cover sectorrapport defi 2008 07-11-2008 10:12 Pagina 1
waarborg fonds kinderopvang
Sectorrapport
Kinderopvang
Beukenlaan 42 5651 CD Eindhoven tel.: 040 - 232 97 40 fax: 040 - 244 32 98
[email protected] www.waarborgfondskinderopvang.nl KvK nr. 412 65 305 ABN AMRO 44.06.81.995
2008
defi opmaak 2008 20-11 13-11-2008 10:26 Pagina 1
Inhoudsopgave Pagina Voorwoord
2
Hoofdstuk 1
Trends en ontwikkelingen in de kinderopvang 1.1 Groei 1.2 Gebruik 1.3 Samenwerking 1.4 Overheidsuitgaven 1.5 Markt en concurrentie 1.6 Organisatiegraad en certificering
3 3 4 6 7 7 8
Hoofdstuk 2
Financiële analyse kinderopvang 2.1 Inleiding 2.2 Deelnemers 2.3 Financiële positie 2.3.1 Balans 2.3.2 Resultatenrekening 2.3.3 Kengetallen 2.4 Financierbaarheid
9 9 9 9 10 11 11 14
Hoofdstuk 3
Resultaten in perspectief: observaties voor de toekomst 3.1 Goede tijden, slechte tijden 3.2 Tussen markt en overheid 3.3 Financieringsbehoefte 3.4 Maatschappelijk en marktrendement
16 16 16 17 17
Bijlage
Het Waarborgfonds-marktonderzoek
18
Literatuur
19
Colofon
20
1
defi opmaak 2008 20-11 13-11-2008 10:26 Pagina 2
Voorwoord In dit Sectorrapport Kinderopvang schetst het Waarborgfonds Kinderopvang voor de vierde keer op rij de financiële positie van de kinderopvangsector. De eerste drie edities van het rapport maakten ook een aantal niet-financiële sector- en marktkenmerken inzichtelijk. Daarvoor baseerden we ons voornamelijk op actuele externe onderzoeken. Echter helaas ontbreekt het in de kinderopvang aan structureel financieel-economisch onderzoek. Hierdoor zou het sectorrapport op termijn aan actualiteit inboeten. Gezien het belang van en de behoefte aan actuele sectorinformatie, heeft het Waarborgfonds de handschoen opgepakt en het Waarborgfonds-marktonderzoek opgestart. In deze editie ziet u daarvan het eerste resultaat. Het marktonderzoek is verricht onder zowel ouders als kinderopvangondernemers. Ouders hebben we onder meer gevraagd naar het gebruik van kinderopvang en hun overwegingen daarbij. Van ondernemers wilden we weten welke investeringen ze onlangs hebben gepleegd en welke plannen ze op de korte termijn hebben. Beide groepen hebben we ondervraagd over hun toekomstverwachtingen en over hun mening ten aanzien van de rol van de overheid. Zodoende is een actueel beeld van een aantal niet-financiële ontwikkelingen in de kinderopvang ontstaan, dat helpt de resultaten van de financiële analyse in de juiste context te plaatsen. De actualiteit geeft extra betekenis aan deze editie. De huidige financiële crisis gaat gepaard met grote economische onzekerheid. De ingrediënten om te ’somberen‘ zijn alom aanwezig. Gelukkig zijn ondernemers in de kinderopvang optimistisch over 2009: zij - en het Waarborgfonds met hen - zien volop kansen en mogelijkheden voor groei. Hoewel waakzaamheid geboden blijft en de lengte van de financiële polsstok niet moet worden overschat, kan de kinderopvang de crisis aan. Het Waarborgfonds is er om hen te ondersteunen bij het ondernemen en investeren in de opvang en ontwikkeling van kinderen, en bij het stimuleren van de samenwerking met het onderwijs, het peuterspeelzaalwerk, de sport en andere jeugdvoorzieningen. Want daar liggen volop innovatiekansen waar het Waarborgfonds zich samen met de kinderopvang, het onderwijs en het peuterspeelzaalwerk graag voor inzet. Het Waarborgfonds gaat door met structureel onderzoek. Uit de ondernemers die deelnamen aan het marktonderzoek wordt een Waarborgfonds-ondernemerspanel gevormd, dat regelmatig zal worden bevraagd op actuele ontwikkelingen en thema’s. Ook zullen we onze pijlen richten op het vergaren van informatie over de peuterspeelzaalsector. Deze editie van het sectorrapport kon daar helaas nog niet in voorzien. In het licht van de harmonisatie van kinderopvang met het peuterspeelzaalwerk moet daar snel verandering in komen. Structureel onderzoek is echter alleen mogelijk met medewerking van de ondernemers en de brancheorganisaties. Ook de overheid zou dit kunnen stimuleren, zoals ze dat doet in andere door haar gereguleerde sectoren. We hopen dat het sectorrapport 2008 u als lezer tot nut zal zijn en uw kennis zal verrijken. Het Waarborgfonds staat zoals altijd open voor suggesties en bijdragen om het sectorrapport te blijven doorontwikkelen. Dank, ten slotte, aan alle kinderopvangorganisaties die aan de totstandkoming van dit sectorrapport hebben meegewerkt. Volgend jaar weer? Eindhoven, 28 november 2008 John C.M. Ringens Directeur
2
defi opmaak 2008 20-11 13-11-2008 10:26 Pagina 3
Hoofdstuk 1 Trends en ontwikkelingen in de kinderopvang 1.1 Groei In 2007 vertoonde de Nederlandse kinderopvang een sterke capaciteitsgroei. Per 1 december 2007 waren er in de hele dagopvang (HEDO) 141.700 en in de buitenschoolse opvang (BSO) 112.000 kindplaatsen (B&A, 2008). Daarmee is de totale capaciteit in een klein jaar gestegen met 13 procent (B&A, 2007). Ze is verdeeld over 1.568 organisaties die 6.381 locaties exploiteren (Regioplan, 2007; OCW, 2008). Ondanks de capaciteitsgroei zijn er behoorlijke wachtlijsten voor zowel HEDO als BSO. Vooral in het Westen, de provincies Noord- en Zuid-Holland en in Utrecht zijn er lange wachtlijsten en relatief lange wachttijden (B&A, 2008). Ook de omzet groeide sterk, in 2007 met 6 à 9 procent (Stafgroep Economisch Onderzoek Rabobank Nederland, 2008). Dit is voor een belangrijk deel het resultaat van toenemende overheidsuitgaven voor kinderopvang en het gunstige economische klimaat. Deze groei houdt de komende jaren naar verwachting aan; voor 2008 wordt zelfs gerekend op een versnelling vergeleken met 2007 (HEDO en BSO, CPB, 2008). Dat het goed gaat met de kinderopvang blijkt ook uit de handelsregisters van de gezamenlijke Kamers van Koophandel. Deze tonen, net als de voorgaande jaren, een zeer beperkt aantal faillissementen in de kinderopvang. Voor 2008 staat er tot de peildatum van 22 oktober één geregistreerd. Er zijn 683 nieuwe organisaties bijgekomen; dit is inclusief gastouders die zich lieten registreren (Kamer van Koophandel). Tabel 1 Ω Capaciteit en groei kinderopvangsector 2007
Locaties Organisaties Werknemers Omzetgroei (%) Capaciteitsgroei (%) Faillissementen Nieuwe toetreders
Totaal
HEDO
BSO
253.700 6.381 1.568 64.000 6-9 13,0 1 683
141.700 3.359 9,2 -
112.000 3.022 18,3 -
Voor 2009 tot en met 2011 wordt qua omzet een groeivertraging verwacht (CPB, 2008). De redenen zijn onder meer de door de overheid verhoogde verplichte ouderbijdrage, maar ook een verwachte lagere arbeidsparticipatie van vrouwen en een verwachte afname van het aantal kinderen. De laatstgenoemde factor zal gezien de vergrijzing van de Nederlandse bevolking in de toekomst steeds belangrijkere gevolgen hebben voor de kinderopvang. Het aantal kinderen van 0 tot 12 jaar zal tussen 2007 en 2011 naar schatting met ongeveer 3 procent afnemen. Voor de 0- tot 3-jarigen geldt een percentage van 6 procent. Ondernemers over groei In opdracht van het Waarborgfonds werd in september 2008 een marktonderzoek uitgevoerd. Naast ouders werden kinderopvangondernemers - die deel uitmaken van het Waarborgfonds-ondernemerspanel (zie de bijlage op pagina 18) - ondervraagd over hun verwachtingen omtrent omzet, winst en investeringen. De onderzoeksresultaten onderschrijven de trend die het CPB signaleert en voorspelt.1 Ongeveer driekwart van de ondervraagde ondernemers heeft in de 12 maanden voorafgaand aan het onderzoek geïnvesteerd, vooral in het gebouw, in materialen (zoals speelgoed en meubels) en in medewerkers (voornamelijk opleidingen). Zij verwachten - vaker dan ondernemers die niet investeerden het komende boekjaar meer omzet en winst te kunnen draaien. Driekwart van hen verwacht meer omzet en ongeveer een derde verwacht een hogere winst. Bijna 40 procent van het hele panel verwacht een gelijkblijvende winst. Het zijn vooral stichtingen die rekenen op omzetgroei maar uitgaan van eenzelfde winstniveau. 14 Procent van de ondernemers is somber gestemd en verwacht een relatief sterke winstdaling van gemiddeld ongeveer 34 procent. 1 Het CPB en het Waarborgfonds-ondernemerspanel spreken zich overigens niet uit over potentiële investeringen in kinderopvang door basisscholen en organisaties voor peuterspeelzaalwerk.
