Semantiek 1 college 3
Jan Koster
1
Twee benaderingen
Referentiële semantiek (denotationeel) Accent op relaties tussen taalelementen en buitentalige werkelijkheid (externalisme)
Representationele semantiek Accent op conceptuele structuur waarmee we de wereld benaderen (internalisme)
2
Semantiek en Pragmatiek (1) Klassiek (volgens semioticus Charles Morris): Syntaxis: formele relaties tussen tekens Semantiek: relaties tussen tekens en de objecten waarop zij van toepassing zijn Pragmatiek: de relatie van tekens tot interpretatoren (spreker, hoorder)
3
Semantiek en Pragmatiek (2) Onderscheid is twijfelachtig: het is de vraag of er betekenis is zonder contextuele interpretatie door mensen Wisselend wereldbeeld onderdeel van context Probleem van groot belang voor de omgang met teksten (wetenschappelijke theorieën, wetsteksten, religieuze teksten)
4
Voorlopige conclusie representationele theorie is correct betekenis kan (althans in de besproken gevallen) niet gezien worden als verzameling eigenschappen van woorden (of denotatie) los van spreker en hoorder
5
Kennistheorie Wat is kennis? Lexicale kennis JK: interpretatie van informatieclusters bij woorden Informatieclusters niet voor iedereen hetzelfde. Succesvolle communicatie bij overlapping
6
Taal- of wereldkennis? Is er onderscheid tussen betekenis (semantiek) en kennis van de wereld (encyclopedie)? Antwoord niet voor alle woordsoorten hetzelfde (vgl. inhoudswoorden (boek, lopen, blauw, etc.) vs. logische woorden (en, sommige, alle, niet, etc.)
7
Inhoudswoorden Betekenis (analytische kennis) misschien nooit te onderscheiden van wereldkennis (synthetische kennis) Analytisch (tautologisch): predikaat vervat in betekenis subject: “Alle vrijgezellen zijn ongetrouwd” Synthetisch: waar of onwaar door wereld: “Er zit een kat op de mat”
8
Willard Van Orman Quine (1908-2000) logicus en vaak gezien als belangsrijkste Amerikaanse filosoof van 20ste eeuw beroemd artikel: “Two dogma’s of empiricism” (1951) geen scherp onderscheid tussen analytische en synthetische uitspraken
9
Tóch synthetisch? “Alle vrijgezellen zijn ongetrouwd” Is ook feit over de wereld en vervat zijn in subject hangt af van individuele kennis: voor sommige mensen is het nieuwe informatie, ook als ze het woord vrijgezel met succes kunnen gebruiken in veel situaties
10
Entailment (1) Ik zag zojuist mijn moeder: Ik zag zojuist een vrouw (Context: nadat ze jarenlang geweigerd had de moederrol op zich te nemen:) Ik zag zojuist éindelijk mijn moeder: ≠ Ik zag zojuist éindelijk een vrouw
11
Entailment (2) De bankdirecteur is zojuist vermoord: De bankdirecteur is dood De bankdirecteur is zojuist vermoord volgens Piet ≠ De bankdirecteur is dood volgens Piet Probleem van de propositionele attitudes: volgens mij, denk ik, geloof ik, beweer ik, etc.
