisch) geweld binnen het gezin. Groep C: Reeds lange tijd in België Die personen zijn hier aangekomen toen ze nog jong waren of zijn hier geboren. Zij beschikken hier in België bijgevolg over een sociaal en familiaal kapitaal en hun kinderen zijn hier geboren.
17
Type C1: Weduwe Die personen zijn naar hier gekomen in het kader van een gezinshereniging (ouder - kind) of wonen reeds lange tijd in België. Zij beschikken bijgevolg over een sociaal en familiaal netwerk (gezin, gemeenschap). Wanneer ze weduwe worden, ondergaan ze geen sociale of familiale druk en worden ze ook niet uitgestoten omdat hun nieuwe status losstaat van hun eigen wil. Integendeel, ze worden zelfs gesteund. Type C2: Gescheiden Aangezien die vrouwen reeds lange tijd in België zijn, beschikken ze over een belangrijk sociaal en familiaal kapitaal. Aangezien een scheiding moreel en sociaal beter aanvaard wordt dan de status van tienermoeder of moeder met buitenechtelijke kinderen, ondervinden zij minder sociale druk van de gemeenschap. Niettemin wordt hun situatie als fout ervaren. Hun familie gebruikt haar invloed om een scheiding te voorkomen of achteraf om te hertrouwen en zo hun plaats in de gemeenschap terug te krijgen. Zij blijven evenwel materiële en logistieke bijstand genieten voor de kinderen. Type C3: Moeder met (een) buitenechtelijk(e) kind(eren) Aangezien die vrouwen reeds lange tijd in België zijn, situeert hun sociaal kapitaal zich in ruime mate binnen hun gemeenschap en/of hun familie. Maar het feit dat men een of meer buitenechtelijke kinderen heeft, wordt sociaal en/of moreel niet aanvaard door hun gemeenschap of hun familie. Daardoor raken ze nog meer geïsoleerd en staan zij er dus alleen voor om hun kinderen op te voeden. Groep D: Economische migratie Die vrouwen zijn vooral gekomen voor de productieve arbeid en kennen hier doorgaans niemand. Door hun beroepssituatie hebben ze geen tijd en/of middelen om een sociaal kapitaal op te bouwen in Brussel. Zij hebben geen enkel sociaal of familiaal netwerk waarop ze kunnen steunen voor de zorgarbeid voor de kinderen (opvoeding, kinderopvang, materiële of logistieke bijstand, enz.). Vaak zijn ze tewerkgesteld met onzekere contracten en in onzekere statuten; hun werk kan bijgevolg afgewisseld worden met perioden van werkloosheid. Niettemin zijn zij voornamelijk gericht op productieve arbeid en zorgarbeid. In deze groep hebben we geen weduwen geïnterviewd. Wij veronderstellen dat de moeilijkheden en de middelen van de weduwen, bij gebrek aan familie, sterk overeenkomen met die van de andere vrouwen uit groep D. Aangezien hun echtgenoot in het land van oorsprong is gebleven, zijn ze 'de facto' van hun man gescheiden. In het dagelijkse leven worden zij op geen enkele manier door hun man gesteund. Bijgevolg hebben wij die vrouwen opgenomen onder het statuut 'gescheiden' (feitelijk gescheiden), ook al zijn ze niet noodzakelijk wettelijk gescheiden. Wanneer ze buitenechtelijke kinderen in België hebben, worden ze niet veroordeeld of ondervinden ze geen sociale of familiale druk wat hun eenoudersituatie betreft. Aangezien de ervaringen van deze drie types eenoudergezinnen sterk overeenkomen, hebben wij beslist om ze bij hetzelfde type (D1/2/3) in te delen.
5.3. Analyse van de ervaring van eenoudergezinnen van vreemde origine Bij de beschrijving van de types van eenoudergezinnen hebben wij enkele aspecten van hun sociale situatie geschetst. Hierna krijgt u een uitvoerig overzicht van de ervaring van de verschillende types van eenoudergezinnen. De verhalen van hun ervaringen werden geanalyseerd aan het hand van het '5TWIN' model. Dat stelt ons in staat om de onrechten, de problemen of de behoeften met betrekking tot elk type te identificeren. 18
Die analyse van het verband tussen de rollen waarin iemand zich bevindt en de (positieve of negatieve) perceptie die die persoon ervan heeft, levert de structurele context. Dat maakt het ons mogelijk om de behoeften met betrekking tot verschillende levensgebieden beter te plaatsen en te interpreteren. Die gebieden worden in de volgende punten behandeld. Wij beginnen dit luik met een beschrijving van de verschillen tussen mannen en vrouwen (voor elk type eenoudergezin). Wij hebben niet voldoende mannelijke respondenten gevonden om te kunnen verifiëren of hun ervaring overeenstemt met die van een of meer types eenoudergezinnen bestaande uit moeder en kind(eren). Daarom vermelden wij, in een eerste paragraaf, in algemene bewoordingen de verschillen tussen de ervaringen van mannen en vrouwen (5.4.). Vervolgens analyseren wij de rollen waarmee de verschillende types van eenoudergezinnen bestaande uit moeder en kind(eren) worden geconfronteerd en de mogelijke impact ervan op hun persoonlijk en sociaal evenwicht (5.5.). De analyse van de ervaring van de verschillende types van eenoudergezinnen werd samengevat en gestructureerd om (hypothesen met betrekking tot) de te nemen relevante politieke maatregelen te formuleren. Die samenvattingen worden op de volgende visuele manier voorgesteld. - Elk type arbeid wordt weergegeven in de vorm van een blokje. De hoogte van dat blokje stelt het relatieve belang voor die elke vorm van arbeid voor elke subgroep vertegenwoordigt. Men merkt ook een verschil op tussen de situatie vóór het eenouderschap en de situatie na de scheiding. - Aangezien de verschillende rollen geen kwantificeerbare feiten zijn, worden de blokjes niet beschouwd als een meetbare indicatie die statistische bewerkingen mogelijk maakt. Het waardeverschil tussen de blokjes (rollen) kan alleen worden geïnterpreteerd in termen van 'meer' of 'minder' (ordinale schaal). - Op de verticale as wordt de perceptie van de rol (vorm van arbeid) weergegeven. Boven de nullijn is de perceptie positief. Hoe hoger het blokje op de verticale as staat, hoe positiever de perceptie. Bijvoorbeeld, een vrouw die over een belangrijk sociaal en familiaal netwerk beschikt, zal een hoger blokje hebben dan een vrouw die over een kleiner netwerk beschikt. - Onder de nullijn is de perceptie negatief. Bijvoorbeeld, wanneer de sociale omgeving een sterke controle uitoefent op de persoon en dat als een druk wordt ervaren, verdwijnt het blokje onder de nullijn. - Een vorm van arbeid kan zowel positieve als negatieve aspecten hebben. Het blokje kan zich bijgevolg boven en onder de nullijn bevinden. De meest problematische veranderingen worden weergegeven door een overgang onder de nullijn. Er dient te worden opgemerkt dat er geen normatief model bestaat met betrekking tot de optimalisering van de vier vormen van arbeid voor een individu. Afhankelijk van de periode en de relationele context waarin iemand zich beweegt, kan een persoon ervoor kiezen om zich meer of uitsluitend aan productieve arbeid of zorgarbeid te wijden, en er zijn eigen evenwicht in vinden. Zodra die persoon - min of meer - het gevoel heeft dat hij/zij zelf een keuze maakt, wanneer hij/zij zijn talenten kan ontwikkelen of voldoening vindt in de rol die hij/zij vervult, zal dat zich vertalen in een positieve waarde. Het doel van deze visualisatie is vooral te bepalen op welk niveau – volgens de analyse van de onderzoekers - de moeilijkheden zich situeren. De moeilijkheden worden geïdentificeerd door:
19
-
een (te groot) onevenwicht tussen de verschillende vormen van arbeid (absoluut verschil tussen verschillende blokjes) of door de aanwezigheid van verschillende vormen van arbeid met negatieve waarden (talrijke blokjes onder de nullijn).
Ten slotte merken wij op dat de positieve of negatieve evaluatie van de verschillende rollen gebaseerd is op de verklaring van de respondenten en niet op een oordeel van de onderzoekers. Bijgevolg kan een zelfde verdeling van de verschillende rollen als positief worden ervaren door één type, maar als negatief door een ander type. Ter fundering van de analyse en de voorstelling van de verschillende types van eenoudergezinnen bestaand uit moeder met (een) kind(eren) worden de respondenten als voorbeeld geciteerd. Het profiel van de respondent van elk citaat is terug te vinden in bijlage 2. Als er geen citaat wordt vermeld, is onze analyse gesteund op alle intervieuws en op de gegevens die we hebben verzameld tijdens onze gesprekken met de verenigingen en de experten.
5.4.
Differentiële impact van eenouderschap volgens geslacht
Impact op de vrouwen Bij de meeste eenoudergezinnen van vreemde origine is het gezinshoofd een vrouw. Die situatie kan worden verklaard door de waarden die worden doorgegeven in deze groepen waar de vrouw zich traditiegetrouw op de zorgarbeid toelegt en de man voor het levensonderhoud instaat. Bijgevolg veroorzaakt een scheiding van de partner over het algemeen een onevenwicht in de ervaring van de vrouwen, en des te meer daar vrouwen in een eenoudersituatie geneigd zijn om veel meer belang te hechten aan de zorgarbeid (ten koste van de andere vormen van arbeid) dan mannen. In onze steekproef zijn de moeilijkheden van eenoudergezinnen bestaande uit moeder en kind(eren) bijgevolg evidenter dan die van de mannen. In een context die wordt gekenmerkt door traditionele culturele waarden, veroorzaakt een scheiding bovendien problemen voor bepaalde aspecten van hun leven: het niet aanvaarden van de nieuwe plaats van de vrouw (als gezinshoofd en persoon die verantwoordelijk is voor het levensonderhoud van het gezin), het gebrek aan een netwerk voor hulpverlening, de verwerping van (de vrouw omwille van) de scheiding, enz. Het sociaal en familiaal kapitaal kan in die gevallen tegelijk als een netwerk voor hulpverlening of logistieke bijstand voor de kinderen en als oorzaak van druk en wanhoop fungeren. De sociaaleconomische kwetsbaarheid van eenoudergezinnen van vreemde origine bestaande uit moeder en kind(eren) impliceert dat er weinig tijd en slechts een klein aandeel van het budget aan de zorg voor de gezondheid en het welzijn worden besteed. Het feit dat men dergelijke kosten het hoofd moet bieden, kan moeilijkheden veroorzaken en wordt niet prioritair geacht in vergelijking met de zorg voor het kind, de huisvesting, enz. Bijgevolg kunnen zij zich die, bij gebrek aan middelen en tijd, niet veroorloven, ook al vinden zij dat nodig.
20
Impact op de mannen Grafiek 1: analyse van de diverse rollen volgens sekse, voor en na het eenouderschap Eenoudergezin (eog) EOG met vrouw aan het hoofd Situatie voor het eenouderschap Positie van de vrouw Zorg-
+ +
Zorgarbeid
arbeid
0 Sociale
ZelfSociale arbeid
0
arbeid
arbeid
Zelf-
Productieve
arbeid
arbeid
Productieve
-
arbeid
Positie van de man EOG met man aan het hoofd + Sociale Zorg-
0
arbeid
Zelf-
Productieve
arbeid
arbeid
arbeid
+
Sociale arbeid
-
Zelfarbeid
Productieve arbeid
0 Zorg-
-
arbeid
De mannen van koppels van vreemde origine, daarentegen, delegeren de zorgarbeid na hun scheiding aan hun ex-partner of aan hun familie. Financieel zijn zij beter af dan alleenstaande moeders omdat zij hun beroepsactiviteiten (of hun sociale of andere activiteiten) niet onderbroken of verminderd hebben tijdens hun huwelijk. Behalve het leed dat een breuk kan veroorzaken, heeft een scheiding bijgevolg vrijwel geen invloed op zijn zelfarbeid. Om die periode door te komen kan hij kan op zijn sociaal en
21
familiaal netwerk rekenen omdat zijn vrouw als de schuldige wordt gezien voor zijn situatie, de scheiding. Maar dat netwerk oefent ook druk uit om door te hertrouwen terug te keren naar een situatie die door de maatschappij moreel aanvaard wordt. Aangezien mannen zich vóór de scheiding al weinig bezighouden met de opvoeding van de kinderen, nemen zij die rol moeilijker over, zelfs al wordt de opvang van de kinderen gedeeld. Volgens de normen van hun gemeenschap houden mannen zich niet bezig met zorgarbeid; bijgevolg leidt een scheiding voor mannen tot een situatie waarin ze verplicht zijn zich anders op te stellen tegenover deze culturele visie op de gezinsrollen. Een van de geïnterviewde mannen houdt zich niet bezig met de dagelijkse zorgen van zijn kind en laat die taak (impliciet of expliciet) over aan de vrouwen in zijn familie (zijn moeder of zijn zuster). De mannen die werden geïnterviewd, willen zich toeleggen op de zorg van hun kinderen, maar aangezien ze het huis aan hun ex-partner gelaten hebben (omdat de moeder wordt beschouwd als de ouder die als eerste verantwoordelijk is voor de zorg van de kinderen), hebben zij geen plek waar ze hun kinderen kunnen opvangen. Hun rol is bijgevolg beperkt tot bepaalde activiteiten en/of telefonische contacten. Bovendien weten vaders die ook vóór de scheiding die zorgrol op zich namen (of die als enig referentiekader hun eigen ervaringen als kind hebben), niet hoe ze die zorgarbeid in België op zich moeten nemen. In een van de twee gevallen oefende de vader zijn gezag uit door middel van lijfstraffen en waren de wonden en de kneuzingen die het kind daardoor opliep volgens hem, 'niet ernstig'. Samenvatting Afhankelijk van het geslacht krijgen de verschillende vormen van arbeid een andere prioriteit. Bovendien worden ze ook op een zeer ongelijke manier gewaardeerd afhankelijk van de cultuur, het maatschappelijk niveau en de opvoeding. Als gevolg van de scheiding krijgen beide geslachten te maken met nieuwe rollen (ervaringen, waarden, kennissen, sociaal kapitaal …). Allebei ontbreekt het hun aan het referentiekader waarop ze zich kunnen baseren om die rollen te vervullen. De moeilijkheden die mannen en vrouwen ondervinden, zijn verschillend, maar vloeien allemaal voort uit de 'breuk' tussen hun referentiekader en hun reële ervaring.
5.5.
Vrouwen: impact van de overgang naar eenouderschap volgens type
Op basis van de verschillen volgens geslacht die wij geïdentificeerd hebben en waarvoor wij over informatie beschikken, bestuderen wij de 'rollen' waartoe de ondervraagde personen al dan niet toegang hebben en die al dan niet sociaal gewaardeerd worden door de toekenning van economische, politieke of culturele macht. Ook al worden die rollen niet allemaal op dezelfde manier gewaardeerd, ze vertegenwoordigen alle vormen van arbeid die een persoon (alsook een collectieve organisatie of een maatschappij) nodig heeft om goed te functioneren, zich voort te planten en duurzaam te zijn. Uit grafiek 1 blijkt dat dat evenwicht zich binnen het gezin kan voordoen als de rollen complementair zijn en voldoende worden gewaardeerd. Afhankelijk van het type eenoudergezin waartoe de persoon behoort, stelt men vast dat er variaties zijn in het belang dat aan de verschillende vormen van arbeid wordt gehecht. In wat volgt vertrekt men steeds vanuit het perspectief van de vrouw, aangezien de analyse op hun perceptie van de verschillende vormen van arbeid gebaseerd is.
22
Groep A: Migratie om humanitaire redenen Vóór hun scheiding en hun aankomst in België hechtten de vrouwen veel belang aan zorgarbeid, een arbeid die bij uitstek als vrouwelijk wordt beschouwd. Maar zij beschikten over een sociaal en familiaal kapitaal om hen bij te staan. Zij namen deel aan de productieve arbeid, zij het op een formele bezoldigde arbeid - of informele manier - water dragen, oogsten, enz. Maar toch is de man vóór de scheiding binnen het gezin de spilfiguur wat productieve arbeid betreft. Dat is zeker het geval als de culturele druk groot is en het studieniveau van de vrouw laag. Deelname aan productieve arbeid heeft een positieve invloed op vrouwen en verleent hun een status binnen de maatschappij. Bovendien speelt productieve arbeid, voor vrouwen met een hoog studieniveau, een belangrijke rol in hun ontwikkeling en bijgevolg bij de valorisatie van hun talenten. Integratie en erkenning door arbeid hebben bijgevolg een positief effect op zelfarbeid. Hun sociaal en familiaal kapitaal stelt ze in staat om tijd vrij te maken om voor zichzelf te zorgen. Bovendien leveren het feit dat men vrienden heeft en de positie van 'moeder' die in de maatschappij wordt erkend en gewaardeerd, ook een positief zelfbeeld op. Zelfarbeid is bijgevolg positief. Maar de politieke context (oorlog, dictatuur, enz.) en soms ook familiale context (geweld, gedwongen huwelijk, enz.) heeft een nadelige invloed op hun zelfarbeid en verplicht hen om hun land te verlaten. Grafiek 2 : verdeling van de rollen voor groep A voor het eenouderschap groep A voor het eenouderschap Zorg-
+ 0
arbeid
Productieve Sociale
Zelf-
arbeid
arbeid
arbeid
-
Type A1/A2: Migratie om humanitaire redenen — weduwe/gescheiden Zodra die vrouwen in België aankomen, zijn ze alleen. Hun kinderen zijn de enige geruststellende elementen in een vrijwel onbekende wereld. Ver van hun gemeenschap, hun familie en hun vrienden staan ze helemaal alleen voor de opvoeding van hun kinderen. De zorgarbeid neemt bijgevolg toe, en des te meer wanneer het om een jong kind gaat. Maar zelfs wanneer ze een voorziening vinden aan wie ze de zorgen kunnen overdragen en zo wat meer tijd voor zichzelf hebben, vrienden kunnen ontmoeten (sociale arbeid), productieve arbeid verrichten, voelen zij zich schuldig. Type A2, gescheiden, van subsaharaanse oorsprong, 2 kinderen: "Nu ze groot zijn, kan ik hen alleen laten … 't Is waar, 't is pas vanaf 2008 dat ik weer wat tijd voor mezelf ben beginnen te nemen, daarvoor kon ik hen niet alleen laten … Als ik met mijn vriendinnen op restaurant ga, moeten ze naar het kinderdagverblijf gaan … Ik voel me schuldig als ik ze achterlaat, terwijl ik mij ga amuseren …" - interview O. Om in de behoeften van hun gezin te voorzien, aanvaarden ze onzekere, moeilijke en sociaal weinig gewaardeerde banen. Al die factoren - geld- en tijdsgebrek, onzeker werk, het delegeren van de zorgarbeid - maken dat hun zelfarbeid negatief is. Maar een verbetering van hun persoonlijke situatie 23
(gevoel van zekerheid) en het feit dat ze zelf keuzes kunnen maken, weerspiegelt zich in een positief zelfbeeld en stelt hen in staat de toekomst positief tegemoet te zien. Grafiek 3: impact van het eenouderschap voor de types A1 / A2 Groep A voor het eenouderschap
EOG met vrouw aan het hoofd – type A1 / A2 Zorgarbeid
+
Zorgarbeid
0
Productieve Sociale
Zelf-
arbeid
arbeid
arbeid
Zelf-
Productieve
arbeid
arbeid
Sociale arbeid
-
Type A3: Migratie om humanitaire redenen – buitenechtelijk De impact van de eenoudersituatie verschilt naargelang van de origine van de vrouwen; met name vrouwen van mediterraanse origine ondervinden specifieke problemen, te wijten aan het feit dat hun gemeenschappen in grotere mate in België aanwezig zijn. We onderscheiden dus twee subgroepen. Mediterraanse origine De zorgarbeid neemt toe, want zij zijn alleen en hebben een of zelfs meer kinderen ten laste. Bovendien worden ze door een gebrek aan relaties en geld gehinderd om de zorg voor hun kinderen aan iemand anders of aan een voorziening over te dragen. Type A3, buitenechtelijk, van mediterraanse origine, 1 kind: "In het begin had ik echt veel problemen … Ik deed alles alleen, zelfs als ik me niet goed voelde … Het was echt moeilijk, ik heb echt afgezien in het begin …" - interview F. Hun situatie als ongehuwde moeder heeft een negatieve invloed op hun relaties. De angst voor negatieve reacties van hun gemeenschap en hun familie verhindert hen om nieuwe relaties aan te knopen of over hun situatie te spreken. In bepaalde gevallen vinden ze het beter om hun situatie als ongehuwde moeder geheim te houden. Type A3, buitenechtelijk, van mediterraanse origine, 1 kind: " … mijn familie, ik vertel ze de waarheid niet … Ik wil niet dat ze het weten … Uiteraard gaan zij deze situatie niet aanvaarden, en dus lieg ik zodat ze mij met rust laten … Ik wil niet dat de mensen het weten en dat ze opmerkingen maken … Ik zeg dat mijn man vaak naar het buitenland reist … Ik wil dat ze denken dat ik getrouwd ben, zo laten ze mij met rust …. Vooral voor de Arabische gemeenschap, aan de anderen wil ik het gerust zeggen … maar voor de Arabieren is het echt een schande om dat te moeten zeggen … Je kan beter gescheiden zijn dan een ongehuwde moeder … Die worden bij ons slecht bekeken … " - interview F. Zij hebben niemand die ze in vertrouwen kunnen nemen en staan helemaal alleen in hun situatie. Hun sociale arbeid wordt tegelijk als noodzakelijk en negatief beschouwd. Hun situatie en de geheimhouding errond verhinderen hen zich te ontplooien. Productieve arbeid wordt dan als iets positiefs ervaren, als 24
een middel om zich te ontplooien, om het zelfbeeld te verbeteren en nieuwe relaties aan te knopen. Al die factoren - geld- en tijdsgebrek en de sociale druk met betrekking tot hun situatie - hebben een negatieve impact op hun zelfarbeid. Grafiek 4: impact van het eenouderschap voor type A3 van mediterrane origine Groep A voor het eenouderschap
EOG met vrouw aan het hoofd – type A3
Zorg-
+
Zorgarbeid
0
Productieve Sociale
Zelf-
arbeid
arbeid
arbeid
arbeid
Productieve arbeid Sociale
Zelf-
arbeid
arbeid
Type A3, buitenechtelijk, van mediterraanse origine, 1 kind: "Als je werkt, dan heb je collega's enz. en dat helpt je psychisch ... Het is niet zoals wanneer je hier blijft en je je afvraagt wat je hier doet … Als je werkt, vergeet je je problemen …" - interview F. Andere origines De zorgarbeid neemt toe, want ze zijn alleen met een kind ten laste, aangezien hun familie en hun vrienden er niet zijn om hen te helpen. In tegenstelling met het vorige geval ervaren ze die situatie niet als negatief, ook al spelen de familie en de gemeenschap een belangrijke rol in de opvoeding van en de zorg voor de kinderen, in het bijzonder voor de vrouwen uit subsaharaans Afrika. Aangezien ze geen familie of een bestaand sociaal kapitaal hebben, zijn ze niet bang voor de reacties met betrekking tot hun situatie als ongehuwde moeder. Geleidelijk ontwikkelen ze een aanzet tot een sociaal kapitaal. Door tijdsgebrek kunnen ze zich niet bezighouden met hun welzijn (zelfarbeid). Type A3, buitenechtelijk, van subsaharaanse oorsprong, 1 kind: "Soms, dan wil ik weggaan, ik wil dingen doen, maar ik kan niet … Elke keer neem ik haar mee, ik pak haar op, ik kleed haar aan, ik zet haar in de buggy … Het is allemaal ingewikkeld … Zelfs als ik naar de supermarkt ga, neem ik haar mee, want ik heb geen andere keuze." - interview R. Toch worden het bestaan van een klein sociaal kapitaal en de toekomstperspectieven als positief ervaren. Productieve arbeid wordt gezien als iets positiefs, een middel om te voorzien in de behoeften van hun gezin, maar ook als een plaats waar men mensen ontmoet en waar je je kan ontplooiien. Type A3, buitenechtelijk, van subsaharaanse oorsprong, 1 kind: "Je moet werken om te leven, om economische redenen. Ik hou in elk geval van mijn werk, ik kan er mij echt ontplooien …" interview Y. Toch wordt het delegeren van de zorgarbeid of het feit dat men door het werk te weinig tijd aan de kinderen kan besteden, niet altijd als positief ervaren en dat is vooral zo zolang de kinderen klein zijn. Type A3, buitenechtelijk, van subsaharaanse origine, 1 kind "Het was niet gemakkelijk om de zorgen te delegeren, je moet iemand anders vertrouwen ... Psychisch was dat moeilijk… " interview Y. 25
Grafiek 5 : impact van het eenouderschap voor type A3 van andere dan Mediterrane origine Groep A voor het eenouderschap
EOG met vrouw aan het hoofd – type A3
Zorg-
+
Zorg-
Productieve
arbeid
arbeid
Sociale arbeid
0
arbeid Productieve
Zelf-
Zelf-
arbeid
Sociale
arbeid
arbeid
arbeid
-
Groep B: Naar België gekomen om te huwen Vóór de scheiding is in een gezin de zorgarbeid prioritair in de ervaring van de vrouw omdat haar gemeenschap die arbeid ziet als de belangrijkste rol die is voorbehouden aan vrouwen. In de ervaring van de vrouw is productieve arbeid nagenoeg onbestaand, omdat de gemeenschap die vanuit cultureel oogpunt aan de mannen toewijst. Hoewel een deel van de vrouwen die visie met betrekking tot de rolverdeling aanvaardt, is dat minder het geval naarmate het studieniveau toeneemt. Zo ziet een vrouw met een hogere opleiding het werk als een middel om zich te ontplooien en haar talenten te ontwikkelen. Haar sociaal kapitaal is vrijwel onbestaand, omdat ze naar hier gekomen is in het kader van een huwelijk. Zodra ze gehuwd is, heeft ze geen kans om buiten haar schoonfamilie mensen te ontmoeten met wie ze een relatie kan aanknopen. Vóór de scheiding heeft de schoonfamilie een belangrijke ondersteunende rol, vooral bij de opvoeding van de kinderen. Zolang de vrouw zich in een moreel en sociaal aanvaarde positie bevindt (ofwel blijft ze gehuwd, ofwel wordt ze weduwe), krijgt ze die steun. Door de aanwezigheid van haar schoonfamilie kan ze over tijd voor zichzelf beschikken. Ze zit geïsoleerd in de zorgarbeid waarbij haar contacten met de buitenwereld vooral beperkt zijn tot dit familiaal netwerk en dan ook slecht in haar vel zit. In geval van echtelijk geweld kan die situatie nog verergeren en uitmonden in een scheiding. Al die factoren, het isolement, de druk van de familie en het feit dat men beperkt is tot de zorg- en huishoudelijke taken, maken het voor haar onmogelijk om zich te ontplooien. Grafiek 6 : verdeling van de rollen voor groep B voor het eenouderschap Groep B voor het eenouderschap
+
Zorgarbeid
0 -
Sociale arbeid
Productieve Zelf-
arbeid
arbeid
26
Type B1: Naar België gekomen om te huwen en weduwe Wij hebben geen personen van dit type ontmoet. Door extrapolatie veronderstellen wij dat de ervaring van die vrouwen anders is dan die van de types B2 en B3, aangezien het weduwschap door hun gemeenschap en hun familie niet als slecht wordt beschouwd. Type B2: Naar België gekomen om te huwen en gescheiden Wanneer ze in een eenoudersituatie terechtkomen, worden die vrouwen nog meer in beslag genomen door de zorgarbeid omdat ze niet meer door hun schoonfamilie worden gesteund. Aangezien hun man alleen instond voor de productieve arbeid en zij dus geen middelen hebben, bevinden ze zich in een onzekere situatie. Om hun situatie te verbeteren en met het oog op hun sociale en professionele inschakeling, volgen de enen taalcursussen en de anderen opleidingscursussen. Type B2, gescheiden, van mediterraanse origine, 1 kind: "Toen ik vertrok, was mijn baby pas 28 dagen oud … het was niet gemakkelijk, ik sprak ook geen Frans en ik kende hier niemand …" - interview Q. Door die opleidingen slagen ze erin een aanzet tot een sociaal kapitaal te ontwikkelen. Maar dat wil zeggen dat ze eerst een kinderdagverblijf voor hun kinderen gevonden moeten hebben. Hun zelfrespect is vrij negatief, want ze hebben hun sociaal statuut van 'huismoeder' verloren en moeten - om een baan te vinden – een opleiding volgen en dus ook de zorgarbeid delegeren. Type B2, gescheiden, van mediterraanse origine, 2 kinderen: "Ze hebben hun vader al verloren, ze gaan ook niet nog eens hun moeder verliezen … want als ik veel werk, zijn ze vaker bij een andere vrouw, maar dat ben ik niet, dat is iets anders ... Als je werkt, heb je geld, maar dat gaat niet voor de opvoeding van je kinderen. Een goede opvoeding, anderen kunnen de mama niet vervangen …" - interview C. Bovendien zijn hun vooruitzichten op professioneel vlak niet al te best: vaak is hun beroepskeuze beperkt tot werk via dienstencheques of werk als schoonmaakster, enz. Dat wil zeggen dat zij vooral toegang hebben tot onzekere, fysiek moeilijke en sociaal weinig gewaardeerde banen. Aangezien het in de meeste gevallen de vrouw is die beslist om te scheiden, voelt ze zich toch beter in deze situatie en heeft ze weer hoop, want voortaan is ze onafhankelijk en staat ze zelf in voor haar toekomst. Precies daarom houdt zelfarbeid ongeveer het midden tussen een negatieve en een positieve perceptie. Grafiek 7: impact van het eenouderschap voor type B2 Groep B voor het eenouderschap
EOG met vrouw aan het hoofd – type B2 Zorgarbeid
+
Zorgarbeid
0
Productieve
Sociale arbeid
Productieve Zelfarbeid
arbeid
arbeid Sociale
Zelf-
arbeid
arbeid
-
27
Type B2, gescheiden, van mediterraanse origine, 1 kind: "Nu voel ik mij goed, ik heb werk, ik loop de hele tijd te glimlachen … ik ben optimistisch … Er is veel veranderd sinds mijn scheiding, ik ben vermagerd, nu loop ik de hele tijd te glimlachen …" - interview Q.
Groep C: Reeds lange tijd in België Vóór de scheiding is de zorgarbeid de voornaamste taak van die personen. Toch kunnen ze op de hulp van hun familie en hun vrienden rekenen. Doorgaans hebben zij dus een goed sociaal kapitaal waardoor ze tijd voor zichzelf kunnen vrijmaken (vrienden ontmoeten …). In families waar culturele tradities nog steeds een grote plaats innemen, werken vrouwen doorgaans niet, op enkele uitzonderingen na. In families daarentegen waar de druk van de cultuur en de traditie is afgenomen, willen vrouwen werken, ook al wordt daar binnen de ruimere gemeenschap nog steeds weerstand tegen geboden. Grafiek 8 : verdeling van de rollen voor groep C voor het eenouderschap Groep C voor het eenouderschap
+
Zorgarbeid
0
Sociale
Zelf-
arbeid
arbeid
Productieve arbeid
-
Type C1: Weduwe Wanneer men in een eenoudersituatie terechtkomt, blijft de zorgarbeid onveranderd. In sommige gevallen neemt die lichtjes toe, afhankelijk van de mate waarin de man vóór zijn overlijden bij de zorgarbeid betrokken was. Aangezien het eenouderschap aan een externe oorzaakte te wijten is, blijven de familie en de vrienden deze vrouwen steunen. Zonder middelen - omdat het doorgaans de man is die voor de productieve arbeid instond – komen zij in een onzekere situatie terecht. Type C1, weduwe, van mediterraanse origine, 4 kinderen: "Mijn man bracht het huishoudgeld binnen, ik hield mij bezig met de kinderen en het huishouden … Sinds de dood van mijn man heb ik veel hulp van mijn ouders, als het nodig is, passen ze op de kinderen …" - interview U.
