periodiek van studievereniging Kraket jaargang 4 nummer 2 juni 2014
sector AG/AI ontdek de actuariële wereld tips & tricks netwerken via LinkedIn Bayesiaanse econometrie tijden veranderen docent vertelt afscheid Kees van den Hoeven Flow Traders presteren op de beurs De week van Dionne van Klink
sector jaargang 4| nummer 2
Voorwoord SECTOR Het einde van het academische jaar nadert en redelijk wat studenten zijn bezig na te denken over wat te doen na de studie. Hoewel het bedrijfsleven een voor de hand liggende keuze is, lijkt de academische wereld steeds meer aan populariteit te winnen. Vandaar dat deze editie van de SECTOR een academischere insteek dan normaal heeft. De academische rubriek is dit keer geschreven door dr. Arantza Estévez-Fernández, die ons meeneemt in de wereld van de wiskundige economie. Verder lezen we over het afscheidscollege van dr. van den Hoeven in “docent vertelt” en zoekt een studente antwoord op de vraag waarom er op de VU geen Bayesiaanse econometrie wordt gegeven. Dat er een mooie middenweg tussen de academische wereld en het bedrijfsleven bestaat lezen we terug in het bedrijfsinterview van het Koninklijk AG/AI. In het interview wordt er besproken hoe je naast het werken nog
1
mogelijkheden hebt om door te studeren voor een actuariële titel. Daarnaast geeft Flow Traders ons in een bedrijfsinterview inzicht in het leven als trader. Of je nu uiteindelijk als promovendus belandt op een universiteit, of toch het bedrijfsleven ingaat: netwerken zal erg belangrijk zijn voor je carrière. In onze rubriek “tips & tricks” wordt uitgebreid aandacht besteed aan het netwerken via LinkedIn. Daarnaast staat in deze editie van de SECTOR weer de rubriek “extra”, waar vier studenten hun zeer verschillende extra curriculaire activiteiten met ons delen en Dionne van Klink geeft ons een kijkje in haar werkweek bij ORTEC. Genoeg interessante artikelen weer in deze editie van de SECTOR, om je een zomer lang mee te vermaken!
sector inhoudsopgave
inhoud 1 3
voorwoord sector
bedrijfsinterview AG/AI Jeroen Breen
7
column Een kaartspel dat staat als een huis
9
uit de markt van DNB
Prof. Henk Tijms
Risico’s in de Nederlandse hypothekenportefeuille
14
docent vertelt
19
academische rubriek
Kees van den Hoeven
Arantza Estévez-Fernández
22
extra
26
tips & tricks
29
Vier studenten, vier extra curriculaire activiteiten
Jacco Valkenburg over netwerken via LinkedIn
bedrijfsinterview Flow Traders Diego Mahakena
33
de week van
35
Bayesiaanse econometrie
41
column Econometrie
43
colofon
Dionne van Klink van ORTEC
Marente Vlekke
Prof. Siem Jan Koopman
puzzeltijd
Jaargang 4, nr 2, juni 2014 SECTOR is een uitgave van studievereniging Kraket (Kritische Aktuarissen en Econometristen), de vereniging voor studenten Econometrie & Operationele Research aan de Vrije Universiteit Amsterdam.
redactie:
Anjali Chouhan Ivo Lemken Koen de Man Ardjen Pengel Werner de Wiljes Bernard Zweers
redactieadres:
Studievereniging Kraket - SECTOR De Boelelaan 1105 Kamer 4A-03 1081 HV Amsterdam Tel. 020 598 60 15 E-mail:
[email protected]
advertenties:
Informatie over adverteren in de SECTOR kan worden aangevraagd op het bovenstaande redactieadres.
adverteerders: AG/AI SAS Flow Traders MIcompany
ontwerp:
gedesign www.gedesign.nl
opmaak / art direction: gedesign www.gedesign.nl
[email protected]
drukwerk: Flyeralarm
45
mediarecensies
46
agenda en publicaties
2
2
sector AG/AI bedrijfsinterview
Jeroen Breen studeerde Wiskunde en Actuariële Wetenschappen en is nu algemeen directeur van het AG/AI.
Het Koninklijk AG/AI Het Koninklijk Actuarieel Genootschap (AG) is de Nederlandse beroepsvereniging van actuarissen en actuarieel analisten. Het AG, dat in 2013 haar 125-jarig bestaan vierde, heeft zich ontwikkeld tot een platform waar actuarissen en actuarieel analisten met elkaar en met de samenleving communiceren. Het Actuarieel Instituut (AI) is het opleidingsinstituut, dat actuariële opleidingen op elk niveau aanbiedt. Introductie: wilt u iets vertellen over uzelf en uw loopbaan? “In 1993 begon ik met werken bij het actuarieel bureau Ten Pas, wat later Mercer werd. Ik heb zelf wiskunde gestudeerd aan de Technische Universiteit in Eindhoven en tegelijkertijd Actuariële Wetenschappen aan de Universiteit van Amsterdam (UvA) gedaan. Nu ben ik sinds drie jaar algemeen directeur bij het Koninklijk AG.” Waarom heeft u er zelf voor gekozen om actuaris te worden? “Toen ik in 1992 afstudeerde voor Technische wiskunde wist ik niet wat een actuaris was. In mijn laatste jaar werd er speciaal voor wiskundigen en informatici een congres georganiseerd over “Werken in de financiële sector”. Door het congres werd mijn interesse gewekt voor een carrière in deze sector en besloot ik na te zijn afgestudeerd te gaan solliciteren. Ik schreef drie brieven: één naar een pensioen/actuarieel bureau, één naar 3
Actuarieel Bureau Dr. W.G.J. ten Pas (pensioen en verzekeringen) en één naar Vektis, een bedrijf dat zich bezighoudt met zorgverzekeringsdata. Vervolgens mocht ik op bezoek komen en bij Ten Pas en werd ik aangenomen.” Wat is het AG/AI? “Het Johan de Witt huis huisvest beide verenigingen, het Koninklijke Actuarieel Genootschap (AG) en de opleider, het Actuarieel Instituut (AI). Het AI biedt opleidingen tot actuarieel rekenaar en tot actuarieel analist (HBO-niveau). Samen met TIAS School for Business and Society verzorgen we de Executive Master of Actuarial Science (EMAS) opleiding. Daarnaast bieden we de CERA-opleiding aan: een riskopleiding voor actuarissen.” “Aan de actuarieel professional die vandaag de dag afstudeert worden andere eisen gesteld dan aan de actuarissen die tien jaar geleden afstudeerden. Dat komt met name door de vooruitgang van
technologie. Tien jaar geleden hadden we ook computers, maar lag de focus vooral bij het uitvoeren van berekeningen. Nu wordt er veel meer aandacht besteed aan het communiceren van de resultaten.” “Zie het zo: wij spreken onderling een taal en dat heet “Actuariaats”, net zo als jullie vaak “Econometrisch” met elkaar praten. Uiteindelijk ben je vaak, in welke hoedanigheid dan ook, adviseur van iemand. Dit geldt ook als je bij een bedrijf werkt. Er wordt een vraag gesteld, je gaat rekenen, je maakt een rapport en uiteindelijk dien je het geheel te presenteren. Maar hoe breng je jouw conclusie en/of advies over? Dat is een skill set die eigenlijk altijd onderbelicht gebleven is. Vroeger ging men veel meer uit van vertrouwen en werd er alleen tussen actuarissen onderling gesproken. Echter, in de financiële sector is er sinds 2008 veel gebeurd, waardoor het met dat vertrouwen nu veel moeilijker gesteld is.” Wat is het verschil tussen een actuarieel rekenaar, een actuarieel analist en een actuaris? “We hebben drie niveaus: actuarieel rekenaar, actuarieel analist en actuaris AG. De opleiding tot actuarieel rekenaar is de propedeutische fase van de HBO-opleiding tot actuarieel analist. Een actuarieel analist heeft die gehele HBO bacheloropleiding voltooid. We zijn nu bezig het veranderen van de opleiding. Er gaat ook een HBO master komen: Actuarial Analytics.”
“Ik vind dat actuariaat gewoon een praktische toepassing is van econometrie.” “Een actuarieel rekenaar houdt zich bezig met de ‘wat-vraag’: wat moet ik berekenen? Vervolgens heb je de actuarieel analist die zich meer richt op
de vraag: hoe moet ik dit berekenen? Tenslotte is de vraag ‘Waarom moeten we dit doen?’, de vraag die bij de actuaris komt te liggen. “ Waarom is het voor studenten die actuaris willen worden interessant om aan het AI te studeren? “Al onze studenten zijn werkzaam in de financiële sector en krijgen les van mensen die ook werkzaam zijn in dezelfde sector, wat een ontzettende aanvulling is. Je kunt de theorie die je leert in feite meteen toepassen in de praktijk. Dat geldt natuurlijk niet meteen voor alle vakken, maar deze vakken zorgen dan wel weer voor een bepaalde verbreding.” “Een ander voordeel is dat je je eigen tempo kunt bepalen. Wij bieden modules aan. Het is dus niet zo dat je voor een heel jaar vooraf vastgestelde vakken krijgt, zoals dat op de universiteit wel het geval is. Vaak betaalt de werkgever voor jou. Afhankelijk van de werkdruk kun je je studietempo aanpassen. Je betaalt dus ook per module. Dit maakt het voor ons als AI dan wel weer lastiger om in te schatten hoeveel studenten er gedurende het jaar zullen zijn en welke modules ze zullen gaan volgen.” Welke toegevoegde waarde heeft de opleiding Econometrie & Operationele Research om actuaris te worden? “Grosso modo zou je kunnen zeggen: je hebt algemene econometrie en toepassingen daarvan, zoals logistiek, operationele research en actuariaat. Ik vind dat actuariaat gewoon een praktische toepassing is van econometrie. Econometristen kunnen eigenlijk overal aan de slag, bijvoorbeeld bij een infrastructureel project voor het berekenen van risico’s en gevoeligheden, bij een telecombedrijf voor data-analyses, of natuurlijk in de financiële sector. Als je in de financiële sector wil werken is het wel erg handig als je een actuariële achtergrond hebt. Een actuaris is dus eigenlijk een econometrist in de financiële sector.” “Wanneer je actuaris wil worden, zou ik adviseren om te kijken in hoeverre je keuzevakken op het gebied van actuariaat kunt volgen. Aangezien er op de VU niet veel aandacht is voor actuariaat, zou je hiervoor misschien moeten uitwijken naar een andere universiteit, zoals de Universiteit van Amsterdam, Tilburg of Groningen .” 4
sector AG/AI bedrijfsinterview
Waar kan men terecht na het behalen van de titel actuaris AG? “Dat is een open deur: overal! Waar actuarissen precies terechtkomen verschilt. Ongeveer 40 procent is werkzaam bij adviesbureaus voor pensioenfondsen (65%) en verzekeringsmaatschappijen (35%). Nog eens 40 procent werkt bij verzekeringsmaatschappijen zelf, zoals bijvoorbeeld Achmea. Vervolgens heb je nog 10 procent die werkt bij pensioenfondsen en ongeveer 4 procent die werkzaam is bij toezichthouders, zoals De Nederlandsche Bank (DNB) of de Autoriteit Financiële Markten (AFM). Tenslotte is er een restgroep, die onder andere bestaat uit actuarissen die het onderwijs zijn ingegaan.” “Werkgevers waar veel leden werken zijn: Nationale Nederlanden, Achmea, DNB, Towers Watson, Delta Lloyd, PGGM en APG. Uiteraard werken actuarissen ook bij wat kleinere adviesbureaus of verzekeraars. Bij banken werken in verhouding niet heel veel actuarissen, maar dat is waarschijnlijk omdat er genoeg vraag is in de pensioen- en verzekeringssector.” Wat voor advies zou u econometriestudenten willen geven? “Ik zou een econometriestudent absoluut willen adviseren een praktische component toe te voegen aan zijn/haar studie. Actuariaat is een ontzettend brede richting. De competenties van een actuaris kun je feitelijk overal toepassen. Natuurlijk zou ik moeten zeggen: doe wat je leuk vindt, want als je dat niet doet houdt het gauw op. Maar ik wil graag meegeven dat het actuariaat een ontzettend boeiend vakgebied is!”