3
defi opmaak 2008 20-11 13-11-2008 10:26 Pagina 4
Over de sector als geheel is men ook positief: vrijwel geen ondernemer verwacht voor het komende jaar krimp waar te nemen; 67 procent rekent op groei. Ongeveer 6 op de 10 ondernemers is van plan in de 12 maanden na het onderzoek (opnieuw) te investeren. Ongeveer een derde twijfelt nog over al dan niet investeren. Dit zijn vooral degenen die ook twijfelen over hun omzet- en winstgroei. Het aantal ondernemers dat zal investeren lijkt dus minder te gaan worden dan vorig jaar. Het merendeel van het panel verwacht overigens wel dat de investeringen op sectorniveau hetzelfde zullen blijven of zullen toenemen. Minder dan een tiende rekent op een afname. De ondernemers zijn van plan vooral te investeren in materiaal (zoals speelgoed) en personeel (voornamelijk opleidingen). Investeringen in gebouwen lijken de komende periode relatief minder belangrijk. Vooral grotere organisaties geven prioriteit aan opleiding en uitbreiding van personeel. De combinatie van arbeidsmarktkrapte en de sterke groei(verwachtingen) noopt hen hiertoe. Zie grafiek 1 voor de bedragen die de ondernemers, verdeeld naar organisatievorm, in de 12 maanden na het onderzoek denken te gaan investeren. Grafiek 1 Ω Verwachte investeringsbedragen per organisatievorm
Totaal
u 250.000 >
BV/NV Stichting u 110.000-250.000 >
Overig
u 51.000-100.000 >
u 11.000-50.000>
u 5.000-10.000 >
Nee/Weet niet >
0
10
20
30
40
50
60
(%)
(Bron: Waarborgfonds-marktonderzoek, 2008)
1.2 Gebruik Ook ouders zijn in het Waarborgfonds-marktonderzoek (zie de bijlage op pagina 18) bevraagd, over onder meer het gebruik van, de tevredenheid over en de prijs van formele kinderopvang. De deelnemende ouders maken gemiddeld 18 uur per week gebruik van HEDO en 8 uur van BSO. Ongeveer driekwart van hen maakt ook gebruik van informele kinderopvang (opvang zonder toeslag); gemiddeld ongeveer 7 uur per week. De keuze van locatie wordt, ongeacht het type opvang, grotendeels bepaald door de afstand tot thuis. De afstand tot het werk, de kosten en het gebouw spelen geen doorslaggevende rol. In de keuze van gastouder(locatie) spelen referenties en kosten een relatief grote rol, terwijl de keuze voor de peuterspeelzaal(locatie) meer wordt bepaald door de afstand tot thuis, de bereikbaarheid en de sfeer. Ouders overwegen gemiddeld niet meer dan 2 locaties. Met een gemiddeld rapportcijfer van 7,4 wordt de formele kinderopvang door de ondervraagde ouders goed gewaardeerd. 51 Procent geeft een 8 of hoger; slechts 2 procent geeft een onvoldoende. Ook de informele kinderopvang krijgt overigens een goed cijfer, namelijk een 8,1. Ruim 70 procent van de ouders geeft een 8 of hoger en slechts 1 procent deelt een onvoldoende uit. 4
defi opmaak 2008 20-11 13-11-2008 10:26 Pagina 5
Ouders vinden de prijs van kinderopvang van groot belang. Ongeveer 65 procent vindt de prijs aan de hoge kant. De prijs-kwaliteitverhouding scoort desondanks redelijk tot goed. Ouders lijken - binnen een zekere bandbreedte - relatief ongevoelig voor prijswijzigingen; een bevinding die strookt met eerdere onderzoeken van onder meer het CPB. De prijs heeft meer invloed op de keuze tussen formele en informele opvang dan op het aantal uur dat ouders werken. Ouders die gebruikmaken van een gastouder of peuterspeelzaal zijn als de prijs stijgt eerder dan anderen bereid over te stappen op informele kinderopvang. Een prijsdaling heeft overigens (nog) minder effect op het aantal arbeidsuren dan een prijsstijging; ook hier is de te verwachten reactie van ouders die gebruikmaken van gastouderopvang het grootst. Ander onderzoek toont aan dat ook en vooral ouders met kleine deeltijdbanen gevoelig zijn voor prijswijzigingen. De huidige inkomensafhankelijke vormgeving van de kinderopvangtoeslag veroorzaakt voor deze groep een hoge marginale druk: meer werken - een grotere deeltijdbaan - levert voor hen per saldo relatief weinig extra inkomen op (Economische Statistische Berichten, 2008). Zie grafiek 2 voor het percentage ouders dat als gevolg van een prijsstijging van formele opvang overweegt minder te gaan werken en grafiek 3 (op pagina 6) voor het percentage dat in dat geval overstapt naar informele opvang. Het gaat om ouders die op het moment van het onderzoek betaald werk verrichtten en gebruikmaakten van formele opvang. Grafiek 2 Ω Verwachte arbeidsvermindering ouders per klasse prijsstijging
80
Hele dagopvang
Cumulatief (%)
70 60
BSO
50
Gastouderopvang
40 30 20 10 0 u 1-10
u 11-20
u 21-30
u 31-40
Prijsstijging (Bron: Waarborgfonds-marktonderzoek, 2008)
5
u 41-50
u 50+
defi opmaak 2008 20-11 13-11-2008 10:26 Pagina 6
Grafiek 3 Ω Verwachte overstap ouders per klasse prijsstijging
80
Hele dagopvang
Cumulatief (%)
70 60
BSO
50
Gastouderopvang
40 30 20 10 0 u 1-10
u 11-20
u 21-30
u 31-40
u 41-50
u 50+
Prijsstijging (Bron: Waarborgfonds-marktonderzoek, 2008)
1.3 Samenwerking Het Sectorrapport 2007 constateerde dat samenwerking in zogenoemde dagarrangementen, met bijvoorbeeld sportverenigingen, scholen en andere partners de kinderopvangsector groeimogelijkheden biedt. Veel ondernemers in het Waarborgfonds-ondernemerspanel gingen de eerste samenwerking - begin jaren tachtig - vooral aan met scholen. De samenwerking met peuterspeelzalen volgde al snel, voor velen tussen 1988 en 2005. Vanaf 2005 kregen beide ontwikkelingen een extra impuls. De samenwerking met sportverenigingen en culturele instellingen kwam begin 2000 van de grond en lijkt eveneens vanaf 2005 meer toe te nemen. Het afgelopen jaar heeft duidelijk gemaakt dat deze marktverbreding verder intensiveert. Ongeveer driekwart van het ondernemerspanel werkt momenteel samen met derden. Dit geldt ongeacht het type partner vooral voor grotere organisaties. De meest populaire partners zijn scholen en sportinstellingen. Ongeveer een kwart van de ondernemers werkt samen