Grafiek 9: impact van het eenouderschap voor type C1 Groep C voor het eenouderschap
EOG met vrouw aan het hoofd – type C1 Zorg-
+
Zorgarbeid
0
arbeid Sociale
Zelf-
arbeid
arbeid
Productieve
Sociale
Zelf-
Productieve
arbeid
arbeid
arbeid
arbeid
-
28
Om hun situatie te verbeteren, volgen ze opleidingen zodat ze werk kunnen vinden en in de behoeften van hun gezin kunnen voorzien. In de meeste gevallen wordt de toegang tot productieve arbeid negatief ervaren; dat is vooral zo wanneer de kinderen nog klein zijn. Om te gaan werken moeten zij de zorg voor de kinderen delegeren, wat slecht ervaren wordt, ongeacht hun origine of het studieniveau. Niettemin biedt werk vrouwen met een hoog studieniveau de gelegenheid om zich te ontplooien, hun talenten te ontwikkelen, te bestaan buiten hun rol van 'moeder'. Type C2: Gescheiden In dit geval wordt de vrouw wanneer ze in een eenoudersituatie terechtgekomen is, nog meer in beslag genomen door de zorgarbeid, omdat ze alleen staat voor de zorg van haar kinderen. Toch heeft ze wat meer tijd voor zichzelf wanneer ook de vader de kinderen opvangt. Omdat ze geen middelen heeft aangezien haar man doorgaans de productieve arbeid vervulde, bevindt ze zich in een onzekere situatie. Om haar situatie te verbeteren en zich sociaal en professioneel in te schakelen, volgt ze opleidingen. Door die opleidingen ontwikkelt ze haar sociaal kapitaal. Hoe hoger de opleiding, hoe vaker werk wordt ervaren als een middel om je talenten te ontwikkelen en je te ontplooien. Hoewel de familie druk uitoefent tegen de scheiding of voor een tweede huwelijk, biedt ze logistieke en materiële steun, voornamelijk voor de kinderen. Type C2, gescheiden, van mediterraanse origine, 2 kinderen: " … Mijn familie, vooral mijn vader, zei me dat hij niets meer van mij wou weten en is vertrokken. Mijn moeder is toch gebleven om mij te helpen met de kinderen." - interview L. Grafiek 10: impact van het eenouderschap voor type C2 Groep C voor het eenouderschap
EOG met vrouw aan het hoofd – type C2
Zorg-
+
Zorgarbeid
0
arbeid Sociale
Zelf-
arbeid
arbeid
Productieve arbeid
Sociale
Zelf-
Productieve
arbeid
arbeid
arbeid
-
Aangezien in de meeste gevallen de scheiding door de vrouw wordt aangevraagd, verbetert haar welzijn een beetje in vergelijking met haar situatie als echtgenote. Toch is dat betere gevoel beperkt omdat ze haar sociale status van 'huismoeder' verloren heeft en een opleiding moet volgen om een - vaak onzekere - baan te vinden. Ook al slaagt ze erin om haar zorgarbeid te delegeren, toch wordt haar tijd vooral daardoor in beslag genomen. Bovendien heeft ze niet de middelen of de tijd om in haar welzijn te investeren. Type C2, gescheiden, van mediterraanse origine, 2 kinderen: " … ik denk dat ik mijn vrouwelijke kant heb afgeremd. Ik heb me, als vrouw, bepaalde natuurlijke rechten, ontmoetingen ontzegd … mijn bestaan als vrouw heb ik in een doos gestopt … ik was alleen nog moeder …" - interview L. 29
Type C3: Moeder met (een) buitenechtelijk(e) kind(eren) De zorgarbeid neemt toe omdat de vrouw met een of meer kinderen ten laste achterblijft; zij zorgt alleen voor de kinderen aangezien de vader doorgaans geen enkele rol meer vervult. Hoewel het feit dat ze met iemand samenleeft en vroeger niet gehuwd was, niet goed onthaald wordt door haar familie, kon ze toch op hulp van haar familie rekenen, maar onderging ze bovendien nog een bijkomende druk: die om haar situatie te regulariseren door een huwelijk. Zodra de scheiding een feit is, wordt ze door haar gemeenschap en haar familie sociaal uitgesloten want de hoop om haar situatie te regulariseren is volledig verdwenen. Type C3, buitenechtelijk, van subsaharaanse origine, 2 kinderen: "Het is vanaf mijn scheiding dat mijn familie mij opzij gezet heeft, mij wat apart gezet heeft, omdat ik verantwoordelijk was voor mijn situatie." - interview B. Haar familie oefent echt druk uit, geeft haar schuldgevoelens over haar situatie, zodat ze sociaal buitengesloten is en zich vrijwillig afzondert om zich te beschermen. Type C3, buitenechtelijk, van subsaharaanse origine, 2 kinderen: "Mijn familie oefent druk op mij uit, het feit dat ik niet getrouwd bent … Ze hebben alles gedaan, want buitenechtelijke kinderen, dat kan niet …" - interview B. Bijgevolg heeft zij niemand op wie ze kan vertrouwen en staat ze helemaal alleen voor de opvoeding van haar kind(eren). Door die situatie kan ze geen tijd voor zichzelf vrijmaken, en dat is zeker het geval als het kind nog klein is. Productieve arbeid wordt dan als iets positiefs ervaren, als een middel om zich te ontplooien, om het zelfbeeld te verbeteren en nieuwe relaties aan te knopen. Al die elementen maken dat ze zich terneergeslagen voelt en haar toekomst pessimistisch tegemoet ziet. Type C3, buitenechtelijk, van subsaharaanse origine, 2 kinderen: "Soms zie ik geen toekomst, ik ben goed om thuis te blijven met de kinderen. Ik ga zelfs niet naar feestjes. Ik moet op de kinderen passen, ik ga niet weg." - interview B. Grafiek 11: impact van het eenouderschap voor type C3 Groep C voor het eenouderschap
EOG met vrouw aan het hoofd – type C3
Zorg-
+
Zorgarbeid
0
arbeid Sociale
Zelf-
arbeid
arbeid
Productieve arbeid
Productieve Sociale
Zelf-
arbeid
arbeid
arbeid
-
30
Groep D: Economische migratie Voordat ze naar België komen, is voor dit type moeders zorgarbeid belangrijk, maar wordt dat op een positieve manier beleefd. Het sociaal kapitaal is groot, zowel op het niveau van de familie als van de vrienden. Productief werk wordt als negatief ervaren, want in haar land vindt ze geen werk (of alleen maar onzekere en slecht betaalde baantjes). De zelfarbeid is slecht want ze slaagt er niet in in de behoeften van haar gezin te voorzien (waaruit blijkt dat zelfarbeid nauw verbonden is met zorgarbeid). Daarom besluit ze haar land te verlaten en naar België te komen om te werken. Type D, buitenechtelijk, van Oost-Europese origine, 3 kinderen: "Ik ben naar hier gekomen omdat ik mijn kinderen eten en kleren wou kunnen geven en hun studies wil kunnen betalen …" - interview V. Wanneer ze in België zijn, is de zorgarbeid bijgevolg minder belangrijk dan voordien omdat een deel van haar gezin in haar land gebleven is. Alleen de jongste kinderen die in België geboren zijn of de oudste die naar België gekomen zijn om te werken, zijn bij haar. De productieve arbeid is de belangrijkste arbeid en neemt al haar tijd in beslag; ze is immers naar België gekomen om geld op te sturen naar de rest van het gezin dat achtergebleven is. Type D, buitenechtelijk, van Oost-Europese origine, moeder van 3 kinderen: "Ik werk hard en ik zie mijn kinderen niet, ik zie niets van hun leven … Ik heb een heleboel gemist … Het is moeilijk als ze je zeggen 'Geld kan ons niets schelen, maar jij hebt ons in de steek gelaten' … Dat doet pijn, want ik heb alles opgeofferd voor mijn kinderen …" - interview V. Haar zelfrespect is zeer laag, want ze heeft het moeilijk met de scheiding en ziet dat als ‘heeft ze hen in de steek gelaten'. Bovendien moet zij onzekere en moeilijke baantjes aanvaarden of baantjes waarvoor ze overgekwalificeerd is. Type D, gescheiden, van Aziatische origine, 7 kinderen: "Het was heel moeilijk hier in het begin. Ik heb maandenlang geweend omdat ik de kinderen miste en ik vind dat je er moet zijn als ze opgroeien, maar om financiële redenen kan dat niet. Je moet heel wat opofferen. Het is heel erg moeilijk voor mij, want ik moet hier werken en er zijn geen volwassenen om voor hen te zorgen." - interview W.
Grafiek 12: impact van het eenouderschap voor type D Groep D voor het eenouderschap
EOG met vrouw aan het hoofd – type D
Sociale
+
Zorgarbeid
0
arbeid Productieve
Zelfarbeid
Productieve
Zorg-
arbeid
arbeid
arbeid Sociale
Zelf-
arbeid
arbeid
-
31
5.6. Resultatenanalyse: probleemgebieden in de huidige ervaring Uit de analyse van de gesprekken is gebleken dat EOVO bestaande uit moeder en kind(eren) problemen ondervinden die wij in zes categorieën ingedeeld hebben. Die categorieën zijn: 1. 2. 3. 4. 5. 6.
Huisvesting Opvang van en zorg voor de kinderen Sociaal en familiaal kapitaal Welzijn Gezinsrollen Verhouding tot werk en opleiding
De problemen die in die categorieën werden geïdentificeerd, versterken elkaar onderling. De volgorde waarin wij ze hieronder vermelden, is niet typerend voor het relatieve belang dat de EOVO aan het probleem hechten. In elk van de categorieën wordt er een algemene voorstelling gegeven van de verschillende sociale praktijken en van de problemen die bij alle types voorkomen. Vervolgens worden de problemen geïdentificeerd die specifiek zijn voor bepaalde types. 5.6.1. Huisvesting a. Situatie die dezelfde is voor alle types Eenoudergezinnen van vreemde origine hebben relatief weinig toegang tot eigendom (slechts 8% van de ondervraagde gezinnen). Wij hebben geen gegevens over de factoren die de toegang tot de eigendom vergemakkelijken. De vrouwen zijn verplicht een woning te huren waar zich problemen voordoen. Het blijkt dat eenoudergezinnen in de meeste gevallen oncomfortabele, kleine woningen van slechtere kwaliteit of zelfs ongezonde woningen (zonder verwarming, gevaarlijke, vervallen, vochtige woningen, enz.) betrekken. De meerderheid van de ondervraagde eenoudergezinnen ondervinden heel wat problemen wat huisvesting betreft, ze zijn hierover ontevreden en geven te kennen dat ze willen verhuizen. Aan die behoefte kan vaak niet voldoen worden, omdat het vrijwel onmogelijk is om in Brussel een woning te vinden die betaalbaar is en aan hun behoeften voldoet. De meeste van de gezinnen die we ontmoet hebben, hebben een aanvraag ingediend voor een sociale woning, maar staan nog steeds op de wachtlijst. Dat is o.a. te verklaren door - het tekort aan sociale woningen en de lengte van de wachtlijst, - de moeilijkheid om een sociale woning te vinden die aangepast is aan de gezinssamenstelling (soms vier kinderen). Van alle gezinnen die wij ontmoet hebben, beschikt momenteel slechts 12% over een sociale woning. In afwachting van een sociale woning zijn de andere gezinnen verplicht een woning te huren op de private vastgoedmarkt. Met de weinige financiële middelen waarover ze beschikken, zijn ze verplicht zich tot eigenaars te wenden die van de situatie - het tekort aan woningen - misbruik maken en moeten ze een woning huren die niet aan de basiseisen inzake veiligheid, gezondheid en comfort voldoet. Woningen zijn niet aangepast aan de gezinssamenstelling De hoge prijs en/of de uitspattingen op de private vastgoedmarkt maken dat zij vaak een te klein appartement hebben met te weinig kamers in verhouding tot het aantal bewoners. Vaak wordt de zitkamer dan ook als slaapkamer gebruikt.
32
Woningen laten nog geen minimaal familiaal en sociaal leven toe Type D, buitenechtelijk, van Oost-Europese origine, 4 kinderen: "Met mijn financiële situatie kan ik geen appartement vinden met meer dan twee kamers. Ik heb uiteindelijk een appartement gevonden met één slaapkamer, ik gebruik de zitkamer als tweede kamer …" interview G. Impact van de huisvesting op de gezinsrelaties en gevaar voor parentificatie van de kinderen Type C1, weduwe, van mediterraanse origine, 4 kinderen: "Ik zou willen verhuizen, want het appartement is klein (80 m2); het is slecht ingericht en er zijn te weinig kamers … maar een appartement vinden voor 5 personen tegen een betaalbare prijs is onmogelijk …. Ik heb een sociale woning gevraagd, maar met 4 kinderen is dat onmogelijk, ze hebben mij voorgesteld om mijn oudste dochter te ontvoogden, want het zou gemakkelijker zijn om iets te vinden voor 3 kinderen …" - interview U. Het voorstel om het meisje te ontvoogden is niet gebaseerd op argumenten met betrekking tot het kind, maar wordt veeleer als 'oplossing' geboden voor de problemen van haar moeder. Wanneer men het kind (impliciet) de verantwoordelijkheid geeft voor de ouder, dreigen de ouder-kind rollen te worden omgedraaid (vandaar de term 'parentificatie' van het kind). Die situatie wordt als hopeloos ervaren wanneer een gezinslid aan een handicap lijdt waarvoor een aangepaste woning vereist is. Gebrek aan kwaliteit en comfort van de huisvesting Over het algemeen zijn alle woningen van slechte kwaliteit en soms zelfs ongezond: zonder verwarming, gevaarlijk, vervallen, vochtig, enz. Type D, buitenechtelijk, van Oost-Europese origine, 4 kinderen: "Het was heel moeilijk om een woning te vinden … er zijn alleen maar slechte omstandigheden: geen centrale verwarming, ik kan het terras niet gebruiken, want het is te gevaarlijk … Al 5 jaar wassen mijn kinderen zich met koud water … Ik ben gaan kijken voor een sociale woning, maar ik had niet genoeg punten om een sociale woning te kunnen krijgen … Ik moet nog jaren wachten …" - interview G. Impact op het inkomen, het gezinsbudget en kans op schulden Type C2, gescheiden, van mediterraanse origine, 1 kind: "Het is geen goed appartement … Ik heb geen verwarming. In de winter, als het buiten -10 °C is, is het bij mij -5 °C … We zetten ons allemaal samen onder de dekens … Ik heb heel wat werken moeten doen … Boven op de kosten voor het appartement, heb ik mij in de schulden gestoken om het appartement te verbeteren ... Als de eigenaar de werken zelf had moeten uitvoeren, had het mij nog meer gekost …" interview K. Impact van de ligging van de huisvesting op het welzijn De geografische ligging van de woning in Brussel is een belangrijke bijkomende factor. Daar zijn verschillende redenen voor. Vrouwen die het slachtoffer zijn van huiselijk geweld, hebben er nood aan om weg te gaan bij hun ex-man en hun schoonfamilie. Het is duidelijk dat een woning vinden in een andere wijk noodzakelijk is voor het welzijn van die vrouwen. De meeste van de gescheiden vrouwen die werden geïnterviewd, zijn na de scheiding niet verhuisd, aangezien hun ex-man de zorg voor de kinderen en bijgevolg de woning aan hen had overgedragen. Maar sommigen van hen voelden daarna toch de behoefte om naar een andere wijk in Brussel te verhuizen. Omdat zij, tijdelijk en soms permanent, dichter bij hun familie en hun gemeenschap moeten zijn om in een eerste fase hulp te krijgen en de situatie psychisch en materieel aan te kunnen. ( Cf. categorieën 'opvang van en zorg voor de kinderen', 'sociaal en familiaal kapitaal' en 'werk'.) Type C2, gescheiden, van mediterraanse origine, 1 kind: "Zodra er een appartement vrij was, ben ik naar het gebouw van mijn ouders verhuisd. Ik ben in het gebouw gaan wonen waar mijn 33
ouders wonen voor de hulp … vooral toen ik werkte, hij was nog klein en als hij ziek was, nam ik hem in mijn armen, ik haastte mij en zette hem snel af bij mijn ouders en ging dan naar het werk … Toen het appartement vrijkwam, kon ik mijn zoon laten slapen en kon mijn moeder gaan kijken of alles met hem in orde was." - interview K. Sommige eenoudergezinnen, ongeacht hun huwelijksstatuut, willen wegtrekken van hun gemeenschap om niet te worden veroordeeld met betrekking tot hun eenoudersituatie. Sommige alleenstaande vrouwen zijn van andere regio's in België naar Brussel gekomen om meer faciliteiten te hebben (openbaar vervoer) en hun kansen met betrekking tot de andere categorieën ('sociaal kapitaal', 'werk', 'kinderopvang') te vergroten. Als ze in Brussel wonen, kunnen ze zich gemakkelijker verplaatsen, hebben ze beter toegang tot opleidingen en meer contact met andere leden van hun gemeenschap. Vaak wordt die verhuizing naar Brussel aangemoedigd door het OCMW van andere steden. Type A2, gescheiden, van subsaharaanse origine, 2 kinderen: " … Ik moet zeggen dat ik goed overeenkwam met het OCMW van Ramillies … Het is trouwens het OCMW dat mij aangeraden heeft om de opleiding te volgen en terug te keren naar Brussel, want daar [in Brussel] kan ik mij gemakkelijker verplaatsen met het openbaar vervoer voor mijn boodschappen, om naar de les te gaan … en ook om meer mensen te ontmoeten, want hier [in Ramilles] ben je geïsoleerd …" interview O. Type A3, buitenechtelijk, van subsaharaanse origine, 4 kinderen: " … Ik heb de aanvraag voor een sociale woning ingediend. Na vier maanden had ik er een, in Namen, in de gemeente Assesse. Dat was ver, dertig km buiten Namen, en aangezien ik alleen ben met de kinderen, heb ik de maatschappelijk werker gevraagd of hij mij geen andere woning kon geven. Ik verveelde mij daar verschrikkelijk, ik was alleen … Hier heb ik mensen van mijn gemeenschap leren kennen …" - interview P. b. Problemen die specifiek zijn voor bepaalde types Types B2, C2 en C3: huwelijksmigratie of reeds lange tijd in België, gescheiden of moeder met (een) buitenechtelijk(e) kind(eren) Bij deze types is de ligging van de woning belangrijk voor het evenwicht tussen de verschillende vormen van arbeid. De gemeenschap vindt de status van gescheiden vrouw of moeder met (een) buitenechtelijk(e) kind(eren) moreel en sociaal onaanvaardbaar. De druk op een alleenstaande moeder kan ondraaglijk zijn als ze dicht bij haar gemeenschap van oorsprong woont. Om zich te beschermen, weigeren ze liever een sociale woning in de buurt van hun gemeenschap, ook al is die woning beter en goedkoper dan hun huidige woning. In hun ervaring is 'sociale arbeid' belangrijker dan de zorgen om hun budget ('productieve arbeid'). Bij de toekenning van een woning houden de diensten voor sociale huisvesting immers geen rekening met de ervaring van 'eenoudergezinnen van vreemde origine' bij de keuze en de ligging van de aangeboden woning. 5.6.2.
Opvang van en zorg voor de kinderen en schoolbegeleiding
a. Situatie die dezelfde is voor alle types Kinderopvang: een absolute noodzaak De meeste vrouwen hebben tijd nodig om een opleiding te volgen, om zich te ontspannen, om zich sociaal in te schakelen, om sociale centra, verenigingen, opvangplaatsen of opleidingscentra te 34
bezoeken. Zij willen weer toegang hebben tot de communicatie, het leven in de stad, het beroepsleven en hun specifieke kwalificaties; ze willen hun sociaal leven (weer) opbouwen. Volgens de EOVO die we ontmoet hebben, moeten daarvoor oplossingen worden gevonden zodat ze regelmatig van huis weg kunnen om stages te volgen, om werk met afwijkende werkuren te kunnen aanvaarden, maar ook om aan het maatschappelijk en verenigingsleven te kunnen deelnemen. Als er geen opvangvoorziening is voor de kinderen, hebben die vrouwen geen kans meer om alles te doen wat noodzakelijk is voor hun welzijn en hun socioprofessionele inschakeling. Type B2, gescheiden, van mediterraanse origine, 1 kind: "In 2007/2008, heb ik bij Formosa Frans gevolgd, tot in 2009. Daarna heb ik dankzij Formosa een kappersopleiding gevolgd, maar ik heb die opleiding niet kunnen afmaken, want in het laatste (derde) jaar is er alleen 's avonds van vijf tot negen uur les. Met mijn kindje was dat voor mij onmogelijk ... De eerste twee jaar gaat dat omdat er alleen 's morgens les is en overdag is er opvang voor de kinderen, maar 's avonds niet... " - interview Q. Type B2, buitenechtelijk, van mediterraanse origine, 2 kinderen: "Ik heb 3 jaar als ziekenverzorgster in België gewerkt, van 2008 tot 2010. Maar ik kan niet meer werken. Ik deed de nachten, maar met de kinderen gaat dat niet meer ... Als ziekenverzorgster begin je om 7 uur, je moet dan om 5.30 uur opstaan. Hoe moet ik dat doen met de kinderen? Ofwel laat je je kinderen thuis, ik heb ze zelfs een tijdje op internaat gedaan, maar dat gaat niet, dat kost veel … Maar als je werkt, heb je geld, maar dat gaat niet, de opvoeding van de kinderen ... Een goede opvoeding, anderen kunnen een moeder niet vervangen ... " - interview C. Type A3, buitenechtelijk, van subsaharaanse oorsprong, 1 kind: “Soms, dan wil ik weggaan, ik wil dingen doen, maar ik kan niet … Elke keer neem ik haar mee, ik pak haar op, ik kleed haar aan, ik zet haar in de buggy … Het is allemaal ingewikkeld … Zelfs als ik naar de supermarkt ga, neem ik haar mee, want ik heb geen andere keuze. Ik zou iemand willen hebben die mij helpt of op zijn minst toch ergens een plaats waar ik haar kan afzetten." - interview R. Het tekort aan opvangplaatsen in voorzieningen is voor EOVO een waar probleem. Bovendien kan de kostprijs van een opvang- of oppasvoorziening een hoge drempel zijn om van dat systeem gebruik te maken. Type A3, buitenechtelijk, van subsaharaanse oorsprong, 1 kind: "Aangezien ik ga werken, heb ik geen recht op sociaal tarief, maar toen ik achterstond met mijn betalingen, heeft de maatschappelijk werkster van het kinderdagverblijf mij een betalingsplan voorgesteld. Mijn dochtertje is voltijds in het kinderdagverblijf en dat kost mij 220 euro per maand … Dat is veel geld! Maar privékinderdagverblijven zijn natuurlijk nog duurder." - interview Y. Probleem van de ligging en de openingsuren van de opvang Bovendien wordt ze, zelfs wanneer ze een opvangvoorziening vindt, met een ander probleem geconfronteerd: het vervoer van de kinderen naar en van de opvangvoorzieningen of scholen. Hoe jonger de kinderen (vooral als ze jonger zijn dan 3 jaar) en hoe meer kinderen, hoe groter het probleem. Die situatie is te verklaren door het feit dat de openingsuren van het kinderdagverblijf en de scholen moeilijk te combineren zijn met die van het werk of de opleiding.
35
Plaatsgebrek in scholen en opvangvoorzieningen voor kinderen Het plaatsgebrek in scholen doet het probleem nog toenemen en noodzaakt sommige ouders ertoe om hun kinderen in verschillende scholen in te schrijven. Die scholen zijn soms aan de andere kant van de stad gelegen waardoor ze lange afstanden moeten afleggen. Als de moeder of het kind niet tijdig op school, in het kinderdagverblijf, in de les of op het werk kunnen zijn, kan dat ertoe leiden dat het kind uit het kinderdagverblijf wordt weggehaald, dat de kinderen voortijdig van school worden gehaald en dat ze zelf hun werk verliezen of de opleiding niet kunnen voortzetten. Type A2, buitenechtelijk, van subsaharaanse origine, 1 kind: "Telkens als mijn kind meer dan 38° koorts had, belde de school en moest ik hem gaan halen … Je verlaat het werk en komt terug … dat gebeurt een of twee keer, maar daarna ben je bedankt ... Ik was alleen, niemand anders kon het voor mij doen, ik ga dus door al die fasen … Ik verlies mijn werk en ik vind weer iets anders ... " - interview T. (Financieel) toegankelijke en aangepaste buitenschoolse activiteiten ontbreken. De ouders die niet aan de behoeften van hun kinderen kunnen voldoen, hebben schuldgevoelens. Hoewel dergelijke activiteiten gefinancierd kunnen worden voor kinderen van ouders in een onzekere situatie die zijn ingeschreven in het OCMW, zijn de ouders daarvan niet op de hoogte. b. Situaties die specifiek zijn voor bepaalde types Aanwezigheid of afwezigheid van de familie in België Groep B en C: Om problemen in verband met kinderopvang te verhelpen, kunnen sommige EOVO bestaande uit moeder en kind(eren) rekenen op hun moeder, schoonmoeder of zuster(s) voor de oppas van de kinderen. Maar zowel voor de grootmoeders als voor de zuster(s) is dat een zware belasting. Type C1, weduwe, van subsaharaanse origine, 3 kinderen: "Als ik solliciteer voor een baan, vraagt men hoe oud mijn kinderen zijn en wie ze gaat opvangen als ze ziek zijn, wie hen op school gaat afhalen? Ik zeg dan dat hun grootmoeder [schoonmoeder] dat kan doen, ik geef haar telefoonnummer … Ze is bijna 60 jaar, ze werkt niet de hele tijd, ze kan zich vrijmaken om de kinderen op te vangen als ze ziek zijn …" - interview A. Vrouwen uit groep A en D hebben slechts zelden die mogelijkheid, omdat velen onder hen alleen zijn in België en dus niemand hebben op wie ze kunnen rekenen. Toch is hulp vanwege de familie erg vaak de enige uitweg voor hen. Type D, gescheiden, van Oost-Europese origine, 4 kinderen: "… Als ik naar de les ga, gaat mijn zus de kinderen ophalen … zij helpt mij nu al … Als ik werk vind, gaat ze mij blijven helpen, maar ik zal haar dan een beetje moeten betalen …. " - interview G. Gebrek aan talenkennis Een probleem dat specifieker is voor gezinnen die tot groep A en D behoren, is de behoefte aan schoolbegeleiding. Dat is nog meer het geval wanneer de ouder die het kind opvangt, de taal waarin het kind schoolloopt, niet spreekt of beheerst en zijn kind dus niet kan helpen. Bijlessen thuis of huistaakbegeleiding is vrijwel onmogelijk omdat dat veel te duur is. De ouder die te maken heeft met het voortijdig schoolverlaten van zijn kind, is machteloos.
36
5.6.3. Sociaal en familiaal kapitaal a. Situatie die dezelfde is voor alle types Belang van het sociaal en familiaal kapitaal Voor mensen van vreemde origine zijn de familie en de gemeenschap vaak de enige toevlucht, de enige geruststelling in een nog onbekende wereld. Familie en schoonfamilie kunnen een belangrijke ondersteunende rol spelen, maar die steun wordt alleen geboden zolang de persoon zich in een sociaal en moreel aanvaarde situatie bevindt. De eenoudergezinnen zijn bijgevolg allemaal blootgesteld aan het risico dat ze door hun gemeenschap en/of familie worden verstoten. Bijgevolg kan het sociaal en familiaal kapitaal tegelijk als steunnetwerk en als drukkingsmiddel fungeren. Dat kan voor de vrouw een onevenwicht tussen de verschillende vormen van arbeid veroorzaken. b. Situaties die specifiek zijn voor bepaalde types Groep A: Migratie om humanitaire redenen Vrouwen die alleen naar België gekomen zijn en hier geen familiaal en sociaal netwerk hebben, ondervinden minder druk wat hun eenoudersituatie betreft. Maar tegelijkertijd hebben ze geen enkel sociaal netwerk om op te steunen. Type A3, buitenechtelijk, van mediterraanse origine, 1 kind: "Ik wil dat ze [de gemeenschap] denken dat ik getrouwd ben, dan laten ze mij met rust … Ik wil niet dat ze de waarheid kennen … vooral de Arabische gemeenschap, tegen anderen vind ik het niet erg om dat [ongehuwde moeder] te zeggen, maar voor de Arabieren is dat echt een schande …" - interview F. Het feit dat ze hier alleen aankomen, maakt ze bijzonder kwetsbaar voor seksuele uitbuiting, ook al lijken ze zich daar niet altijd van bewust. Als een man hen heeft geholpen om zich in Brussel te vestigen, kunnen ze zich uit 'loyaliteit' verplicht voelen om hem van dienst te zijn, zonder dat ze beseffen dat zo'n relatie als onaanvaardbaar en zelfs gevaarlijk wordt beschouwd in Belgische context. Groep B en C: met goed in België gevestigde familie en gemeenschap Types B1 en C1: Weduwen - Steun van de gemeenschap Hun situatie wordt sociaal en mondeling toegestaan door de gemeenschap; ze worden door hun gemeenschap gesteund. Type C1, weduwe, van subsaharaanse mediterraanse, 4 kinderen: "Toen mijn man gestorven is, heeft mijn familie mij gesteund … Ik heb veel hulp gekregen van mijn ouders. Als het nodig is, passen ze op de kinderen … Tijdens de vakantie gaat mijn zus op de kinderen passen …" interview U. Types B2 en C2: Gescheiden - Verstoting door de gemeenschap Wanneer een lid van de gemeenschap in een sociaal en moreel niet aanvaardbare positie terechtkomt, kan het zijn dat hij/zij geen hulp of steun meer krijgt en dus alleen komt te staan voor de opvoeding van de kinderen. Zo kan ook een scheiding, in het kader van een traditionele visie van de familie, bepaalde conflicten verergeren: het niet-aanvaarden van de plaats van de vrouw, gebrek aan steunnetwerk, verwerping van de scheiding, enz. Type C2, gescheiden, van mediterraanse origine, 1 kind: "… Na de scheiding zat ik slecht in mijn vel en de mensen … er is die mentaliteit … men verwijt het je als je als vrouw gescheiden 37
bent, dat is een schande en men bekijkt je anders ... De gemeenschap oefent echt druk uit, de mensen slingeren je hatelijkheden naar het hoofd: 'Je hebt niet genoeg geduld gehad', van die dingen … Door mijn scheiding ben ik echt geïsoleerd van het sociaal leven." - interview K. Type C2, gescheiden, van mediterraanse origine, 2 kinderen: "Mijn familie, vooral mijn vader, zei: 'Als je scheidt, behoor je niet meer tot de familie, scheid niet, je dochter moet een vader hebben.'" - interview L. Type B2, gescheiden, van mediterraanse origine, 1 kind: "Sinds ik gescheiden ben, zegt mijn familie de hele tijd dat ik moet hertrouwen. Er zijn veel mannen die mijn moeder zijn gaan vragen om met mij te trouwen. Maar ik wou niet. Mijn vader vroeg mij: 'Waarom hertrouw je niet? Het is niet goed dat een vrouw helemaal alleen blijft.'” - interview H. Hulp tussen de vrouwen van een familie onderling Niettegenstaande de druk van de ouders (om niet te scheiden of om te hertrouwen) kunnen alleenstaande moeders die in België geboren zijn, voor de zorg voor hun kinderen op de hulp van hun familie rekenen, en meer bepaald op hun moeder en zusters. Type C3: Moeder met (een) buitenechtelijk(e) kind(eren) - Verstoting door de gemeenschap Moeders van buitenechtelijke kinderen worden door hun gemeenschap en hun familie nog slechter bekeken dan gescheiden vrouwen. Zij lopen bijgevolg veel meer kans om te worden uitgesloten. Type C3, buitenechtelijk, van subsaharaanse origine, 2 kinderen: "… vanaf de geboorte van mijn tweede kind, heeft mijn familie mij wat op een afstand gehouden, wat opzijgezet, omdat ik verantwoordelijk was voor de situatie … Omdat ik niet getrouwd ben, oefenen ze druk uit, ze hebben alles gedaan, want buitenechtelijke kinderen, dat kan niet …" - interview B. Om opnieuw in de 'gratie' van de familie te komen, gaan die vrouwen nog meer investeren in het welzijn van hun gezin, dit ten nadele van hun eigen welzijn. Groep D: Economische migratie Door hun beroepssituatie hebben vrouwen uit groep D geen tijd en/of middelen om een sociaal netwerk in Brussel uit te bouwen en hebben ze geen rechtstreekse steun van hun familie.
5.6.4. Welzijn a. Situatie die dezelfde is voor alle types Behoeften en betekenis van welzijn volgens EOVO De gezinnen die we in het kader van hun levensverhaal ontmoet en ondervraagd hebben over de behoefte en de betekenis van het begrip 'welzijn', hebben het over het belang om: relaties aan te knopen, tijd voor zich te nemen, zich te ontspannen, mensen te ontmoeten met wie ze kunnen praten, uit hun isolement te geraken. Voor EOVO is zelfarbeid bijgevolg nauw verbonden met sociale arbeid. Type C3, buitenechtelijk, van subsaharaanse origine, 2 kinderen: "Ik zou een groep vrouwen willen ontmoeten … Praten werkt wat bevrijdend, je voelt je verbonden, je ziet dat er mensen zijn die naar ons luisteren …" - interview B.