5
Actuarieel Instituut
®
Het Actuarieel Instituut (AI) biedt verschillende vernieuwde parttime HBO en WO opleidingen aan: • Actuarieel Rekenaar (propedeusefase voor AA) • HBO Bachelor Actuarieel Analist (AA, NVAO geaccrediteerd) • HBO Master Actuarial Analytics • Executive Master of Actuarial Science (NVAO geaccrediteerd) Het AI biedt tevens de Leergang basisactuariaat voor financials aan. In deze leergang wordt een basis gelegd voor actuariële kennis specifiek bestemd voor “financials” werkzaam bij verzekeraars. Studeren aan het AI betekent: • studeren centraal in Nederland (Utrecht) • studeren in deeltijd • een goede mix van theorie en praktijk • docenten en experts uit het beroepsveld • opleidingen ook mogelijk In company Het unieke aan de opleidingen van het AI is dat werken en studeren gecombineerd wordt. Veel studenten ervaren dat zij zich tijdens hun opleiding verder ontwikkelen, doordat de theorie vrijwel direct in praktijk toegepast kan worden. Voor meer informatie over de opleidingen van het AI kunt u terecht op www.ag-ai.nl of neem contact op met Sandra Oudejans op telefoonnummer 030-686 61 57 of per e-mail
[email protected].
sector column
Een kaartspel dat staat als een huis Veel plezier heb ik beleefd aan een kaartspel dat ik onlangs leerde van een YouTube filmpje. Het spel heet het Humble-Nishiyama kaartspel naar de wiskundigen Steve Humble en Yutaka Nishiyama die het bedacht hebben. Je speelt met een opponent het spel met een gewoon pak kaarten bestaande uit 26 zwarte kaarten en 26 rode kaarten. Een zwarte kaart geven we aan met de letter Z en een rode kaart met de letter R. Elk van de spelers kiest een reeks van lengte 3 uit de kleuren Z en R, bijvoorbeeld je opponent kiest ZZR en jij kiest RZR. Het pak kaarten wordt grondig geschud en daarna worden de kaarten één voor één omgekeerd op tafel neergelegd met de kleur naar boven totdat één van de twee gekozen reeksen van lengte 3 verschijnt. De speler bij wie de betreffende reeks hoort, krijgt een punt. De kaarten op tafel worden uit het spel verwijderd en doen er niet meer toe. Het spel wordt vervolgens voortgezet met de overgebleven kaarten. Elke keer dat één van de twee gekozen reeksen verschijnt, krijgt de speler met die reeks een punt en worden de kaarten op tafel uit het spel genomen en wordt verder gegaan met de overgebleven kaarten totdat alle 52 kaarten 7
gebruikt zijn. De winnaar is de speler die aan het eind de meeste punten heeft verzameld. Als beide spelers aan het eind evenveel punten hebben, is er sprake van een gelijkspel. In het kaartspel kiest je opponent als eerste een reeks van lengte 3 uit de kleuren Z en R. De vraag is: hoe beantwoord je de gekozen reeks van je opponent zodat je met maximale kans winnaar van het spel wordt? Het antwoord op de gestelde vraag is eenvoudig en levert je een verrassend hoge winkans op. Maar voor we de oplossing geven, gaan we naar het zogenaamde Penney Ante spel dat in 1969 door Walter Penney werd gepubliceerd in Journal of Recreational Mathematics. In dit spel wordt met een munt geworpen, waarbij aangenomen wordt dat de kans op de uitkomst kop (K) gelijk is aan de kans op de uitkomst munt (M). Het spel gaat tussen twee spelers 1 en 2 die elk van te voren een reeks bestaande uit K’s en M’s van lengte 3 moeten kiezen. De munt wordt dan herhaaldelijk geworpen totdat één van de twee gekozen reeksen voor het eerst verschijnt, waarna het spel afgelopen is. Stel dat speler 1 als eerste zijn keuze voor een reeks van lengte 3 maakt
sector column
en deze aan speler 2 laat zien, dan kan speler 2 altijd een reeks kiezen die met grotere kans eerder verschijnt dan de reeks van speler 1. De mogelijke keuzes KKK, KKM, KMK, KMM, MMM, MMK, MKM, MKK van speler 1, beantwoordt speler 2 met de respectievelijke keuzes MKK, MKK, KKM, KKM, KMM, KMM, MMK, MMK. De respectievelijke winkansen voor speler 2 zijn dan 7/8, 3/4, 2/3, 2/3, 7/8, 3/4, 2/3, 2/3. Deze kansen kunnen op verschillende manieren berekend worden. De meest inzichtelijke methode is de aanpak van Markov-ketens met absorberende toestanden. Dit is een simpele maar krachtige aanpak voor een omvangrijke klasse van kansproblemen. In mijn boek Understanding Probability (Cambridge University Press, 2012) wordt veel aandacht besteed aan deze voor studenten aansprekende aanpak. Veel kansproblemen laten zich op natuurlijke wijze formuleren als een dynamisch proces met toestanden en toestandsovergangen. Om dit voor het spel Penney Ante toe te lichten, stel dat speler 1 de reeks KKM kiest en speler 2 dit beantwoordt met MKK. Neem dan een Markov-keten met 7 toestanden die worden genoteerd als 0, K, M, KK, MK, KKM en MKK, waarbij de hulptoestand 0 het begin van het spel aangeeft en de andere toestanden betrekking hebben op relevante informatie uit de laatst gedane worpen. De toestanden KKM en MKK worden absorberend genomen. Vanuit toestand 0 heb je overgangskansen 0,5 naar de toestanden K en M, vanuit toestand K overgangskansen 0,5 naar M en KK, vanuit toestand M overgangskansen 0,5 naar M en MK, vanuit toestand KK overgangskansen 0,5 naar KK en KKM, en vanuit toestand MK overgangskansen 0,5 naar M en MKK. De absorptiekans in toestand MKK is de kans dat MKK eerder optreedt dan KKM en kan dan volgens een standaardrecept voor Markov-ketens berekend worden als 0,75. Op dezelfde wijze kunnen de andere kansen berekend worden. De kans 0,875 dat MKK eerder optreedt dan KKK kun je direct inzien door op te merken dat KKK alleen eerder optreedt dan MKK als elk van de eerste drie worpen kop geeft. Voor elk van de andere gevallen kun je met de matrix van overgangskansen van de betreffende Markov-keten inzien dat speler 2 in het voordeel is. Overigens door alle mogelijke combinaties van zetten van speler 1 en tegenzetten van speler 2 door te rekenen, blijkt dat de bovenstaande tegenzetten van speler 2 op de mogelijke zetten van speler 1 de best denkbare zijn.
Terug naar het kaartspel met twee spelers 1 en 2, waarbij speler 1 als eerste zijn keuze voor een reeks van lengte 3 maakt. De sleutel tot de oplossing van het kaartspel is door in het Penney Ante spel de tegenzetten van speler 2 op de mogelijke zetten van speler 1 aandachtig te bekijken. Het eerste element van de tegenzet van speler 2 is de tegengestelde van het tweede element van de zet van speler 1 en de laatste twee elementen van de tegenzet van speler 2 zijn de eerste twee elementen van de zet van speler 1 (het derde element van de zet van speler 1 doet er voor speler 2 niet toe). Dit leidt tot het antwoord op de vraag hoe in het kaartspel speler 2 moet reageren op de keuze van speler 1. De mogelijke keuzes ZZZ, ZZR, ZRZ, ZRR, RRR, RRZ, RZR, RZZ van speler 1, beantwoordt speler 2 met de respectievelijke keuzes RZZ, RZZ, ZZR, ZZR, ZRR, ZRR, RRZ, RRZ. De respectievelijke winkansen voor speler 2 zijn dan 0,995, 0,935, 0,801, 0,883, 0,995, 0,935, 0,801, 0,883, terwijl de kansen op een gelijkspel gegeven worden door: 0,004, 0,038, 0,083, 0,065, 0,004, 0,038, 0,083, 0,065. Verrassend grote winkansen voor speler 2! Winkansen die nog groter zijn dan in de situatie van het Penney Ante spel. De reden van de toegenomen winkansen voor speler 2 is het feit dat in het kaartspel niet gestopt wordt nadat één van de gekozen reeksen opgetreden is, maar wordt doorgegaan met de resterende kaarten waardoor de kans van speler 2 om eindwinnaar te worden alleen maar toeneemt. Computersimulatie is een aanpak om bovenstaande kansen te vinden, maar deze kansen kunnen ook exact berekend worden door een terugwaartse recursie voor absorptiekansen in een Markov keten met een vier-dimensionale toestand. Een open vraag is of de tegenzetten van speler 2 de best denkbare zijn. Mogelijk een leerzame opdracht voor studenten om dit na te gaan in het kader van een college computersimulatie. Henk Tijms is emeritus hoogleraar operations research aan de Vrije Universiteit en auteur van diverse leerboeken over operations research en kansrekening. E-mail:
[email protected]. Deze column is eerder gepubliceerd in STAtOR, periodiek blad van de Vereniging voor Statistiek en Operationele Research. 8
sector uit de markt van DNB
Risico’s in de Nederlandse hypothekenportefeuille De Nederlandsche Bank waakt over de financiële stabiliteit van Nederland en let op de wisselwerking tussen financiële instellingen en hun omgeving. Als onderdeel hiervan publiceert DNB elk halfjaar het ‘Overzicht Financiële Stabiliteit” (OFS). Het OFS schetst risico’s die groepen instellingen of hele sectoren raken en het Nederlandse financiële stelsel en uiteindelijk ook de economie kunnen ontwrichten. In SECTOR presenteren we één hoofdstuk uit de OFS van 2014, dat zich specfiek richt op de risico’s in de Nederlandse hypothekenportefeuille. De Nederlandse hypothekenportefeuille lijkt op een Januskop. Enerzijds zijn betalingsachterstanden en verliezen op hypotheken tot nu toe heel beperkt gebleven. Anderzijds blijft de grote hypothekenportefeuille een kwetsbaarheid van het Nederlandse financiële stelsel. Vooral het grote aantal onderwaterhypotheken vormt nog geruime tijd een latent risico voor banken en voor de overheid. In de AQR wordt beoordeeld of banken hiervoor voldoende voorzieningen aanhouden. Ondanks een forse prijsdaling op de Nederlandse woningmarkt zijn de betalingsachterstanden en verliezen op hypotheken tot nu toe beperkt gebleven. Nederlandse woningprijzen zijn sinds 2008 met ruim 21% gedaald. Hierdoor staat bijna 30% van de hypotheken onder water. Hiervan is sprake als de marktwaarde van de woning lager is dan de hypotheekschuld, waarbij wordt gecorrigeerd voor 9
aan de hypotheek verpande spaartegoeden of vermogens. Vooralsnog heeft dit niet tot grote verliezen geleid. Het aantal hypotheken met betalingsachterstanden neemt weliswaar toe, maar bevindt zich nog altijd op een laag niveau. Ook in vergelijking met andere landen die te maken hebben gehad met een correctie op de huizenmarkt, zoals Ierland, Spanje en de VS, zijn de verliezen in Nederland gering. Wel zullen de betalingsachterstanden naar verwachting verder oplopen, mede doordat de stijging van de werkloosheid vertraagd doorwerkt op hypotheekverliezen. Deze vertraging houdt verband met de financiële buffers waarop huizenbezitters tijdelijk kunnen terugvallen (zoals werkloosheidsuitkering en spaargeld) en de mogelijkheden die banken bieden om bij achterstanden de hypotheeklasten tijdelijk te verminderen.
