..^r^j
/sez
DE COLORADO-KEVER NAAB DE N A Ï Ü U K A F G E B E E L D EN BESGHHEVEN
UOOR
Mr. S. G. SNELLEN VAN VOLLENHOVEN.
'SGKAVENHAGE
MARTINUS NIJHOFF 1877.
V
V ^ "^
\ v
}
-:l
i\
L ï hI /?t
:A.
DE COLORADO-KEVER NAAR DE N A T U U R A F G E B E E L D EN BKSCHREVEN
BOOR
Mr. S. C. SNELLEN VAN VOLLENHOVEN.
'S GRAVENHA6E
MARTINUS NIJHOFF 1877.
\i^\
DE
COLORADO-KEVER
DOOR
Mr. S. C. SNELLEN VAN VOLLENHOVEN.
Geen der afbeeldingen van den Golorado-kever en zijne larven, die ik tot nog toe onder de oogen gehad heb, is juist gelijkend, zelfs de Americaansche niet; al die figuren zondigen of in de teekening of in de kleur of wel in beide. Ik meende daarom, nu ik in de gelegenheid was naar de natuur betere voorsteUingen te leveren, die gelegenheid niet ongebruikt te moeten laten voorbijgaan. Ieder moet het talent dat hij van de voorzienigheid ontvangen heeft, ten algemeenen nutte aanwenden. Men zal het ook wel niet vreemd vinden dat ik deze afbeeldingen vergezeld laat gaan van de aanteekeningen, die ik bij het opkweeken der dieren maakte en daaraan nog een kort verhaal voeg van de verbazende reis van dit schadelijk insect. 1. Eigen waarneming. Het eenige exemplaar van den Golorado-kever dat tot heden levend in ons vaderland op 's heeren weg aangetroffen was, bevond zich in een fleschje met wat aardappelloof goed bewaard in een der vertrekken van het Departement van Binnenlandsche Zaken en werd mij den 4" Julij 1877 door den Heer W. T. Koster, referendaris der Afdeeling Nijverheid ter hand gesteld. Het was het insect dat te Rotterdam bij de aanlegplaats der stoomboo-
^^g|l^^^^^
--^=*-*^-'-*lfcn^ïV'iV-'^-'-^''^-*'^'*'"'"¥i i^rtmrii -
^^
4 ten, die op New-York varen, gevonden was. Het had in het fleschje eijeren gelegd, waaruit larven gekomen waren. De datum van het vinden van den kever is mij niet opgegeven, evenmin die van het leggen der eijeren, maar de larven (jongen) waren, toen ik die van den Heer Koster overnam, slechts een paar dagen oud. Ik telde den volgenden dag 16 jonge larven (later bleek dat er meer waren) en verschafte dezen even als aan de moeder, die ik er bij liet, versch aardappelloof. Den 7" Julij bevond ik dat de moedertor weder 3 eijeren gelegd had, elk afzonderlijk, op de bladen. Den 8" vond ik tegen het deksel der doos, waarin ik de dieren had overgebragt, een nieuw schooltje van 7 eijeren. Ik teekende er een vergroot af (zie fig. 1, waarnevens ongekleurd het schooltje zelf op de ware grootte); zulk een eitje is met het bloote oog duidelijk te zien, zeer langwerpig eirond, oranjegeel, geheel glanzig en glad. Ook teekende ik dien dag eene larf af (zie fig. 2), waarvan ik echter geene nadere beschrijving maakte. De larven aten kleine ronde of ovale gaten in de bladeren. Den 9*° vond ik tegen het deksel een nieuw schooltje van 20 eijeren; daarentegen zag ik dat er twee van het vorige schooltje stuk (gebeten ?) waren. In de doos, waarin ik alles bewaarde, waren buiten de tor en hare larven, geene levende dieren behalve een enkel aardappel-bladluisje. Ik moest dus wol vermoeden, dat de moeder zelve hare eitjes opat en zonderde er dus drie van af, die op bladeren vastgelijmd zaten en die ik nu in een afzonderlijk doosje deed. Den 10" telde ik 17 larven, waarvan sommigen al vrij groot waren. 14 Julij. — Alle eijeren op een na (behalve natuurlijk de afzonderlijk bewaarde) zijn gedurende den nacht opgegeten; van de eijerschalen is slechts een onbeteekenend klein puntje,datder aanhechting, overgebleven. De grootste larven vertoonen nu een rood bandje aan het halsschild, dat gisteren nog geheel zwart was. Ik tel nu 18 larven van grootte als figuur 3. Een werp ik in spiritus vini.