38
Type A3, buitenechtelijk, van subsaharaanse origine, 4 kinderen: "Er zouden centra of verenigingen moeten zijn die mama's met kinderen kunnen helpen, waar moeders van gedachten kunnen wisselen … We zouden kunnen discuteren en elkaar moed inspreken …" interview P. De plaatsen waar men kan netwerken en mensen ontmoeten zijn beperkt tot het werk, de plaats waar men een opleiding volgt, de school en/of het kinderdagverblijf van de kinderen. Voor de vrouwen hebben die organisaties bijgevolg 'transversale' functies, aangezien ze hun niet alleen een specifieke dienst verlenen, maar ook een plaats bieden om hun sociaal kapitaal en hun welzijn te ontwikkelen. Type B2, gescheiden, van mediterraanse origine, 2 kinderen: "Ik heb mijn vriendinnen via mijn kinderen leren kennen. Mijn vriendin is de moeder van een vriendje van mijn zoon … ik ga eens een dag bij haar, zij komt eens een dag bij mij, zo voelen wij ons goed en zijn de kinderen ook tevreden ... " - interview C. Type C1, weduwe, van mediterraanse origine, 4 kinderen: "Ik ga naar het Vrouwenhuis hier in Molenbeek of naar het theesalon … Daar kunnen we over alles babbelen, zo kan ik mijn gedachten eens verzetten … Het is de enige plaats waar ik mensen ontmoet. In het Vrouwenhuis is er kinderopvang zodat wij onze activiteiten kunnen doen …" - interview U. Behoefte om te investeren in zelfarbeid en sociale arbeid Een scheiding wordt ervaren als een persoonlijke mislukking en veroorzaakt persoonlijk leed. Bovendien zijn de sociaaleconomische kwetsbaarheid, het sociaal isolement, de problemen in verband met huisvesting en kinderopvang een voortdurende bron van stress. Volgens de gezinnen die we ontmoet hebben, is morele steun onontbeerlijk. Een scheiding veroorzaakt niet alleen materiële, maar ook relationele kwetsbaarheid. Vaak leidt ze ook tot een emotioneel en psychisch onevenwicht. Het psychische leed dat op het moment van de scheiding of door het overlijden van de man wordt veroorzaakt, is groot. Naast dat leed leven EOVO voortdurend in situaties die hun stress verhogen en het leed nog doen toenemen. Er zijn diverse redenen voor dit leed en soms lijken ze tegenstrijdig. Enerzijds willen de vrouwen omwille van de kinderen niet depri worden of de moed opgeven. Zo komt men in situaties terecht waarin de moeders bang zijn dat ze ziek worden, omdat ze niemand hebben die zich om de kinderen kan bekommeren. Die situatie is des te problematischer wanneer de ouder de zorg heeft voor een kind dat ernstig ziek is of een handicap heeft. Slapen of uitrusten wordt gewoonweg nagenoeg onmogelijk. Anderzijds worden ze ontmoedigd door het feit dat de zorg voor de kinderen hen volledig in beslag neemt en dat belet hen de toekomst positief tegemoet te zien. Type C3, buitenechtelijk, van subsaharaanse origine, 2 kinderen: "Ik zie geen toekomst, ik ben goed om bij de kinderen thuis te blijven. Ik ga zelfs niet naar feestjes. Ik moet op de kinderen passen. Ik ga niet weg … Dat is zoals bij alle moeders met twee kinderen, zonder hulp. Van 's morgens vroeg tot 's avonds laat ben je met de kinderen bezig … Ik ben moe, doodmoe." interview B. Beperkte middelen en andere prioriteiten Door hun sociaaleconomische kwetsbaarheid besteden ze slechts een miniem deel van hun budget aan hun welzijn en gezondheid. Het feit dat men dergelijke kosten het hoofd moet bieden, kan moeilijkheden veroorzaken en wordt niet prioritair geacht wat betreft de zorg voor het kind, de huisvesting, enz.
39
Type C2, gescheiden, van mediterraanse origine, 1 kind: "Ik heb niet veel vrienden … om vrienden te hebben, heb je geld nodig … om iets te gaan eten …" - interview K. Bovendien komt zelfarbeid (welzijn, gezondheid ...) bij gebrek aan middelen en tijd bij deze gezinnen na de andere vormen van arbeid, zoals zorgarbeid (opvoeding, zorg voor de kinderen), sociale arbeid en productieve arbeid. Zij kunnen het zich niet veroorloven, zelfs al hebben ze er behoefte aan. Type C2, gescheiden, van mediterraanse origine, 2 kinderen: "Ik denk dat ik mijn vrouwelijke kant heb afgeremd. Ik heb me, als vrouw, bepaalde natuurlijke rechten, ontmoetingen ontzegd … mijn bestaan als vrouw heb ik in een doos gestopt … ik was alleen maar moeder …" interview L. Type C1, weduwe, van subsaharaanse origine, 3 kinderen: "Een keer per jaar heeft ieder kind recht op twee broeken, twee bloesjes, nu heb ik dat verminderd tot één bloes en één broek, want ik moet voetbalschoenen kopen ... en dan moet ik nog het geld betalen voor het voetbal … ik ga mij gedurende een, twee, drie maanden iets ontzeggen om het voetbal te kunnen betalen …" - interview A. Bepaalde respondenten wijzen erop dat er financiële steun bestaat en dat het OCMW bijvoorbeeld sociale, sportieve en culturele activiteiten financiert voor gezinnen die daarvoor de middelen niet hebben. Toch blijkt dat de overgrote meerderheid van de betrokken personen daarvan niet op de hoogte is. Impact van het aantal en de leeftijd van de kinderen Een eenoudergezin met een of meer oudere kinderen krijgt met andere problemen te maken dan een eenoudergezin met een of meer kleine kinderen. De leeftijd van de kinderen heeft een aanzienlijke invloed op het feit of die vrouwen tijd voor zichzelf kunnen vrijmaken. Wanneer de kinderen naar school gaan, vinden de vrouwen nl. gemakkelijker tijd voor zichzelf. Omgekeerd, met kleine kinderen, neemt die mogelijkheid af, en dat is nog meer het geval wanneer de toevlucht tot een opvangdienst moeilijk en duur is. Ook al stelt de toevlucht tot een opvangdienst (kinderdagverblijf, opvang door de ouders, vrienden, enz.) sommigen onder hen in staat wat meer tijd voor zichzelf vrij te maken, dan kan dat toch schuldgevoelens veroorzaken. Dat gevoel is nog sterker wanneer de gemeenschap druk uitoefenent met betrekking tot de traditionele rollenverdeling in het gezin. De belangrijkste rol van de vrouw in deze context is de zorg voor de kinderen en het huishouden. Naast de culturele druk wordt er ook door onze kapitalistische maatschappij druk uitgeoefend. Het feit dat een vrouw de zorg voor haar kinderen aan een instelling toevertrouwt om te kunnen werken, wordt wel sociaal aanvaard. Maar men begrijpt niet waarom een moeder die niet werkt, haar toevlucht neemt tot dergelijke dienst of laat blijken dat ze er behoefte aan heeft. b. Situaties die specifiek zijn voor bepaalde types Groep D: Economische migratie In het geval van EOVO van groep D is het de man die in het land van oorsprong achtergebleven is, die zich om de kinderen bekommert, of als de man er niet is, de familie. Voor die vrouwen is het leed groot, maar van een andere aard dan voor de andere types. Zij lijden eronder dat ze hun land verlaten hebben en sommigen dat ze hun gezin verlaten hebben. Daarbij komt nog het leed dat ze hun kinderen in hun land van oorsprong achtergelaten hebben. Die mensen voelen zich bijgevolg schuldig over het
40
feit dat ze hun kinderen om economische redenen 'in de steek gelaten hebben' en dat gevoel is ondraaglijk. Type D, buitenechtelijk, van Oost-Europese origine, 3 kinderen van wie er 2 achtergebleven zijn in het land van oorsprong: "Ik ben naar hier gekomen om financiële redenen … Ik ben naar hier gekomen, omdat ik mijn kinderen eten, kleren wou geven en omdat ik hun studies wou kunnen betalen … De scheiding was moeilijk, maar ik ween liever omdat ik hen mis dan dat ik moet wenen omdat ik ze geen eten kan geven ... Ik heb heel wat gemist, ik was er niet bij toen ze voor het eerst naar school ging, en ook niet op de schoolfeestjes … Ik vind het erg als ze me vertelt dat ze de enige was van wie de mama niet op het schoolfeest was …." - interview V. Zij hebben het gevoel dat ze hun gezinsleven opgeofferd hebben om te kunnen voldoen aan de primaire behoeften van hun kinderen, nl. een goede opvoeding, voldoende voedsel, huisvesting en meer algemeen een betere toekomst. Type D, gescheiden, van Aziatische origine, 7 kinderen van wie er 6 achtergebleven zijn: "Normaal gezien wil ik terugkeren naar de Filipijnen … Ik wil ook hier blijven voor haar [dochter die in België geboren is] … Hier maakt ze kans op een toekomst. Ik blijf hier voor haar. Op de Filipijnen wil iedereen naar het buitenland gaan. Mijn dochter heeft mij gevraagd om hier te wonen. Zij heeft een toekomst hier in België, in Europa, het is dus misschien niet fair om met haar terug te keren naar de Filipijnen. Ik moet mij dus opofferen …" - interview W. Door al dat leed twijfelen ze voortdurend aan hun keuze om de economische situatie van hun gezin dat in het land is achtergebleven, te verbeteren ten koste van hun rol als moeder. Het onbegrip van de kinderen over dat 'offer' doet het verdriet van die moeders nog toenemen. Zij hopen dat dat onbegrip afneemt naarmate de kinderen ouder worden. Type D, buitenechtelijk, van Oost-Europese origine, 3 kinderen van wie er 2 achtergebleven zijn in het land van oorsprong: "Het is hard als je kinderen tegen je zeggen: 'Geld kan ons niet schelen, je hebt ons in de steek gelaten' … Dat doet pijn, omdat ik alles opgeofferd heb voor mijn kinderen … Uiteindelijk weet ik niet meer of ik de juiste keuze gemaakt heb, ik hoop dat ze uiteindelijk gaan inzien dat ik een goede moeder was ..." - interview V. 5.6.5. Gezinsrollen a. Situatie die dezelfde is voor alle types Bij een scheiding moet de ouder die de kinderen ten laste heeft, verschillende (nieuwe) gezinsrollen combineren. b. Situaties die specifiek zijn voor bepaalde types Groep A en B: Migratie om humanitaire redenen of om te huwen Slechte beheersing van een van de landstalen in België Wat groep A betreft, hangt de slechte beheersing van het Frans af van de tijd die zij in België heeft doorgebracht en van haar land van afkomst (al dan niet Franstalig). Voor mensen die uit een nietFranstalig land afkomstig zijn en sinds kort in België wonen, vergt het aanleren van een van de landstalen tijd. Voor groep B ligt de verklaring niet alleen in de afkomst van de vrouw, maar ook in de mogelijkheid om Frans of Nederlands te leren zodra ze gehuwd is. Veel vrouwen die tot deze groep behoren, zitten immers na hun huwelijk ‘gevangen’ in hun nieuwe gezin. De slechte beheersing van ten 41
minste één van de landstalen heeft toch een invloed op de kinderen in dat gezin. Aangezien hun kinderen naar school gaan, kennen zij de taal beter dan hun moeder. In die gevallen wordt er in het dagelijkse leven vaak aan de kinderen gevraagd om als tolk op te treden. Dat stelt hen bloot aan parentificatie. Type B2, buitenechtelijk, van mediterraanse origine, 2 kinderen: "Mijn zoon helpt mij vertalen als ik boodschappen doe, als ik naar de dokter ga …" - interview M. Groep B en C: huwelijksmigratie of reeds lange tijd in België Verzwaring van de gezinstaken Terwijl er vóór de scheiding een duidelijk onderscheid bestond tussen de rollen die traditioneel voorbehouden zijn aan de vrouwen (zorg voor de kinderen en het huishouden) en aan de mannen (de kostwinner van het gezin), merkt men dat de rollen op het moment van de scheiding herverdeeld worden. Type C2, gescheiden, van mediterraanse origine, 3 kinderen: "De grootste moeilijkheid voor mij als eenoudergezin was dat ik tegelijk de rol van moeder en vader had … Ik moest voor hen zorgen, de rol van moeder spelen, hen naar school brengen … Toen hij vertrokken is, zijn er veel dingen op mijn schouders terechtgekomen die hij vroeger deed." - interview S. Type C1, weduwe, van subsaharaanse mediterraanse, 4 kinderen: "Het was mijn man die de boodschappen deed en het huishoudgeld binnenbracht door zijn werk … Ik, ik wil niet werken … Ik zorgde voor de kinderen en het huishouden … Nu moet ik alles zelf doen … Ik moet alle rollen vervullen, gezag, zorgen, financiën … Ik maak mij echt zorgen om mijn zoon ... Ga ik genoeg gezag hebben wanneer hij groter wordt? …" - interview U. Met al dat werk zijn de moeders geneigd om de zorgarbeid voor de jongste kinderen over te dragen aan hun oudste dochter, die op die manier een tweede moeder wordt. Het meisje moet dan verantwoordelijkheden op zich nemen en een rol spelen die groot is voor haar jonge leeftijd. Die rollen worden overgedragen omdat de moeder die overstelpt is door alle rollen die ze moet vervullen, niet alles op zich kan nemen. Type C1, weduwe, van mediterraanse origine, 4 kinderen: "Mijn oudste dochter helpt me veel … Ze is erg rijp … Eigenlijk helpen mijn twee oudste dochters mij in het huishouden en met de twee jongste kinderen van het gezin …" - interview U. Type C1, weduwe, van subsaharaanse origine, 3 kinderen: "… Mijn dochter, ze maakt snel haar huiswerk, het is nu eenmaal zo, daarna kan ze haar broers helpen met hun huiswerk … Ze vindt dat maar normaal, ze vindt het niet erg …" - interview A. Als de dochter de rol van de moeder moet spelen, heeft de oudste zoon de neiging om de gezagsrol die vroeger door de vader vervuld werd, over te nemen. Dat is vooral het geval voor gezinnen van Marokkaanse origine die tot groep B en C behoren. Heel wat moeders voelen zich zo voorbijgegaan en slagen er niet het evenwicht in hun relatie ouder - kinderen te herstellen. Groep D: economische migratie Voor de vrouwen uit deze groep hebben de gezinsrollen te maken met de verantwoordelijkheid voor de kinderen in het land van oorsprong en bovendien ook voor hun kinderen in België. Het feit dat ze moeten voldoen aan de behoeften van de kinderen die in het land van oorsprong achtergebleven zijn 42
en aan die van de kinderen die in België geboren zijn, bezorgt de moeders continu stress. Bovendien hebben zij, om hun kinderen een toekomst te garanderen, hun land verlaten en kunnen ze bijgevolg nooit aan de relationele behoeften van hun kinderen voldoen. De verwijten van hun kinderen in dat verband vallen die vrouwen erg zwaar. (Cf. categorie 'Welzijn')
5.6.6. Verhouding tot werk a. Situatie die dezelfde is voor alle types Onderbroken loopbaan De meeste vrouwen van vreemde origine waren vóór hun huwelijk actief op de arbeidsmarkt (in hun land van oorsprong of in België). Zodra ze gehuwd zijn, moesten zij hun beroepsactiviteit onderbreken, aangezien hun man in hun levensonderhoud voorziet. Zodra die moeders alleen zijn, proberen ze weer werk te vinden, want naast kinderbijslag en alimentatie is werk vaak de enige bron van inkomsten. Verzoening tussen productieve arbeid en zorgarbeid Het aantal en de leeftijd van de kinderen hebben een impact op de toegang van de gezinnen tot opleiding en werk. Rekening houdend met het feit dat het voor eenoudergezinnen nog moeilijker is om gezins- en beroepsleven te combineren, blijft het voor deze vrouwen moeilijk om te participeren aan de arbeidsmarkt. Bovendien ervaren moeders met verscheidene kinderen de zorg voor de kinderen an sich als een voltijdse baan. Type C1, weduwe, van mediterraanse origine, 4 kinderen: "Ik heb nooit gewerkt en ik wil het niet. Ik ga een opleiding voor kinderverzorgster volgen zodat de RVA me met rust laat en ik mijn werkloosheidsuitkering niet verlies … Voor vier kinderen zorgen is al een voltijdse baan…" interview U. Over het algemeen heeft de leeftijd van de kinderen in het gezin ook een invloed op de toegang tot een beroepsopleiding en werk. Hoe jonger het kind, hoe minder de moeders aan de arbeidsmarkt participeren, omdat het moeilijk is om de openingsuren van het kinderdagverblijf en hun werk of opleiding te combineren, om toegang te hebben tot kinderopvang, enz. Die problemen zijn nog erger wanneer een van de kinderen ernstig ziek is of een handicap heeft. Gedeeltelijke oplossing van de tijdelijke opvang en het kinderdagverblijf Om dat probleem te verhelpen en de ouders de gelegenheid te bieden om zich professioneel in te schakelen, richtte Actiris 'Maisons d'enfants' (Kinderdagverblijven) op waar de kinderen van werkzoekenden terechtkunnen wanneer ze bijv. gaan solliciteren (tijdelijke opvang) of wanneer ze beginnen te werken (tijdelijk kinderdagverblijf voor maximaal drie maanden). Een netwerk van kinderdagverblijven die een partnership zijn aangegaan, stelt ook opvangplaatsen ter beschikking van ouders die een opleiding volgen. Maar die oplossing is maar tijdelijk (voor de duur van de opleiding) en verschuift het probleem enkel naar later. Na de opleiding kan de ouder die niet onmiddellijk werk vindt, zijn/haar kind immers niet in het kinderdagverblijf laten. Hij/zij zit dus weer geblokkeerd, want als hij/zij ondertussen werk vindt, kan hij/zij zich door het tekort aan opvangplaatsen in de kinderdagverblijven niet onmiddellijk vrij maken.
43
Beperkte toegang tot het kinderdagverblijf en gebrek aan sociaal en familaal kapitaal Als die vrouwen werk hebben, wordt het een probleem om dat werk te behouden. Een van de grootste moeilijkheden daarbij is het probleem van de opvang van zieke kinderen en het probleem van de openingsuren van de opvangvoorzieningen. Vaak kunnen gezinnen van vreemde origine namelijk vaak geen beroep doen op de hulp van hun ouders of familie. Onzeker werk Bijgevolg zijn ze vaak verplicht om verlof te nemen of hun werk vroeger te verlaten om hun kinderen in de kinderbewaarplaats of het kinderdagverblijf op te halen. Eén keer wordt dat door de vingers gezien, maar wanneer de situatie zich opnieuw voordoet, wordt de moeder vaak ontslagen omdat ze niet in staat wordt geacht haar gezinsleven met haar beroepsleven te combineren. Dat is nog vaker het geval als haar opleidingsniveau laag is en wanneer het om onzeker werk gaat. Daardoor komt zij in een situatie terecht waarin ze heen en weer geslingerd wordt tussen werkloosheid en werk. Dat leidt vaak tot de beslissing om niet meer te gaan werken, of op zijn minst tot wanneer de kinderen zelfstandig zijn. Bovendien verzoorzaken die beslissing en de problemen die daaruit voortvloeien, een gevoel van mislukking bij de ouders. Impact van het behaalde diploma op de rol van het werk De plaats die wordt toegekend aan het werk en aan de opleiding verschilt doorgaans van het onderwijsniveau en het beroepsverleden van de betrokkene. Voor vrouwen die laaggeschoold zijn en vroeger weinig of niet gewerkt hebben, is werken vooral een middel om te voorzien in de behoeften van hun gezin (productieve arbeid) waardoor ze menen dat ze in hun werk 'gevangen' zitten. Doorgaans gaat het om het weinig gewaardeerde, onzekere en moeilijke activiteiten of banen, zoals schoonmaken. Anderzijds, als zij alle kosten die werk met zich meebrengt (verplaatsingskosten, voedsel, enz.) optellen en rekening houden met het feit dat ze hun sociale voordelen (sociaal tarief voor energie, gratis vervoer, prijs van de geneesmiddelen, enz.) verliezen, is het (financiële) verschil tussen een baan aanvaarden en werkloos blijven of steun van het OCMW genieten, klein. Werk is dan niet langer synoniem voor inkomsten en verbetering van de (materiële) levensomstandigheden. Het verlangen van die vrouwen om zich op de arbeidsmarkt te handhaven of om werk te vinden wordt bijgevolg vooral verklaard door het feit dat het werk voor die vrouwen een plaats is waar ze andere mensen ontmoeten, een morele steun. (Cf. pijler 'Welzijn') Type A3, buitenechtelijk, van mediterraanse origine, 1 kind: "Werk vinden zou mij moreel helpen. Als je werkt, heb je collega's, je babbelt, de dag gaat voorbij … Het is niet zoals je hier (thuis) blijft en je afvraagt wat je doet. Ik pieker vaker, het is niet zoals wanneer je werkt, dan vergeet je je problemen." - interview F. Mensen met een hoge opleiding (universiteit, hogeschool) zien bovendien in het werk een plaats om zich te ontplooien, van zelfrespect, waardering. Aangezien ze een hoger loon hebben, rijst voor die vrouwen minder het probleem van vastzitten in het werk. Type A3, buitenechtelijk, van subsaharaanse oorsprong, 1 kind: "Je moet werken om te leven. Maar ik doe mijn werk toch graag, ik werk graag met mensen, dat geeft mij plezier. Ik bloei er echt van open." - interview Y.
44
Valkuilen bij de aanwerving Een alleenstaande moeder die wil gaan werken, heeft met tal van moeilijkheden af te rekenen. Al bij het sollicitatiegesprek kan haar status van alleenstaande moeder een obstakel vormen, aangezien de werkgever meteen vraagt of ze haar gezinsleven kan combineren met haar beroepsleven. Als die moeders geen familie hebben op wie zij kunnen rekenen om hun kinderen af te halen of op te passen wanneer ze ziek zijn, hebben ze weinig of zelfs geen kans om een baan te vinden. Voor sommigen eindigt het sollicitatiegesprek inderdaad daar en zien zij hun kansen op die baan verdwijnen. Type A2, gescheiden, van subsaharaanse origine, 2 kinderen: "Ik mocht mij op twee plaatsen aanbieden. Op een van de plaatsen werd er een vraag gesteld die mij niet aanstond "Hoe gaat u dat doen met uw kinderen?", een echte valstrik." - interview O. b. Situaties die specifiek zijn voor bepaalde types Groep B en C: impact van de culturele waarden op de relatie tussen productieve arbeid en zorgarbeid Voor een groot deel van die gezinnen is productieve arbeid niet de rol van een vrouw wanneer ze moeder is geworden. Voor de vrouwen is moeder zijn een onderdeel van hun identiteit en hun plaats in het gezin. In de ervaring van sommige vrouwen kan geen enkele andere vrouw de taken van een moeder overnemen. Type B2, gescheiden, van mediterraanse origine, 2 kinderen: "… Ik heb mijn kinderen zelfs een tijdje op internaat gedaan, maar dat gaat niet, dat kost veel ….… Als je werkt, heb je geld, maar dat gaat niet voor de opvoeding van de kinderen … Anderen kunnen een moeder niet vervangen. " - interview C.