Aflossingsvrije hypotheken komen vooral voor bij oudere huishoudens, terwijl onderwaterhypotheken zijn geconcentreerd bij jonge huishoudens. Van de Nederlandse huiseigenaren heeft 35% een volledig aflossingsvrije hypotheek, waarop niet wordt afgelost gedurende de looptijd en waarbij ook geen vermogen wordt opgebouwd ten behoeve van aflossing van de hypotheek aan het einde van de looptijd. Vooral bij oudere huishoudens (50-plussers) komt deze hypotheekvorm veel voor; 58% van de hypotheken bij deze groep is volledig aflossingsvrij. Doordat deze huishoudens vaak een forse overwaarde op hun huis hebben en daarnaast een substantieel financieel vermogen bezitten, is het kredietrisico van deze hypotheken beperkt. Van de jongere huishoudens (50-minners) heeft 15% een volledig aflossingsvrije hypotheek. Bijna tweederde van alle huiseigenaren lost gedurende de looptijd de lening (deels) af of bouwt vermogen op dat aan de hypotheek is verpand. Hiertoe wordt vaak een aflossingsvrije hypotheek gecombineerd met een spaar- of levenshypotheek. Dit resulteert voor jongere
huishoudens in een gemiddeld aflossingspercentage van meer dan 50% van de hypotheek (grafiek 10). Hier staat tegenover dat deze huishoudens minder vermogen bezitten en vaker onder water staan. Van de dertigers en veertigers met een hypotheek staat 40% onder water. Ontwikkelingen in risicokenmerken Nieuwe hypotheken zijn minder risicovol doordat ze volledig annuïtair worden afgelost en een lagere maximale loan-to-value (LTV) ratio hebben. Nieuwe hypotheken komen alleen in aanmerking voor fiscale renteaftrek wanneer ze (ten minste) volledig annuïtair worden afgelost. Als gevolg hiervan is het aandeel annuïtaire hypotheken in de nieuwe productie fors toegenomen (grafiek 11). Daarnaast geldt sinds 2013 een wettelijke LTV-limiet, die op dit moment 104% bedraagt en geleidelijk afloopt naar 100% in 2018, wat internationaal gezien overigens nog steeds erg hoog is. Voor hypotheken waarbij restschulden worden meegefinancierd geldt een uitzondering. De genoemde maatregelen
10
sector uit de markt van DNB
verminderen voor huishoudens het risico op een restschuld en voor hypotheekverstrekkers het kredietrisico. De sterke toename van vrijwillige aflossingen in 2013 heeft maar beperkt bijgedragen aan de vermindering van het onderwaterprobleem. Huishoudens hebben in de eerste drie kwartalen van 2013 bijna EUR 7 miljard vrijwillig afgelost op hypotheken, ruim 1% van de totale hypotheekschuld. Het gaat hierbij vooral om aflossingen door ouderen op aflossingsvrije hypotheken, die doorgaans een lage LTV hebben (grafiek 12). Minder dan een kwart van de vrijwillige aflossingen vond plaats bij hypotheken die onder water staan. Dit illustreert dat huishoudens met onderwaterhypotheken maar beperkt beschikken over financieel vermogen om in te zetten voor extra aflossing. Het feit dat huishoudens meer hebben afgelost naarmate ze een hogere rente op de uitstaande hypotheekschuld betalen, wijst er bovendien op dat de toename in vrijwillige aflossingen vooral terug te voeren is op rentearbitrage. Gegeven de lage depositorente en de vaste vermogensrendementsheffing levert het aflossen van hypotheekschulden immers vaak meer op dan sparen, zelfs als daardoor hypotheekrenteaftrek wordt gederfd. Daarbij zijn de aflossingen gepaard gegaan met een daling van spaartegoeden van huishoudens bij banken van zo’n EUR 5 miljard in de tweede helft van 2013. Deze vorm van schuldafbouw, waarbij spaartegoeden worden ingezet voor aflossing van de hypotheek, is een welkome verkorting van de balansen van huishoudens, maar draagt niet bij aan het verminderen van het depositofinancieringsgat. Het verschil tussen de uitstaande leningen van banken en de omvang van de deposito’s verandert immers niet. 11
De beperkte ruimte voor vrijwillige aflossingen op onderwaterhypotheken maakt de toekomstige ontwikkeling van het onderwaterprobleem sterk afhankelijk van de ontwikkeling van huizenprijzen. Wanneer huizenprijzen constant blijven en geen extra vrijwillige aflossingen plaatsvinden, neemt het aantal onderwater hypotheken alleen af door reguliere aflossingen en stortingen op verpande spaar- en vermogensrekeningen. In dit scenario staat twee derde van de hypotheken die eind 2012 onder water stonden, over tien jaar nog steeds onder water. In een scenario waarin nominale huizenprijzen vanaf 2014 jaarlijks met 2% stijgen, zijn de huizenprijzen over tien jaar weer op het niveau van 2008, en is driekwart van de huidige onderwaterhypotheken weer boven water. Hoewel het aantal onderwaterhypotheken in dit scenario sterk daalt, is het probleem voor de resterende hypotheken hardnekkig. Ter vergelijking: in de jaren tachtig was het onderwaterprobleem binnen tien jaar volledig verdwenen, mede doordat LTV ratio’s destijds een stuk lager waren. Het onderwaterprobleem vormt daarmee naar verwachting nog geruime tijd een latent kredietrisico voor hypotheekverstrekkers. Het kredietrisico is het grootst bij huishoudens met een onderwaterhypotheek die een fors deel van hun inkomen kwijt zijn aan hypotheeklasten. Deze huishoudens hebben minder ruimte om een inkomensterugval of rentestijging op te vangen en komen daardoor naar verwachting eerder in betalingsproblemen. Doordat de hypotheek onder water staat, leidt (gedwongen) verkoop tot een restschuld en een mogelijk verlies voor de kredietverstrekker. De groep huishoudens die onderwater staat en daarnaast een loan-to-income (LTI) ratio heeft van vijf of hoger is goed voor ruim 6% van de hypotheken. Het hogere risico van deze groep komt tot uiting in de betalingsachterstanden,
die met 5,3% hoger zijn dan bij hypotheken met een lagere LTV en/of LTI (grafiek 13).
basispunten van de uitstaande schuld in 2013 tot 33 basispunten in 2017 (grafiek 14).
De risico’s van onderwaterhypotheken worden voor een belangrijk deel gedragen door de overheid (grafiek 13). Ruim de helft van de hypotheken die onder water staan, heeft een NHG. De overheid staat bij deze hypotheken garant voor eventuele restschulden bij gedwongen verkoop. Dit beperkt het kredietrisico voor banken. Het NHG-aandeel bij onderwaterhypotheken is tweemaal zo hoog als bij andere hypotheken. Dit impliceert dat de risico’s van NHG-hypotheken relatief hoog zijn, en dat een groot deel van dit risico uiteindelijk bij de overheid ligt. In dit licht is het opvallend dat het aantal NHGschadegevallen in 2013 ruim twee keer zo hoog was als op het dieptepunt van de huizenmarktcrisis in de jaren tachtig, terwijl destijds de huizenprijzen sterker daalden en de werkloosheid opliep tot boven de 10%. Het hoge NHG-aandeel van onderwaterhypotheken is hier mede debet aan.
Dit komt overeen met een maximaal verlies van ongeveer EUR 2 miljard per jaar. Dit is ruim 20% van de hoeveelheid kapitaal en voorzieningen die banken aanhouden voor verliezen op hypotheken.Banken zouden daarmee in staat zijn om dergelijke hoge verliesratio’s gedurende enkele jaren op te vangen. Een kanttekening hierbij is dat stresstestmodellen zeer beperkt rekening houden met zogenoemde tweederonde-effecten, zoals het effect van dalende huizenprijzen op de economische groei en de inkomensontwikkeling. Deze tweederonde-effecten kunnen de verliezen van banken verder doen oplopen. Uit de stresstest blijkt ook dat het effect van een renteschok aanzienlijk is, ondanks de relatief lange rentevaste periode van Nederlandse hypotheken. Een verklaring hiervoor is dat een renteschok, in vergelijking met een stijging van de werkloosheid, een relatief grote groep huizenbezitters raakt.
Invloed op financiële stabiliteit
Door de grote afhankelijkheid van marktfinanciering staan hypotheekverstrekkers ook bloot aan financieringsrisico. Oplopende achterstanden en onduidelijkheid over de risico’s van de hypotheekportefeuille kunnen het animo van beleggers om Nederlandse hypotheken te financieren verminderen, waardoor financieringskosten oplopen. In dit licht is de recente toetreding van nieuwe partijen, zoals verzekeraars op de Nederlandse hypotheekmarkt, te verwelkomen. Deze partijen bevorderen de concurrentie, en kunnen eventuele belemmeringen in het aanbod van hypothecair krediet als gevolg van de sterke concentratie bij banken verminderen.