V'
-(^'
Colox'ado - k e v e r
//ei
/)(' laroe,
e en e rvee/
De larve
-Deericefi dancii
De hii'Pe
l'unxx uo/uMS\se/i
De e J7
et
üolivassejL
oud oud
/arve
De jioyi De
/r^7f/' o/i den run
De
/ce/^e/',
i^an
ter
aexcen
x{/de
e/exicn
T l h Efiiik!i-"Si
1
5 Beschrijving der larve. Kop kort, breed, naar beneden gebogen, zwart, op den schedel bol met eenlangs-indruksel of gleufje in het midden; aangezigt plat, doch boven den mond flaauwelijk opgewipt. Twee korte sprietjes bij de oogen; kaken en voelertjes aan den mond zwart. Het halsschild langer en breeder dan de kop, glad, glanzig, aan den achterrand afgerond, vóór licht wijnrood, achter zwart. De twee volgende ringen van het Ugchaam vuil wijnrood met een geelachtigen gloed, op den rug twee dwars-ovale zwarte wratten, naast elkander, en boven de pooten een smal bol zwart zoompje. De volgende zeven ringen hoog opstaande, bultig, vuil wijnrood, ietwat glanzig, elk met 2 zwarte wratten in de zijden, waarvan de bovenste nagenoeg vierkant, de onderste rond; op elk dezer laatsten een kort microscopisch haar. Elk dezer ringen heeft een naar voren gebogen huidplooi over den rug en over het midden in de lengte ziet men onder de huid een zwart kanaal doorschemeren. De volgende ring (de 11'van den kop af) is veel smaller, zwart op den rug, rood aan de zijden en aan den achterrand en vertoont aan wederzijde eene kleine zwarte wrat. Eindelijk de 12" of laatste ring is kegelvormig zwart en eindigt in een helder rood, dubbel pootje. De zes ware pooten zijn kort, krachtig, glanzig zwart met roode heupen; zij eindigen in een klaauwtje. De buik is lichter rood, zonder vlekken, de tint van het rood gelijk aan die van den voorrand van het halsschild. Eene pas vervelde larve is geheel vuurrood met rooden kop en roode pooten; het blijkt dan dat de luchtgaten, die anders niet best te zien zijn, op het midden der groote wratten staan. 15 Juhj. — Nadere telling toont aan dat er 19 larven zijn. De moederkever leeft nog altijd. Het eenige in de groote doos nog aanwezige der vastgelijmde eijeren schijnt in te zinken en was dus niet bevrucht; die in het kleine doosje zien er nog gezond uit. 16 Julij. — Weder eene teekening van eene larve gemaakt; zij zijn nu bijna volwassen.
6 17 Julij. — De larven in een groot suikerglas met aarde overgebragt, opdat zij zouden kunnen verpoppen. De stank die uit de blikken bus te voorschijn komt, waarin ik ze nu laatstelijk bewaarde, is ontzettend. De eijeren op het blad in het kleine doosje blijven onveranderd. De moederkever leeft nog altijd en is zeer bewegelijk. 19 Julij. Een der weinige nog op de bladeren zittende larven afgeteekend, zie fig. 5, welke aldus een geheel volwassen larve voorstelt. De rand van het halsschild is nu geelachtig wit en de vlekjes op het midden van den rug op ring 2 en 3 zijn zeer duidelijk; overigens is de larve nog gelijk aan de beschrijving. 22 Julij. — Al de larven schijnen in den grond gekropen; eene enkele had ik tusschen aardappelloof zonder aarde afzonderlijk gehouden om de verpopping te kunnen waarnemen. 27 Julij. — In den nacht is deze in pop veranderd; de pop Ugt op de borst; het uitgetrokken huidje daarnaast. Beschrijving der pop. Kort in elkander gedrongen met vrij weeke huid, glanzig rood, naar het oranje trekkend. De kop is voorover gebogen tegen de borst; de rand van het borststuk, die er boven over heen uitsteekt, is met korte stijve rosse borstelt]es bezet. De sprieten en pooten zijn op de borst gevouwen; de scheeden en schilden der vleugels liggen daartegen aan. Het ruggeschildje is licht bruin en aan wederzijde van het achterlijf ziet men bruine gesüngerde streepjes en ovale zwarte luchtgaten. De pop Ugt geheel los en slaat bij aanraking met het achterlijf heen en weder. Den 2™ Augustus kwam de eerste kever voor den dag. Beschrijving van den kever. De kever is een zeer fraai insect, van grootte als onze grootste soort van groene goudhanen, iets meer dan een Ned. duim. Het geheele dier is glad, onbehaard en glanzig. Kop en borststuk zijn roodachtig geelbruin, de borst en buik van dezelfde kleur, maar iets rooder. De kop is naar beneden gebogen en heeft op zijde 2 groote ovale oogen en daartusschen op
