AREOPAAG (voorheen BRANDING en ALUMNI NIEUWSBRIEF)
THEOLOGISCH FORUM (voorheen FEGO en ALUMNI THEOLOGIE) "De vereniging THEOLOGISCH FORUM stelt zich tot doel theologisch geschoolden een forum te bieden voor reflectie op hun ervaringen en vragen vanuit het werkveld, op het snijpunt van kerk en wereld." (uit de statuten van THEOLOGISCH FORUM vzw) THEOLOGISCH FORUM werd in 2000 opgericht uit het samengaan van FEGO en ALUMNI THEOLOGIE. De vereniging wil verder de eigen inbreng van theologisch geschoolden in het evoluerende kerkelijke en maatschappelijke leven ondersteunen en stimuleren. Zij wil eveneens de onderlinge contacten en uitwisseling bevorderen tussen de faculteit Godgeleerdheid en haar afgestudeerden. THEOLOGISCH FORUM wil een platform zijn voor overleg en uitwisseling onder theologisch geschoolden in de Vlaamse kerk. Vanuit hun actuele geloofs- en werksituatie willen zij in dialoog met elkaar en met de wereld meedenken over de opdrachten voor mens, wereld en godsdiensten in de 21e eeuw. Lieven Boeve Hans Geybels Karlijn Demasure Goedroen Juchtmans Peter Knapen Goedele Miseur Luc Vanlanduyt Marleen Verschoren
In Handelingen 17,16-34 bevindt Paulus zich in het multiculturele, heidense wereldcentrum Athene. Op de AREOPAAG – hetzij de heuvel, hetzij de Atheense Wetenschappelijke Raad met deze naam – wordt hij uitgedaagd zijn geloof te verantwoorden. "Wat wil die praatjesmaker eigenlijk beweren?... U zegt dingen die ons nogal vreemd in de oren klinken...". Theologisch geschoolden staan vandaag middenin de pluralistische AREOPAAG van de (post)moderne samenleving. Vanuit hun eigen beroepspraktijk en competentie worden zij uitgedaagd tot permanente reflectie en herbronning van eigen overtuiging en bezig zijn. Zo zijn zij zoekend op weg naar een nieuwe inbedding van geloof en kerk in deze tijd. AREOPAAG is het tijdschrift van de vereniging THEOLOGISCH FORUM en wil de doelstellingen ervan mee realiseren. Het verschijnt vier maal per jaar en beoogt de communicatie tussen de leden te bevorderen. AREOPAAG verscheen voor het eerst in 2000 en ontstond uit het samengaan van de tijdschriften BRANDING en ALUMNI NIEUWSBRIEF. Het wil voornamelijk theologisch geschoolden zelf aan het woord laten. De redactieraad werkt kritischconstructief ten aanzien van de faculteit Godgeleerdheid en de kerk.
sedert 21.01.2002: website Theologisch Forum: http://www.vi-office.net/tf/
Contactadres: Voorzitter Luk Vanlanduyt Gontrode Heirweg 118 9090 Melle 09/324 80 22
Layout: Britt Weynants, Secretariaat Faculteit Godgeleerdheid. Dit tijdschrift werd gedrukt op chloorvrij gebleekt papier.
Contactadres: Hoofdredactrice Goedroen Juchtmans E. Demolderlaan 76 1030 Brussel
[email protected]
Voorwoord Het dossier van deze Areopaag gaat over ‘ethiek’. We vroegen mensen uit het veld (pastoraal, onderwijs, academische wereld) vanuit hun specifieke ervaring te gaan kijken naar de spanning, die er kan optreden tussen enerzijds normatieve uitgangspunten en anderzijds de concrete stappen die je met mensen in probleemsituaties zet. Kunnen theologisch geschoolden in hun praktijk christelijk-ethische of eigen normatieve uitgangspunten trouw blijven (bijv. ‘Gij zult niet doden’) zonder een moraliserende vinger te moeten uitsteken naar mensen die vaak door het leven gekwetst zijn? Of bewandelen onze theologisch geschoolden een ‘ethiek van de weg’? Een aantal bijdragen stelden meteen het uitgangspunt van de redactie in vraag. Zij ervaren helemaal geen spanning tussen (eigen) ethisch principes en de ervaringswereld van de mensen waarmee ze werken. Jan Maes, leraar, ziet in zijn klas geen kloof tussen zijn ethische principes en die van zijn leerlingen. Als er al scherpe meningsverschillen zijn, dan vindt hij die ook terug bij de leerlingen zelf. Katrien Ruytjens, stafmedewerker bij CrZ, weigert te vertrekken vanuit een reeds vooropgestelde norm, waarin de pastorale werker vanuit “haar algoedheid de gekwetste mens toch nog willen helpen. De vrouw die kiest voor abortus kan dan rekenen op mededogen, een schouder om op te huilen en nadien vergeving. De norm blijft gelden, en de kleine gekwetste mens wordt na een periode van spanning opnieuw opgenomen in de gemeenschap.” Voor haar gaat er dan ook om ‘de norm’ anders in te vullen. Theologisch geschoolden, die in het pastorale veld werken met gekwetste en zoekende mensen, treden niet op als rechters of ethici. In de eerste plaats kiezen zij voor een eerder passieve rol, waarin (eigen) ethische principes naar de achtergrond verschuiven, en de gekwetste mens zelf centraal komt te staan. Het gaat er hen dan ook niet om deze mensen naar een bepaald vooropgesteld doel te brengen. Wie vanuit een geabstraheerde ethiek vooraf reeds zulke mensen veroordeelt, behandelt hen immers niet meer als een persoon, die respect verdient. Bovendien gebeurt het dat echt op weg gaan met mensen ook de eigen ethische gevoeligheid verandert. De bijdrage van Remi Verwimp, Niek Everts en het artikel rond zelfmoordpreventie verwoorden dit standpunt duidelijk. Bij leraars in de klas ligt dit misschien wat anders. Als het om ethische thema’s gaat binnen een leerproces, dan heeft de leraar tot doel de ethische gevoeligheid van leerlingen aan te scherpen. De leraar kan leerlingen daarbij helpen woorden en argumenten te zoeken voor de ethische standpunten die ze innemen. In dit geval komt er m.i. meer ruimte om als leraar het eigen en/of christelijke standpunt binnen te brengen: ter verduidelijking, als contrast of als bevestiging. Hierin stip ik vanuit onze twee bijdragen uit het onderwijsveld twee interessante bedenkingen aan. Ten eerste bezit de leraar door zijn expertise een machtspositie, waarmee hij het resultaat van het leerproces (ogenschijnlijk?) kan sturen. Wim schrijft over zijn leraar, Jan Maes: “U bereidt zich beter voor op deze discussies die volgen op een standpunt, u heeft er meer over gelezen en meer ervaring mee. Wij kunnen er soms niet direct tegenin gaan of hebben niet zoveel citaten of kennis paraat. Waardoor we nogal overdonderd worden, nogal snel ja knikken omdat we niet direct een weg zien om uw argumenten te pareren met argumenten voor onze mening.” Kortom, ook voor leraars blijft een evaluatie naar de manier waarop en met welk doel men eigen ethische standpunten in de klas verwoordt noodzakelijk. Chris Van Asch heeft in dit opzicht ook bedenkingen bij haar driedaagse antiTweede jaargang – April 2002
1
racismetraining, die ze met het oog op haar lessen in een Mechelse Technische school volgde. In deze trainingen ontbraken een ruimere politieke en economische analyse, noodzakelijk om volgens haar het racismeprobleem in de klas en onze samenleving aan te pakken. Tot slot kan u in het dossier ook een eerder theoretische benadering lezen van Jo De Tavernier in verband met ons diergebruik, waarin verschillende benaderingen kritisch worden bekeken. Het op weg gaan met mensen, het nabij zijn en het respect voor de concrete geschiedenis staan in deze bijdragen centraal en worden ook vaak bijbels gelegitimeerd. Onze theologisch geschoolden kiezen dan ook meer voor een concrete, christelijke geïnspireerde praxis dan een reeds vooraf ingevuld lijstje van ethische normen te verdedigen, die door christenen zou moeten worden onderschreven. Dat dit af en toe ethische dilemma’s op levert en appelleert aan eigen ethische gevoeligheden nemen ze er graag bij. In deze Areopaag leest u ook alles over de niet te missen (Terug)komdag op 4 mei en krijgt u er op de koop toe een dikke aflevering van ‘Nieuws op de Faculteit’ bij. Alsjeblieft… Goedroen Juchtmans
2
Areopaag verschijnt viermaal per jaar
Ethiek van de weg
Tweede jaargang – April 2002
DOSSIER: ETHIEK
Al te lang zijn de Tien Woorden opgevat als de ‘tien geboden’. De tien geboden van God en de vijf geboden van de heilige kerk. Absolute wetten en regels legden vast wat goed handelen was. En we geloofden dat als we zo zouden handelen, dat we dan ook een goede wereld zouden màken. Maakbaarheid dus. Niet dat de wereld nu niet meer maakbaar is alles in de samenleving wordt immers nog steeds ‘gemaakt’ - maar de zekerheid en voorspelbaarheid van de uitkomst van dat ‘maken’ is er nu niet meer. Vroeger was die er natuurlijk ook niet, maar we geloofden er wel in. Het is een illusie om te menen dat je je leven, je bestaan of de wereld in de greep kunt hebben. Steeds zijn er weer onvoorspelbare, ongeplande en onverwachte omstandigheden en gebeurtenissen die je bestaan een andere wending kunnen geven. In Mc. 7,21-28 wordt verteld dat Jezus de landsgrenzen verlaat en geconfronteerd wordt met een Syrofenicische vrouw. Zij vraagt hem haar dochter te genezen, maar hij wil niet. Het brood van de kinderen moet niet aan de honden gegeven worden. Om eerlijk te zijn, het is wel een beetje grof hoe Jezus deze buitenlandse vrouw tegemoet treedt. Hij vergelijkt haar met een hond, een gangbare scheldnaam voor heidenen in die dagen. Maar gelukkig is dit verhaal niet bedoeld om te vertellen wat voor een racist Jezus was. Het verhaal laat zien hoe hij dat àfleerde. Zo hoog zat de nood vanwege haar kind en zo sterk was haar vertrouwen in Jezus dat ze dwars door zijn afweer en discriminatie heen brak. “De hondjes waar u mij toe rekent, eten toch ook van de kruimels die de kinderen onder tafel laten vallen!” Jezus gaf zich terplekke en glansrijk gewonnen. In een stem van buiten herkende hij - als onder eigen volk nog nooit gehoord – Gods eigen stem. Een vreemde vrouw breekt met haar theologische argumenten de Messiaanse beweging open naar de ‘heidenen’. Een vrouw maakt Jezus tot wie hij is: een vriend van uitgestotenen en verworpenen, een bondgenoot van iemand die ‘anders’ is. Ook Jezus moest leren dat luisteren naar God hoofdzakelijk een kwestie is van luisteren naar medemensen, vooral naar mensen die het niet meer zien zitten of die er om allerlei redenen niet bijhoren, die niet van onze bloedgroep zijn, niet van ons geloof, niet van onze kerk, niet van onze soort, ons ras of onze sekse. Ook Jezus heeft geleerd dat de Tora, de (10) Woorden bedoeld zijn als wegwijzers naar Leven en dat bijvoorbeeld buitenlandse vrouwen (de Syrofenicische, Ruth, Tamar, Rachab, Batseba,…) die weg wijzen. Wijzen en wijzigen! De eerste christenen noemden zichzelf ‘de mensen van de weg’. Ze wisten zich ‘uitgeroepen’ (ecclesia) uit de heersende centra van onderdrukonderdrukking (Rome, de tempel, het vaderhuis). Zij verlieten hun vaste plek en gingen op weg (bijvoorbeeld van Jeruzalem naar Emmaüs (Lc. 24), of van Jeruzalem terug naar Galilea). “Zie, hij gaat U voor naar Galilea, daar zult ge hem zien (Mc.16,7)." In de evangelies is Jezus met zijn leerlingen dikwijls onderweg van dorp naar dorp en van stad naar stad. En onderweg moet gehandeld worden: blinden doen zien, lammen op de been helpen en
3
DOSSIER: ETHIEK 4
aan armen goed nieuws brengen. Onderweg was er soms een herberg, waar gewonden konden worden verzorgd of dorstigen te drinken kregen. Een plek om te rusten. En dan weer verder te trekken. Van weg veranderen – en van gedacht – is geboden in naam van de minsten. Euthanasie: ja of nee!? Gebod of verbod? In alle gevallen? Heel dikwijls kunnen alleen maar gaandeweg, stap voor stap, van dag tot dag, samen met alle betrokkenen, in voortdurend overleg nieuwe beslissingen genomen worden. Wiens belangen worden hier gediend? Die van het Medisch Industrieel Complex? Die van deze kwetsbare mens? Het enige criterium om valse mystiek van ware mystiek te onderscheiden is dit criterium van de eerste christenen: de ethiek van de weg, waarin goed doen bepaald wordt door de ontmoeting met de minsten. Een ethiek die zich oriënteert op het recht op leven ook van de (biologisch) minderwaardigen, economisch onbruikbaren, de vluchtelingen, de uitgeslotenen, de aarde die huilt. God is gemeenschappelijk voor alle mensen, en elke aantasting van deze grondervaring, zoals die in racistisch, aan klasse gebonden of patriarchaal denken vanuit de macht plaatsvindt, heft deze gemeenschappelijkheid van God op. Onze God is niet te vervangen door een particuliere afgod van macht, geld, heerschappij. Niet door de macht van de overwinnaars. Onze God staat aan de kant van de slachtoffers. Mag die nieuwe oorlog tegen de ‘terroristen’ dan misschien ook nu ophouden? Onder de mantel der liefde, achter het mistgordijn van de ‘hulppakketten’, achter de ‘wil van God’, … kan soms al te lang onrecht schuil gaan. Remi Verwimp
Areopaag verschijnt viermaal per jaar
Druggebruikers benaderen als Emmaüsgangers Pastoraat met druggebruikers Niek Everts, sociaal pedagoog van opleiding (afgestudeerd in ’91), is pastor van beroep. Na een aantal jaren werken als vrijgestelde in de Chiro, besefte ze dat ze eigenlijk pastor wilde worden. Vier jaar geleden kreeg ze de kans te beginnen als jeugdpastor in het decanaat Kontich, en begon ze tegelijk aan de opleiding voor pastoraal werk(st)er in het Bisdom Antwerpen. Sinds 1 september 2001 is ze benoemd. Sindsdien begeeft ze zich, naast haar jeugdpastorale job, regelmatig op het terrein van de druggebruikers. Ondertussen is Niek ‘drugspastor’ geworden. In Areopaag reflecteert ze op haar eerste ervaringen.
DOSSIER: ETHIEK
foto nr 1
In Antwerpen stad is er een zelforganisatie van harddruggebruikers: de Belangenvereniging van Antwerpse Druggebruikers. Ze bestaat uit een groep van mensen waarvan velen - naar eigen zeggen - niet meer ‘geholpen’ kunnen worden door de hulpverlening. Deze druggebruikers probeerden wel al af te kicken, maar... Anderen zijn wél clean, maar lopen nu verloren in de wereld. In hun zelforganisatie proberen ze zich positief te engageren. Ze hebben een eigen lokaal aan het Coninckplein waar ze een ‘volkskeuken’ organiseren. Daar serveren ze ontbijt en koken gezonde biologische maaltijden voor druggebruikers, daklozen,... kortom, voor iedereen die graag bij hen komt eten. Ze hebben ook een spuitenpatrouille opgericht. Regelmatig gaan ze op patrouille in de buurt om spuiten op te sporen die door heroïnespuiters gedumpt werden. Op die manier proberen ze te werken aan een goede relatie met het buurtcomité. Tweede jaargang – April 2002
5
Vorig jaar vroeg deze organisatie aan het Bisdom een pastor. Ik probeer nu – in samenwerking met de Antwerpse Stadspastoraal – uit te zoeken welk antwoord we als Kerk kunnen bieden op deze vraag. En of ik het zelf zie zitten om hun ‘drugspastor’ te worden? Afspraak is dat ik er dit werkjaar een dag per week tijd voor maak. Ik tracht het kluwen van hulpverlening en preventie te verkennen, nam al contact op met onze noorderburen, die in deze pastorale sector al een hele traditie hebben opgebouwd (in Amsterdam is het drugspastoraat al aan zijn twaalfde werkjaar toe). Maar ik probeer vooral de druggebruikers zelf te leren kennen.
DOSSIER: ETHIEK
Iedereen als mens benaderen
6
Eind november noteerde ik enkele impressies over mijn stappen op het terrein: “Gisteren maakte ik een ‘open vergadering’ van de belangenvereniging mee. Het gesprek ging vooral over regels die moeten opgesteld worden in het lokaal. Hoe gaan we om met iemand die verdacht wordt van diefstal? Wat doen we met het feit dat er drugs in de toiletten gevonden zijn, terwijl iedereen toch duidelijk weet dat er in het lokaal NIET gebruikt mag worden? Een veertiger, zelf al meer dan twintig jaar heroïnegebruiker, staat op en houdt een pleidooi: ‘Mensen die nergens meer welkom zijn, moeten bij ons wél welkom blijven. We moeten vooral alle mensen die langskomen, motiveren om mee te werken aan een positieve sfeer. Het is ons lokaal en wij zijn er samen verantwoordelijk voor dat mensen zich hier veilig voelen en blijven veilig voelen. Laten we dit alstublieft aan iedereen constant blijven vertellen... dan lukt het misschien, niet?’ ‘s Avonds wordt er volop gekookt en het lokaal loopt goed vol. Het is al kouder geworden en bovendien regent het. De daklozen zijn blij even een droog en warm onderdak én een gezonde maaltijd aan 50F. te krijgen. De moeder van één van de druggebruikers komt haar zoon vandaag helpen in de keuken. Tegen het einde van de avond komt er een zigeunerin met haar kind op de arm het lokaal binnen. Ze is op bedelronde. ‘Nee madam, wij zijn allemaal arme mensen, wij kunnen niks geven... Maar wacht eens, u heeft natuurlijk honger. Zet u.’ En al snel wordt haar een bord soep en een groot bord eten voorgeschoteld. ‘Wij sturen niemand zomaar weg, want dat is toch onze belangrijkste regel, niet?’ Ik werd deze week, via theologe Lytta Basset, attent gemaakt op iets eigenaardigs. In het ‘Onze Vader’ staat er een massa verzuchtingen voor de Vader. Maar je vindt er slechts één opdracht voor ons: ’vergeven!’ Ik probeer me er bewust van te zijn dat dit mijn opdracht is als christen. Heel de dag niets anders doen dan vergeven, maar daarom nog niet alle daden van mensen goedkeuren. Ik wil hen wel wezenlijk als mens blijven benaderen. De druggebruikers zijn mijn leermeesters hierin!“
Areopaag verschijnt viermaal per jaar
Onderscheid tussen het ultiem wenselijke en het haalbare
foto nr 2
Tweede jaargang – April 2002
DOSSIER: ETHIEK
Een vraag, waarmee ik voortdurend geconfronteerd word, die ik mezelf stel en die ook anderen graag op me afvuren, is: "Hoe ga je om met situaties van gebruik/misbruik? Willen jullie uiteindelijk niet dat deze mensen afkicken? Is het dat niet waar je naar streeft in je werk?" Fundamenteel kan ik het niet oneens zijn met het recente Vaticaanse document hieromtrent, waarvan Erik De Smet een samenvatting maakte voor Kerk en Leven (1): “Vanuit fundamenteel respect voor de mens kan de Kerk druggebruik nooit tolereren. De mens heeft niet de vrijheid om zichzelf te vergiftigen. Goede preventie vraagt ook politieke actie op het terrein van productie en handel in verdovende en opwekkende middelen. Zeggen dat drugs ontoelaatbaar zijn, betekent evenwel niet druggebruikers verdoemen en vergeten. De Kerk wenst herstel en bevrijding. De weg daarnaartoe, stelt het Vaticaanse document uitdrukkelijk, mag geen schuldgevoelens aankweken, noch repressief zijn. Hoofddoel blijft reïntegratie in de samenleving (...) Er is geen ander doel dan de volle waardigheid van de mens te erkennen, ook die van de druggebruiker.” Voilà, een duidelijk onderscheid tussen het ultiem wenselijke en het haalbare. Ik herken me daar wel in. Natuurlijk is druggebruik een serieus probleem en geloof ik dat een gebruiker én zijn omgeving veel gelukkiger zouden zijn als het gebruik er niet was of als er een einde aan kon komen. Maar zo eenvoudig is de werkelijkheid nu eenmaal niet. Althans niet voor de mensen die ik in mijn werk tegenkom.
