SECTORSTUDIE ONDERWIJS
H.J. Dechesne DECHESNE technisch management consultants Leusden
NEEDIS Postbus 1 1755 ZG Petten telefoon: 0224 - 564750 telefax : 0224 - 563338
NDS--95-008
september 1995
Verantwoording
In opdracht van de Stichting NEEDIS wordt door ECN-Beleidsstudies het Nationaal Energie Efficiency Data Informatie Systeem ontwikkeld. In de Stichting NEEDIS zijn het Ministerie van Economische Zaken, Sep en Gasunie vertegenwoordigd. Het doel van NEEDIS is om een algemeen erkend en in beginsel openbaar databestand samen te stellen en actueel te houden. In dit databestand wordt informatie opgenomen over het energieverbruik en de energie-efficiency in Nederland. Daarbij wordt onderscheid gemaakt naar energiedrager, verbruikerscategorie, energiefunctie en type installatie. Voorts worden andere grootheden bijgehouden die het energieverbruik mede verklaren. Om een nadere analyse te maken van verschillende verbruikerscategorieën is een sectorindeling gemaakt en worden per sector onderzoeken uitbesteed. Dit rapport betreft de sector Onderwijs (SBI’74 code 92) en is onderzocht door DECHESNE technisch management consultants. Studies van diverse andere sectoren en gegevens uit het databestand zijn verkrijgbaar bij de beheerder van NEEDIS.
2
INHOUD
SAMENVATTING
5
1. SECTORSCHETS 1.1 1.2 1.3 1.4 1.5 1.6
7 7 8 11 12 14 14
Introductie Het onderwijs: benamingen en omvang Hoofdsector onderwijs: verdeling in sectoren en segmenten Energiefuncties en installaties Meerjarenafspraken Ontwikkelingen in de toekomst
2. INVENTARISATIE VAN DE HUIDIGE BRONNEN 2.1 2.2 2.3 2.4
2.5
2.6 2.7 2.8 2.9
17 17 23 25 25 26 27 27 28 29 29 30 33 36 38 38 39 40 42
CBS-informatie Informatie van het Cfi Energieverbruik in het Wetenschappelijk Onderwijs Energieverbruik bij basisscholen 1986-1990 2.4.1 Energieverbruikskengetallen 1986-1990 2.4.2 Gebruiksduur van de gebouwen 2.4.3 Verwarmingsinstallatiegegevens 2.4.4 Energiebesparende maatregelen Kengetallen energieverbruik Onderwijs 1992 2.5.1 Berekenwijze kengetallen 2.5.2 Het segment basisonderwijs 2.5.3 Het segment Voortgezet Onderwijs 2.5.4 Het segment Hoger Beroepsonderwijs 2.5.5 Beschikbaarheid van de gegevens Het gebouwinformatiesysteem van Novem Informatie van het Energiebedrijf Amsterdam Raming energieverbruik Nederlandse schoolgebouwen voor 1991 Kwaliteit van de verzamelde informatie
3. ADVIES VOOR MONITORING
45
REFERENTIES
47
BIJLAGE A. Leerlingen naar schoolsoort
49
BIJLAGE B. Gebruikte afkortingen
51
3
September 1995 Sectorstudie onderwijs
4
SAMENVATTING
Het totale energieverbruik in de sector Onderwijs wordt door het CBS voor 1993 op 18,4 PJ becijferd. De onderwijssegmenten met het grootste aandeel in het energieverbruik zijn: - basisonderwijs 35% - voortgezet onderwijs 39% - wetenschappelijk onderwijs 19% Het energieverbruik in de sector Onderwijs wordt enerzijds bepaald door de constructie van het gebouw en anderzijds door de wijze van gebruik (aantal uren) en het aantal leerlingen. Op het niveau van energiefuncties en installaties zijn voor de sector Onderwijs van belang: de constructie en afmetingen van de gebouwschil, de klimaatinstallaties en de verlichting. Tijdreeksen over het energieverbruik zijn voor 1984, 1987 en 1993 door het CBS geproduceerd. Door het Bouwcentrum is voor 1991 een raming gemaakt voor het energieverbruik in deze sector. Alleen de CBS-cijfers van 1987 en 1993 zijn direct onderling vergelijkbaar. Op gebouwniveau is voor het basisonderwijs voor de periode 1986-1990 en over 1992 voor het basisonderwijs, voortgezet onderwijs en het hoger beroepsonderwijs detailinformatie over kengetallen, penetratie van type verwarmingsinstallatie en effecten van uitgevoerde besparingsmaatregelen bekend. Door het CBS worden de energieverbruiken per onderwijssegment bepaald door enquêteresultaten op te schalen op basis van het aantal leerlingen per segment. Het is wenselijk dat in de toekomst bij deze wijze van opschalen ook gebruik gemaakt wordt van het aantal m2 per school en per schoolsegment. Voor monitoringactiviteiten zouden naast de energiejaarverbruiken en het aantal leerlingen, ook het aantal m2 van een gebouw verzameld moeten worden. Om op gebouwniveau inzicht te verkrijgen zouden per onderwijssegment een aantal scholen geselecteerd kunnen worden, waarbij details gevraagd worden op energieverbruiksfuncties en soort installatie. Deze wijze van informatieverzameling zou regelmatig bij dezelfde groep scholen herhaald kunnen worden, zodat veranderingen op gebruiksfunctie en installatieniveau en de effecten daarvan op het energieverbruik kunnen worden vastgesteld.
5
September 1995 Sectorstudie onderwijs
6
1. SECTORSCHETS
1.1 Introductie Het totale energieverbruik van de sector Onderwijs werd door het CBS in 1993 op 18,4 PJ geschat en de totale kosten voor de inkoop van energie op ƒ 350 miljoen (incl. BTW). Van deze ƒ 350 miljoen is 52% bestemd voor de inkoop van gas en 40% voor de inkoop van elektriciteit. De overige 8% bestaat uit de inkoop van HBO en stadsverwarming. De sector Onderwijs valt binnen de SBI-indeling van 1993 onder nr. 80 en kent de volgende onderverdeling. 801 8010 8010.1 8010.2
Basisonderwijs voor leerplichtigen en speciaal onderwijs Basisonderwijs voor leerplichtigen en speciaal onderwijs Basisonderwijs voor leerplichtigen Speciaal onderwijs
802 8021 8021.1 8021.2 8022 8022.1 8022.2 8022.3 8022.4
Voortgezet onderwijs Algemeen voortgezet onderwijs Algemeen voortgezet en beroepsonderwijs (gecombineerd) Algemeen voortgezet onderwijs Lager en middelbaar beroepsonderwijs Lager beroepsonderwijs Lager en middelbaar beroepsonderwijs (gecombineerd) Middelbaar beroepsonderwijs Vormingswerk
803 8030 8030.1 8030.2 8030.3
Hoger onderwijs Hoger onderwijs Hoger beroepsonderwijs Wetenschappelijk onderwijs Overig hoger onderwijs
804
Overig onderwijs Omvattend o.a. auto- en motorrijscholen, afstandsonderwijs
In de SBI van 1974 viel de sector Onderwijs onder nummer 92. De indeling in segmenten heeft nauwelijks wijzigingen ondergaan. Voor de volledigheid worden de veranderingen genoemd die in het schakelschema SBI’93 - SBI’74 in tabel 1.1 zijn opgegeven.
7
September 1995 Sectorstudie onderwijs
Tabel 1.1: Schakelschema SBI’93 - SBI’74 SBI’93
SBI’74
801 801 804 801 802 802 803 803 804 802 802 804
921 922 922 923 924 925 926 927 927 928 929 929
excl. basisonderwijs voor volwassenen vzv basisonderwijs voor volwassenen
excl. open universiteit vzv open universiteit excl. afstandsonderwijs en onderwijs niet in te delen naar niveau vzv afstandsonderwijs en onderwijs niet in te delen naar niveau
Uit een studie van het Bouwcentrum [14], naar het energieverbruik in 1991, komt de volgende verdeling van het energieverbruik over de diverse onderwijssegmenten naar voren: Tabel 1.2: Verdeling van het energieverbruik in de sector Onderwijs in 1991 Totaal energieverbruik per jaar [TJ] [%] Basisonderwijs Voortgezet Speciaal Onderwijs Voortgezet Onderwijs Hoger Beroepsonderwijs Agrarische Onderwijs Centra Wetenschappelijk Onderwijs Totaal
(BO) (V)SO (VO) (HBO) (AOC) (WO)
8.106 1.282 10.368 1.227 416 5.222
30 5 39 5 2 19
26.621
100
Het totale energieverbruik is het saldo van de verbruiken op secundair niveau. Het BO (30%), VO (39%) en WO (19%) zijn de segmenten met het grootste energieverbruik.
1.2 Het onderwijs: benamingen en omvang Een probleem bij het vergelijken van de gegevens uit diverse bronnen is de grote verscheidenheid in gebruikte benamingen voor onderwijssegmenten. Een en ander wordt nog extra bemoeilijkt doordat in de periode 1989-1992 namen van oude schooltypen verdwenen en nieuwe schoolsoorten hun intrede deden. Bij het combineren en interpreteren van tijdreeksen uit de diverse bronnen dient men alert te zijn op dit probleem. In bijlage B is een overzicht gegeven van de diverse gebruikte afkortingen voor de diverse soorten onderwijs en hun betekenis.
8
Sectorschets
Als eerste kan het onderwijs verdeeld worden in klassikaal gegeven onderwijs in schoolgebouwen en afstandsonderwijs wat zich voor het grootste deel in een woning afspeelt. Door het CBS wordt afstandsonderwijs ondergebracht onder ‘Erkend schriftelijk onderwijs’. Klassikaal onderwijs is te verdelen in voltijdonderwijs en deeltijdonderwijs. Deeltijdonderwijs kan bijvoorbeeld gedurende 1 of 2 dagen per week of in de avond of gedurende een deel van een heel schooljaar gevolgd worden. Voor het energieverbruik van een schoolgebouw betekent dit dat de gebruiksuren van het schoolgebouw hierdoor beïnvloed worden. Met name het avondonderwijs zal het aantal gebruiksuren doen toenemen. In tabel 1.3 is het verloop van het aantal scholen en instellingen over de periode 1980-1991 weergegeven [2]. Het totaal aantal is teruggelopen, waarbij vooral in het beroepsonderwijs een forse vermindering is opgetreden. Dit wordt verklaard doordat vele scholen in dit segment na 1985 zijn gefuseerd tot grotere scholengemeenschappen. Het speciaal onderwijs laat een lichte stijging zien. Door het Ministerie van OC&W is begin 1995 aangegeven dat dit schooltype op termijn weer samengevoegd wordt met scholen voor het basisonderwijs. Basisonderwijs, VWO, HAVO, MAVO laten een lichte daling zien die toegeschreven wordt aan fusies tot grotere scholen. Tabel 1.3: Aantal scholen 1980
1985
1989
1990
1991
8.727 963 1.511 1.293 555 353 21
8.401 987 1.382 1.273 677 432 21
8.442 1.001 1.284 806 387 323 22
8.450 1.004 1.242 747 242 296 22
8.435 1.001 1.189 647 168 187 22
Voor voltijdonderwijs Basisonderwijs (voortgezet) speciaal onderwijs VWO/HAVO/MAVO Lager beroepsonderwijs1 Middelbaar beroepsonderwijs1,2 Hoger beroepsonderwijs Wetenschappelijk onderwijs Totaal (incl. dubbeltellingen)
13.423 13.173 12.265 12.003 11.649
Voor deeltijdonderwijs VWO/HAVO/MAVO Lager beroepsonderwijs Middelbaar beroepsonderwijs Hoger beroepsonderwijs Wetenschappelijk onderwijs Erkend schriftelijk onderwijs Buitenschools mondeling onderwijs Cursorisch ondernemersonderwijs Totaal (incl. dubbeltellingen) 1 2
77 457 751 363 7 40 39
79 266 702 226 11 40 73 33
78 98 539 153 15 37 103 31
78 86 394 140 15 36 110 31
78 77 383 109 15 36 134 47
1.734
1.430
1.054
890
879
Tot en met 1985 betreft het opleidingsmogelijkheden. Exclusief kort middelbaar beroepsonderwijs.
Bron: CBS
9
September 1995 Sectorstudie onderwijs
In tabel 1.4 is het verloop van het aantal leerlingen per onderwijssegment over de periode 1980-1991 weergegeven [2]. Het totaal aantal leerlingen/studenten is over deze periode verminderd. Een en ander hangt samen met de demografische opbouw van de bevolking, waarbij het aantal schoolgaande kinderen per duizend inwoners in deze periode afgenomen is. Het aantal leerlingen/studenten naar het HBO en het WO is in deze periode gestegen ten koste van het LBO en MBO. Tabel 1.4: Aantal leerlingen/studenten × 1000 1980
1985
1989
1990
1991
Bij voltijdonderwijs Basisonderwijs (voortgezet) speciaal onderwijs VWO/HAVO/MAVO Lager beroepsonderwijs Middelbaar beroepsonderwijs Hoger beroepsonderwijs Wetenschappelijk onderwijs
1743 1 92 824 403 168 132 149
1469 100 804 359 276 149 159
1433 107 697 252 294 180 160
1443 109 684 233 288 194 166
1408 110 674 221 284 204 174
Totaal (incl. dubbeltellingen)
3513
3316
3123
3117
3075
VWO/HAVO/MAVO Lager beroepsonderwijs2 Middelbaar beroepsonderwijs3 Hoger beroepsonderwijs Wetenschappelijk onderwijs Erkend schriftelijk onderwijs Buitenschools mondeling onderwijs Cursorisch ondernemersonderwijs
107 46 167 79 4 208
104 14 189 73 10 179 93 34
89 10 213 55 14 226 129 36
88 9 220 53 15 238 158 34
81 8 224 50 13 209 152 36
Totaal (incl. dubbeltellingen)
611
696
772
815
773
Bij deeltijdonderwijs
1 2 3
Kleuter- + gewoon lager onderwijs. Inclusief korte cursussen (< 7 maanden). Vanaf 1989 inclusief specifieke opleidingen.