7 het voorhoofd een hartvormig zwart vlekje; ook de schedel, die meest onder den rand van het halsschild zit, is donker gevlekt. De sprieten staan scheef onder de oogen en bestaan uit elf leedjes, waarvan de drie eersten roodgeel, de overigen zwart zijn. Het halsschild vertoont op het midden 2 langwerpige zwarte vlekjes naast elkander en regts en links daarvan nog 5 kleineren, waarvan een klaverbladvormig. Het tusschenschildje is klein, wat ingedeukt, bruinzwart. De dekschilden zijn vrij helder canariegeel met zwarten naad en 5 zwarte langslijnen, waarvan de eerste naast den naad naar heneden smaller wordt en slechts weinig over de helft reikt, 2 en 3 vrij breed zijn en naar achteren zamen loopen, 4 digter bij 3 staat dan bij 5, en 5 zeer smal is en langs den rooden buitenzoom loopt. De pooten zijn rood met zwarte knieën en voeten. De buik is aan de zijden zwart gevlekt. De pas uit den grond gekomen kever had de dekschilden niet geel maar vuil rose gekleurd. De moeder-kever scheen veel te eten en liep veel rond over het aardappelloof, maar ik heb haar nooit pogingen zien doen om te vüegen. De eijeren, die zij bij mij in de gevangenschap gelegd heeft, bleken allen onvi'uchtbaar en zijn ingevallen en verdroogd.
2. Geschiedenis. De Colorado-kever, in America Colorado Potato-bug geheeten, leefde vóór 1859 nagenoeg onbekend in de bergstreken, Rocky-Mountains genoemd, op eene wilde soort van Nachtschade of aardappel zonder wortelknollen. Toen de aardappelcultuur tot die streken was doorgedrongen, ging de kever over op de gekweekte plant en had in 1859 zich zoo ver oostelijk verbreid, dat hij honderd mijlen voorbij Omaha-city in Nebraska aangetroffen werd. Overal waar hij kwam, rigtte hij onder de gekweekte planten de verschrikkelijkste verwoestingen aan. In 1867 had hij reeds de oostelijke grenzen van den staat Illinois overgetrokken
j
8 en in 1870 bereikte hij Ohio en de grenzen van Canada; in 1871 vertoonde hij zich aan de oostelijke oevers van het groote meer Erie en zes jaren later bereikte hij de zeekust, In een tijdperk van 16 jaren is bij van het westen naar het oosten geheel America doorgetrokken. Er zijn jaarlijks 3 generatien of teelten, zoodat 48 opvolgende teelten die verbazende reis ondernomen en volvoerd hebben, 3. Wat er tegen aan te wenden. Mogt hier of daar ten onzent nog eenmaal een Goloradokever aangetroffen worden, dan is het best die in een goed gesloten fleschje of metalen busje op te zenden aan het Departement van Binnenlandsche Zaken, met berigt van de plaats waar en de omstandigheden waarin het dier gevonden werd, opdat Zijne Exc, de Minister dadelijk zijne maatregelen zou kunnen nemen. Blijkt een aardappelveld te zijn besmet, dan is zeker de bij de Pruisen gebruikte methode van met petroleum begieten, verbranden en daarna omwerken en zuiveren van den bodem de radi* caalste. Wil men hier niet toe overgaan, dan zoude ik aanraden veel eenden op het besmette veld te laten rondloopen en bovendien de larven van de planten door gehandschoende menschenhanden te laten aflezen. De gevonden eijeren, larven en kevers dienen onmiddelijk verbrand te worden. Het bestrooijen met Parijzer groen komt mij zeer gevaarlijk voor; nogthans wordt het in Duitschland en America naar de berigten der dagbladen aangeraden. Laat niemand uit liefhebberij of onderzoekingslust larven opkweeken; het is voldoende dat dit nu eenmaal geschied is ter wille der uitgave van doze plaat en beschrijving. Alle kevers, die bij mij in het suikerglas- te voorschijn komen, worden terstond in spiritus geworpen.
f -
\