De verliesratio’s op hypotheken zullen de komende tijd waarschijnlijk verder toenemen. Vanwege de omvang van de hypotheekportefeuilles zou een forse stijging van verliezen een risico vormen voor het financiële stelsel. Met behulp van stresstesten analyseert DNB welke gevolgen sterk tegenvallende economische omstandigheden kunnen hebben voor banken. In een zeer pessimistisch scenario met tegenvallende economische groei, hogere werkloosheid, verder dalende huizenprijzen en stijgende hypotheekrentes, zouden de verliesratio’s op Nederlandse hypotheken volgens het stresstestmodel van DNB oplopen van elf
12
sector uit de markt van DNB
Beleidsmaatregelen In reactie op de oplopende betalingsachterstanden hebben banken hun voorzieningen verhoogd. In de AQR wordt beoordeeld of deze voorzieningen voldoende zijn. In het kader van de AQR leveren de zeven significante Nederlandse banken die onder ECB-toezicht komen gedetailleerde informatie aan over hoe zij omgaan met probleemleningen en wanneer zij hiervoor een voorziening aanhouden. Banken kunnen gedwongen verkoop van woningen voorkomen door de voorwaarden van de hypotheek tijdelijk aan te passen, bijvoorbeeld door het geven van een rentepauze. Aanpassing van de voorwaarden kan daarmee onnodige verliezen voorkomen en bijdragen aan een zachte landing van de woningmarkt. Het is wel van belang dat dit alleen gebeurt als de betalingsachterstanden een tijdelijke oorzaak hebben en voldoende zekerheid bestaat dat de huiseigenaar de hypotheeklasten ook op de langere termijn kan dragen. Daarnaast dienen banken afdoende voorzieningen te treffen voor deze leningen. De recente aanpassingen in de NHG-voorwaarden en de oprichting van de NHI dragen bij aan een efficiëntere inzet van overheidsgaranties. Sinds begin dit jaar geldt voor nieuwe NHGhypotheken dat hypothecaire kredietverstrekkers 10% van het eventuele schadebedrag zelf moeten dragen. Dit versterkt de prikkel voor hypothecaire kredietverstrekkers om de risico’s van hypotheken goed te beoordelen en ook na afsluiting van de hypotheek in de gaten te houden. Daarnaast wordt de NHG-grens afgebouwd van EUR 290 duizend nu naar EUR 265 duizend vanaf juli 2014. Het aandeel nieuwe hypotheken met NHG-dekking, dat in 2013 ruim 75% bedroeg, zal hierdoor dalen, en meer gericht worden op de onderkant van de markt. Gelet op het depositofinancieringsgat lijkt het bovendien efficiënter om door middel van de oprichting van de NHI de overheidsgarantie rechtstreeks te richten op vermindering van het financieringsrisico. Overzicht Financiële Stabilteit Voorjaar 2014 nr. 19, De Nederlandsche Bank N.V.
13
sector docent vertelt
Kees van den Hoeven was ruim 42 jaar werkzaam bij de faculteit FEWEB en tot voor kort hoofddocent Wiskunde en Statistiek bij de afdeling Econometrie aan de VU.
(Significante) verandering of niet? Op 4 maart 2014 heb ik via een afscheidscollege met als titel ‘(Significante) verandering of niet?’ afscheid genomen van de faculteit en dus ook van mijn afdeling Econometrie. Een aantal gedeelten van dit college zullen – al dan niet wat gedetailleerder uitgewerkt – in dit artikel aan de orde komen. De hoofdonderwerpen bij het college waren ‘verandering’ en ‘onderwijs’, waarbij vooral werd ingegaan op veranderingen in allerlei aspecten, die met het onderwijs te maken hadden/hebben. Dit gebeurde dan met name via een terugblik op mijn tijd als docent. De algemene termen ‘onderwijs’ en ‘verandering’ gaven me verder ook de ruimte veel elementen onder deze noemers te laten vallen en vanuit diverse invalshoeken te kunnen kijken. Op een aantal van deze zaken wordt in onderstaande ingegaan.
Als eerste kwam een aantal herinneringen aan de periode van eigen genoten onderwijs langs. Zo was het eind jaren ’60 en begin jaren ’70 van de vorige eeuw in Nederland de tijd van de algemene studentenprotesten. Dit leidde ook aan de Wiskunde faculteit van de VU – waar ik studeerde - tot kleine (bijbehorende) protesten. Zo was een ongeschreven regel, dat studenten, als de hoogleraar de zaal binnenkwam, allen opstonden (ook weer na de pauze) en tevens dat een der studenten vooraf het bord keurig schoon had gemaakt. Sommige (met name jongere) hoogleraren begrepen toen meteen,
dat vooral het opstaan zijn langste tijd had gehad. Sommigen stelden zelfs spontaan voor dit maar per direct af te schaffen. Toen wij zelf automatisch het schoonmaken van het bord ook maar afschaften, kwam er bij één der docenten wel direct de reactie, dat we, als we het bord niet meer schoonmaakten, (als het ware voor straf) bij zijn binnenkomst weer moesten opstaan. Hij begreep gelukkig zelf ook dat hij met zo’n suggestie voor gek stond. Andere hoogleraren losten dit veel eleganter op door iedere keer iemand (steeds weer een ander) te vragen om het bord schoon te vegen. De ‘oude’ hoogleraar 14
sector docent vertelt
Hooykaas (Geschiedenis der Natuurwetenschappen) heeft het opstaan echter nog lang in ere weten te houden. Hij presteerde het om bij ons eerste moment van aarzeling om op te staan bij zijn binnenkomst, terwijl we ook nog ‘gewoon’ door bleven praten, de zaal met dezelfde vaart te verlaten als waarmee hij was binnengekomen. Zo’n tien minuten later kwam hij opnieuw binnen en toen verliep alles kennelijk zoals het volgens hem behoorde. Hij gaf in één zin zijn mening over het gebeurde (U heeft snel heel veel beleefdheid bijgeleerd!) en ging vervolgens van start met z’n college alsof er niets was gebeurd. Op 4 maart 1971 werd ik – in mijn vierde studiejaar – zonder de officiële wiskundebevoegdheid (dat kon toen nog) docent Wiskunde aan het Hervormd Lyceum West te Amsterdam. Per 1 september werd ik vervolgens aan de VU studentassistent bij de faculteit Wiskunde en ook bij de (toenmalige) Interfaculteit voor Econometrie en Actuariële wetenschappen. In deze tijd werd tevens de bouw van het huidige VU-hoofdgebouw afgerond. Het is bijna niet meer voorstelbaar hoe het VU-terrein er tijdens het begin van mijn studie uitzag: een splinternieuw Wis- en Natuurkundegebouw, een Provisorium (dat er uiteindelijk wel een jaar of dertig heeft gestaan) en verder een kale vlakte zonder hoofdgebouw. Na mijn afstuderen in 1973 (nu inclusief wiskundebevoegdheid) werd ik als wetenschappelijk medewerker Wiskunde en Statistiek aangesteld bij de Economische Faculteit van de VU. Vanaf het moment dat de Interfaculteit voor Econometrie en Actuariële wetenschappen werd samengevoegd met de Economische faculteit ontstond de afdeling Econometrie, die de gehele Interfaculteit omvatte en tevens de vakgroep Kwantitatieve Methoden van de Economische Faculteit waar ik in die tijd toe behoorde. Zo kreeg ik dus weer met de opleiding Econometrie te maken. Hulpmiddelen bij het onderwijs In de loop der jaren is er veel veranderd in de manier waarop onderwijs werd verzorgd of kon worden gegeven. Dit was vooral ook te merken aan de hulpmiddelen, waar een docent bij het onderwijs over kon beschikken. Naast de standaard hulpmiddelen gebruikte ik ook diverse persoonlijke hulpstukken/-middelen, die vooral dienden om bij theoretische onderwerpen via ‘figuren’ duidelijk te maken waarom dat onderwerp belangrijk was en 15
wat er eigenlijk precies aan de hand was. Verder moet ik wel vermelden dat ik tot op mijn laatste onderwijsdag – naast een ‘beamer’ – ook steeds gebruik heb gemaakt van het klassieke ‘schoolbord met krijtje’, waardoor ik toch het risico loop als (enigszins) ouderwets te worden beschouwd. In mijn starttijd was het schoolbord min of meer het enige hulpmiddel. Later kwamen de overheadprojector, de beamer, enz. Al deze hulpmiddelen wilde ik tijdens het afscheidscollege nog een keer gebruiken, maar dat bleek helaas niet mogelijk. De VU is heden ten dage zo gemoderniseerd, dat het onmogelijk was een bruikbaar schoolbord op het podium van het Auditorium te plaatsen. Ik moet dus nu op een andere manier laten zien hoe ter voorbereiding op een onderwerp als ‘economische modellen’ in het verleden de ‘sinus’ , ‘cosinus’ of ‘tangens’ op het bord aan de orde kwamen. Alles gebeurde onder de noemer dat duidelijke en nette figuren op het bord een substantieel deel uitmaakten van de uitleg. Studenten keken meestal bij deze hulpmiddelen hun ogen uit, omdat ze deze nog nooit gezien hadden en ze tevens enige gymnastische bewegingen van de gebruiker vroegen. Op de VU was gelukkig nog wel een (werkende) overheadprojector te vinden met een projectiescherm. Deze gebruikte ik nog tot een jaar of vijf geleden als de beginselen van de regressierekening moesten worden uitgelegd, eerst naast het schoolbord en later naast de beamer + powerpoint-presentatie. De hulpmiddelen waar studenten over konden beschikken waren bepalend voor de manier waarop met name een practicum kon worden gegeven. In de loop der jaren is het type vraagstukken en het soort vragen dus aanzienlijk gewijzigd. Eerst kon er uitsluitend ‘met de hand’ worden gerekend; daarna kwamen er rekenapparaten, waardoor zowel meer data konden worden verwerkt als ook bewerkelijker technieken konden worden gebruikt. Met de komst van de grafische rekenmachine en daarna de computermogelijkheden werd alles nog veel ruimer. Dat de grafische rekenmachine ook nadelige kanten heeft wil ik hier niet bespreken. Vorig jaar is daarom ook – als laatste onderdeel bij de studieprogramma’s Economie en Bedrijfskunde – bij het vak ‘statistiek’ besloten om dit apparaat niet meer bij tentamens toe te staan. Daarmee is tevens de praktische bruikbaarheid voor een student sterk verminderd.
Studenten, vooroordelen en voorbeelden Jaarlijks kwamen er grote groepen nieuwe studenten op de facultaire opleidingen Economie en Bedrijfskunde af. In de programma’s kwam al in een vroeg stadium een kwantitatief vak voor, bij Economie eerst een statistiekvak en bij Bedrijfskunde eerst een wiskundevak. Wij kwamen dan bij heel wat studenten een gevoel tegen van ‘dit soort vakken ligt mij niet’, ‘waarom zit zo’n vak in het programma’ enz. Hier lag dus ieder jaar weer een hele uitdaging om studenten duidelijk te maken wat het nut van dergelijke vakken is en tevens dat de hindernissen, die men soms bij voorbaat al zag, best zouden kunnen meevallen. Al heel lang terug werden activeringsvormen bij het onderwijs bedacht om ieder toch vooral op tijd met het bestuderen van de stof te laten beginnen. Een tweetal voorbeelden van motivatie en stimulering in het beginstadium van deze studies waren ‘afronden’ en ‘beslissen met voorkennis’. Vooral de soms verrassende uitkomsten in dit laatste geval (op basis van het gebruik van de regel van Bayes) spraken erg aan en leidden soms tot duidelijke gevoelens van ongeloof. Verder deed zich in de loop der jaren – met name bij de opleidingen Economie en Bedrijfskunde – ook nog een ander verschijnsel voor: de wiskundevoorkennis werd minder en dan met name de algebraïsche vaardigheden van eerstejaarsstudenten. Dit leidde er toe dat er een jaar of tien geleden werd besloten om voorafgaand aan de kwantitatieve vakken eerst aan nieuwe studenten een (vrijwillige) zogenaamde ‘bijspijker’-cursus wiskunde te geven. In deze cursus werd geen nieuwe wiskundestof behandeld, maar alleen aandacht besteed aan de middelbare school wiskunde en dan vooral aan de algebra daarbinnen. Tevens ontstonden in die tijd de eerste bijlesinstituten, waarin ook Kraket een grote rol heeft gespeeld. Het werd met deze bijlessen overigens soms ook wel extreem, want diverse malen merkten wij dat studenten het reguliere onderwijs niet volgden, omdat ze naar bijles moesten. Dat gaf trouwens ook wel aan dat ze op het terrein van de economie ook nog wel het een en ander te leren hadden. Na deze twee voorbeelden uit de statistiek en de kansrekening moest ik toch ook een voorbeeld uit de wiskunde geven. We waren dan al wat verder
in de studie bij een voorbeeld over maximaliseren dan wel minimaliseren van een functie van twee variabelen. Dat vonden (vinden) studenten een behoorlijk lastig onderwerp zeker als er ook nog een extra beperking wordt opgelegd (methode van Lagrange). In dit voorbeeld moest een functie z = f(x,y) gemaximaliseerd/geminimaliseerd worden onder de nevenvoorwaarde g(x,y) = c. Dan is het heel handig om eerst via een aantal figuren (met dank aan Koos Sneek) de problematiek inzichtelijker te maken.