met peuterspeelzalen en culturele instellingen. Stichtingen zoeken vaker dan de andere organisatievormen de samenwerking met peuterspeelzalen (50 procent) en culturele instellingen (40 procent). Van de kleinere organisaties - met 1 vestiging - werkt 61 procent solistisch en overweegt 45 procent geen samenwerking of twijfelt nog. Voor de toekomst overweegt ongeveer driekwart van de ondernemers (verdere) samenwerking. Grotere organisaties overwegen relatief vaker meerdere soorten partners. De meeste ondernemers overwegen samenwerking met een sportvereniging (41 procent), terwijl ze tegelijkertijd vinden dat de prioriteit zou moeten liggen bij samenwerking met het onderwijs en het peuterspeelzaalwerk. Het lijkt een terechte conclusie dat de introductie van de Wet kinderopvang en de verplichting van basisscholen om BSO te organiseren een positieve impuls voor samenwerking zijn. Scholen lijken voorlopig vooral volgens het zogenoemde makelaarsmodel te willen opereren: 86 procent van de onderwijsbesturen wil de opvang uitbesteden aan een kinderopvangorganisatie. Voor de tussenschoolse opvang is dit ongeveer de helft (SCP, 2008). Toch valt er nog veel te winst te boeken. Het marktonderzoek van het Waarborgfonds laat zien dat ouders in de praktijk relatief weinig terugzien van samenwerking met anderen, inclusief basisscholen. 70 Procent van de ouders vindt dat samenwerking met de basisschool de meeste prioriteit verdient.
6
defi opmaak 2008 20-11 13-11-2008 10:26 Pagina 7
1.4 Overheidsuitgaven De overheidsuitgaven aan kinderopvang zijn zowel nu als in het verleden een belangrijke aanjager van de omzetgroei van de sector. In 2007 gaf de overheid een bedrag van u 2,0 miljard uit, inclusief de uitgaven door ouders en werkgevers. Voor 2008 worden de overheidsuitgaven geraamd op u 2,7 miljard, ongeveer 0,46 procent van het Bruto Binnenlands Product (Begroting OCW 2009). Hiermee bevindt Nederland zich internationaal gezien in de middelste regionen (ESB, 2008). Budgettaire overschrijdingen van de uitgaven aan kinderopvangtoeslag resulteerden op 20 juni 2008 in een voorstel van staatssecretaris Dijksma aan de Tweede Kamer om de kinderopvangregeling bij te stellen. Invoering van het voorstel heeft invloed op de uitgavenverdeling tussen het Rijk, de ouders en de werkgevers. Bij ongewijzigd beleid zou de verdeling per 2011 respectievelijk 58, 19 en 23 procent zijn. Bij invoering van de voorgestelde maatregelen zou dat 49, 23 en 28 procent zijn (Voorjaarsnota 2009). Aanleiding voor de kostenoverschrijding was vooral de sterke groei van gastouderopvang na introductie van de Wet kinderopvang. Deze groei is grotendeels veroorzaakt door substitutie van informele door formele kinderopvang. Het Kabinet heeft inmiddels besloten de regeling voor gastouderopvang te versoberen. Het beoogt hiermee een structurele ombuiging van u 380 miljoen te realiseren (CPB, 2008). Op grond van het marktonderzoek onder ouders is het logischerwijs te verwachten dat dit zal leiden tot meer vraag naar informele opvang. Overigens is van verschillende kanten aangedrongen op nuancering van het budgettaire beslag van de kinderopvangregeling. Gewezen wordt op de inverdieneffecten van een hogere arbeidsparticipatie in de vorm van extra belastingopbrengsten. Ondernemers en ouders over de rol van de overheid In het Waarborgfonds-marktonderzoek zijn zowel ondernemers als ouders ondervraagd over de rol van de overheid en haar bijdrage aan de kosten van kinderopvang. Beide groepen blijken groot voorstander van een overheid die meebetaalt aan kinderopvang en duidelijke kwaliteitskaders stelt. Vrijwel alle ondernemers vinden dat de overheid moet bijdragen aan de kosten voor kinderopvang, terwijl 77 procent van de ouders deze mening is toegedaan. Het zijn overigens vooral de relatief oudere ouders die een overheidsbijdrage minder noodzakelijk vinden - waarschijnlijk vanwege hun inkomenssituatie. Minder dan 10 procent van het ondernemerspanel vindt dat de overheid zich niet met de kinderopvang moet bemoeien; van de ouders is dit slechts 4 procent. Qua gewenste kostenverdeling zitten ouders en ondernemers redelijk met elkaar op een lijn. De meeste ondernemers in het panel (67 procent) zijn voorstander van een tripartiete verdeling tussen de Rijksoverheid, de werkgevers en de ouders. Van de ouders is dat 46 procent. 81 Procent van de ondernemers vindt de bijdrage van ouders belangrijk. Ze zijn echter minder stellig over die van de werkgever: ongeveer 68 procent vindt dat de werkgever moet bijdragen aan de kosten. Van de ouders is 61 procent deze mening toegedaan. Ongeveer 10 procent van de ondernemers vindt dat alleen de overheid en de ouders de kosten voor de kinderopvang zouden moeten opbrengen. De helft zou in dat geval door de overheid moeten worden bekostigd en de andere helft door ouders, al dan niet in combinatie met de werkgevers. Ongeveer driekwart van de ondernemers vindt dat de directe bemoeienis van de overheid zich moet beperken tot vooral veiligheid en hygiëne. Ouders delen deze mening en zien daarnaast een rol voor de overheid weggelegd op het gebied van de exploitatie van de kinderopvang en het opleidingsniveau van haar medewerkers. Wat betreft het laatste lijkt de overheid hen op hun wenken te gaan bedienen: ze heeft tot en met 2012 u 40 miljoen beschikbaar gesteld voor het verbeteren van de kwaliteit van de kinderopvang. 1.5 Markt en concurrentie Ondernemerschap vraagt om vergelijking van de eigen positie met die van anderen. De ondernemers in het Waarborgfonds-ondernemerspanel verwachten vrijwel zonder uitzondering dat de concurrentie zich vooral zal toespitsen op kwaliteit en innovatie. Prijsconcurrentie wordt volgens 42 procent van hen in de toekomst belangrijker. Op dit moment bepaalt echter bijna 70 procent van de ondernemers de prijs mede op basis van het maximale door de overheid vastgestelde toeslagtarief. Uit ander onderzoek blijkt dat ongeveer een kwart van de kinderopvangorganisaties ouders meer dan dat maximum in rekening brengt (Ministerie van Economische Zaken, 2008). Het is afwachten in hoeverre prijsconcurrentie in de kinderopvang een trend wordt. Het verstrekken van meer financiële zekerheden in de kinderopvangsector is volgens 48 procent van het panel onontkoombaar. Hier speelt hoogstwaarschijnlijk het besef mee dat de huidige financieeleconomische crisis en de mede daardoor verscherpte kredietacceptatie door banken ongunstig zijn voor het 7