Bron: CBS
Aanvullende cijfers van het CBS op tabel 1.4 voor het aantal leerlingen voor het ‘Erkend schriftelijk onderwijs’: 1992 - 208.424 1993 - 215.847 1994 - 190.807 Ten opzichte van de periode 1989-1990 is een daling in het aantal leerlingen voor dit type onderwijs waarneembaar. Tabel 1.5 geeft informatie over het aantal arbeidskrachten in de verschillende onderwijssegmenten.
10
Sectorschets
Tabel 1.5: Omvang van het arbeidsvolume × 1000 [mensjaren of Fte] voor de sector Onderwijs
BO + V(SO) VO HBO + WO Overig onderwijs
87
88
89
90
91
92
93
93 111 64 17
94 110 64 17
94 108 65 17
96 107 67 17
98 105 70 17
99 103 71 17
102 102 70 18
Bron: CBS
1.3 Hoofdsector onderwijs: verdeling in sectoren en segmenten Na verwerking van het materiaal uit de bronnen zoals deze in hoofdstuk 2. worden besproken en de SBI-indeling genoemd in hoofdstuk 1.1 kan de hoofdsector Onderwijs voor NEEDIS volgens de bestaande SBI-indeling verdeeld worden in de volgende sectoren: 1. primair onderwijs 2. secundair onderwijs 3. tertiair onderwijs 4. overig onderwijs. De verdeling van deze sectoren in segmenten kan voor het grootste deel deze zelfde SBI-indeling volgen. Afwijkend van deze indeling wordt voorgesteld om, binnen het secundaire onderwijs, de agrarische scholen en de scholengemeenschappen als aparte segmenten op te nemen. De agrarische scholen vallen voor hun bekostiging onder het Ministerie van Landbouw. Ten behoeve van monitoringdoeleinden kan via deze weg informatie verzameld worden. De CBS-studie uit 1993 [1] heeft scholengemeenschappen als aparte groep opgenomen. Het verdelen van informatie van een scholengemeenschap naar de diverse schoolsegmenten, waar een scholengemeenschap uit is samengesteld, stuit in de ervaring van het CBS op veel praktische problemen. Er is veel informatie nodig om tot een verdeelsleutel te komen van het energieverbruik per segment dat in één scholengemeenschap is ondergebracht. In tabel 1.6 is de voor NEEDIS voorgestelde structuur weergegeven. Per segment is aangegeven welke schooltypen daar binnen vallen. De bestaande CBS-indeling wordt, met een kleine uitbreiding, in stand gehouden.
11
September 1995 Sectorstudie onderwijs
Tabel 1.6: Verdeling hoofdsector Onderwijs volgens de NEEDIS-structuur Sectoren
Segmenten
1. Primair of Basisonderwijs
- BO - (V)SO
2. Secundair of Voortgezet Onderwijs
- AVO = Algemeen Vormend Onderwijs, omvattende de categoriale scholen zoals MAVO, HAVO en VWO - Lager Beroepsonderwijs, omvattend: Lager Technisch Onderwijs Lager Huishoud- en Nijverheidsonderwijs Lager Economisch en Administratief Onderwijs Middenstandsonderwijs - Agrarisch onderwijs zoals: Lagere Tuinbouwschool - Middelbaar Beroepsonderwijs, omvattend: MBO sector Economie en Middelbaar Middenstandsonderwijs MBO sector Techniek MBO sector Dienstverlenend en Gezondheidsonderwijs - Overig beroepsonderwijs - Scholengemeenschappen voor: AVO beroepsonderwijs AVO met beroepsonderwijs
3. Tertiair of Hoger Onderwijs
- HBO = Hoger Beroepsonderwijs - WO = Wetenschappelijk Onderwijs
4. Overig onderwijs
- Afstandsonderwijs - Auto- en motorrijscholen
1.4 Energiefuncties en installaties Welke factoren bepalen het energieverbruik in de sector Onderwijs? In de kern hebben alle scholen een eenvoudig opgebouwde energiehuishouding. Het gebouw waar een school in is ondergebracht wordt in de meeste situaties door middel van een gasgestookte verwarmingsinstallatie op temperatuur gebracht. Het gasverbruik wordt beïnvloed door het aantal te verwarmen m2 of m3, de mate van isolatie van de gebouwschil en de gebruikstijdstippen. De meeste elektriciteit is benodigd voor verlichtingsdoeleinden. Bij grote schoolgebouwen is het CV-systeem opgedeeld in verwarmingsgroepen en voorzien van circulatiepompen. Afhankelijk van de grootte van de school en de aanwezigheid van gymnastieklokalen voorzien van douche-/wasruimte, wordt er minder of meer warm tapwater gebruikt. Bij kleine scholen uit het basisonderwijs zal dit meestal door middel van een elektrische boiler worden geproduceerd, bij grotere scholen met douche-/wasruimte door een gasgestookte boiler. Bij de
12
Sectorschets
grotere scholen in het VO is vaak ook een kantine aan te treffen, voorzien van de nodige keukenapparatuur (frituurinstallatie, magnetron, koel-/vrieskasten). Scholen met techniekopleidingen (LTO, MBO en HBO) beschikken voor de benodigde praktijklessen over laboratoria en werkplaatsen, waarin draaibanken, proefstands voor machines, zuurkasten etc. staan opgesteld. Universiteiten zijn grote individuele energieverbruikers. De energiekosten van een grote universiteit in Nederland kunnen meer dan ƒ 7 miljoen per jaar bedragen. Naast collegezalen en onderzoeksruimten omvat een universiteit ook veel kantoorruimten, grote kantines en onderhoudswerkplaatsen. Naast verwarming kunnen gebouwdelen ook gekoeld worden. Koeling wordt gebruikt voor topkoeling van kantoren, laboratoria maar ook collegezalen. Vooral bij nieuwbouw wordt deze wijze van koeling steeds meer toegepast. Ook kunnen cleanrooms aangetroffen worden die gekoeld moeten worden. Een aantal universiteiten wekken elektriciteit op door middel van warmte/kracht-koppeling. Universiteiten zijn opgebouwd uit een grote hoeveelheid gebouwen, variërend van nieuwbouw op een speciaal universiteitsterrein tot oude panden in een binnenstad. Onderstaande energiebalansen van een school uit het basisonderwijs (BO) en het voortgezet onderwijs (VO) geven een indicatie van de omvang van het verbruik van de diverse energieverbruiksfuncties [3,4]. Elektriciteitsverbruiksbalans
BO
VO
73% 10% 8% 2% 7%
72% 12% 6% 10%
100%
100%
Gasverbruiksbalans
BO
VO
Gebouwverwarming Warmwater Keuken/kantine
100% -
90% 8% 2%
100%
100%
Verlichting CV-pompen Warmwaterboiler Keukenapparatuur (koelkast) Diversen o.a. kantoorapparatuur
De indruk bestaat dat het energieverbruik in het onderwijs enigszins daalt. De CBS-cijfers over 1989 en 1993 laten een daling zien van het totale energieverbruik. Van 22,4 PJ in 1989 naar 18,4 PJ in 1993 (zie paragraaf 2.1). Ook het gemiddelde brandstof- en elektriciteitsverbruik voor het basisonderwijs in de periode 1986-1990 toont een daling aan (zie paragraaf 2.4.1). Binnen de onderwijsinstellingen is men meer op de exploitatiekosten, waar de energiekosten een onderdeel van vormen, gaan letten. Dit wordt onder andere veroorzaakt door de krapper wordende budgetten die men ter beschikking krijgt. Ook bij nieuwbouw/renovatie is men meer gaan letten op het toepassen en inzetten van energiezuinige installaties en technieken (isolatie, HR-ketels, regelingen op verwarmingssystemen, zuinige verlichting).
13
September 1995 Sectorstudie onderwijs
De volgens de NEEDIS-structuur te onderscheiden energiefuncties binnen de sectoren van het primaire, secundaire en tertiaire onderwijs zijn: klimatisering, verlichting en computer-/communicatie-/kantoorapparatuur.
1.5 Meerjarenafspraken Het ‘BVE-veld’ BVE is de afkorting van: Beroepsonderwijs Volwassenen Educatie. In het ‘BVE-veld’ is een Meerjarenafspraak (= MJA) gesloten om tot energie-efficiency te komen. De partijen uit dit onderwijsveld zijn: - de Vereniging voor Beroepsonderwijs en Volwassenen Educatie, de VBVE; - de Vereniging van Agrarische Opleidingscentra, de AOC-raad; - de Vereniging voor Praktijkscholen in de Landbouw, de VPL. De VBVE is de vereniging van de BVE-instellingen in Nederland. Leden zijn de afzonderlijke besturen van scholen voor middelbaar beroepsonderwijs en cursorisch beroepsonderwijs. In totaal bestaat dit veld uit meer dan 200 instellingen die gezamenlijk verantwoordelijk zijn voor een totaal energieverbruik van ca. 2 PJ. De jaarlijkse energiekosten van deze BVE-instellingen bedragen ruim ƒ 40 miljoen [5]. De AOC-raad is de vereniging van Agrarische Opleidingscentra in Nederland. Leden zijn de 21 afzonderlijke besturen van de opleidingscentra met een gezamenlijk energieverbruik van ca. 0,4 PJ. De jaarlijkse energiekosten van deze Agrarische Opleidingscentra bedragen ca. ƒ 8 miljoen. De VPL is de vereniging van de Innovatie- en Praktijkcentra in Nederland. Leden zijn de afzonderlijke besturen van de IPC’s (totaal 11 lokaties) met een gezamenlijk energieverbruik van ca. 0,1 PJ. De jaarlijkse energiekosten van de IPC’s bedragen ca. ƒ 2 miljoen. HBO-instellingen De HBO-raad, Het Ministerie van Economische Zaken en Novem hebben in december 1994 een intentieverklaring getekend om tot een MJA te komen. De HBO-raad is de vereniging van hogescholen in Nederland. Leden zijn de afzonderlijke besturen van scholen voor hoger beroepsonderwijs. In totaal zijn dit momenteel 76 hogescholen die gezamenlijk verantwoordelijk zijn voor een totaal energieverbruik van ca. 1,5 PJ. De jaarlijkse energiekosten van de hogescholen bedragen ca. ƒ 23 miljoen.
1.6 Ontwikkelingen in de toekomst Het aantal leerlingen in het BO en VO zal in de nabije toekomst ongeveer hetzelfde blijven. In de verdere toekomst (na 2000) wordt weer een stijging verwacht. Dit wordt afgeleid uit de groei van de huidige basisgeneratie, die te zijner tijd de diverse schoolsegmenten zal doorlopen. In tabel 1.7 zijn de prognoses van het aantal leerlingen bij het voltijdonderwijs weergegeven zoals deze door het CBS zijn gebaseerd op de ‘Referentieramingen 1994’ van het 14
Sectorschets
Ministerie van OC&W. In bijlage A zijn tot het schooljaar 2011/2012 deze referentieramingen opgenomen. Tabel 1.7: Prognose van leerlingen [× 1000] bij het voltijdonderwijs 1994
1995
1996
1997
1998
1999
2000
Basisonderwijs (voortgezet) speciaal onderwijs VWO/HAVO/MAVO Voorbereidend beroepsonderwijs Middelbaar beroepsonderwijs Hoger beroepsonderwijs Wetenschappelijk beroepsonderwijs
1452 117 664 216 283 227 165
1480 118 664 212 281 230 163
1503 119 667 206 281 233 161
1522 121 674 200 280 235 160
1539 123 686 196 279 237 160
1556 126 699 194 276 241 161
1575 129 711 195 273 240 162
Totaal
3124
3148
3170
3192
3220
3253
3285
Bron: Ministerie van OC&W (Referentieramingen 1994)
Binnen het BO en VO is een trend ingezet waarbij de verantwoording voor de huisvesting van het Ministerie van OC&W neergelegd wordt bij gemeenten en schoolbesturen. Gemeenten en schoolbesturen krijgen dan ook meer greep op het geheel van huisvestings-, onderhouds- en exploitatiekosten van ‘hun’ schoolgebouwen. Een andere ontwikkeling is dat de wijze van bekostiging steeds globaler aan het worden is. Scholen krijgen de door het ministerie beschikbaar gestelde geldmiddelen meer in de vorm van een ‘lump sum’-bedrag overgedragen. Gemeenten en schoolbesturen worden hiermee aangezet om het financiële beheer te verfijnen, waardoor men efficiënter met de beschikbare gelden zal omgaan. Een en ander betekent dat men meer aandacht moet gaan besteden aan de wijze van bedrijfsvoering, om onder andere exploitatie- en onderhoudskosten te verminderen, maar ook aan de wijze waarop investeringen gedaan zullen worden. Beslissingen over de uitvoering van energiebesparende investeringen zullen vooral op momenten van renovatie en nieuwbouw aan de orde zijn. De verwachting is niet dat op korte termijn (5 jaar) het aantal m2-gebouwoppervlak in het BO en VO ingrijpend zal wijzigen. De gebouwen van de HBO-instellingen zijn in 1992 in eigendom overgegaan naar de HBO-scholen. Het fusieproces zal nog wat doorzetten, zodat het aantal HBO-instellingen in de toekomst wat minder dan de huidige 64 zal bedragen. Deze ontwikkeling naar grotere organisatorische eenheden heeft op korte termijn geen directe invloed op de ontwikkeling van het in gebruik zijnde m2-vloeroppervlak. Het aantal leerlingen zal op korte termijn hetzelfde blijven of enigszins dalen. Op langere termijn, wanneer aan de orde komt om oude gebouwen te gaan vernieuwen, kan het onderwerp gaan spelen om deze gebouwen af te stoten en de gefuseerde instellingen in een nieuw gebouw onder te brengen. Een gefuseerde HBO-instelling zal dan met minder m2 gebouwoppervlak zijn onderwijsactiviteiten kunnen realiseren. De schoolgebouwen zullen dan rationeler gebruikt gaan worden. Het aantal m2/leerling zal, door dit rationeler gebruik, dalen.