7
DOSSIER: ETHIEK
Mee op weg Daarom ook vind ik de pastorale benadering zo fundamenteel belangrijk. Een druggebruiker is in de eerste plaats een mens. Een mens die het verdient om liefdevol en met respect benaderd te worden. Pastoraal hoeft niet meteen resultaatsgericht te zijn. Bekeringsdrang en reddingsdrang hebben meestal een averechts effect. Gewoon samen met hen zijn en proberen een stukje van hun levensweg mee te lopen. Taboe en schuld doorbreken. Vertrouwensrelaties opbouwen. In het artikel van Erik De Smet wordt gepleit voor een eigen spiritualiteit van het drugspastoraat. Gebruikers ziet hij als Emmaüsgangers: “Zoals Christus de gedesoriënteerde Emmaüsgangers vergezelde, zo moeten pastores met druggebruikers meestappen. Christus herstelde de waardigheid van de Emmaüsgangers, bood hen door ontmoeting een nieuw perspectief.” Natuurlijk kan ik dit werk als pastor niet in mijn uppie. In Amsterdam kan het pastoraat rekenen op een hele groep van vrijwilligers die met gebruikers optrekken, hen bezoeken en proberen een vriendschapsband met hen aan te gaan. Ricus Dullaert, voormalig drugspastor van Amsterdam, verwoordt de vraag van de gebruikers als volgt: “Wat zij van de Kerk vragen is heel simpel. Van ons als pastores en van onze vrijwilligers vragen ze: als ik in de gevangenis zit, kom dan op bezoek; als ik in het ziekenhuis lig, kom bij me langs; als ik wil praten over alles wat ik meemaak aan pijn en vreugde of over wat ik nog met mijn leven wil doen, dat thans waarschijnlijk veel korter is dan verwacht, laat dan iemand komen die heel goed kan luisteren, die met mij optrekt." (2) Ik hoop dat er in Antwerpen ook zo’n beweging op gang komt. Dat het appèl van de gebruikers tot een veelvoud van échte ontmoetingen leidt. Niek Everts
Bronnen
(1) Erik DE SMET, Gebruikers als Emmaüsgangers, in Kerk en Leven, 2 januari 2002. (2) Gerard VAN DEN BOOMEN, De crypte is onze kerk. Tien jaar drugspastoraat, Meinema, Zoetermeer, 2000, 140 blz.
8
Areopaag verschijnt viermaal per jaar
Mag ik even…? Vragen bij mezelf als iemand zelfdoding wil plegen Het volgend artikel is ontstaan vanuit ervaringen in het Centrum ter Preventie van Zelfmoord (CPZ). Als beantwoorder aan de telefonische hulplijn, wordt men geconfronteerd met mensen die aan zelfdoding denken of die er in de omgeving mee worden geconfronteerd. Om de privacy en intimiteit van beide kanten aan de lijn te garanderen, blijven niet alleen de oproepers, maar ook de beantwoorders van het CPZ anoniem. Vandaar dit anonieme artikel.
Ethische principes en morele gevoeligheden in conflict Mensen hebben ethische principes. Deze principes krijgen ze mee vanuit hun opvoeding en ze worden al vroeg geïnternaliseerd of zich eigen gemaakt. Ervaringen en confrontaties met andere meningen doen ethische principes verder vorm krijgen. Zo heb ik zelf doorheen mijn leven een theorie over ‘het leven’ gevormd. Ik schreef een eindverhandeling over ethische beschouwingen bij zelfdoding, en het onderzoekswerk dat ik hierbij verrichtte beïnvloedde mijn kijk op het zelfdodingsprobleem. Ofschoon ik van thuis uit heb meegekregen dat ‘de waarde van het leven’ boven alles staat, begon ik doorheen mijn eindwerk zelfdoding in de eerste plaats als een zeer tragische gebeurtenis te zien, en niet als een gebeuren waarover een ethisch oordeel moet worden geveld. Een suïcidaal persoon is een persoon in nood. Ik besloot toen evenwel dat mensen geen recht op suïcide hebben omwille van het recht van anderen – anderen rekenen op deze persoon om een voor hen zinvol leven uit te bouwen – en ook omdat ‘kwaliteit van het leven’ een zeer gevaarlijk begrip is om als maatstaf te dienen voor een waardig leven. Inmiddels heb ik enkele jaren ervaring als vrijwilliger bij het CPZ en de gesprekken met suïcidale mensen hebben mijn houding verder veranderd. Dat heeft te maken met mijn morele gevoeligheid. Tweede jaargang – April 2002
DOSSIER: ETHIEK
Toen ik begon aan dit artikel stuitte ik al meteen op een eerste ethisch conflict: hoe schrijf ik een artikel over mijn ervaringen in het CPZ zonder afbreuk te doen aan de privacy en de intimiteit van de gesprekken? Je zou kunnen stellen dat ik met het schrijven van dit artikel de grenzen van de deontologie raak. Enerzijds lijkt het me zinvol om mijn eigen ervaringen met mensen in nood en de worstelingen die eruit volgen, te delen met anderen. Anderzijds blijft mijn kijk als vrijwilliger een persoonlijke subjectieve waarneming en bijgevolg bevat deze een risico tot beeldmisvorming over het CPZ. Bovendien mag de privacy en intimiteit van de gesprekken niet worden geschonden. Ziehier een poging tot een persoonlijk verhaal met eerbied voor het verhaal van de ander.
9
DOSSIER: ETHIEK
Morele gevoeligheid is de spontane gevoeligheid die ontstaat bij een morele situatie. Ethische principes en morele gevoeligheden kunnen met elkaar in conflict treden. Iemand kan bijvoorbeeld principieel tegen stelen zijn, en tegelijkertijd bij de confrontatie met een haveloze zwerver die een brood steelt, vanuit een morele gevoeligheid het stelen accepteren. Zo acht ik persoonlijk de waarde van het leven nog altijd erg hoog. In een gesprek met een suïcidaal iemand, zal ik echter nooit vanuit de absolute waarde van het leven oordelen. In de hulpverlening (en ook in de pastoraal) dient men zich te bedienen van een ethiek van de barmhartigheid, namelijk het helpen van personen in nood. Als moreel persoon heb ik de plicht om iemand in nood bij te staan. Indien ik in een gesprek de persoon veroordeel, vergooi ik niet alleen mijn kans op een ‘succesvol’ hulpverleningsgesprek, maar doe ik ook onrecht aan de persoonswaarde van de oproeper. Anders gezegd, ethische principes die worden verabsoluteerd en geabstraheerd, kunnen leiden tot een harteloze ethiek waarin (het gelaat van) de ander ondergeschikt wordt aan hoogdravende ethische principes. In wezen gaat de ethiek om het geluk van de mens. De ethiek wil de innerlijke verdeeldheid van de mens tot een harmonie brengen. Dat zou een voldoende reden moeten zijn om ethische theorieën nooit te verabsoluteren.
Op de nabijheid van Christus gestoeld In mijn christelijk geloof vind ik voldoende fundering voor deze visie. Voor mij is Christus een zeer nabij mens, met aandacht voor het onvolmaakte in mensen. Hij heeft de mensen niet veroordeeld, maar heeft hen barmhartig een tweede kans gegeven. Het verhaal gaat dat zij die door hem werden geholpen die tweede kans met beide handen aangrepen (de vrouw die gestenigd ging worden, de tollenaar,…). Of de mensen die ik heb trachten te helpen aan de telefoon, een nieuwe kans hebben gegrepen, kan ik niet zeggen. Ik weet niet eens of ze nog allemaal leven en uiteindelijk geen zelfdoding hebben gepleegd. Dat is zwaar om dragen, maar maakt het anderzijds ook gemakkelijker om emotioneel afstand te nemen van hun getuigenissen. Sommige verhalen neem ik mee naar huis en zal ik nooit vergeten. Het zijn verhalen van goede gesprekken, maar ook van minder goede. Doorheen de jaren heb ik mijn eigen kunnen gerelativeerd. Ik doe mijn best om mensen die aan zelfdoding denken, te helpen om een lichtpunt in hun leven te vinden, maar ik weet dat het resultaat van ons gesprek boven mijn eigen macht ligt.
Even slikken Dat wil niet zeggen dat ik geen morele conflicten meer ervaar aan de noodlijn. Wanneer bijvoorbeeld een wanhopige vrouw belt met de boodschap dat ze zelfdoding wil plegen en haar kind wil meenemen in de dood, dan moet ik zwaar slikken. Ik weet dat zij ervan overtuigd is dat de dood ook voor haar kind de beste oplossing is ("wat moet er anders van worden?"), maar voel een spontane afkeer tegen deze beslissing. Over je 10
Areopaag verschijnt viermaal per jaar
eigen dood beschikken is één ding, maar je kind zijn zelfbeschikkingsrecht afnemen is iets totaal anders. In dit geval verzetten zowel mijn ethische principes als mijn morele gevoeligheid zich tegen haar overtuiging. Het is ontzettend moeilijk om deze vrouw enerzijds duidelijk te maken dat je begrijpt waarom ze er zo over denkt, en om er haar anderzijds te wijzen dat haar keuze ‘moreel fout’ is. Op zo’n moment worstel ik met een moreel conflict. Morele conflicten ontstaan wanneer verschillende verwachtingen die te maken hebben met het welzijn van de persoon, met elkaar in conflict treden. Ik zit dan in de knoop met mijn houding als hulpverlener – ik wil voor die vrouw een luisterend oor zijn -, en met mijn persoonlijk houding ten opzichte van dat kind dat recht op leven heeft. Gelukkig staan we bij dergelijke moeilijke gesprekken niet alleen. Er is regelmatig ‘oproepbespreking’ waarin we met de beantwoorders kunnen uitwisselen en mekaar kunnen ondersteunen (vergelijkbaar met ‘intervisie’). En als je zelf onmiddellijk nood hebt aan een gesprek, dan kan je terecht bij enkele vaste personen die hiervoor aangeduid zijn.
Sinds ik vrijwilliger ben is mijn ethische gevoeligheid veranderd, en niet enkel op het vlak van hulpverlening aan suïcidale mensen. Ik ben mij zeer bewust geworden van mijn morele verantwoordelijkheid ten opzichte van anderen. Een voorbeeldje: laatst stond ik in het wassalon en een dakloze vrouw kwam naar me toe. Ik had haar al enkele keren in deze buurt opgemerkt. De hardheid van haar bestaan was van haar gezicht af te lezen en haar zoektocht naar een beetje warmte ook. Ze vroeg me of ze me een knuffel mocht geven. Als deze vrouw me dit enkele jaren terug had gevraagd, had ik er waarschijnlijk proberen vanonder te muizen. Vreemde, er armoedig uitziende mensen schrikten me af, en ik vond dat ik toch niets aan hun erbarmelijke situatie kon veranderen. Dus, waarom zou ik aandacht aan deze, merkbaar aan alcohol verslaafde, haveloze vrouw besteden? Dit klinkt erg hard, maar wie er goed over nadenkt weet dat velen er zo zouden over denken? In werkelijkheid heb ik haar wel een knuffel gegeven, meerdere zelfs. Ze stond erop om mij op een blik cola te trakteren en we hebben een babbel gehad over haar leven, over haar hond, over haar vriend,... Ik heb niet de pretentie om te denken dat ik het leven van die vrouw of van de mensen die ik aan de lijn heb gehad, heb kunnen veranderen. Ik kwam de dakloze vrouw twee dagen geleden terug tegen en ze gaf niet eens een blijk van herkenning. Maar die bewuste avond heeft ze even een goed gevoel gehad en mij kostte het niets om haar dat te geven. Hetzelfde geldt voor de gesprekken in het Centrum ter Preventie van Zelfmoord. Dat is een levensles die ik meegekregen heb van het CPZ en ik ben er enorm dankbaar voor.
Tweede jaargang – April 2002
DOSSIER: ETHIEK
Knuffel
11
DOSSIER: ETHIEK
Ons diergebruik ter discussie Vele vormen van diergebruik staan tegenwoordig ter discussie: van vlees eten en veetransporten tot het houden van gezelschapsdieren, het vermarkten van vee, huisvestingssystemen of ritueel slachten. In tal van debatten hangt veel af van de principiële vraag wat de morele status van dieren is. Standpunten van voor- en tegenstanders zijn afhankelijk van het feit of dieren al dan niet beschouwd worden als object van morele zorg.1 Traditionele opvattingen zijn mensgericht of antropocentrisch gekleurd. In een antropocentrische verhaal- en denktraditie wordt de notie intrinsieke waarde beperkt tot mensen: enkel mensen zijn personen! De notie intrinsieke waarde functioneert als een begrenzing van het heersen over medemensen; ze eist respect voor de eigenheid van de ander.2 Dieren hebben enkel nutswaarde of instrumentele waarde. In deze visie zijn veeteelt, genetische modificatie of dierexperimenten aanvaardbaar. Deze antropocentrische visie wordt tegenwoordig door een groter wordende groep mensen bekritiseerd. Het zoöcentrisme presenteert zich als een houding waarin een niet-instrumentele visie op dieren ontwikkeld wordt; men kent ook intrinsieke waarde toe aan dieren. Men verwijt het antropocentrisme speciëcistisch te zijn. De discussie tussen de twee verhaaltradities (antropocentrisme en zoöcentrisme) verklaart waarom de decennia-oude consensus over vleesconsumptie, voedersystemen, jacht of het nut van dierentuinen verloren ging. De discussie is de laatste jaren zeker aangezwengeld door vreselijke dierziekten en de consumptie van onveilig vlees.
Dierenbescherming en dierenwelzijn De idee om onnodig leed bij dieren te vermijden is eeuwenoud. Traditionele dierenbeschermingsbewegingen, ontstaan in de negentiende eeuw, belichamen deze restrictieve kijk op het dierenwelzijn. Ongeveer vijfendertig jaar geleden is er een heel nieuw debat over het diergebruik in de landbouw, in medisch en wetenschappelijk onderzoek en onderwijs ontstaan. Boeken als R. Ryder’s Victims of Science en B.E. Rollin’s Animal Rights and Human Morality hebben deze discussie op gang gebracht.3 Oorspronkelijk bleef het debat beperkt tot het proefdiergebruik.4 Naderhand 1 Per attitude zijn er sterkere en zwakkere of meer gematigde versies. De meeste mensen bevinden zich ergens op een continuüm van sterk naar zwak. Slechts enkele vertolken een ‘zuiver’ standpunt. Cf. VANDEVEER, Interspecific Justice, in D. VANDEVEER & C. PIERCE (eds.), People, Pinguins ans Plastic Trees: Basic Issues in Environmental Ethics, Belmont, 1986, p. 53 e.v. 2 W. ZWEERS, Intrinsieke waarde als begrenzing van het maken, in W. ACHTERBERG e.a. (eds.), Natuur: uitbuiting of respect? Natuurwaarden ter discussie, Kampen, 1989, p. 72-97. 3 R. RYDER, Victims of Science, London, 1975; B.E. ROLLIN, Animal Rights and Human Morality, New York, 1981.
12
Areopaag verschijnt viermaal per jaar
DOSSIER: ETHIEK
deinde het twistgesprek uit tot alle vormen van diergebruik, waaronder het slachten, de vleesconsumptie, het recreatief gebruik van dieren, de gevangenschap van dieren, de aangewende voedingsmethoden.5 De discussie wordt aangewakkerd vanuit twee hoeken. Enerzijds stelt men dat dieren wezens zijn die men niet onnodig mag laten lijden en waarvan men het welzijn dient te behartigen (Animal liberation movement). Naast deze beweging wordt benadrukt dat dieren rechten hebben die men dient te respecteren (Animal rights movement). Dierfilosofen als de Australische bio-ethicus Peter Singer en de Amerikaanse filosoof Tom Regan menen dat wij ooit zullen inzien dat het menselijk chauvinisme even verwerpelijk is als het racisme vroeger was. Deze vergelijking is niet nieuw want ze is voor het eerst ontwikkeld in 1789 door de vader van het klassieke utilitarisme Jeremy Bentham.6 Bentham stelt het klassieke persoons- en rationaliteitsargument in de ethiek ter discussie en vervangt het door het empirisch verifieerbare vermogen van plezier/voldoening beleven en pijn lijden of frustratie ondergaan (vandaar de naam pathocentrisme, van het Griekse woord pathos). Waarnemingsvermogen, pijnontvankelijkheid en gevoeligheid worden aldus verheven tot criterium voor morele relevantie. Voor Bentham is dit de logische conclusie van een historische evolutie waarbij men pas laat is gaan inzien dat ook slaven mensen zijn (cf. de film Amistad). Dat laatste kan volgens hem geenszins het eindpunt van de ontwikkeling van de ethiek of het rechtsbewustijn zijn. J. Bentham die het bewustzijn van paarden en honden vergelijkt met het bewustzijn van baby’s, concludeert: “The question is not, can they reason? Nor, can they talk? But, can they suffer?”. De conclusie van Bentham is dan ook duidelijk: aangezien dieren kunnen lijden, verdienen ze morele consideratie. Dat houdt in dat het morele principe ‘gij zult niet doden’ (of niet-beschadiging, nietvernietiging, geen onnodig lijden) minstens op alle wezens van toepassing is met een centraal zenuwstelsel. P. Singer zal dit standpunt van Bentham overnemen, onder meer in zijn boek Animal Liberation (1976).7
Argumenten pro en contra het zoöcentrisme Wat antwoorden zoöcentristen als de volgende opmerking gemaakt wordt: "kent de evolutie geen hiërarchie in levensvormen en is de mens niet het enige ‘dier’ dat over zichzelf spreekt, dat in staat is om vanuit een be4
Cf. W. ACHTERBERG, Dierproeven en ethiek. Een literatuuroverzicht, in Filosofie en Praktijk 10 (1989) nr. 4, p. 180-196; T. DE COCK BUNING & L.T.S. VAN EKDOM (eds.), Dierproeven, keuze en ethiek (Boerhave commissie), Leiden, 1987; P.P. DE DEYN (ed.), The Ethics of Animal and Human Experimentation, London, 1994. 5 P. CARRUTHERS, The Animals Issue. Moral Theory in Practice, Cambridge, 1992. 6 J. BENTHAM, An Introduction to the Principles of Morals and Legislation, W. HARRISON (ed.) (1789), Oxford, 1948, p. 412; J. PASSMORE, The Treatment of Animals, in Journal of the History of Ideas 36 (1975) 196-218. 7 P. SINGER, All Animals are Equal, in Philosophical Exchange 1 (1974) nr. 5, herdrukt in T. REGAN & P. SINGER (eds.), Animal Rights and Human Obligations, Englewood Cliffs, 1976, p. 153 e.v.