45
6. Conclusies van het luik interviews 6.1. Statuut van deze conclusies Op basis van de interviews proberen we de leefwereld van de eenoudergezinnen van vreemde origine samenvattend te omschrijven. Uit de gegevens halen we die elementen naar voren die een empirische basis kunnen bieden voor het formuleren van aangepaste polit ieke aanbevelingen. De steekproef was te klein om veralgemenende descriptieve uitspraken te doen over ‘de’ (diverse types of groepen van) eenoudergezinnen van vreemde origine. Op grond van theoretische sampling hebben we echter wel een diversiteit aan belevingswerelden aan het licht kunnen brengen, die toelaat een kader te ontwikkelen voor het ontwikkelen van pertinente politieke (prescriptieve) aanbevelingen. Het is met die ethisch-politieke legitimatie van het onderzoek voor ogen dat we het materiaal uit de interviews in algemene conclusies vertalen. Het richtsnoer bij het formuleren van de conclusies was telkens de vraag: wat moeten beleidsverantwoordelijken over AOVO weten om een beleid te kunnen ontwikkelen dat rekening houdt met hun leefsituatie en culturele praktijken? Wat beleidsmakers voor ogen moeten hebben, is uiteraard breder dan de noden van 25 personen; het kader dat als conclusie geformuleerd wordt, moet dan ook voor de doelgroep in het algemeen relevant zijn. Vanuit het materiaal op microniveau moeten er maatregelen op macroniveau gedistilleerd kunnen worden. Flora neemt als onderzoekorganisatie de rol van tussenschakel (mesoniveau) op door op grond van het materiaal uit de interviews een voorzet te doen voor algemene conclusies en aanbevelingen. Die voorzet kan dus nooit het statuut hebben van een concreet en inhoudelijk uitgewerkt politiek programma. De conclusies zijn vooral bedoeld als een (in de fenomenologie gebaseerd) kader dat ‘beleidsmakers’ een houvast kan bieden bij het uitwerken van concrete inhoudelijke maatregelen. De wijze waarop politici dit onderzoeksmateriaal aanwenden om politieke beslissingen te ontwikkelen, moet dan ook op zich het voorwerp uitmaken van een (participatief) democratisch proces. 6.2. De sleutel tot het begrijpen van de problematiek van AOVO Bij de analyse van de het materiaal uit het luik ‘interviews’ was het er ons vooral om te doen inzicht te geven in het evenwicht tussen de rollen (vormen van arbeid) waartoe diverse groepen (al dan niet) toegang hebben, evenwicht dat – zoals kansarme vrouwen ons doorheen jaren van actieonderzoek hebben duidelijk gemaakt – bepalend is voor hun levenskwaliteit. Voor alle types van AOVO geldt dat het evenwicht tussen levensdomeinen ernstig zoek is, ook al kan dat zich bij diverse types op andere wijze manifesteren. Als we proberen te benoemen wat de gemeenschappelijke noemer is voor al die problematische leefsituaties, dan komen we tot de conclusie dat de leefsituatie van AOVO wordt gekenmerkt door een kloof tussen enerzijds hun ‘referentiekader’ en anderzijds hun ‘feitelijke situatie’. Met het referentiekader bedoelen we het geheel van gewoonten, waarden en normen, geïnstitutionaliseerde of cultureel bepaalde praktijken en vanzelfsprekendheden waarop mensen (kunnen) terugvallen, zowel om aan hun leefsituatie en zin en betekenis te geven als om praktische handelingskaders of -aanwijzingen aan te ontlenen. Dat referentiekader wordt bij AOVO enerzijds ontleend aan de eigen etnisch-culturele groep, aan de ervaringen die men (als kind) in het land van herkomst opdeed rond ‘hoe een familie functioneert,’ of aan (in de eigen gemeenschap heersende) opvattingen en waardepatronen betreffende de rolverdeling in het gezin. Bij vrouwen die een kind in 46
het thuisland achterlieten kunnen het hun eigen kinderen zijn die hen vanuit dat ‘vanzelfsprekende’ referentiekader be- of veroordelen. Bij vrouwen uit reeds lang in België gevestigde gemeenschappen is het vaak de (schoon-)familie of de etnisch-culturele groep hier die hen dat als gedragsnorm voorhoudt. Dat normatieve beeld is uiteraard ook door henzelf geïnterioriseerd. Anderzijds bestaat het referentiekader uit de regels en praktijken die in de Belgische samenleving als ‘normaal’ worden beschouwd, en die via administratieve, wetteli jke of socio-economische regels geïnstitutionaliseerd zijn of die (vooral) impliciet meespelen in de manier waarop diensten, hulpverleners, werkgevers en beleidsmakers over maatschappelijke praktijken nadenken (d.i. het Belgische of Brusselse etnischculturele referentiekader). Het is binnen dit kader dat AOVO zich moeten kunnen oriënteren om zich in diverse maatschappelijke domeinen (zoals huisvesting, opleiding en werk, kinderopvang…) te handhaven. De feitelijke situatie waarin de AOVO leven, wijkt zodanig van deze beide referentiekaders af, dat het hen bijna niet mogelijk is een positieve invulling aan hun situatie te geven of er een pertinent gedragspatroon aan te ontlenen. Hun situatie beantwoordt niet (langer) aan de opvattingen en praktijken van hun etnische groep, maar tegelijk zorgen hun leefomstandigheden en migratiegeschiedenis ervoor dat ze ook ten opzichte van het Belgisch referentiekader in de marge blijven. Bij geen van beide referentiekaders vinden ze steun; vaak durven ze uit schaamte of vre es niet uitkomen voor hun situatie als eenoudergezin, maar evenmin beschikken ze over de mogelijkheden om in Belgische instellingen of diensten aangepaste hulp te vinden. Ze hebben tenslotte ook geen ‘alternatief’ kader voorhanden dat wel met hun huidige leefsituatie als eenoudergezin overeenstemt en dat zou kunnen helpen om aan de situatie het hoofd te bieden. Ze staan er ‘alleen voor’ in alle mogelijke betekenissen van het woord. Voor alle types van vrouwelijke AOVO geldt dat het eenouderschap hen in een situatie brengt waarin ze andere vormen van arbeid moeten opnemen dan ze gewoon zijn , en waarvoor ze noch in de eigen socio-culturele context noch in de Belgische institutionele en socio-economische context een referentiekader vinden. Ze missen elke (gedeelde) ervaring of kennis om op terug te vallen, en kunnen nog moeilijk aan het beeld van een ‘goede moeder’ beantwoorden. Ze dragen dus helemaal alleen de last om (voor henzelf en hun kinderen) het hoofd te bieden aan de nieuwe situatie, zonder de steun van een referentiekader. Ze ontberen een repertorium van (collectieve) praktijken en ervaringskennis (praktische steun) om die rollen in te vullen, waardoor het een zware opdracht wordt. Bovendien krijgen ze – juist doordat hun leefsituatie van het referentiekader afwijkt - ook nergens erkenning en waardering (morele steun) voor het feit dat ze die rollen toch maar opnemen. In termen van het 5-TWIN-model kunnen we stellen dat (in het algemeen) het overwicht na de separatie vooral ligt op productieve arbeid (opleiding volgen en werk vinden, voor de materiële noden van het gezin instaan, voor het inkomen zorgen …) en de zorgarbeid (huisvesting vinden, de schoolcarrière van de kinderen opvolgen, hen aan sportactiviteiten laten deelnemen, op tijd bij de crèche en de school zijn…). Dit moeten ze doen zonder steun uit een sociaal netwerk (prak tische zowel als morele steun), waardoor ze weinig sociaal kapitaal ontwikkelen, er het persoonlijk welzijn zwaar te lijden heeft. De discrepanties tussen de referentiekaders en de feitelijke leefsituatie verschillen naargelang het type AOVO. Om een voorbeeld te geven: alle acht de types hebben echter zwaar te lijden door het gemis aan sociaal kapitaal, maar de groepen B en C (met een sinds lang in België gevestigde etnisch- culturele
47
groep) hebben op het vlak van sociale arbeid andere problemen dan de gro epen A en D (van wie de familie en het sociale netwerk in het thuisland verblijft). Om die reden hebben we telkens de onevenwichten per type in kaart gebracht. Tevens hebben we per maatschappelijke as eerst de algemene problematiek van de vrouwelijke AOVO beschreven, om vervolgens de specifieke noden per type toe te lichten. Het analyseschema biedt een hermeneutisch kader (en een vergelijkingsbasis) om eventueel ook de leefsituatie van andere sociologische subgroepen (die in onze steekproef ondervertegenwoordigd waren) in kaart te brengen. Een vraag die met onvoldoende zekerheid beantwoord kan worden, is in welke mate een dergelijke kloof ook de sleutel kan bieden om de leefwereld van mannelijke AOVO te begrijpen. Mannen die in het kader van humanitaire of economische migratie naar België kwamen en hier alleen instaan voor de zorg van hun kinderen die bij hen wonen, hebben we (binnen het onderzoekspartnerschap) niet gevonden. Meer algemeen zou het kunnen dat een (eventuele) typologie bij mannelijke AOVO op andere parameters berust en niet overeenstemt met die welke we bij de vrouwen vonden. De mannen die we wel interviewden maken deel uit van eerder gemigreerde gemeenschappen en hebben hun ex-partner dus ook in België. Uit het materiaal blijkt dat ook voor hen het eenouderschap een situatie is waarvoor hun referentiekader geen houvast biedt; er zijn echter aanwijzingen dat die kloof zich bij hen op andere manieren manifesteert dan bij de vrouwen. We hebben onvoldoende materiaal om die hypothese hier verder u it te werken, maar geven slechts enkele voorbeelden. - Vanuit de vanzelfsprekende visie op rolverdeling in het gezin laten de mannen het huis aan hun ex-partner over, waardoor het hen feitelijk onmogelijk wordt nog geregeld contact met hun kinderen te hebbe n, en hun aandeel in de zorg (paradoxaal genoeg) dus nog kleiner is dan voor de separatie. - Anderzijds blijken ze in dat referentiekader wel morele steun kunnen vinden om aan de situatie het hoofd te bieden; ze kunnen bvb de zorgarbeid aan de ex-partner of aan vrouwen van hun familie (hun moeder of zus) overlaten zonder daarvoor veroordeeld te worden. - In zoverre het (gearrangeerde) huwelijk aansluit bij een traditionele visie op familie, betekent het uiteenvallen van het gezin ook een kloof met dat vanzelfsprekende referentiekader; dat hier een persoonlijk lijden mee gepaard gaat, lijkt niet te miskennen . - Anderzijds is het onduidelijk of juist die traditionele visie op de rolverdeling (waarbij de vrouw ‘opgesloten’ wordt in de zorgarbeid) niet bijdraagt to t het uiteenvallen van de relatie. De gemeenschap blijkt de ‘schuld’ voor de scheiding echter alleen bij de vrouwen te leggen. - In de traditionele visie op familiale rollen staat de vader vooral voor ‘autoriteit’ terwijl de moeder meer de ‘zorgende’ taken op zich neemt. Als alleenstaande ouder moet de vader beide aspecten van de opvoedingsrelatie kunnen opnemen, maar mist hiervoor de praktische ervaring en of het morele referentiekader; de (te) autoritaire verhouding met het kind die zo kan ontstaan, strookt niet met wat in België als aanvaardbaar of verantwoord gezien wordt. Terwijl de vrouwen een sterke wens uiten om over hun eenouderschap met lotgenoten te kunnen praten (en hun zelfarbeid dus zeer nauw samenhangt met sociale arbeid), hebben we er geen zich t op in hoeverre dat ook bij mannen het geval is. Vanuit een traditionele visie op rollen van mannen en vrouwen is het niet uitgesloten dat voor mannen het praten over persoonlijke problemen geen opluchting biedt, maar eerder beschouwd wordt als ‘not done’ . Dat zou betekenen dat het lijden van de mannen nog meer onzichtbaar is dan dat van de vrouwen. Uit de interviews en de contacten met de experts kwam een beeld naar voren van de positie van de man; dat beeld leek ook bevestigd te 48
worden door de twee interviews met mannen. We hebben echter geen argumenten om te stellen dat het partnerschap en de onderzoeksmethodologie aangepast waren aan de noden en mogelijkheden van mannelijke AOVO. Indien we in deze conclusies toch uitspraken doen over de mannen, dan is dat enerzijds omdat ze in het verhaal van de vrouwen uiteraard sterk aanwezig zijn en dus niet ‘verzwegen’ kunnen worden, en anderzijds omdat we evenmin grond hebben om het verhaal van de twee mannelijke respondenten ongeldig te verklaren. Wel is duidelijk dat de conclusies over de mannen slechts als hypothesen voor verder onderzoek gezien mogen worden. 6.3. Analyse van de kloof vanuit systeemperspectief In tabel 5 geven we een overzicht van de diverse manieren waarop de kloof tussen de referentiekaders en de leefsituatie in de interviews aanwijsbaar is. Deze tabel is vooral bedoeld om aan te tonen dat de discrepantie zich systematisch voordoet, en bijna op alle levensdomeinen en maatschappelijke assen (arbeid, opleiding, kinderopvang en opvoeding, familiale rollen…) teruggevonden wordt. In de tabel geven we de twee referentiekaders en de feitelijke situatie van de AOVO naast elkaar weer. Het is belangrijk op te merken dat er vanuit een systeembenadering geen causale verbanden kunnen worden gelegd (en er dus geen schuld aan een of andere dienst, instantie of socio-culturele groep wordt toegewezen). Het referentiekader kan niet gezien worden als de oorzaak van de feitelijke problemen van de AOVO; het eenouderschap en de migratieproblematiek vormen evengoed een uitdaging aan (of probleem voor) de referentiekaders en de instituties die erop zijn gebaseerd. De referentiekaders worden in de tabel gepresenteerd vanuit de beleving van de AOVO; deze beschrijving mag dus niet gelezen worden als de diagnose van aanwijsbare ‘tekorten’ die in die kaders zouden bestaan. Heel wat diensten functioneren (vanuit een efficiëntiestreven) op een wijze die vooral aansluit bij de leefwereld van wat als een ‘normaal’ gezin wordt beschouwd, terwijl de leefwereld van de AOVO daar op allerlei manieren van afwijkt. Het gevolg is dan ook dat de meest hulpbehoevende gezinnen meer kans hebben om die dienstverlening te mislopen (Mattheüseffect), waardoor de discrepantie nog groter wordt. Vanuit systeemstandpunt is het echter onmogelijk om in die vicieuze cirkel een causaal beginpunt (de kip en het ei) aan te wijzen. In de tabel geven we een overzicht van de belangrijkste discrepanties die we in de interviews hebben gevonden; de functie hiervan is de algemene conclusie (het bestaan van e en kloof tussen referentiekaders en feitelijke leefsituatie) te concretiseren en op grond daarvan pistes voor diverse politieke oplossingen in kaart te brengen (luik 3). De lijst van voorbeelden is allerminst exhaustief (want gebaseerd op een zeer beperkte steekproef) noch definitief (een aantal ervaringen kan wellicht ook vanuit andere discrepanties geanalyseerd worden). 6.4. Hypothese voor de casestudy De discrepantie tussen referentiekader en feitelijke situatie komt naar voren als de sleutel tot het begrijpen van de precaire situatie en het leed van de AOVO. Wat deze gezinnen dus vooral missen, zijn ‘gedeelde (collectieve) referentiekaders’ die overeenstemmen met hun situatie, en dit zowel op praktisch vlak als qua betekenisgeving. Gezien het collectieve karakter van het referentiekader biedt een individuele hulp- of dienstverlening (‘op maat’) geen voldoende antwoord om de kloof die eigen is aan het eenouderschap te overbruggen. De drempel om in een individueel contact tegenover een vreemde over persoonlijke problemen te spreken, terwijl in hun beleving juist de familie of de eigen gemeenschap als collectieve referentiegroep soelaas moet bieden, is bijzonder groot. Het bestaande
49
beleid (o.m. op vlak van activering, sociale huisvesting en hulpverlening) is echter overwegend op individuele klantrelaties gebaseerd, zonder rekening te houden met die collectieve referentiekaders. Het is dan ook gemakkelijk te begrijpen dat maatregelen die eenzijdig de individuele toegang tot diensten verbeteren, niet zullen volstaan om een pertinent antwoord op de problemen van AOVO te formuleren. Dit soort maatregelen ‘op maat’ zijn zonder enige twijfel noodzakelijk, maar vormen op zichzelf geen voldoende antwoord. Het vinden van duurzame oplossingen voor de problematiek van de AOVO zal dus afhangen van een veelheid en diversiteit aan strategieën die elkaar transversaal versterken (een ‘ecologie’ van maatregelen). Het belang daarvan kan worden verduidelijkt op grond van inzichten uit systeemtheoretisch standpunt. Onderzoek naar parameters die de duurzaamheid van systemen in kaart brengen toont aan dat twee parameters van belang zijn: enerzijds efficiëntie en anderzijds veerkracht6. Figuur 2 : Duurzaamheidscurve
Efficiëntie is op zijn beurt afhankelijk van stroomlijning; door op gestandaardiseerde wijze te werken, kan men meer resultaat halen, wordt er minder energie verspild en kan men ook vooruitgang in kaart brengen (meten). Stroomlijning hangt ook samen met hiërarchie: enerzijds kan een hiërarchische instantie de standaard het meest efficiënt opleggen; anderzijds ontstaat een rangschikking tussen mensen naargelang ze meer of minder aan de standaard beantwoorden. Efficiëntie gaat dan ook onvermijdelijk gepaard met concurrentie en machtsongelijkheid, waardoor ‘andere’ individuen (die van het normatieve beeld afwijken) ook in machteloosheid of kansarmoede terecht kunnen komen. Om (sociale) crisissen te kunnen overwinnen (en de duurzaamheid te verhogen) is veerkracht nodig. Er moeten strategieën gevonden worden die ‘anders’ zijn, die het sociale functioneren op andere wijze vormgeven en die toelaten dat mensen die niet aan de norm beantwoorden, zich toch in de samenleving handhaven. De meest duurzame systemen zijn die waarin een evenwicht wordt gevonden tussen (een optimale) efficiëntie en (een optimale) veerkracht. Systemen die te sterk scoren op één van de parameters (ten koste van de andere) scoren laag op de as ‘duurzaamheid’. Vanuit de systeemtheoretische duiding van de leefwereld en culturele praktijken van vrouwelijke AOVO kunnen we stellen dat deze vrouwen getuigen van een bijzonder grote veerkracht. Ze bieden 6
Ontleend aa n Ulanowicz, Goerner, Lieta er et Gomez. (2009) Qua ntifying susta ina bility: Resilience, efficiency a nd the return of informa tion theory. Ecological Complexity 6 nr. 1, 27 -36.. Voor een meer s ys tematische toelichting van de duurza amheids curve : zie Flora jaarversla g (http://www.florainfo.be /IMG/pdf/JAARVERSLAG_2010.pdf | http://www.florainfo.be/IMG/pdf/RAPPORT_ANNUEL_2010.pdf).
50
het hoofd aan situaties die niet overeenstemme n met (of ‘divers’ zijn ten aanzien van) wat hun ervaring, hun gemeenschap of de Belgische sociaal-culturele en institutionele context hen als ‘standaard’ voorhoudt. Tegelijk staan ze daarin zo geïsoleerd en kunnen ze zo weinig terugvallen op collectieve strategieën, dat hun inspanningen tot weinig resultaat leiden (weinig efficiënt zijn). Niet alleen lijdt hun persoonlijke welzijn hieronder, maar bovendien balanceren ze met hun gezin aan de marge van wat leefbaar en maatschappelijk aanvaardbaar is. Het materiaal bevat aanwijzingen dat de kloof niet alleen persoonlijk lijden bij de alleenstaande moeders veroorzaakt, maar intergenerationeel is. Noodgedwongen (en vanuit het eigen referentiekader begrijpelijk) vallen de moeders terug op de eigen familie om aan hun problemen het hoofd te bieden. Zolang hun situatie – binnen het referentiekader – als moreel aanvaardbaar wordt beschouwd (bvb weduwschap) kunnen ze daar terecht. Als de familie afwezig is of zijn steun terugtrekt, kunnen de kinderen worden opgezadeld met rollen die niet passen bij hun leeftijd of ontwikkelingsfase. Om zorgtaken van hun moeder over te nemen of voor de moeder te zorgen, nemen ze verantwoordelijkheden op waarvoor ze te jong zijn en waardoor hun eigen kansen op een evenwichtige ontwikkeling verminderen. Op grond van deze conclusie lijkt de aanbeveling vooral te moeten zijn dat er in de dienstverlening aan AOVO op diverse domeinen (opleiding, werk, kinderopvang, huisvesting…) niet alleen nood is aan een betere afstemming op noden van (individuele) AOVO -klanten, maar dat er tegelijk ruimte moet worden gecreëerd voor het ontwikkelen van aangepaste ‘referentiekaders’, gedeelde ervaringen, morele en praktische steun. Vanuit deze conclusie wordt de volgende o nderzoekshypothese voor de casestudy gedistilleerd: een dienst die naast dienstverlening (binnen het Belgische referentiekader) ook ruimte maakt voor afwijkende noden (veerkracht) en zo nieuwe collectieve oplossingen creëert (efficiëntie) draagt bij tot duurzame oplossingen voor de problematiek van AOVO.
51
Tabel 5 : overzicht van de problematiek op microniveau Afkortingen : V = vrouw/vrouwelijke AOVO ; M = man/mannelijke AOVO Referentiekaders thuisland of gemeenschap:
Feitelijke leefsituatie
Belgische referentiekaders:
socio-cultureel bepaalde ervaringen & competenties, waarden en normen, tradities …
AOVO staat er alleen voor: zonder praktische ondersteuning & zonder morele steun of positieve zingeving
Institutionele mechanismen ( socio-economisch, juridisch, politiek …) & cultureel bepaalde gedrags- en verwachtingspatronen
Kennis en diploma ’s niet aangepast aan Belgische samenleving & arbeidsmarkt; -
Taalkennis beperkt tot eigen taal; door huwelijk (B, C) of werk (D) geen ruimte om opleiding te volgen ; Niet vertrouwd met functioneren van Belgische samenleving, opgesloten in huishoudarbeid, geen sociaal kapitaal buiten eigen familie/gemeenscha p
De gemeenschap/familie fungeert als collectief en ‘vertrouwd ’ aanspreekpunt bij problemen
Heeft nood aan taalkennis & opleiding: voor productieve arbeid (job vinden , weg in instituties vinden …) voor zorgarbeid (opvolgen school …) voor sociale arbeid (isolement doorbreken , kunnen communiceren met diensten, …) voor zelfarbeid (talent ontplooien, voldoening, arts …) Heeft onvoldoende middelen om kostprijs van opleiding te dragen of kinderopvang tijdens cursus te betalen
-
Gemeenschap hanteert traditionele normen bij aanreiken (of opdringen) van oplossingen druk om te (her)trouwen weigeren van morele en/of praktische steun verstoting, fysiek en/of psychisch geweld
V is fysiek afgesneden van gemeenscha p/familie/sociaal netwerk in het thuisland (A & D) V verliest steun van familie en gemeenschap hier V verkiest haar eenouderschap verborgen te houden voor de gemeenschap hier V verkiest familie en gemeenschap te verlaten om sociale druk, veroordeling en/of verstoting te vermijden
Minimumverwachtingen qua leefbaarheid van een woning in België bvb temperatuur, beschikbaarheid van warm water, netheid, veiligheid, … is geen loute r cultureel gegeven, maar algemeen menselijk
Staat voor de quasi onmogelijke taak (in een concurrentiële marktcontext) in een woning te voorzien die aan de minimumeisen voldoet;
Opvattingen over en/of eigen ervaringen met de rol van V en
V staat alleen in voor opvoeding (oudste) dochters (en zonen) worden geparentificeerd
-
-
Diploma wordt hier niet erkend (zelfs van hoogopgeleiden) Kinderopvang tijdens taalcursus of vormingen is probleem o beschikbaarheid plaatsen o kostprijs opvang o locatie opvang (verplaatsing brengen/halen ) o ure n opvang (strookt niet met uren opleiding) Kostprijs vormingen
Dienstverlening is individueel en door ‘vreemden ’ -
-
Vindt geen woning die aan de vereisten voldoet
-
OCMW: individuele klantrelatie (maar V weet niet altijd wat ze er kan vragen ) arts/psycholoog/hulpverlening: taalprobleem, psychologische & culturele drempels, angst of onwennigheid tegenover mannelijke hulpverlener…
‘markt’ in huisvesting biedt geen betaalbare woningen die aan die minimumeisen beantwoorden kosten voor verbeteringen worden op huurder afgewenteld / door huurder opgenomen (schuldenrisico)
Opvoedingsondersteuning in België niet bekend of niet toegankelijk wegens kostprijs
52
M in de opvoeding: -
zoon mist autoriteitsfiguur en/of neemt positie in van ‘autoriteit’ in het gezin (ook over moeder?)
V staat in voor zorgende taken M is de autoriteit in het gezin
-
Internaat is duu r …
-
Referentiekader crèche : zorg delegeren tijdens werkuren Tekort aan opvangplaatsen [& Mattheuseffect: sociaal economisch sterkeren meer toegang tot kinderopvang] Werkuren corresponderen niet met uren crèche; Werklozen niet geacht crèche te gebruiken
M is afwezig, heeft geen plek om kinderen te laten logeren en/of geen ervaring met opvoeding: contacten met kinderen zijn enkel punctueel en/of telefonisch M laat zorg aan zijn moeder/zus over en/of oefent eenzijdig (te) autoritaire rol uit
Tradi tionele op va tti nge n ove r rol van de vrou w:
Moet zorg voor kinderen aan anderen (kunnen) delegere n
-
-
in functie van opleiding en werk, om sociale contacten te kunnen uitbouwen om ruimte voor zichzelf te vinden
-
Fysieke afstand tegenover kinderen (in thuisland) bemoeilijkt zorg en leidt tot persoonlijk lijden Conflict tussen belangen van kinderen in thuisland en kinderen in België; Tegenstrijdige invullingen van ‘zorg’ leidt tot permanente twijfel over gemaakte keuzes en tot verwijten van kinderen; Geld opsturen – financiële invulling van zorgarbeid vormt enige morele legitimatie van keuze.
-
Alleenstaand ouderschap (voor zelfarbeid) te verkiezen boven gedwongen huwelijk of onderdrukkende relatie; Er alleen voor staan te verkiezen boven druk vanwege de gemeenschap; Duurdere woning te verkiezen boven goedkopere in de buurt van ex-schoonfamilie of gemeenschap
Kerngezin geldt als referentiekader;
V dient uitsluitend en voltijds met zorg bezig te zijn V is enige die goede opvoeding garandeert V ontleent sociale status en zelfbeeld aan zorgarbeid
Economische / politieke realiteit van bemoeilijkt zorg voor kinderen daa r -
het
thuisland
Zorg voor kindere n (geld voor voe ding, s tudies, …) is motief voor migratie; Financiële invulling van zorg (geld naar gezin sturen) maken fysieke/emotionele nabijheid onmogelijk
-
Gearra ngee rd hu welijk en /of onderdrukkende relatie (V opgesloten in huishoudarbeid; eventueel familiaal geweld)
-
-
-
leidt tot echtscheiding op initiatie f van V; Pe rceptie: e chtscheiding is schuld van V; echtscheiding en buitenechtelijk ouderschap wordt (vooral) in geval van V als moreel verwerpelijk gezien.
-
-
-
[problematiek van de huishoudarbeid & huispersoneel, vraag naar arbeidsmigranten, precaire statuten, …] Alle vormen van sociale arbeid en zelfarbeid kosten geld, en zijn dus in concurrentie met (financiële invulling van) de zorgarbeid .
weinig collectivisering van zorg en opvoeding alleenstaande V wordt gewantrouwd door werkgever/ eigenaar dienst sociale huisvesting houdt bij toewijzing woning geen rekening met ‘andere ’ familiale context van AOVO
53
Rolpatroon:
Staa t alleen in voor huisvestin g gezin
-
-
Voor de scheiding staat M in voor kosten huisvesting; Bij echtscheiding: M laat kinderen - en het huis - aan V over
-
kan zich geen kwaliteitsvolle woning (in een veilige buurt) veroorloven kan zich geen voldoende grote woning (in een veilige buurt) veroorloven heeft nood aan woning in omgeving van eigen familie
Ervarin g, organisatie en zingeving van het persoonlijk leven:
Feitelijk op te nemen rollen: productief en zorg
-
-
geen (recente) ervaring met productief werk carrière onderbroken omwille van gezin/kinderen leefgewoontes niet afgestemd op combinatie van productieve en zorgarbeid
Beeld van ‘goede moeder’: (kosten van) zorgarbeid en sociale arbeid van kinderen gaat voor op (uitgaven voor) sociale en zelfarbeid van V
Collectieve zorg voor de familie en haar leden (in plaats van onderlinge concurrentie) M zorgt voor inkomen (op de arbeidsmarkt) en huisvesting (op de woningmarkt); V heeft vooral ervaring in zorgende relaties
-
moet zowel voor inkomen als opvoeding (alleen) instaan moet job /opleiding combineren met ophalen/brengen van kinderen op diverse plaatsen & op be paalde uren herhaalde mislukkingen op vlak van opleiding en werk leidt tot opgeven van de ambitie tot werken
Heeft onvoldoende middelen voor sociale arbeid van kinderen woning telt onvoldoende slaapkamers dus leefkamer wordt slaapkamer kostprijs van clu b, uitrusting, uitstappe n … voor kinderen is hoog
Woningen zijn overwegend op private (concurrentiegerichte ) markt te vinden eigenaarschap moeilijk toegankelijk voor AOVO huurmarkt: vooral slechte huizen aan hoge prijs wantrouwen en racisme bij eigenaars huurwoningen Sociale huisvesting moeilijk toegankelijk voor AOVO tekort aan aanbod, lange wachtlijsten ; puntensysteem houdt geen rekening met eenouderschap ; Enkel precaire / fysiek zware jobs te krijgen Werkgever voorziet dat V productieve en zorgarbeid niet kan combineren en werft haar niet aan Werkgever kan geen begrip o pbrengen voor zorgnoden (ziek kind, tijd voor verplaatsingen …) Herhaalde afwezigheid/te laat komen leidt tot ontslag
-
Alle vormen van zelf- en sociale arbeid kosten geld (gaan eten, naar de kapper, uitstappen, …) Info over tegemoetkomingen (bvb voor sociale activiteiten , schooltoelage, …) wordt niet automatisch verspreid Schuldgevoelens om uitgaven voor sociale en zelfarbeid van V
Eigen sociale en zelfarbeid wordt verwaarloosd
-
Moeten zich handhaven in concurrerentiële context met andere (sociaal-economisch sterkere) gezinnen voor woning, jobs, opvangplaatsen, school, …
Schaarste aan en concurrentie om jobs , opvangplaatsen, huisvesting, …
Vinden overwegend precaire jobs, met laag inkomen en met weinig meerwaarde op vlak van zelfarbeid en/of sociale arbeid
Financiële tegemoetkomingen voor kwetsbare gezinnen leiden tot werkloosheidsvallen Inkomsten uit job niet veel hoger of lager dan uitkeringen
54
GEVALSTUDIE 1. Doelstelling van de gevalstudie Met dit onderdeel van de studie willen wij een van de invalshoeken uitdiepen die vanuit maatschappelijk oogpunt interessant zijn voor de omschrijving van eenouderschap: de kinderopvang. De gevalstudie bestaat in een beperkte terreinstudie op een fysieke locatie waar voor eenoudergezinnen van vreemde origine de relatie tussen kinderopvang en werk wordt aangepakt. Concreet focussen wij op een voorziening voor kinderopvang, de vzw 'Olina', een erkende partner van Actiris. Olina is een Maison communale d'Accueil de l'Enfance (MCAE), een gemeentelijke instelling van kinderopvang, erkend door het ONE (Office de la Naissance et de l'Enfance). Deze instelling vangt voornamelijk kinderen op van ouders die een traject voor socioprofessionele inschakeling volgen.
2. Hypothesen Aan de hand van de interviews die in het kader van het eerste luik van het onderzoek werden afgenomen, konden wij een aantal moeilijkheden vaststellen die voortvloeien uit de spanning tussen diverse levensgebieden van eenoudergezinnen met een vrouw aan het hoofd. In dat verband kunnen worden vermeld: - De discrepantie tussen de openingsuren van de voorzieningen voor kinderopvang en de werkuren; - Het isolement, en zelfs de maatschappelijke en familiale uitsluiting van eenoudergezinnen; - Het grote belang dat wordt gehecht aan dezorg voor de kinderen ten koste van het welzijn (zelfarbeid) en de sociale arbeid, waardoor de kansen op werk (productieve arbeid) afnemen. - Het schuldgevoel dat gepaard gaat met het delegeren van de zorgarbeid aan een betaalde dienst (kinderdagverblijf); dit is gekoppeld aan de traditionele verdeling van de gezinsrollen waarin moeders vooral de taak hebben om zich over de kinderen en het huishouden te ontfermen; - Het gebrek aan middelen om hun kinderen alle kansen(zorgarbeid) te bieden (schoolbegeleiding, deelname aan buitenschoolse activiteiten, enz.); - Parentificatie van de kinderen, waarbij het oudste meisje de zorg voor de jongere kinderen van de moeder overneemt ,en de oudste zoon de gezagsrol van de afwezige vader op zich neemt. Die problemen moeten worden gezien als een onevenwicht tussen de verschillende vormen van arbeid bij eenoudergezinnen van vreemde origine (met een vrouw aan het hoofd). De hypothese waarvan wij uitgaan, en die in dit luik van de studie wordt getoetst, is dat het kinderdagverblijf een belangrijke rol kan spelen in het behoud of het herstel van het evenwicht dat door de alleenstaande moeders van vreemde origine wordt ervaren (microniveau), en dat dat mogelijk gemaakt wordt door bepaalde voorwaarden op het niveau van de voorziening (mesoniveau) en in de administratieve en politieke context (macroniveau). Om de rol van het kinderdagverblijf op microniveau te onderzoeken, gebruiken wij het ‘5-TWIN’ model als analysekader. Dat stelt ons in staat om, naast de dimensie 'zorgarbeid' en 'productieve arbeid', ook rekening te houden met de 'sociale arbeid' (bvb de rol van de etnische gemeenschap) en met de 'zelfarbeid' (welzijn en persoonlijke ontwikkeling).
55
Doorgaans heeft een kinderdagverblijf een welbepaalde functie voor ‘normale’ gezinnen, voor wie het vinden van een evenwicht te vinden tussen de verschillende vormen van arbeid weinig problemen stelt. De crèche heeft in die context als belangrijkste taak voor de kinderen te zorgen terwijl de ouders gaan werken (productieve arbeid). Voor de andere vormen van arbeid beschikken deze ’referentiegezinnen’ over het algemeen over voldoende hulpbronnen om hun maatschappelijk, psychisch en cultureel kapitaal te ontwikkelen. Bovendien kunnen zij de zorg voor de kinderen opentrekken naar de verschillende vormen van arbeid; denk daarbij aan toegang tot sportclubs of muziekopleidingen (zelfarbeid), sportieve of culturele uitstapjes (zelf- en sociale arbeid), ontmoetingen of activiteiten met andere kinderen (sociale arbeid). Zoals uit het luik 'Interviews' blijkt, stemt de ervaring van de EOVO niet overeen met dat referentiemodel. Zij slagen er niet in om al die rollen te vervullen. Bovendien kan het feit dat ze hun zorgarbeid aan een kinderdagverblijf toevertrouwen, tot bijkomende problemen leiden, zodat dat deze vrouwen in een vicieuze cirkel vastraken. Die bijkomende problemen kunnen in verschillende vormen van arbeid tot uiting komen. -
-
-
-
Productieve arbeid: bijvoorbeeld de kostprijs van het kinderdagverblijf; het feit dat de openingsuren van de kinderopvangdienst en het werkuren niet overeenstemmen, waardoor de moeder er niet in slaagt zich duurzaam in te schakelen op de arbeidsmarkt en (opnieuw) werkloos wordt; … Zelfarbeid: bijvoorbeeld de stress om de kinderen op tijd naar het kinderdagverblijf te brengen en ze op te halen; het schuldgevoel dat gepaard gaat met het feit dat je je rol van moeder delegeert aan een betalende voorziening … Sociale arbeid: bijvoorbeeld door de tijd die ze besteden om de kinderen naar het kinderdagverblijf te brengen en ze op te halen, hebben ze geen tijd meer voor sociale activiteiten; het feit dat de etnische groep of de maatschappij een negatief beeld heeft van ouders die van het kinderdagverblijf gebruikmaken ook als ze niet werken … Zorgarbeid: de vrees dat de zorg voor het kind die niet door de eigen moeder wordt verleend, van mindere kwaliteit is (gebrek aan vertrouwen in het kinderdagverblijf/de voorziening …).
Rekening houdend met de ervaring van de EOVO, is onze eerste hypothese meer bepaald dat de klassieke kijk op de rollen van het kinderdagverblijf een andere dimensie kan aannemen, en dat de crèche de ouders (op microniveau) meer diensten verleent dan louter kinderoppas tijdens de uren van de productieve arbeid. Om deze hypothese te bevestigen of te ontkrachten, en deze mogelijke andere kijk op de rol van het kinderdagverblijf te bestuderen, onderzoeken wij de MCAE Olina als gevalstudie. In het bijzonder onderzoeken we de ervaring van eenoudergezinnen die er hun kinderen hebben ondergebracht. De tweede hypothese is dat deze (mogelijke) innovatieve rol van het kinderdagverblijf voor de EOVO slechts kan worden vervuld in organisatorische omstandigheden (op mesoniveau) die zijn afgestemd op de ervaring van eenoudergezinnen. De methode van de gevalstudie stelt ons in staat om deze hypothese te toetsen bij de directie en de werknemers van het kinderdagverblijf Olina. Een mogelijke gevolgtrekking uit deze hypothese is dat de politiek een cruciale rol te spelen heeft bij he tcreëren van de voorwaarden die noodzakelijk zijn om de werking van kinderdagverblijven op de noden van de EOVO af te stemmen. Dat laatste punt zal in het derde luik van het onderzoekworden uitgewerkt (algemene conclusies en aanbevelingen).
56
3. Methodologie 3.1.
Keuze van de casus
De studie heeft betrekking op een kinderopvangdienst die een specifieke expertise heeft omtrent zorgarbeid (kinderopvang) en productieve arbeid (ouders in socioprofessionele inschakeling). Die concrete casus wordt onderzocht om zicht te krijgen op de organisatorische en politieke maatregelen die het mogelijk maken om eenoudergezinnen te ondersteunen, niet alleen door het overnemen van hun zorgarbeid op een manier die de ouders in staat stelt een job (productieve arbeid) te behouden, maar ook door hen te ondersteunen bij hun zelfarbeid en hun sociale arbeid. Er zal aandacht worden besteed aan de aangewende middelen en de voorwaarden die deze structuur toelaten steun te bieden, alsook aan de contextuele factoren die ze bevorderen of belemmeren. Op basis van het levensverhaal van de eenoudergezinnen, en in het bijzonder met het oog op hun ervaring met betrekking tot de relatie tussen kinderopvang en werk, leek de MCAE Olina ons het best geschikt. Olina vangt met voorrang de kinderen op van ouders die een traject voor socioprofessionele inschakeling volgen of ouders die (opnieuw) werk gevonden hebben. Het is bijgevolg nauw betrokken bij de relatie opvang-werk. Bovendien worden de kinderen geselecteerd op basis van de culturele diversiteit van de kinderen en de ouders. De eerste opdracht van Olina beperkt zich niet tot het opvangen van kinderen. Olina streeft er ook naar om de ouders te helpen in het kader van hun socioprofessionele inschakeling en hun ontwikkeling. Daarvoor heeft het een methode uitgewerkt die de ouders in staat stelt zich in te schakelen op de arbeidsmarkt. Om die doelstelling te verwezenlijken werkte Olina activiteiten uit die niet alleen beantwoorden aan de behoeften van de kinderen, maar ook aan die van de ouders. 3.2.
Gegevensverzameling
In deze gevalstudie werd het probleem enerzijds aangepakt vanuit het standpunt van het eenoudergezin dat van de kinderopvang gebruikmaakt en anderzijds vanuit het standpunt van de kinderopvangdienst. De informatie werd verzameld: 1. aan de hand van interviews met twee eenoudergezinnen van vreemde origine (zie bijlage 2: interviews N en Y); 2. aan de hand van gesprekken met de andere ouders, de observatie en de deelname aan verschillende activiteiten die door Olina werden georganiseerd ; 3. aan de hand van gesprekken met het personeel van Olina (directrice, maatschappelijk werkers en kinderverzorgsters) ; 4. aan de hand van ontmoetingen met andere personen die bij de kinderopvang in Brussel betrokken zijn (zie bijlage 1 voor de lijst van deze deskundigen). 3.3.
Verloop van het onderzoek
In een eerste fase hadden wij een ontmoeting met de directrice en de maatschappelijk werkster van het kinderdagverblijf. Met deze eerste ontmoeting wilden wij het kinderdagverblijf Olina beter leren kennen en vaststellen hoe deze voorziening voor kinderopvang eenoudergezinnen kan ondersteunen. In een tweede fase hadden wij een ontmoeting met twee eenoudergezinnen van wie de kinderen bij Olina ingeschreven zijn. Wij hebben een methodologie toegepast die verwant is met het eerste deel
57
(zie punt 2 van het luik 'Interviews'), maar met de focus op de rol van het kinderdagverblijf én op de rolverdeling binnen het gezin. Wij hebben de wisselwerkingen tussen hun gezinssituatie, het kinderdagverblijf en het werk (of het zoeken naar werk) bestudeerd. Zoals in de interviews van het eerste luik, was het voor de ouders (psychisch) niet gemakkelijk om een levensprofiel op te bouwen en nam dat meer dan 2 uur in beslag. Tijdens deze fase hebben wij ook mensen (deskundigen) ontmoet die bij de kinderopvang in Brussel betrokken zijn. Dat was meer bepaald op de studienamiddag over ‘eenoudergezinnen en kinderopvang’ die werd georganiseerd door het Plateforme Technique de Monoparentalité (Brussels Technisch Platform voor eenouderschap). (Dat platfom werd opgericht binnen het Territoriaal Pact voor de Werkgelegenheid te Brussel.) In een derde fase namen wij deel aan verschillende activiteiten die het kinderdagverblijf had georganiseerd. Op die manier konden we zien in hoever de ouders bij de activiteiten betrokken waren en konden we de beperkingen en de meerwaarde van dergelijke acties vaststellen. In de vierde en laatste fase worden de beschouwingen, de hypothesen en de concrete aanbevelingen voor het te voeren beleid ter discussie voorgelegd: - aan het personeel van Olina (directrice, maatschappelijk werkster en kinderverzorgsters) en aan de ouders die werden geïnterviewd (onder voorbehoud); - aan een groep derden (Brussels Technisch Platform voor eenouderschap); - aan verschillende experten.