15
September 1995 Sectorstudie onderwijs
Bovendien zal deze nieuwbouw aan de heersende energetische eisen (Energie Prestatie Normering) voldoen. Ten opzichte van de huidige situatie zal hierdoor het absolute energieverbruik van dit segment merkbaar verminderen. Ook in het WO-onderwijs neemt het aantal inschrijvingen van studenten langzaam af. Sinds januari 1995 zijn de universiteitsgebouwen eigendom van de universiteit. Ook in deze sector staan de door de overheid beschikbaar gestelde geldmiddelen onder druk. Er wordt, eerste kwartaal 1995, veel gesproken over door te voeren bezuinigingen. Voor het WO betekent dit dat men genoodzaakt wordt om efficiënter met deze geldmiddelen om te gaan. Men zal meer aandacht moeten geven om tot een betere beheersing van de bedrijfsvoeringskosten te komen. Investeringen zullen nadrukkelijker op economische haalbaarheid getoetst worden. De verwachting is niet dat het aantal m2 gebouwoppervlak door de licht dalende instroom van studenten op korte termijn sterk zal dalen. Het energieverbruik zal ongeveer hetzelfde blijven. Naarmate onderwijsorganisaties groter worden, vooral in het secundaire (scholengemeenschappen) en tertiaire onderwijs, zullen de beheersactiviteiten toenemen. De invloed van de energiefunctie voor computer-/communicatie/-kantoorapparatuur op het energieverbruik van een school zal daardoor vergroot worden.
16
2. INVENTARISATIE VAN DE HUIDIGE BRONNEN
Bronnen die op een (min of meer) geregelde basis informatie verzamelen met betrekking tot het energieverbruik in de onderwijssector zijn: - Het CBS. - De Cfi, Centrale Financiën Instellingen van het Ministerie van OC&W. - Binnen het WO worden door de energiemanagers energieverbruiken geregistreerd. Door de Universiteit van Utrecht worden deze cijfers vastgelegd. Getraceerde bronnen die ad hoc informatie kunnen leveren met betrekking tot het energieverbruik voor de onderwijssector zijn: - Onderzoeken die door Novem in opdracht zijn gegeven: raming energieverbruik Nederlandse schoolgebouwen 1991 (Bouwcentrum) energieverbruik bij basisscholen 1986-1990 (STAP) bepaling van het energieverbruikskengetal voor een aantal onderwijssectoren voor 1992 (STAP) - Een gebouwinformatiebestand, opgebouwd uit de resultaten van bedrijfsbezoeken door Novem-medewerkers. - Een databestand opgebouwd door de EBA en gevuld met informatie van uitgevoerde energiebesparingsonderzoeken.
2.1 CBS-informatie Het CBS heeft voor de jaren 1984, 1987 en 1993 het energieverbruik voor de sector Onderwijs en een aantal verschillende onderwijssegmenten bepaald. De verbruiken zijn niet op graaddagen gecorrigeerd. De omrekening van kWh om het totale verbruik in Joules te berekenen, is gebeurd met de factor: 1 kWh = 3,6 MJ. Dit betekent dat geen rekening is gehouden met de omzetting van primaire in secundaire energie. De verzamelde energie-informatie is in de tabellen 2.1 t/m 2.4 bijeengebracht. Per tabel zijn de volgende kanttekeningen te maken: - Tabel 2.1 Het WO ontbreekt in deze tabel [7]. Het segment HBO is opgenomen in de diverse genoemde soorten voor beroepsonderwijs. Het is niet mogelijk om het HBO als apart segment hieruit te lichten. - Tabel 2.2 De cijfers voor het energieverbruik in 1987 voor het WO zijn het verbruik van dit segment voor 1988. - Tabel 2.3 Het aantal scholen in het basisonderwijs 1984 is 16.797 stuks. Dit omvat ook het kleuteronderwijs. Het aantal scholen in het basisonderwijs schommelt rond de 8500 stuks. - Tabel 2.4 Na ruggespraak met het CBS zijn een tweetal drukfouten, die in deze tabel in de CBS-publikatie [1] voorkomen, gecorrigeerd. Dit betreft het aantal leerlingen van scholengemeenschappen voor algemeen voortgezet onderwijs met beroepsonderwijs. Dit was 288,3 en moet zijn 228,3 × 1000 leerlingen. Het in de CBS-publikatie [1] genoemde aantal instellingen voor lager en middelbaar onderwijs is niet 110.912 maar 10.912 instellingen.
17
September 1995 Sectorstudie onderwijs
De in deze tabellen genoemde energieverbruiken zijn tot stand gekomen op basis van enquêtes die in ieder onderwijssegment steekproefsgewijs zijn uitgezet. De energieverbruiken die uit de enquêteresultaten naar voren kwamen, zijn met behulp van het totaal aantal leerlingen in een onderwijssegment opgeschaald voor het bewuste segment. In de CBS-publikatie ‘Energieverbruik van scholen 1993’ is de gebruikte onderzoeksmethodiek weergegeven [1]. Ook voor 1984 en 1987 zijn de energieverbruiken bepaald door de enquêteresultaten via het aantal leerlingen per segment op te schalen. In principe worden de CBS-onderzoeken regelmatig (eens in de zoveel jaar) uitgevoerd. Tabel 2.1: Energieverbruik van scholen 1984 Aardgas Elektriciteit
Lichte Andere stookolie energiedragers 3 [PJ] [mln m ] [mln kWh] [mln liter]
1. 2. 3. 4.
Totaal energiedragers [PJ]
Scholen voor kleuteronderwijs Scholen voor gewoon lager onderwijs Scholen voor buitengewoon onderwijs Scholengemeenschappen voor AVO zonder beroepsonderwijs en scholen voor VWO en HAVO 5. Scholengemeenschappen voor AVO met beroepsonderwijs 6. Scholen voor MAVO 7. Scholengemeenschappen voor beroepsonderwijs 8. Scholen voor technisch, nautisch en agrarisch beroepsonderwijs 9. Scholen voor huishoud- en nijverheids-, sociaal-pedagogisch, sociaal-agogisch en gezondheidszorgonderwijs 10. Scholen voor economisch en administratief beroepsonderwijs 11. Scholen voor overig hoger beroepsonderwijs
78 158 35
39 93 19
4 9 2
0,030 0,016 0,011
2,763 5,669 1,260
50
51
9
0,020
2,093
8 27
11 20
2 5
0,030
0,369 1,128
25
30
14
-
1,412
51
75
23
0,041
2,746
19
19
10
-
1,047
7 10
7 17
1 5
-
0,278 0,558
Totaal
468
381
84
0,148
19,323
Bron: CBS
18
Inventarisatie van de huidige bronnen
Tabel 2.2: Energieverbruik van scholen 1987 Type scholen of soort onderwijs
Aardgas Elektriciteit
Lager en middelbaar onderwijs
435,0
356,1
54,0
0,28
Basisonderwijs Speciaal onderwijs MAVO HAVO VWO
192,6 39,1 24,2 0,7 2,3
114,7 26,2 18,4 0,6 2,3
5,5 2,3 2,6 0,1 0,6
0,11 0,02 0,02 0,00 0,00
6,81 1,44 0,94 0,02 0,10
18,9 11,4 9,8 5,4 8,6
22,6 18,7 7,7 4,7 8,9
7,8 3,9 1,1 2,0 2,3
0,01 0,02 0,00 0,00 0,01
0,97 0,59 0,38 0,26 0,40
1,8
1,8
0,0
0,00
0,07
2,5 3,9
2,5 5,5
0,4 2,1
0,00 0,00
0,11 0,22
53,6 36,2
55,3 42,2
6,2 10,9
0,04 0,03
2,15 1,72
24,0
24,0
6,2
0,02
1,09
Hoger beroepsonderwijs
25,4
42,0
5,0
0,05
1,19
Wetenschappelijk onderwijs
87,9
269,1
7,2
0,19
4,20
548,3
667,2
66,2
0,52
Lager technisch onderwijs MBO sector techniek Agrarisch onderwijs Lager huishoud- en nijverheidsonderwijs MBO sector DGO Lager economisch en administratief onderwijs MBO sector economie en lager middenstandsonderwijs Overig beroepsonderwijs Scholengemeenschappen voor: - algemeen voortgezet onderwijs - beroepsonderwijs - algemeen voortgezet onderwijs met beroepsonderwijs
Totaal onderwijs
Lichte Stadsver- Totaal stookolie warming energieen andere dragers energiedragers 3 [mln m ] [mln kWh] [mln liter] [PJ] [PJ] 17,3
22,7
Bron: CBS
19
September 1995 Sectorstudie onderwijs
Tabel 2.3: Energieverbruik van scholen 1993 Type scholen of soort onderwijs
Aardgas Elektriciteit
Lager en middelbaar onderwijs
325,1
331,3
Basisonderwijs Speciaal onderwijs MAVO HAVO VWO
143,3 29,1 13,3 0,27 2,14
111,0 26,1 12,8 0,25 2,80
2,67 1,66 0,69 0,00 0,37
0,04 0,02 0,00 0,00 0,00
5,07 1,09 0,49 0,01 0,09
Lager technisch onderwijs MBO sector techniek Agrarisch onderwijs Lager huishoud- en nijverheidsonderwijs MBO sector DGO
9,12 1,88 0,46 0,33 1,54
12,7 3,86 0,49 0,19 2,01
3,23 0,46 0,00 0,04 0,58
0,01 0,00 0,00 0,00 0,00
0,46 0,09 0,02 0,01 0,08
Lager economisch en administratief onderwijs MBO sector economie en lager middenstandsonderwijs Overig beroepsonderwijs
1,14
0,89
0,04
0,00
0,04
0,34 0,00
1,51 0,00
0,00 0,00
0,00 0,00
0,02 0,22
Scholengemeenschappen voor: - algemeen voortgezet onderwijs - beroepsonderwijs - algemeen voortgezet onderwijs met beroepsonderwijs
Lichte Stadsver- Totaal stookolie warming energieen andere dragers energiedragers 3 [mln m ] [mln kWh] [mln liter] [PJ] [PJ] 21,0
0,21
12,5
38,8 48,0
53,9 58,4
2,53 4,65
0,03 0,08
1,54 1,99
35,3
44,3
4,51
0,04
1,48
21,3
64,2
0,54
0,17
1,11
Wetenschappelijk onderwijs
105,2
287,2
3,83
0,29
4,79
Totaal onderwijs
451,6
682,7
Hoger beroepsonderwijs
Bron: CBS
20
25,3
0,68
18,4
Inventarisatie van de huidige bronnen
Tabel 2.4: Aantal scholen, aantal leerlingen en de energiekosten voor 1984 Aantal scholen Aantal leerlingen Energiekosten [× 1000] [mln gulden] 16.797 1 954
Basisonderwijs Speciaal onderwijs
1.600 96
167 25
512
529
46
112 809
60 234
8 23
Scholengemeenschappen voor beroepsonderwijs Technisch, nautisch en agrarisch beroepsonderwijs
316 541
219 293
31 62
Dienstverlenend en gezondheidsonderwijs
418
135
23
Economisch en administratief onderwijs
107
66
6
Overig beroepsonderwijs
196
52
13
20.762
3.285
404
HAVO, VWO, Scholengemeenschappen voor AVO zonder beroepsonderwijs Scholengemeenschappen voor AVO met beroepsonderwijs MAVO
Totaal 1
Inclusief kleuteronderwijs.