Tweede jaargang – April 2002
13
DOSSIER: ETHIEK
paalde ruimtelijke en tijdelijke positie de werkelijkheid te overzien, er bewust van te zijn en zich een toekomst te projecteren? Is de mens niet als enige in staat om zijn biologische beperktheid te overstijgen?" Cohen verwoordt dit als volgt: “Tussen soorten met een bezield leven – tussen (bijvoorbeeld) mensen aan de ene kant en katten en ratten aan de andere kant – zijn de moreel relevante verschillen enorm groot en die verschillen worden bijna universeel aangenomen. Mensen hebben de mogelijkheid tot morele reflectie, mensen zijn moreel autonoom, mensen zijn lid van morele gemeenschappen en herkennen rechtvaardige eisen tegenover hun eigen belangen. Mensen hebben rechten; hun morele status is zeer verschillend van de morele status van ratten of katten”.8 Leidt dat niet vanzelfsprekend tot een antropocentrische of speciëcistische opstelling?9 Het zoöcentrische antwoord hierop is deels wetenschappelijk, deels filosofisch. Recentelijk is door wetenschappelijk onderzoek aangetoond dat bepaalde diersoorten ook over eigenschappen beschikken die men tot voor kort exclusief menselijk achtte (een zeker abstractievermogen, geheugencapaciteit, reageervermogen, enz.).10 Zelfs in de Belgische wetgeving wordt erkend (K.B. van 14 november 1993 betreffende de bescherming van proefdieren) dat de mens “de morele plicht heeft alle dieren te respecteren en voldoende rekening te houden met het feit dat zij pijn kunnen lijden en een herinneringsvermogen bezitten”. Zoöcentristen ontkennen niet dat de mens aan de top van de evolutieboom staat, wel ontkennen ze (tegen de eerste visie in) dat men daaruit mag besluiten dat mensen in ethisch opzicht relevanter zijn dan nietmensen. Of anders gezegd, het méér-kunnen van mensen mag niet leiden tot de conclusie dat enkel mensen iets waard zijn en dus waardering verdienen. Trouwens, onder mensen is het ook ethisch onaanvaardbaar om secundaire eigenschappen (huidskleur, dom- of slimzijn, sekse, al of niet gehandicapt zijn, etc.) te beschouwen als moreel relevante factoren. De mens is inderdaad beter in talen en wiskunde maar een aap kan beter in bomen klimmen. Is het niet willekeurig om intellectuele vermogens hoger in te schatten dan fysieke? Zoöcentristen menen dat ook pijngevoelige dieren 8 C. COHEN, The Case for the Use of Animals in Biomedical Research, in The New England Journal of Medicine (1996) nr. 14, p. 867 e.v. 9 M.P.T. LEAHY, What Animals are: Consciousness, Perception, Autonomy, Language, in ID., Against Liberation. Putting Animals in Perspective, London-New York, 1991, p. 140-166. 10 M. STAMP DAWKINS, Through Our Eyes Only? The Search for Animal Consciousness, Oxford, 1993; P. CARRUTHERS, The Animals Issue. Moral Theory in Practice, p. 189; P. CAVALIERI & P. SINGER (eds.), The Great Ape Project. Equality beyond Humanity, London, 1993, p. 10-18 en p. 58-77.
14
Areopaag verschijnt viermaal per jaar
recht op leven, op bescherming en vooral op een diervriendelijke behandeling hebben.11 Daarom is men tegen straatpaardenkoersen, dierentuinen en dierproeven, bio-industrie en industriële vleesproductie, langdurige veetransporten en verkiest men vegetarisch te leven. Met andere woorden, dieren zijn geen dingen waarmee we kunnen doen wat we willen. ‘Harde’ pathocentristen menen dan ook dat we nooit de gezondheid en het welzijn van dieren mogen schenden. Zij zijn gekant tegen genetische modificatie van dieren, intensieve veehouderij of dierexperimenten want "all animals are equal".12 Zij wijzen elke vorm van proportionalisme af en redeneren klassiek deontologisch: dieren zijn intrinsiek belangrijk, los van het nut voor mensen. Ook aan dieren komt zijnswaarde toe en dus een zeker recht op leven.
Onze verantwoordelijkheid voor dieren DOSSIER: ETHIEK
Wat te denken als christenen? In een gedegen scheppingsopvatting draait het niet allemaal om de mens. Ook planten en dieren zijn belangrijk, hoewel niet zo belangrijk als mensen. Ik ga uit van het feit dat christenen per definitie gematigd antropocentrisch denken en niet akkoord gaan met het sterke zoöcentrisme. Anderzijds ben ik niet ongevoelig voor gematigd zoöcentristische ideeën. Ook de dieren zijn geschapen en worden wij niet uitgenodigd tot het ter harte nemen van onze medeschepsellijkheid? Planten en dieren mogen we gebruiken op voorwaarde dat we er goede redenen voor hebben en dat op een verantwoorde wijze doen. Welke verantwoordelijkheid dragen wij voor dieren? Hoe komt de morele zorg voor dieren tot uiting? Ik zie drie aspecten: gezondheid, welzijn en integriteit. Dieren kunnen als gezond beschouwd worden als ze de functies waarvoor ze gehouden worden, naar behoren vervullen. Dieren die ziek zijn of die zich niet kunnen voortplanten kunnen bezwaarlijk gezond gegenoemd worden. Dat spreekt uiteraard voor zich maar vele dierethici (b.v. Rollin) tekenen toch tegen deze definiëring van gezondheid bezwaar aan omdat ze de gezondheid van dieren teveel beschrijft vanuit het optimaal functioneren en produceren van dieren.13 De huidige productietechnieken kunnen zeer succesvol zijn maar bijvoorbeeld kreupelheid, botbreuken, etc. veronachtzamen. Rollin stelt dat dieren gezond zijn als ze in harmonie leven met zichzelf en hun omgeving, als ze een normale fysieke gesteldheid hebben, vrij zijn dus van ziekten en andere lichamelijke aandoeningen zodat ze 11
B.E. ROLLIN, Animal Rights and Moral Bases of Animal Rights, in H. MILLER & W. WILLIAMS (eds.), Ethics and Animals, Clifton (N.J.), 1983, p. 109. 12 P. SINGER, All Animals are Equal, p. 150 e.v.; P. SINGER, Animal Liberation. A New Ethics for Our Treatment of Animals, London, 1976; P. SINGER, Ten Years of Animal Liberation, in New York Review of Books 31 (1985) 46 e.v.; T. REGAN, The Moral Basis of Vegetarianism, in Canadian Journal of Philosophy 5 (1975) 185 e.v.; T. REGAN, Animal Rights, Human Wrongs, in Environmental Ethics 2 (1980) 99-120. 13 B.E. ROLLIN, The Frankenstein Thing: The Moral Impact of Genetic Engineering of Agricultural Animals on Society and Future Science, in J.W. EVANS, A. HOLLANDER (eds.), Genetic Engineering of Animals. An agricultural perspective, New York, Plenum, 1991.
Tweede jaargang – April 2002
15
DOSSIER: ETHIEK
een acceptabel niveau van welzijn bereiken. Wat is echter een normale fysieke gesteldheid? Is een koe die meer dan 10.000 liter melk geeft per jaar normaal fysiek gesteld? En wat als ze daardoor vatbaarder is voor ziekten? In een reconstructie van het proces van aandacht voor dierenwelzijn vond men aanvankelijk alleen het onnodig kwellen van dieren of de dierenmishandeling moreel verwerpelijk. Door de intensivering van de veeteelt in de zestiger en de zeventiger jaren is de idee gegroeid dat dieren levende wezens zijn en dus niet tot productiemachines mogen herleid worden (HARRISON, Animal Machines: The New Factory Farming Industry – 1964). Dat leidde tot een andere invulling van het begrip welzijn: het dier lijdt omdat het niet in staat is het leven te leven waar het biologisch voor is uitgerust. Wellicht zijn bepaalde houderijsystemen zelfs beter voor de gezondheid van dieren maar wanneer welzijn gedefinieerd wordt als een evenwichtige en harmonieuze relatie tussen een dier en zijn omgeving, dan schort er toch iets aan. Stafleu wijst er op dat in dit welzijnsverstaan twee elementen vervlochten worden: het ervaringsbegrip van welzijn (positieve en negatieve ervaringen stimuleren of vermijden) en het functiebegrip van welzijn (het gaat goed met het dier als het functioneert zoals het in feite zou moeten functioneren).14 Auteurs zoals Dawkins, Duncan en Petherick baseren zich eerder op subjectieve ervaringen van dieren. Dawkins spreekt over "animal welfare" als "mental well-being" en Duncan en Petherick stellen dat "animal welfare is dependent solely on the cognitive needs of the animals concerned". Als het dier geen positieve noch negatieve ervaringen heeft, dan is dit niet relevant. Andere auteurs zoals Broom, Wiepkema, Barnett en Hemsworth baseren zich louter op het biologische functioneren van dieren om het dierenwelzijn ter sprake te brengen. Het kan hier zowel gaan om fitheid als om adaptatievermogen, reproductievermogen, goed fysiologisch functioneren, etc. Vooral de eerste denkstroming heeft geleid tot een breed maatschappelijk aanvaarde perceptie dat dieren lijden aandoen verkeerd is.
Besluit Ik ga ervan uit dat dieren voorwerp van morele zorg zijn. Dieren zijn geen mensen, maar sommige dieren hebben wel eigenschappen, zoals het vermogen om pijn te lijden, die ze delen met mensen. Dat wens ik ter harte te nemen.15 Wij zijn er verantwoordelijk voor dat dieren zoveel mogelijk positieve ervaringen opdoen (principe van weldoen of beneficence). Door domesticatie zijn dieren wellicht niet meer in staat om een eigen leven te leiden maar toch dienen we ervoor te zorgen dat dieren een goed leven kunnen leiden. 14
F.R. STAFLEU, F.J. GROMMERS & J. VORSTENBOSCH, Animal Welfare: a Hierarchy of Concepts, Utrecht, 1996. 15 Zie: F. BROM, Onherstelbaar verbeterd. Biotechnologie bij dieren als een moreel probleem, Assen, 1997, p. 148 e.v.; G. GAZAUX (ed.), Mensen en andere dieren. Hun onderlinge relaties meervoudig bekeken, Leuven-Apeldoorn, 2001.
16
Areopaag verschijnt viermaal per jaar
Ze kunnen dat pas in een omgeving die hun een zo prettig mogelijk verblijf garandeert. We moeten over zeer goede redenen beschikken om dit na te laten. Vanuit dit principe zijn huisvestingssystemen die respect betonen voor dierspecifieke eigenschappen zeer belangrijk. Gematigde antropocentristen/zoöcentristen willen dat de gezondheid en het welzijn van dieren niet geschaad wordt zonder zwaarwichtige proportionele redenen (principe van niet-schaden of non-maleficence). Proefdiergebruik bijvoorbeeld kán in het geval van belangrijke toxiteitstesten (voor zover de belangen van mensen zwaarwichtig zijn), echter niet voor futiele menselijke belangen (cosmeticagebruik bijvoorbeeld; cf. Body Shop). Het is ook niet acceptabel als er valabele alternatieven zijn (bijvoorbeeld bont). Hetzelfde kan gezegd worden over genetische modificatie van dieren. Dezelfde keuze voor het minste kwaad (minus malum) betekent waarschijnlijk dat we best afzien van het vermarkten van levende runderen of langdurige transporten van levend vee. Johan De Tavernier
DOSSIER: ETHIEK
The Meat Business. Devouring a Hungry Planet, edited by Geoff Tansey & Joyce
Animals on the Agenda, edited by Andrew Linzey and Dorothy Yamamoto
Tweede jaargang – April 2002
17
Aanvaarden van cultuurverschillen is niet voldoende Omgaan met racisme in de school
DOSSIER: ETHIEK
foto nr 3
Chris Van Asch is lerares godsdienst in een technische school te Mechelen. Ze staat in een school met heel wat migranten en leeft in een stad waarvan 25% van de kiesgerechtigden op het Vlaams Blok stemt. Hoe gaat Chris Van Asch vanuit haar ervaringen met racisme op school om? Wat zijn haar dilemma’s, kritische bemerkingen en oplossingen?
Hassan, 19 jaar, leerling uit 7 BSO, afdeling Centrale Verwarming: "Mevrouw, heb je er enig idee van hoe het voelt wanneer de stad, waar je geboren bent, helemaal vol hangt met verkiezingspropaganda die de slogan draagt 'Eigen volk eerst'? Ik lees niet eigen volk eerst, ik lees 'Jullie, Marokkanen buiten!' En weet je dan hoe het voelt die zondagavond na de verkiezingshow, als blijkt dat één vierde van je eigen stad je eruit wil? Met welk gevoel loop je de dag nadien op straat denk je? Het kost me moeite maar ik hou me rustig. Verwondert het jou dan dat 14-15 jarigen wel agressief worden en nog moeilijk respect kunnen opbrengen voor jullie?..." Ik probeer het mij voor te stellen hoe het moet voelen. Hij gaf mij in elk geval een antwoord op één van de vele irritaties bij sommige collega's op school. "Racisme, racisme... ja maar wel van twee kanten." Inderdaad, ik voel soms ook die haat van die jonge migranten, maar je kan dit toch moeilijk racisme noemen. Voor mij is het eerder de haat van slachtoffers tegen hun agressors.
Een ongeneesbare kanker Ik geef nu 20 jaar les in dezelfde technische school in Mechelen. Ik zie de evolutie. Die is angstaanjagend. Alle antiracismeprojecten ten spijt is de haat toch maar blijven woekeren tot een ongeneesbare kanker. De antiracisten op school zijn een bijzonder klein clubje geworden. Pas op, ik mag dat eigenlijk niet zeggen. Naar eigen zeggen is niemand van mijn collega's racistisch. "Ik ben geen racist, maar kan ik het helpen dat zij (de Marokkanen) het van mij maken? ..." Je zou haast medelijden krijgen dat ze op het Vlaams Blok 'moeten' stemmen. Uit respect voor hun gevoel van onveiligheid mag je haast niet meer reageren wanneer zij het op klassenraden hebben over ‘de makakken’. Hoe is het zover kunnen komen? Tijdens een studiedag rond dit thema deed onze directeur een interventie: “Een school moet niet alleen verdraagzaam zijn, zij moet racisme bestrijden. Het probleem is niet 18
Areopaag verschijnt viermaal per jaar
integratie, maar racisme." Een moedig standpunt. Maar had hij dan niet onze collega die op de lijst stond van het Vlaams Blok en ook verkozen werd, aan de deur moeten zetten? Welk signaal geef je als school aan de migranten-leerlingen als je hier je kop in 't zand steekt? Het doet mij een beetje denken aan de parabel van de Barmhartige Samaritaan. Vanuit onze katholieke opvoeding hebben wij altijd geleerd ons te ontfermen over het slachtoffer en dat is goed. Maar we moeten ook leren een correcte houding aan te nemen tegenover de rovers en zeker tegenover diegene die, uit angst hun handen vuil te maken, een grote boog maken. Alleen een Samaritaan durfde de wetten van de tempelreiniging te breken. En misschien was de situatie hier toen ook al zo erg verziekt dat mijn directeur die radicale beslissing niet meer kon of durfde te nemen? Ik verwijt hem niets, trouwens niemand op onze school heeft hier openlijk tegen gereageerd. Onze Vlaams Blok-collega was immers het jaar nadien pensioengerechtigd. Probleem opgelost?
Meer nodig dan de aanpak van het racismeprobleem
DOSSIER: ETHIEK
foto nr 4
Hoe langer hoe meer voel ik dat we er niet zullen uitgeraken als we ons alleen maar bezig houden met het racismeprobleem. Op die manier geraak je alleen maar verstrengeld in oeverloze discussies. Want ook al is het veel minder gevaarlijk in Mechelen dan in de media wordt beweerd, je neemt het gevoel van onveiligheid niet weg. En ja, er zijn jonge migranten die het té bont maken, we moet hier niet naïef in zijn. Maar waarom wordt het Marokkaans jeugdhuis, de 'Rzoezie', dat probeert om de jongeren een zinvolle vrije tijdsbesteding te geven, door het stadsbestuur en de politie juist geviseerd? Is het misschien omdat zij naast voetbaltornooien ook studiedagen organiseren? Onlangs volgde ik een driedaagse training ‘Bevrijding van racisme, naar een strategie’. Het was best interessant om eens stil te staan bij vragen zoals: "Wat vind je vanuit de Vlaamse cultuur vanzelfsprekend en waarom? Wat weet je over de cultuur van de ander en wat kan je dat verteltellen over zijn gedrag? Bepaal hoe je met de verschillen om zou kunnen of om zou willen gaan." Zo'n training biedt nuttige methodieken. Maar zelfs al zou men er in slagen het beoogde te bereiken, zoals het wegnemen van Tweede jaargang – April 2002
19
DOSSIER: ETHIEK
vooroordelen, het begrijpen en daardoor accepteren en respecteren van andere waarden en normen, het vaststellen en anderen duidelijk maken van de eigen grenzen ter voorkoming van irritaties, onbegrip en overdreven tolerantie... dan nog zou dit geen oplossing bieden voor het probleem. Op die manier krijg ik heel erg het gevoel te dweilen met de kraan open. De projectbegeleidster reageerde nogal geïrriteerd op mijn kritiek hierop. Volgens haar wordt het racismeprobleem niet groter, alleen maar meer zichtbaar. Ze maakte een nogal zweverige vergelijking met de zon die opkomt, je ziet de zon verschijnen boven de horizon maar eens ze boven staat, lijkt ze opgelost en is het overal licht. Wel zo zou het ook gaan met racisme, op het moment dat we alle cultuurverschillen kennen en ermee leren leven zal het probleem opgelost zijn. Ik word daar nogal kwaad van.
20
foto nr 5
Politiek, economie en de rol van de media Het is misleidend en zelfs gevaarlijk om antiracismetrainingen te geven zonder een politieke en economische analyse te maken. In een periode van economische hoogconjunctuur is het helemaal niet zo moeilijk om een bevolking multicultureel op te voeden. Men heeft dat hier bij ons trouwens gedaan. Ik herinner mij als kind dat men eind de jaren zestig op TV, in prime time nota bene, ‘Nederlands voor Ali’ gaf. Men volgde Ali, een gastarbeider, op z'n weg door Vlaanderen. Men voedde niet alleen Ali en zijn lotgenoten op, maar ook het Vlaamse volk. Wij leerden begrip te hebben voor zijn aanpassingsmoeilijkheden, wij vonden hem sympathiek en waren vertederd toen hij zijn Nederlandse zinnetjes uitsprak. Maar Ali had pech, na verloop van tijd hadden ze hem niet meer nodig. En na een periode van stilzwijgen duikt hij terug op in de media, weer in prime time, maar nu als het grote gevaar. In de jaren zestig was het belangrijk Ali te verdragen, nu worden we opgevoed om hem te haten. Waarom? We kunnen die vraag niet geïsoleerd beantwoorden. De hetze tegen buitenlanders is onderdeel van een ruimere context. Vandaag werkt men een strategie uit om de vakbonden te verzwakken en buitenspel te zetten. Daarin werken de media ook gretig mee, denk maar aan de berichtgeving i.v.m. de stakingen van de NMBS, Sabena, De Post en ook het onderwijs. Tegelijkertijd stelt men zich terecht vragen bij een sociaal Europa. Wordt het niet hoe langer hoe meer duidelijk dat het project Europa in de eerste plaats ten gunste werkt van de grote multinationale bedrijven? De voorbeelden zijn legio. En terwijl 20.000 anti-globalisten demonstreerden in de Areopaag verschijnt viermaal per jaar
DOSSIER: ETHIEK
straten van Brussel klonk vrolijk de reclame voor de Eurominikit op radio en TV. De betogers kregen ook aandacht in de media, het VTM-journaal bracht 5 minuten verslag over het ‘nieuwe geweld’, slechts enkele seconden over de inhoudelijke boodschap van de betoging, een betoging die alles in acht genomen toch vreedzaam verlopen was. Wat een geweldsgeilheid. Wie heeft deze generatie journalisten opgeleid? Wie bepaalt dag in dag uit hoe zij zogenaamd nieuws moeten maken? Ik kan niet anders dan mezelf deze vragen te stellen. Het wordt mij duidelijk dat wij leven in een klimaat van verrechtsing en tendensen naar fascisme zelfs. Wanneer de economie met zijn rug tegen de muur staat, gaat zij op een barbaarse manier toch proberen de winsten te redden. Het economisch systeem, dat aan de universiteiten wordt bejubeld, veroordeelt in de realiteit honderden mensen tot een uitzichtloos bestaan. Zij hebben van dit systeem niets meer te verwachten. Zitten we aan het begin van een periode van langdurige crisis en sterke sociale beroering? De kans is groot. Wereldwijd groeit niet alleen het besef dat het zo niet langer kan maar groeit ook het verzet tegen dit systeem. Men zal er alles voor over hebben om dit verzet te breken. Het is belangrijk dat slachtoffers geen bondgenoten worden. De solidariteit die ontstond aan de poorten van Renault en Forges de Clabecq was voor hen angstaanjagend. Toen werd duidelijk dat zowel Vlaming, Waal, als vreemdeling slachtoffer was. Maar moeten we zolang wachten tot we het allemaal aan de lijve ondervinden eer we overtuigd zijn? We hoeven echt niet ver buiten onze grenzen te gaan om te weten hoe erg het kan worden. In Groot-Brittannië lopen ze voorop op het gebied van de privatiseringen en de sociale gevolgen zijn er naar: vandaag is een kwart van alle Britten arm en leeft één op zes in absolute armoede. Voor de kinderen is het nog erger gesteld: 20 tot 30% van de kinderen is arm. GrootBrittannië scoort daarmee slechter dan landen als Turkije, Polen en Hongarije. De armoede doodt, volgens recent onderzoek, elk jaar 10.000 Britten. Zo erg is het bij ons (nog) niet. Maar de dreigende realiteit wordt intuïtief aangevoeld door zowel de slachtoffers (de migranten, de beroepsleerlingen uit de lagere sociale klassen) als door diegenen die het nu goed hebben maar vrezen dat deze situatie bedreigd wordt (een groot deel van mijn collega's). Angst kenmerkt beide groepen en veroorzaakt een spiraal van haat. Maar ik heb ook schrik, schrik voor de neoliberale (antisociale) koers en de toenemende onverdraagzaamheid, verzuring en repressie.