De eerst figuur gaf daarbij weer wat het eigenlijke probleem was, terwijl via bijvoorbeeld de tweede figuur en het gebruik van ‘hoogtelijnen’ op andere wijze kon worden aangegeven waar eventuele extremen zaten.
Het vierde en laatste voorbeeld (een variantieanalyse) kwam weer uit de statistiek en had als 16
sector docent vertelt
doel te demonstreren hoe statistische software van nut kon zijn bij complexere problemen met veel rekenwerk. Het betrof het onderzoeken of in een drietal populaties het gemiddelde van de te onderzoeken grootheid gelijk kon zijn. In dit voorbeeld kwam dan tevens het begrip ‘significant’ tevoorschijn; een begrip dat regelmatig voor de nodige verwarring zorgde. Met dit voorbeeld kon tevens worden gedemonstreerd hoe het onderwijs in de statistiek zich aan het ontwikkelen is. Er komt steeds meer nadruk te liggen op het kunnen lezen en interpreteren van computeroutput en steeds minder op de achterliggende theorie, waardoor zelfs een ‘trucjescultuur’ aan het ontstaan is. Hier ligt een duidelijk gevaar op de loer. Een ander maar ook al in het verleden optredend probleem doet zich nu ook nadrukkelijker voor: het bepalen welke statistische techniek in een bepaald probleem gebruikt moet worden. Want ook na de keuze van een verkeerde methode levert de computer output en wordt deze soms door de gebruiker ook nog serieus becommentarieerd. En dan heb ik het nog niet eens gehad over het letten op de voorwaarde(n), waaraan moet worden voldaan om een techniek te mogen toepassen! Onderwijs bij de opleiding Econometrie Bij de opleiding Econometrie heb ik maar betrekkelijk weinig onderwijs verzorgd. In de jaren 1971 t/m 1973 betrof dit het verzorgen van het doctoraal practicum Mathematische Statistiek en vervolgens in de jaren 2000 t/m 2010 het tweedejaarspracticum Algemene Statistiek. Toch heb ik altijd wel gemerkt dat ook econometriestudenten soms hunkerden naar praktische toepassingen van de (theoretische) statistiekstof. Mijn tijd als zogenaamde cohortbegeleider van studenten uit het cohort 1999/2000 heeft me verder veel geleerd over hoe studenten omgingen met en dachten over het studieprogramma Econometrie. Deze informatie heb ik veel kunnen gebruiken in alle interne discussies over het onderwijs Econometrie en binnen de examencommissie Econometrie.
17
Onderwijsvernieuwing Regelmatig worden onderwijsprogramma’s aangepast aan nieuwe ontwikkelingen. Dit kan leiden tot (relatief) kleine aanpassingen. Een voorbeeld hiervan is bijvoorbeeld het (deels) digitaliseren van tentamens. De VU heeft inmiddels ook een tentamenzaal, waar maximaal 400 studenten tegelijkertijd achter de computer hun tentamen kunnen afleggen. Dit heeft uiteraard voordelen voor diegenen die de tentamens moeten nakijken, maar heeft anderzijds soms ook bijwerkingen die (mogelijk) niet gewenst zijn. Een student blijkt de tentamenstof voor een digitaal afgenomen tentamen immers anders te bestuderen, terwijl ook het aspect ‘computerfraude’ de kop opsteekt. In mijn tijd aan de VU zijn de onderwijsprogramma’s ook diverse malen ingrijpend gewijzigd. De tot nu toe meest ingrijpende verandering was de overgang van de indeling kandidaats-/doctoraalprogramma naar de bachelor/master structuur in het begin van deze eeuw. Nu staat er weer een drastische programmawijziging op stapel. Deze vindt vanaf 1 september 2014 plaats. Deze keer wordt behalve de programmastructuur ook de inhoud van de vakken drastisch aangepakt. Tevens wordt de onderwijskwaliteitsbewaking steviger ter hand genomen. Laten we hopen, dat alle gewenste veranderingen inderdaad (significante) verbeteringen blijken te zijn. Ik kan dat alleen nog maar langs de zijlijn doen.
ANALYTICS Build on your future.
In welk bedrijf of organisatie je ook aan de slag gaat, je kunt niet om de rol van Business Analytics heen. Werk met de software van SAS voor je onderzoek of wees slim en vergroot je waarde op de arbeidsmarkt met kennis over de analytische software van SAS.
Scan de QR code voor meer informatie over de gratis trainingen bij SAS.
SAS en alle andere SAS Institute Inc. producten- of dienstennamen zijn geregistreerde handelsmerken of handelsmerken van SAS Institute Inc. in de Verenigde Staten van Amerika en andere landen. ® geeft een registratie in de Verenigde Staten van Amerika aan. Andere merken en productnamen zijn handelsmerken van de respectievelijke bedrijven. Auteursrecht © SAS Institute Inc. alle rechten voorbehouden. SAS Institute B.V., Postbus 3053, 1270 EB Huizen. S98709US.0912
sector academische rubriek
Sequencing games with repeated players We kennen Arantza Estévez-Fernández allemaal als docente Wiskundige Economie, maar naast het verzorgen van de colleges doet ze uiteraard ook onderzoek. In dit artikel geeft ze ons een kijkje in één van haar onderzoeksgebieden.
Arantza Estévez-Fernández
is docente op het gebied van Wiskundige Economie aan de Vrije Universiteit
In this article, we consider sequencing situations where a set of agents (or players) have jobs that need to be processed by a single machine. Moreover, each player has a cost function that depends proportionally on the maximum completion time of all his jobs. As an example, consider cars—players—that need to go to the garage— machine—, possibly requiring more than one reparation (change of tires, of oil, etc.)—jobs. Here, we can reasonably assume that next to the fixed reparation costs, the cars’ owners also incur variable costs which are proportional to the total time that the car spends in the garage. Since the reparations in the car are complementary, the car cannot leave the garage until it is completely repaired. The jobs have been initially scheduled to be processed on the machine in some order, but this initial order needs not to be optimal in the sense that the total joint cost may not be minimal. By cooperating, the players can reschedule the jobs into an optimal order. Then, we face two problems: an operational research problem—how to find the optimal order—and a game theoretical problem—how to allocate the cost savings obtained from cooperation in a “fair” way among the players.
19
The operational research problem An RP (repeated players) sequencing situation is a 6-tuple (N, M, J, σ0, p, c) where N = {1, . . . , n} is the set of players; M is the finite set of jobs; J : N M is a correspondence where J(i) denotes the nonempty set of jobs of player i which satisfies and J(i) ∩ J(j)= for all i, j not in N, i j; σ0: M → {1, . . . , |M|} is a bijection representing the is the vector of initial order on the jobs; p processing times of the jobs and c = and is the vector of cost functions associated to the players. Let Π(M) denote the set of all bijections σ: M → {1, . . . , |M|}. Given an order σ Π(M), we assume that the jobs will be processed in a semi-active way. Then, the completion time of job d M is the sum of its own processing time and of all its predecessors, i.e.,
Moreover,the cost of player i N is assumed to be proportional to the job in J(i) that is processed last with αi > 0. according to σ: From now on, we denote an RP sequencing situation . as (N, M, J, σ0, p, α) with α Example 1. Consider an RP sequencing situation (N,M,J,σ0,p,α) with N = {1; 2; 3; 4; 5}, M = {A, B, C, D, E, F, G} and J(1) = {B}, J(2) = {C}, J(3) = {A, E}, J(4) = {F}, J(5) = {D, G}. Let σ0 = (A, B, C, D, E, F, G), p = (3, 1, 6, 1, 1, 1, 1) and α = (10, 6, 4, 1, 1). This situation is depicted on the next page.
The cost of player 3 is c3(σ0) = 4 max{CAV , CEV} , with V = σ0. Hence, c3(σ0) = 4 max{3, 12} = 48. All costs are c1(σ0)=40, c2(σ0)=60, c3(σ0)=48, c4(σ0)=13 and , which is equal c5(σ0)=14. The total cost is to 175. Note that this order is not optimal by, e.g., considering the order = (B, C, A, E, F, D, G) with = 122. If the players decide to cooperate, they use an order that results in the lowest total joint cost, an optimal order. A method to find an optimal order is as follows. First, reorder all the jobs in such a way that all jobs of a player are processed consecutively as a cluster. Second, define the processing time of the cluster of player i as the sum of the processing . time of all his jobs: pi = Smith (1956) showed that the total cost of the group is minimized if and only if the players are lined up in decreasing order of urgency indices, where ui = for every i N. Then, we reorder the clusters in non-increasing order of the urgency corresponding to the clusters. Example 2. Reconsider the RP sequencing situation in Example 1. There, p1 = pB = 1, p2 = pC = 6, p3 = pA + pE =4 , p4 = pF = 1, p5 = pD + pG =2 and α = (10, 6, 4, 1, 1). Then,
and any optimal order will process the jobs of 1 first, the jobs of 2 second, then the jobs of 3, followed by the jobs of 4, and finally the jobs of 5. Therefore, there are four optimal orders: = (B, C, A, E, F, D, G), = (B, C, A, E, F, G, D), = (B, C, E, A, F, D, G) and = (B, C, E, A, F, G, D), each with a total cost of 122. Hence, the players can achieve a total cost savings of 175 − 122 = 53 by cooperating optimally. The game theoretical problem To allocate the total cost savings, we use cooperative game theory. First, we provide some basic definitions. A cooperative game (game) is a pair (N, v) where N is satisfies a finite set of players and v : 2N → v( ) = 0, where 2N denotes the set of all subsets of N and the value of a coalition S 2N, v(S),
represents the maximum value that the coalition S can obtain when its members decide to cooperate without getting any help from the players outside the coalition. The core of a game was introduced in Gillies (1953) and is one of the most accepted and studied game theoretical solutions. The core of a cooperative game (N, v) is the set of efficient allocations of v(N) that are stable in the sense that no coalition has an incentive to split off:
Given an RP sequencing situation (N, M, J, σ0, p, α), we want to know how much cost savings a coalition can obtain on their own. Then, the players of the coalition can reschedule their jobs as long as the jobs of the players outside the coalition are not affected by the new order. For this reason, we need to impose some admissibility conditions on the reorderings that a coalition can realize. Then, we define the associated RP sequencing game (N, v) by
for every S N ,where for all σ Π(M), and is the set of admissible cS(σ)= orders for coalition S. An order σ Π(M) is called admissible for S if the predecessors of the jobs that belong to players outside S does not change, i.e., {e M|σ(e) < σ(d)} = {e M| σ0 (e) < σ0(d)} for all . Note that if an order is admissible for S, the completion time of each job belonging to a player in N \ S does not change. Moreover, jobs can only be reordered within connected components of with respect to σ0. Example 3. For the RP sequencing situation of Example 1, the admissible orders for coalition {1, 2, 3} are σ0, σ1 = (A, C, B, D, E, F, G) , σ2 = (B, A, C, D, E, F, G), σ3 = (B, C, A, D, E, F, G), σ4 = (C, A, B, D, E, F, G), σ5 = (C, B, A, D, E, F, G) and
Calleja et al. (2006) show that all RP sequencing games have a nonempty core. Note that if N is big, computing all coalitional values is cumbersome. The question is, can we find a core element in a 20
sector academische rubriek
systematic way without computing all coalitional values? In order to define such a core element we proceed algorithmically. Denote by li M the job of i N that is processed in last position according to 0. Without loss of generality, we can assume that the players are numbered such that σ0(l1) ≤ . . . ≤ σ0(ln).