defi opmaak 2008 20-11 13-11-2008 10:26 Pagina 8
investeringsklimaat, terwijl de wens en noodzaak tot investeren nog steeds bestaat (deels dankzij de toenemende vraag naar vooral BSO). Ongeveer eenderde van de ondernemers verwacht mede tegen deze achtergrond sectorbreed verdere schaalvergroting en consolidatie. Dit kan diverse voordelen opleveren zoals meer financiële armslag en mogelijkheden voor kostenreductie. Overigens geldt nog steeds dat de grootste 10 kinderopvangorganisaties gezamenlijk ongeveer minder dan 20 procent van het totale aantal kinderopvangplaatsen onder hun hoede hebben. Marktleiderschap en marktdominantie zijn derhalve op geaggregeerd niveau relatieve begrippen in de kinderopvangsector. 1.6 Organisatiegraad en certificering De beide brancheverenigingen in de kinderopvangsector (MOgroep en de Branchevereniging ondernemers in de kinderopvang) hebben in 2008 hun ledenaantal per saldo zien toenemen. Per 23 oktober 2008 telde de MOgroep 656 leden en de Branchevereniging 267 leden, een gezamenlijke aanwas van 8,5 procent ten opzichte van vorig jaar. Zo beschouwd is ongeveer 40 procent van de kinderopvangsector nog niet georganiseerd. Twee verenigingen in de sector richten zich specifiek op directeuren en toezichthouders in de kinderopvang. De bdKO stelt zichzelf sinds 2005 ten doel directies te ondersteunen om innovatief, competent en integer management te realiseren en handhaven. De vereniging kent op dit moment 189 leden, een groei in 2008 van 11 procent. De NVTK is opgericht in 2007 en ondersteunt toezichthouders in de kinderopvang om bij te dragen aan hun professionaliteit. Het aantal individuele leden bedraagt 262, die deel uitmaken van 63 raden van toezicht. Dit is een groei van 97 respectievelijk 75 procent vergeleken met 2007. Het aantal kinderopvangorganisaties dat zich laat certificeren door de Stichting Harmonisatie Kwaliteitsbeoordeling in de Zorgsector (HKZ) neemt ieder jaar toe. Op 22 oktober 2008 waren 165 kinderopvangorganisaties (ongeveer 10 procent van de sector) gecertificeerd, een toename van ongeveer 15 procent ten opzichte van 2006.
8
defi opmaak 2008 20-11 13-11-2008 10:26 Pagina 9
Hoofdstuk 2 Financiële analyse kinderopvang 2.1 Inleiding Om de representativiteit van de resultaten te vergroten, streeft het Waarborgfonds ieder jaar naar een grotere groep deelnemers aan het sectorrapport. Tegelijkertijd wijst lezersonderzoek op een behoefte aan informatie over de ontwikkeling van de financiële positie van de sector gedurende meerdere jaren. Om dat in kaart te kunnen brengen is een vaste groep organisaties nodig van wie jaarrekeningen over minimaal drie jaar beschikbaar zijn. Voor deze editie van het sectorrapport gaven in totaal 165 zowel geborgde als niet-geborgde kinderopvangorganisaties inzage in hun jaarrekening 2007. Dit hoofdstuk geeft informatie over hun gemiddelde financiële positie. Van 125 organisaties binnen die volledige groep beschikt het Waarborgfonds over de jaarrekeningen van zowel 2005, 2006 als 2007. Een uitgebreide analyse van de meerjarige ontwikkeling van de financiële positie van deze subgroep is te vinden op de website van het Waarborgfonds (www.waarborgfondskinderopvang.nl). 2.2 Deelnemers De onderzoeksgroep exploiteerde in 2007 bijna 38 procent van het totale aantal kindplaatsen in Nederland, te weten 96.050 kindplaatsen. In het rapport van vorig jaar (over 2006) ging het om 88.526 kindplaatsen van 154 organisaties. Dit betekent een stijging van 8,5 procent qua kindplaatsen en 7,8 procent qua deelnemers. De groep van dit jaar bood minder HEDO aan - 46.358 kindplaatsen versus 50.025 in 2006 en meer BSO - 49.692 versus 38.501 in 2006. De gezamenlijke omzet bedroeg in 2007 u 849 miljoen en het balanstotaal was u 420 miljoen. In 2006 ging het om u 833 miljoen omzet en stond er u 440 miljoen op de balans. 2.3 Financiële positie De financiële positie wordt getoond aan de hand van de balanspositie eind 2007 en de resultatenrekening over dat jaar (tabellen 2 en 3). De gegevens uit eerdere sectorrapporten worden ernaast vermeld. Alle cijfers worden in percentages van het balanstotaal respectievelijk de totale baten weergegeven. Zodoende kunnen verschillen (tussen jaren) in het aandeel van bepaalde posten makkelijk worden geconstateerd. Voor nadere specificatie van de financiële positie van de deelnemers worden de volgende kengetallen berekend: ● solvabiliteit (tabel 4, grafiek 4); ● rentabiliteit (tabel 5, grafiek 5); ● liquiditeit (tabel 6); ● debiteurentermijn (tabel 7); ● aflossingscapaciteit (tabel 8). Soms wordt hierbij nader gespecificeerd naar organisatievorm en omzetklasse. Het is van belang daarbij op te merken dat deze subgroepen relatief klein zijn, waardoor enige nuancering van de betekenis van de resultaten op zijn plaats is. Tot slot wordt ingegaan op de mate waarin de onderzoeksgroep ‘financierbaar’ is: hoe makkelijk of moeilijk zou het voor de organisaties kunnen zijn om eventuele investeringsplannen door een bank gefinancierd te krijgen, al dan niet met een borgstelling van het Waarborgfonds? Er wordt gekeken in hoeverre de deelnemers kunnen voldoen aan de solvabiliteit- en rentabiliteitseisen die hiervoor door kredietverleners worden gesteld (tabellen 9 en 10, grafiek 6).