Solidariteit als wapen Daartegen is maar één vaccin: we moeten ons oefenen in solidariteit. Solidariteit als een machtig wapen in de strijd voor een rechtvaardige wereld. Ik wil met mijn collega's en leerlingen praten over onze angsten. Ik wil hen vertellen wie volgens mij de slachtoffers zijn, wie de bondgenoten, wie de vijand. Ik wil mij er blijven tegen verzetten dat mijn angst mij zal verlammen. Ik wil in mijn school blijven spreken en blijven 'staan'. Ik wil blijven getuigen vanuit mijn geloof: "In U zullen alle volken worden gezegend" (Gal. 3,8). Want, wie nu nog zwijgt moet alles vrezen... Tweede jaargang – April 2002
21
Chris Van Asch
Leraar en leerlingen: geen tegenstanders, maar medestanders Jan Maes is halftijds godsdienstleraar in de derde graad van het OLVEcollege te Edegem, stichter van het liturgisch initiatief 'De Vleugel' in Antwerpen en politiek secretaris van Agalev-Mortsel. Hij studeerde Moderne Geschiedenis (1985) en enige kandidatuur Godsdienstwetenschappen (1986). Hij is catecheet (1989) en pastoraal werker (1995), gehuwd met Ingrid Clémeur en papa van Hans (11), Leen (8) en Tom (4).
DOSSIER: ETHIEK
foto nr 6
Mijn stelling Areopaag gaat ervan uit dat in ethische kwesties de leerkracht vaak tegenover de leerlingen staat, en vroeg mij een schets te geven van hoe ik als leraar omga met die kloof. Maar – en daar trap ik een open deur mee in – meestal is een deel van mijn leerlingen medestander. Ofwel: de twee partijen zijn niet langer leraar en leerlingen, maar wel een (grote) groep leerlingen en de leerkracht enerzijds versus de rest van de leerlingen anderzijds. Op ethisch vlak vind ik in de klas dus meestal meer medestanders dan tegenstanders. Ik heb dat als volgt onderzocht. Ik vroeg mijn twee vijfdejaarsklassen aan dit artikel mee te werken. 5ECMT/ECWI wilde wel; 5GL/LMT niet. De leerlingen kregen de inleiding en vragen bij het ‘Areopaag’-nummer over ethiek en mijn stelling: “Op ethisch vlak is er meestal geen kloof tussen mij 22
Areopaag verschijnt viermaal per jaar
De resultaten Van mijn antwoord op hun ethische vragen geef ik hier slechts de essentie weer. De uitvoerige nuancering die ik in de klas gaf, zou dit artikel veel te lang maken.
1. Moet de verkoop van drank en sigaretten en de toegang tot cafés en dergelijke voor min 16-jarigen verboden worden?
DOSSIER: ETHIEK
als leraar en de meesten van mijn leerlingen.” Daarop moesten ze schriftelijk reageren. Uit deze reacties leerde ik veel bij. Want wat bleek? Er waren er die soms toch een kloof ervaarden… omwille van het verschil in (machts)positie, – “U bent onze leraar en dat zal zo blijven,” schreef Wim –, het leeftijdsverschil, het verschil in gezinssituatie, 'levenswijsheid', levenservaring en kennis – en Wim vervolgde: “U bereidt zich ook beter voor op deze discussies die volgen op een standpunt en u heeft er ook meer over gelezen en meer ervaring mee. Wij kunnen er soms niet direct tegenin gaan of hebben niet zoveel citaten of kennis paraat. Waardoor we nogal overdonderd worden, nogal snel ja knikken omdat we niet direct een weg zien om uw argumenten te pareren met argumenten voor onze mening.” Wim had uiteraard gelijk, maar mijn stelling bleef voorlopig nog overeind. Daarom vroeg ik hen mij via e-mail ethische vragen door te sturen die ik dan in de klas uitvoerig zou beantwoorden. Dat werd een boeiende les. Op elke vraag gaf ik een geïnformeerd en genuanceerd antwoord. Een echte discussie kwam er op gang n.a.v. mijn antwoord op de vraag over abortus (zie hieronder). Meerdere leerlingen verschilden hierover met mij van mening. Zonder verschil van mening is er dus geen debat. Tenslotte vroeg ik de leerlingen schriftelijk hun mening te geven over mijn antwoorden: (grotendeels) akkoord of (grotendeels) niet akkoord. Ik kreeg gelijk: een (groot) deel van mijn leerlingen deelt inderdaad meestal mijn mening.
De verkoop van drank wel, en die van sigaretten onder de 15 jaar. Leerlingen moeten vanaf 14 jaar een café kunnen binnengaan om er bijvoorbeeld tijdens een stadsbezoek hun boterhammen op te eten. (13 akkoord/ 3 niet akkoord)
2. Wat vindt u van de beslissing een abortus te laten uitvoeren OMDAT het kind andersvalide zou zijn. Bijvoorbeeld het syndroom van Down? Ikzelf heb een tante die dit heeft. Uiteraard zie ik Liesbeth doodgraag en oordeel ik niet over haar als 'mongooltje'. Maar als ik ooit zwanger zou zijn van een kind dat andersvalide is, dan zou ik het toch laten aborteaborteren. Ik persoonlijk zie daar het slechte niet van in, want ik vind dat men pas een kind mag krijgen wanneer men daar de volle 200% klaar voor is en men er de 'middelen' voor heeft. Ik weet nu dat ik ook een carrière wil en dat ik daarom niet 24 op 24 uur voor zo'n kindje kan zorgen. Dan zie ik niet in waarom ik het toch zou houden. En neen, het Tweede jaargang – April 2002
23
kind afstaan na de geboorte doe ik zeker niet! Groeten A.-S. Wanneer dokters bij prenataal onderzoek vaststellen dat ons kindje het syndroom van Down heeft, kies ik niet voor abortus. Al ben je in een relatie natuurlijk minstens met zijn twee. Wanneer ons kind een zeer zwaar hersenletsel heeft, met het ontbreken van (zelf)bewustzijn tot gevolg, dan overweeg ik wellicht wel een zwangerschapsbeëindiging. In zo’n geval laat ik zeker geen levensreddende ingrepen meer uitvoeren. Voor een fysieke handicap – hoe zwaar ook - kies ik niet voor abortus. (7 akkoord/ 9 niet akkoord)
DOSSIER: ETHIEK
3. ”Wat vindt u van de reactie van Amerika op de aanslagen van 11 september? Vindt u dat ze het probleem op een goede manier aanpakken, of niet? Amerika lost het probleem op, hoofdzakelijk met geweld, maar is het niet beter een andere methode toe te passen? Kan het doel de middelen heiligen? Zijn niet-terroristische aanhangers van de Taliban ook schuldig of enkel zij die het complot gesmeed hebben?” Groetjes Y.M. In zoverre ik daar over kan oordelen, ga ik grotendeels akkoord met de strategie van de V.S. Volgens mij was het gebruik van geweld hier onvermijdelijk en de weg van het minste kwaad. Zo blijf ik ook de geallieerden dankbaar dat zij ons in 1944 met geweld hebben bevrijd van het verderfelijke nazi-regime. (14 akkoord/ 2 niet akkoord)
4. Wat vindt u van het oprichten van een site16 waarbij allerlei huiswerken en extra oefeningen en eventueel testen kunnen gedownloaded, worden indien dit gebeurt zonder al dat racistisch (ed.) gedoe dat ooit eens dit soort sites heeft gekenmerkt? En waarom?!? M.S. Als dat op een open manier gebeurt en eventueel in samenwerking met leraars of directie, heb ik daar niets op tegen. Universitairen verzamelen ook examenvragen van voorgaande jaren. Zulke vragen kunnen richtinggevend zijn bij de studie. (15 akkoord/ 1 niet akkoord)
5. Wat vindt u van het roken van sigaretten en het roken van wiet? Kan je beter meer sigaretten roken dan weinig jointjes? groeten, L.V. Ja. Ten eerste is een joint vele malen kankerverwekkender dan een gewone sigaret, en bovendien zorgt een joint i.t.t. een sigaret voor een effect dat vergelijkbaar is met dat van een verhoogd alcoholpromillegehalte in het bloed. (14 akkoord/ 2 niet akkoord)
16
In 2001 hebben 52 leerlingen van onze school zo’n site opgericht. Zij gaven elkaar ook opdrachten om o.a. mailbommen te sturen naar medeleerlingen en collega’s. De site en het hele netwerk werden opgerold. Tegen twee van de kopstukken werd klacht neergelegd.
24
Areopaag verschijnt viermaal per jaar
6. Een man heeft een doodzieke vrouw die wel genezen kan worden, maar enkel door een bepaald medicijn dat bij 1 apotheker in de buurt aanwezig is. Het is echter onbetaalbaar voor de man. De apotheker wil het niet geven, de man weet echter dat hij een geldwolf is en winst wil maken. Wat moet de man doen? Is het gerechtvaardigd als hij het medicijn steelt? Uw schaap, T.D. Het recht op leven gaat mijns inziens altijd boven het recht op eigendom. Daarom is het zeker gerechtvaardigd dat hij, na alle legale middelen te hebben uitgeprobeerd, dat medicijn steelt. (14 akkoord/ 1 niet akkoord) Conclusie: Mijn stelling klopt. Er is geen kloof in opvattingen over ethische kwesties tussen mij en mijn leerlingen. Meestal is een (groot) deel van de leerlingen het eens met mijn geïnformeerde en genuanceerde standpunt.
DOSSIER: ETHIEK
foto nr 7
Dé Waarheid is vaak een leugen Areopaag gaat er ook nog van uit dat er een spanning is tussen de normen van de Kerk enerzijds en de ethische keuzes die de individuele leerling maakt anderzijds, én dat de godsdienstleraar zich dagelijks temidden van dit spanningsveld bevindt. Ik kan daar kort over zijn. Ik voel die spanning nooit, omdat ik - zoals zovele collega’s - in ethische kwesties de meeste richtlijnen van Rome als irrelevant en wereldvreemd verticaal klasseer. Ik ben een zoekende gelovige, een religieus vrijdenker, en kan dan ook geen enkel dogma aanvaarden. Ik tracht mijn eigen geweten te volgen. Het is mijn door aanleg, opvoeding, studie, (levens)ervaring en reflectie gevormd persoonlijk geweten: d.w.z. uniek, zoals voor ieder ander mens. Geen enkel geloof, levensbeschouwing, zingevingssysteem of waardenstelTweede jaargang – April 2002
25
waardenstelsel is voor mij dan ook absoluut. Ze zijn allemaal tijd-, plaatsen cultuurgebonden. Jan Kerkhofs toonde dat al aan met zijn European Values Study. Waarden, overtuigingen en houdingen veranderen, en de normen eveneens. Ook de mijne. Zelfs die van de Kerk. Ooit riep ze op tot de kruistocht, nu verontschuldigt ze zich ervoor. Dé ene, eeuwige en onveranderlijke Waarheid bestaat gewoon niet. Wie het tegendeel beweert, liegt.
DOSSIER: ETHIEK
In vertrouwen Ik mag er soms een aantal radicale principes op na houden, en deze ook met vuur verkondigen; het verbaast mij soms nog steeds hoe bedachtzaam ik te werk ga als een leerling met een ethisch probleem of dilemma mij in vertrouwen neemt. Maar wie een mens of een toestand echt wil begrijpen, heeft geen andere keuze dan daarvoor tijd te maken en goed te luisteren. En soms groeit er dan begrip en mildheid voor iets waar je op ethisch vlak eigenlijk niet achter staat. Zo vertelde een leerling mij ooit dat hij sadomasochisme opwindend vond. Ik heb dan met die leerling afgesproken diezelfde avond nog professioneel advies in te winnen bij mijn huisarts. Zijn antwoord gaf ik ’s anderendaags door aan mijn leerling. Tenslotte moet ik hierbij altijd denken aan Jezus en Zacheüs. I.p.v. hem te veroordelen voor zijn schandalige handelswijze zegt hij tegen de rijke collaborateur en belastingontvanger Zacheüs: “'Zacheüs, kom vlug naar beneden; vandaag moet Ik in uw huis verblijven.' Hij kwam vlug naar beneden en ontving Hem met vreugde. Iedereen die het zag sprak er schande van." (Lc.19,5-7) Dat is wat ook mij als leraar te doen staat: oog hebben voor iemand met een probleem, en ook als zij of hij er een totaal andere opvatting op nahoudt dan ikzelf, daar tijd voor maken en goed luisteren. Veel meer moet dat vaak niet zijn. En je zult merken: de kloof tussen leraar en leerling die er volgens Wim altijd zal zijn, wordt daar dan soms heel klein. Een goddelijk moment is dat, waarvoor je alleen maar dankbaar kan zijn. Jan Maes met dank aan 5ECMT/ECWI
26
Areopaag verschijnt viermaal per jaar
Beleving en betekenis van ongewenste zwangerschap en abortus Een radicale keuze voor nabijheid
Vraagstelling De vraag om iets te schrijven over de spanning tussen het normatieve gezichtspunt en de omgang met de concrete gekwetste mens kwam eerlijk gezegd als een verrassing. Ik ervaar mijn werk bij het cRZ niet als een spanning tussen norm en pastoraat. Dat zou immers betekenen dat wij de norm zouden kennen (elk beginnend leven is absoluut beschermwaardig vanaf de conceptie) maar in onze algoedheid en pastorale praktijk de gekwetste mens toch nog willen helpen. De vrouw die kiest voor abortus kan dan rekenen op mededogen, een schouder om op te huilen en nadien vergeving. De norm blijft gelden, en de kleine gekwetste mens wordt na een periode van spanning opnieuw opgenomen in de gemeenschap. Abortushulpverlening vanuit christelijke hoek wordt vaak op deze manier begrepen of ingevuld. Het cRZ werkt vanuit een radicaal andere visie. Ik wil in deze bijdrage uitwerken hoe ik de 'norm’ omtrent abortus anders invul en hoe we bij het cRZ de hulpverlening bij ongewenste zwangerschap en abortus gestalte geven. Ik probeer duidelijk te maken dat eventuele spanningen samenhangen met de eigenheid van de problematiek en de lichamelijk-existentiële beleving van een zwangerschap, en niet met de verschillen tussen norm en praktijk.
Tweede jaargang – April 2002
DOSSIER: ETHIEK
Katrien Ruytjens, licentiaat godsdienstwetenschappen (1997), licentiaat familiale en seksuologische wetenschappen (1999), is sinds 1998 werkzaam bij het centrum voor Relatievorming en Zwangerschapsproblemen (cRZ) te Leuven. Het cRZ werd opgericht in 1991, toen de omstreden abortuswet in België werd gewijzigd. Bedoeling van het cRZ was om blijvend te sensibiliseren omtrent de betekenis van ongewenste zwangerschap en abortus. Het cRZ doet onderzoek, publiceert achtergrondinformatie en brochures en ontwikkelt vormingsmateriaal. Daarnaast heeft het cRZ enkele hulpverleningsinitiatieven met lage drempel.
27
DOSSIER: ETHIEK
Meer dan neutrale niet-directiviteit Bij de keuze voor een bijkomende scholing in familiale en seksuologische wetenschappen, ben ik gaan lezen over ethiek van de hulpverlening: het principe van niet-directiviteit en het ideaal van de neutrale hulpverlener. Ik heb daar steeds moeite mee gehad. Een ethiek die enkel de autonomie en het eigen zelfbeschikkingsrecht voorop stelt, is mijns inziens immers leeg. Zeker als christenen voelen we aan dat dit niet volstaat, dat mensen toch op een fundamentele wijze met elkaar (en met God) verbonden zijn. Leuven heeft trouwens naam en faam omwille van zijn relationeel-ethisch denkmodel. Een ethiek die mensen volledig vrij laat, laat hen ook aan hun lot over. Vrouwen die ongewenst zwanger zijn, hebben sinds 1991 in België de keuze om hun zwangerschap al dan niet af te breken. De vrouw is t.a.v. de wetgever de enige die mag beslissen over het al dan niet uitdragen van de zwangerschap. Het is echter maar de vraag of zij ook alleen kàn en moet beslissen. Al te vaak horen we van vrouwen dat zij zich eenzaam en verlaten hebben gevoeld op het moment van de beslissing: niemand luisterde naar hun diepere emoties. De uitspraak “het is jouw beslissing, jij moet het zélf weten” kan goed bedoeld zijn, maar wordt door heel wat vrouwen als onverschilligheid aangevoeld. De oprichting van de luistertelefoon 'Sifra' is een signaal dat het cRZ betrokken wil zijn op deze vrouwen. De vrijwilligster aan de telefoon luistert naar het verhaal van de vrouw en maakt ook bewust ruimte voor de dieperliggende verlangens en angsten. Door de lage drempel kan de vrijwilligster haar warme betrokkenheid uitdrukken met de vrouw. Door confrontatie met zichzelf, met de verschillende facetten van haar verhaal en beleving, zal de vrouw die 'Sifra' belt een beslissing kunnen maken die écht de hare is. Onze visie op hulpverlening is niet ‘neutraal’, maar betrokken op de betekenis van de ongeplande of ongewenste zwangerschap, hoe tegenstrijdig die betekenissen soms ook zijn.
Norm Het cRZ wil de valkuil vermijden van een te rationele ethiek die meent vanuit één ethisch principe de oplossing te kunnen afleiden voor een ongewenste zwangerschap. Het gaat immers om een existentieel en verscheurend dilemma dat voor vrouwen nooit vanuit één principe kan worden beslecht. Uitgaan van een unieke waarheid en norm (elk beginnend leven is beschermwaardig vanaf de conceptie) gaat voorbij aan de essentie van wat het betekent om in een ethisch dilemma verzeild te raken. Als christen heb ik ervaren dat er wat schort aan de kerkelijke doctrine zoals die in Donum Vitae met betrekking tot abortus wordt uitgewerkt. De normatieve leerstelling laat geen ruimte om de existentiële vragen van de vrouw omtrent haar eigen leven te horen en ernstig te nemen. Met een eenzijdige partijdigheid voor het kind kan ik geen plaats geven aan andere elementen in een gewetensproces en schrijf ik elke andere afweging a prio28
Areopaag verschijnt viermaal per jaar
priori af als onethisch. Ten tweede verlies ik door het vasthouden aan de norm de opdracht én de kracht om mensen daadwerkelijk bij te staan in het dilemma. Echt aanwezig zijn betekent dat je mensen helpt een eigen morele keuze te maken. Alleen door beide mogelijkheden open te bespreken, doe je recht aan het dilemma waarmee mensen worstelen en aan hun verantwoordelijkheid om een goede keuze te maken.