12
Rol van het wereldbeeld
De Heer is vier dagen geleden vermoord: ≠ De Heer is dood
(Volgens bepaald wereldbeeld: wederopstanding na drie dagen) 13
Lexicon Lemma(ta): “entry”, trefwoorden Morfeem: kleinste betekenisdragende taalelement Lexeem: kleinste zelfstandige betekenisdragende eenheid Affixen: niet-zelfstandige morfemen Woord: zelfstandige betekenisdragende eenheid gevormd door (volgende dia)
14
Woordvorming Compositie: lexeem + lexeem huis + deur = huisdeur Derivatie: lexeem + affix groen + -ig = groenig, ge- + schreeuw = geschreeuw Inflectie: derivatie voor grammaticaal doel loop + -t in: Hij loop-t
15
Collocaties en idiomen Idiomen: geen letterlijke betekenissen meer, meestal metaforisch taalgebruik: aan de weg timmeren, de pijp uit gaan Collocaties: vaste combinaties, min of meer met behoud van letterlijke betekenis: olie en azijn, peper en zout, een krachtige motor, (cf. Engels) een sterke ploeg, een kudde schapen, een roedel edelherten
16
Soorten ambiguïteit (dubbelzinnigheid) vaagheid: variaties op zelfde betekenis homonymie: zelfde woordvorm en soort, geheel verschillende betekenis homofonie: zelfde klank, verschillende woordsoort, verschillende betekenis polysemie: verschillende aspecten van hetzelfde betekeniscomplex
17
Vaagheid (1) vaagheid: variaties op zelfde betekenis Bijvoorbeeld bij zgn. light verbs: Hij doet denken aan Mozart Zij doet hetzelfde als Mozart Hij doet het met Marie Zij doet iets bij de TV
18
Vaagheid (2)
Ook bij logische woorden: Jan en Piet gingen (samen) weg Jan en Piet gingen (afzonderlijk) weg Ham en kaas ligt/liggen in de koelkast Jan en Marie *ligt/liggen in bed Jan heeft iets gekocht, en wel een auto 19
Homonymie en homofonie homonymie: zelfde woordvorm en -soort, geheel verschillende betekenis: bank: 1) zitmeubel, 2) financiële instelling homofonie: zelfde woordvorm, verschillende woordsoort, verschillende betekenis: mijn: 1) explosief, 2) bezittelijk voornaamwoord
20
Polysemie polysemie: verschillende aspecten van hetzelfde betekeniscomplex Het boek weegt een pond Het boek is spannend Het boek past op een memory stick Het boek bestaat alleen nog in haar hoofd Het boek is zijn belangrijkste bron van inkomsten
21
Polysemie bij werkwoorden Schilderen Van Gogh schildert een huis in Arles Voor de hand liggende interpretatie: Van G is bezig aan een kunstwerk
22
Harry van Dijk schildert een huis in Groningen Harry doet net als Van Gogh: kunstschilder Harry fungeert als huisschilder De firma Harry van Dijk (uit Glimmen) is verantwoordelijk, H schildert niet zelf De firma is het project toegewezen en gaat het uitvoeren in toekomst
23
Metafoor, vaagheid of polysemie? Homerus schildert een levendig beeld van de Trojaanse oorlog
Schilderen met woorden
Van Gogh schildert de huizen in Arles in zijn brieven 24
Lexicale relaties homonymie polysemie synonymie antomymie hyponymie meronymie
25
Synonymie (1) synonymie: woorden met dezelfde betekenis keeper-doelverdediger, biertje-pilsje Zijn woorden ooit 100% synoniem?
26
Synonymie (2) Vaak registerverschil: vader-de oude, fiets-rijwiel, weg-rijbaan soms met verschil in gevoelswaarde: politieagent, klabbak, smeris, juut, etc. doodgaan, heengaan, de pijp uitgaan, inslapen, etc.
27
Antonymie Antonymie: wanneer woorden tegenovergestelde betekenis hebben: dood-levend, raken-missen levend = niet-dood gradueel: koud-lauw-warm warm ≠ niet-koud Relatieve termen: “Een kleine olifant is een groot dier”
28
Hyponymie A is een hyponiem van B als A tot een verzameling behoort die een deelverzameling is van de verzameling waartoe B behoort dier zoogdier olifant transitieve relatie
29
Meronymie Meronymie: als er een deel-geheelrelatie bestaat Bv. auto en motor, lichaam en hart, hart en cellen, kamer en meubels, etc. Geen relatie tussen verzameling en deelverzameling Niet altijd transitief (huis, venster, glasplaat)
30
Kleurentermen Berlin & Kay (1969) Basistermen voor kleuren:
– monolexemisch (rood, niet wijnrood) – geen hyponiem (rood, niet scharlaken) – algemeen toepasbaar (geel, niet blond) – niet afgeleid van kleurdrager (blauw, niet turqoise)
31
Focuskleuren basistermen corresponderen met universeel onderkende, prototypische kleuren (focuskleuren): cultuuronafhankelijk en blijkbaar gebaseerd op menselijke perceptie Talen hebben 2-11 basistermen volgens universele hiërarchie
32
De universele hiërarchie
Talen hebben minimaal 2 en maximaal 11 basistermen voor kleuren, volgens de volgende hiërarchie:
33
Sapir-Whorf-hypothese? hiërarchie is universeel en gebaseerd op perceptie ook als er maar twee kleuren zijn (Dani, N Guinea (mili: koud, donker; mola: warm, licht) kunnen andere kleuren beschreven worden: blauw = kleur van de lucht zelfde focuskleuren als wij
34