First, we cluster the jobs of 5 together, and then the jobs of 3.
First, we put all the jobs of player n at the back of the queue in one cluster. After this, all jobs of player n -1 are clustered in front of the jobs of player n, and so on. Note that the cost savings induced on i why clustering the jobs of j (i < j) are given by:
We have seen in Example 2 that (B,C,A,E,F,D,G) is optimal. Then, gNij = 0 and r(i, j,N) = bNij for every i,j N with i < j. The max-EGS is
Here, we have
Note that (15, 9, 26, 0.5, 2.5) Core(v). Clearly, bijN ≥ 0. Second, consider the (standard) sequencing situation (on the constructed clusters) where each player has exactly one job given by (N, N, J, , q, α) with J(i) = i for every i N, = (1, 2, . . . , n), and q such that . According to Curiel et al. (1989), the cost savings in this step can be obtained by non-negative (cluster) neighbour P switches and equal with Summarizing, the total maximal cost savings v(N) are given by where for all i, j N with i < j. Adopting the equal gain splitting mechanism á la Curiel et al. (1989), we define the max-EGS rule by
References Calleja, P., Estévez-Fernández, A., Borm, P. and Hamers, H. (2006), ‘Job scheduling, cooperation and control’, OR Letters 34, 22–28. Curiel, I., Pederzoli, G. and Tijs, S. (1989), ‘Sequencing games’, European Journal of Operational Research 40, 344–351. Estévez-Fernández, A., Borm, P., Calleja, P. and Hamers, H. (2008), ‘Sequencing games with repeated players’, Annals of Operations Research 158, 189–203. Gillies, D. (1953), Some theorems on n-person games, PhD thesis, Princeton; Dept. of Mathematics. Smith, W. (1956), ‘Various optimizers for single-stage production’, Naval Research Logistics Quarterly 3, 59–66.
Theorem (Estévez-Fernández et al. (2008)) Let (N,M, J, σ0 , p, α) be an RP sequencing situation and let (N, v) be the associated game. Then, maxEGS(N,M, J, σ0, p, α) Core(v). Note that the algorithmic procedure above solves the optimization and the allocation problems simultaneously. Example 4. Reconsider the RP sequencing situation of Example 1. Here, l1 = B, l2 = C, l3 = E,l4 = F, l5 = G, so the players are numbered such that σ0 (l1) ≤ σ0 (l2) ≤ σ0 (l3) ≤ σ0 (l4) ≤ σ0 (l5).
21
sector extra
Extra Het studentenleven bestaat uit meer dan alleen studeren. Het is natuurlijk belangrijk dat je jezelf op intellectueel gebied ontplooit, maar ook op andere vlakken moet je uitdagingen blijven zoeken. Extra curriculaire activiteiten leveren een grote bijdrage aan de vorming van een student. Denk aan de ontwikkeling van je communicatieve vaardigheden, organisatie skills en andere praktische tools die je niet bij de studie meekrijgt. In deze rubriek vertellen enkele medestudenten wat zij naast hun studie Econometrie & OR doen en wat hun ervaringen zijn. Misschien is hun verhaal jouw nieuwe motivatie om ook zelf eens verder te kijken?
Ivo Lemken Naast zijn studie Econometrie speelde Ivo mee in het Nederlandse Studenten Orkest!
Elk jaar zetten circa 90 studenten hun studie opzij om een maand lang mee te spelen in het Nederlands Studenten Orkest. Dit jaar was ik één van de gelukkigen. Hoewel het NSO een amateurorkest is, is het niveau erg hoog en moet je auditie doen om mee te mogen spelen. Nadat het orkest is samengesteld, is er een repetitieweekend in het eerste weekend van de kerstvakantie, maar het echte werk begint eind januari. De repetities vinden plaats in een boerderij in Someren (in de buurt van Eindhoven). Tijdens deze repetitieperiode van anderhalve week wordt er keihard gewerkt, maar ook veel gefeest en weinig geslapen. Het is heel intensief, maar ook heel leuk en leerzaam op zowel muzikaal als sociaal gebied. Na de repetitieperiode begint de concertperiode, een eigenlijk nog veel leukere en zwaardere periode. Elke dag moet je vroeg opstaan om met de bus naar de volgende concertstad te gaan.
Daar aangekomen wordt er geluncht en gerepeteerd. Daarna ga je naar je gastgezin waar je even de tijd hebt om tot rust te komen. Na het avondeten ga je weer terug naar de concertzaal, om een concert te geven dat minstens net zo goed is als de avond ervoor. Zo hebben we elf steden bezocht en twaalf concerten gegeven (waaronder een bijzonder concert voor blinde en slechtziende kinderen in Nijmegen) in de mooiste concertzalen van Nederland. Twee uur nadat het laatste concert in Amsterdam was afgelopen, vertrok de bus voor de buitenlandtournee. Dit jaar was de bestemming Riga. Hier hebben we een concert gegeven en hadden we ook wat meer vrije tijd om de stad te bekijken en uit te rusten. Na dit concert hadden we nog één dag in Riga en daarna nog twee reisdagen in de bus en op de boot terug naar Nederland. Die laatste dagen waren de ontspannendste dagen van de hele maand. Naast mijn deelname aan het NSO speel ik in het VU-Orkest, het JeugdOrkest Nederland en Wilhelmina Glanerbrug, het harmonieorkest waar ik begonnen ben, en val ik geregeld in bij andere orkesten. Ook ben ik voorzitter van Symfonie in de Achterhoek. Dit is een projectorkest bestaande uit conservatoriumstudenten (inclusief dirigent) dat in de zomer in een midweek een concert voorbereidt en tweemaal uitvoert. Al met al heb ik het dus best wel druk met muziek en mijn studie lijdt daar regelmatig onder, maar daar word ik nou eenmaal gelukkig van. Wil ik professioneel musicus worden? Misschien, voor nu heb ik een leuke studie en een fantastische hobby en daar wil ik het graag bij houden.
22
sector extra
Floris Hoogenboom Met zijn studie Econometrie en OR doet Floris kennis op die hij gebruikt om zijn bedrijf te laten groeien.
Op mijn 15e bouwde ik mijn eerste websites voor kennissen. Wat begon als een soort hobby groeide al snel uit tot een redelijk serieuze business. Met een KvK inschrijving was het officieel, mijn eigen onderneming: DigitalDreamWorks. De markt voor webdevelopment is een echte vechtmarkt, je bent al snel een ‘dertien-in-een-dozijn’ bedrijfje. Mijn omgeving motiveerde mij om na te denken over een concept waarmee ik mij kon onderscheiden. Snel kwam bij mij de overtuiging dat het bouwen van “simpele” websites met een beheersysteem niet voldoende was om echt te concurreren. Zowel grote als kleine ondernemers hebben behoefte aan een geïntegreerd systeem waarop zij al hun online activiteiten kunnen managen. Met dit idee ben ik begonnen met bouwen aan het DDW portal. In dit systeem kunnen (kleine/ startende) ondernemers heel simpel hun website beheren, sociale media campagnes voor hun bedrijf opzetten en analyses uitvoeren. Dit lijkt simpel maar het goed onderhouden van een campagne op sociale media kost veel tijd en menskracht, iets wat veel kleine ondernemers niet hebben. Doordat zoveel mogelijkheden samengebracht zijn op een plek worden “grote” media zoals Facebook en Twitter opeens heel goed bruikbaar ook voor kleine bedrijven. Hoewel ik ben begonnen met het ontwikkelen van het DDW portal ruim voordat ik begon aan mijn studie Econometrie, kom ik steeds meer raakvlakken tegen. Zeker op het gebied van de analyses binnen het portal zie ik steeds meer toepassingen voor technieken en modellen uit de studie.
23 23
Waar ik vroeger al heel trots was op ons portal door een simpele koppeling met Google analytics, worden er nu ook echt analyses gedraaid op deze en andere data. We creëren echt waarde voor onze klanten.
“Dankzij mijn studie Econometrie beschik ik steeds meer over de tools om mijn bedrijf in deze richting te sturen.” Een mooi voorbeeld van heel simpele waardecreatie uit data is het volgende. Een klant van ons werkt met inschrijvingen voor cursussen via internet. Pas vanaf een bepaalde grens wordt een cursus winstgevend, het break-even-punt. Op een gegeven moment moet besloten worden of een cursus doorgaat of toch afgelast wordt. De vraag vanuit deze klant was, is het mogelijk om op ieder moment in te schatten hoe groot de kans is dat een cursus winstgevend word. Met behulp van historische inschrijfgegevens hebben wij via het portal een soort risk metric gegeven die de klant vertelt hoeveel inschrijvingen hij nog kan verwachten voor de sluiting en wanneer deze ongeveer plaats zouden moeten vinden. Gaandeweg heeft de handling van data steeds meer mijn aandacht getrokken. Met DDW wil ik bedrijven en organisaties meer dan nu gaan ondersteunen in het verzamelen, beheersen en nuttig gebruiken van datastromen. Begonnen als amateur beschik ik dankzij mijn studie Econometrie steeds meer over de tools om mijn bedrijf in deze richting te sturen.
Bernt Hendriksma Bernt besloot om tijdens zijn master een MBA aan Notre Dame te volgen in Amerika.