9
defi opmaak 2008 20-11 13-11-2008 10:26 Pagina 10
2.3.1 Balans Tabel 2 Ω Balans 2005, 2006 en 2007 (procentueel) 2005
2006
2007
ACTIVA Immateriële vaste activa Materiële vaste activa Financiële vaste activa Vlottende activa Liquide middelen Totaal activa
1,5 65,6 1,1 11,4 20,4 100,0
4,6 53,9 1,6 13,5 26,4 100,0
1,6 51,2 1,5 11,7 34,0 100,0
PASSIVA Aansprakelijk vermogen Voorzieningen Lang vreemd vermogen Kort vreemd vermogen Totaal passiva
20,1 4,6 34,6 40,7 100,0
23,0 4,4 27,7 44,9 100,0
26,6 4,4 22,8 46,2 100,0
Het aandeel van de immateriële vaste activa op het balanstotaal lag eind 2007 op hetzelfde niveau als in 2005. Het verschil met 2006 heeft deels te maken met de samenstelling van de onderzoeksgroep vergeleken met het sectorrapport over dat jaar. De materiële vaste activa wogen minder zwaar dan in 2006; de totale afschrijvingen overstegen de totale investeringen enigszins. Eind 2007 hadden de deelnemers circa u 125 miljoen aan grond en gebouwen op de balans staan; gemiddeld ongeveer u 0,76 miljoen per organisatie. Voor 2006 gold een bedrag van bijna u 158 miljoen; een gemiddelde van circa u 1 miljoen. De liquide middelen wogen eind 2007, net als in 2006, zwaarder op het balanstotaal dan het jaar ervoor. Streng debiteurenbeleid en positieve resultaten zijn daar mede voor verantwoordelijk. De analyse laat verder zien dat het aansprakelijk vermogen in 2007 vergeleken met 2006 een groter deel uitmaakte van het balanstotaal. Dit is mede te danken aan het in 2007 behaalde positieve resultaat. Hoewel de grootte van het vermogen duidt op een acceptabele financiële positie, is de bandbreedte ruim: er zijn aanzienlijke verschillen tussen de individuele organisaties waarneembaar. Het aandeel van het lang vreemd vermogen was in 2007 duidelijk kleiner dan in 2006. Stichtingen hadden vergeleken met de andere organisatievormen eind 2007 (evenals eind 2006) zowel relatief hoge liquide middelen als een relatief hoog aansprakelijk vermogen. Het gemiddelde aansprakelijk vermogen van de organisaties met minder dan u 1 miljoen omzet was (evenals in 2006) procentueel beduidend lager dan dat van de overige omzetklassen.
10
defi opmaak 2008 20-11 13-11-2008 10:26 Pagina 11
2.3.2 Resultatenrekening Tabel 3 Ω Resultatenrekening 2005, 2006, 2007 (percentage van de totale baten) 2005
2006
2007
96,1 1,2 1,9 0,1 0,7 100,0
94,9 2,0 2,5 0,2 0,4 100,0
94,5 1,8 2,8 0,3 0,6 100,0
69,9 12,7 1,9 2,3 10,7 0,4 0,9 0,2 99,0
68,1 12,5 1,6 2,2 10,9 0,4 0,6 0,5 96,8
67,5 12,4 1,1 2,0 11,1 0,3 0,4 0,1 94,9
Resultaat voor privé/vpb
1,0
3,2
5,1
Privé-onttrekkingen Vennootschapsbelasting (vpb)
0,2 0,2
0,2 0,7
0,3 0,8
Resultaat na privé/vpb
0,6
2,3
4,0
Omzet Overige opbrengsten Subsidies Rentebaten Buitengewone baten Totale baten Personeelslasten Huisvestingslasten Afschrijving onroerend goed Afschrijving overige Overige bedrijfslasten Rentelasten Rentelasten hypothecaire lening(en) Buitengewone lasten Totale bedrijfslasten
De omzet en overige opbrengsten en baten maakten in 2007 vergeleken met 2006 ongeveer evenveel uit van het totaal. Datzelfde geldt voor de personeels- en huisvestingslasten, die in 2007 gezamenlijk ruim 85 procent van de totale bedrijfslasten bedroegen. De deelnemers hadden deze belangrijke kostenposten goed onder controle. Het resultaat 2007 bedroeg 4,0 procent van de totale baten, een aanzienlijk hoger aandeel vergeleken met 2006. 2.3.3 Kengetallen Solvabiliteit Tabel 4 Ω Gemiddelde solvabiliteit 2005, 2006 en 2007
Gemiddelde solvabiliteit (%)
2005
2006
2007
21,4
15,8
19,7
De gemiddelde solvabiliteit was eind 2007 3,9 procentpunt hoger dan in 2006. Deze waarde ligt ruim boven de 10 procent wat volgens het Waarborgfonds een acceptabele waarde voor de kinderopvang is. Bijna 20 procent van de deelnemers had een negatieve solvabiliteit. De hogere gemiddelde solvabiliteit is waargenomen bij alle organisatievormen, met uitzondering van de Vof/CV’s waarbij ze afnam. Op basis van berekening van de mediaan (zie grafiek 4 op pagina 12) is echter bij alle organisatievormen een toename te zien. Dit verschil is vooral het gevolg van de beperkte grootte van deze subgroep in combinatie met één flinke ‘negatieve’ waarneming. Stichtingen hadden in 2007 evenals het voorgaande jaar de hoogste gemiddelde solvabiliteit.
11
defi opmaak 2008 20-11 13-11-2008 10:26 Pagina 12
Grafiek 4 geeft de spreiding van solvabiliteitswaarden rondom de mediaan (de zwarte horizontale lijntjes) weer. De mediaan is de middelste solvabiliteitswaarde per organisatievorm na sortering van laag naar hoog. In het blauwe vak valt 50 procent van de organisaties; de verticale lijnen vertegenwoordigen elk nog eens 25 procent. Substantieel afwijkende waarden worden door de cirkels weergegeven. Extreme waarden (in statistische zin, op basis van de standaarddeviatie) zijn daar waar nodig verwijderd. Grafiek 4 Ω Gemiddelde solvabiliteit per organisatievorm 2007
80,00
Solvabiliteit (%)
40,00
0,00
-40,00
-80,00 BV/NV
Eenmanszaak
Stichting
Vof/CV
Organisatievorm
Rentabiliteit Tabel 5 Ω Gemiddelde rentabiliteit 2005, 2006 en 2007
Gemiddelde rentabiliteit (%)
2005
2006
2007
0,6
2,1
5,2
De gemiddelde rentabiliteit was in 2007 aanmerkelijk hoger dan in 2006. Deze waarde ligt ruim boven de 2 procent, wat volgens het Waarborgfonds een acceptabele waarde voor de kinderopvang is. Bijna 90 procent van de deelnemers had een positieve rentabiliteit. De toename is waar te nemen bij alle organisatievormen en binnen alle omzetklassen. Wel is er een grote spreiding tussen de resultaten van individuele organisaties. Grafiek 5 (op pagina 13) geeft de spreiding van rentabiliteitswaarden rondom de mediaan (de zwarte horizontale lijntjes) weer. De mediaan is de middelste rentabiliteitswaarde per organisatievorm na sortering van laag naar hoog. In het blauwe vak valt 50 procent van de organisaties; de verticale lijnen vertegenwoordigen elk nog eens 25 procent. Substantieel afwijkende waarden worden door de cirkels weergegeven. Extreme waarden (in statistische zin, op basis van de standaarddeviatie) zijn daar waar nodig verwijderd.
12
defi opmaak 2008 20-11 13-11-2008 10:26 Pagina 13
Grafiek 5 Ω Gemiddelde rentabiliteit per organisatievorm 2007
Rentabiliteit (%)
10,00
0,00
-10,00 BV/NV
Eenmanszaak
Stichting
Vof/CV
Organisatievorm
Liquiditeit Tabel 6 Ω Gemiddelde liquiditeit 2005, 2006 en 2007
Gemiddelde liquiditeit
2005
2006
2007
0,8
1,2
1,3
De gemiddelde liquiditeit lag met een waarde van 1,3 per eind 2007 iets hoger dan in 2006. Dat is boven de waarde van 1 die nodig is voor een organisatie om aan haar kortlopende verplichtingen te voldoen. Ruim 55 procent van de deelnemers voldeed hieraan. De hogere liquiditeit was, uitgezonderd de eenmanszaken, bij alle organisatievormen en binnen alle omzetklassen terug te vinden. Overigens lag de gemiddelde liquiditeit van BV/NV’s in 2007 zoals in 2006 nog steeds onder de 1. Datzelfde gold voor de liquiditeit van organisaties met een omzet van meer dan u 10 miljoen. Debiteurentermijn Tabel 7 Ω Gemiddelde debiteurentermijn 2005, 2006 en 2007
Gemiddelde debiteurentermijn (dagen)
2005
2006
2007
11,4
12,2
11,5
De gemiddelde debiteurentermijn lag eind 2007 bijna op het niveau van 2005. Een termijn van 14 dagen wordt over het algemeen beschouwd als bedrijfsmatig verantwoord. Ruim 72 procent van de deelnemers had in 2007 een debiteurentermijn van 14 dagen of minder.