In de begeleiding bij ongewenste zwangerschap
DOSSIER: ETHIEK
Een voorbeeld: op een doordeweekse namiddag kloppen twee jonge mensen aan. Zodra de deur van mijn kantoor dicht is, zegt het meisje: “ik ben zwanger.” Een jong koppel, beiden student, met een lange relatie waar wel één en ander af en toe scheef liep, maar toch. Zij was nonchalant omgesprongen met de pil. Hij voelde zich bedrogen, totaal niet klaar voor het vaderschap; zijn vertrouwen in haar geschonden. Zij was dolgelukkig met deze zwangerschap, had al een boekje met namen uitgezocht. De mogelijkheid van abortus was voor hem eerste keuze. Zij steigerde bij het woord alleen al en nam het hem kwalijk dat hij ‘haar’ kind dood wenste. Een onmogelijke patstelling. Zolang zij beiden in hun eigen gelijk bleven opgesloten, was er van een gezamenlijke gewetensbeslissing geen sprake. Hoeveel redenen hij ook had om deze zwangerschap af te wijzen, hij kon ze niet zomaar ongedaan maken. In confrontatie met haar heftige gevoelens werd hij geconfronteerd met de betekenis van een zwangerschap: zij was in verwachting van leven op komst. Van haar kant kon zij pas door écht te luisteren naar zijn redenen voor abortus, inzien dat dit leven op komst niet evident zou zijn, dat het een groot offer zou vragen. Wat zij uiteindelijk besloten, dat vraag ik me soms nog wel af. Maar dat is niet meer mijn werk. Ik weet wel dat ze door het bespreken van de betekenis van deze zwangerschap, een hele sprong voorwaarts hebben gezet in hun relatie, in inzichten in zichzelf en de eigen verlangens in het leven.
Begeleiding na abortus 'Keria', de groepsbegeleiding van het cRZ voor vrouwen die verwerkingsproblemen hebben na abortus, werd opgericht op vraag van vrouwen zelf. Er ging heel wat denk- en studiewerk aan vooraf, maar uiteindelijk werd in 1998 gestart met een pilootproject in Leuven. Ondertussen lopen deze groepen vier maal per jaar, afwisselend in Leuven en in Gent. Ik vind dat in een samenleving waar abortus wordt toegelaten, ook de gevolgen en verwerking ervan bespreekbaar moeten zijn. We ervaren dagelijks dat het taboe op abortus misschien wel verdwenen is, maar dat er nog steeds een groot taboe heerst op de beleving en mogelijke verwerkingsproblemen achteraf. Tijdens de voorbereidende fase van 'Keria' kwam ik in contact met postabortus-begeleiding in het buitenland waar vrouwen sterk vanuit een vergevende pastorale houding worden benaderd. De basisvisie is dat aborTweede jaargang – April 2002
29
DOSSIER: ETHIEK
abortus een slechte keuze is, maar dat vrouwen achteraf vergeving kunnen krijgen voor wat er is gebeurd. Het opzet van 'Keria' is anders: het aanvoelen van norm en werkelijkheid is immers voor elke vrouw verschillend. Sommigen ervaren de abortus als de juiste beslissing, maar zoeken woorden voor het verlies dat ze voelen. Anderen hebben spijt, niet alleen omwille van de verloren zwangerschap, maar omdat ze daarmee ook een stuk van zichzelf verloren. Voor nog andere vrouwen komt achteraf – soms na jaren – de confrontatie met hun eigen veranderd moreel aanvoelen ("dit was niet goed"). De bedoeling van onze groepsbegeleiding is om vrouwen dit bij zichzelf te laten ontdekken. 'Keria' laat de ambivalentie tussen eigen verantwoordelijkheid, schuld en verdriet bestaan. Marina Riemslagh, ziekenhuispastor en sinds 1998 begeleidster van 'Keria', verwoordt deze spanning heel scherp. Ze zegt: “Soms ben ik moe, of is het allemaal wat veel, en dan heb ik al gauw de neiging om de verantwoordelijkheden in te vullen in de plaats van de vrouwen. Ik denk dan ‘Je kon niet anders, je bent het slachtoffer van de beïnvloeding door je partner. Of: je hebt er toch zelf voor gekozen’. Ik weet uit ervaring dat dat niet werkt; vrouwen moeten zelf het stuk van de eigen verantwoordelijkheid voor de keuze opnemen.” Dus ja, het werken rond ongewenste zwangerschap en abortus brengt spanningen teweeg, maar ik zou het niet anders willen. Elke vraag is een uitdaging om te balanceren. Dit zowel op het niveau van de maatschappelijke discussie – bij overleg in onze pluralistische samenleving – als op het niveau van de individuele hulpvraag. Katrien Ruytjens
RZ centrum voor relatievorming en zwangerschapsproblemen Kapucijnenvoer 33, 3000 Leuven tel. **32 16 33 69 54 fax. **32 33 69 44
www.crz.be
30
Areopaag verschijnt viermaal per jaar
Nieuws uit de Faculteit Een congres over “theologie en conversatie”
Begin november organiseerden de dogmatici van de Leuvense faculteit Godgeleerdheid voor de derde keer een internationaal congres in de reeks Leuven Encounters in Systematic Theology (LEST). Tweehonderd deelnemers reflecteerden over het belang van de notie ‘conversatie’ voor de hedendaagse theologiebeoefening. De hoofdsprekers hadden het achtereenvolgens over het binnen-goddelijke gesprek als model voor relaties in de geschapen wereld, over dialoog in een universele kerk met lokale verschillen, en over het hernieuwde gesprek tussen theologie en spiritualiteit. Aan de vooravond van het congres gaf de Leuvense theoloog Jacques Haers aan de congresgangers zijn visie over relationele theologie mee. Volgens Haers mag in de theologie niet langer het subject (of het nu het moderne, autonome dan wel het postmoderne, zwakke subject betreft) centraal staan, maar het netwerk van relaties waarin mensen voor elkaar bestaan en daarom ook zichzelf kunnen worden. In een geglobaliseerde wereld wordt communicatie mogelijk gemaakt door allerlei technische snufjes. Echte con-versatie (bij elkaar vertoeven, cum versari) veronderstelt echter Tweede jaargang – April 2002
dat men zich laat gezeggen door het christelijke gebod van de voorkeursliefde voor de arme. De arme is de andere die mij uitdaagt, maar ik moet hem ook in mijn omgeving toelaten, hem om-armen. Op dezelfde manier wordt ook God zelf in het christendom gekarakteriseerd door zijn andersheid of transcendentie én zijn nabijheid of immanentie. Menselijke en goddelijke conversatie In hun beschouwingen over de drie-ene God hebben theologen steeds naar analogieën in het menselijke bestaan gezocht. Augustinus en de meeste Westerse theologen in zijn spoor vonden een aanknopingspunt in de verhouding tussen wil en intellect. Vandaag grijpen vele theologen niet langer terug naar dit psychologische model om over triniteit te spreken, maar naar het sociale model van de Griekse kerkvaders, waarin de relatie tussen menselijke personen de analogie vormt om te reflecteren over de verhouding tussen Vader, Zoon en Geest. Christoph Schwöbel, een Lutherse theoloog uit Heidelberg, zette in voortreffelijk Engels uiteen dat conversatie reeds in de bijbel het centrale paradigma is om over de relatie tussen God en mens te spreken. God heeft de wereld door zijn Woord geschapen en stelde de mens in staat om zijn scheppingswoord te beantwoorden. Zonde is te begrijpen als een contra-dictie van het goddelijke spreken en Verbond als Gods keuze om ondanks alles Israël als zijn uitverkoren gespreks31
partner te blijven beschouwen. Het hoogtepunt van Gods conversatie met de wereld vond plaats toen Gods scheppingswoord uit Jezus’ menselijke stem weerklonk. In de kerk wordt de conversatie met God verdergezet. Schwöbel anticipeerde wel het thema van de tweede congresdag door te pleiten voor kerkelijke communicatiestructuren waarin niemand van dit responsorische gebeuren zou worden uitgesloten. De drie-ene God kan Schwöbel in het spoor van de Griekse kerkvaders enkel als conversatie denken.
De kerk als behoeder van het globale en het lokale
Miroslav Volf, een Kroatische theoloog die in de Verenigde Staten doceert, leest de roeping van de mens om het beeld van de drie-ene God te zijn af uit een aansporing in de bergrede: “Jullie zullen dus onverdeeld goed zijn, zoals jullie hemelse Vader onverdeeld goed is.” Christenen dienen in hun leven niet enkel Gods generositeit tegenover de noodlijdende medemens te weerspiegelen, maar ook Zijn verzoening met de zondaars. Volf, die ten tijde van het conflict in de Balkan een opgemerkt boek over verzoening schreef, legt er wel de nadruk op dat ook van de kant van de dader berouw en schuldherstel worden verwacht.
De katholieke kerk maakt voor haar verkondigingswerk dankbaar gebruik van de communicatiemogelijkheden die de geglobaliseerde wereld haar aanreikt. Omdat een meerderheid van haar leden echter van het economische festijn van de globalisatie wordt uitgesloten, trekt de huidige paus in zijn sociale encyclieken fel van leer tegen de schaduwzijden van dit fenomeen. Zoals het fenomeen van de globalisatie om een genuanceerd oordeel vraagt, geldt dit ook voor de waardering van het lokale. Een exclusieve nadruk op het lokale kan immers ontaarden in etnische tegenstellingen, zoals in tal van recente conflicten is gebleken. Het lokale wordt door de kerk ten laatste sinds het tweede Vaticaans concilie als een positieve waarde beschouwd. De lokale bisschoppenconferenties functioneren tot op zekere hoogte autonoom en de inculturatie van bepaalde aspecten van de liturgie is eveneens legitiem. In de nasleep van het concilie ontstonden ook tal van contextuele theologieën, waarvan de LatijnsAmerikaanse bevrijdingstheologie bij ons het meest bekend is. Volgens Schreiter zou de kerk op grond van haar kenmerk van ‘katholiciteit’ de behoeder van het gesprek tussen het globale en het lokale moeten zijn.
Anne Hunt, een katholieke theologe uit Melbourne, was kritischer over de dominantie van het sociale model in de hedendaagse triniteitstheologie. Ze vroeg zich af of het beeld van de menselijke conversatie wel geschikt is als analogie voor het handelen van de drie-ene God in het Paasmysterie. Wanneer we Jezus’ voorbeeld van de voetwassing willen navolgen, dan zullen we ons niet zozeer moeten bekwamen in de kunst van het gesprek, maar dient ons leven zélf conversatie, toewending naar de ander te zijn. Hunt heeft niet de indruk dat een dergelijke conversatie na de tragische gebeurtenissen van 11 september reeds heeft plaatsgevonden.
32
Robert Schreiter is als alumnus van de Katholieke Universiteit Nijmegen de eerste bekleder van de bijzondere leerstoel die ter ere van Edward Schillebeeckx werd opgericht. Hij verricht sinds meerdere jaren onderzoek naar de manier waarop de katholieke kerk omgaat met enerzijds de uitdagingen van de globalisering en anderzijds het voorkomen van lokale verschillen binnen een universele kerk.
De Nigeriaanse feministische theologe Teresa Okure maakte echter duidelijk dat ook aan de binnenkerkelijke conAreopaag verschijnt viermaal per jaar
versatie nog een en ander schort. Zowel de grondmetafoor voor de kerk die het tweede Vaticaans concilie verkoos – kerk als ‘volk van God’ – als het beeld van de kerk als de ‘familie van God’ dat bij Afrikaanse theologen populair is, impliceren de erkenning van de complementariteit van leken en gewijde ambtsdragers. Toch wordt de leek in het officiële spreken van de kerk vooral opgeroepen om zijn verantwoordelijkheid op te nemen in het seculiere domein. De kerk heeft schuld aan de impasse van de democratie in CentraalAfrika, aldus Okurre: “Wanneer leken niet geleerd wordt om in de kerk leiderschap op te nemen, hoe kunnen ze dan geroepen zijn om hun verantwoordelijkheid in de wereld op te nemen?” Vooral wie tot de “verkeerde sekse” behoort, krijgt weinig kansen om de opdracht te participeren in Christus’ profetische, koninklijke en priesterlijke dienstwerk daadwerkelijk gestalte te geven in de kerk. Het gesprek tussen theologie en spiritualiteit Als een voorproefje van het op stapel staande theologische congres publiceerde Tertio onlangs een interview met de Vlaamse jezuïet Paul Verdeyen. Deze situeert het historische uiteengroeien van theologie en spiritualiteit in de twaalfde eeuwse spanningen tussen de monastieke theologie van voornamelijk Bernardus van Clairvaux en William van St.Thierry en de eerder rationalistische benadering van Abelardus. Zijn waarschuwing aan het adres van de hedendaagse theologie is echter minstens even belangrijk. De hernieuwde aandacht voor spiritualiteit zal zich ongetwijfeld vertalen in nieuwe cursussen en gespecialiseerde instituten. De theologie zelf zal echter enkel meer spiritueel worden wanneer wordt ingezien dat
ze eerder de vrucht is van liefde tot God dan van menselijke argumentaties. Een tweede waarschuwing weerklonk uit de mond van Denys Turner, een theoloog uit Oxford die zich heeft gespecialiseerd in middeleeuwse negatieve theologie. Zijns inziens is het onmogelijk de spiritualiteit van denkers als Meister Eckhart te scheiden van de metafysica waarin ze geworteld is, wat postmoderne auteurs als Derrida ook mogen beweren. In plaats van spiritualiteit houden ze enkel retoriek over. Wouter Hanegraaff van de Vrije Universiteit te Amsterdam heeft zich bekwaamd in het in kaart brengen van occulte stromingen uit het verleden, maar ook van actuele post-christelijke spirituele bewegingen zoals New Age. Hij hield als slotspreker op het Leuvens congres een onverwacht pleidooi om de kloof tussen theologie en spiritualiteit te bestendigen. De studie van het geleefde geloof – dus ook van de spiritualiteit – dient te worden overgelaten aan godsdienstwetenschappers. Theologen zijn naar zijn mening enkel gemachtigd om de theologische claims van hun kerken te verhelderen. ********** Het Leuvense treffen van theologen heeft minstens drie cruciale inzichten opgeleverd. Wanneer mensen in hun relaties met elkaar het beeld van de drie-ene God willen zijn, dan moet dit vooral uit hun con-versatie als levensgemeenschap, in het bijzonder met vreemden en noodlijdenden blijken. De conversatie tussen alle geledingen van het volk van God is voor verbetering vatbaar. Wanneer de theologie tenslotte echt het gesprek met de spiritualiteit wil aangaan, dan moet ze bereid zijn op basis van die ontmoeting haar zelfverstaan te corrigeren. Peter De Mey
Tweede jaargang – April 2002
33
Pleidooi voor recht op identiteit in respect voor pluraliteit Opiniestuk van de studenten godsdienstwetenschappen, verscheen in De Standaard op 21 februari
Vrijdag gaat de rondetafel over de toekomst van het onderwijs in Vlaanderen van start. Er zal onder meer gepraat worden over een mogelijke "pluralisering" van het katholieke onderwijs. Deze discussie heeft onmiddellijke consequenties voor het statuut van het vak godsdienst. Wij zijn studenten godsdienstwetenschappen aan de K.U. Leuven. We vinden godsdienst boeiend en belangrijk. Daarom willen we van ons laten horen in de discussie over 'ons' vak. Wij menen dat er binnen de schoolse opvoeding van jongeren ruimte moet voorzien worden voor een vak met reflectie over godsdienst, levensbeschouwing, maatschappelijke kwesties en zingeving. We zijn er namelijk van overtuigd dat het de opdracht is van elke school om jongeren kennis te laten maken met en te doen nadenken over deze aspecten van het menselijk bestaan. De school is er niet enkel om jongeren klaar te stomen voor de arbeidsmarkt, maar ook om hen te vormen tot mensen in de volste zin van het woord. Dit gebeurt in de eerste plaats impliciet: doorheen de manier waarop het schoolleven in al zijn aspecten verloopt, maar moet ook op een meer expliciete manier gebeuren in een vak over godsdienst en levensbeschouwing,
34
maatschappelijke kwesties en zingeving. Bij het vormgeven van een dergelijk vak kunnen we er vanzelfsprekend niet om heen dat we leven in een pluralistische maatschappij. Dit vak zal ten eerste bestaan uit kennisconstructie. We leven in een tijd waarin de meeste jongeren van thuis uit weinig of niets meer horen over godsdienst en levensbeschouwing. De eerste opdracht van een vak hierover bestaat er dan ook in om hen hiermee kennis te laten maken. Het zal dus primair een leervak zijn, een vak waarin jongeren kennis opdoen over de veelheid die bestaat op levensbeschouwelijk vlak: de verschillende wereldgodsdiensten, levensbeschouwelijke stromingen en filosofische overtuigingen. Het moet hen stof bieden om na te denken over maatschappelijke kwesties en hen uitdagen om tot een standpunt te komen. Een vak over godsdienst en levensbeschouwing mag geen aparte status hebben. Het moet een vak zijn zoals de andere. Zoals leerlingen wiskunde en aardrijkskunde volgen, zo moeten ze ook les volgen over godsdienst en levensbeschouwing. Net zoals wiskunde en aardrijkskunde, moeten ook godsdienst en levensbeschouwing ter sprake komen in een goede opleiding. We zijn er echter ten diepste van overtuigd dat een vak over godsdienst en levensbeschouwing niet beperkt kan blijven tot een neutraal meedelen van objectieve feiten. Wij houden vast aan het recht om onderwijs te verschaffen vanuit een opvoedkundig en levensbeschouwelijk project, vanuit een visie op wat waarlijk menszijn inhoudt. Elke school moet dus de mogelijkheid hebben om in het kader van het eigen project het vak over godsdienst en levensbeschouwing vanuit het eigen perspectief te brengen. Als godsdienst, levensAreopaag verschijnt viermaal per jaar
beschouwing, maatschappelijke kwesties en zingeving enkel op een neutrale en onverschillige manier mogen meegedeeld worden, zonder dat de leerkracht op een betrokken en geëngageerde manier les mag geven, vanuit eigen overtuiging, maken deze zaken weinig kans om aan te spreken. Dan vervallen we in een houding van louter relativisme, een houding van 'het is toch allemaal om het even' en dan is de vrijheid van godsdienst 'een elementair recht in een moderne democratie' nog slechts een vrijheid op papier, een louter formele, lege en inhoudsloze vrijheid. Wil deze vrijheid een echte vrijheid zijn, dan moeten mensen en jongeren kunnen kiezen. Om te kunnen kiezen, moeten godsdienst en levensbeschouwing op een betrokken en geëngageerde manier ter sprake komen in de publieke sfeer én dus ook binnen het onderwijs. We willen er bovendien op wijzen dat de keuze om godsdienst en levensbeschouwing niet of enkel op een louter vergelijkende wijze ter sprake te brengen evenzeer een heel particulier standpunt is en dus helemaal niet neutraal, zoals de voorstanders van een dergelijke aanpak ten onrechte wel eens beweren! Op levensbeschouwelijk vlak is neutraliteit gewoonweg onmogelijk. Ook de keuze om niet te kiezen is reeds een keuze en dus heel particulier. Een zogenaamd 'neutrale' benaderingswijze is op geen enkele manier superieur aan een geëngageerde. Vanzelfsprekend moet een vak over godsdienst en levensbeschouwing steeds gegeven worden met een open houding op de wereld en dient er rekening gehouden te worden met de feitelijke pluraliteit binnen de schoolmuren. Als een school met katholieke inspiratie bijvoorbeeld een belangrijke minderheid van islamitische kinderen heeft, zal de leerkracht automatisch meer aandacht moeten schenken aan de islam. Er Tweede jaargang – April 2002
moet ook nagedacht worden over hoe deze kinderen uitgebreider en op een meer diepgaande manier met hun eigen godsdienst kennis kunnen maken, wanneer daartoe de behoefte bestaat en deze nood buiten de school onvoldoende ingevuld wordt. We zijn wel niet te vinden voor een systeem waarbij de leerlingen en de ouders zomaar de vrije keuze hebben omdat we vinden dat een school bepaalde zaken omtrent levensbeschouwing aan al haar leerlingen moet kunnen meegeven. Van scholen kan vanzelfsprekend verwacht worden dat zij hun leerlingen leren omgaan met de pluraliteit op levensbeschouwelijk vlak, maar wij willen benadrukken dat het niet de taak van de overheid is om scholen op te leggen hoe zij de twee uren over godsdienst, levensbeschouwing, maatschappelijke kwesties en zingeving moeten invullen. Wij pleiten voor diversiteit: alles moet in het werk gesteld worden opdat elke school vorm kan geven aan een eigen project vanuit een eigen inspiratie, in volle openheid op de wereld. Dit betekent dat een school, ook al houdt zij vast aan haar eigen project, steeds aandacht zal moeten hebben voor de verscheidenheid die onder haar leerlingen bestaat. Zij zal er niet om heen kunnen rekening te houden met de noden van de plaatselijke situatie. Het kan volgens ons ook boeiend zijn wanneer een school met geïnteresseerde ouders in gesprek treedt over haar levensbeschouwelijk en opvoedkundig project, zonder dat het daarom dan de ouders zijn die beslissen hoe dat project er gaat uitzien. Zo kunnen die ouders te weten komen waar het in het project van de school van hun kinderen om gaat en kan de school gevoeliger worden voor de bekommernissen van de ouders en de noden van de plaatselijke situatie.