Bron: CBS
Tabel 2.5: Aantal scholen, aantal leerlingen en de energiekosten voor 1987 Aantal scholen Aantal leerlingen Energiekosten [× 1000] [mln gulden] Basisonderwijs Speciaal onderwijs
8.499 1 1.001
1.431 106
104 22
514
500
37
200 625
121 173
18 15
Scholengemeenschappen voor beroepsonderwijs Technisch, nautisch en agrarisch beroepsonderwijs
305 467
216 236
28 38
Dienstverlenend en gezondheidsonderwijs
342
116
13
Economisch en administratief onderwijs
101
63
5
Overig beroepsonderwijs
177
66
11
12.231
3.030
292
HAVO, VWO, Scholengemeenschappen voor AVO zonder beroepsonderwijs Scholengemeenschappen voor AVO met beroepsonderwijs MAVO
Totaal 1
Inclusief kleuteronderwijs.
Bron: CBS
21
September 1995 Sectorstudie onderwijs
Tabel 2.6: Aantal instellingen, aantal leerlingen en de energiekosten voor 1993 Type scholen of soort onderwijs
Aantal instellingen
Lager en middelbaar onderwijs
10.912
2.693,5
240,1
8.331 989 415 6 45
1.414,7 110,6 107,4 2,6 23,8
92,2 20,4 9,39 0,19 1,84
Lager technisch onderwijs MBO sector techniek Agrarisch onderwijs Lager huishoud- en nijverheidsonderwijs MBO sector DGO
89 16 8 7 13
34,9 16,7 2,2 0,8 19,3
9,14 2,03 0,33 0,22 1,50
Lager economisch en administratief onderwijs MBO sector economie en lager middenstandsonderwijs Overig beroepsonderwijs Scholengemeenschappen voor: - algemeen voortgezet onderwijs - beroepsonderwijs - algemeen voortgezet onderwijs met beroepsonderwijs
27 8 0
6,5 8,9 0,0
0,76 0,58 0,00
417 324
426,6 290,1
32,5 39,8
217
228,3
29,2
Hoger beroepsonderwijs
90
214,1
26,6
Wetenschappelijk onderwijs
20
181,5
83,3
11.022
3.089,1
350,0
Basisonderwijs Speciaal onderwijs MAVO HAVO VWO
Totaal onderwijs
Aantal leerlingen Energiekosten [× 1000] [mln gulden]
Bron: CBS
Ter completering van deze CBS-gegevens zijn in tabel 2.7 de cijfers uit ‘Nederlandse energiehuishouding’ opgenomen voor de jaren 1989-1992 [17]. De gegevens zijn door extrapolatie verkregen, uitgaande van de cijfers van 1987. Tabel 2.7: Gas- en elektriciteitsverbruik voor de sector Onderwijs, periode 1988-1992
Aardgas [mln m3] Elektriciteit [mln kWh] 1
Exclusief 119 mln kWh zelfopgewekt.
Bron: NEH
22
1988
1989
1990
1991
1992
738
505 715
497 718
577 7221
525 726
Inventarisatie van de huidige bronnen
2.2 Informatie van het Cfi Alle uitvoerings- en bekostigingszaken van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen ten aanzien van de onderwijsinstellingen en onderzoeksinstituten, zijn geconcentreerd in één gespecialiseerde en zelfstandig opererende organisatie: de Centrale Financiën Instellingen (= ‘het Cfi’). Deze organisatie werkt in opdracht van het Ministerie van OC&W. Cfi is het loket voor alle bekostigde scholen voor primair, voortgezet en beroepsonderwijs, verzorgingsinstellingen, hogescholen, universiteiten en onderzoeksinstituten. De organisatie is verantwoordelijk voor het verzamelen van gegevens bij de instellingen en het verstrekken van informatie aan instellingen. Het Cfi kan over diverse jaren, tegen betaling, huisvestinggegevens en leerlingenaantallen leveren voor: - het basisonderwijs en (voortgezet) speciaal onderwijs; - het secundair onderwijs, omvattend voortgezet onderwijs, beroepsonderwijs en volwasseneducatie. Meer specifiek is dit: het stamboeknr. en de naam van de school, de bijbehorende gebouwdelen met het adres, bouwjaar, het bruto oppervlak in m2, de leegstand in m2 en het aantal leerlingen. Het bruto-oppervlak wordt gevonden door de buitenmaats (= aan de buitenkant van een gebouw) gemeten lengte en breedte van een gebouw. Voor NEEDIS is de informatie over vloeroppervlak en aantal leerlingen van belang. Voor het BO en (V)SO kunnen historische gegevens van 1988 t/m 1994 geleverd worden. Voor het secundaire onderwijs zijn dit gegevens voor de periode 1990 t/m 1994. Voor de toekomst kan per jaar, op de peildatum voor het gebouwenbestand ook het aantal leerlingen in dat jaar vastgesteld worden. Gegevens kunnen op diskette in de vorm van ASCII-bestanden geleverd worden. Het aantal instellingen, het bruto vloeroppervlak en het aantal leerlingen zijn voor een aantal onderwijssegmenten in de tabellen 2.8 t/m 2.10 weergegeven. Deze gegevens omvatten de schooljaren ’91/’92 t/m ’94/’95. Voor het jaar ’91/’92 waren alleen cijfers voor het voortgezet onderwijs beschikbaar. De informatie is afkomstig uit brochures van het Cfi [8,9,10,11]. De informatie in deze brochures wordt door het Cfi jaarlijks geactualiseerd.
23
September 1995 Sectorstudie onderwijs
Tabel 2.8: Aantal instellingen in diverse onderwijssegmenten
Basisonderwijs BO (V)SO
91/92
92/93
93/94
94/95
-
8.325 1.004
8.171 997
7.844 995
9.329
9.168
8.839
1.689
1.563
1.458
1.180
-
74 12
68 12
64 12
Totaal BO/(V)SO Voortgezet onderwijs Totaal VO (VWO, VBO, MBO) Hoger onderwijs HBO WO Bron: Cfi
Tabel 2.9: Bruto oppervlakte [× 1000 m2] van in gebruik zijnde accommodaties
Basisonderwijs BO (V)SO Totaal BO/(V)SO Voortgezet onderwijs Totaal VO (VWO, VBO, MBO) Hoger onderwijs HBO WO 1
91/92
92/93
93/94
94/95
-
9.449 1.489 10.938
9.881 1.703 11.584
9.733 1.756 11.489
12.183
10.915
13.309
13.169
-
2.012 3.942
1.815 3.899
1.820 1 3.900 1
De oppervlakken zijn grove schattingen.
Bron: Cfi
Tabel 2.10: Aantal leerlingen [× 1000] per onderwijssoort
Basisonderwijs BO (V)SO
91/92
92/93
93/94
94/95
-
1.415 115
1.421 112
1.438 115
1.530
1.533
1.552
Totaal BO/(V)SO Voortgezet onderwijs Totaal VO (VWO, VBO, MBO)
-
1.136
1.134
1.130
Hoger onderwijs deeltijd-HBO (avondonderwijs) voltijd-HBO (avondonderwijs) WO
-
53 195 181
44 210 175
40 216 176
Bron: Cfi
24
Inventarisatie van de huidige bronnen
2.3 Energieverbruik in het Wetenschappelijk Onderwijs Een deel van de universiteiten heeft een functionaris (energiemanager, energiecoördinator) die energieverbruiken registreert. Op een centraal punt (de Universiteit van Utrecht) worden deze cijfers verzameld. Uit overleg [12] met een aantal van deze functionarissen bleek dat energiejaarverbruiken vanaf 1981 werden verzameld. Van een groot deel van de Nederlandse universiteiten zijn deze gegevens beschikbaar. Geschat wordt dat dit ongeveer 3/4 van het aantal universiteiten omvat. De geaggregeerde gegevens die op jaarbasis uit deze verzamelde cijfers voor het segment WO kunnen worden samengesteld zijn: - het gas-, elektriciteits-, HBO- en stadsverwarmingsverbruik - het door middel van warmte/kracht-koppeling geproduceerde kWh - de aantallen m2 vloeroppervlak. De gegevens zijn op dit moment niet openbaar. In overleg met het centrale verzamelpunt op de Universiteit van Utrecht zou moeten worden vastgesteld onder welke voorwaarden deze geaggregeerde gegevens door NEEDIS gebruikt kunnen worden. Uit de Nationale Energierekening over 1991 blijkt dat de door warmte/kracht-koppeling geproduceerde elektriciteit 118,7 miljoen kWh bedroeg.
2.4 Energieverbruik bij basisscholen 1986-1990 In het kader van het elektriciteitsbesparingsprogramma van Novem zijn in 1991 van 626 basisscholen (702 gebouwen) gebouw- en installatiegegevens en energieverbruiken over de periode 1986 t/m 1990 verzameld. Dit onderzoek werd in opdracht van Novem door STAP uitgevoerd [13]. De gegevens die verzameld zijn: - gebouwgegevens: oppervlakte, inhoud, aantal verdiepingen en verbouwingen na 1985 - gebruiksuren per week en leegstand in de periode 1986 t/m 1990 - uitgevoerde energiebesparende maatregelen na 1985 - informatie over de verwarmingsinstallatie (type ketel, VR, HR etc.) - energieverbruikscijfers, brandstof en elektriciteit over de jaren 1986 t/m 1990. Brandstofverbruikscijfers zijn voor 264 van de 626 scholen bekend over de jaren 1986 tot en met 1990, over dezelfde periode zijn minder elektriciteitsverbruikscijfers bekend: namelijk 215. Het brandstofverbruik blijkt in 1990 met 15% te zijn gedaald ten opzichte van 1986. Voor wat betreft elektriciteitsverbruik is er sprake van een daling van het verbruik met 4%. Het elektriciteitsverbruik per m2 vloeroppervlak is hoger bij scholen waar het gebouw meer dan 45 uur wordt gebruikt dan bij gebouwen die minder dan 45 uur worden gebruikt. Van de 264 brandstofverbruikscijfers die bekend zijn over de jaren 1986 tot en met 1990 zijn er 42 buiten de analyse gehouden omdat het kengetal niet op de juiste wijze berekend kon worden. Er bestaat twijfel over de juistheid van het aantal m2 vloeroppervlak of het aantal m3 gebouwinhoud. Daarnaast zijn
25
September 1995 Sectorstudie onderwijs
kengetallen (m3 aeq per m3 gebouwinhoud of kWh per m2 vloeroppervlak) buiten beschouwing gelaten die zeer waarschijnlijk (veel) te hoog of (veel) te laag zijn. Van nagenoeg alle gebouwen is de inhoud en het vloeroppervlak bekend. In enkele gevallen blijken deze maten onderling niet consistent: het quotiënt van deze twee getallen (= de gemiddelde hoogte van een verdieping) is minder dan 2 meter of meer dan 6 meter. Het is aan te bevelen om bij het verzamelen van de gegevens duidelijker aan te geven hoe de inhoud en de oppervlakte bepaald moeten worden. Het door STAP uitgevoerde onderzoek was primair gericht op het vaststellen van de besparingsmogelijkheden voor elektriciteit, maar omdat het relatief weinig meer moeite kostte is tevens gevraagd naar informatie met betrekking tot het brandstofverbruik.
2.4.1 Energieverbruikskengetallen 1986-1990 Met behulp van het opgegeven brandstofverbruik, het bruto vloeroppervlak en de gebouwinhoud zijn energieverbruikskengetallen bepaald voor brandstofverbruik (m3 gas per m3 gebouwinhoud) en voor elektriciteit (kWh per m2 vloeroppervlak). Voor brandstof is het standaardverbruik bepaald door het wekelijkse verbruik te vermenigvuldigen met het quotiënt van het aantal graaddagen van een nabij gelegen weerstation in het betreffende jaar en het aantal graaddagen in een meteorologisch gemiddeld jaar (1961-1990) van het zelfde station. Na controle-analyses bleek dat de brandstofverbruiken van 222 scholen en het elektriciteitsverbruik van 190 scholen bruikbaar waren om energieverbruikskengetallen te bepalen. De resultaten zijn in tabel 2.11 weergegeven. Tabel 2.11: Gemiddeld brandstof- en elektriciteitsverbruik voor gebouwen in het BO waarover de verbruikscijfers over 1986 t/m 1990 bekend zijn Jaar
1986 1987 1988 1989 1990
26
Brandstof (N = 222 scholen)
Elektriciteit (N = 190 scholen)
Gemiddeld standaardverbruik [m3 aeq per m3 gebouwinhoud]°
In % t.o.v. 1986
Gemiddeld verbruik [kWh per m2 vloeroppervlak]
In % t.o.v. 1986
6.48 6.08 5.75 5.47 5.53
100 94 89 84 85
13.94 14.13 13.70 13.65 13.37
100 101 98 98 96
Inventarisatie van de huidige bronnen
2.4.2 Gebruiksduur van de gebouwen Het overgrote deel van de gebouwen wordt tussen 35 en 45 uur per week gebruikt. Er worden evenwel twee keer zoveel gebouwen minder dan 35 uur gebruikt dan dat er meer dan 45 uur gebruikt worden. Het aantal schoolgebouwen dat naar verwachting ook in de avonduren gebruikt wordt is dus beperkt. Tabel 2.12 laat de verdeling zien van de gemiddelde gebruiksduur van deze gebouwen. Tabel 2.12: Verdeling van gebouwen in het BO naar gemiddelde gebruiksduur per week Gemiddelde gebruiksduur per week
Aantal gebouwen
[%]
Minder dan 35 uur Tussen 35 en 45 uur Meer dan 45 uur
96 556 48
14 79 7
Totaal
700
100
Ongeveer 9% van de gebouwen heeft in de periode van 1986 t/m 1990 voor meer dan 10% leeg gestaan. In tabel 2.13 staat ook de verdeling van leegstandspercentages voor de overige gebouwen. Tabel 2.13: Verdeling van gebouwen naar percentage leegstand over de periode 1986 t/m 1990 Percentage van de gebouwoppervlakte die niet gebruikt werd in de periode 1986 t/m 1990
Aantal gebouwen
Percentage gebouwen
Geen leegstand 1-10% 11-20% 21-30% 31-40% 41-50%
590 44 41 17 2 5
84.3 6.3 5.9 2.4 0.3 0.7
Totaal
700
100.0
2.4.3 Verwarmingsinstallatiegegevens Uit tabel 2.14 blijkt dat ongeveer tweederde van de scholen één of meer normaal rendementsketels heeft, terwijl iets minder dan 20% verbeterd of hoogrendementsketels heeft geïnstalleerd. Vrijwel alle gebouwen worden verwarmd met radiatoren of convectoren (tabel 2.15) en slechts een laag percentage gebruikt lucht- of vloerverwarming.