13
defi opmaak 2008 20-11 13-11-2008 10:26 Pagina 14
Aflossingscapaciteit Tabel 8 Ω Gemiddelde aflossingscapaciteit 2005, 2006 en 2007
Gemiddelde aflossingscapaciteit
2005
2006
2007
4,1
7,3
9,2
Zoals in 2006 lag de gemiddelde aflossingscapaciteit in 2007 hoger dan het voorgaande jaar. De waarde van 9,2 ligt ruim boven de waarde van 1 die aangeeft dat een organisatie aan haar aflossingsverplichtingen kan voldoen. Tweederde van de deelnemers had eind 2007 zulke verplichtingen. Bijna 93 procent van hen had voldoende aflossingscapaciteit. De aflossingscapaciteit van stichtingen was substantieel hoger dan die van de overige organisatievormen. 2.4 Financierbaarheid Tabel 9 Ω Financierbaarheid 2005, 2006 en 2007 (procentueel)
Voldoet aan beide voorwaarden Voldoet alleen aan solvabiliteit Voldoet alleen aan rentabiliteit Voldoet aan geen van beide voorwaarden Totaal
2005
2006
2007
6,6 40,9 2,2 50,3 100,0
1,9 51,3 2,6 44,2 100,0
10,9 46,0 6,7 36,4 100,0
Van de deelnemers voldeed 10,9 procent in 2007 aan de bancaire voorwaarden voor financiering zonder extra zekerheidseisen. Deze organisaties hadden een solvabiliteit van 20 procent of hoger en een rentabiliteit van 10 procent of hoger. 52,7 Procent voldeed aan een van beide voorwaarden. Deze organisaties zullen voor het verkrijgen van financiering rekening moeten houden met aanvullende zekerheidseisen. De overige 36,4 procent behaalde geen van beide waarden en zal derhalve normaliter moeilijk externe financiering kunnen aantrekken. Tabel 10 Ω Financierbaarheid met ondersteuning van het Waarborgfonds 2005, 2006 en 2007 (procentueel)
Voldoet aan beide voorwaarden Voldoet alleen aan solvabiliteit Voldoet alleen aan rentabiliteit Voldoet aan geen van beide voorwaarden Totaal
2005
2006
2007
27,0 35,8 9,5 27,7 100,0
38,3 27,3 11,0 23,4 100,0
53,8 14,6 17,0 14,6 100,0
Het Waarborgfonds hanteert de waarden 10 procent of hoger voor solvabiliteit en 2 procent of hoger voor rentabiliteit als maatstaf voor de financierbaarheid van kinderopvangorganisaties. 53,8 Procent van de deelnemers was volgens die norm in 2007 financierbaar. Aan een van beide voorwaarden voldeed 31,6 procent. Voor deze organisaties geldt dat eventuele financiering gepaard zal gaan met aanvullende voorwaarden van zowel de bank als het Waarborgfonds. De overige 14,6 procent behaalde geen van beide waarden en is daardoor niet of nauwelijks financierbaar.
14
defi opmaak 2008 20-11 13-11-2008 10:26 Pagina 15
Er is over de gehele linie sprake van een verbetering van de financierbaarheid: het aantal deelnemers dat eind 2007 een financiële positie had die een gezonde kredietwaardigheid weerspiegelt, is hoger dan het jaar ervoor. Wel is er sprake van een aanzienlijke resultaatspreiding tussen organisaties. Grafiek 6 geeft een totaalbeeld van de financierbaarheid van de onderzoeksgroep vanuit zowel de bancaire optiek als die van het Waarborgfonds. Grafiek 6 Ω Financierbaarheid 2007 10 20 voorwaarden Waarborgfonds bancaire voorwaarden 10
Rentabiliteit (%)
10
2
2
0
10
-
-50
0 10 20
Solvabiliteit (%)
15
50
kinderopvangorganisaties
defi opmaak 2008 20-11 13-11-2008 10:26 Pagina 16
Hoofdstuk 3 Resultaten in perspectief: observaties voor de toekomst 3.1 Goede tijden, slechte tijden De sectorrapporten 2005, 2006 en 2007 schetsten het beeld van een sterk groeiende kinderopvangsector. Deze editie van het rapport bevestigt dat beeld. De in 2007 door de kinderopvang behaalde financieeleconomische resultaten laten een sector zien die het goed gaat. De financiële positie van veel kinderopvangorganisaties is verbeterd, er is een mooie omzetgroei te zien en ondernemers hebben optimistische verwachtingen over het komende jaar. Naast een gunstig economisch klimaat en toenemende arbeidsparticipatie van vrouwen is de introductie van de Wet kinderopvang een belangrijke oorzaak van deze jarenlange gunstige ontwikkelingen. De wet heeft de toegankelijkheid van en het beroep op kinderopvang vergroot. In combinatie met additionele stimulerende beleidsmaatregelen van de overheid en een verschuiving van de voorkeuren ten gunste van formele kinderopvang, heeft dit geresulteerd in sterke groei en verbeterde financieel-economische prestaties. De realiteit van vandaag dwingt echter wel tot enige nuancering. In hoeverre de komende jaren eveneens zulke resultaten zullen worden behaald, hangt namelijk af van (een combinatie van) diverse factoren. Hieronder vallen de vergrijzing (CPB, 2008, zie hoofdstuk 1), het economische en meer specifiek het investeringsklimaat, en het overheidsbeleid. Onder invloed van de financieel-economische crisis en de sombere groeivooruitzichten van de Nederlandse economie is het niet uitgesloten dat zowel de capaciteitsgroei als het beroep op formele kinderopvang teruglopen. Een slechter investeringsklimaat maakt banken terughoudender in het verstrekken van kredieten. Hierdoor kunnen investeringen onder druk komen te staan en per saldo afnemen. De resultaten van het Waarborgfonds-marktonderzoek onderschrijven een dergelijke ontwikkeling. Ondernemers zijn veelal positief maar er heersen ook twijfels over al dan niet investeren. Verslechtering van de economie kan mede als gevolg van de effecten op de arbeidsmarkt bovendien leiden tot minder vraag naar formele kinderopvang. De rol van de overheid is en blijft belangrijk. Met ongeveer u 2,7 miljard uitgaven aan kinderopvang (begroting OCW 2009) is zij net als de voorgaande jaren een belangrijke aanjager van de omzetgroei. Een combinatie van economische verslechtering en oplopende kinderopvangkosten is echter geen recept voor handhaving en zeker niet voor verhoging van dit uitgavenniveau. En hoewel ouders relatief ongevoelig lijken te zijn voor prijswijzigingen van formele opvang, zal dit op z’n minst tot de nodige onrust leiden en de druk op het investeringsklimaat in de sector mogelijk verhogen. Opvallend is in dit verband de invloed van de overheid op het investeringsgedrag van ondernemers. Uit het Waarborgfonds-marktonderzoek blijkt dat als de overheid geen oudervergoeding zou geven, het percentage ondernemers dat niet gaat investeren volgend jaar van 6 naar 44 procent zou toenemen. De grote financiële betrokkenheid van de overheid bij de kinderopvangsector lijkt dan ook bij te dragen aan een stabiel ondernemersklimaat waarin investeringen goed kunnen gedijen. Tegen deze achtergrond komen de resultaten van 2007 in een ander licht te staan. De financiële dwarsdoorsnede van de voor het sectorrapport ingebrachte jaarrekeningen toont - in een groeimarkt - nog steeds een relatief kwetsbare algehele vermogenspositie. Het zal de komende jaren moeten blijken in hoeverre individuele ondernemers erin slagen om goede resultaten te behalen als de markt hen minder gunstig gezind is. Het Waarborgfonds verwacht in ieder geval dat kinderopvangondernemers de komende jaren een groter beroep zullen doen op zijn dienstverlening. De verwachtingen van 48 procent van het Waarborgfonds-ondernemerspanel sluiten hierop aan: terwijl er nu nog sprake is van een groeimarkt zien zij het verstrekken van meer financiële zekerheden als een onontkoombare ontwikkeling in de kinderopvangsector. 3.2 Tussen markt en overheid De kinderopvangsector beweegt zich tussen markt en overheid. Concurrentie, vraagfinanciering en overheidsregulering gaan hand in hand. De huidige overheidsrol wordt op een groot aantal punten door zowel ouders als ondernemers omarmd (zie 1.4 Overheidsuitgaven, Ondernemers en ouders over de rol van de overheid).