4. Gegevensanalyse Wij hebben kunnen vaststellen dat Olina inderdaad een andere rol speelt in het leven van EOVO dan het geval is volgens de traditionele (standaard)definitie van een kinderdagverblijf. Er wordt in het bijzonder niet alleen op de zorgarbeid tijdens de uren van productieve arbeid van de ouders gefocust, maar ook op de andere vormen van arbeid. 4.1.
Zorgarbeid
Per definitie verleent het kinderdagverblijf an sich de zorgarbeid voor de kinderen, die de ouders om diverse redenen overdragen aan een voorziening die zij bekwaam achten. Het kinderdagverblijf maakt het de ouders bijgevolg mogelijk om hun loopbaan beter te combineren met hun privéleven. In onze kapitalistische maatschappij is kinderopvang effectief een van de grootste obstakels voor een traject van socioprofessionele inschakeling. Dat is vooral zo voor iemand die alleen voor de kinderen zorgt. Olina helpt bij de zorg voor de kinderen, maar op een zodanige manier dat het ook de activiteiten op zich neemt waarvoor de (referentie)gezinnen gewoonlijk zelf instaan. Olina ziet ook toe op de ontwikkeling van de kinderen voor wie het zorgt, o.a. door de organisatie van pedagogische en culturele activiteiten in het kinderdagverblijf (snoezelen, het voorlezen van kindersprookjes, muzikale activiteiten …), maar ook door deel te nemen aan externe activiteiten zoals zwemlessen, een bezoek aan de zoo. Met al die activiteiten wil men het kind de kans bieden om zijn zelfvertrouwen en zelfstandigheid te ontwikkelen en zijn nieuwsgierigheid te behouden en te bevorderen. De organisatie
58
van deze activiteiten is des te belangrijker voor eenoudergezinnen, omdat zij zelf vaak dergelijke activiteiten met hun kinderen niet kunnen organiseren, door gebrek aan tijd of middelen, of door gebrek aan goede huisvesting. Type A2, gescheiden, van subsaharaanse oorsprong, 3 kinderen: "Buiten de activiteiten van het kinderdagverblijf kunnen mijn dochters geen activiteiten doen, het is onmogelijk ... ik heb er de tijd en het geld niet voor." - interview N. Wanneer de ouders merken dat hun kind zich goed voelt in het kinderdagverblijf, zijn ze gerustgesteld over hun keuze om een opleiding te volgen of te gaan werken. Door aan te tonen dat het kinderdagverblijf, naast het gezin, een plaats kan zijn waar het kind zich kan ontwikkelen, wil Olina het schuldgevoel wegnemen bij de vrouwen die een beroep doen op kinderopvang. Het wil bijgevolg aantonen dat een kind zich perfect kan ontwikkelen in een kinderdagverblijf. Bovendien zorgt Olina voor de gezinnen door o.a. een aangepaste en individuele opvang te bieden, door te luisteren en open te staan voor verschillen. De aanwezigheid van een maatschappelijk werkster die aandacht heeft voor de ouders, is volgens die laatsten een ware hulp die hen geruststelt in hun rol als ouder. Zo wordt het kinderdagverblijf een plaats voor de ouders, een plek waar zij over hun moeilijkheden kunnen praten, waar ze advies krijgen … Type A3, buitenechtelijk, van subsaharaanse oorsprong, 1 kind: "Olina heeft mij geholpen door te luisteren en advies te geven. De maatschappelijk werkster heeft mij verzekerd dat het gedrag van mijn dochtertje normaal is aangezien haar papa er niet is." - interview Y. De ONE houdt regelmatig raadpleging In het kinderdagverblijf Olina. Het is niet alleen de bedoeling om de kinderen te onderzoeken, maar ook om een ruimte te creëren die gemakkelijk toegankelijk is voor de ouders en waar ze zich gehoord voelen en advies krijgen. 4.2.
Productieve arbeid
Aangezien privé- en beroepsleven moeilijk te verenigen zijn, wordt de deelname van alleenstaande ouders (eenoudergezinnen) aan de arbeidsmarkt door een aantal moeilijkheden beperkt. Zij moeten meer bepaald de eisen van de arbeidswereld (overeenstemming van de uurroosters, toegang tot kinderopvang, enz.) afstemmen op hun specifieke situatie. Zo worden de ouders wanneer ze werk gevonden hebben, met een reeks obstakels geconfronteerd die nadelig zijn voor hun handhaving op de arbeidsmarkt. Bovendien is een alleenstaande ouder op zichzelf aangewezen voor het vervoer naar het kinderdagverblijf of de school en dat valt hen erg zwaar wanneer de opvangplaatsen ver van elkaar verwijderd zijn. Het gevaar voor achterstand in de opleiding of op het werk neemt toe en het risico dat men zijn werk verliest, is bijgevolg steeds aanwezig. Olina is zich bewust van dat bijkomend gevaar dat op deze alleenstaande ouders weegt en heeft zijn openingsuren aangepast. Zo kunnen de ouders hun kinderen later, maar binnen redelijke grenzen, afzetten (d.w.z. in evenwicht met de andere behoeften van de EOVO). Mevr. Thomson, maatschappelijk werkster bij de MCAE Olina: "Met eenoudergezinnen zijn we toch wel soepeler in onze openingsuren, omdat ze vaak de andere kinderen naar verschillende scholen moeten brengen en dan te laat in het kinderdagverblijf aankomen." Maar toch is die flexibiliteit niet de oplossing voor alle problemen, en zeker niet voor mensen die een job hebben met afwijkende uren (nachtarbeid, ploegenstelsel, onderbroken uurrooster, enz.).
59
Type A3, buitenechtelijk, van subsaharaanse oorsprong, 1 kind: "Olina gaat te laat open voor mij. Ik begin te werken tussen 7 en 7.30 uur. Ik heb dan een tante van een vriendin, een Afrikaanse, ingeschakeld. Zij zet mijn dochtertje elke dag in het kinderdagverblijf af. Ze gaan er met de metro naartoe." - interview Y. Olina staat heel erg open voor dat probleem en heeft geprobeerd om oplossingen aan te reiken. Ten eerste wou men het kinderdagverblijf later sluiten. Ten tweede heeft men een systeem voor het afhalen van de kinderen willen opstellen. Maar het kinderdagverblijf kreeg te maken met een aantal feiten (op meso- en macroniveau) waardoor die oplossingen uiteindelijk niet doorgevoerd konden worden. Enerzijds had het de financiële middelen niet om een extra kinderverzorgster in dienst te nemen en zo de ouders die laat moeten werken de mogelijkheid te bieden om hun kinderen na 18 uur af te halen. Anderzijds konden de kinderverzorgsters die bereid waren om de afhaling te garanderen, niet verzekerd worden in het kader van de verzekering van het kinderdagverblijf. Bij een ongeval onderweg zou de werkneemster persoonlijk aansprakelijk gesteld worden.
Bovendien houdt Olina rekening met de onzekere financiële situatie van EOVO. Alleenstaande ouders hebben het moeilijk om de activiteiten in het kader van het kinderdagverblijf (net zoals in het kader van de school) te betalen. Soms is dat zelfs onmogelijk. Vaak hebben ze immers een onzekere en slecht betaalde baan die hen amper in staat stelt aan hun basisbehoeften te voldoen.
Olina vraagt geen enkele financiële bijdrage van de ouders om ieder kind de kans te geven deel te nemen aan de activiteiten van het kinderdagverblijf, en dat ongeacht de financiële situatie van de ouders. Voor eenoudergezinnen met een lager inkomen is dat echt ideaal. De diverse activiteiten die het kinderdagverblijf organiseert, hebben bijgevolg geen invloed op het budget van de ouders. Om die activiteiten te financieren, besteedt de directrice een groot deel van haar tijd aan het zoeken van subsidies. Mevr. Kamara, directrice van de MCAE Olina: " … vroeger was het de ouder zelf die die activiteiten organiseerde: gaan zwemmen, naar het theater gaan … En nu is het zo dat we in een multiculturele maatschappij zitten met veel verarming, zelfs in de wat meer gegoede sociale klassen." 4.3.
Sociale arbeid
Bij gebrek aan tijd en geld zijn eenoudergezinnen vaak alleenstaanden met weinig sociale contacten en sociale relaties. Voor die mensen is Olina een ontmoetingsplaats waar ze met elkaar kunnen praten, van gedachten kunnen wisselen en nieuwe mensen kunnen leren kennen. Om ruimten te creëren die dergelijke uitwisselingen bevorderen, organiseerde Olina een aantal ontmoetingsactiviteiten: ontbijten, feestjes en uitstapjes met de kinderen, samen met de ouders. Elke eerste donderdag van de maand is er een ontbijt, tussen 7 en 10 uur, met glijdende uren om zoveel mogelijk ouders de kans te bieden eraan deel te nemen. Die ontbijten sporen de ouders aan tot onmoetingen en bevorderen de oprichting van netwerken voor onderlinge hulp.
60
Mevr. Kamara, directrice van de MCAE Olina: "De ontwikkeling ... dat is begonnen met de ontbijten. Wij hebben vastgesteld dat de ouders dat leuk vonden en wat ze vooral super vonden was dat ze een gesprek konden voeren. Dat was het moment van de ouders. De ouders discussieerden met elkaar." Mevr. Thomson, maatschappelijk werkster bij de MCAE Olina: "Het is al gebeurd dat een mama op een van die ontbijten een oplossing vindt en dat iemand haar kind komt afhalen om 18.30 uur, omdat zij pas om 19.30 uur stopt met werken." Die ontbijten hebben ook een multicultureel karakter. Ze zijn gebaseerd op het principe van culinaire ontdekkingen. Elke maand wordt een bepaald land in de kijker gezet. Dat geeft de ouders de gelegenheid om hun cultuur te doen opwaarderen. Olina is zich ervan bewust dat niet alle ouders de mogelijkheid hebben om 's morgens te komen en organiseert dus ook andere activiteiten, overdag of 's avonds (feestjes, uitstapjes samen met de ouders, enz.). De ouders zijn enthousiast over die activiteiten en nemen zeer actief deel aan die verschillende evenementen. Precies door die verschillende projecten heeft het werk van Olina, als sociale arbeid, al zijn nut. Olina heeft zich ontwikkeld als een plek voor socialisatie en uitwisseling, waar de ouders relaties kunnen aanknopen en zo hun sociaal kapitaal kunnen ontwikkelen. Zij hebben ook het gevoel dat ze bij een groep behoren en aan een gemeenschappelijk project deelnemen: aan het welzijn van hun kinderen via Olina.
4.4. Zelfarbeid De arbeid voor zichzelf - d.w.z. welzijn, zelfrespect, een goede gezondheid, de ontwikkeling en de benutting van je talenten – is een vereiste om werk te vinden en te behouden. De psychische staat en de gezondheid van de persoon hebben een invloed op zijn competenties en zijn vermogen om zich op de arbeidsmarkt te handhaven. De opleiding of de productieve arbeid an sich kan een middel zijn om bij te dragen aan de zelfarbeid - door valorisatie van zijn talenten, verbetering van het zelfrespect, enz. Maar de vrouwen van EOVO hebben niet altijd toegang tot banen waarin zij zich persoonlijk kunnen ontplooien en die door de maatschappij worden gewaardeerd. Bovendien moet die persoon ook tijd vinden voor zichzelf, om zich naast zijn beroepsactiviteit te ontplooien en te ontspannen. Maar door gebrek aan tijd en middelen hebben eenoudergezinnen niet altijd de mogelijkheid om in deze vorm van arbeid te investeren. Zij staan immers alleen in voor de zorg van de kinderen en hebben niet de middelen noch de tijd om hun gezinstaken te delegeren. Olina is zich ervan bewust dat een goed opgeleide ouder zijn/haar kinderen een betere opvoeding en betere toekomstperspectieven kan bieden. Bovendien wordt het statuut van 'ouder aan de haard' in onze kapitalistische maatschappij geringschat. Enkel productieve (bezoldigde) arbeid wordt sociaal gevaloriseerd. Het biedt een waardigheid, een positief zelfbeeld en een erkenning van de persoon. Het is de bron voor integratie en geeft het individu het gevoel dat hij maatschappelijk meetelt. Productieve arbeid is nog steeds een sterk teken van het feit dat men deel uitmaakt van de maatschappij, een middel voor integratie en sociale cohesie. Het kinderdagverblijf heeft bijgevolg beslist om voornamelijk mensen op te vangen die een traject van socioprofessionele inschakeling volgen. Door die mensen de mogelijkheid te bieden over een vertrouwensplek te beschikken waar ze hun kinderen aan kunnen toevertrouwen, krijgen ze de kans om zich te ontwikkelen. Tegelijkertijd
61
stelt Olina de ouders eveneens in staat om tijd te nemen voor zichzelf zonder dat ze zich daarover schuldig moeten voelen. Olina beschouwt de ouders inderdaad als volwaardige mensen, mensen die behoefte hebben om te werken, maar ook om zich te ontspannen, tijd uit te trekken voor zichzelf, enz. Volgens Olina kwalificeert het feit 'dat men ouder is', slechts een deel van de persoon. Mevr. Kamara, directrice van de MCAE Olina: " … wij wilden dat de ouders voelen dat het niet is omdat je een opleiding volgt dat je je kind(eren) brengt, maar dat je je kinderen ook moet brengen om op adem te komen." Het was niet gemakkelijk om het idee dat zij het recht hebben om hun kinderen in het kinderdagverblijf te laten wanneer zij daaraan behoefte hebben (zij het om zich te ontspannen, om boodschappen te doen of om eens alleen te zijn) bij de ouders te doen doordringen. Olina heeft een gevecht moeten leveren om deze idee ingang te laten vinden bij het personeel van het kinderdagverblijf en de ouders zelf. Tijd nemen voor jezelf wanneer je geen werk hebt, is niet evident. De kapitalistische maatschappij begrijpt niet dat iemand die niet werkt, van de opvang gebruikmaakt, terwijl hij de tijd heeft om zich over zijn/haar kinderen te ontfermen. Zelfs voor werkende ouders is het idee om de kinderen naar een kinderdagverblijf te brengen wanneer ze met verlof zijn (vakantie, ziekte …) en dus 'beschikbaar' zijn, iets wat als abnormaal wordt beschouwd. Bovendien wordt zorgarbeid, binnen een context waarin de culturele druk (van de etnische groep) groot is, als de belangrijkste functie van de vrouw gezien. Zij kan die arbeid bijgevolg moeilijk aan een voorziening of een persoon buiten haar gezin toevertrouwen. Mevr. Kamara, directrice van de MCAE Olina: "Als eenoudergezin is men erg opgesloten, erg op zijn kind gefocust, men voelt zich schuldig omdat men alleen is met het kind, dat men het niet alles kan bieden, omdat dat dat financieel zwaar is. Men heeft dat schuldgevoel. En, voor mij, mijn visie toen, en die is nog altijd niet veranderd, is dat als men het kind, en ook de mama, een warme structuur biedt … waar de ouders zich niet beoordeeld voelen, maar echt gesteund, hen dat in staat stelt om zich een hele dag vrij te maken, om ook eens aan zichzelf te denken." Rekening houden met zelfarbeid beperkt zich niet tot het vrijmaken van tijd voor de ouders, maar gebeurt ook via valorisatie van de ouders als spilfiguur in de opvoeding. Daarom beschouwt Olina zich als de partner van de ouders voor de opvoeding van hun kinderen. Ten eerste zorgt Olina ervoor dat er continuïteit zit in de opvoeding van de kinderen en dat de educatieve waarden van hun ouders worden doorgegeven. De ouders, die gewaardeerd worden, zijn dan gerustgesteld over de pedagogie en de waarden die Olina voorstaat. Door deze visie probeert Olina de mentaliteit van de ouders, en in het bijzonder van de ouders van vreemde origine, over de zorgrol te veranderen. Voor deze ouders moet de zorg- en opvoedingsrol van de kinderen door de moeder verzekerd worden. Zij zijn ervan overtuigd dat de kinderen bij de ouders thuis opgevoed zouden moeten worden. Olina probeert de ouders hier het schuldgevoel te ontnemen dat ze hebben als de zorg aan een opvangvoorziening afstaan, en bijgevolg ten opzichte van het feit dat men meer vrijheid van geest en beweging kan genieten. Die vrijheid uit zich vooral in naar het werk gaan, een opleiding volgen of boodschappen gaan doen zonder zich al te veel vragen te stellen. Ten tweede worden de ouders opgenomen als partners in de activiteiten van het kinderdagverblijf, door er actief aan deel te nemen. Het feit dat er rekening wordt gehouden met hun adviezen betreffende het kinderdagverblijf bevestigt de ouders in hun rol als partners van het kinderdagverblijf. Dat gebeurt o.a. via de suggestiebus of een rubriek 'de ouders aan het woord' in het krantje van het kinderdagverblijf.
62
Type A2, gescheiden, van subsaharaanse oorsprong, 3 kinderen: "Dank u omdat u onze mening vraagt over de diensten die u in het opvanghuis levert …" - interview N. Ten slotte wil Olina ook een plaats zijn waar men luistert en steun biedt. Het gevoel hebben dat men naar je luistert en dat er met je moeilijkheden rekening wordt gehouden, is van essentieel belang voor het welzijn van de ouders. Type A2, gescheiden, van subsaharaanse oorsprong, 3 kinderen: "… ik heb de dienst die er wordt geleverd, het luisterend oor, geapprecieerd en ik apprecieer dat nog altijd; de opvang en vooral het grote begrip dat de maatschappelijk werkster en ook de hele directie en het personeel aan de dag leggen voor onze moeilijke en wat bijzondere situatie …" - interview N. Die behoefte aan een luisterend oor en steun is des te belangrijker voor eenoudergezinnen van vreemde origine omdat ze vaak geïsoleerd zijn en niemand hebben om mee te spreken. In dat geval beperkt Olina zich niet enkel tot luisteren, maar het kinderdagverblijf probeert samen met hen oplossingen te vinden voor hun vaak talrijke problemen. Olina is er zich immers sterk van bewust dat het gevaar om de moeilijkheden op te stapelen groter is in een situatie waarbij 'eenouderschap' gekoppeld is aan 'vreemde origine'. Mevr. Thomson, maatschappelijk werkster bij de MCAE Olina: "Telkens als er problemen zijn, komt gezin X (eenoudergezin) naar mijn bureau om erover te spreken en wij proberen dan samen een oplossing te vinden, diensten of ondernemingen te zoeken die haar kunnen helpen …. Eenoudergezinnen hebben namelijk doorgaans behoefte aan morele steun, zij hebben er behoefte aan om gehoord te worden … Vaak zijn zij het die naar mijn bureau komen om met mij te spreken, want ze hebben er nood aan om gehoord te worden; de andere gezinnen kunnen hun problemen immers met hun partner bespreken …" Type A2, gescheiden, van subsaharaanse oorsprong, 3 kinderen: "Deze morgen nog heb ik ze in het kinderdagverblijf afgezet … Ik heb met de directrice en de maatschappelijk werkster van het kinderdagverblijf gesproken …. Ze kennen mijn situatie … en ze passen zich aan mijn situatie aan, ze vinden het goed dat ik mijn meisjes 's morgens tot 10 u afzet … Ze begrijpen dat ik ze soms niet naar het kinderdagverblijf kan brengen als mijn zoon in het ziekenhuis is …" - interview N. Die verschillende momenten van erkenning zijn stuk voor stuk momenten van valorisatie voor de ouders.
63
5. Conclusies van de gevalstudie 5.1. Duurzaamheid op microniveau Wij kunnen besluiten dat een dienst als Olina bijdraagt aan de duurzaamheid op het niveau van de gezinnen (micro). Die dienst gaat verder dan het opgelegde kader om echte oplossingen te formuleren voor de diverse behoeften van de EOVO en biedt gezamenlijke oplossingen waardoor ze uit hun isolement geraken. Door dergelijke werkwijze creëert Olina omstandigheden waarin de ouders een nieuw referentiekader kunnen opbouwen (morele steun en collectieve ervaring). Olina vergemakkelijk niet alleen de zorgarbeid en de productieve arbeid van de ouders. Het zorgt ook voor een evenwicht tussen de verschillende vormen van arbeid. Sociale arbeid wordt bevorderd door het organiseren van activiteiten waardoor Olina een plaats kan zijn waar ouders socialiseren. Door die globale en transversale aanpak helpt Olina vooral eenoudergezinnen uit hun isolement te halen en bevordert het de zelfarbeid van de ouders. Het feit dat het evenwicht tussen de verschillende vormen van arbeid kan worden hersteld, stelt de ouders beter in staat om het hoofd te bieden aan vragen op het gebied van productieve arbeid (beheer van hun budget, sociale en professionele inschakeling), zorgarbeid (aanvullende pedagogische activiteiten), sociale arbeid (ontmoetingen) en zelfarbeid (individuele steun, luisteren). De manier waarop Olina functioneert, heeft een positieve invloed op de volgende problemen van EOVO: -
-
De opvang van en de zorg voor de kinderen: door een kwaliteitsopvang, 'aanvullende' pedagogische activiteiten en bijstand voor de ouders te bieden. Sociaal kapitaal: door activiteiten te organiseren waarbij de ouders worden betrokken, door ontmoetingen te organiseren tussen de ouders onderling en met de maatschappelijk werkster. Gezinsrollen: door zich te positioneren als 'partner' van de ouders helpt Olina de ouders om alle (nieuwe) rollen waarmee ze geconfronteerd worden, beter te vervullen. Welzijn: door de ouders in staat te stellen tijd voor zichzelf te nemen en door ze uit hun isolement te halen. Verhouding tot het werk: door oplossingen te zoeken voor praktische problemen als het op elkaar afstemmen van de werkuren en de openingsuren van de opvang, door continuïteit van de plaatsen te garanderen zelfs als het traject van socioprofessionele inschakeling van de ouders wordt onderbroken/opgedeeld. Huisvesting: door pedagogische activiteiten aan te bieden die anders zwaar zouden doorwegen op het budget van de gezinnen en waarvoor de woning geen gepaste ruimte biedt.
5.2. Voorwaarden op meso- en macroniveau Olina heeft dit aanbod kunnen uitbreiden door het 'referentiekader' te overschrijden. Die zoektocht was het initiatief en de verantwoordelijkheid van de organisatie (vooral van de directrice) en werd niet opgelegd of gestructureerd door een politieke of economische context. In systeemtermen kan men zeggen dat Olina een bron van bijstand is voor de EOVO (op microniveau) door de invoering van 'andere' gebruiken (dan die van het heersende referentiekader) en door het creëren van banden (tussen de verschillende culturen, tussen de generaties, tussen de levensgebieden en wat men ervaart
64
…). Daardoor treedt Olina het referentiekader (de opgelegde definitie) betreffende de functie van een kinderdagverblijf te buiten. Om de voorwaarden (op meso- en macroniveau) te onderzoeken die Olina kunnen ondersteunen in zijn bijstand aan de EOVO, biedt de systeemtheorie ons een adequaat kader. De systeemtheorie, die de duurzaamheid van de verschillende systemen bestudeert, ontdekte dat die kwaliteit afhangt van twee parameters waartussen er een evenwicht zou moeten zijn. Die parameters zijn: Efficiëntie: alle inspanningen gaan in dezelfde richting, er is een lineaire en hiërarchische logica waardoor er een uniek (functionerings-)model kan worden opgelegd aan alle elementen van het systeem. Veerkracht: een gebrek aan efficiëntie waardoor men andere functioneringsvormen (diversiteit) kan ontdekken en de richting waarin het systeem kan evolueren, kan herdefiniëren. Een systeem dat uitsluitend efficiëntie maximaliseert, wordt minder duurzaam. Door een uniek functioneringsmodel op te leggen, beperkt men het vermogen van een systeem om zich aan te passen in geval van crisis, om zijn werkingsmodel te herdefiniëren en terug te stuiten (het systeem is niet rekbaar). Een systeem met een te hoge veerkracht-/rekbaarheidsparameter, daarentegen, is ook niet duurzaam, want de energie en de activiteiten zijn versnipperd en putten het systeem uit dat er niet in slaagt om zich op een efficiënte manier te reorganiseren. Voor duurzaamheid is er een evenwicht (dat zich in een 'optimaal venster' kan situeren) tussen beide parameters nodig. Normaal functioneren kinderdagverblijven volgens één enkel model dat berekend is op het model van het 'referentiegezin' (van Belgische origine, koppel). Daarom zijn ze niet toegankelijk of betaalbaar voor EOVO die niet aan dat model beantwoorden. De uitsluiting en destabilisatie van EOVO toont aan dat dit normatief systeem een bedreiging vormt voor de sociale duurzaamheid. Het Olina model stelt de maatschappij bijgevolg in staat om een veerkracht terug te vinden en innovatieve antwoorden te formuleren voor het sociaal probleem van de EOVO. Zo ook hangt de duurzaamheid van de innovatieve werking van Olina van verschillende factoren af. In de eerste plaats is de huidige werking in grote mate afhankelijk van de aanwezigheid van de directrice; zij is de ware drijfkracht achter het initiatief en de organisatie van al deze innovatieve activiteiten en achter de zoektocht naar financiële middelen. In de tweede plaats hangt dat af van het engagement van het personeel dat de waarden die het kinderdagverblijf voorstaat, aanhangt. Die beide factoren hebben Olina in staat gesteld om 'andere' (diverse) antwoorden te vinden voor de problemen van de EOVO en de banden (samenhang) tussen die gezinnen en de maatschappij weer aan te halen, via opleiding en de arbeidsmarkt maar ook via een sociale en culturele context. Bijgevolg scoort de werking van Olina in termen van veerkracht (cf. het rode punt op de bovenstaande curve - figuur 2). Anderzijds is die werking slechts mogelijk dankzij een belangrijke investering in tijd en energie (vooral vanwege de directie). De innovatieve aanpak van Olina hangt sterk af van zijn eigen middelen, de persoonlijke energie en de individuele visie, en wordt weinig gedragen of gesteund door een context (of referentiekader) die volgens hetzelfde model functioneert. Bijgevolg scoort het werkingssysteem van Olina – in termen van systeemanalyse – laag voor de parameter efficiëntie, wat het werkingsmodel minder duurzaam maakt. Hoewel dit op 'microniveau', d.w.z. wat de werking van Olina ten opzichte van EOVO betreft, een innovatief systeem is (dat afwijkt van het referentiesysteem), blijft het precair op mesoniveau. Die vernieuwende visie wordt alleen gedragen door de vereniging, maar wordt niet op macroniveau gesteund (door de politiek, de academische wereld en de economie). Opdat het systeem dat Olina voorstaat, duurzaam zou zijn en om een 'optimaal' evenwicht te vinden
65
tussen veerkracht en efficiëntie, moet men de aanpak ervan dus beter verankeren en schragen. Daarvoor moet men de 'efficiëntie' in systeemtermen bevorderen door het uitwisselen en het delen van kennis te vergemakkelijken en door de werkingsregels aan te passen op macroniveau. Olina creëert rekbare antwoorden voor de problemen die het in zijn werking ondervindt. Uit de duurzaamheidscurve blijkt dat hoe meer de veerkracht toeneemt, hoe minder efficiënt er van de energie wordt gebruikgemaakt. Omgekeerd, om de 'efficiëntie' te verhogen moet deze aanpak veralgemeend worden teneinde die in een nieuw referentiekader te integreren. Het is van essentieel belang dat de band met de politiek wordt aangehaald en de maatschappelijk werk(st)ers of kinderverzorg(st)ers of andere plaatsen er bewust van worden gemaakt dat dit werkingsmodel noodzakelijk is op het vlak van de kinderopvang (alsook in het onderwijs). Dergelijke banden zullen ons in staat stellen een impuls te geven op het gebied van het onderwijs en de opleiding van kinderverzorg(st)ers, en tevens om die visie te verspreiden in andere opvangvoorzieningen. Dat kan een invloed hebben op de herdefinitie van de missie en de visie van staats- of gemeentekinderdagverblijven in functie van deze visie. Bovendien kan dat een steun betekenen voor de directeurs/directrices die vernieuwende werkingsmodellen en referentiekaders willen uitwerken die beter afgestemd zijn op de ervaring en de sociale praktijken van EOVO. Door de uitwisseling van ervaringen aan te moedigen en samen met de andere actoren van de kinderopvang (meso – macro) een onderzoek uit te werken om het huidige opvangsysteem te verbeteren, wordt de duurzaamheid van het systeem bevorderd. De toepassing van de co-constructie heeft hier dus zijn volle nut. Zowel efficiëntie als veerkracht zijn immers onontbeerlijk voor een optimale of 'uitvoerbare' duurzaamheid. Pas wanneer de vernieuwende ideeën ergens verankerd zijn en geen alleenstaande ideeën blijven, die specifiek zijn voor een bepaalde voorziening, kunnen ze de duurzaamheid van de maatschappij versterken (en een echt antwoord bieden voor het maatschappelijk probleem van de EOVO) .
66
ALGEMENE CONCLUSIES EN AANBEVELINGEN 1. Inleiding De conclusies en aanbevelingen die in dit luik van het rapport worden gepresenteerd, zijn gebaseerd op de twee voorafgaande luiken. Aangezien de onderzochte steekproef niet statistisch representatief was (25 interviews en 1 crèche) moeten de hier gepresenteerde conclusies verantwoord worden en hun statuut verduidelijkt. Dat doen we in de eerste paragraaf. Vervolgens worden aanbevelingen voor verder onderzoek (paragraaf 2) en voor beleidsmaatregelen (paragraaf 3) geformuleerd. De opdracht bestond erin om op grond van een beperkt (en) kwalitatief onderzoek tot beleidsaanbevelingen te komen. Dat was het kader waarbinnen de onderzoeksmethodologie voor luik 1 en 2 kon en moest worden verantwoord. Ook de procedure om tot algemene conclusies (beleidsaanbevelingen) te komen, moet vanuit die onderzoekso pdracht verantwoord worden. In termen van de triade van co-constructie kan de opdracht worden geherformuleerd als: ‘vanuit ervaringen van mannen en vrouwen en hun interpretatie van de werkelijkheid (kwalitatieve gegevens op microniveau) komen tot politieke conclusies (aanbevelingen op macroniveau)’. De onderzoeksters fungeren als tussenschakel op het mesoniveau, en hun expertise bestaat in het collectiviseren en analyseren van de data, als tussenstap tussen micro- en macroniveau. Bij de analyse werd vooral gebruik gemaakt van het analysekader dat Flora in eerder onderzoek opbouwde; tevens wordt gesteund op andere onderzoeken en (systeem-) theoretische inzichten, dit om het intersubjectief draagvlak van de interpretatie te verhogen (cf. referenties in de voetnoten). Door de collectivisering en de analyse van het materiaal (of: door de co -constructie tussen micro- en mesoniveau) onderscheidt dit – zelfs beperkte – onderzoek zich van politieke dienstverlening of lobbying voor particuliere belangen (in casu van de 25 respondenten of van Olina vzw). De triade in de onderzoeksstructuur impliceert ook dat de statistische representativiteit van de steekproef niet het enige criterium is om de geldigheid van de conclusies te beoordelen. Ook de verantwoording van de gemaakte analyse (en van de extrapolaties en veralgemeningen die op grond daarvan worden geformuleerd) bepaalt of het onderzoek de basis kan leggen voor pertinente (democratische) beleidsmaatregelen. De expertise die het Florateam op mesoniveau inbrengt, moet van die aard zijn dat ze de politiek-ethische doelstelling van het onderzoek ondersteunt en tot verantwoorde aanbevelingen leidt. Vandaar dat de (methodologische) verantwoording bij de inleiding tot dit derde luik cruciaal is7. We verduidelijken dit door de methodiek die Flora voorstaat te vergelijken met ander bestaand onderzoek. De methode (triade) van co-constructie maakt een transitie naar een meer egalitaire samenleving mogelijk, door via participatieve en collectieve proc essen veranderingen op gang te brengen op het macroniveau. Dit macroniveau betreft zowel academische als politieke 7
Door de gehanteerde epistemologie en onderzoeksmethodiek op die ma nier te verduidelijken, wordt het voor andere onderzoekers mogelijk de gevolgde redenering op haar coherentie te toetsen, en na te gaan of ze in het onderzoek adequaat en consequent is toegepast. De hier voorgestelde resultaten zijn dus door verder onderzoek ‘falsifieerbaar’, wat dit onderzoek een wetenschappelijk karakter geeft. Cf. Popper, K. (1959). The Logic of Scientific Discovery, New York, NY: Basic Books .