35
De meeste van ons volgen ook de academische lerarenopleiding. Daarin hebben we uitgebreid kennis gemaakt met de leerplannen voor het vak roomskatholieke godsdienst. Die leerplannen nemen de context van radicale pluraliteit heel ernstig. De manier waarop ze vorm geven aan het vak godsdienst is helemaal niet te vergelijken met catechismusonderricht of louter catechese. We roepen iedereen die fulmineert tegen het vak godsdienst op om eerst kennis te nemen van deze leerplannen en de visie die er achter steekt. Ze stellen namelijk dat het vak godsdienst leerlingen in staat moet stellen om op een verantwoorde manier met de pluraliteit om te gaan. Vanzelfsprekend houden ze vast aan de betekenis en de waarde van het christelijk verhaal: als christenen kunnen we gewoonweg niet anders. We zijn en blijven er namelijk van overtuigd dat het christendom iets te vertellen heeft dat van belang is voor alle mensen en omdat we overtuigd zijn van de waarde van ons verhaal willen we er jongeren mee confronteren en willen we proberen hen er warm voor maken, omdat we er een groeikans in zien voor mens en gemeenschap.
36
De tekst werd ondertekend door: Wim APPELS – Joke BEKAERT – Luc BELMANS – Jonathan BEYAERT – Bernard BOONE – Heleen BUYSSE – Lies DEBEL – Kristof DECOORNE – Sammy DE GROOTE – Jo DEKLERK – Inge DE PETTER – Frederiek DEPOORTERE – Sarah DE NIL – Katrien DESCHUYTER – Marieke DESENDERE – Lies DE SOETE – Hannelore DEVOLDERE – Kristel DHOLLANDER – Veerle FIERENS – Tomas FOLENS – Frederik GLORIEUX – Marieke HELSEN – Kurt HOUBRIGTS – Eva LAMON – Joke LEYSENS – Hans LUYTEN – Sandra MARCOEN – Jürgen METTEPENNINGEN – Frank MICHAUX – Kris MOENS – Ilse MOERKERKE – Valérie MOUTON – Greet PEETERS – Helga PEETERS – Paul RENDERS – Ann REYSKENS – Sarah SANSEN – Karen SOMERS – Liesbeth TUTELEERS – Liesbeth VANDENBORRE – Isabelle VAN DEN HOVE – Katrien VANDERMARCKE – Elke VAN LOMBERGEN – Hugo VAN ROMPAEY – Kathleen VANRUYSSEVELDT – Katrien VERTOMMEN – Stefaan VIAENE – Eva VROMMAN en An WILMS.
Areopaag verschijnt viermaal per jaar
In Memoriam Louis JANSSENS ( ° 21/07/1908 – † 19/12/2001 )
foto nr 8
Na een rijkgevuld leven is Prof. Mag. Dr. Louis Janssens in stilte van ons heengegaan. In 1937 werd Louis Janssens doctor in de Godgeleerdheid aan de K.U. Leuven, in 1939 magister in de Godgeleerdheid. In datzelfde jaar volgde zijn benoeming als lector aan de Faculteit Sociale Wetenschappen. Tegelijk was hij als professor verbonden aan het SintJozefsseminarie te Mechelen (19391942). In 1942 werd hij aan de theologische Faculteit te Leuven professor. Tot aan zijn emeritaat in 1978 zou Professor Janssens een hele reeks vakken doceren, met name Fundamentele Dogmatiek in de Schola Maior (1942-1947), en sinds 1947 Moraaltheologie in de Schola Minor en Maior. Gedurende 36 jaar bepaalde hij mee het gezicht van de theologische Faculteit. In deze periode begeleidde hij meer dan veertig doctoraten over historisch-dogmatische en moraaltheologische onderwerpen. Tijdens zijn loopbaan aan de theologische Faculteit oefende L. Janssens een aantal bestuurstaken uit, waaronder die van academisch secretaris (19451947) en van decaan (1957-1958). Tweede jaargang – April 2002
De kracht van de moraaltheoloog Janssens lag in het feit dat hij een grondige vertrouwdheid bezat met de patristische en thomistische theologie en ze tegelijk wist te herlezen en te doen herleven aan de hand van het personalisme, waarvan hij gedurende vele jaren het Leuvense gezicht was. Janssens was een moraaltheoloog met een open blik op de wereld. Op het vlak van de huwelijksmoraal was hij voor velen een lichtbaken in soms rigide kerkelijke tijden. In de post-conciliaire tijd spande hij zich in om de inzichten van een document als Gaudium et Spes te vertalen naar een breder publiek. Hij was nauw betrokken bij de verklaring van de Belgische bisschoppen naar aanleiding van de publicatie van de encycliek Humanae Vitae, voor velen in Vlaanderen en elders een donderslag bij heldere postconciliair-enthousiaste hemel. Hij bleef tot lang na zijn emeritaat over de themata seksualiteit en geboorteregeling schrijven en dit in tijdschriften voor een breed publiek. Want ook dat was een kenmerk van Janssens: theologische wetenschap was niet alleen bedoeld voor de collega’s in het domein, maar diende wezenlijk ook het Godsvolk te dienen. Op zijn bescheiden en precies daarom vaak zo bemoedigende wijze heeft hij op dit vlak vele Vlaamse christenen een hart onder de riem gestoken. Dat collega’s, studenten en anderen hem Lowieke noemden, getuigt van de grote genegenheid die men voor deze man had, maar is tegelijk ook een aanduiding dat deze minzame geleerde kort bij zijn mensen stond. De moraaltheoloog en de priester waren in hem op een harmonieuze wijze verbonden. Dit belette niet dat hij internationaal erkenning vond voor zijn werk. Zo werd in de jaren ’80 het belang van Louis Janssens ook in de Angelsaksische wereld ontdekt en gewaardeerd. De studie van Christie, Ade37
quatly Considered. An American Perspective on Louis Janssens’ Personalist Morals, Grand Rapids & Leuven, 1990 is hiervan een goede illustratie. Wie bij hem gewerkt had, bleef over hem spreken met groot respect. Zijn opvolgers aan onze Faculteit, de professoren Burggraeve en Selling hebben van Louis Janssens bij ons een begrip gemaakt. Hij was dan ook een grote wetenschapper, een ingoede man, een hoogstaande priester. De Faculteit Godge-
leerdheid is hem hiervoor oprecht dankbaar. Toen Louis Janssens in 1988 gevierd werd naar aanleiding van zijn 80ste verjaardag, zei hij in zijn dankwoord dat hij God elke dag dank zegde voor deze nieuwe dag. Nu zal Louis weten dat God dankbaar is voor elke dag dat Louis geleefd heeft.
Jos DECORTE
of Hendrik van Gent, maar even goed van Kant, Heidegger of Derrida. Academische rang of stand noch uitwendig prestige waren aan Jos besteed. Wie daar op inzette, was bij hem aan het verkeerde adres en werd ontmaskerd door Jos' openheid van hart en denken. Een eerstejaars student, een strategisch belangrijke hoogleraar of een wereldberoemde filosoof, allen mochten ze op gelijke wijze delen in hetzelfde voorrecht dat eenieder had die met Jos mocht werken. Zijn ontzagwekkende eruditie en intelligentie werden niet ingezet tot meerdere eer en glorie van zichzelf, maar wilden gedeeld worden. Zijn snelheid van denken was niet bedoeld om anderen een stap voor te zijn, maar om starre denkvormen open te breken. Zijn 'nederigheid' was voor hem geen onderworpenheid, noch laffe weigering om zich op het spel te zetten, maar was een zoeken dat zijn gesprekspartners confronteerde met de futiliteit van eigen grootspraak. In zijn even magistrale als sympathieke "Waarheid als weg" parafraseert Jos Decorte het anselmiaanse dictum "fides quaerens intellectum", het geloof dat zoekt naar inzicht, als een "inzicht in zijn eigen engagement." Het zou, aldus Decorte, wel eens de dood van de filosofie kunnen verklaren dat zij een inzicht is geworden dat zijn eigen engagement nog moet zoeken. De
( Zwevezele °1954 – † 02/10/2001)
Het bericht dat Jos Decorte overleden is, klinkt ook nu nog, enkele maanden later, nog steeds ongeloofwaardig, rauw en absurd. Nog steeds over de kasseien van het H.I.W. lopen en als vanzelfsprekend naar het fietsenrek kijken of Jos er is, of in dat schimmige halletje bovenin vergeefs zitten wachten op de vertrouwde passen die consequent twee treden tegelijk nemen. Een blinde kon daar horen wanneer het Jos was die naar boven stormde. Of de stapels papieren en boeken op zijn vertrouwde werkkamer en daar ergens tussen de levende en heldere ogen van Jos die blij gingen kijken bij een nieuw en dieper inzicht in het denken van Cusanus 38
M. Lamberigts, decaan
Areopaag verschijnt viermaal per jaar
studenten en collega's die met Jos Decorte samen mochten werken – en 'samenwerken' was, ook ten opzichte van beginnende studenten, voor Jos geen leeg begrip maar levende realiteit – kregen stukje bij beetje te zien waar het hem om te doen was: zijn filosofische en wetenschappelijke zoektocht was diep verworteld in een onvoorwaardelijke zorg om een rechtvaardige en tolerante samenleving. Ook de meest technische studies, het moeizame editiewerk van oude, haast vergeten teksten, de meest gesofisticeerde speculatieve bewegingen - dit alles stond ten dienste van dit radicale gevecht dat Jos tot op zijn laatste dag heeft gevoerd, het gevecht om waarheid, in zijn woorden: het ankerpunt, dat niet het laatste, geruststellende woord over de ordening van alle dingen is, maar dat ons in staat stelt onrechtvaardigheid en intolerantie aan de kaak te stellen. Steeds opnieuw slaagde Jos er in deel te nemen aan maatschappelijke debatten vanuit zijn liefde voor het middeleeuwse denken. Zijn boek "De waanzin van het intellect" is hiervan wellicht het mooiste voorbeeld. Als het waar is dat de moderne filosofie haar engagement nog moet zoeken, dan was Jos zonder de minste twijfel een premoderne filosoof. Zijn denken kon slechts in het licht van zijn menselijke en maatschappelijke engagement begrepen worden. Wie Jos echter ziet als een historicus met passie voor een verleden tijdperk, of een filosoof met heimwee naar de veiligheid van het middeleeuwse wereldbeeld heeft niet goed naar hem geluisterd. In de teksten van de grote middeleeuwse denkers ontdekte Jos – met de jaren steeds meer - de sporen van een levend denken, en ze leerden hem deze levendigheid in zichzelf te ontdekken. Het denken van Jos was (en is) levend omdat het bewogen werd door de grote maatschappelijke conflicten en breuklijnen in de grote Tweede jaargang – April 2002
wereld, maar even goed in de kleine wereld van de universiteit die de zijne was. De helderheid en eenvoud waarmee Jos aan zijn studenten de meest gecompliceerde wijsgerige problemen uitlegde en historisch situeerde, waren uitdrukking van een diepe democratische bewogenheid die in de filosofie haar grootste verdediger vindt: het denken is voor iedereen toegankelijk en het is daarom dat Jos tot op het einde is blijven zoeken naar betere pedagogische modellen en strategieën. Eenvoud en helderheid is alleen eigen aan mensen die soeverein hun blik gericht houden op de waarheid die bij ieder mens opnieuw begint en die door elkeen opnieuw bevochten moet worden. Deze gedachte is van Nicolaus Cusanus en zij verklaart waarom Jos zich zijn hele loopbaan lang tot deze laatmiddeleeuwse denker aangetrokken voelde. Zij bleef evenwel geen theoretisch inzicht, maar vertaalde zich in de bekommernis om bij studenten het kunnen van de menselijke geest op te sporen en verder aan te wakkeren. Filosofie en pedagogiek gingen voor Jos hand in hand. Deze pedagogiek was niet belerend, maar zoals iedere echte pedagogiek, filosofisch van aard. Hetzelfde kan worden gezegd van zijn historische studies. Hun eigenlijke inzet was door en door democratisch – in de zin van een fundamenteel democratisch denken dat niet herleid kan worden tot een politieke theorie: het besef van de onbereikbaarheid van de waarheid waarin de waarheid zichtbaar wordt, stond centraal in zijn denken over politieke en maatschappelijke verhoudingen. Deze bewogenheid deed zijn wetenschappelijke en historische ernst niet verzwakken, eerder integendeel. Juist door het grote gewicht dat aan het filosoferen toegekend moet worden, was het voor Jos ook nodig om uiterst streng met de teksten om te gaan. De eigen stem van de oude teksten moest beluisterd worden en als geen ander waakte hij er ook bij anderen over om niet 39
gemakzuchtig eigen problemen op andermans teksten te projecteren. Heel duidelijk werd dit unieke samengaan van engagement en wetenschappelijke strengheid tijdens de lezing van Jos op het internationale Cusanuscongres in Deventer, kort na '11 september' en enkele dagen voor zijn dood. Het is tekenend dat Jos naar aanleiding van de dramatische gebeurtenissen de tekst van zijn lezing op enkele dagen tijd herschreven heeft. Dit te kunnen doen voor een gezelschap van de meest prominente Cusanus-kenners uit de hele wereld, vergt moed. En deze moed kon slechts opgebracht worden omdat het gezag van Jos als kenner van de middeleeuwse filosofie en zijn wetenschappelijke integriteit door niemand kon worden betwijfeld. Het Hoger Instituut voor Wijsbegeerte verliest een jonge en veelbelovende hoogleraar met internationaal aanzien. Niet voor niets noemde niemand minder dan Louis Dupré hem nog niet zo lang geleden één van de meest veelbelovende filosofen en mediëvisten uit het Nederlandse taalgebied. Eveneens verliest het Instituut een wetenschapper die in het licht van de waarheid wilde blijven zoeken
Edmond VAN EIJL, O.F.M. ( Dinteloord °02/05/1918 – † 06/02/2002
en daarvoor de middelen van het wetenschappelijke onderzoek als geen ander kon inzetten. Bovenal moet het Instituut afscheid nemen van een man voor wie men alleen warme gevoelens kon koesteren. In denkkracht, eruditie en scherpzinnigheid overtroffen worden door Jos Decorte was voor de meeste collega's en studenten geen zeldzaamheid, maar vooral kwam daarbij een gevoel op van dankbaarheid om van hem te kunnen leren, eerder dan van afgunstige verbittering over de eigen beperkingen. Het H.I.W. zal nooit meer hetzelfde zijn. Inigo Bocken
Aan onze faculteit doceerde collega Decorte het college Fundamentele Wijsbegeerte. Hij werd gewaardeerd als een uitstekend lesgever. Bovendien was hij een aangename en vriendelijke collega en werd hij internationaal gewaardeerd om zijn onderzoek. Zijn overlijden betekent een groot verlies voor zowel het H.I.W. als de gehele universitaire gemeenschap. Requiescat in pace cum sanctis. M. Lamberigts, decaan
Hij was 83 jaar oud. Professor van Eijl was aan onze Faculteit professor Kerkgeschiedenis Nieuwe Tijd van 1968 tot 1985. De uitvaartplechtigheid vond plaats op zaterdag 9 februari om 11.30 u. in de kerk van de Minderbroeders te Vaalbeek. Op maandag 11 februari werd hij te Alverna (Nederland) begraven. Professor van Eijl behoorde immers tot de Nederlandse tak van de Minderbroeders. Hij heeft nu de eeuwige rust gevonden, waar hij sinds zijn laatste trombose in 1998 intens maar sereen naar verlangde. M. Lamberigts, decaan
40
Areopaag verschijnt viermaal per jaar
Interview met Prof. Dr. Bert Broeckaert, sterkhouder van onze nieuwe afdeling ‘religies ‘religiestudies’
Even voorstellen Bert Broeckaert (°1964) is afkomstig uit het Oost-Vlaamse Lokeren. Hij volgde er de Latijn-Griekse humaniora aan het Sint-Lodewijkscollege. In 1982 kwam hij naar Leuven om er godsdienstwetenschappen te volgen. Daarna studeerde hij theologie maar gaf tevens ook 12 uren les. Dit was naar eigen zeggen “een heel leerrijke maar niet zo gemakkelijke combinatie.” Nadat hij de graad van licentiaat in de Godgeleerdheid had behaald, deed Bert zijn burgerdienst bij het Belgische Rode Kruis. Daarna werd hij assistent aan de Faculteit, de eerste vier jaren deeltijds. Dit zorgde ervoor dat Bert er ook nog andere dingen kon bijdoen. Zo werd hij reisbegeleider bij een Vlaamse touroperator, die gespecialiseerd is in wandel- en voettochten, een job die hij ook al tijdens zijn studententijd met plezier had gedaan. Hij doorkruiste de Alpen, maakte voettochten in Griekenland (meer bepaald op Kreta) en zelfs in Ijsland. Bij de touroperator in kwestie werkte hij ook enige tijd op kantoor. Bert promoveerde op een proefschrift in de comparatieve ethiek. Hij onderzocht de verhouding tussen religie en ethiek in een aantal culturen. In het eerste deel van zijn proefschrift stelde hij enkele theoretische modellen voor en gaf er zo nodig kritiek op. Deel twee was een meer empirisch gerichte studie waarin hij het had over de verhouding tussen religie en ethiek in enerzijds een aantal traditionele culturen in Soedan (de Dinka, de Nuer en de Atuot) en anderzijds bij twee nieuwe religieuze bewegingen in Jamaica (o.a. de Rastafari).
Tweede jaargang – April 2002
foto nr 9
Van de comparatieve ethiek naar de bio-ethiek… Na zijn promotie kwam de kersverse doctor terecht op het Centrum voor Biomedische Ethiek en Recht (CBMER), afhankelijk van de Faculteit Geneeskunde. Strikt genomen was bio-ethiek niet de specialisatie van Dr. Broeckaert. Natuurlijk hebben alle godsdienstwetenschappers en theologen een basisbagage moraaltheologie meegekregen, voornamelijk op het gebied van de normatieve ethiek. Het proefschrift van Dr. Broeckaert inzake comparatieve ethiek bood een enigszins andere invalshoek, doordat het zo empirisch gericht was. De nauwkeurige analyse van de wetenschappelijke gegevens speelde er een erg belangrijke rol in. Dit gaf hem de mogelijkheid om op een originele en onbevangen manier om te gaan met de ethische vragen rond het einde van het leven, zoals euthanasie en palliatieve zorg. Het stelde hem in staat om dicht bij de realiteit van de mensen op het veld te blijven, iets wat hij altijd enorm belangrijk heeft gevonden. Gedurende de jaren dat hij verbonden was aan het CBMER werd de navelstreng met de Faculteit Godgeleerdheid niet helemaal doorgeknipt. Als officieel plaatsvervanger bleef hij er enkele colleges geven, onder meer op het domein van de missiologie en wereldgodsdiensten.