16
defi opmaak 2008 20-11 13-11-2008 10:26 Pagina 17
De reacties van ondernemers en ouders die hebben meegedaan aan het Waarborgfonds-marktonderzoek onderstrepen wat betreft het Waarborgfonds nog eens dat de borging van het maatschappelijk belang van de kinderopvang niet enkel en alleen kan worden overgelaten aan de markt. Het ingrijpen van de overheid levert een hogere maatschappelijke welvaart op dan wanneer men de kinderopvang volledig aan de markt zou overlaten. Overheidsuitgaven zijn veel meer te beschouwen als een investeringspremie die zichzelf terugverdient dan een subsidie waarvan het economische belang niet direct voor de hand ligt. 3.3 Financieringsbehoefte Hoewel groeivermindering in de kinderopvang zou mogen worden verwacht, blijkt onder meer uit het Waarborgfonds-marktonderzoek dat zich dit niet direct zal vertalen in lagere investeringen. Veel ondernemers verwachten juist een stijging van het investeringsniveau. De wens en noodzaak om - vooral in buitenschoolse opvang - te investeren bestaat nog volop, ondanks de financieel-economische crisis en sombere economische groeivooruitzichten. Dit geldt vooral omdat de vraag naar opvang op dit moment nog steeds sterk toeneemt en de groei van het gebruik groter is dan verwacht. Mede op basis van de meest recente kabinetsvoornemens heeft het Waarborgfonds dan ook alle aanleiding om te veronderstellen dat de totale financieringsbehoefte van de kinderopvang en het peuterspeelzaalwerk voor de periode 2008-2012 ongeveer u 2,2 miljard zal bedragen. Ongeveer u 630 miljoen zal door henzelf moeten worden gefinancierd, al dan niet met ondersteuning van het Waarborgfonds. 3.4 Maatschappelijk en marktrendement In het licht van de veranderende externe omgeving van de kinderopvang en de omvangrijke investeringen die nog op stapel staan, is het meer dan ooit van belang dat de dienstverlening van het Waarborgfonds openstaat voor een brede doelgroep. Samenwerking met het onderwijs, het peuterspeelzaalwerk, maar ook met sport-, cultuur- en zorginstellingen vraagt om investeringen en ondersteuning bij de totstandkoming ervan. De samenwerking zal enerzijds worden vormgegeven door capaciteitsuitbreiding voor kinderopvang en anderzijds door innovatie en de ontwikkeling van concepten zoals brede scholen, vrijetijdsboulevards en centra voor jeugd en gezin. Ook de rol en positie van kinderopvang als maatschappelijke en verbindende functie in individuele wijken moet hierbij in ogenschouw worden genomen. Kinderopvang is immers per definitie een zeer lokale markt die doorgaans geografisch wordt begrensd door de afstand tot thuis (zie 1.2 Gebruik). De komende jaren gaat het Waarborgfonds de realisatie stimuleren van investeringen in kwaliteitsvoorzieningen voor de opvang en ontwikkeling van kinderen. Dat zal het Waarborgfonds onder meer doen door maatwerkoplossingen te bieden aan kinderopvang-, peuterspeelzaal- en onderwijsorganisaties die ondersteuning behoeven bij het ondernemen, investeren en huisvesting in de kinderopvang. Op deze wijze wordt niet alleen het marktrendement van individuele ondernemers vergroot, maar juist ook het maatschappelijk rendement van de overheidsuitgaven aan kinderopvang.
17
defi opmaak 2008 20-11 13-11-2008 10:26 Pagina 18
Bijlage – Het Waarborgfonds-marktonderzoek Het Waarborgfonds heeft van 9 september t/m 22 september 2008 een online kwantitatief marktonderzoek onder kinderopvangondernemers en ouders uitgevoerd. Marktonderzoek ouders Voor het marktonderzoek onder ouders is gebruikgemaakt van ‘Pollland’. Dit is een online representatief platform van ongeveer 60.000 Nederlanders van 10 jaar en ouder, die hebben aangegeven mee te willen doen aan kwantitatief onderzoek. Ruim 10.000 ouders, zowel mannen als vrouwen met kinderen tot en met 12 jaar of met een kinderwens, zijn uitgenodigd deel te nemen aan het Waarborgfonds-marktonderzoek. Van deze (potentiële) klanten van de kinderopvang deden er 1.049 mee. De resultaten zijn gewogen naar leeftijd en geslacht volgens de zogenoemde ‘Gouden Standaard’. Dit is een ijkinginstrument voor nationale en regionale steekproeven, dat garant staat voor de representativiteit van de onderzoeksresultaten. Enkele algemene kenmerken van deelnemende ouders zijn: ● Meer dan zes op de tien is vrouw en ruim een derde is 40 jaar of ouder. Ongeveer 15 procent heeft een kinderwens, van wie 30 procent op dit moment geen kind heeft. Ongeveer 10 procent van de deelnemers verwacht een kind of heeft een kinderwens voor de komende 12 maanden. ● De meesten zijn getrouwd (73 procent) of hebben een partner (21 procent). Ongeveer 7 procent is alleenstaand. ● 92 Procent werkt, waarvan 48 procent parttime en 43 procent fulltime (32 uur per week of meer). De meesten hebben een partner die ook werkt (96 procent). Ongeveer 10 procent leeft in een huishouden met een laag inkomen (minimum tot modaal), ongeveer 54 procent heeft een middeninkomen (1 tot 2 keer modaal) en 19 procent heeft een hoog inkomen (minstens 2 keer modaal). Ongeveer 17 procent van de deelnemers weet het niet of wil deze informatie niet delen. ● De gemiddelde leeftijd van het eerste kind van de ouders is 6,4 en van het tweede kind 4,4. 36 Procent heeft één kind, 50 procent twee kinderen en 14 procent drie of meer kinderen. Van de meesten (94 procent) gaat het eerste kind naar de basisschool. Van vrijwel alle ouders met tenminste 2 kinderen, gaat ook het tweede kind naar de basisschool (99 procent). Waarborgfonds-ondernemerspanel Ongeveer 500 ondernemers zijn benaderd voor deelname aan het marktonderzoek. 