67
structuren, die beide invloed hebben op hoe de maatschappelijke werkelijkheid gestructureerd wordt8. Het ligt dan ook voor de hand dat zowel aanbevelingen voor verder onderzoek als beleidsaanbevelingen worden geformuleerd die deze transitie kunnen ondersteunen. Dat het onderzoek op een beperkte steekproef gebaseerd is, maakt dat de in dit rapport gepresenteerde resultaten een ‘hypothetisch’ statuut hebben. Dit vormt tegelijk een zwakte en een sterkte van dit onderzoek. We noemen het een sterkte omdat het ‘voorlopige’ karakter van de conclusies daardoor goed zichtbaar blijft, en de vraag naar verdere toetsing en democratische uitwerking van de resultaten (als onderzoeksaanbeveling) voor de hand ligt. Dat impliceert dat de resultaten van dit onderzoek niet (rechtmatig) kunnen worden gebruikt om veralgemenende uitspraken over de doelgroep te doen, noch om concrete beleidsvoorstellen door te drukken. Het onderzoek schrijft zich daardoor expliciet in een ruimer democratisch proces van co-constructie van kennis en van beleid in. De aanbevelingen die op grond van dit onderzoek geformuleerd kunnen worden, moeten in dat licht gezien worden. Een eerste voo rzet voor de aanbevelingen werd besproken op het Brussels Technisch Platform voor Eenoudergezinnen, dat daarmee als derdengroep voor het onderzoek fungeerde (cf. methodologische toelichting en onderzoekskalender in bijlage 3).
2. Aanbevelingen voor onderzoeksbeleid en onderzoek 2.1.
Verantwoording
Vaak wordt ervan uitgegaan dat alleen (een representatieve hoeveelheid) cijfermateriaal de wetenschappelijke basis kan vormen voor ‘verlicht’ beleid; kwantitatief onderzoek zou ‘de feiten’ aan het licht brengen waarop beleid gebaseerd kan of moet worden. Het is duidelijk dat om (descriptieve) uitspraken te doen over de sociologische kenmerken van een bepaalde groep, het bestuderen van een statistisch representatieve steekproef noodzakelijk is. Echter, representatief cij fermateriaal vormt wel een noodzakelijke maar geen voldoende voorwaarde voor prescriptieve uitspraken (zoals beleidsmaatregelen). Daarvoor gelden bijkomende voorwaarden. Een eerste bijkomende voorwaarde betreft de validiteit van de gebruikte gegevensbronnen: meet de gekozen methode of het instrument wat het beleid wil weten? Een onderzoeker kan bijvoorbeeld alle voorhanden zijnde politiestatistieken analyseren om de mate van crimineel gedrag bij diverse bevolkingsgroepen in kaart te brengen. Echter, op grond van die data kan hij of zij niet uitmaken of feiten gepleegd door diverse etnische groepen wel in gelijke mate tot een formele (statistisch geregistreerde) klacht leiden, en of handelingen gepleegd door bijvoorbeeld personen van Afrikaanse herkomst niet vaker gemeld en geregistreerd worden dan dezelfde handelingen gepleegd door personen van Europese herkomst. De politiestatistieken zouden dus (in principe) evengoed als een graadmeter voor de tolerantie van de bevolking tegenover gedrag van diverse groep en kunnen worden beschouwd (waarmee niet gezegd is dat ze daar een valide indicator van vormen). Men heeft dus geen enkele zekerheid dat het instrument effectief meet wat men wil weten, zelfs al analyseert 8
Voor een schematisch weergave va n de posities va n representatieve politiek resp. research in een organisatiemodel voor transitie naar een meer egalitaire samenleving, zie Levy, C. (1997). The process of institutionalising gender in policy and planning: the ‘web’ of institutionalisation. London: University College London, DPU, Working paper n° 74. Levy maa kt het onderscheid tussen ‘Women in Development’ (WID) en ‘Gender a nd Development’ (GAD); Flora s chrijft zich in die laatste strategie in, maar benoemt ze als ‘Gender as Transition’ (GAT), om zichtbaar te maken dat ook de notie (socio economische) ‘ontwikkeling’ in beide strategieën anders moet zijn.
68
men de totaliteit van beschikbare politiestatistieken (of een statistisch representatieve steekproef daaruit)9. Op die basis kunnen uiteraard ook geen ‘juiste’ politieke maatregelen genomen worden. Om de politieke besluitvorming te kunnen afstemmen op de feitelijke noden en mogelijkheden van de doelgroep, stelde zich ook in dit onderzoek de vraag hoe we die het beste op het spoor konden komen. Het kwam erop aan in kaart te brengen welke impact (elementen die samenhangen met) hun ‘vreemde origines’ op hun actuele leefwereld hebben. De onderzoeksvraag vertre kt van de veronderstelling dat die noden en mogelijkheden (kunnen) afwijken van het ‘referentiepunt’ van (alleenstaande) ouders van Belgische origine (die in luik 2 als ‘referentiegezin’ werden aangeduid). Het was dan ook van belang om toegang te krijgen tot een zo divers mogelijke groep van respondenten teneindezoveel mogelijk ‘divergenties’ ten opzichte van het referentiegezin op het spoor te kunnen komen10. Om die reden hebben we geprobeerd om een (binnen het bestek van het onderzoek) zo breed mogelijk partnerschap te ontwikkelen dat ons tot die diverse leefwerelden toegang zou kunnen verlenen, wetend dat het hier veelal om een ‘onzichtbare’ problematiek gaat. De validiteit van de conclusies wordt dus vooral beperkt door het al bij al vrij kleine (en mogelijks eenzijdige) partnerschap dat in het kader van dit onderzoek kon worden opgebouwd (zie bijlage 1). Een tweede bijkomende voorwaarde is dat de gehanteerde methodologie toelaat de gegevens op een verantwoorde manier te interpreteren. Juist door in dit onderzoek een diverse steekproef te ondervragen werd het mogelijk om de verschillen en gelijkenissen tussen de subgroepen in het vizier te krijgen. Door de vergelijkingsbasis die zo ontstond, kon een onderscheid worden gemaakt tussen elementen van de belevingswereld die specifiek zijn voor één of enkele types van AOVO, en elementen die voor alle of bijna alle gezinnen vergelijkbaar waren. Dat liet de onderzoekers toe die belevingselementen los te koppelen van (de cultuur van) één specifieke subgroep, en over de diverse groepen heen algemene verbanden te detecteren die met de migratiegeschiedenis en de familiale situatie samenhangen. In zoverre men de etnisch -culturele groep als een ‘identiteit’ kan beschouwen, riskeert elk onderzoek dat slechts één groep in zijn steekproef opneemt de bevindingen aan de ‘identiteit’ of ‘eigenheid’ van (de leden van) die groep toe te schrijven, en blind te blijven voor (de interactie met) verklaringsfactoren in de maatschappelijke context of met ‘historische’ elementen (verband houdend met de migratiegeschiedenis van groepen of met de geschiedenis van het onthaal van migrantengroepen door een land of regio).
9
Het onderzoek van de Belgische criminologe Marion Va n Sa n ‘Criminaliteit en criminalisering. Allochtone jongeren in België’ beoogt “een kwantitatieve studie die een overzicht biedt va n het huidig aandeel va n allochtone en autochtone jongeren in de criminaliteit in België” (2001, p.19). Dat wordt vervolgens geoperationaliseerd via de vraag : “Wat is het absolute en relatieve aandeel van verschillende categorieën allochtone en autochtone jongeren in de geregistreerde jeugdcriminaliteit in België?” (Ib., p.20, onze cursivering). De vraag of de geregistreerde jeugdcriminaliteit een exacte weerspiegeling vormt van het feitelijke aandeel van diverse groepen van jongeren in de criminaliteit, wordt niet gesteld. Dit wordt door de onderzoeker wel gesuggereerd, waardoor de publieke opinie en de politiek op een dwaalspoor worden gezet. Op grond van dit soort onderzoek kunnen dus geen democratische politieke maatregelen worden geformuleerd , daar ze louter op een (impliciet) gezagsargument zijn gebaseerd. 10 Vgl. ’theoretische sampling’ bij Amartya Sen, ‘waarbij het niet de bedoeling is een representatief sta al te bekomen, maar een steekproef waarin alle mogelijkheden voorkomen’ . De Blander, R. (2008). Sen’s capabiliteiten methode. Kwartaaltijdschrift Economie (5) , nr. 1, 64.
69
Door alleen het micro - of mesoniveau (i.c. de culturele identiteit) in beeld te brengen, riskeert de onderzoeker verkeerdelijk te concluderen dat de verklaring voor problemen bij een doelgroep ook op het niveau van (individuen binnen) die etnische groep ligt11. 2.2.
Aanbevelingen voor onderzoeksbeleid
1. Het onderzoek toont aan dat de problematiek gendergevoelig en intercultureel is in de brede zin van het woord. Of mensen toegang hebben tot diverse rollen, en of die rollen al dan niet worden gevaloriseerd (door een referentiekader onderste und), wordt bepaald door sociale breuklijnen. Naast sekse vormen ook etnisch-culturele origine, migratiegeschiedenis en ‘huwelijksstatuut’ (zoals in dit onderzoek gestipuleerd) relevante breuklijnen om de problematiek van AOVO in kaart te brengen. Op grond van (de intersectie tussen) sekse en andere breuklijnen zijn er diverse types van AOVO met eigen noden te onderscheiden. Het is dan ook wezenlijk om verder kennis op te bouwen vanuit de ervaring van mannen en vrouwen en hun interpretatie van hun situatie . De in Brussel dominante referentiekaders bieden een ontoereikend antwoord op de problematiek van AOVO, wat de ‘kloof’ en het isolement verklaart; bijgevolg moet co-productie van kennis met de betrokken groepen bijdragen tot een (genderbewuste) bijsturi ng van de referentiekaders of tot de formulering van nieuwe, inclusieve referentiekaders (dwz die in overeenstemming zijn met de belevingswereld van alle burgers, ook van alleenstaande ouders van diverse herkomst). 2. Een eerste voorwaarde voor die co-constructie is het opzetten van een breed partnerschap voor expertiseontwikkeling, niet louter eenmalig in het kader van een (eventueel volgend) onderzoeksproject, maar vooral als dynamisch netwerk dat op langere termijn een breed scala van ervaringen van diverse groepen kan collectiviseren (micro-meso) en waarmee het beleid op continue basis en methodisch onderbouwd kan samenwerken voor het verzamelen van valide informatie over nieuwe maatschappelijke noden en mogelijkheden (meso -macro). 3. Dit kan efficiënt gebeuren door het collectiviseren en valideren van de expertise (zowel methodologisch als inhoudelijk) die reeds binnen organisaties in het middenveld aanwezig is. Organisaties kennen de doelgroepen met hun specifieke leefsituaties, en weten ook goed wat er voor hen ‘werkt’ of niet. Zij weten bovendien welke institutionele elementen hen bij het nastreven van deze oplossingen ondersteunen of juist belemmeren. Deze bestaande kennis moet systematisch bijeengebracht, uitgewisseld en getoetst worden.
11
In haar boek “Stelen en steken. Delinquent gedrag van Curaçaose jongens in Nederland ” (1998) beoogt Marion Va n San aan de hand va n beschrijvingen va n delinquent gedrag door 60 Curaçaose jongens en hun moeders zicht te krijgen op de mate waarin culturele factoren bijdragen aan het ontstaan en voortbestaan van dit gedrag. Ze benoemt nergens de machtsverhouding in de relatie onderzoeker – onderzochte, en vraagt zich dan ook niet af of de moeders het gedrag van hun kinderen niet (onbewust) gaan ‘legitimeren’ tegenover een onderzoekster van een groep die door de respondenten als dominant en onderdrukkend wordt ervaren (de kolonisator) . Van San concludeert dat eer en schande als culturele componenten van doorslaggevend belang zijn bij de verklaring van crimineel gedrag door de Curaçaose jongens , en da t de delinquentie gedeeltelijk door de moeders vergoelijkt en daardoor bestendigd wordt. Vertegenwoordigers van de Antilliaanse gemeenscha p meenden dat het boek een impuls gaf aan de negatieve stereotypering van hun bevolkingsgroep en in het bijzonder va n de (alleens taande) moeders in die groep http://www.pedagogiekonline.nl/index.php/pedagogiek/article /view/33/32 ). Dit toont aan dat onderzoek zelf ook een sociale praktijk vormt waarin machtsverhoudingen spelen, en die op zijn democratisch gehalte (culpabilisering, stereotypering, …) beoordeeld moet worden.
70
4. Om onderzoek zijn democratische functie als maatschappelijke praktijk te geven, moet worden erkend dat ‘expertise’ niet alleen in academische instellingen aanwezig is, maar ook bij organisaties die op innovatieve en participatieve manier met kwetsbare mensen werken. Een duurzaam, en democratisch onderzoeksbeleid is maar mogelijk als ook die kennis productie op micro-mesoniveau als gelijkwaardig wordt erkend. Transitie naar duurzaamheid vergt een onderzoeksbeleid dat op twee parameters hoog scoort; ook de ontwikkeling van ‘veerkrachtige’ kennis moet bijgevolg een specifieke onderzoeksinfrastructuur krijgen. Als organisaties meewerken aan onderzoek, mag dat niet gezien worden als een taak die ze bovenop hun’ normale’ (geïnstitutionaliseerde) taken doen, maar moet dat erkend en gevaloriseerd worden als een wezenlijke taak en een essentiële bijdrage tot democratisch beleid. De complementariteit tussen (efficiënt en hiërarchisch gestructureerde) onderzoeksinstituten en (veerkrachtig en participatief werkende ) expertisenetwerken dient door het beleid te worden erkend en verankerd. 5. Tot dit onderzoeksbeleid hoort ook het o pzetten van verder methodologisch onderzoek naar adequate procedures en methodes om op grond van kwalitatief of kwantitatief onderzoek (bij of met kansengroepen) tot democratische beleidsaanbevelingen te komen . Dit betekent dat de triade van co-constructie aan nieuwe thematieken moet worden getoetst, en verder moet worden ontwikkeld en opgevolgd en geconsolideerd. 2.3.
Onderzoekshypothesen in het verlengde van deze studie
Een aantal onderzoeksvragen liggen in het verlengde van wat in deze studie aan resultaten werd gevonden. We stellen ze voor in de vorm van hypothesen voor verder onderzoek. De opsomming hieronder is gebaseerd op een beperkt onderzoek, en het is dus niet ui tgesloten dat ze er anders zou uitzien indien we meer of andere respondenten hadden geïnterviewd. Daarom moeten ook de hier opgesomde hypothesen via derdengroepen getoetst, aangevuld en/of geherformuleerd worden. 1. De groepen die in dit onderzoek niet of zeer weinig bereikt werden, moeten via aanvullend onderzoek beter in beeld worden gebracht. Concreet kan dit (op efficiënte wijze) ondermeer gebeuren door het onderzoekspartnerschap (expertisenetwerk) rond AOVO uit te breiden met organisaties die groepen van AOVO (kunnen) bereiken die in dit onderzoek ondervertegenwoordigd waren (bvb van Aziatische origine, weduwen, …), en vervolgens de huidige resultaten via diverse focusgroepen te toetsen. Op grond van het onderzoeksmateriaal kan de volgende hypothese worden geformuleerd: de problematiek van eenoudergezinnen met diverse etnisch-culturele achtergronden kan worden verhelderd door de kloof tussen hun feitelijke situatie en de beschikbare referentiekaders (zowel etnisch-cultureel bepaalde als Belgische) in kaart te brengen. Deze kloof kan zich op andere wijze manifesteren naargelang de origine van de persoon, de migratiegeschiedenis en zijn of haar familiale situatie. 2. De veralgemeenbaarheid van de in dit onderzoek voorgestelde analyse dient te worden geverifieerd op basis van (bestaande of nog te verzamelen) kwantitatieve en kwalitatieve gegevens. Voor het verzamelen van kwalitatieve gegevens is het werken met derdengroepen (samengesteld uit organisaties die met de doelgroep werken) een efficiënte strategie. Voor kwantitatieve gegevens is een instelling die in statistische onderzoek gespecialiseerd is
71
(universiteit, observatorium, overheidsdienst…) de aangewezen partner. Op microniveau luidt de hypothese voor verder onderzoek: de bevindingen die in dit onderzoek op basis van een beperkte steekproef zijn geformuleerd, vormen een adequate beschrijving van de problematiek van de ruimere populatie van AOVO. Op mesoniveau luidt de hypothese: de bevindingen die in dit onderzoek op basis van een casestudy zijn geformuleerd, vormen een adequate beschrijving van de mogelijkheden en noden die diensten hebben bij het ontwikkelen van een aangepaste dienstverlening voor AOVO; deze diensten kunnen zowel in de kinderopvang actief zijn, als op andere maatschappelijke assen waar AOVO met hun noden terechtkomen. 3. In het bijzonder is het voeren van verder onderzoek met name bij alleenstaande mannen met kinderen aangewezen. Het huidige onderzoek weerspiegelt overwegend de leefwereld van vrouwelijke AOVO, terwijl er heel wat aanwijzingen zijn dat de positie van mannen en vrouwen bij de doelgroep zeer duidelijk te onderscheiden is (en er dus niet geëxtrapoleerd kan worden). Wellicht moet zelfs de afbakening van de notie ‘alleenstaande ouder’ of ‘eenoudergezin’ worden bijgestuurd om de vaders in beeld te brengen. Indien de kinderen overwegend bij de moeders wonen, vallen de vaders immers ‘per definitie’ buiten de omschrijving van ‘eenoudergezin’ die in dit onderzoek werd gehanteerd om het onderwerp af te bakenen. Bij de mannen kan een meer pertinente onderzoeksvraag zijn hoe het komt dat ze (bijna) niet tot de categorie van eenoudergezinnen (zoals hier gestipuleerd) behoren, en hoe ze dat zelf beleven (het belang van hun vaderschap en de betekenis die de vaderrol in hun beleving heeft). Op grond van het hier gepresenteerde onderzoek kan volgende hypothese naar voren worden geschoven : bij mannelijke AOVO bestaat een kloof tussen de referentiekaders waa rop ze kunnen of moeten terugvallen enerzijds, en de ‘feitelijke’ situatie waarin ze aan hun vaderschap invulling moeten geven – na het uiteenvallen van het koppel of buiten de context van een vaste relatie – anderzijds. Een verdere hypothese luidt: alleenstaande vaders vinden in hun referentiekader niet altijd voldoende houvast (kennis, ervaring, waarden, attituden) om de pedagogische relatie met hun kind en de relatie met hun ex-partner vorm te geven op een wijze die aansluit bij wat in het Belgische referentiekader als aanvaardbaar wordt gezien. 4. Het is ook aangewezen aanvullend onderzoek te voeren bij gevestigde gemeenschappen van vreemde origine. In het huidige onderzoek is de analyse van de culturele praktijken bij AOVO alleen gebaseerd op (zelfrapportering via) individuele interviews bij de ouders; culturele praktijken van in België gevestigde gemeenschappen ten aanzien van AOVO (groepen B en C) werden geanalyseerd op basis van ervaringen van mensen die zich vaak door hun gemeenschap afgewezen of verstoten voelen. Verder (participatief) onderzoek bij die gemeenschappen moet uitwijzen of de gemaakte analyse klopt, welke mechanismen de reacties van de gemeenschappen kan verklaren en welke pistes mogelijk zijn om de problematiek ook van die kant te begrijpen. Op grond van het huidige onderzoek kan als eerste hypothese worden geformuleerd:in Brussel gevestigde gemeenschappen ervaren een kloof tussen de (vanuit hun referentiekader vertrouwde) opvattingen over het gezin enerzijds en de feitelijke confrontatie (bij leden van hun gemeenschap) met eenouderschap anderzijds; door die kloof missen de gemeenschappen een houvast om met die feitelijke situatie om te gaan of er een positieve zin aan te geven. Een tweede hypothese
72
luidt: er is ook een kloof tussen de feitelijke leefwereld van in Brussel verblijvende gemeenschappen en de Belgische referentiekaders, wat het hen bemoeilijkt om op die laatste te vertrouwen en er houvast in te vinden in hun omgang met eenouderschap. Uiteraard vereist het toetsen van deze beide hypothesen de ontwikkeling van een specifiek onderzoekspartnerschap en een aangepaste methodiek12. 2.4.
Onderzoekshypothesen rond aangrenzende probleemgebieden
Om het onderzoek binnen het voorziene tijdsbestek uit te kunnen voeren, werd het onderwer p door de onderzoekers afgebakend13. Tijdens de gegevensverzameling zijn evenwel een aantal problemen aan het licht gekomen die buiten dit kader (of : buiten de gestipuleerde afbakening van het onderwerp) vielen, maar die er wel hadden kunnen onder vallen indien een andere operationele definitie was gehanteerd. Het gaat dus om problemen die ook met de leefwereld en sociale praktijken van AOVO in Brussel samenhangen. Het was voor het onderzoeksteam telkens een grote uitdaging om het aanvoelen van de ethische noodzaak om die vaak schrijnende problemen toch te signaleren, in evenwicht te houden met het operationele en deontologische kader waarin het onderzoek diende te worden gevoerd. Met het oog op een integraal beleid rond eenouderschap (bij groepen van vreemde origine) dienen die thema’s dan ook verder onderzocht te worden. We sommen er hieronder enkele op. Deze lijst dient uiteraard aan diverse fora te worden voorgelegd en aan de expertise van betreffende derdengroepen getoetst; op grond daarvan moet deze li jst op geregelde tijdstippen worden bijgestuurd en aangevuld. 1. De problematiek van alleenstaande ouders bij wie de in België verblijvende kinderen niet inwonen is ook vanuit het standpunt van de kinderen belangrijk. He t betreft mannen (en vrouwen) behorend tot in België gevestigde gemeenschappen bij wie de kinderen niet (kunnen) verblijven, en waarvoor we als hypothese formuleren: bij ouders bij wie de (in België verblijvende) kinderen niet (kunnen) inwonen, bestaat een kloof tussen de referentiekaders waa rop ze kunnen of moeten terugvallen enerzijds, en de ‘feitelijke’ situatie waarin ze aan hun ouderschap – op afstand – invulling moeten geven anderzijds. 2. Een verwante problematiek vinden we bij mannen en vrouwen die naar België gekomen zijn in het kader van economische, humanitaire of huwelijksmigratie, en die kinderen in het land van herkomst achterlaten. Ook dit is een vorm van eenouderschap die in Brussel aanwezig is en die een rol speelt in het welzijn van de ouders, hun kinderen en hun families. Op grond van de problematiek zoals we die bij groep D konden vaststellen, formuleren we volgende hypothese. Door de beslissing zonder kinderen naar België te komen, ervaren ouders een fysieke en psychologische kloof ten opzichte van het (voor hen en hun 12
Een vergelijkbaar onderzoek wordt reeds gevoerd rond de problema tiek van s eniorenzorg in de Bra bantwijk (een ka nsa rme buurt met veel senioren va n vreemde origine). De vzw EVA (Emancipa tie Via Arbeid) zette in het ‘Mais onBilobaHuis’ – een initia tief va n het Ma is on Médicale du Nord, Aks ent vzw en EVA vzw - cultureel gemengde praa tgroepen met mannen en vrouwen (apa rt) op. Va nuit de res ultaten va n die pra atgroepen zowel als het stra tegisch ka der da t door de Raa d van bestuur va n Ma is onBiloba Huis werd uitgewerkt, wordt – met s enioren, mantelzorgers , mens en uit de buurt en de raad va n bestuur sa men – een ‘cha rter’ voor het huis uitgewerkt. In termen va n de onderzoeks bevindingen kan dit charter gezien worden a ls een gedeeld nieuw referentieka der om ‘gendergevoelig’ aan seniorenzor g op buurtnivea u vorm te geven, d.w.z. met res pect voor de waarden, normen en noden va n diverse groepen en seksen. Dit is duid elijk een voorbeeld va n micro-meso co-cons tructie. EVA vzw ontwikkelde ook a ndere ‘veerkrachtige’ organisa ties (zoa ls ook de kinderopvanginitia tieven va n Elmer vzw en diverse a ndere Brusselse initia tieven). 13 De eigens cha p die alle geïnterviewde pers onen gemeens chappelijk hebben, is dat ze a lleen wonen met een of meerdere van hun kinderen en er alleen de zorg voor dra gen (gedurende mins tens een deel va n de tijd), cf. p. 11.
73
kinderen) vertrouwde referentiekader voor ‘goed ouderschap’; die kloof leidt tot schuldgevoelens waarop alleen het ontwikkelen van een alternatief collectief referentiekader een antwoord kan bieden. Ook deze hypothese moet vanuit gender worden benaderd, daar die kloof zich wellicht anders manifesteert naargelang de sekse en de etnisch-culturele origine. 3. De problematiek van vrouwen (tantes/grootmoeders) die de z org voor kinderen van hun alleenstaande broer/zoon opnemen – al dan niet bovenop de zorg voor hun eigen kinderen of andere kleinkinderen – is onvoldoende belicht. Op grond van het materiaal kunnen we volgende hypothese naar voren schuiven: vrouwen worden door de zorg voor de kinderen van familieleden met extra taken belast waardoor het opnemen van andere rollen (bvb productieve arbeid) bemoeilijkt wordt; en hoewel dit in overeenstemming kan zijn met het referentiekader van hun gemeenschap, vinden ze hiervoor in de Belgische referentiekaders geen ondersteuning (of ze worden er zelfs voor gestraft). 4. Er moet verder onderzoek gebeuren naar de situatie van vrouwen die om humanitaire redenen naar hier komen en extra kwetsbaar zijn voor seksuele exploitatie. De hy pothese luidt: doordat het beleid ten aanzien van vluchtelingen onvoldoende rekening houdt met gendermechanismen, ontstaan er hiaten in de opvang die maken dat vluchtelingen soms aangewezen zijn op individueel aangeboden hulp; met name vrouwen worden daardoor bijzonder kwetsbaar, daar ze zich verplicht kunnen voelen tot het leveren van (seksuele) diensten aan d e persoon die hen hulp bood en/of aan mensen uit zijn omgeving. 5. De problematiek van familiaal (fysisch of psychisch) geweld, hetzij tussen partners, tussen ouders en kinderen of tussen families en (ex -)schoondochters dient verder onderzocht te worden. Volgende hypothese kan in dat kader worden geformuleerd. De kloof die mensen ervaren tussen hun referentiekader (of dat van hun gemeenschap) enerzijds en hun feitelijke leefsituatie in Brussel anderzijds leidt tot een verhoogde stress , die op de eigen familieleden dreigt te worden afgereageerd. In de mate deze hypothese be vestigd wordt, zou dat ook betekenen dat het werken aan nieuwe, aan de leefsituatie aangepaste referentiekaders (praktische zowel als morele) een even belangrijke maatregel vormt als op individuele daders gerichte justitiële of therapeutische interventies. Op een meer algemene schaal dient onderzoek te worden gedaan naar mechanismen die humanitaire, economische en huwelijksmigratie (in veel opzichten de ‘oorzaken’ van eenouderschap bij mensen van vreemde origine) in de hand werken of in stand houden. Daarbij gaat het eerder om mechanismen van geopolitieke en economische aard (oorlogen, armoede, migratiestromen…) waarover we op grond van dit onderzoek geen concrete hypothesen kunnen formuleren.
74
3. Een kader voor politieke aanbevelingen 3.1. Verantwoording De resultaten en conclusies van de twee eerste (descriptieve) luiken van het onderzoek vormen het ‘materiaal’ dat in dit derde luik van de studie geanalyseerd wordt en waaruit eindconclusies getrokken worden. Dit luik is dus gebaseerd op een collectivisering en analyse van de bevindingen uit 25 interviews en 1 casestudy. Via het co-constructieproces zijn de feitelijke gegevens (op het microniveau) verwerkt tot aanbevelingen die niet louter slaan op de noden van die 25 respondenten en die ene organisatie. Bovendien worden op grond van een casestudy bij een organisatie actief in (de as) ‘kinderopvang’ ook aanbevelingen geëxtrapoleerd naar andere assen en beleidsdomeinen. De conclusies en aanbevelingen zullen dan ook vooral aanwijzingen bevatten over een globaal kader waarin binnen (en tussen) de diverse assen pertinente politieke maatregelen kunnen worden uitgewerkt; dat kader kan op grond van het beperkte onderzoeksmateriaal wel geconcretiseerd en geïllustreerd worden, maar niet in definitieve aanbevelingen vertaald. De formulering van concrete beleidsmaatregelen vergt op zijn beurt een werk van co -constructie, waarin organisaties met ervaring en expertise in de diverse domeinen op basis van dit (wetenschappelijk onderbouwde) kader naar hun praktijk en de politieke en de institutionele context kijken, en van daaruit nieuwe pistes formuleren die aan de noden van de AOVO tegemoet kunnen komen. In wat volgt recapituleren we kort de bevindingen uit luik 1 en 2, het ‘materiaal’ waarop de slotconclusies zijn gebaseerd, om tenslotte een kader voor politieke aanbevelingen voor te stellen. In eerste instantie (diepte-interviews) hebben we gepoogd zicht te krijgen op de leefwereld en culturele praktijken van AOVO. In algemene termen komt de conclusie erop neer dat de problematiek te begrijpen is vanuit een kloof tussen de feitelijke leefwereld van AOVO en de referentiekaders waarop ze kunnen terugvallen voor praktische en morele steun . Deze referentiekaders berusten zowel bij de etnisch-culturele groep als bij Belgische socio-economische, juridische en culturele instellingen. Deze kloof maakt dat vooral vrouwelijke AOVO een zeer grote veerkracht aan de dag moeten leggen om zich in hun dagelijkse leven te handhaven. Het feit dat ze er zo alleen voor staan, maakt dat ze op veel vlakken in de marge van de samenleving blijven. Vanuit die conclusie over de leefwereld van AOVO werd in de casestudy de hypothese getoetst dat een (crèche als) collectief initiatief een betekenisvolle rol kon spelen in het creëren van een alternatief referentiekader, dat meer aansluit bij de feitelijke situatie van AOVO (en dus de kloof vermindert). Aangezien de precaire situatie van AOVO in kaart werd gebracht via een analyse van het onevenwicht tussen diverse vormen van arbeid (5-TWIN), werd ook de rol die de crèche ten aanzien van eenoudergezinnen kan spelen, in termen van dat kader geanalyseerd. De eerste conclusie is dat een dienst als Olina erin slaagt de noden en mogelijkheden van de AOVO te collectiviseren, en hen helpt bij elkaar steun te vinden en het evenwicht tussen de diverse vormen van arbeid in zekere mate te herstellen. Uit het materiaal komt duidelijk naar voren dat de collectieve antwoorden die Olina biedt, niet alleen op het praktische niveau liggen (dienstverlening), maar ook op het vlak van de zingeving aan hun situatie als alleenstaande ouders (morele steun). Door te ontdekken dat anderen dezelfde problemen hebben, ontstaat een vorm van herkenning en solidariteit die maakt dat ze er minder ‘alleen voor staan’. Ze voelen zich niet langer geïsoleerd en veroordeeld, maar vinden lotgenoten waarmee ze gedeelde ervaringen kunnen opbouwen.