41
Terug naar religiestudies Dr. Broeckaert bleef zo’n drie jaar aan het CBMER verbonden. Sinds 1 oktober 2001 werkt hij terug voltijds aan de Faculteit Godgeleerdheid, waar hij benoemd is op de profielvacature ‘religiestudies.' De Faculteit hoopt deze richting uit te bouwen tot een volwaardige major naast de vijf klassiekers (bijbelwetenschap, dogmatiek, moraaltheologie, geschiedenis van Kerk en theologie en pastoraaltheologie). Het probleem voor een kleine Faculteit als de onze is natuurlijk dat de financiële middelen beperkt zijn. Het is dus vooral op de schouders van Prof. Broeckaert dat de enorme taak rust om deze major religiestudies gestalte te geven. Natuurlijk zijn er gespecialiseerde lesgevers aangesteld voor de studie van het jodendom, de islam, het hindoeïsme en het boeddhisme… Het grootste deel van het onderwijs in de afdeling religiestudies neemt Prof. Broeckaert echter voor zijn rekening (en dit zowel in de Nederlandstalige als de Engelstalige sectie). Hij doceert cursussen zoals ‘inleiding tot de wereldgodsdiensten’, ‘vergelijkende godsdienstwetenschap’, ‘religie en cultuur’… We merken hier een verschuiving in benadering. Religiestudies beoogt een eerder neutrale, wetenschappelijke benadering van religie(s) te bieden. Toch laat de Faculteit de missiologie niet vallen. Er werd een principiële beslissing genomen rond de oprichting van een leerstoel ‘missiologie’ en er wordt gewerkt aan de concrete vormgeving ervan. Vraagstukken rond verkondiging en evangelisatie zullen daar een plaats krijgen. Bij de uitbouw van ‘religiestudies’ kan Prof. Broeckaert vanzelfsprekend aansluiten bij de expertise die hij bij het maken van zijn proefschrift heeft opgedaan. Maar ook zijn verblijf op het CBMER was een leerrijke ervaring, precies omwille van de empirische gerichtheid van zijn werk aldaar. In het werkcollege ‘religiestudie’ bijvoorbeeld probeert Prof. Broeckaert dan ook bruggen te slaan. Samen met de studenten onderzoekt hij hoe andere religies en culturen omgaan met de ethische vraagstuk-
42
ken rond het einde van het leven, zeg maar onze Westerse vragen rond euthanasie en palliatieve zorg. De ‘stokpaardjes’ van Prof. Broeckaert We weten het allemaal: naast de officiële lesopdracht, gebonden aan programma’s en leerplannen, heeft iedere leerkracht of prof zijn eigen ‘stokpaardjes.’ Prof. Broeckaert probeert bij zijn zware onderwijsopdracht toch zijn interesse voor de comparatieve ethiek warm te houden, de relatie tussen enerzijds ethiek en anderzijds de wijze waarop mensen tegen de werkelijkheid aankijken. Een ander interessepunt dat ook al stamt uit de tijd van het proefschrift, betreft de zogenaamde traditionele godsdiensten, die vroeger wat denigrerend ‘primitieve godsdiensten’ werden genoemd. Verder heeft Prof. Broeckaert belangstelling voor de nieuwe religieuze bewegingen zowel in de Derde Wereld als in het Westen. Vanzelfsprekend blijft hij ook met een (wetenschappelijke) interesse de bioethische discussie rond het einde van het leven volgen, zowel bij ons als in andere culturen en godsdiensten. Zoals reeds aangegeven, komt de godsdienstwetenschappelijke benadering van de vraagstukken rond het levenseinde aan bod in het werkcollege ‘religiestudie.’ Avondonderwijs Verschillende vakken in de afdeling ‘religiestudies’ worden in avondonderwijs gegeven. Deze formule moet mensen die werken en studeren willen combineren, de gelegenheid bieden om de cursussen te volgen. Voor Prof. Broeckaert is avondonderwijs op zich geen probleem. Het heeft natuurlijk wel repercussies voor het gezinsleven en voor de engagementen die hij links en rechts op zich heeft genomen. Zo is hij o.m. lid van het Belgische raadgevend comité voor bioethiek, geeft hij ook heel wat lezingen en is hij actief in de Derde Wereldbeweging en de Federatie Palliatieve Zorg Vlaanderen. Wim François
Areopaag verschijnt viermaal per jaar
Interview met Prof. Valeer NECKEBROUCK Afscheid nemend docent missiologie en antropologische studie van de religie
Verschuivingen in het denken over missie “In het verleden werd missie gereduceerd tot de activiteit van de Kerk die als doel heeft andersgelovigen te bekeren tot het christendom”, zo wordt sinds Vaticanum II wel eens ten onrechte gezegd en geschreven. De fout van de Kerk in het verleden lag erin, zo hoort men dan, dat ze een veel te enge betekenis aan het begrip ‘missie’ heeft gegeven. Prof. Neckebrouck beklemtoont echter dat geen enkele missioloog in het verleden heeft gezegd dat missie zich daartoe beperkte. Missiologen hebben altijd geweten dat de zending van de Kerk breder was dan de loutere bekering van andersdenkenden, dat de Kerk ook sociale en caritatieve diensten uitbouwt en dat inderdaad hoort te doen, dat ze activiteiten ontplooit gericht op christenen zoals pastorale zorg, oecumenische initiatie-
ven… Wat er gebeurd is, is dat de missiologie - als discipline ontstaan in de 19de eeuw - zich methodologisch heeft ingeperkt tot de behandeling van één tak van de zending van de Kerk, namelijk de missie van de Kerk tot de andersgelovigen. De reflectie over andere activiteiten van de Kerk was dan zaak van de pastoraaltheologie, de ecclesiologie… Vandaag schrijft men voortdurend dat we moeten afstappen van die enge, zeg maar 'bekeringsgerichte', visie. Maar die enge visie heeft nooit bestaan! En men heeft een mentaliteit gecreëerd in de zin van “als je in je eigen parochie bezig bent, al was het maar als misdienaar of als koster, dan doe je eigenlijk aan missie.” Prof. Neckebrouck ziet daarin het gevaar dat de missie in de specifieke betekenis, de Missio ad gentes, uit het oog wordt verloren. Er wordt gezegd dat we niet meer naar Afrika moeten gaan, laat staan naar de moslimwereld, want wat we doen voor de Kerk op de plaats waar we leven en werken, is eigenlijk al de uitoefening van een ‘missie van de Kerk.’ Prof. Neckebrouck vindt dit geen goede ontwikkeling. Want als iedereen 'missionaris' is, is straks niemand nog 'missionaris.' En daar zijn wij, in het Westen althans, praktisch aan toe. In zijn cursus heeft prof. Neckebrouck altijd beklemtoond dat die twee betekenissen van ‘missie’ niet uit het oog mogen worden verloren.
foto nr 10
Prof. Neckebrouck met twee Maasai krijgers Tweede jaargang – April 2002
43
Missie en evangelisatie vandaag Ook vandaag nog betekenen volgens prof. Neckebrouck missie en evangelisatie, in de specifieke zin van het woord, wat ze in het evangelie betekenen en altijd hebben betekend: de uitnodiging om toe te treden tot de gemeenschap van mensen die geloven in Jezus Christus! Zij mogen dus niet gereduceerd worden, zoals de laatste decennia vaak is gebeurd, tot sociale activiteit, ontwikkelingswerk of interreligieuze dialoog. Veranderd is wel de cultuur, de context. Je moet dan ook grondig geseculariseerde mensen in het Westen niet benaderen met methoden van de redemptoristen uit de 18de eeuw! Dat is een kwestie van methodologie. Op dogmatisch vlak is er echter weinig of niets veranderd. De uitdagingen voor de Kerk in Afrika Prof. Neckebrouck verbleef jaren in verschillende landen van Afrika. De eerste grote uitdaging voor de Kerk in Centraal-Afrika vandaag is volgens hem dat ze noodgedwongen een politieke en sociale rol moet opnemen. In landen waar weinig of niets meer draait, moet de Kerk allerlei dingen doen die niet tot haar specifieke taak behoren, zoals dat ook bij ons in bepaalde perioden van de geschiedenis het geval is geweest. Je kan je inderdaad afvragen of een pastoor in Congo wel de onderwijzers moet betalen die voor de Staat werken, of waterpompen moet installeren en draaiende houden… Als niemand anders het echter doet, wordt dit inderdaad een taak voor de Kerk, zij het een momentane, een voorlopige taak. Op het politieke en sociale domein is ook een verzoenende rol voor de Kerk weggelegd. Overal in Centraal-Afrika zijn er immers interetnische en zelfs interreligieuze conflicten met nefaste gevolgen voor de bevolking. De genocide in Rwanda is daarvan het meest trieste voorbeeld. Een volgende uitdaging van het christendom in Centraal-Afrika is haar ontzettende versplintering, de vermenigvuldiging van kerken en kerkjes, sekten en religieuze 44
bewegingen. Dat is natuurlijk nefast voor de catholica. Een complex geheel van factoren ligt aan de basis van dit fenomeen. Maar prof. Neckebrouck stelde tijdens een verblijf in Beneden-Congo, weliswaar bijna veertig jaar geleden, vast dat deze sekten en onafhankelijke kerken zich voornamelijk ontwikkelden in gebieden waar weinig missionarissen verbleven. Wanneer die christenen aan zichzelf overgelaten zijn, ontwerpen zij kerken die de structuren aannemen van clankerken, familiale kerken… Ook de traditionele aanwezigheid van protestantse kerken van verschillende denominaties werkt het fenomeen van versplintering in de hand. Het ligt natuurlijk voor een deel binnen de logica van de protestantse ideologie: wanneer je niet meer akkoord bent met de interpretatie die door de autoriteiten van je Kerk wordt voorgehouden, dan sticht je gewoon een nieuwe Kerk. Maar het fenomeen treft tegenwoordig ook gebieden die traditioneel een heel sterke katholieke aanwezigheid kenden. Volgens prof. Neckebrouck heeft dit onder andere te maken met het feit dat na Vaticanum II ook in de katholieke Kerk minder aandacht werd gegeven aan leerstellige vastheid, structuren en autoriteit… Maar dat verklaart niet alles; het fenomeen is complexer. Enigszins anders is de situatie van de Kerk in Ethiopië, een land waar prof. Neckebrouck ook enige tijd verbleef. In Ethiopië bevinden zich drie grote religieuze instanties: de zogenaamd Ethiopischorthodoxe Kerk die lang verbonden is geweest met de Staat, de katholieke Kerk en de islam. Daar komt nog bij dat de katholieke Kerk zelf zich voordoet in de vorm van twee gemeenschappen met hun eigen ritus (de Latijnse of de Oosterse). Het grootste probleem is dat deze drie of vier groepen niet de beste vrienden zijn. Het is heel typisch dat de Ethiopischorthodoxe Kerk de aanwezigheid en werkzaamheid van de katholieke Kerk als concurrentie aanvoelt. En anderzijds is de druk van de islam ook in dit land voelbaar aanwezig… Areopaag verschijnt viermaal per jaar
Het islamitisch fundamentalisme is trouwens op vele plaatsen een probleem. Historisch gezien is het altijd een factor van betekenis geweest in West-Afrika. Het is ook schrijnend dat de moeilijke situatie van de christenen en animisten in een land als Soedan zo weinig reactie opwekt in de internationale gemeenschap en bij de kerken in het Westen. Van de missiologie naar de antropologische studie van de religie Prof. Neckebrouck heeft zich tijdens zijn loopbaan ook en vooral gewijd aan de antropologische studie van de religie. Hij noemt zichzelf trouwens méér antropoloog dan theoloog. De antropologische studie van religie richt zich, in a nutshell uitgelegd, op het religieuze bewustzijn van de mens en de mensheid. Vijf aandachtspunten komen daarbij aan bod: wat is het wezen van religie, wat is nu eigenlijk religie? Wat is de oorsprong van religie? Zit daar een evolutie in? Wat is de functie van religie voor het individu en voor de maatschappij? Wat is de essentiële structuur van religie? Psychologen, sociologen, historici zijn ook met één of meerdere van deze vragen bezig. Specifiek voor de antropologie is haar eigen methode, te omschrijven als de 'participerende observatie.' De antropoloog formuleert zijn conclusies na een jarenlang verblijf op het terrein, niet in één of ander luxehotel, maar als “gelijke onder de gelijken, als mens onder de mensen.” Je moet lang genoeg ergens verblijven om te zien hoe mensen spontaan reageren wanneer iemand sterft, wanneer iemand geboren wordt… en dit niet één keer maar verschillende keren. Pas op deze wijze kom je bepaalde wetmatigheden op het spoor. Een methodologisch probleem De antropologische studie van religie worstelt volgens prof. Neckebrouck vandaag met een probleem dat al de rest overschaduwt en in alle hevigheid wordt gevoerd, en dit over de scheidingsgrenzen van gelovigen en ongelovigen heen. Het betreft de vraag hoe je religie methodologisch benadert om antwoorden te vinden Tweede jaargang – April 2002
op de vragen naar de oorsprong, het wezen… ervan. Er zijn twee richtingen. De enen zeggen dat je religie niet kunt benaderen met gewone methoden zoals psychologische, sociologische, historische… methoden omdat het essentiële je dan ontsnapt. Religie is een realiteit sui generis, zegt men dan, en die vraagt een heel eigen methodologische aanpak. Dit is de strekking die teruggaat op Rudolph Otto, Mircea Eliade en anderen… Een tweede groep verwerpt deze visie radicaal en stelt dat dit een theologiseren van religie inhoudt. Het zou een voorwendsel zijn om religie als een aparte realiteit te benaderen terwijl het gewoon een symbolische structuur is net als andere symbolische structuren, zoals manieren van groeten, manieren van eten… Religie moet bijgevolg behandeld worden zoals ieder symbolisch systeem in de maatschappij wordt behandeld. Deze discussie is voor het ogenblik een hot topic. Als antropoloog kiest prof. Neckebrouck voor de tweede benadering: religie is een symbolisch systeem net als ieder ander en moet bijgevolg op deze wijze worden bestudeerd. Wel heeft het een eigen specifieke inhoud, op grond waarvan het precies onderscheiden kan worden van andere systemen. Maar die eigenheid is niet van die aard dat ze het gebruik wettigt van een ‘eigen’ methodiek die in de praktijk niet te onderscheiden valt van het introduceren van subjectieve voorstellingen, van theologiseren en zelfs van fantaseren. Fenomenologie van de godsdienst en vergelijkende godsdienstwetenschap zijn in dat opzicht historisch besmet door hun stichters. In de praktijk stelt men vast dat, wanneer iemand binnen die disciplines goed werk verricht, vooral een goed antropoloog, een goed psycholoog, een goed socioloog of een goed historicus… is, maar niet omdat hij of zij een goede ‘eigen methodiek’ heeft ontwikkeld. Op dat punt is prof. Neckebrouck het fundamenteel oneens met Mircea Eliade die nochtans veel invloed aan de Amerikaanse universiteiten heeft gehad. Als je religie beschouwt als een realiteit sui generis, dan onttrek je onderzoeksresultaten aan 45
elke objectieve controle en zet je de deur wagenwijd open voor willekeur. Antropologisch onderzoek in CentraalAfrika en Centraal-Amerika Prof. Neckebrouck deed vooral antropologisch onderzoek in CentraalAfrika en Centraal-Amerika. Hij is ervan overtuigd dat een antropoloog die het eerste jaar te gast is bij andere culturen, naar alles moet kijken. In die sterk geïntegreerde culturen kan alles immers met alles te maken hebben. De manier waarop men vlees bakt of kookt, kan te maken hebben met een of andere mythe of een of andere geloofsvoorstelling. Of als men bij een of ander volk een strikje in het haar van een kind doet, is dat niet noodzakelijk om esthetische redenen, maar blijkt dat hier en daar een bescherming te zijn tegen hekserij. Alles kan dus op weg zetten naar de religieuze voorstellingen van een volk. En dat was precies wat prof. Neckebrouck als antropoloog met een theologische achtergrond wilde onderzoeken. Wat Centraal-Afrika betreft, handelt het gepubliceerd werk van prof. Neckebrouck vooral over nieuwe onafhankelijke kerken. Hij heeft ook een boek gepubliceerd met besnijdenisgezangen die in 1971 bij de Kikuyu in Kenia waren opgenomen. Dit was naar eigen zeggen een “reddingsoperatie.” Hij had zich immers gerealiseerd dat deze gezangen in een zeer archaïsch Kikuyu waren opgesteld en dat de meeste Kikuyu toen al niet meer wisten wat ze betekenden. Nu dertig jaar later, is er wellicht geen enkel Kikuyu meer die deze gezangen nog kent. Hij deed ook onderzoek naar en publiceerde over het zogeheten conservatisme van nomadische en semi-nomadische volkeren, meer bepaald de Maasai. In Centraal-Amerika, meer bepaald in Honduras, spitste de aandacht van prof. Neckebrouck zich vooral toe op de religie van de Garifuna. Deze mensen zijn katholiek maar tezelfdertijd ook sjamanistisch. De vraag die hem bezighield, was hoe die twee zich tot elkaar verhouden.
46
Antropologische studie van religie, een uitdaging voor het geloof? Prof. Neckebrouck geeft toe dat de wetenschappelijk-antropologische studie van religie vragen oproept voor het eigen geloofsleven, meer nog, het eigen geloof soms op de proef stelt. De vraag wordt hem dan ook vaak gesteld hoe hij terzelfder tijd antropoloog en theoloog kan zijn. Voor hem is het antwoord vrij eenvoudig: je gelooft of je gelooft niet… en ook andere mensen worden op de plaats waar ze leven en werken in hun geloofsleven uitgedaagd. Je hoort vaak zeggen dat de geloofsinhouden- en praktijken, zoals wij die in het Westen kennen, contextueel en historisch bepaald zijn. "In andere culturen doen ze dat anders en dat is even waardevol…" Of deze vaststelling iemand niet tot de essentie van het eigen geloof terugbrengt? Dergelijke opmerkingen vertrekken volgens Prof. Neckebrouck vanuit de intuïtie dat religie alléén een natuurlijk fenomeen is. Wat het christendom evenwel inbrengt, is dat God zelf op een bepaald moment ingrijpt en spreekt. Met deze andere dimensie moet een theoloog zeker rekening houden. Een voorbeeld van hoe antropologische bevindingen uitdagend kunnen zijn voor de eigen, Westers gekleurde, beleving van het christelijk geloof, halen we uit de cursus zelf van prof. Neckebrouck. Sommigen herinneren zich misschien hoe hij wel eens begrip vroeg voor de polygame levensstaat van de Afrikanen. Wij in Europa hebben een eeuwenlange traditie van monogamie. In Afrika daarentegen zie je hoe het polygame gezin in bepaalde systemen harmonisch functioneert (zonder hier te willen idealiseren). Wanneer critici stellen dat polygamie tegen de echtelijke liefde is, repliceert prof. Neckebrouck met de vraag of er in onze Westerse cultuur met al zijn echtscheidingen en familiale drama’s dan zoveel echtelijke liefde is? Wanneer je dit vaststelt, dan heb je moeite om vol te houden dat de ene huwelijksvorm in principe slecht is en de andere goed. Je hoort hem dan ook niet Areopaag verschijnt viermaal per jaar
zeggen dat de Afrikanen in naam van het christendom plots allemaal monogaam moeten gaan leven. Bovendien wijst prof. Neckebrouck erop dat de monogamie in het evangelie niet met zoveel woorden dwingend wordt opgelegd. Christus heeft wel gezegd dat je geen echtbreuk mocht plegen en dat je trouw moest zijn aan je man of vrouw. Voor zover hij weet, is er ook geen enkele dogmatische of conciliaire uitspraak van de Kerk die formeel beweert dat monogamie tot de essentie van de christelijke boodschap behoort. Het evangelie en de dogmatische teksten van de Kerk gaan wel spontaan uit van monogamie, maar dit heeft volgens prof. Neckebrouck in de eerste plaats te maken met de culturele achtergrond waartegen deze teksten geschreven zijn: landen waarin polygamie onbestaande is. Deze vormde dan ook bekommernis noch aandachtspunt voor de Kerk. Prof. Necke-
brouck verwijst op dat punt naar de studies van wijlen prof. Fransen over de huwelijksleer van het Concilie van Trente. Indien de Kerk morgen echter zou afkondigen dat monogamie toch tot het wezen van de christelijke boodschap behoort, dan zal prof. Neckebrouck zich als gelovige onmiddellijk bij deze uitspraak neerleggen. Dit betekent echter nog niet dat wij het recht hebben om dat zomaar van de ene dag op de andere aan de Afrikanen op te leggen. We moeten de tijd laten aan de christelijke groepen in de Afrikaanse maatschappij om dit te verteren. Sommigen zijn trouwens al zover. Een vergelijking: wij in het Westen hebben negentien eeuwen nodig gehad om te begrijpen dat slavernij incompatibel is met het christelijk geloof… Wim François
foto nr 11
Bij de Garifuna: een vrouwelijke sjamaan en haar echtgenoot, een lokale catechist.