27
September 1995 Sectorstudie onderwijs
Tabel 2.14: Overzicht van typen verwarmingsketels van 663 gebouwen in het BO Type verwarmingsketel
Aantal gebouwen
Normaal rendement Verbeterd rendement Hoog rendement
440 121 135
Percentage gebouwen 66.4 18.3 20.4
Tabel 2.15: Overzicht van typen ruimteverwarming van 691 gebouwen in het BO Type ruimteverwarming
Aantal gebouwen
Radiatoren of convectoren Luchtverwarming Vloerverwarming
678 46 9
Percentage gebouwen 98.1 6.6 1.3
2.4.4 Energiebesparende maatregelen In deze studie [13] is gekeken welke energiebesparende maatregelen getroffen zijn in de onderzochte schoolgebouwen. De maatregelen die beschouwd werden zijn dubbel-/isolatieglas, dakisolatie, muurisolatie, ketelvervanging, energiebeheer. Onder energiebeheer wordt verstaan het toepassen van een energieregistratie, al of niet met gebruikmaking van software, en aan het zorgdragen dat er zuinig met energie wordt omgegaan (verspilling vermijden). In onderstaande tabel 2.16 zijn de antwoorden weergegeven op de enquêtevragen met betrekking tot uitgevoerde besparingsmaatregelen na 1985. De antwoorden hebben betrekking op 702 gebouwen. Tabel 2.16: Uitgevoerde energiebesparende maatregelen in het BO in de periode 1986-1990 Uitgevoerd in aantal gebouwen Dubbel-/isolatieglas Dakisolatie Muurisolatie Ketelvervanging Energiebeheer Geen maatregelen uitgevoerd
86 218 276 145 421 191
Uit de studie blijkt dat in 21 gebouwen alle genoemde besparingsmaatregelen zijn getroffen. Van 86 gebouwen waar dubbel-/isolatieglas is aangebracht, is bij 66 gebouwen tevens muurisolatie aangebracht. Uit het onderzoek is gebleken dat het isoleren van het dak relatief vaak samengaat met het isoleren van de muur. In het onderzoeksrapport ontbrak informatie over het aantal leerlingen per school.
28
Inventarisatie van de huidige bronnen
Naast het rapport, waaruit bovenstaande gegevens afkomstig zijn, zijn de onderliggende gegevens waarop dit rapport is gebaseerd in de vorm van een computerbestand bij STAP beschikbaar. Voor een eventueel gebruik voor NEEDIS zal met Novem en STAP overlegd moeten worden.
2.5 Kengetallen energieverbruik Onderwijs 1992 Dit onderzoek is in opdracht van Novem door STAP en voor een deel door Mailing Partners uitgevoerd [14]. Doel van dit onderzoek was om een inzicht te verkrijgen in de energieverbruikskengetallen in het onderwijs over 1992. Voor de segmenten: basisonderwijs, voortgezet onderwijs, en hoger beroepsonderwijs zijn gegevens verzameld om de energieverbruikskengetallen voor 1992 te bepalen. De resultaten worden per onderwijssegment beschreven, waarbij per segment vastgelegd is: - een beschrijving van de populatie en de onderzoeksgroep; - een vergelijking van de onderzoeksgroep en de gegevens van het CBS; - de resultaten, waarbij aandacht gegeven wordt aan gebouw- en installatiegegevens, spreiding van het energieverbruik en het vloeroppervlak, kengetallen voor gas en elektriciteit, de relatie tussen energieverbruik en energiebesparende maatregelen en andere gebouwkenmerken. Hoewel dit in de onderstaande gepresenteerde gegevens niet tot uiting komt is per school bekend hoeveel leerlingen deze omvat.
2.5.1 Berekenwijze kengetallen Het aardgasverbruik is uitgedrukt in m3 aardgas (of aardgasequivalent) per m3 gebouwinhoud. Het olieverbruik en het verbruik van stadsverwarming zijn omgerekend naar aardgasequivalenten (aeq). Eén liter olie komt overeen met 1.35 m3 aardgas en 1 GJ stadsverwarming met 31.65 m3 aardgas. Het elektriciteitsverbruik is uitgedrukt in kWh per m2 vloeroppervlak. Het brandstofverbruik wordt gecorrigeerd voor weersinvloeden en omgerekend naar een ‘normaal’ kalenderjaar in de Bilt (het aantal graaddagen voor het gehanteerde ‘normaal’ kalenderjaar voor 1992 bedroeg 3213). Een kalenderjaarverbruik voor verwarming werd berekend indien de periode (aantal dagen) van het opgegeven verbruik door de respondenten betrekking heeft op minimaal 60% van de graaddagen in het desbetreffende kalenderjaar. Een kalenderjaarverbruik voor elektriciteit werd alleen berekend indien de periode van het opgegeven elektriciteitsverbruik door de respondenten minimaal 219 (60% van 365) dagen in dat kalenderjaar omvatten. De kengetallen laten meestal geen normale verdeling zien. Over het algemeen zal de verdeling scheef zijn, met de meeste waarnemingen links (de lagere waarden) en uitschieters naar rechts (hogere waarde). In dit rapport is het kengetal gepresenteerd in percentielen. Een waarde 5 bij een percentiel van 10% betekent dat 10% van de waarnemingen gelijk of lagere waarden hebben dan 5. Voor het gemiddelde wordt geen rekenkundig gemiddelde gehanteerd maar een gewogen
29
September 1995 Sectorstudie onderwijs
gemiddelde, waarbij extreme waarden bij de berekening van het gemiddelde minder zwaar of helemaal niet meetellen.
2.5.2 Het segment basisonderwijs De onderzoeksgroep bestond uit een representatieve steekproef van 600 (= 7%) gebouwen in het BO. Van deze 600 gebouwen zijn van 388 gebouwen gegevens beschikbaar gekomen. Voor deze 388 gebouwen konden kengetallen worden bepaald. Ongeveer een derde (31%) van de scholen is gebouwd na 1975. In bijna een kwart (23%) van alle gebouwen zitten minder dan 100 leerlingen. In 43% van de gebouwen zitten tussen de 100 en 200 leerlingen. Meer dan een kwart (27%) van de gebouwen wordt minder dan 30 uur gebruikt en 50% tussen de 30 en 40 uur. Uitgevoerde besparingsmaatregelen In de meeste scholen is sprake van enige vorm van dak- en muurisolatie. In 27% staat er een HR-ketel. Tabel 2.17 geeft een overzicht van de penetratiegraad van energiebesparende maatregelen verdeeld naar denominatie. Tabel 2.17 Penetratiegraad [%] van enkele energiebesparende maatregelen in het BO 1992
Dubbelglas Muurisolatie Dakisolatie Eén of meer HR-ketels Energiezuinige verlichting
Openbaar
PC
RK
Totaal
26 87 82 42 39
25 66 61 23 34
13 78 53 16 29
21 81 67 27 34
Toepassing van energiezuinige verlichting in beginjaren ’90 had vooral betrekking op het gebruiken van spaarlampen, TL-lampen, spiegeloptiek en dunne TL-buizen. Kengetal energieverbruik 1992 voor het BO Het gemiddeld brandstofverbruik per gebouw is 5.0 m3 aeq per m3 gebouwinhoud. Een vijfde van de scholen heeft een verbruik dat lager ligt dan 3.7 en een zelfde aantal heeft een verbruik dat hoger is dan 6.5. Het elektriciteitsverbruik is gemiddeld 11.2 kWh per m2. Twintig procent van de scholen heeft een verbruik dat lager ligt dan 8.5, twintig procent heeft een verbruik dat 14.8 of hoger ligt.
30
Inventarisatie van de huidige bronnen
Tabel 2.18 Brandstofverbruik [m3 aeq per m3 gebouwinhoud] en elektriciteitsverbruik [kWh per m2 vloeroppervlak] in het BO 1992 Percentiel
Brandstof
Elektriciteit
10% 20% 50% 80% 90%
3.2 3.7 5.0 6.5 7.4
7.2 8.5 11.1 14.8 17.2
Gewogen gemiddelde Aantal gebouwen
5.0 326
11.2 325
De relatie tussen energieverbruik en energiebesparende maatregelen In tabel 2.19 wordt een onderverdeling gemaakt van gebouwen die 0, 1, 2 of 3 van de hierna genoemde eigenschappen hebben: muurisolatie, dubbelglas en/of een HR-ketel. Uit deze tabel blijkt dat het gemiddeld brandstofverbruik afneemt naarmate het aantal energiebesparende maatregelen toeneemt. Tabel 2.19: Energieverbruiken en energiebesparende maatregelen in het BO 1992 Brandstof Elektriciteitsverbruik [m3 aeq per m3 gebouwinhoud] [per m2 vloeroppervlak] Aantal maatregelen (muurisolatie en/of dubbelglas en/of ketel) Percentiel
E-zuinige verlichting
0
1
2
3
Nee
Ja
10% 20% 50% (mediaan) 80% 90%
3.5 4.1 5.6 7.1 8.1
3.5 4.0 5.1 6.4 7.3
3.0 3.2 4.2 5.9 6.7
1.8 2.7 3.8 4.6 5.8
7.1 8.5 11.0 14.7 17.2
6.8 8.6 12.2 15.5 16.7
Gewogen gemiddelde Aantal gebouwen
5.5 93
5.1 154
4.3 59
3.8 22
11.0 218
12.1 60
Het elektriciteitsverbruik is echter hoger (!) bij gebouwen waar gebruik gemaakt wordt van energiezuinige verlichting. Onderscheiden deze gebouwen zich niet alleen in het wel of niet hebben van energiezuinige verlichting maar ook in andere (technische) eigenschappen die het verschil in energieverbruik verklaren (bijvoorbeeld het gebouw is langer open, meer computers etc.) of hebben we hier te maken met een verhoogd energieverbruik als gevolg van gedrag (‘Die lamp kan wel blijven branden, dat is toch een energiezuinige’). Het gemiddeld gasverbruik per m3 gebouwinhoud is het laagst bij gebouwen waar minimaal één HR-ketel staat opgesteld en het hoogst bij gebouwen met uitsluitend NR-ketel(s) (NR = normaal rendement).
31
September 1995 Sectorstudie onderwijs
Tabel 2.20: Energieverbruiken en soort ketel in het BO 1992 Percentiel
Brandstof [m aeq per m3 gebouwinhoud] 3
NR°
VR
HR
10% 20% 50% (mediaan) 80% 90%
3.4 4.0 5.2 6.6 7.8
2.7 3.6 5.1 6.4 8.0
2.7 3.2 4.2 5.8 6.8
Gewogen gemiddelde Aantal gebouwen
5.2 171
5.0 38
4.2 63
Energieverbruik en gebruiksduur van de school De gebruiksduur van het pand is geen duidelijke voorspeller van het energieverbruik. Gebouwen die langer open zijn gebruiken minder (!) aardgas dan gebouwen die korter open zijn. Ditzelfde effect vinden we ook terug bij scholen in het voortgezet onderwijs. Het gemiddeld elektriciteitsverbruik is nagenoeg gelijk ongeacht hoelang de school open is. Tabel 2.21: Energieverbruiken en gebruikstijden van het gebouw in het BO in 1992 Percentiel
Brandstof [m3 aeq per m3 gebouwinhoud]
Elektriciteitsverbruik [kWh per m2 vloeroppervlak]
<35 35-40 >40
<35 35-40 >40
10% 20% 50% (mediaan) 80% 90%
3.6 4.2 5.3 6.8 8.3
2.7 3.5 4.8 6.6 7.9
3.1 3.2 4.6 5.9 6.8
7.0 7.0 8.2 8.3 10.9 11.1 15.3 15.7 18.7 19.2
8.5 9.5 11.6 15.3 16.7
Gewogen gemiddelde Aantal gebouwen
5.3 108
4.8 96
4.6 49
11.3 11.5 108 96
12.1 49
Nauwkeurigheid van de verzamelde gegevens in het BO Door het onderzoeksbureau STAP worden de volgende opmerkingen gemaakt met betrekking tot de nauwkeurigheid van de verkregen energie-informatie: Uit diverse analyses blijkt dat de vergaarde energieverbruikscijfers een hoge betrouwbaarheidswaarde hebben. Nagenoeg alle respondenten gaven de beginen einddatum van de periode op waar het verbruik betrekking op heeft. Zoals uit eerder onderzoek nogal eens bleek dat opeenvolgende verbruiksperioden schommelingen van 20% of meer te zien gaven, wordt dit in dit onderzoek nauwelijks gevonden. Door een juiste begin- en einddatum is het mogelijk om een betrouwbare omrekening met behulp van graaddagen uit te voeren. Uit de opgegeven begin- en einddata blijkt dat de periodes vaak niet op elkaar aansluiten. Het ene verbruik heeft betrekking op 10 maanden en het andere op 14 maanden.