Notre Dame is een katholieke universiteit in South Bend, een stadje in het midwesten van Amerika. Eigenlijk is het meer een stad op zichzelf, met onder meer een eigen campus, brandweer, politie, 57 kerken of kapellen, twee meertjes, een golfbaan en een energiecentrale. Notre Dame biedt twee MBA-programma’s aan. De gangbare MBA van twee jaar en een versneld traject van een jaar. In dit versnelde programma wordt het gehele eerste jaar van het reguliere MBA programma in een 10-weekse summerschool behandeld. Dit waren de 10 weken waar ik met twee andere VUstudenten aan mee mocht doen. De campus van de University of Notre Dame is, volgens de eigen studenten natuurlijk, de mooiste van Amerika. In het midden staat een 66 meter hoge kerk: The Basilica of the Sacred Heart. Notre Dame is daarnaast bekend van de film “Rudy” en het “Fighting Irish” college football team. Vanuit het football stadion (capaciteit 80.795) is achter een van de doelen ook het enorme beeld van Jezus op de campus bibliotheek te zien: ‘Touchdown Jesus’. Van te voren kiest iedereen een richting: business analytics, consulting, corporate finance, entrepreneurship, investments, leadership of marketing intelligence. Vanuit deze track krijg je een career coach toegewezen die gedurende het jaar intensief begeleiding geeft om de post-MBA baan te vinden waarvoor iedereen naar Notre Dame is gekomen. Gedurende de tien weken die wij er in de zomer waren worden er tien vakken gegeven, met daarnaast vooral de nadruk op ‘career development’. Er zijn twee career blokken van een week waar alle aspecten van het zoeken (en vooral netwerken) naar een baan aan bod komen. De eerste week lag de nadruk op het vinden van je
De eerste week lag de nadruk op het vinden van je ‘career purpose’ en was er ook veel aandacht voor uitstraling en voorkomen. Zo was er onder meer een ‘handshake-training’, een etiquette diner, iedereen werd getest op de MBA-look (mijn pak was te strak, haar te lang en das te rood), er was een Linked-in workshop voor optimaal online cv-gebruik, een networking workshop sessie waarin niemand de klas mocht verlaten voordat je een netwerkmail had verstuurd en natuurlijk veel aandacht voor de perfecte cover letter en CV. De vakken tussendoor waren intensief en werden gegeven in tweeweekse blokken met twee vakken. ’s Ochtends vak A, ‘smiddags vak B met ‘s avonds tijd om in groepen aan een cases te werken die de dag erna klassikaal bediscussieerd werd. De beoordeling van de vakken is een combinatie van de midterm, endterm, het groepswerk en je class participation. Voor al deze onderdelen wordt je geschaald op de curve van de gehele klas. De tweede career week waren er voor elke track een aantal alumni uitgenodigd om mock interviews af te nemen. Deze werden gefilmd, teruggekeken en incrementeel geëvalueerd. Verder was er een case interview training van “Case in point auteur” Marc Cosentino en een nog uitgebreidere networking workshop. Inmiddels heeft het grootste deel van de klas een offer bij een mooi bedrijf en kan je dus stellen dat voor hen alle inspanningen (en de fikse tuition fee) z’n vruchten hebben afgeworpen. Ik weet niet of de geoefende Amerikaanse manier van interview voorbereiding en carrière planning hier zou aanslaan, maar mijn sollicitaties werden er wel een stuk relaxter door. Ook was het mooi om te zien dat het familiegevoel onder Notre Dame studenten zo groot is dat je zelfs 3.000 km verderop in Las Vegas aangemoedigd wordt door fanatieke alumni als je met een Notre Dame petje of shirt rondloopt. 24 24
sector extra
Sina Zolnoor Na een jaar bestuur bij Kraket koos Sina Zolnoor voor een rol in het faculteitsbestuur van FEWEB.
Vorig jaar, tijdens mijn bestuursjaar als Extern Coordinator van Kraket, verscheen ik een aantal keer door middel van cynische stukjes al in de Ecotribune. Ik zal het dit keer vanwege mijn nieuwe rol binnen de faculteit wat serieuzer houden. Dit nieuwe bestuursjaar was goed voor mijn persoonlijke ontwikkeling, het heeft me veranderd. Zo heb ik bijvoorbeeld geleerd een stuk bescheidener te zijn in mijn “columns”! Nadat ik de mooie kans kreeg om een jaar als extern te fungeren binnen het 41e bestuur van Kraket, kreeg ik dit collegejaar de mogelijkheid om als student-lid binnen het faculteitsbestuur mee te denken over het beleid van onze faculteit, de FEWEB, als geheel. Als adviserend student lid binnen het faculteitsbestuur kun je tijdens de wekelijkse vergaderingen op de dinsdagochtend gevraagd en ongevraagd jouw mening geven over verschillende actuele onderwerpen binnen de faculteit en ben je overal van op de hoogte. Het gaat daarbij niet alleen om onderwijs, maar ook om onderzoek en de bedrijfsvoering in het algemeen. Wat mij het meest in positieve zin heeft verrast, is het feit dat je als student-lid zeer serieus wordt genomen binnen het faculteitsbestuur. Daarnaast worden nieuwe ideeen altijd gewaardeerd en de moeite waard gevonden om daadwerkelijk op te pakken.
25
Zeker na een bestuursjaar als extern van Kraket, waarin ik vooral te maken kreeg met praktische zaken die te maken hadden met bedrijfsgerelateerde activiteiten, was het voor mij extra interessant om meer bezig te zijn met beleidsmatige onderwerpen. Bovendien gaat het binnen het faculteitsbestuur niet meer uitsluitend om onze econometriestudenten, maar ook om de studenten van alle andere studies binnen onze faculteit.
“Als studentlid word je zeer serieus genomen binnen het faculteitsbestuur.” Ik zou in ieder geval iedereen een jaartje als studentlid binnen het faculteitsbestuur kunnen aanraden!
sector tips and tricks
Jacco Valkenburg Is recruitment architect bij het bedrijf Recruit2 en auteur van het boek “Recruitment via sociale media” dat in mei verschenen is en het boek “Sollicteren via LinkedIn”.
Netwerken naar een baan via LinkedIn Veel studenten hebben tegenwoordig een LinkedInprofiel, maar slechts weinigen gebruiken het actief in hun carrière. Dat is zonde, want LinkedIn biedt enorm veel mogelijkheden. In deze editie van SECTOR geeft Jacco Valkenburg advies over hoe je het meeste uit LinkedIn kunt halen.
Jouw persoonlijke netwerk is dé belangrijkste manier om nieuw werk of opdrachten te vinden. En dit gebeurt steeds meer online. Met LinkedIn, een internationaal online zakelijk netwerk, heeft dit een extra dimensie gekregen. Andersom gebruiken organisaties LinkedIn om te grasduinen in deze actuele profielen-database om actief geschikte kandidaten te vinden voor vacatures. Men wil steeds vaker de beste kandidaat vinden in plaats van de beste sollicitant te selecteren. Bovendien hecht men veel waarde aan aanbevolen kandidaten uit het netwerk van eigen medewerkers omdat deze goed kunnen inschatten of iemand past in de organisatie en geschikt is voor de baan. De kracht van LinkedIn Het belangrijkste doel van de site LinkedIn is geregistreerde gebruikers te laten profiteren van elkaars zakelijke netwerk. Dat gebeurt door je te
verbinden met andere gebruikers die je vertrouwt. Al deze personen kunnen aan elkaar geïntroduceerd worden via vertrouwde, gemeenschappelijke contactpersonen. LinkedIn wordt veelvuldig gebruikt voor bijvoorbeeld het terugvinden van kennissen en studiegenoten, voor het zoeken naar zakelijke kansen, maar ook voor het vinden van een baan. LinkedIn is sterk carrièregericht met profielen die als cv’s lezen. De kracht van het netwerk schuilt in een aantal uiteenlopende aspecten. Zo beschikt LinkedIn bijvoorbeeld over 277 miljoen profielen wereldwijd, slimme hulpmiddelen om te netwerken, talrijke groepen en wordt het netwerk veelvuldig gebruikt voor het inwinnen van advies omdat veel experts hier prominent aanwezig zijn. Het stappenplan en de tips in dit artikel zullen je helpen om LinkedIn effectief te gebruiken, voor nu en in de toekomst van je carrière. 26
sector tips and tricks
Stap 1) Profiel maken en onderhouden De eerste stap als je LinkedIn wilt gaan gebruiken is het aanmaken van je eigen profiel. Het is méér dan een visitekaartje want net als bij een cv kun je de inhoud daarvan helemaal zelf bepalen. Hoe rijker en gedetailleerder het profiel is, hoe meer kansen ontstaan om nuttige contacten te krijgen. Daarom volgen hier een paar tips om je profiel interessanter en vooral ook makkelijker vindbaar te maken. 1. De kopregel, onder je naam, is DE plek voor Personal Branding. In één oogopslag moet duidelijk zijn welke oplossing je biedt voor een specifiek probleem. Zo krijgt je eerstegraads netwerk dit op het netvlies en kan je hiermee helpen. 2. Hoe meer informatie er op je profiel staat, hoe beter vindbaar je wordt. Beschrijf de inhoud van de opleiding en bijvoorbeeld wat je erin aansprak of, indien relevant, op welk onderwerp je afstudeerde. 3. Vermeld je contactgegevens zoals emailadres en telefoonnummer om het voor iedereen makkelijk te maken om contact met je op te nemen. 4.Maak je profiel zowel Engelstalig als Nederlandstalig, want LinkedIn is een internationaal netwerk. De meeste zoekopdrachten zijn in het Engels en vergeet niet dat er in Nederland ook een grote Engelstalige community zit die je op weg kan helpen. 5. Voeg een professionele foto toe zodat het profiel persoonlijker wordt. Het kost wat tijd om een professioneel profiel aan te maken, maar het is de investering uiteindelijk zeker waard. Hou daarnaast je profiel ook up-to-date. Want een verouderd profiel is net zoiets als een verouderd CV, maar met het verschil dat in dit geval iedereen het kan zien. Boektip: Solliciteren via LinkedIn, met veel tips om jezelf beter te profileren. Stap 2) Netwerken Of je werk hebt of werkt zoekt, het is belangrijk om zakelijke relaties op te bouwen voor nu en in de toekomst. Omdat de gemiddelde duur van een arbeidscontract steeds korter wordt is een goed netwerk onontbeerlijk. 27
Een paar tips om je netwerk makkelijk uit te breiden met waardevolle contacten: 1. Leg contact met medestudenten, vrienden en collega’s op je stageadres, ook als je ze nog niet goed kent, want meer connecties maakt je beter vindbaar. Zie ook onderstaand punt 4 over Kennismaken. 2. Zoek regelmatig naar nieuwe contacten met de tools die LinkedIn aanbiedt! Voeg al je banen, scholen, lidmaatschappen, groepen en interesses toe aan je profiel. Op deze manier kun je connecties leggen met al deze organisaties.
“Of je werk hebt of werkt zoekt, het is belangrijk om zakelijke relaties op te bouwen voor nu en in de toekomst. “ 3. Experts zijn te vinden via groepen. Maak er gebruik van! 4. Je profiel bevat minimaal je elevator-pitch en antwoord op de vraag voor welk werk je inzetbaar bent. 5. Maak duidelijk in de kopregel en Samenvatting / Summary wat jij voor een ander kunt doen en voor wie! Het netwerk is gebaseerd op vertrouwen en het maximale rendement behaal je alleen dan als je actief blijft meedoen. Houd dit voortdurend in gedachten als je aan LinkedIn begint. De valkuil is te snel of te langzaam aan het netwerk bouwen.
sector tips and tricks
Stap 3) Arbeidsmarkt in kaart brengen Wat voor de meeste zakelijke successen geldt, geldt ook voor LinkedIn. Het begint met een duidelijke visie en plan. Maak zeer concreet wat jouw arbeidsmarkt is. Zo blijf je gefocust en kunnen anderen je beter helpen. Zet dus niet in de kopregel van je LinkedIn profiel “Op zoek naar werk”. Maar wel “Op zoek naar functie als HR-adviseur in de regio Utrecht bij een klein bedrijf in de bouw of industrie met de mogelijkheid om vier dagen per week flexibel te werken”. Het moet volstrekt duidelijk zijn wie je bent en waar je voor staat.