Tweede jaargang – April 2002
47
Boekbespreking
Anne-Marie T’SAS, Het lied van de aarde, Tielt, Lannoo, 2001, 11,95 euro.
Oud-gdw-er Anne-Marie T’sas schreef haar eerste roman. Hierin wordt een theologe uitgenodigd voor een studieweek: het begin van een weg vol verrassingen en onverwachte wendingen, die haar leven en theologisch denken grondig zullen veranderen. Met dit boek tracht Anne-Marie een brug te slaan tussen de christelijke traditie en nieuwe, voornamelijk (bio-)energetische spirituele bewegingen. Ze koos daarbij voor de romanvorm, die het boek ook voor niet-theologen vlot leesbaar en toegankelijk maakt. Toch zou ik dit boek zelf geen roman noemen. Het theologische en didactische aandeel is daarvoor te groot, terwijl het verhalende spoor te vaak is ondergesneeuwd. Theologisch gezien raakt Anne-Marie m.i. wel een aantal belangrijke thema’s, dilemma’s en vragen aan waarmee theologisch geschoolden moeten bezig zijn willen ze oprecht kunnen openstaan voor de spirituele zoektocht van vele jongeren én volwassenen in onze samenleving. In dat opzicht is dit boek een verademing. De antwoorden die het aanreikt bevredigen mij echter niet helemaal en de brug lijkt me af en toe wat wankel. De christelijk-theologische en bio-energetische basispremisses worden op een boeiende en fundamentele wijze bevraagd, maar te weinig diepgaand in elkaar geïntegreerd om de christelijke traditie in onze Westerse maatschappij echt in beweging te brengen. Goedroen Juchtmans
48
Areopaag verschijnt viermaal per jaar
Aankondigingen
STUDIEDAG AFDELING PASTORAALTHEOLOGIE De Faculteit Godgeleerdheid organiseert op 30 april 2002 een studiedag, getiteld “Pastor zijn: ’geven wat je ontvangt’”. Prof. dr. Kristiaan Depoortere zorgt voor een inleidende lezing: “Van pastoor naar pastor: een situatieschets.” Daaropvolgend zullen prof. dr. Marcel Broesterhuizen (titularis van de bijzondere leerstoel “Onderwijs en onderzoek ten behoeve van de pastorale zorg voor doven”), prof. dr. Axel Liégeois (titularis van de bijzondere leerstoel “Kanunnik Triest Leerstoel voor pastoraat in de gehandicaptenzorg en geestelijke gezondheidszorg) en prof. dr. Rob Faesen (voorzitter van het Instituut voor Spiritualiteit) elk vanuit hun domein de problematiek belichten. Daarna volgt er een debat tussen de sprekers, geleid door dra. K. Demasure. Het geheel vindt plaats in de Promotiezaal van de Universiteitshal van 9.30 tot 16.30 uur. De toegang is gratis. Inschrijven vooraf is niet nodig en iedereen is welkom. Voor meer informatie verwijzen we graag naar http://agenda.kuleuven.be . U kan ook contact opnemen met Annemie Dumoulin op het nummer +32 (016) 32 38 73 of via e-mail:
[email protected] .
Tweede jaargang – April 2002
49
Leuven, 4 mei (Terug)komdag Theologisch Forum Binnenkort ontvangt u de officiële uitnodiging voor de terugkomdag, georganiseerd door het Theologisch Forum, in samenwerking met de Faculteit Godgeleerdheid van de K.U.Leuven. Alvast een voorproefje… In de namiddag van zaterdag 4 mei 2002 opent de Faculteit haar deuren en presenteert zichzelf aan afgestudeerden en andere geïnteresseerden. Van 14u30 tot 17u30 presenteert de Faculteit u een brede waaier aan academische en minder academische activiteiten waaruit u naar hartelust en vermogen kan kiezen. Uw kinderen zullen ondertussen hun gading vinden in de aangepaste kinderopvang. -
In de eerste plaats kan u kennismaken met een Faculteit die zich in de laatste jaren ste stevig voorbereidde om de uitdagingen van de 21 eeuw met open vizier aan te gaan. We programmeren infosessies over de updating van de Faculteit in de laatste twintig jaar, over de nieuwe programma’s, en over leven en studeren te Leuven anno 2002.
-
Op de benedenverdieping wordt ruimte gemaakt voor een informatie- en evenementenmarkt. Diverse initiatieven en projecten, van individuen, onderzoeksgroepen en verenigingen, waarbij de faculteit of oud-studenten betrokken zijn, kunnen zich hier vrij presenteren. Hiervoor volstaat een eenvoudige mededeling gericht aan onderstaande contactpersonen.
-
Ondertussen organiseert het Theologisch Forum enkele ‘ronde-tafels’ over de werkvelden waarop theologisch geschoolden in Vlaanderen zich bevinden.
-
Ook de studenten uit de internationale programma’s zullen zich niet onbetuigd laten.
-
Natuurlijk wordt het sociale luik niet vergeten. Naast een expositie met foto’s uit verleden en heden, krijgen afgestudeerden de kans hun (emeritus-) professoren nog eens terug te zien, bij een natje en een droogje, in het Emeriti-café. En bovenal is er wat plaats voor nostalgie en vernieuwde kennismaking, het ophalen van herinneringen en veel bijpraten.
-
Bijzondere groepen (jaren, kotgenoten, fakbarvrienden, oud-bestuursleden Fego, etc.) die elkaar in de loop van de namiddag op een vast ogenblik en een specifieke plaats willen ontmoeten kunnen dit regelen. Gelieve ook hiervoor vooraf contact te nemen, zodat dit op het programma vermeld kan worden.
In de vooravond, van 18u tot 19u vieren we eucharistie in de Sint-Michielskerk (die sinds enige tijd opnieuw toegankelijk is). Vanaf 19u gaat het richting Alma 2 waar we tegen een democratische prijs samen de inwendige mens sterken. Onder de nog altijd kundige leiding van DeeJee Jan Jans wagen we ons daarna – tot in de vroege uurtjes? − de dansvloer op. Verzoeknummers die je zeker wil horen, worden best nu reeds bij Jan aangevraagd, zodat hij de juiste platen en cd’s meebrengt.. Mail hem op volgend adres:
[email protected] Voor meer informatie, mail naar
[email protected] of
[email protected] (PR-verantwoordelijke van de Faculteit)
50
Areopaag verschijnt viermaal per jaar
Vlaamse sectie van EVKT nodigt uit… De Europese Vereniging voor Katholieke Theologie werd een 13-tal jaar geleden opgericht met het doel mensen die wetenschappelijk gevormd zijn op het gebied van de theologie, de filosofische grondvragen en de grensgebieden van de theologie samen te brengen voor overleg en uitwisseling. Deze vereniging heeft zich georganiseerd in regionale secties, bij ons de Vlaamse Sectie. Tweemaal per jaar ontmoeten de leden van deze sectie elkaar. Telkens wordt een theologisch onderwerp of een onderwerp met ook theologische implicaties geprogrammeerd. Via het internationale tijdschrift ET-Bulletin wordt men op de hoogte gehouden van de theologiestudie in diverse Europese landen. Om de drie jaar wordt ook een Europese samenkomst georganiseerd. Op woensdag 5 juni 2002 gaat in het Bisschoppelijk Seminarie te Gent (Reep, 1) de voorjaarsbijeenkomst door met als titel Disciplines aan het woord. Uitdagste ingen voor de theologie in de 21 eeuw. In vier impulsreferaten zullen specialisten van diverse theologische disciplines ingaan op wat zij als de meest prominente en prangende vragen beschouwen voor hun specialisme, met speciale aandacht voor mogelijke ontwikkelingen in onze verschuivende kerkelijke en culturele context. Eric Vanden Berghe, president van het Brugse Grootseminarie, neemt de fundamentele en dogmatische theologie voor zijn rekening. Voor exegese en bijbelse theologie doet Gilbert Van Belle, K.U.Leuven, dit. Moraaltheoloog Jan Jans (Theologische Faculteit Tilburg) gaat in op de uitdagingen in de theologische ethiek. Bert Broeckaert, religiewetenschapper aan de Leuvense Faculteit, neemt het domein van de religiestudie (en de relatie tot de theologie) onder de loep. Na twee referaten volgt telkens een open discussieforum. Aanvang 14u00 met koffie; einde omstreeks 17u00. Ook wie geen lid is van EVKT, kan deelnemen aan deze namiddag en zo kennismaken met de werking van EVKT-Vlaanderen. Voor meer informatie: Lieven Boeve, voorzitter Faculteit Godgeleerdheid, Sint- Michielsstraat 6, 3000 Leuven +32 (016) 32.38.17 –
[email protected] Of voor informatie én inschrijving: Jürgen François, secretaris Reep 1, 9000 Gent +32 (09) 267.22.02 –
[email protected]
Tweede jaargang – April 2002
51
ACTIVITEITEN OUDE ABDIJ VAN DRONGEN Filmstudiedag Op 1 mei 2002 gaat er in de Oude Abdij van Drongen een filmstudiedag door: ‘Om meer te zien’. De film Nostalghia van Andrei Tarkovskij wordt deskundig ingeleid, vertoond en voorzien van cultuurfilosofisch commentaar door Sylvain Debleeckere en theologisch commentaar door Stijn Van den Bossche. De film Nostalghia is de eerste film die Andrei Tarkovskij heeft gemaakt buiten zijn moederland, Rusland. De opnames gebeurden in Toscane en Rome. De film verschijnt als een spirituele meditatie over actuele cultuurthema’s en bezit een diepe religieuze en poëtische ziel. De dag gaat door van 9u tot 17u; de kostprijs is € 12, syllabus en koffie inbegrepen (warm middagmaal: € 8,25, broodje: €1,25). Herscheppingsweken Voor mensen die in de zomerperiode uitdrukkelijk tijd willen geven aan hun relatie met God organiseert de Oude Abdij dagen van herbronning en recreatie, van herschepping. Elke week is opgebouwd rond zeven thema’s: God is liefdesgemeenschap; de mens is geschapen voor de liefde; kwaad en barmhartigheid; het avontuur van een biddend leven; betrokkenheid van de christen op mens en wereld; leven met onvermogen; leven om God lief te hebben. Elke dag zijn er tekstlezingen uit het werk van grote christelijke geestelijke schrijvers, een inleiding op de Schriftlezingen van de dag en de viering van de liturgie. In de eerste helft van juli zijn er twee zevendaagse herscheppingsweken. De eerste vindt plaats van 1 juli (10u30) tot 7 juli (16u) 2002 en is bedoeld voor wie wil leren bidden, voor wie zich een ‘beginner’ weet en het gebed een grotere plaats wil geven in het leven. De tweede week loopt van 8 juli (17u) tot 14 juli (8u30) en richt zich tot diegenen die meer vertrouwd zijn met gebedsleven en ‘geestelijke oefeningen’. Deze weken worden begeleid door Jos Alaerts sj en Dirk Boone. De kosten bedragen € 200 voor de eerste week, € 170 voor de tweede week. Kosten mogen echter geen hinder zijn om deel te nemen. U kan daarvoor contact opnemen met Dirk Boone. Inschrijven door € 20 over te schrijven op rek. 447-8630601-48 van Oude Abdij, Drongenplein 27, 9031 Drongen Retraite Hoe meer je leeft in gemeenschap met de Drie-eenheid, des te meer zul je trachten gelijkvormig te worden aan Jezus, en des te meer leef je ook Mariaal. Onder deze titel begeleidt pater R. Lievens sj een retraite voor leken, priesters en religieuzen. Deze gaat door van donderdag 1 augustus 2002 om 17u tot zaterdag 10 augustus om 9u. De kosten bedragen € 280, alles inbegrepen. Betaling bij aankomst. Geestelijke Oefeningen Even halt houden, je afvragen: Vanwaar kom ik? Waar sta ik? Waarop richt ik mijn leven? Daartoe organiseren de Vlaamse jezuïeten tijdens de zomermaanden persoonlijk begeleide bezinningsdagen in Drongen (Oude Abdij), Hasselt (Godsheide) en Torhout (Groenhove). Ze volgen daarbij de Geestelijke Oefeningen van Ignatius van Loyola. Deze dagen verlopen in groepsverband, met gemeenschappelijke liturgie, maar verder in volledige stilte. Elke deelnemer heeft een begeleid(st)er die steeds ter beschikking is. Voor al deze activiteiten kunt u inschrijven of informatie aanvragen bij de Oude Abdij, Drongenplein 27, 9031 Drongen, tel 09/226 52 26,
[email protected].
52
Areopaag verschijnt viermaal per jaar
POSTACADEMISCHE VORMING K.U.LEUVEN FACULTEIT GODGELEERDHEID dinsdag 20 en woensdag 21 augustus 2002
VLIEBERGHVLIEBERGH-SENCIECENTRUM AFDELINGEN CATECHESE EN BIJBEL Werken met verhalen •
Thema: er wordt gewerkt rond de driehoek bijbel – geloofsopvoeding – plurale samenleving. Achterliggende lijnen: centraal stellen van narrativiteit en biografie; de vraag omtrent het 'waarheidskarakter' van bijbelste teksten; hoe belangrijk zijn 'heilige schriften' in de twee andere abrahamitische religies?
•
Indeling: telkens 2 hoofdlezingen in de voormiddag en een gediversifieerd aanbod van werkwinkels in de namiddag
Inleidende lezingen over de verklarende oorzaken van bijbelmoeheid, het 'statuut' van bijbelteksten, bijbel en individuele biografie, bijbel en ontwikkelingspsychologie. Werkwinkels over bijbel en pop/rock, kinderbijbels, bijbel en jeugdliteratuur, actualisering van bijbelverhalen, bijbel en internet, bijbel en film, bibliodrama, onverwachte accenten in de bijbel en sessies over de omgang met Heilige Boeken in Islam, Hindoeïsme en Japanse godsdiensten.
Meer informatie: Secretariaat Faculteit Godgeleerdheid 016/323828 fax 016/323858; email:
[email protected]
Tweede jaargang – April 2002
53
FRANQUILEERSTOEL Prof. Johan De Tavernier zal dit academiejaar de binnenlandse Franquileerstoel aan de Faculté Universitaire des Sciences Agronomiques te Gembloux bekleden. Deze benoeming toont aan dat zijn prestaties op het vlak van de bio- en milieu-etiek algemeen gewaardeerd en gerespecteerd worden.
BIJBELSARCHEOLOGISCHE REIS NAAR JORDANIË EN DE SINAÏ De Vlaamse Bijbelstichting organiseert een bijbels-archeologische reis naar Jordanië en de Sinaï, van 31 juli tot 11 augustus 2002. Met bezoek aan Amman, Jerasj (Gerasa), Gadara, Pella, Petra (twee dagen), Wadi-Rum, Kerak, Bethanië (doopsel van Jezus), Madaba, de berg Nebo, Machaerus, enz. Met de draagvleugelboot van Aqaba naar het Sint-Catharina-klooster en de berg Sinaï. De reis staat onder leiding van professor Frans Van Segbroeck.
54
Meer info: Vlaamse Bijbelstichting t.a.v. Paul Kevers, secretaris VBS Sint-Michielsstraat 6, 3000 Leuven tel. 016-32.38.63 e-mail:
[email protected] Webadres: http://gallery.uunet.be/Paul.Kevers/vbs.htm
Areopaag verschijnt viermaal per jaar
Tweede jaargang – April 2002
55
ZOMERCURSUSSEN
KATHOLIEKE UNIVERSITEIT LEUVEN Faculty of Theology
Leuven, 8-19 JULI 2002
LOYOLA UNIVERSITY CHICAGO Institute of Pastoral Studies
De Faculteit Godgeleerdheid organiseert dit jaar opnieuw twee zomercursussen in samenwerking met Loyola University Chicago. De cursussen gaan door in Leuven van 8 tot 19 juli 2002. Alle studenten die een kandidatuur Godgeleerdheid en godsdienstwetenschappen hebben behaald, komen in aanmerking. Studenten die ingeschreven zijn in de K.U. Leuven betalen geen collegegeld. De cursussen zijn in het Engels. Voor het vak van prof. Bieringer mag het examen in het Nederlands worden afgelegd. Volgende cursussen worden aangeboden: Dr. Kevin E. O'Connor, Loyola University Chicago Psychology and Pastoral Care: Systems and Approaches to Healing Topics covered will include: • • • • •
• • •
The advanced skills of listening, communication and conflict resolution. Leadership skills for Pastoral Care Programs and for Pastoral Professionals. The art of influencing others and institutions. The Psychology of Alfred Adler and its use with pastoral care. The theory and technique of Brief Solution Focused Therapy and its use for pastoral care professionals and volunteers alike. How to teach counseling skills to professionals and non-professionals involved in pastoral care. Developing effective pastoral care programs at your location. Other topics as needed and requested.
Dr. Reimund Bieringer, Katholieke Universiteit Leuven Leadership in the New Testament Topics covered will include: •
• • • • • •
Forms of leadership in earliest Christian communities (Twelve, apostles, disciples, presbyteroi, diakonoi, episcopoi, prophets, healers etc.). Men as leaders in earliest Christianity: Peter, James and John, Paul, Timothy, Apollos. Women as leaders in earliest Christianity: Mary Magdalene, Mary and Martha of Bethany, Junia, Phoebe, Prisca. Is there a specifically Christian type of leadership? Leadership concepts in the surrounding world of the New Testament (GraecoRoman and Jewish contexts). The leadership of Jesus (teacher, healer, prophet, Lord, Good Shepherd, king, Messiah, servant). New Testament challenges to Christian leadership.
Wie een cursus met succes aflegt, mag de punten voor het studieprogramma 2002-2003 in rekening brengen en kan zo haar/zijn studieprogramma met één of twee vakken verlichten. Inschrijvingen tot 15 mei 2002. Voor gedetailleerde informatie van de vakken: http://www.theo.kuleuven.ac.be/en/summerschool.htm Inschrijven is mogelijk via de webpagina’s of via e-mail:
[email protected] of via de post: Coördinator Zomercursus (Prof. R. Bieringer), Secretariaat Faculteit Godgeleerdheid, St.-Michielsstraat 6, 3000 Leuven, tel: +32 (016) 32.38.67, fax: +32 (016) 32.38.58
Voor vragen kan u dezelfde kanalen gebruiken.
56
Areopaag verschijnt viermaal per jaar
STUDIEBEURZEN 2002-2003 VAN € 5.000,-
De Radboudstichting stimuleert de vorming van studerenden vanuit de katholieke levensbeschouwing. Daartoe houdt zij een netwerk in stand van tien bijzondere leerstoelen in de filosofie en theologie aan de Nederlandse openbare universiteiten; zij bevordert en subsidieert vormingsactiviteiten van studentengroeperingen en zij maakt het katholiek studentenpastoraat mede mogelijk. Daarnaast biedt zij individuele studenten en onderzoekers steun bij hun research en bij de publicatie van de resultaten daarvan. Radboudstichting Wetenschappelijk Onderwijsfonds Postbus 37, 5260 AA Vught tel. 073 - 657 90 17 - fax. 073 - 656 72 51 www.radboudstichting.nl - e-mail:
[email protected]
THEOLOGISCH THEOLOGISCH FORUM ONDERSTEUNT ALUMNI FACULTEIT Sommige oud-studenten hebben het geluk dat iemand van de jaargenoten de lijst van adressen bijhoudt én ook af en toe eens iets organiseert. Het bestuur van het Theologisch Forum besliste dat wie af en toe iets organiseert voor vroegere studiegenoten (een reünie) of af en toe een update van adressen doorstuurt naar vroegere studiegenoten, beroep kan doen op het Theologisch Forum, onder meer voor juiste adressen alsook voor een financiële ondersteuning van bijvoorbeeld een jaarlijkse mailing. Wie jaarverantwoordelijke is of dit wil doen, kan zijn naam / adres / afstudeerjaar doorgeven. Vermeld ook lopende of geplande activiteiten of acties. Contacteer ons bij voorkeur via e-mail naar
[email protected] of via brief naar Theologisch Forum, SintMichielsstraat 6, 3000 Leuven. Het bestuur hoopt op langere termijn de jaarverantwoordelijken meer te betrekken bij diverse activiteiten. Dank alvast voor wie zich reeds jarenlang inzette voor de vroegere reünies of jaarlijsten!
Tweede jaargang – April 2002
57