32
Inventarisatie van de huidige bronnen
Door fusies van energiebedrijven komt het regelmatig voor dat grote wijzigingen optreden in de opnamedata. Door het nabellen van enkele gebouwbeheerders, indien getwijfeld werd aan de juistheid van de gegevens, kon een betrouwbare dataset worden gecreëerd. De kengetallen die berekend zijn voor het onderwijs als geheel, zijn betrouwbaar. In dit hoofdstuk zijn een aantal tabellen getoond met uitsplitsingen naar bijvoorbeeld aantal uren gebouw in gebruik, wel of niet een HR-ketel, aantal energiebesparende maatregelen etc. In verband met de kleine aantallen per groep zijn deze kengetallen niet geschikt om de populatie te beschrijven.
2.5.3 Het segment Voortgezet Onderwijs De onderzoeksgroep bestond uit een representatieve steekproef van 800 adressen van gebouwen in het voortgezet onderwijs. Van deze gebouwen kwamen van 483 gebouwen gegevens beschikbaar. Van 240 van deze 483 gebouwen konden kengetallen berekend worden. Uitgevoerde besparingsmaatregelen In bijna een kwart van de scholen staat een HR-ketel. Muurisolatie is in 43% van de gebouwen aanwezig. In tabel 2.22 zijn de penetratiegraden van een aantal besparingsmaatregelen genoemd. Tabel 2.22: Penetratiegraad [%] van enkele energiebesparende maatregelen in het VO
Dubbelglas Muurisolatie Dakisolatie Eén of meer HR-ketels 1
AVO
VBO
MBO
Totaal VO1
26 36 45 25
12 28 35 24
20 37 46 13
22 34 43 23
In de kolom totaal zijn wel de gegevens van het SO opgenomen (20 gebouwen).
Kengetal energieverbruik 1992 voor het VO Het gemiddeld brandstofverbruik per school is 5.2 m3 aeq per m3 gebouwinhoud. De meeste scholen (80%) hebben een verbruik dat ligt tussen de 2.6 en 7.5 m3 per m3 gebouwinhoud. Het elektriciteitsverbruik in kWh per m2 vloeroppervlak ligt voor 80% van de gebouwen tussen 5.9 en 20.9.
33
September 1995 Sectorstudie onderwijs
Tabel 2.23: Brandstofverbruik [m3 aeq per m3 gebouwinhoud] en elektriciteitsverbruik [kWh per m2 vloeroppervlak] in het VO 1992 Percentiel
Brandstof
Elektriciteit
10% 20% 50% (mediaan) 80% 90%
2.6 3.2 5.0 7.5 9.8
5.9 8.7 14.0 20.9 25.1
Gewogen gemiddelde Aantal gebouwen
5.2 199
14.4 195
De relatie tussen energieverbruik en energiebesparende maatregelen Het onderscheiden van gebouwen waarin 0, 1, 2 of 3 energiebesparende maatregelen zijn uitgevoerd, is in verband met het geringe aantal gebouwen per groep niet zinvol. Hieronder wordt wel een tabel getoond waar steeds de aanwezigheid van één maatregel wordt getoond. Uit de tabel wordt duidelijk dat het brandstofverbruik lager is in gebouwen waar energiebesparende maatregelen zijn getroffen in vergelijking met gebouwen waar geen maatregelen zijn getroffen. Tabel 2.24: Brandstofverbruik [m3 aeq per m3 gebouwinhoud] en energiebesparende maatregelen in het VO 1992 Maatregel Dubbelglas Dakisolatie Muurisolatie Energiebeheer2 Optimalisatie verwarmingssysteem3 1 2
3
Nee 5.7 5.8 5.9 5.8 6.5
(166) 1 (120) (129) (155) (57)
Ja 4.9 (33) 5.2 (79) 5.0 (70) 5.0 (44) 5.2 (142)
Tussen () staat het aantal gebouwen. Onder energiebeheer wordt verstaan het toepassen van een vorm van energieregistratie, al of niet met gebruikmaking van software. Toepassing van een optimalisatieregeling zoals schakelklokken, buitentemperatuurregeling, stooklijninstelling.
In gebouwen waar één of meer HR-ketels staan opgesteld wordt minder gas gebruikt dan in gebouwen waar geen HR-ketel staat.
34
Inventarisatie van de huidige bronnen
Tabel 2.25: Energieverbruiken en soort ketel in het VO 1992 Percentiel
Brandstof [m aeq per m3 gebouwinhoud] 3
NR1 10% 20% 50% (mediaan) 80% 90%
VR
HR
2.6 3.2 5.2 7.4 10.2
2.3 3.7 5.2 7.3 10.2
2.0 2.6 4.0 6.5 8.0
5.2 83
5.2 29
4.0 35
Gewogen gemiddelde Aantal gebouwen 1
Indien meerdere ketels aanwezig zijn vindt de indeling plaats op basis van de ketel met het hoogste rendement.
Energieverbruik en de gebruiksduur van de school Uit tabel 2.26 blijkt dat (op basis van een gering aantal gebouwen) het verbruik het hoogst is bij gebouwen die het kortst open zijn. Eenzelfde trend valt waar te nemen bij het elektriciteitsverbruik. Gebouwen die langer open zijn, gebruiken minder elektriciteit. Tabel 2.26: Energieverbruiken en gebruikstijden in uren per week van het gebouw in het VO in 1992 Percentiel
20% 50% (mediaan) 80% 90% Gewogen gemiddeld Aantal gebouwen
Brandstof [m3 aeq per m3 gebouwinhoud]
Elektriciteitsverbruik [kWh per m2 vloeroppervlak]
<35 35-45 >45
<35 35-45 >45
2.5 5.6 8.2 10.2
3.2 5.0 7.2 9.4
3.0 4.6 6.9 7.2
10.7 9.0 17.1 14.2 22.4 20.9 27.0 24.8
9.1 14.5 19.1 21.8
55 20
5.0 104
4.5 28
16.1 14.4 20 10.4
13.8 28
Nauwkeurigheid van de verzamelde gegevens in het VO Door onderzoeksbureau STAP worden de volgende opmerkingen gemaakt met betrekking tot de nauwkeurigheid van de verkregen informatie: In verband met onder andere de relatief lage respons, het geringe aantal gebouwen waar gegevens over beschikbaar zijn gekomen, de hoge variatie in kengetallen, kunnen geen betrouwbare uitspraken gedaan worden over subsegmenten binnen het voortgezet onderwijs.
35
September 1995 Sectorstudie onderwijs
2.5.4 Het segment Hoger Beroepsonderwijs In het studiejaar 1992/1993 zijn er 74 scholen in het HBO. Hierin zijn niet de deeltijdinstituten en de instituten voor landbouwonderwijs opgenomen. Deze vallen niet onder het Ministerie van OC&W, maar onder het Ministerie van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij. Alle 74 instellingen in het HBO zijn benaderd. Van 43 instellingen zijn gegevens ontvangen. Meer dan een kwart (28%) van de gebouwen van deze 43 instellingen is gebouwd vóór 1946 en iets meer dan eenderde (36%) ná 1976. De helft van de gebouwen wordt per week meer dan 55 uur gebruikt en 41% van de gebouwen zijn na 17.00 uur 16 uur of meer geopend. Uitgevoerde energiebesparende maatregelen In tabel 2.27 zijn de bevindingen samengevat. Tabel 2.27: Penetratiegraad [%] van enkele energiebesparende maatregelen in het HBO in 1992 Penetratiegraad Dubbelglas Dakisolatie Muurisolatie Geoptimaliseerd verwarmingssysteem Energiezuinige verlichting
33 44 36 68 59
Kengetal energieverbruik voor 1992 Het gemiddeld brandstofverbruik per gebouw is 6.5 m3 aeq per m3 gebouwinhoud. Een kwart van de scholen heeft een verbruik dat lager ligt dan 4.6. Een kwart heeft een verbruik dat hoger is dan 8.4. De overige scholen (de helft) hebben een verbruik dat ligt tussen deze twee waarden. Het elektriciteitsverbruik is gemiddeld 30.0 kWh per m2. Een kwart van de scholen heeft een verbruik dat lager ligt dan 19.5. Van de scholen heeft 20% een verbruik dat hoger is dan 35.5. De overige scholen (de helft) hebben een verbruik dat ligt tussen deze twee waarden.
36
Inventarisatie van de huidige bronnen
Tabel 2.28: Brandstofverbruik en elektriciteitsverbruik [m3 aeq per m3 gebouwinhoud] en elektriciteitsverbruik [kWh per m2 vloeroppervlak] in het HBO in 1992 Percentiel 10% 20% 50% (mediaan) 80% 90% Gewogen gemiddelde Aantal gebouwen
Brandstof
Elektriciteit
2.6 3.7 6.5 8.8 10.5
13.8 17.7 25.9 35.5 64.4
6.8 65
31.8 63
De relatie tussen energieverbruik en energiebesparende maatregelen In tabel 2.29 wordt een overzicht gegeven van de relatie tussen het energieverbruik en energiebesparende maatregelen. Het gemiddeld brandstofverbruik voor gebouwen waar dubbelglas aanwezig is, is minder dan voor gebouwen waar geen dubbelglas is toegepast (4.5 versus 7.2 m3 aeq per m3). Ook de aan- of afwezigheid van andere energiebesparende maatregelen is merkbaar in het energieverbruik: muurisolatie (7.2 en 5.2), dakisolatie (7.5 en 5.4), ‘slimme klok’ (8.0 en 5.8). De aanwezigheid van energiezuinige verlichting scheelt ongeveer 5 kWh per m2 vloeroppervlak. Van de 36 gebouwen waar ooit een campagne plaatsvond is bij 21 gebouwen de campagne in 1990 of eerder geweest. In slechts één gebouw was in 1992 een campagne. In verband met het geringe aantal waarnemingen is het niet mogelijk om een zinvolle opsplitsing te maken naar het aantal gebruiksuren en het aantal energiebesparende maatregelen. Van de 65 gebouwen waar het energieverbruik over 1992 van bekend is, maken er 11 gebruik van één of meer HR-ketels, 9 van een VR-ketel en in 29 gebouwen wordt uitsluitend gebruik gemaakt van normaal rendementsketels. Van 16 gebouwen is niet bekend om welk type het gaat.
37
September 1995 Sectorstudie onderwijs
Tabel 2.29: Energieverbruiken en energiebesparende maatregelen Percentiel
Brandstof [m aeq per m3 gebouwinhoud] 3
Elektriciteitsverbruik [kWh per m3 vloeroppervlak]
Dubbelglas Muurisolatie Dakisolatie Slimme klok Nee Ja Nee Ja Nee Ja Nee Ja 10% 20% 50% (mediaan) 80% 90% Gemiddelde (gewogen) Aantal gebouwen
3.7 5.0 7.0 7.8 10.6
1.9 2.4 4.1 6.6 8.8
7.0 49
4.6 16
3.6 4.8 7.0 9.2 10.7
2.4 2.6 5.1 8.2 8.7
7.5 5.3 44 21
4.8 5.1 7.4 9.3 10.6
2.3 2.6 4.6 8.3 9.1
7.7 5.1 38 27
4.8 5.6 8.2 10.6 12.2
E-zuinige verlichting Nee Ja
2.5 3.1 5.8 8.3 9.1
13.8 16.5 25.6 55.0 74.8
12.6 17.9 26.9 38.3 48.1
8.5 6.0 20 45
34.5 34
28.6 29
Nauwkeurigheid van de verzamelde gegevens in het HBO Door het onderzoeksbureau STAP worden de volgende opmerkingen gemaakt met betrekking tot de nauwkeurigheid van de verkregen energie-informatie uit het HBO: De gegevens die voor het HBO zijn verzameld geven voldoende betrouwbare informatie over het energieverbruik in het HBO. Echter het beperkte aantal gebouwen waar gegevens over verzameld zijn, maakt het niet mogelijk om zinvolle uitspraken te doen over bepaalde subgroepen. Uit de contacten met de gebouwbeheerders blijkt dat een school vaak wel tot één instelling behoort maar dat de verbruikscijfers op de verschillende lokaties aanwezig zijn. Bij de meeste instellingen zijn de verbruikscijfers niet op centraal niveau beschikbaar. Bij een nieuwe dataverzamelingsactie verdient het aanbeveling om van meer gebouwen gegevens te verzamelen, dus niet slechts twee per instelling.