75
Het is opmerkelijk dat deze en andere plekken waar de vrouwen met lotgenoten over hun (gemeenschappelijke) situatie kunnen praten (bvb ook het Maison de s femmes), door de vrouwen als een grotere steun ervaren worden dan vormen van individuele hulpverlening (bvb door een psycholoog). Ook blijkt dat de nood aan ‘morele’ steun minstens even groot is als collectieve diensten voor ‘praktische’ taken (kinderopvang bvb); dat sommige vrouwen een sociale woning weigeren om te vermijden dat ze in een omgeving terecht komen waar ze geen sociale steun vinden, is veelzeggend. Er zijn wel aanwijzingen dat als ze een veilige setting vinden waarin ze hun situatie niet lan ger geheim moeten houden, ze ook gemakkelijker de stap naar praktische dienstverlening zullen kunnen zetten, of aan die diensten beter hun specifieke noden kunnen en durven uitleggen (bvb naar het OCMW stappen voor subsidies voor culturele of educatieve activiteiten). Omgekeerd toont de casestudy ook aan dat juist praktische dienstverlening (bvb een crèche) een veilige context kan bieden om ook rond de nood aan zingeving en morele steun te werken, ook al hoort dat niet tot het ‘erkende’ takenpakket. Een tweede conclusie uit het luik casestudy is dat er ook op organisatieniveau (meso) een kloof bestaat tussen enerzijds het (wettelijke, officiële) referentiekader waarbinnen (een dienst als) Olina moet functioneren en anderzijds de feitelijke werkwijze die de crèche heeft moeten ontwikkelen (haar ‘echte werk’) om aan de feitelijke noden van de doelgroep te beantwoorden. Het functioneren van de organisatie wordt overwegend gestructureerd vanuit (de noden van) het ‘referentiegezin’, dat gedurende de uren van productieve arbeid de zorg voor zijn kinderen aan een crèche overlaat, maar voor de andere vormen van arbeid niet op de crèche is aangewezen. In die zin staan ook diensten als Olina – ook al zijn ze met velen – er ‘alleen voor’, en krijgen ze op macroniveau weinig steun bij het opnemen van de rollen die ze wel moet opnemen om duurzaam met ‘diverse’ gezinnen te kunnen werken14. Ook op dit (meso)niveau gaat het hierbij zowel om praktische steun (het vinden van middelen en subsidies) als om morele (erkenning, valorisatie, specifieke indicatoren of kwaliteitscriteria…). De conclusie van het tweede luik was dan ook dat een dienst (als Olina) veel bereidheid en mogelijkheden heeft om aan maatschappelijke ‘veerkracht’ bij te dragen – door antwoorden te ontwikkelen op sociale breuklijnen die zich in toenemende mate in de samenleving manifesteren – maar dat deze functie op mesoniveau zelf weinig ‘gestroomlijnd’ is en daardoor onvoldoende garanties voor duurzaamheid biedt. In termen van de eerder beschreven duurzaamheidscurve wordt Olina vooral gesteund voor wat ze doet binnen het referentiekader (op maat van het referentiegezin), wat vanuit een efficiëntielogica te begrijpen is. Dit kader ‘stroomlijnt’ de werking van crèches naar een uniek model, waardoor de facto een hiërarchisering (ongelijkheid) ontstaat, aangezien gezinnen die ‘divers’ zijn ten opzichte van dat referentiegezin, er minder toegang zullen toe krijgen. Het bestaan van een Mattheüs-effect in de kinderopvang ondersteunt deze conclusie, en toont aan dat op he t terrein de efficiëntie-parameter nog steeds sterker doorweegt dan de veerkracht-parameter15. Voor de ‘ontwikkelingsfunctie’ van 14
Flora voert momenteel een actieonderzoek in de socioprofessionele inscha kelingsector; de tus sentijdse res ultaten tonen aa n da t ook daar een kloof bes taat tuss en wat ‘officieel’ van orga nisaties verwa cht wordt (en wa t zich in opgelegde indicatoren verta alt) en wa t ze feitelijk moeten doen om bij een kwetsbare doelgroep tot die res ulta ten te komen. Dit ‘echte werk’ wordt niet geregistreerd of gevaloriseerd, waa rdoor de la st sterk op de individuele schouders va n coördinatoren en begeleidend pers oneel komt te liggen, met ris ico op burn-out. 15 De ‘ontdekking’ da t het Ma ttheüseffect zich ook in de kinderopva ng voordoet, komt va nuit een duurzaa mheidsa nalys e helemaa l niet als een verrassing, maa r ligt juis t in de lijn der verwachtingen . (Zie Vandenbroeck, M., De Viss cher, S., Van Nuffel, K., & Ferla , J. (2008). Mothers’search for infa nt child care: the dyna mic rela tionship between ava ilability a nd des ira bility in a continental Europea n welfare state. Early Childhood Research Quarterly, 23(2), 245-258; zie ook Ghysels, J. & Va n La ncker, W. (2009). Het Matteüseffect onder de loep: over het ongelijke gebruik van kinderopvang in Vlaanderen .
76
Olina (of bij uitbreiding: van elke dienst of ontwikkelingsorganisatie die met kwetsbare groepen veerkrachtige initiatieven ontwikkelt), bestaan er veel minder referentiekaders, wat tot een geringe duurzaamheid leidt. Elke dienst dient nog teveel in zijn hoek van het werkveld naar ideeën en middelen voor veerkrachtige oplossingen te zoeken, en de verantwoordelijkheid ligt dan o ok in grote mate bij het initiatief, de visie en de energie van de organisatie zelf16. Hierbij dient opgemerkt te worden dat de grens tussen de ‘gestroomlijnde’ en de ‘veerkrachtige’ functioneringswijze niet absoluut is. Zoals de duurzaamheidscurve laat zien, gaat het om een continuüm. De kwalitatieve methodologie van dit onderzoek laat uiteraard niet toe cijfermatig te berekenen tot op welke hoogte de referentiekaders en de veerkrachtige werkwijze van Olina precies van elkaar afwijken. Het feit dat Olina überhaupt innoverend kan werken, toont aan dat daarvoor in de referentiekaders wel een zekere ruimte bestaat. Toch lijkt de conclusie dat de werking van Olina onvoldoende steun vindt in de kaders op grond van het materiaal verantwoord te kunnen worden17. Het onderzoek toont aan dat de problematiek van AOVO bepaald wordt door een complex samenspel van factoren op diverse niveaus en binnen meerdere maatschappelijke domeinen. De leefwereld en het welbevinden van de ouders (micro) hangen samen met de werkin g (meso) van organisaties en sectoren, zoals sociale huisvesting en huurmarkt, crèches, scholen, bedrijven, opleidings- en tewerkstellingsprojecten, hulpverlening… Die werking wordt op zijn beurt bepaald door socio-economische en sociaal-culturele mechanismen die te begrijpen zijn vanuit een kapitalistische ordening van de samenleving. Zo worden vraag en aanbod op vlak van huisvesting (haast uitsluitend) via marktmechanismen geregeld, staan crèches (al dan niet bedoeld) vooral ten dienste van (concurrentieel sterke) ouders in loonarbeid, wordt het functioneren van de socioprofessionele inschakeling (en het onderwijs) afgestemd op de doorstroming naar bedrijven. De handelingsmarges van bedrijven die privéwinst als eerste doel hebben (en die op grond daarvan ‘regulier’ genoemd worden), worden bepaald door het feit dat concurrentiekracht door de economische wetenschap en het beleid als belangrijkste ‘waarde’ naar voren wordt geschoven. Uit (ander) onderzoek blijkt dat het overheersen van waarden als concurrentie en competitie op zijn beurt samenhangt met het feit dat bankengeld (met interest) zowat het enige ruilmiddel is geworden voor alle vormen van arbeid18. Bankengeld heeft ook politiek een monopoliepositie verworven in die zin dat sociale rechten en belastingen nog uitsluitend in termen van dit geld berekend worden, wat maakt dat mensen die op de arbeidsmarkt concurrentieel sterker staan, meer rechten opbouwen. Ook voor kinderopvangdiensten is de ‘voordeligheid’ van maatregelen (bvb inkomensgerelateerde tari even) een belangrijk criterium. Doordat alle maatschappelijke domeinen eenzelfde ruilmiddel hanteren (bankengeld), ontstaat er ook een grote interdependentie tussen de levensdomeinen. Ouders die geen werk (inkomen) hebben, kunnen dus ook geen kinderopvang, fatsoenlijke woning of persoonlijk welzijn verwerven, daar die Antwerpen: CSB.) 16 Voor de Nederlands talige kinderopvang in Brussel is dat aa ngetoond voor wa t betreft het al dan niet hanteren van inkomens gerel a teerde tarieven; een va n de a rgumenten om niet in het inkomens gerelateerd s ys teem te s ta ppen is da t het ‘niet voordelig’ is ; zie Vandenbroeck, M. & Geens, N. (2011). Cartografie van de Nederlandstalige Brusselse kinderopvang 2. Evoluties 2005 -2010. Gent – Brussel: Va kgroep Sociale Agogiek UGent – VGC, p. 46. 17 Voor de Nederlandstalige kinderopvang in Brussel is het spanningsveld tussen ‘top -down’ (efficiënte) en ‘bottom-up’ (veerkrachtige) mechanismen ter ondersteuning van de ‘sociale functie’ meer van nabij onderzocht; zie Vandenbroeck, M. & Geens , N., o.c., p. 68. 18 Lietaer, B. (2011). Au cœur de la monnaie. Systèmes monétaires, inconscient collectif, archétypes et tabous. Pa ris : Editions Yves Michel.
77
‘vermogens’ in de kapitalistische maatschappij ook quasi allemaal met bankengeld betaald moeten worden. Dat in armoedebestrijding het verwerven van een job doorgaans als primordiale oplossing wordt gezien, is dus (alleen maar) begrijpelijk binnen die dominante monetair-economische logica. In de vicieuze cirkel van armoede, waarin gebrek aan fatsoenlijke huisvesting, aan zelfvertrouwen en sociaal kapitaal evengoed de kansen op een duurzame job verminderen, wordt zo een arbitrair ‘begin punt19’ gestipuleerd, van waaruit vervolgens een lineair-causaal verband gesuggereerd wordt. Het onderzoeksmateriaal – vertrekkend van ervaringen van mannen en vrouwen en hun interpretatie van hun situatie – toont aan dat deze ‘punctuatie’ een interpretatie is op grond van abstracte economische theorievorming, maar geen ade quate weergave biedt van de fenomenen20. Doordat het ruilmiddel voor productieve arbeid (bankengeld met interest) in de kapitalistische samenleving ook de transacties binnen andere vormen structureert, is het onvermijdelijk dat ook in die domeinen een kloof ontstaat tussen ‘rijk’ en ‘arm’ (Mattheüs-effect). De sociale kloof die in dit onderzoek aan het licht kwam, kan dus gezien worden als een ‘symptoom’ van het niet-duurzaam functioneren van de samenleving. Dit functioneren wordt op zijn beurt in grote mate gestuurd door een eenzijdig op concurrentie gerichte visie op ‘economisch handelen’, een visie die bovendien ook op andere maatschappelijke domeinen als dominant kader is opgelegd. Een duurzame oplossing voor de problematiek van AOVO moet dan ook op die diverse niveaus en levensdomeinen ingrijpen. Maatregelen die alleen het microniveau viseren (met het oog op het versterken van de ‘concurrentiële’ positie van individuen op de arbeids -, huisvestings- en andere ‘markten’), staan gelijk met ‘dweilen met de kraan open’. Erger nog, door de eenzijdige klemtoon op dit soort oplossingen kan de indruk ontstaan dat het probleem alleen aan het (te geringe) individuele ‘concurrentievermogen’ van de AOVO te wijten is. Dit zou neerkomen op het culpabiliseren van groepen die nochtans niet aan de oorsprong van het socio-economische bestel liggen en er niet de minste controle over hebben, maar die er juist zwaar onder te lijden hebben (‘blaming the victim’). Op korte termijn moeten er zeker oplossingen op het microniveau worden gevonden, maar een beleid dat alleen op dat niveau zou focussen, zou impliciet de schuld voor het disfunctioneren van de samenleving bij kwetsbare groepen leggen en zo de ‘kloof’ die in deze studie beschreven werd, alleen nog maar vergroten door ‘me er van hetzelfde’ te doen21. 3.2. Eerste parameter voor beleid: multilevel benadering Een eerste conclusie op politiek vlak is dan ook dat het beleid moet inzetten op diverse niveaus tegelijk. Het kader voor beleidsaanbevelingen dat we (in tabel 6 hieronder) voorstellen, concretiseert 19
Dat ‘punctuatie ’ samenhangt met hoe de werkelijkheid geïnterpreteerd wordt, kan als volgt geïllustreerd worden. Een leraar vroeg zijn studenten om leestekens aan te brengen (te punctueren dus ) in de zin : "Woman without her man is nothing." The mannelijke studenten schreven: "Woman, without her man, is nothing.", terwijl de vrouwelijke studenten antwoordden: "Woman! Without her, man is nothing!". 20 In feite kan de vicieuze cirkel waar de levensverhalen van de respondenten op wijzen gezien worden als een ‘anomalie’ (een fenomeen dat door de theorie niet voorspeld wordt). Anomalieën wijzen op de grens van het dominante wetenschapsmodel (paradigma ). Andere actuele voorbeelden van anomalieën (die heersende ‘abstracties ’ in vraag stellen) zijn te vinden in Lanches ter, J. (2010). Whoops. Why everyone owes everyone and no one can pay. London: Penguin Books (over a bstracties in de economisch-monetaire wetenschap die tot de fina nciële crisis va n 2008 leidden); Ostrom, E. (1990). Governing the commons. The evolution of institutions for collective action . Cambridge: Cambridge University Press (over de ‘onverwacht’ positieve resultaten van collectief beheer van hulpbr onnen door lokale gemeenschappen); Ula nowicz, R.E. (2009), A third window. Natural life beyond Newton and Darwin . West Consohocken: Templeton Foundation Press (over het functioneren van natuurlijke ecosystemen da t door abstracties in de natuurwetenschappen lang miskend is ). 21 Voor een s ysteemtheoretische analyse van deze vicieuze cirkel: zie Wa tzlawick, PK, Weakland, J.H. & Fisch, R. (1974). Het kan anders. Over het onderkennen en oplossen van menselijke problemen. Deventer: Van Loghum Slaterus.
78
dat door op de horizontale as (mogelijke) oplossingen op vier niveaus naast elkaar te plaatsen. In de vier kolommen die zo ontstaan, kunnen beleidsmaatregelen worden ingeschreven die zich telkens op één van die niveaus richten. Om de noodzakelijke complementariteit van de niveaus zichtbaar te maken, wordt bij elke mogelijke maatregel telkens ook weergegeven wat het (perverse) effect zou zijn indien het beleid te eenzijdig (onevenwichtig) op dat niveau zou focussen22. De afbakening van die vier niveaus is gebaseerd op het materiaal dat uit het onderzoek naar voren is gekomen, zowel via de interviews en de casestudy als via de ontmoetingen met de derdengroep (Brussels Technisch Platform voor Eenoudergezinnen) en experts. Daar de problematiek van AOVO geduid werd in termen van een kloof tussen hun leefwereld en de hen ter beschikking staande (morele en praktische) referentiekaders, gaat het telkens om strategieën die erop gericht zijn die kloof te verminderen. Om de vier types van strategieën en het belang van hun onderlinge evenwicht zichtbaar te maken, gebruiken we het 5-TWIN model23. De wijze waarop bepaalde types van maatregelen onder een of andere ‘vorm van arbeid’ gerubriceerd worden, kan voorwerp van discussie uitmaken; voor de conclusies van het onderzoek is die rubricering echter op zich van ondergeschikt belang. De functie van het 5-TWIN kader is immers in eerste instantie om situaties van onrecht te kunnen ontcijferen in termen van een onevenwicht; in dit geval moet het kader helpen om op perverse effect van te eenzijdig beleid (of van het overwicht van één type strategie op andere) te kunnen anticiperen. Ee eerste voor de hand liggende strate gie (linker kolom in tabel 6) is om de kloof te overbruggen is om de bestaande dienstverlening meer ‘op maat’ van de doelgroep te maken. Dat kan gebeuren middels maatregelen die de diensten (niet fundamenteel veranderen maar) toegankelijker maken voor kansengroepen, of die erop gericht zijn dat ze hun aanbod meer op het profiel van AOVO afstemmen. Bestaande diensten zijn overwegend ‘efficiënt’ georganiseerd, dat wil zeggen gestroomlijnd volgens een bepaald (normatief) model. In de diverse levensdomeinen van AOVO is dat model overwegend gebaseerd op het referentiegezin; er ontstaat dan ook onvermijdelijk een hiërarchie tussen (potentiële) klanten, met het Mattheüs-effect als gevolg. Omdat in dat efficiënte model overwegend financiële overwegingen en criteria gehanteerd worden, en de levensdomeinen zoals ‘markten’ gestructureerd zijn, duiden we deze categorie van strategieën aan met het symbool voor (verbeterde) productieve arbeid. De analyse maakt duidelijk dat op lange termijn moet gewerkt worden aan politieke oplossingen die duurzaam vorm geven aan innovatieve kaders (rechtse kolom van tabel 6). Omdat de economie (oikos nomos, letterlijk: ‘huishoudkunde’) een grote invloed heeft op hoe de samenleving gestructureerd is, en de actuele structurering niet duurzaam is (de belangen van toekomstige generaties niet respecteert24), duiden we deze langetermijnstrategieën aan met het symbool voorzorgarbeid: een 22
In systeemtheoretische termen is dit een manier om te vermijden dat er in het complexe sa mens pel va n mecha nis men een ‘punctuering‘ wordt gehanteerd die ‘de oorzaak’ of ‘de schuld’ op een of ander niveau legt. Cf. Wa tzlawick, P., Beavin, J.B. & Jacks on, D.D. (1967). Pragmatics of human communication. A study of interactional patterns, pathologies and paradoxes. New York – London: Norton, pp. 54 -59. 23 Zoals eerder vermeld werd het 5-TWIN analysekader ontwikkeld via actieonderzoek met vrouwen in kansarmoede. Da t het ka der da t ui die co-constructie resulteert, ook a ls ka der voor politieke maatregelen gehanteerd wordt, strookt volledig met de ethisch -politieke en democratische opdracht van dit onderzoek. 24
Voor een systematische analyse van de verhouding tussen economische theorievorming en duurzaamheid, zie Deblonde, M. (2010). Economics as a political muse. Dordrecht-Boston-London: Kluwer Academic Publishers .
79
zorgzame samenleving kan gezien worden als een huis( -houdkunde) waarin diverse groepen elk een plek hebben en waarin ook de zorg voor (de belangen van) toekomstige generaties geïnstitutionaliseerd en gewaarborgd wordt. Complementair aan binnen de marktlogica (efficiënt) gestructureerde diensten moeten structuren ontwikkeld worden die volgens andere waarden functioneren. Omdat solidariteit en samenwerking op die manier meer op de voorgrond komen, is het logisch dat ook burgers daarin als mede-auteurs worden betrokken en medeverantwoordelijk dragen voor diensten die hun samenleven structureren. In de literatuur worden deze strategieën met de term ‘coproductie’ aangeduid25. Het ligt voor de hand dat de bijdrage van burgers aan (de coproductie van) maatschappelijke functies niet met bankengeld kan worden gevaloriseerd, maar dat hiervoor systemen van complementair e valorisatie van arbeid moeten worden ontwikkeld26. Uit het onderzoek zijn bovendien pistes naar voren gekomen die zich tussen deze twee uitersten in bevinden, en die als tussenstappen kunnen worden gezien. De respondenten formuleerden (zowel in de interviews als in de focusgroep) zelf als beleidsaanbeveling het ondersteunen van meer collectieve strategieën om de diensten toegankelijker te maken. Door structuren te voorzien die toelaten dat mensen onderling informatie kunnen uitwisselen, worden ze beter geïnformeerd en kunnen ze mondiger voor hun rechten opkomen en ‘concurrentieel sterker’ staan tegenover andere (potentiële) klanten. Het gaat hierbij dus om maatregelen voor het empowerment van (potentiële) klanten van de diensten27; we gebruiken daarvoor dan ook het symbool voor de zelfarbeid (ook al kan dat empowerment bereikt worden door collectieve initiatieven zoals het uitwisselen van informatie) . Uit de casestudy kwam tenslotte de mogelijkheid van een andere tussenstap naa r voren. Doordat een crèche als Olina andere functies opneemt dan die waar zij (binnen het heersende referentiekader) voor erkend is, biedt zij AOVO toegang tot collectief georganiseerde diensten (bvb gezamenlijke pedagogische en culturele activiteiten) en tot een kader voor gedeelde zingeving aan hun alleenstaand ouderschap (erkenning en morele steun door de ontmoeting met andere ouders). Voor deze strategie gebruiken we dan ook het symbool voor sociale (collectieve) arbeid. Uit (ander) onderzoek blijkt ook dat kinderopvangdiensten in het uitwerken van deze sociale functie ondersteund kunnen worden door onderlinge uitwisseling (of sociale arbeid)28.
25
De term ‘coproductie’ werd in de jaren ’70 voor het eerst gebruikt door Elinor Ostrom toen zij voor de politie van Chicago probeerde te verduidelijken dat voor het reduceren van de criminaliteit de politie evenzeer de gemeenschap nodig heeft als omgekeerd. Voor een meer uitgewerkte visie op coproductie als vector van een meer duurzame samenleving: zie the New Economics Foundation (http://www.neweconomics .org/publications /co -production). In die tekst wordt coproductie gekoppeld aan het gebruik van ‘time banking’ (ruil van arbeid in termen van uren) als complementaire valorisatie; ook Local Exchange Trading Systems (LETS) zijn hierop gebaseerd. 26 Deze complementaire valorisa tie van arbeid ka n in een specifiek (lokaal) muntsysteem geconcretiseerd worden. Voor een uitvoerige toelichting van het waarom en het hoe van complementaire ‘munten, zie www.lietaer.com. 27 Da t empowerment va n de klanten steeds gepaard moet gaan met het verbeteren (of ‘empowerment’) va n de diens t zelf, wordt ook verdedigd in Va n Regenmortel, Tine (2008). Zwanger van empowerment. Een uitdagend kader voor sociale inclusie en moderne zorg. Tilburg: Fontys Hogeschool Sociale Studies. 28
Een belangrijke “werkzame factor” in de regiogroepen “sociale functie” [van de kinderopvang] was de begeleide uitwisseling met collega’s. Verschillende verantwoordelijken van “witte” kinderdagverblijven getuigden hoe zij hier door de collega ’s keer op keer op werden aangesproken. (…) Ook het feit dat de regiogroepen hen rechtstreeks in contact bracht met intermediairen en hierdoor de nood aan een sociaal voorrangsbeleid voor hen duidelijk werd, had een grote invloed.’ Vandenbroeck, M. & Geens , N., o.c., p. 68-69.
80
3.3.
Tweede parameter voor het beleid: transversale benadering
Uit het materiaal blijkt duidelijk dat de probleme n van AOVO diverse beleidsdomeinen betreffen, en dat de problemen die ze op één domein tegenkomen, eng verbonden zijn met problemen op andere domeinen. Zo heeft hun precaire situatie op vlak van huisvesting bijvoorbeeld een invloed op hun familiaal en sociaal kapitaal; het gebrek aan sociaal kapitaal leidt dan weer tot isolement waaronder het persoonlijk welzijn te lijden heeft. De financiële middelen om aan die zelfarbeid tegemoet te komen, hebben ze niet, en als ze die hadden zouden ze die eerst aan huisvesting en aan zorg voor de kinderen besteden. De voorbeelden in het materiaal zijn legio. Een beleid dat maar op één domein focust zonder oog te hebben of oplossingen te zoeken voor problemen op andere domeinen, heeft dus niet veel kans om tot duurzame opl ossingen te leiden. Een beleid bijvoorbeeld dat op activering gericht is zonder tegelijk aandacht te besteden aan de woonsituatie, de belastende zorgarbeid en het gebrek aan sociaal en familiaal kapitaal, werkt slechts op een deel van het probleem, maar lost de problemen op de andere domeinen niet op of verzwaart ze nog. Een moeder die herhaaldelijk een opleidingsplaats of job verliest omdat ze op de andere levensdomeinen geen oplossingen aangereikt krijgt, verliest de moed en haakt af. Indien het beleid alleen zou inzetten op een nog meer doorgedreven activeringsbeleid, biedt het ‘meer van hetzelfde’, en kan het probleem nog vergroten. Het feit dat diverse maatschappelijke domeinen de bevoegdheid uitmaken van aparte beleidsstructuren, kan dus op macroniveau als een deel van het probleem worden gezien. Vanuit een efficiëntielogica is het begrijpelijk dat per beleidsdomein eenduidige doelstellingen, budgetten en resultaten worden vooropgesteld, die cijfermatig (statistisch) op te volgen zijn. Om statistische berekeningen mogelijk te maken, wordt in dit beleidsmodel het aantal parameters dat tegelijk in rekening wordt gebracht, beperkt gehouden, wat het moeilijk maakt om pertinente transversale verbanden in kaart te brengen. Uit de casestudy bleek bovendien dat op het mesoniveau wel transversale oplossingen worden uitgewerkt (een dienstverlening wordt aangereikt die op meerdere levensdomeinen tegelijk inwerkt), maar dat de beleidskaders waarin de dienst moet werken deze verbreding niet (voldoende) erkent of ondersteunt. Het beleidskader reikt dus niet alleen geen oplossingen aan, maar dreigt bovendien om oplossingen die op het terrein worden ontwikkeld, te bemoeilijken. Uit de casestudy is gebleken dat het gebrek aan erkenning, omkadering en ondersteuning van de veerkrachtige manier van werken maakt dat de coördinatrice en het team hierin zeer veel energie moeten steken, wat hun taak nog verzwaart. Tabel 6 brengt de belangrijkste maatschappelijke assen en beleidsdomeinen die voor AOVO direct relevant zijn, in kaart. Omdat uit de interviews bleek dat persoonlijk welzijn en sociaal kapitaal althans voor de vrouwelijke AOVO eng met elkaar verbonden zijn, werden ze samengevoegd. Een aantal verwante beleidsdomeinen (bvb mobiliteit, onderwijs, gezondheidszorg…) worden in de tabel niet uitgewerkt, wat niet betekent dat ze niet belangrijk zouden zijn. De conclusie van het onderzoek wordt in eerste instantie uitgewerkt als een kader voor beleid; de inhoudelijke uitwerking en invulling van deze (en andere) beleidsdomeinen is niet mogelijk op grond van de beperkte steekproef van dit onderzoek, maar moet het object uitmaken van verdere co -constructieprocessen met bevoegde actoren. Bovendien wordt in de tabel alleen aandacht besteed aan beleidsdomeinen die zich op het niveau van het gewest situeren. Uit het materiaal blijkt dat Brussel als hoofdstedelijk gewest over een aantal ‘vermogens’ beschikt waar andere steden of gemeenten minder over beschikken. Door de beschikbaarheid van openbaar vervoer en de aanwezigheid van diverse gemeenschappen, bijvoorbeeld, heeft Brussel een aantrekkingskracht op AOVO uit andere steden waar het isolement
81
nog groter blijkt. Dat dit bijkomende druk creëert op de tewerkstellings - en huisvestingsmarkt, is te verwachten; ook dit is een uiting van het transversale karakter van de problematiek. Wellicht kan juist de grootstad een interessante schaal bieden om met een meer transversaal beleid te experimenteren. In figuur 6 wordt een kader voor beleidsaanbevelingen voorgesteld op basis van de twee beschreven parameters. Als aanvulling van het eenzijdig ‘efficiënte’ beleidsmodel dat op afzonderlijke domeinen met aparte indicatoren en budgetten gericht is, wordt hier een voorzet gedaan voor een ‘duurzaam’ politiek kader, gekenmerkt door een ‘ecologie van maatre gelen’ die het evenwicht tussen efficiëntie en veerkracht kunnen garanderen29. Terwijl de strategieën in de twee linkse kolommen gezien kunnen worden als het ‘veerkrachtiger’ maken van bestaande (efficiënte, formele) structuren, slaan de twee rechtse kolommen eerder op het ‘efficiënter’ maken van veerkrachtige (informele) oplossingen30. Zoals eerder aangegeven gaat het om complementaire strategieën; de duurzaamheidscurve toont aan dat het optimum van de duurzaamheid van systemen tussen de twee extremen in li gt (zij het iets meer aan de kant van de veerkracht). De tabel is dan ook niet bedoeld om maatregelen eenduidig onder één of andere strategie te ‘rubriceren’, maar biedt vooral een houvast om beleid te ontwikkelen, en om te anticiperen op eventuele perverse effecten van een eenzijdig beleid31. Ook benadrukken we nogmaals dat de maatregelen die (cursief) in de tabel zijn opgenomen, enkel bedoeld zijn als mogelijke pistes. Tot slot merken we ook nog op dat het kader dat we hier presenteren in eerste instantie houvast biedt voor het ‘waarom’ en het ‘wat’ van te ontwikkelen beleid rond de problematiek van AOVO. Het bevat geen aanwijzingen over het ‘hoe’, omdat we daar op grond van het materiaal onvoldoende aanwijzingen voor hebben. Wel is het zo dat de methodolo gie die in dit onderzoek werd gehanteerd, zich inschrijft in ‘the web of transition’ zoals beschreven door Caren Levy32, en met name drie ‘knooppunten’ van dat web met elkaar verbindt. Andere knooppunten betreffen (naast ‘onderzoek’, een knooppunt dat werd uitgewerkt in de onderzoeksaanbevelingen) ook politieke besluitvorming, planning en programma’s, stafontwikkeling en procedures, programma’s en projecten, en de toewijzing van verantwoordelijkheden en budgetten. Het transitieweb impliceert tenslotte ook theorievorming en methodologie (de ontwikkeling van een nieuw paradigma); ook daartoe hopen we met dit onderzoek te hebben bijgedragen.
29
Zoals biodiversiteit een voorwaarde is voor de duurzaamheid va n natuurlijke systemen, zo dient ook op maatschappelijk vla k gewaakt te worden over een ‘ecologie’ va n diverse en onderling verbonden maatregelen en structuren. De voorzet die we hier doen, operationaliseert een dergelijke ecologie in termen van multilevel (op diverse niveaus tegelijk) en transversaal (op diverse domeinen tegelijk) beleid . 30 De twee linkse kolommen verwijzen na ar betere (top-down) planning, de twee rechtse naa r ruimte voor ‘vondsten’ (serendipity), het creëren van ruimte voor niet-geplande innovatie en voor bottom-up co-constructie van veerkrachtige oplossingen. 31 Een ander voorbeeld hiervan: ‘De verantwoordelijken gaven aan dat (…) topdown beleidsmaatregelen belangrijk waren, maar ook neveneffecten sorteren. Voor wat de 20%-regel betreft, getuigen zij dat ze een toename zien van tweeoudergezinnen die zich als eenoudergezin laten registreren. Voor wat de druk (…) betreft om deel te nemen a an de regiogroepen in het project “sociale functie” melden zij da t die groepen initieel teveel druk zetten en dat dit (…) weerstand opriep.’ (Vandenbroeck, M. & Geens , N., o.c., p. 68). 32 Levy, C. o.c.; Zie http://eprints.ucl.ac.uk/34/1/wp74.pdf.
82
Tabel 6 kader voor het ontwikkelen een ecologie van maatregelen voor A OVO – me t voorbeelden ui t in te rviews , casestud y, de rde ngroepen en gesp rekken me t e xpe rts
Type strategie
Verbeteren van bestaande dienstv erlenin g / referentiekader
Empow erment klant, kennis van en toegang tot dienstverlening
Ondersteunen van aanvul lend e functies b innen co llecti viteiten
Co-con structie van / tran sitie naar alt ernatief referentiekader
pistes & val kuilen
1. Huisves tin g aangepas t aan b ud ge t, ge zinsgrootte , le vens fase en /of migra tie geschiedenis, han di cap … Pistes
Puntensysteem voor toekenning sociale woning aanpassen voor AOVO Toegang tot (goedkope) kredieten voor het verwerven van een woning
Tegengaan van speculatie en huisjesmelkerij door creëren van woningaanbod buiten marktlogica Ondersteunen van mogelijkheden tot collectiviseren van de woonfunctie bvb Community Land Trust / Habitat for Humanity…
Strengere controle op huisjesmelkerij en kwaliteit van woningen
Maatregelen die eigenaars belonen die hun woning ter beschikking stellen van de sociale huurmarkt…
Bewoners medeverantwoordelijk maken voor woonprojecten (coproductie)
Alleenstaand ouderschap kan (financieel) interessanter worden dan samenwonen (goedkopere woning enz)
‘Verbreding’ van de functies van diensten: vergt aangepaste indicatoren, partnerschappen, managementmodellen en valorisatie
Negatieve financiële impact als dit als ‘samenwonend’ wordt beschouwd (belastingen en tegemoetkomingen)
Opletten voor schuldenproblematiek
Beter informeren bvb over rechten als huurder, bvb inspectie van de woningkwaliteit…
Elders toegang tot bieden tot ruimtes / functies die in de privéwoning ontbreken (speelen ontmoetingsruimte, groene ruimte…) Bieden van ruimtes voor familiale activiteiten op niveau van buurt, crèche, school, sociale economie…
Bij toewijzing sociale woning rekening houden met ‘typische’ noden AOVO
Valkuilen
Ontmoetingsgroepen voor AOVO, info via sociaal assistent van crèche, infoavond vrouwenhuis, …
Leefbare sociale mix behouden, geen ghetto’s voor AOVO
Andere kwetsbare groepen eisen dezelfde ‘voorrechten’ bij toewijzing sociale woning
83
2. Kinde rop van g, aange past aan noden en mogelijkheden va n AOVO Pistes
Uren van crèche / naschoolse opvang aangepast aan werk- & opleidingsuren Opvangplaatsen voor ouders in inschakelingstrajecten (cf. Olina) Zorgen dat er meer crèches en opvang in de nabijheid van woning of werk beschikbaar is (verminderen van transporttijd)
Informatie over crèches of opvangmogelijkheden verspreiden via aangepaste communicatiekanalen (bvb ontmoetingsgroepen, vrouwenhuis…)
Ondersteunen van collectieve initiatieven voor brengen en halen van kinderen of voor gezamenlijke activiteiten door ouders (bvb LETS?)