109 Van hen deden uiteindelijk mee. Ze boden op het moment van het onderzoek gezamenlijk ongeveer 30.530 HEDOkindplaatsen en 31.415 BSO-plaatsen aan. Dat is 22 respectievelijk 28 procent van de markt. Daarnaast boden ze gezamenlijk ongeveer 7.283 kindplaatsen in het peuterspeelzaalwerk aan en realiseerden ze 10.870 koppelingen voor gastouderopvang. Op basis van de beschikbare kennis en informatie zijn de onderzoeksresultaten voldoende representatief voor de sector. Enkele algemene kenmerken van het ondernemerspanel zijn: Het ondernemerspanel is relatief hoog opgeleid: 81 procent heeft tenminste HBO. De gemiddelde leeftijd is 44 jaar. Ruim 60 procent is vrouw. ● Ongeveer 70 procent heeft meer dan 1 vestiging. Het gemiddeld aantal vestigingen per ondernemer is 15. Ongeveer 40 procent vertegenwoordigt een stichting en 40 procent een besloten of naamloze vennootschap. Andere organisatievormen zoals de Vof of de eenmanszaak vormen een minderheid (ongeveer 20 procent). ● De gemiddelde leeftijd van de organisaties is 15 jaar. Er bestaat een correlatie tussen de leeftijd en het aantal vestigingen: hoe ouder de organisatie, hoe meer vestigingen. Ongeveer 5 procent van de organisaties betreft een ’nieuwkomer’ en bestaat twee jaar of korter. ● Het aantal medewerkers van het panel varieert van 1 tot 1.150 fte. Ongeveer een kwart heeft meer dan honderd fte en ongeveer een derde heeft 6-20 fte in dienst. ● Driekwart van het panel huurt het merendeel van zijn panden. Vooral de ondernemers met één vestiging (46 procent) hebben het pand in eigendom. Qua verhuurder hebben de ondernemers, vooral stichtingen en grotere organisaties, voornamelijk te maken met gemeenten (35 procent) en particulieren (31 procent). Ongeveer 1 op de 10 ondernemers huurt doorgaans (ook) bij een onderwijsinstelling. ● Van het ondernemerspanel heeft 86 procent wachtlijsten voor de HEDO; 68 procent heeft (ook) wachtlijsten voor de BSO. De gemiddelde wachttijd voor HEDO bedraagt iets meer dan 10 maanden en voor BSO iets meer dan 17 maanden. De ondernemers die meerdere vestigingen hebben, vinden het (logischerwijs) lastiger hiervan een inschatting te maken; 40 à 50 procent weet dit niet. ●
18
defi opmaak 2008 20-11 13-11-2008 10:26 Pagina 19
Literatuur B&A Consulting bv (2008), Wachtlijsten en wachttijden buitenschoolse opvang en dagopvang (2e meeting), Den Haag. B&A Consulting bv (2007), Wachtlijsten in de kinderopvang, Den Haag. Centraal Planbureau (2008), Macro-Economische Verkenning 2009, Den Haag. Dicou, D. (2008), Kinderopvang drempel voor arbeidsparticipatie, Economisch Statistische Berichten, Vol. 93, Sdu Uitgevers, Den Haag, pp. 556-558. ING Economisch Bureau (2007), Sectorvisie Kinderopvang; investeren in groei, Amsterdam. Ministerie van Economische Zaken (2008), Onderzoek marktwerkingsbeleid, Den Haag. Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (2008), Kerncijfers 2003-2007, Den Haag. Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (2008), Rijksbegroting 2009, Den Haag. Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (2008), Voorjaarsnota 2008, Den Haag. Plantenga, J. (2008), De arbeidsmarktparticipatie van vrouwen, ESB Dossier, 4533S, Sdu Uitgevers, Den Haag. Regioplan Beleidsonderzoek (2007), Basisgegevens kinderopvang, Amsterdam. Stafgroep Economisch Onderzoek Rabobank Nederland (2008), Cijfers & Trends, Utrecht. Turkenburg, M. (2008), De school bestuurd; schoolbesturen over goed bestuur en de maatschappelijke opdracht van de school, SCP, Den Haag. Waarborgfonds Kinderopvang (2005, 2006, 2007), Sectorrapport Kinderopvang, Eindhoven. www.bdko.nl, geraadpleegd over ledenaantal Beroepsvereniging Directeuren Kinderopvang. www.boink.info, geraadpleegd over ledenaantal Belangenvereniging van Ouders in de Kinderopvang en peuterspeelzalen. www.kinderopvang.nl, geraadpleegd over ledenaantal de Branchevereniging ondernemers in de kinderopvang. www.kvk.nl, geraadpleegd over faillissementen in de kinderopvang. www.mogroep.nl, geraadpleegd over ledenaantal Maatschappelijk Ondernemers Groep. www.nvtk.nl, geraadpleegd over ledenaantal van de Nederlandse Vereniging van Toezichthouders in de Kinderopvang.
Oproep Waarborgfonds-ondernemerspanel Bent u kinderopvangondernemer en wilt u meerdere keren per jaar uw mening geven over ontwikkelingen in de kinderopvang? Meld u dan aan voor het Waarborgfonds-ondernemerspanel via
[email protected] Oproep deelname Sectorrapport Kinderopvang 2009 Wilt u bijdragen aan de doorontwikkeling van dit sectorrapport? Stuurt u dan uw jaarverslag 2008 naar het Waarborgfonds Kinderopvang.
19
defi opmaak 2008 20-11 13-11-2008 10:26 Pagina 20
Colofon Uitgave Waarborgfonds Kinderopvang Beukenlaan 42 5651 CD Eindhoven Telefoon Fax
(040) 232 97 40 (040) 244 32 98
[email protected] www.waarborgfondskinderopvang.nl Redactie en samenstelling Waarborgfonds Kinderopvang Geraadpleegde externen EVAR Advisory Services B.V. en AYIT Consultancy Marktonderzoek De Vos & Jansen Marktonderzoek Vormgeving en druk Drukkerij Jacobs, Schimmert Oplage 600 Bestelling Via de website van het Waarborgfonds Prijs u 15,- incl. verzendkosten Voorpagina Bovenste rij foto’s van links naar rechts Afra (7 jaar), kleindochter van Cily Hendriks, risicoanalist Dexter (2,5 jaar), zoon van Judith de Jonge Baas, hoofd Communicatie & Ondersteuning Fenna (1,5 jaar), dochter van Jolanda Hendriks, beleidsmedewerker Communicatie & Ondersteuning Onderste rij foto’s van links naar rechts Max (2,5 jaar), petekind van Imke Tummers, directiesecretaresse Harm (3 jaar), zoon van Herman Savenije, medewerker Planning & Controle Sarah (8 jaar), kleindochter Nico van der Spek, lid Commissie Borgstellingen en Garanties November 2008 De in dit rapport gebruikte gegevens komen uit de databestanden van Stichting Waarborgfonds Kinderopvang en/of uit onderzoeken door en/of in opdracht van derden. Daar waar wordt verwezen naar onderzoeken door en/of in opdracht van derden, is dit gebeurd zonder een oordeel uit te spreken over de kwaliteit en/of de resultaten ervan. Het Waarborgfonds heeft dit rapport zo zorgvuldig mogelijk samengesteld. Desondanks kunnen aan de informatie geen rechten worden ontleend. Verder sluit het Waarborgfonds iedere aansprakelijkheid uit van de gevolgen van het gebruik van de geboden informatie. Niets uit deze uitgave mag worden verveelvoudigd en/of openbaar gemaakt door middel van druk, fotokopie, microfilm of op welke andere wijze dan ook, zonder voorafgaande toestemming van het Waarborgfonds Kinderopvang. Bij overname is bronvermelding verplicht.
20
cover sectorrapport defi 2008 07-11-2008 10:12 Pagina 1
waarborg fonds kinderopvang
Sectorrapport
Kinderopvang
Beukenlaan 42 5651 CD Eindhoven tel.: 040 - 232 97 40 fax: 040 - 244 32 98
[email protected] www.waarborgfondskinderopvang.nl KvK nr. 412 65 305 ABN AMRO 44.06.81.995
2008