2.5.5 Beschikbaarheid van de gegevens Naast het rapport waaruit bovenstaande gegevens zijn overgenomen, zijn de onderliggende gegevens en enquêteresultaten in de vorm van een computerbestand bij het bureau STAP beschikbaar. Voor eventueel gebruik voor NEEDIS zal met Novem en STAP overlegd moeten worden.
2.6 Het gebouwinformatiesysteem van Novem In 1989 is Novem gestart met het opzetten van een Gebouw-Informatie-Systeem (GIS) [15]. In dit GIS zijn gegevens verzameld die betrekking hebben op het energieverbruik en gebouwkenmerken, zoals de grootte van het gebouw, de isolatiegraad, installatiegegevens, de opbouw van de energiebalans. Daarnaast is aangegeven welke technische, organisatorische of gedragsmaatregelen door Novem werden geanalyseerd. In het GIS zijn gegevens ingevoerd die afkomstig zijn uit bedrijfsbezoeken die door de Novem-medewerkers zijn gebracht. De grootste gebruikersgroep van de 602 gebouwen uit het GIS (stand per 1 juli 1991) wordt gevormd door instellingen in het onderwijs: 249 gebouwen of 41% van het totaal. 38
Inventarisatie van de huidige bronnen
Van deze 249 gebouwen is: - van 203 gebouwen het aardgasverbruik bekend over 1 jaar en van 33 gebouwen over 5 jaar; - van 230 gebouwen het elektriciteitsverbruik bekend over 1 jaar en van 34 gebouwen over 5 jaar. Op gebouwniveau is van deze 249 gebouwen informatie bekend: - van 245 gebouwen de bruto inhoud, bruto oppervlak en het aantal verdiepingen; - van 166 gebouwen is het dak geïsoleerd, van 181 de gevel, in 194 gebouwen is dubbelglas toegepast; - van 153 gebouwen de soort ketel en/of warmtebron; - van 160 gebouwen de soort verlichting. Uit het statusrapport van 1 juli 1991 over het Gebouwinformatiesysteem, opgesteld door STAP/Novem, kon niet afgeleid worden: - of de scholen in te delen zijn naar onderwijssegment; - of het aantal leerlingen per school is aangegeven. Terugkoppeling met STAP leerde dat het GIS na 1991 in slapende toestand is gehouden. Het GIS als databestand is bij Novem aanwezig.
2.7 Informatie van het Energiebedrijf Amsterdam Door het Energiebedrijf Amsterdam (= EBA) worden reeds een aantal jaren energie-adviezen uitgebracht. De informatie die uit deze adviezen naar voren komt, wordt door de EBA in een databestand verzameld. Voor de sector Onderwijs zijn adviezen uitgebracht aan basisscholen (251 stuks), scholen van het middelbaar onderwijs (67 stuks) en ook aan scholen van het hoger onderwijs (HBO-scholen 27 stuks). De beschikbare informatie is in te delen in de NEEDIS-segmenten: primair, secundair en tertiair onderwijs. In deze database zijn veel gegevens op gebouwniveau en verbruiksfunctie vastgelegd, zoals: - bouwjaar/renovatiejaar van het gebouw; - inhoud in m3, aantal bouwlagen; - gebruiksuren; - aanwezigheid van vloer- en dakisolatie en dubbelglas; - bouwjaar en type verwarming; - bouwjaar verlichtingsinstallatie en type lichtinstallatie; - globale inschatting besparingen op gas en elektriciteit; - gas- en elektriciteitsverbruik. Voor een mogelijk gebruik in NEEDIS is het wenselijk dat per school bekend wordt: - een nadere aanduiding van de schoolsoort, vooral voor het middelbaar onderwijs en het hoger onderwijs; - het aantal leerlingen;
39
September 1995 Sectorstudie onderwijs
- een nauwkeurige aanduiding van het jaar waarop het gas- en elektriciteitsverbruik betrekking heeft. Bij navraag bleek dat van de energieverbruiken het niet mogelijk is om precies aan te geven op welk jaar het jaarverbruik betrekking heeft. In de toekomst is dit wel mogelijk. Een en ander betekent dat het niet mogelijk is om deze gedetailleerde informatie op gebouwniveau, het niveau van energiefuncties en installaties, binnen de NEEDIS-structuur onder te brengen. Deze gegevens leveren een momentopname. Met de EBA zou vastgesteld kunnen worden in hoeverre toekomstige gegevens uit dit bestand geschikt gemaakt zouden kunnen worden voor opname in NEEDIS.
2.8 Raming energieverbruik Nederlandse schoolgebouwen voor 1991 Voor Novem heeft Bouwcentrum Advies B.V. in 1992 een raming gemaakt van het totale energieverbruik van de Nederlandse schoolgebouwen in 1991 [14]. Daarbij is onderscheid gemaakt tussen de energiesoorten gas en elektriciteit, alsmede de volgende onderwijsvormen: - BO Basis Onderwijs, onderdeel van het Primair Onderwijs - (V)SO (Voortgezet) Speciaal Onderwijs, onderdeel van het Primair Onderwijs - VO Voortgezet Onderwijs, omvattend AVO, VWO, LBO en MBO - AOC Agrarisch Onderwijs Centra - HBO Hoger Beroeps Onderwijs, de hogescholen - WO Wetenschappelijk Onderwijs, de universiteiten. Onderstaande gegevens zijn uit genoemde rapport overgenomen. Van ruim 2.000 schoolgebouwen zijn de gas- en elektriciteitsverbruiken verzameld. Per onderwijsvorm is van deze verzamelde energieverbruiken het gemiddelde specifiek verbruik per m2 bruto vloeroppervlakte berekend en vervolgens vermenigvuldigd met de totale bruto vloeroppervlakte van de betreffende onderwijsvorm. Deze bruto m2 waren afkomstig van het Cfi. In het algemeen zijn de gebouwkenmerken en energieverbruiken van 1991 verwerkt. Energieverbruiken voor verwarming in een andere vorm dan aardgas, zoals olie en stadsverwarming, zijn omgerekend naar m3 aardgasequivalenten. Om de invloed van een zachte winter te verwerken, zijn de gasverbruiken gecorrigeerd naar het gemiddelde van de periode 1986 tot en met 1991, op basis van graaddagen geldend voor De Bilt. Uit eerder onderzoek naar de invloed van de geografische ligging op het gasverbruik van basisscholen is gebleken dat het gemiddelde verbruik nagenoeg geheel overeenkwam met het verbruik van het middengebied van Nederland (De Bilt). Bij de selectie van de scholen is hiermee rekening gehouden teneinde de specifieke gasverbruiken representatief voor geheel Nederland te maken.
40
Inventarisatie van de huidige bronnen
De bruto vloeroppervlakten en de geraamde energieverbruiken zijn in de onderstaande tabel per onderwijsvorm vermeld. Tabel 2.30: Het energieverbruik van schoolgebouwen in 1991 Onderwijsvorm
Bruto vloeroppervlak [103 m2]
Gasverbruik per jaar [106 m3] [TJ]
Elektriciteitsverbruik per jaar [106 kWh] [TJ]
Totaal energieverbruik per jaar [TJ]
BO (V)SO VO HBO AOC WO
10.264 1.637 12.183 1.577 443 3.939
215 34 273 31 11 111
7.562 1.196 9.601 1.090 387 3.904
151 24 213 38 8 366
544 86 767 137 29 1.318
8.106 1.282 10.368 1.227 416 5.222
Totaal
30.043
675 23.740
800
2.881
26.621
De totale energiekosten voor onderwijsgebouwen zijn geraamd op een half miljard gulden per jaar, inclusief BTW, onderverdeeld in 355 miljoen gulden voor gas en 145 miljoen gulden voor elektriciteit. De Bouwcentrum-studie stelt het energieverbruik vast via de invalshoek van het bepalen van specifieke energieverbruiken per m2 bruto vloeroppervlak. Deze worden vervolgens met het totale bruto vloeroppervlak van het betreffende onderwijssegment opgeschaald. De CBS-cijfers bepalen een specifiek energieverbruik per leerling per onderwijssegment. Het totaal aantal leerlingen per segment wordt dan gebruikt om het totale energieverbruik voor dat segment vast te stellen. Het gasverbruik is met 1 m3 = 35,17 MJ en het elektriciteitsverbruik met 1 kWh = 3,6 MJ omgerekend. Het CBS gebruikt voor de omrekening van het gasverbruik 1 m3 = 31,65 MJ. Ruggespraak met de samensteller van dit onderzoeksrapport leerde dat, alhoewel van een raming van het energieverbruik gesproken wordt, het resultaat als nauwkeurig beoordeeld wordt. Het totaal verbruik voor de sector Onderwijs wordt voor 1991 op 26,6 PJ bepaald, terwijl het CBS voor 1993 op 18,4 PJ uitkomt. Wordt het totaalverbruik, zoals door het Bouwcentrum bepaald, gecorrigeerd met de door het CBS gebruikte omrekeningsfactor voor het gasverbruik (31,65 MJ), dan wordt het totale energieverbruik niet 26,6 PJ maar 24,2 PJ. Volgens het CBS was het totale energieverbruik in 1987 22,7 PJ en in 1993 18,48 PJ. Interpolatie geeft voor 1991 een geschat verbruik van 19,8 PJ. Het verschil tussen CBS en Bouwcentrum is 4,4 PJ/j. Een verschil van rond de 20%. De oorzaken, die dit verschil bepalen, kunnen gevonden worden door na te gaan wat een betere representativiteit oplevert: bepaling van het energieverbruik in relatie met het aantal leerlingen of alleen in relatie met het bruto m2 vloeroppervlak. Alleen een nader onderzoek kan hier een onderbouwd antwoord op geven.
41
September 1995 Sectorstudie onderwijs
Het BO en (V)SO De specifieke verbruiken voor het BO en (V)SO zijn ontleend aan 474 gebouwen afkomstig uit diverse deelonderzoeken. De aantallen en de totale bruto vloeroppervlakten van alle schoolgebouwen voor het primair onderwijs zijn in overleg met het Ministerie van O&W ontleend aan de databestanden van het Cfi. De specifieke verbruiken zijn voor ongeveer de helft van het aantal gebouwen gebaseerd op verbruiken uit 1990. Cijfers die onder andere afkomstig waren van de referenties [13] en [15]. Het VO Voor het VO zijn de specifieke verbruiken gebaseerd op de gegevens van 21 schoolgebouwen. Voor het aantal m2 is gebruik gemaakt van informatie van het Cfi. Het HBO De toentertijd (1991/1992) aanwezige HBO-scholen zijn allen benaderd. Op basis van de ontvangen enquêteformulieren (respons 20%) zijn het specifieke elektriciteits- en gasverbruik berekend. Het totale bruto vloeroppervlak van de HBO-scholen werd ontleend aan de publikatie ‘Het HBO-gebouwenbestand, Reactie op huisvestingsplannen HO 1990. Agrarisch Onderwijs Centra (AOC) Alle 21 AOC werden aangeschreven. De respons bedroeg 21%. Met behulp van de ontvangen gegevens zijn de specifieke energieverbruiken per m2 bruto vloeroppervlak bepaald. Voor het opschalen zijn de gebouwgegevens van het Ministerie van Landbouw en Visserij gebruikt voor 1989. De AOC worden door dit ministerie gefinancierd. Het WO Ook de universiteiten zijn aangeschreven. Van meer dan de helft van de universiteiten is informatie ontvangen. Bovendien is door het centrale verzamelpunt van energie-informatie van de universiteiten bij de Universiteit van Utrecht (zie paragraaf 2.3) medewerking verleend. De door het Bouwcentrum uitgevoerde studie had een eenmalig karakter. In hoeverre deze gegevens door NEEDIS gebruikt kunnen worden zal met Novem en het Bouwcentrum overlegd moeten worden.