Inschakelings- en jobcoaching waarin het probleem van het regelen van de opvang met de werkzoekende wordt opgenomen.
Sensibiliseren van werkgevers en/of opleiders rond het probleem van de opvang (openingsuren, verplaatsing…)
Collectiviseren van het brengen en halen van kinderen door (een dienst verbonden aan) de crèche of school; Koppelen aan bestaande (uitwisselings)platformen voor vrijwilligers, (bvb Jongeren voor de Samenleving, EVS, ICYE…) door structurele samenwerking tussen bevoegdheidsdomeinen. Valoriseren van initiatieven voor collectieve opvang door (breed inruilbare) gemeenschapsmunt
Valkuilen
Oog voor noden / klachten van omwonenden (cf crèche in Brugge)
(Mondige) AOVO worden nog minder aangeworven omdat werkgevers nog meer ‘risico’s’ zien ?
Oplossingen door het middenveld kunnen excuus zijn voor politiek immobilisme
Werkgevers kunnen dit als excuus gebruiken om geen rekening meer te houden met nood aan flexibiliteit.
Waken over verhoging werkdruk voor werknemers van crèche. 3 en 4. Sociaal ka pitaal e n pe rsoonli jk welzi jn Pistes
Hulpverlening houdt rekening met Plaatsen creëren waar (diverse types) specificiteit van AOVO. Aandacht voor AOVO met lotgenoten kunnen spreken, interculturele communicatie in diensten deculpabiliseren, morele steun vinden; ontmoetingsruimtes voor (diverse types Aanwerven van ervaringsdeskundige van) AOVO en met andere gezinnen AOVO in diensten voor hulpverlening en sociaal-culturele organisaties Ontwikkelen van internetcommunicatie met het thuisland als aanbod van bibliotheken of culturele centra
Uitbouwen van transversale pistes voor versterken van sociaal weefsel (bvb crèche als hefboom naar participatie, school als ontmoetingsplaats, ruimte voor participatie in sociale economie… ) Vorming en intervisie binnen crèches over de sociale functie van kinderopvan g (bvb VBJK/ DIEPP)
Uitwerken van beleidskader voor partnerschappen en samenwerking tussen diverse diensten (bvb crèche en cultureel centrum…) Uitwerken van methodieken en partnerschappen om participatie van AOVO aan sociaal-cultureel leven te ondersteunen (of te herdefiniëren)
84
Sensibiliseren van werkgevers/klanten rond welzijn huisarbeidsters (D)
Valkuilen
Impliciete boodschap dat de problemen aan de persoon zelf liggen angst om geld te besteden aan zorg voor zichzelf of schuldgevoel
Ontmoetingsgroepen voor AOVO apart kunnen stigmatiserend overkomen of isolement versterken
(D) Ondersteunen van bewegingen die sociaal kapitaal van vrouwen in huisarbeid versterken (bvb OrCA; vgl Zr. Jeanne Devos’ National Domestic Workers Movement India)
Ter beschikking stellen van ruimtes en toegankelijk maken van diensten door gemeenschapsmunten
Alles wordt op het middenveld/de burgers afgewenteld
Mag geen excuus zijn om bestaande dienstverlening niet te verbeteren
Mondiger worden leidt tot nog minder steun door eigen gemeenschap? 5. Fa miliale rollen en op voedin g
Pistes
Nog meer laagdrempelige taalcursussen met kinderopvang Laagdrempelige opvoedingsondersteuning, bijlessen… subsidies voor culturele of educatieve activiteiten worden door OCMW systematisch aangeboden (zonder dat AOVO er moet om vragen)
Valkuilen
perceptie dat problemen te wijten zijn aan hun pedagogische ‘tekorten’; Versterkt de indruk dat ze er alleen voor staan
Informeren en sensibiliseren over opvoedingsnoden en –mogelijkheden middels groepen / ontmoetingsruimtes Mannenpraat groepen over opvoeding (bvb Camelia Link=) Co-construeren van andere manieren om scholen met ouders te laten communiceren (vb. project E-Cool)
Geen ghetto vormen? nog meer zichtbaar en (dus) verstoten?
Ondersteunen en breder inbedden van ontmoetingsruimtes voor kinderen en hun zorgfiguren (vgl Maisons Vertes; vlg. benederverdieping MaisonBilobaHuis voor seniorenzorg)
Bestaande diensten (school, crèche) huisvesten ontmoetingsruimtes voor ondersteuning van opvoeding en familiale relaties; uitgebouwde transversale samenwerking.
Werken met groepen van vreemde origine rond herdefiniëren van rolpatronen, waarden en normen op vlak van familiale rollen.
Collectieve gezinsfaciliteiten (vgl bovenverdieping MaisonBilobaHuis voor seniorenzorg); voorzieningen voor tijdelijke opvang van gezinnen…
Collectiviseren van pedagogische taken; studenten inschakelen voor huiswerkbegeleiding; …
Complementaire munt vgl Mutual Unit for Sustainable Education – leerlingen helpen elkaar te leren en worden hiervoor gevaloriseerd.
Diensten willen geen rekening meer houden met specifieke noden (“ze moeten maar emanciperen”)
Mag geen excuus zijn om bestaande dienstverlening niet te verbeteren
85
6. Voorzien in ma te riële node n , opleidin g e n te we rks telling Pistes
Socioprofessionele inschakeling nog toegankelijker maken voor AOVO Activering nog meer op maat van AOVO Aanwerving van opgeleide ervaringsdeskundigen in overheidsdiensten (Cf De Link) Erkennen van elders verworven competenties
Sociale functie van arbeid versterken: contact met collega’s, erkenning en zichtbaarheid Opleiding tot ervaringsdeskundige als empowerment en piste naar tewerkstelling (cf De Link) Gendergevoelige inschakelings- en jobcoaching (autonomiseren van de persoon met het oog op levens- en professioneel traject).
Solidaire economie (tewerkstelling van kansengroepen): aangepaste indicatoren en erkenning van bredere functies;
Aanvullende pistes voor en valorisatie van productieve arbeid (vgl volkstuintjes met Torekes in wijk Rabot/Blaisantvest Gent);
Zorgtaken omzetten in diploma (bvb werkneemsters Elmer: opleiding tot kinderverzorgster; MaisonBilobaHuis: opleiding mantelzorger)
Fabricoleermarkt als element van transitiesteden/-wijken, openbare ruimte als pluktuin…)
Uurroosters van jobs en opleiding op maat (in functie van noden en mogelijkheden qua kinderopvang) Cf solidaire economie: uitwisselen van goede praktijken
Valkuilen
eenzijdige aandacht voor doorstroming naar tewerkstelling op privémarkt; herhaalde mislukkingen werken ontmoedigend en leiden tot verlies van zelfvertrouwen.
Werkgevers die hier meer voor openstaan, staan in het dominante systeem ‘concurrentieel zwakker’; creëren van maatschappelijke meerwaarde wordt niet gevaloriseerd in dominant sociaal-economisch bestel.
Verhoogde werkdruk binnen solidaire economie maakt dat er geen ruimte overblijft voor uitwisseling; zware werkdruk op personeel van sociale economie.
Publieke diensten (mobiliteit, cultuur, sport, …) met complementaire munten betaalbaar. Ondersteunen van initiatieven als Réseaux d’Echanges des Savoirs, LETS… Sociale wetgeving niet aangepast; juridische valkuilen uitklaren; Sociale mix moet bewaakt worden.
86
BIJLAGEN 1. Lijst van partnerorganisaties Gecontacteerde organisaties voor het samenstellen van de steekproef: -
Caleidoscoop Camelia Emancipatiehuis Brussel Formosa asbl Gaffi Groep INTRO vzw Regio Brussel Interface 3 La Maison de Quartier d’Helmet La Maison des Femmes de Schaerbeek La Voix des Femmes MCAE Olina Onder Ons vzw Organisatie voor Clandestiene Arbeidsmigranten - OR.C.A Service de solidarité socialiste - SESO Synergie Africaine
Experts: -
Maison d'Enfants d'Actiris Plateforme technique de la monoparentalité Bruxelles Université Catholique de Louvain – UCL
87
2. Profielen van de 25 respondenten Leeftijd
Ge- oorsprong slacht (*)
Aantal kinderen
TYPE
A
34
M
S
3
C1
Scholingsniveau Professionele (NE = diplama niet erkend in situatie België) Lager onderwijs NE Werkloos - werkzoekend
B
25
F
S
2
C3
Lager onderwijs NE
Werkloos - OCMW
C
37
F
M
2
B2
Lager onderwijs NE
In opleiding - werkzoekend
D
43
M
M
2
C2
Lager Secundair
eIn opleiding - werkzoekend
E
43
M
M
3
B2
Zonder diploma
Tewerkgesteld (schoonmaak)
F
33
F
M
1
A3
Zonder diploma
In opleiding - werkzoekend
G
43
F
E
4
D
Universitair NE
In opleiding - OCMW
H
35
F
M
1
B2
Zonder diploma
In opleiding - werkzoekend
I
24
F
S
2
A3
Zonder diploma
In opleiding - OCMW
J
36
F
L
3
D
Se cun dair NE
Werkloos
K
31
F
M
1
C2
Beroepsopleiding cou ture
Werkloos - werkzoekend
L
45
F
M
2
C2
Kinderverzorgster
Tewerkgesteld
M
30
F
M
2
B2
Se cun dair NE
In opleiding - OCMW
N
44
F
S
3
A2
Graduaat informatica NE
Werkloos - OCMW
O
30
F
S
2
A2
Universitair NE + graduaat
Tewerkgesteld
P
32
F
S
4
A3
Werkloos - OCMW
Q
33
F
M
1
B2
Graduaat secretariaat NE + politieopleiding NE Graduaat informatica NE
R
20
F
S
1
A3
Zonder diploma
Werkloos - OCMW
S
37
F
M
3
C2
Professionneel kapster
vrijwilligerswerk
T
50
F
S
1
B2
Zonder diploma
In opleiding - werkzoekend
U
41
F
M
4
C1
Zonder diploma
Werkloos - werkzoekend
V
45
F
E
3
D
Gradua at boekhouding NE
W
47
F
A
7
D
Universitair NE
Tewerkgesteld dienstencheques Employée mi-te mps
X
38
F
E
1
A3
Beroepsopleiding cou ture NE
Werkloos - OCMW
Y
39
F
S
1
A3
Graduaa t
Tewerkgesteld
Tewerkgesteld
(*) A = Az ië ; E = Oost-Europa ; L = Latijns America ; M = Mediterraan ; S = Sub-Sahara Afrika
88
3. Methodologische verantwoording en onderzoekskalender Dit project omhelst een beperkt kwalitatief onderzoek. Het werd opgezet en uitgevoerd in nauw overleg met het UCL-project “Prospective Research for Brussels ”. Voor alle statistische gegevens betreffende eenoudergezinnen in Brussel verwijzen we naar die studie. De resultaten van het Flora -onderzoek vormen een te beperkte basis voor veralgemenende uitspraken of concrete (inhoudelijk uitgewerkte) politieke aanbevelingen. Ze reiken echter wel inzichten aan die door verder onderzoek gefalsifieerd kunnen/ moeten worden, en bieden een kader voor de ontwikkeling (of co-constructie) va n pertinente politieke maatregelen. Fl ora werkt met een methodiek van co-constructie van kennis. De methodologie werd in de voorbije 18 jaar ontwikkeld doorheen diverse projecten van actieonderzoek met mensen uit kansengroepen. Op grond van enerzijds die onderzoeks ervaringen (en dan vooral de methodologische i nbreng en feedba ck van de respondenten) en anderzijds een theoretische onderbouwing, werd de methodiek voortdurend verfijnd enbijgestuurd. We schetsen de methodiek in algemene termen, maar geven tevens aan hoe deze in dit onderzoek werd toegepast en welke methodologische lessen werden geleerd.
FLORA & organisaties vrouwen en mannen, hun ervaring en interpretatie van hun situatie
1. Co-constructie betekent da t er geen onderzoek geda a n wordt over de res pondenten, maar met
hen, waarbij de expertise van de doelgroep en die van de onderzoeker op gelijk niveau staan. De co-expertise van de mensen uit de doelgroep bestaat uit hun (individuele) ervaringen en hun (persoonlijke) interpretatie van hun situatie (microniveau). Doordat Flora deze ervaringen en interpretaties collectiviseert en a nal ys eert, word t een (wetens cha ppelij k te veri fi ëren of falsi fi ëren) beel d ges chets t va n een s ocial e groep (mesonivea u). Het ond erzoek i s ni et wa a rdevri j maa r heeft een pol i ti ek -ethi sch doel , met na me bi j dra gen tot een rechtva a rdi ger en meer ega l i taire sa menl evi ng (ma croni vea u). Di t macroniveau bevat (onder andere) actoren op politiek en academisch niveau, die een impact hebben op de structurering van processen in de samenleving als geheel .Om met dit democratische doel consistent te zijn, moeten ook de machtsverhouding en het statusverschil tussen ondervrager en ondervraagde zoveel mogelijk vermeden worden. Deze ‘triade’ van co-constructie (tussen het micro-, meso- en macroniveau) vormt een basiselement va n wat Caren Levy ‘the web of institutionalising gender’ noemt 33.
33
Het “web van gender als transitie” brengt alle actoren in kaart die een rol te spelen hebben in de ontwikkeling van een
89
2. De samenstelling van de steekproef (of ‘recrutering’ van respondenten) gebeurt via organisaties
die voor de vrouwen (en mannen) een veilige contex t voor of tussenschakel naar deelname aan het onderzoek bieden. Individuele contactname door de onderzoekers (bvb op basis van gegevens uit de burgerlijke stand) zou voor de doelgroep te bedreigend en intrusief overkomen. Het partnerschap is in die zin een niet te onderschatten methodisch sleutelelement. Indien we bijvoorbeeld alleen zelfhulpgroepen voor eenoudergezinnen als partner zouden nemen (als die al zouden bestaan), riskeren we enkel relatief mondige respondenten te bereiken, die voor hun situatie durven uitkomen en er reeds steun voor zoeken. De ‘outreaching’ naar ouders die zich nog niet (durven) manifesteren moet dus via bredere partnerschappen verlopen, en ook organisaties betrekken die op andere domeinen actief zijn. Ook in dit onderzoek is het belang van het partnerschap duidelijk naar voren gekomen. Gezien het beperkte tij dsbestek hebben we ervoor geopteerd te werken met partnerorganisaties waarvan we wisten dat ze veel mensen van vreemde herkomst – en (wellicht) ook eenoudergezinnen – bereiken, of die ons met andere organisaties in contact konden brengen waa r we een goed e kans hadden respondenten te vinden. In dit onderzoek hebben we enkele subgroepen niet of onvoldoende bereikt, maar de strakke onderzoekskalender liet niet toe meer tijd aan het verbreden van het partnerschap te besteden. Zo is het mogelijk dat we meer mannelijke respondenten hadden bereikt als we met organisaties in andere ‘s ectoren’ (bvb opva ng va n daklozen) ha dden g ewerkt. Dit toont aa n dat in de methodiek voor h et ontwikkelen van het partnerschap voldoende tijd moet worden voorzien, of dat dit zelfs als een volwaardig methodologisch vooronderzoek moet worden beschouwd. 3. Kaderen van het onderzoek met de doelgroep is een belangrijke methodologische stap. Binnen
het partnerschap wordt een veilige ruimte gecreëerd waar mensen vooraf met elkaar over het belang van het onderzoek en van hun deelname kunnen overleggen. Dit biedt hen veiligheid, omdat ze zien dat ze deel uitmaken van een ruimere groep (potentiële) respondenten en ze niet alleen de beslissing moeten nemen om a l dan niet te participeren. Zo vermindert de kans dat s ommigen niet meedoen uit angst of onzekerheid, of omdat z e zich persoonlijk ‘geviseerd’ voelen. Het vermindert zo ook het risico dat alleen de meer mondige en s ociaal sterke personen als respondent overblijven, en een vertekend beeld ontstaat van de leefwereld van de doelgroep als geheel. In de ‘ omkaderingsgroep’ kunnen ze samen (eventueel ook in aanwezigheid van een vertrouwde begeleidster of personeelslid van de organisatie) het doel van het onderzoek en het belang ervan voor henzelf en de samenleving bespreken. Ook kunnen ze er hun eventuele voorbehoud of vragen tegenover het onderzoek kenbaar maken, wat de onderzoekers toelaat om daar in de verdere uitwerking van het onderzoeksopzet rekening mee te houden. (Punt 4, 12 en 13 hieronder vormen daar voorbeelden van.) 4. Geregeld gaven mensen die als respondent werden aangezocht aan dat ze niet willen meewerken
aan alweer een onderzoek waarvan ze nooit de resultaten of de impact zien; ze voelen zich duidelijk ‘overgevraagd’ door diverse onderzoekers (wat op een onevenwicht wijst). De vraag om – naast hun zorg- en productieve arbeid – onbezoldigd mee te werken aan een (onderzoek met) politiek en/of wetenschappelijk doel, kan maar tot een meer rechtvaardige samenleving meer egalitaire en duurzame samenleving; deze triade weerspiegelt drie van de dertien knooppunten uit dit web. Zie Levy, C. (1997). The process of institutionalising gender in policy and planning: the ‘web’ of institutionalisation. London: University College London, DPU, Working pa per n° 74.
90
leiden als die bijdrage ook wordt gevaloriseerd en de politieke impact ervan zichtbaar wordt gemaakt . In de omkaderingsgroep wordt hen duidelijk gemaakt dat de overheid hun inbreng (expertise) nodig heeft om een beter beleid te kunnen voeren . Ze begrijpen dat het om coconstructie met het politieke niveau gaat (met andere woorden om ‘inspraa k’), waarbij Flora slechts een tussenrol – meso – speelt. Het is echter van het grootste belang om de impact van het onderzoek genuanceerd te beschrijven, zodat ze geen onrealistische verwachtingen koesteren. Daarbij kan een onderscheid gemaakt worden tussen impact op korte of op langere termijn, en tussen impact op hun persoonlijke leven of op dat van hun kinderen of van hun groep als geheel . 5. In de slotfase van het onderzoek wordt een focusgroep georganiseerd waarin de door de
onderzoekers gemaakte synthese en analyse aan de respondenten en/of aan andere mensen van de doelgroep ter toetsing worden voorgelegd. Dit laa t hen toe de conclusies te valideren en mee over de politieke implicaties ervan na te denken . De resultaten van de focusgroep in het kader van dit onderzoek werden direct aan de bevoegde staatssecretaris gecommuniceerd en zijn niet in dit rapport verwerkt. 6. In dit onderzoek werd – aansluitend bij de focusgroep – ook een ontmoeting met de
bevoegde Staatssecretaris georganiseerd. Dit maakt de interesse en aandacht van de politiek voor (hun bijdrage aan) het onderzoek zichtbaar, en wordt door de mensen ook als een valorisatie van hun bijdrage (een ‘persoonlijke’ attentie) ervaren. Alle respondenten vonden deze ontmoeting wenselijk, en ruim de helft wenste er ook effectief aan deel te nemen. Om dit mogelijk te maken werd de mogelijkheid van kinderopvang voorzien en werd erover gewaakt dat de omgeving waar de ontmoeting plaatsvond, niet intimiderend overkwam. 7. Bij de co-constructie op micro-mesoniveau bestaat de inbreng van de respondenten
uit hun (individuele) ervaringen en hun (persoonlijke) interpretatie van hun situatie. Om hen toe te laten die zo vrij mogelijk te formuleren, wordt telkens met enkele respondenten een beperkt methodologisch vooronderzoek (in dit geval: testinterviews ) gehouden . Flora stelt hen een methodiek voor (bijvoorbeeld een individueel of groepsinterview, het tekenen van een levenslijn, het gebruik van symbolen of figuren om breukmomenten in het leven of verschuivingen in hun welzijn weer te geven, …). In de testfase geven (enkele) respondenten feedback over de voorgestelde methodiek; vragen die daarbij aan bod komen zijn ondermeer: “Biedt de methodiek voldoende veiligheid om (ook) de moeilijke momenten in het leven (waarover het onderzoek handelt) ter sprake te brengen?” “Ondersteunen de symbolen een proces van zelfreflectie of komen ze eerder infantiliserend over?” “Biedt de eventuele aanwezigheid van een andere persoon uit de doelgroep of vertrouwensfiguur meer veiligheid, of willen ze hun verhaal juist verborgen houden tegenover anderen?” Het feit dat respondenten reeds in het methodologisch vooronderzoek als mede-experts betrokken worden , draagt er ook toe bij dat het statusverschil dat met de relatie onderzoeker – onderzochte samenhangt, vermeden wordt. 8. In de Flora-methodiek zijn er (in principe) altijd twee onderzoekers aanwezig, zodat er nog
beter geluisterd en geregistreerd wordt (vaak niet onbelangrijk bij anderstalige respondenten)
91
en er bij de analyse van de antwoorden een gedeelde (‘collectieve’) interpretatie wordt geformuleerd. Dit verhoogt de betrouwbaarheid van de interpretatie. 9. De inbreng van de Flora-onderzoekers bestaat uit het kader waarin de levensverhalen geplaatst
worden. Dit kader is het genderanalysekader van arbeid dat ‘Five Types of Work Integrating Network’ wordt genoemd . Het brengt de diverse rollen in kaa rt die in het leven van mannen en vrouwen (of in het gezin, in organisaties , in de samenleving in zijn geheel ) een rol spelen, evenals de wijze waarop die rollen verdeeld en gevaloriseerd worden. Dit kader is ontwikkeld doorheen achttien jaar actieonderzoek met laaggeschoolde en kansarme vrouwen (en mannen), en wordt op basis van elk nieuw onderzoek ook weer getoetst en (eventueel) bij geschaafd34. Het gaat dus noch om een louter deductieve, noch om een louter inductieve methode, maa r om een constante wisselwerking tussen ‘fenomenologie’ (de levensverhalen van de mensen) en ‘theorie’ (het kader dat moet toelaten de levensverhalen te collectiviseren en in politieke termen te vertalen). In dit onderzoek werd, na dat de responden ten hun levenslijn (récit de vie) hadden gereconstrueerd, door de onderzoeksters doorgevraagd, met als doel meer zicht te krijgen op de diverse vormen van arbeid, op hun onderlinge verhouding in diverse levensfasen en op de mate waarin dit het welzijn van de respondenten steunde of ondermijnde. In dit onderzoek zijn geen bijsturingen van het analysekader nodig gebleken. 10. Om het materiaal dat uit de interviews naar voren kwam, te structureren en te
veralgemenen (collectiviseren, van micro naar meso), werd in dit onderzoek een (hypothetische) typologie opgesteld. De twee parameters aan de hand waarvan de typologie wordt gedefinieerd, zijn geformuleerd na afloop van de interviews . Ze vormen een ‘ clustering ’ van elementen die uit de levensverhalen naar voren kwamen als factoren die het al dan niet vinden van een evenwicht tussen de diverse rollen beïnvloeden. Op grond van grondige bespreking van de data binnen het Florateam bleken die factoren het meest efficiënt gegroepeerd te kunnen worden onder de variabelen ‘statut matrimonial ’ (met daaronder drie statuten met een onderscheiden impact op de beleving van het eenouderschap) en ‘parcours migratoire’ (met daarbinnen vier relevante groepen). De omschrijvingen ‘parcours migratoire’ en ‘statut matrimonial ’ zijn door de onderzoekers gekozen om de twee belangrijkste parameters samenvattend weer te geven. Hierbij dient opgemerkt dat strikt genomen de respondenten die hier als 2e of 3e generatie geboren zijn (groep C), zelf geen migratieparcours hebben afgelegd, maar wel hun ouders of grootouders . Wat het ‘huwelijksstatuut’ betreft, spreekt het vanzelf dat ‘ongehuwde moeder’ geen ‘wettelijk’ statuut is , en de term ‘statut’ dus ook niet in die zin geïnterpreteerd 34
Als hypothese basishypothese is in de eerste projecten va n Flora vertrokken van de genderana lyse van arbeid zoals beschreven door Caroline Mos er (Development P lanning Unit - University of London). Zij ontwikkelde ha ar analyse in het kader va n genderprojecten in het domein van ontwikkelingssamenwerking. Het bevat naast de productieve arbeid ook zorgarbeid en sociale arbeid. Op grond va n de onderzoeken (o.a. JUMP en Recht op pensioen/Vreemde pensioenen) heeft Flora de zelfarbeid als vierde vorm van arbeid aa n het model toegevoegd. Kansarme vrouwen ga ven aan da t dit voor hen vaak de vorm va n arbeid is waar ze het meeste nood aan hebben ma ar waar ze het minste aan toekomen. Het feit da t in ontwikkelingslanden ‘iedereen a rm is ’, maakt dat mensen zich niet uitgesloten of gestigma tis eerd voelen, wat bij mensen in kansarmoede in het rijke Noorden wel het geval is (met een impact op zowel zelfarbeid als sociale arbeid). Tenslotte is op grond va n divers e onderzoeken gebleken da t het lijden va n mensen telkens opnieuw te verklaren was vanuit het overwicht van één (of enkele) vorm(en) van arbeid over andere. Deze ‘feedback’ op het model kwam niet alleen rechtstreeks va n respondenten in één onderzoek, maar ook va n hun collectieve input doorheen de jaren. Vandaar dat in 2010 het ‘bewaken van het evenwicht’ als vijfde vorm va n arbeid aan het model werd toegevoegd.
92
mag worden. Bij de interne bespreking van het materiaal door het Florateam is ook voortdurend gevraagd naar de impact van andere variabelen (bvb godsdienst, scholingsniveau, …); de toetssteen was daarbij echter steeds of de respondenten zelf een variabele in hun levensverhaal als belangrijk naar voren schoven (en de analyse dus recht deed aan hun inbreng als co-experts ). Als de respondenten een variabele (bvb scholing) niet als een element omschrijven dat een rol speelt in de wijze waarop ze hun eenoud erschap ervaren, wordt dat ook door de onderzoekers niet weerhouden . Bij de analyse van de resultaten werd telkens weer getoetst: is dit wat ze zelf zeggen? Soms berust de analyse op wat de respondenten individueel zeggen (en wordt dat geïllustreerd met een citaat), soms is het wat uit de totaliteit van de interviews , casestudy en expertcontacten naar voren is gekomen. 11. De onderzoeksvraag naar de leefwereld en culturele praktijken van eenoudergezinnen van
vreemde origine in Brussel werd beantwoord op grond van zelfrapportering door de betrokken ouders en niet door (bevraging van) vertegenwoordigers van hun gemeenschap. Als sommige groepen van alleenstaande moeders zich ‘veroordeeld’ voelen door hun gemeenschap, werd bij die gemeenschap niet getoetst of zij de vrouwen ook effectief veroordelen. Enerzijds is toetsing van de ‘belevingswereld’ zeer moeilijk. Indien andere leden uit de gemeenschap te kennen zouden geven dat ze de vrouwen niet veroordelen (en de vrouwen hun reacties dus fout interpreteren) , is dat immers ook zelfrapportering. Indien men de door de vrouwen gerapporteerde veroordeli g op grond van objectieve parameters in kaart zou willen brengen, moet bij de formuleri ng van relevante parameters toch weer worden uitgegaan van de beleving van (en dus zelfrapportering door) de betrokken vrouwen. Het debat over de hoofddoek heeft maar al te duidelijk gemaakt dat niet van buitenaf (‘objectief’) bepaald kan worden of een bepaalde cultureel bepaalde gedragscode een emancipatorische dan wel onderdrukkende betekenis heeft; alleen zelfrapportering door de vrouwen kan hier uitsluitsel overgeven. Anderzijds blijken de assen die in de analyse als probleemgebieden werden geïdentificeerd, volledig overeen te stemmen met de bevindingen van de UCL-s tudie, wat als een aanduiding van de validiteit van de onderzoeksmethodiek kan worden gezien. 12. U t dit project hebben we geleerd dat als een onderzoek alleen mensen van vreemde origine
betreft, dit voor de respondenten niet acceptabel is . Ze ervaren het onderzoek dan als iets wat hun groep viseert of stigmatiseert, wat dus haaks zou staan op zijn politiek-ethische doel. Doordat in dit onderzoek de UCL-s tudie ook eenoudergezinnen van Belgische origine betrof, konden de respondenten op dit punt worden gerustgesteld, en werden ze bereid gevonden mee te werken . Deze methodologische feedback (co-expertise) van de doelgroep wordt als belangrijk element aan de Flora-methodologie toegevoegd. 13. Ook hebben we geleerd dat de onderzoekskalender een belangrijke methodologische factor is ,
zeker bij onderzoek en met een korte looptijd. Meewerken aan onderzoek is voor de doelgroep een vorm van sociale arbeid die op gespannen voet kan staan met zorgarbeid of productieve arbeid. Met name schoolvakanties zijn daarom uitermate ongeschikt voor onderzoek (zowel in de fase van de dataverzameling als voor de focusgroep). Ook is gebleken dat de strakke timing voor de interviews niet realistisch is ; herhaaldelijk waren respondenten niet op een afgesproken moment beschikbaar, bijvoorbeeld wegens de ziekte van een kind of andere bezwarende omstandigheden. Alweer dreigen daardoor juist de kwetsbaarste respondenten uit 93
het onderzoek te verdwijnen. Het is dan ook belangrijk in de timing een zekere marge en flexibiliteit in te bouwen. 14. In de methodiek van co-constructie wordt de vertolking van het micro - naar het mesoniveau ook
van in het begin ondersteund door het onderzoek op geregelde momenten voor te leggen aan groepen van externe personen (die we een ‘derdengroep’ noemen). De onderzoeksresultaten van dit onderzoek werden besproken op het Brussels Technisch Platform voor Eenoudergezinnen / Plateforme Technique Bruxellois pour la monoparentalité, waarin diverse organisaties en experts zetelen die met de problematiek te maken hebben. Daarnaast werd het project opgevolgd door een stuurgroep bestaand uit vertegenwoordigers van de administratie van het Brussels Hoofdstedelijk gewest, en van de kabinetten van de Staatssecretaris van Gelijke Kansen en van de Minister van Tewerkstelling. Zij zagen erop toe dat het onderzoek binnen het kader van de overheidsopdracht bleef. Daarnaast werd op geregelde tijdstippen overleg gepleegd met de onderzoekers van het UCL -project over eenoudergezinnen in Brussel om de coherentie tussen beide onderzoeksprojecten te waarborgen ; zij vormden het begeleidings- comité van dit onderzoek. D e interne uitwisseling binnen het Florateam, tenslotte, waren essentieel om de gegevens die uit de interviews en de casestudy naa r voren kwamen, te collectiviseren en te analyseren op een manier die enerzijds aansluit bij het kader da t Flora tot nu toe – via actieonderzoek met vrouwen in kansarmoede – ontwikkelde, en die dat kader anderzijds kan voeden en bijsturen.
94
Onderzoekskalender PERIODE
TAAK
a pril
Ontwikkelen
(Paasvakantie)
Interne
partnerschap
bespreking
Flora
Omkaderingsgroepen Stuurgroep Derdengroep (B TP) mei
Samenstelling steekproef Interviews
juni
Interviews Case-study Derdengroep (BTP)
juli
Analyse van de gegevens Interne bespreking Flora
augustus
Rapportering Stuurgroep
september
Interne bespreking Flora Focusgroep Derdengroep
(BTP)
Stuurgroep (opl everi ng)
BTP = Brussels Technisch Platform Eenoudergezinnen
Dit onderzoeksrapport is het resultaat van samenwerking tussen de onderzoeksters di e ins tonden voor de uitvoering van deze onderzoeksopdracht (Kaa t Ja ns en Morga ne La yeux) en de overige teamleden van Flora . Die interne co-constructie en de vertaling van delen van het rapport naar het Nederlands werd mogelijk gemaakt dankzij de steun die Flora kreeg va n het Instituut voor de Gelijkheid van Mannen en Vrouwen.
96