2.9 Kwaliteit van de verzamelde informatie Doel van NEEDIS is om per sector informatie over energieverbruik (per jaar) in een databestand onder te brengen. Hoe moeten de in deze sectorrapportage verzamelde gegevens, vanuit deze doelstelling, beoordeeld worden? De in hoofdstuk 2 bijeen gebrachte gegevens vallen in twee groepen uiteen: - energieverbruiken op jaarbasis voor onderwijssegmenten en onderwijssubsegmenten;
42
Inventarisatie van de huidige bronnen
- gegevens op gebouw- en installatieniveau, zoals bijvoorbeeld soort verwarmingsinstallatie, penetratiegraden van uitgevoerde energiebesparende maatregelen, gebruiksduren van gebouwen, energieverbruikskengetallen. Energiejaarverbruiken Door het CBS zijn voor ’84, ’87 en ’93 jaarverbruiken verzameld. Voor ’87 en ’93 zijn cijfers volgens eenzelfde indeling in segment- en subsegmentniveau beschikbaar. De cijfers over ’84 zijn niet volgens deze indeling opgezet: het WO ontbreekt in deze tijdreeks. Het subsegment HBO is versluierd aanwezig in de diverse subsegmenten uit het VO. Het subsegment HBO kan hier niet uitgelicht worden. De gegevens van het Bouwcentrum over het energieverbruik in 1991 zijn op segmentniveau wel te verdelen volgens de indeling van het CBS voor ’87 en ’93. Het VO is echter niet verder onderverdeeld. Hoewel de verzamelde cijfers als nauwkeurig worden beoordeeld zijn deze getallen niet zonder meer in de CBS-tijdreeks op te nemen. De jaarverbruiken bij het CBS zijn verkregen door opschaling via het aantal leerlingen per segment. Bij het Bouwcentrum is het opschalen uitgevoerd via het vastgestelde specifieke energieverbruik per vierkante meter per segment en het totaal aantal m2 van het betreffende segment. Overwogen kan worden om via een vertaalslag volgens de door het CBS gebruikte werkwijze de Bouwcentrum-gegevens over 1991 in te passen in de CBS-tijdreeksen. Hierdoor zou voor opname in NEEDIS een onderling vergelijkbare tijdreeks ontstaan van energieverbruiken over de periode 1987 t/m 1993. Energie-efficiency op gebouwniveau Op gebouwniveau zijn veel losse gegevens beschikbaar. Door STAP zijn in een tweetal onderzoeken [13,14] veel gegevens op gebouwniveau verzameld. Het ene onderzoek omvat informatie over energie-efficiency over de periode 1986-1990. Het andere onderzoek is een momentopname over 1992. De enige duidelijke conclusie die getrokken kan worden is dat het specifieke gasverbruik in het BO in 1992 (5,0 m3/m2) lager is dan in 1990 (5,53 m3/m2). Ook het specifieke elektriciteitsverbruik laat een daling zien (1992: 11,2 kWh/m2, 1990: 13,37 kWh/m2). De cijfers uit het STAP-onderzoek [14] geven informatie van het BO, VO en HBO over de: - penetratiegraad van enkele energiebesparende maatregelen; - kengetallen voor het energieverbruik; - de effecten van energiebesparende maatregelen op het energieverbruik; - energieverbruik en soort verwarmingsketel; - energieverbruikskengetallen en de gebruiksduur (op weekbasis) van gebouwen. Per segment wordt een beoordeling van de nauwkeurigheid en representativiteit van deze gegevens verstrekt, waardoor deze informatie goed bruikbaar is voor opname in NEEDIS.
43
September 1995 Sectorstudie onderwijs
44
3. ADVIES VOOR MONITORING
De factoren die gevolgd zouden moeten worden om een inzicht te verkrijgen in het jaarlijkse verloop van het energieverbruik op sector en segmentniveau zijn: 1. De energieverbruiken per jaar (gas, kWh, HBO etc.). Voor het WO ook de met behulp van warmte/kracht-units zelf opgewekte kWh. 2. De ‘produktiekant’, aantal leerlingen, aantal m2, aantal instellingen. Om op gebouwniveau, in de NEEDIS-structuur, het niveau van energiefuncties en installaties, een inzicht te krijgen in de ontwikkelingen die het energieverbruik beïnvloeden, zouden gegevens verzameld kunnen worden over: 3. aanwezige typen verwarmingsketels (HR, VR) 4. soort verlichting (gloeilampen, TL-, HF-verlichting) 5. mate van isolatie van de gebouwschil 6. gebruiksuren per jaar verdeeld in uren tussen 7.00-18.00 uur en uren na 18.00 uur. 7. de uitgevoerde energiebesparingsmaatregelen die in de te monitoren periode zijn uitgevoerd. Deze gegevens kunnen ingedeeld worden in de NEEDIS-structuur die in tabel 3.1 is weergegeven. Tabel 3.1: Verdeling hoofdsector Onderwijs volgens de NEEDIS-structuur Sectoren
Segmenten
1. Primair of Basisonderwijs
- BO - (V)SO
2. Secundair of Voortgezet Onderwijs
- AVO = Algemeen Vormend Onderwijs, - Lager Beroepsonderwijs - Agrarisch onderwijs - Middelbaar Beroepsonderwijs, - Overig beroepsonderwijs - Scholengemeenschappen voor: • AVO • beroepsonderwijs • AVO met beroepsonderwijs
3. Tertiair of Hoger Onderwijs
- HBO = Hoger Beroepsonderwijs - WO = Wetenschappelijk Onderwijs
4. Overig onderwijs
- Afstandsonderwijs - Auto- en motorrijscholen
De door het CBS toegepaste werkwijze zou aangevuld kunnen worden met de informatie over het gebouwoppervlak die voor het BO en VO van het Cfi afkomstig is. Het centrale verzamelpunt van energie-informatie over het WO bij de Universiteit van Utrecht zou in geaggregeerde vorm het aantal m2 gebouwoppervlak in het WO kunnen aanreiken. Het aantal m2 van de HBO-instellingen zou in geaggregeerde vorm als uitvloeisel van de te ontwikkelen MJA-activiteiten in het segment HBO door de HBO-raad geleverd kunnen worden.
45
September 1995 Sectorstudie onderwijs
Deskundigen op het gebied van energieverbruik in schoolgebouwen zijn van mening dat de omvang van het energieverbruik voor een groot deel bepaald wordt door de gebouwkenmerken (afmetingen, isolatiegraad, constructie) en voor een beperkt deel beïnvloed wordt door het aantal leerlingen. Volgens hun inzichten zou het opschalen van enquêteresultaten bij voorkeur moeten plaatsvinden op basis van het aantal m2 gebouwoppervlak. Voor te ontplooien monitoring-activiteiten is het zinvol om, op basis van de gegevens afkomstig uit de in hoofdstuk 2 genoemde bronnen, vast te stellen in welke mate het energieverbruik binnen de diverse segmenten bepaald wordt door het aantal m2 gebouwoppervlak en het aantal leerlingen. De resultaten van dit onderzoek kunnen dan gebruikt worden om de werkwijze rond het opschalen van enquêteresultaten, met name in het BO, (V)SO en VO, te verfijnen. Deze ‘aangepaste CBS’-werkwijze geeft dan een overall beeld van het energieverbruik per onderwijssegment. Per segment kunnen een aantal scholen geselecteerd worden, waarbij gedetailleerde informatie op het niveau van energiefuncties en installaties verzameld wordt. De ervaringen die door Novem en STAP zijn opgedaan in het opzetten van het GIS, het onderzoek naar het energieverbruik bij basisscholen en bij de bepaling van het energieverbruikskengetal in een aantal onderwijssectoren voor 1992, kunnen hierbij gebruikt worden om tot goede resultaten te komen. Deze wijze van informatieverzameling zou regelmatig bij dezelfde groep scholen herhaald moeten worden, zodat de verbeteringen/veranderingen die van invloed zijn op het energieverbruik zichtbaar worden. Deze wijze van onderzoek zou een toevoeging vormen op de huidige wijze van onderzoek door het CBS. De situatie binnen het onderwijs is met betrekking tot de factoren die het energieverbruik beïnvloeden niet onderhevig aan snelle wisselingen. Bovenstaande monitoring-activiteiten zouden één maal per twee jaar kunnen plaatsvinden.
46
REFERENTIES
[1] Energieverbruik van scholen. CBS-publikatie, 1994. [2] Zakboek onderwijsstatistieken 1993. Onderwijs cijfergewijs. SDU-uitgeverij/CBS-publikatie, 1994. [3] Basismap Onderwijs. Novem, 1994. [4] Energiebeheer in schoolgebouwen. Richtlijnen voor het voortgezet onderwijs. Novem, 1990 [5] Gemeenschappelijke verklaring van de Minister van Economische zaken. De VBVE, AOC-raad, de VPL en Novem. December, 1994. [6] Gemeenschappelijk verklaring van de Minister van Economische Zaken. De HBO-raad en Novem. December, 1994. [7] De Nederlandse energiehuishouding CBS. 1988. [8] Infrastructuur voortgezet onderwijs 92/93. Brochure Cfi. [9] Infrastructuur onderwijs 92/93. Brochure Cfi. [10] Cijfers 93/94. Brochure Cfi. [11] Cijfers 94/95. Brochure Cfi. [12] Persoonlijke mededelingen van de heren: ing. H.J. Tielen - Technische Universiteit Eindhoven, W.T. van der Lee - Vrije Universiteit Amsterdam. ing. K. van der Heide - Universiteit Utrecht [13] Energieverbruik bij basisscholen 1986-1990. STAP Apeldoorn, juni 1992, in opdracht van Novem. [14] Kengetallen energieverbruik onderwijs 1992. STAP Apeldoorn, 1993, in opdracht van Novem. [15] Gebouwinformatiesysteem. STAP Apeldoorn, Statusrapport, juli 1991, voor Novem. [16] Raming energieverbruik Nederlandse schoolgebouwen. Bouwcentrum Advies B.V., 1992.
47
September 1995 Sectorstudie onderwijs
48
BIJLAGE A. LEERLINGEN NAAR SCHOOLSOORT
Leerlingen naar schoolsoort. Geschatte ontwikkeling van de aantallen tot het schooljaar 2011/2012.
1993/94 1994/95 1995/96 1996/97 1997/98 1998/99 1999/00 2000/01 2001/02 2002/03 BO SP BRj1-3 MAVO HAVO VWO VBO KMBO MBO HBO WO VAVO VORM LLW dt-MBO dt-HBO Totaal
1427465 1452194 1479939 1503368 1521662 1539407 1566178 1574863 1593262 1605419 114347 116540 117931 119364 120970 122734 126035 129171 132090 134825 203884 206586 208688 214803 222431 232419 240225 244460 247455 253972 165158 160796 155815 148964 144749 143662 146262 150037 153122 154902 139239 139658 140757 142513 144003 144732 145635 147640 150414 163272 155959 156947 158879 160662 162947 164878 166825 159246 171852 174459 218694 215988 211630 206140 200444 195882 194273 195149 196852 199046 41956 43615 43454 43510 43506 43168 42534 41939 41830 42193 242998 239568 237726 237039 236739 235596 233054 230911 230550 232341 219820 224562 227839 230362 232460 235025 237682 240258 242137 243219 181 00 182336 180508 179084 177976 178086 179265 180954 182797 184651 74967 72793 71410 70501 69812 69700 69851 69866 69660 69339 7443 7663 7805 7871 7882 7847 7818 7887 7915 8046 136345 134111 134084 134722 135579 136319 136884 136556 135872 135301 43121 43007 42924 42845 42807 42741 42621 42515 42403 42316 44203 43860 43486 43250 43271 43325 43167 43001 42775 42533 3416799 3440224 3462875 3484997 3507239 3535518 3568309 3604403 3640997 3676834
2003/04 2004/05 2005/06 2006/07 2007/08 2008/09 2009/10 2010/11 2011/12 BO SP BRj1-3 MAVO HAVO VWO VBO KMBO MBO HBO WO VAVO VORM LLW dt-MBO dt-HBO Totaal
1616181 1625573 1634201 1638221 1636012 1627616 1614159 1596794 1576412 137201 139224 141012 142575 143807 144642 145035 145139 144311 259579 260677 259709 261480 265718 270362 273780 275639 276294 156563 158896 161186 161871 161578 162024 163830 166081 167864 156011 158629 160932 162937 164448 165550 166861 168831 171078 177532 180619 183050 184866 186768 188592 190323 192287 194589 201578 204311 207019 208877 209876 211186 213549 216399 218801 42825 43463 43955 44502 45269 45899 46137 46232 46552 235637 239208 242361 245876 249799 253181 255252 255642 258357 244008 245239 247233 249927 253088 256533 260123 263493 256379 186578 188639 190688 192669 194596 196873 199447 201863 203918 69003 68664 68286 67846 67406 66979 66588 66218 65873 8193 8328 8459 8624 8780 8886 8949 9022 9123 134962 134845 134925 135319 136058 136772 137282 137757 138356 42274 42306 42419 42576 42738 42894 43055 43208 43341 42289 42040 41782 41530 41294 41094 40935 40820 40756 3710421 3740659 3767219 3789697 3807234 3819082 3825355 3826425 3822505
Bron: Referentieraming 1994 van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen.
49
September 1995 Sectorstudie onderwijs
50
BIJLAGE B. GEBRUIKTE AFKORTINGEN
Overzicht van de gebruikte afkortingen voor de diverse typen onderwijs. AOC AVO BO BRj1-3 BVE dt-MBO dt-HBO HAVO HBO KMBO LBO LLW MAVO MBO SO VAVO VBO VO VORM (V)SO VWO WO
= = = = = = = = = = = = = = = = = = = = = =
Agrarische Onderwijs Centra Algemeen Vormend Onderwijs Basisonderwijs Brugjaarklas 1 t/m 3 Beroepsonderwijs Volwassenen Educatie deeltijd Middelbaar Beroepsonderwijs deeltijd Hoger beroepsonderwijs Hoger Algemeen Vormend Onderwijs Hoger Beroepsonderwijs Kort Middelbaar Beroepsonderwijs Lager Beroepsonderwijs Leerlingwezen Middelbaar Algemeen Vormend Onderwijs Middelbaar Beroepsonderwijs Speciaal Onderwijs Voortgezet Algemeen Volwassenen Onderwijs Voorbereidend Beroepsonderwijs Voortgezet Onderwijs Vormingswerk (Voortgezet) Speciaal Onderwijs Voorbereidend Wetenschappelijk Onderwijs Wetenschappelijk Onderwijs
51