“De valkuil is te snel of te langzaam aan het netwerk bouwen.”
aangesmeerd. Daarom is een directe benadering – in de trant van “ik ben werkloos, ik zoek een baan” – weinig kansrijk. Ga naar open dagen, toon interesse en leg contacten met personen die bij het bedrijf werken. Durf te vragen om een oriënterend gesprek voordat je solliciteert. Zo’n assertieve, onderzoekende en kritische houding wordt vaak zeer gewaardeerd. Die geeft je daardoor een flinke voorsprong op de concurrentie. En mocht je een bedrijf treffen dat daar niet voor openstaat, dan moet je je misschien afvragen of je wel bij dat bedrijf wilt werken. Veel succes met netwerken! www.Recruit2.nl
LinkedIn is een sociaal platform dat uitstekend geschikt is om zeer gericht individuen te benaderen die goed aansluiten bij jouw arbeidsmarkt. Wil je graag op de IT-afdeling bij een grote bank in de regio Eindhoven werken, dan is deze informatie met een zoekopdracht te achterhalen. Het zoeken en persoonlijk benaderen van potentiële werkgevers kost tijd maar daar staat tegenover dat je veel beter en gemotiveerder kan aangeven waarom je wilt werken bij de organisatie. Stap 4) Kennismaken Heb je vervolgens iemand gevonden die je meer kan vertellen over een bepaalde functie of werken bij de door jouw geselecteerde organisatie, probeer dan contact te leggen met diegene die het werk nu doen of de manager van de afdeling. Bellen heeft de voorkeur, omdat je hierdoor meer informatie verkrijgt, maar je kunt de persoon ook een bericht sturen. Leg de nadruk op kennismaken. Ofwel: ga niet bedelen naar een baan. Je kunt ervan uitgaan dat de meeste mensen graag bereid zijn om anderen te helpen, maar dan moet je ze wel op de juiste manier aanspreken. Niemand krijgt graag iets 28
sector Flow Traders bedrijfsinterview
Diego Mahakena studeerde Econometrie en Quantitative Finance aan de Vrije Universiteit. Hij werkt sinds 2011 bij Flow Traders
Flow Traders Flow Traders is in 2004 opgericht in Amsterdam. Flow Traders handelt in effecten, futures, opties, exchangetraded funds, grondstoffen, obligaties en foreign-exchange instruments op alle belangrijke financiele markten ter wereld. Met een team van ruim 190 professionals, van wie meer dan 60 traders, zorgt Flow Traders voor een continue liquiditeit voor ETF’s en ETC’s op alle belangrijke beurzen wereldwijd. Naast het hoofdkantoor in Amsterdam, zijn er ook handelskantoren in Singapore en New York. Flow Traders Amsterdam is al zes opeenvolgende jaren door de industrie gekozen als ETF Market Maker Europa bij de Global ETF Awards. Ook het kantoor in Azië werd geselecteerd als ETF Market Maker Asia Pacific. SECTOR spreekt met Diego Mahakena. Waarom hebt u ervoor gekozen om bij Flow Traders te gaan werken? Wat werken bij Flow Traders zo interessant maakt, is de combinatie tussen het technische werk en het actief handelen achter de schermen. Door de voortdurende actie van de markt blijft het werk spannend en uitdagend. Ik vind het fascinerend om te beleggen op verscheidene financiële markten en me op meerdere aandelen tegelijkertijd te focussen. Ik werk met veel genoegen bij Flow Traders. Wat onderscheidt Flow Traders van andere handelshuizen? Flow Traders onderscheidt zich met haar state-of-theart technologie en een focus op niche competenties. 29
Dit vereist geavanceerde tradingstrategieën, toegang tot de meest up-to-date informatie en de mogelijkheid om zo snel mogelijk te reageren. Om dit te bereiken ontwikkelt Flow Traders haar eigen specialistische software. Onze teams van softwareontwikkelaars werken samen met ervaren traders om de strategieën van morgen vast te leggen. Hierdoor blijft Flow Traders dagelijks een pionier op het gebied van de professionele handel. Verder is Flow Traders gespecialiseerd in het handelen in Exchange-Traded Funds (ETF). Dit zijn beleggingsfondsen die op de beurs verhandeld worden. Het investeringsdoel ligt hier bij het zo nauwkeurig mogelijk volgen van de onderliggende beursindex. Andere handelshuizen handelen voornamelijk in opties. Ook heerst er bij
ons bedrijf geen competitieve sfeer bij de traders onderling. Ons doel is om gezamenlijk zo goed mogelijk op de beurs te presteren.
“Een trader moet sterke rekenkundige vaardigheden en een winnaarsmentaliteit hebben.” Hoe verloopt het sollicitatietraject bij Flow Traders? Ten eerste begin je met het opsturen van je CV. Als dit er goed uitziet word je uitgenodigd voor zowel een numerieke test als een IQ-test. Als deze testen met superieure resultaten zijn afgerond zullen er nog enkele gesprekken gevoerd moeten worden. Hier wordt er gepeild of je daadwerkelijk geschikt bent voor het werk. Om als trader te werk te gaan is het niet belangrijk welke master je gedaan hebt. Als je door het sollicitatietraject komt, ben je zeker geschikt voor het handelen. Voor technischer werk zoals ontwikkelen van nieuwe software of het verbeteren van de algoritmische modellen is het wel handig een specifieker diploma in handen te hebben, zoals Informatica, Econometrie of Wiskunde. Wat maakt mensen die Econometrie en Operationele Research hebben gestudeerd geschikt om te werken bij Flow Traders? Econometristen bezitten de numerieke vaardigheden en het denkvermogen die voor dit werk vereist zijn. Een trader houdt zich de hele dag bezig met het berekenen van kansen en het maken van schattingen. Dit zijn dingen waar je tijdens de studie Econometrie vertrouwd mee raakt. Ook kan bij het werken gebruik worden gemaakt van tijdens de studie opgedane kennis. Over het algemeen heb ik vooral de basisvakken zoals Calculus, Kansrekening en Statistiek als nuttig ervaren. Bij het ontwikkelen van nieuwe kwantitatieve strategieën voor onze
traders heb ik ook wel gebruik gemaakt van enkele onderdelen van de vakken Financiele Econometrie en Time Series Econometrics. Welke eigenschappen zijn nodig voor het slagen in deze sector? Los van de rekenkundige vaardigheden moet een trader ook een winnaarsmentaliteit hebben. Het is erg belangrijk dat elke handelaar een drive heeft om het maximale uit zichzelf en de systemen te halen. Je moet elk moment scherp zijn. Vooral bij highfrequency trading is dit van groot belang, omdat je prijsverschillen zo snel mogelijk moet detecteren, zodat we hier baat bij kunnen hebben. Je moet optimaal kunnen inspelen op elke economische schommeling. Ook het hebben van goede communicatieve vaardigheden wordt bij ons op prijs gesteld omdat je samen met mede-traders aan een desk zit en het de bedoeling is dat jullie elkaar ondersteunen om zo gezamenlijk de dag succesvol af te ronden. Als je aangenomen bent, hoe gaat het dan verder? Als je hier begint, word je drie maanden opgeleid. Daarin leer je alle basics. Je leert werken met onze apparaten en hoe je echt handelt. Dat doe je met een groepje van twee of drie personen. Met zo’n groepje zet je dan een desk op en probeer je met een paar producten te handelen.
“We handelen op meerdere werelddelen tegelijkertijd en met heel veel producten.” Hierin merk je ook dat het echt gaat om het team. We hebben verschillende desks die handelen op verschillende gebieden. Zo heb je bijvoorbeeld een desk voor grondstoffen en een desk voor currencies. Die desks handelen niet voor zichzelf, zoals je dat vaak bij andere handelshuizen ziet, maar ze zijn echt 30
sector Flow Traders bedrijfsinterview
een team. Iedereen kan weliswaar hetzelfde, maar je hebt meerdere ogen nodig om het overzicht te bewaren. We handelen op meerdere werelddelen tegelijkertijd en met heel veel producten. Daarbij komt dat je, zeker als het onrustig is op de markten, continu in de gaten moet houden of alles nog goed werkt. Om dat allemaal te kunnen doen moet je goed kunnen samenwerken. Daarom word je ook in de opleiding al als een groep bij elkaar gezet. Je probeert samen iets op te zetten om geld te verdienen. Als dat gelukt is, heb je de opleiding afgerond en dan ga je naar een desk. Dat kan hier zijn of op één van onze kantoren in New York of Singapore. Hoe zit de gemiddelde werkdag van een trader eruit? Hoe je dag eruitziet, hangt er vanaf op welke desk je zit. De meeste mensen beginnen om half acht ’s ochtends. Dan doe je nog wat boekhouding van de dag ervoor voor je desk en zet je tot negen uur alles klaar zodat je bij de opening van de beurs klaar bent om volop te gaan handelen. Kort na de opening van de beurs is het meestal het drukst en dan wordt het geleidelijk wat rustiger. Afhankelijk van je desk werk je tot een uur of zeven. Richting het einde van de dag neemt ons kantoor in New York het van ons over en vervolgens neemt Singapore het weer over en de volgende dag nemen wij het weer over. Zo kunnen we op alle beurzen in alle tijdzones handelen. Daarnaast proberen we ook nieuwe ideeën te bedenken. Zo werk ik zelf met mijn desk aan nieuwe kwantitatieve strategieën.
“In de avond lijkt het hier soms meer op een café en is het altijd gezellig.” En hoe is het naast het werk, zijn er veel uitjes? We hebben een lounge met een pooltafel, een pokertafel en een restaurant. Je kunt hier altijd gratis eten en we hebben een gym met personal trainers. ’s Avonds lijkt het hier soms meer op een café en is het altijd gezellig. Daarnaast hebben we een boot 31
waarmee je tochtjes kunt maken en één keer per jaar gaan we een weekend op reis naar een verre bestemming samen met de andere kantoren. Wat kun je studenten aanraden die bij Flow Traders willen werken? Ik zou je aanraden om tijdens de studie wat meer wiskunde vakken te volgen. Vooral de Stochastiek heeft significante toepassingen voor ons vakgebied. Met name de vakken Stochastische Differentiaalvergelijkingen, Financial Mathematics en Stochastic Calculus zijn aanraders als je een diepere kijk op zaken wilt ontwikkelen. Als je gewoon als trader wilt werken is dit geen vereiste, maar als je meer onderzoek wilt doen naar nieuwe strategieën en meer diepgang zoekt, moet je meer kunnen bieden dan alleen een master Econometrie.
NOTHING BEATS WINNING
Do you thrive on outsmarting your competition? Flow Traders is looking for Junior Traders with excellent mathematical and analytical skills combined with an interest in global financial markets. In this challenging position you manage and optimize our daily position in a wide range of financial products. If you want to be part of our winning team, don’t hesitate to apply for the Junior Trader position via our website: www.flowtraders.com For more information please email:
[email protected] or call Floor de Wit on +31 (0)20 7996799.
Flow Traders is an international leading trading house.
Amsterdam
•
New York
•
Singapore
sector de week van Dionne van Klink
ORTEC
Optimize Your World
Dionne van Klink heeft econometrie gestudeerd aan de VU Amsterdam en is in augustus 2005 begonnen als consultant bij ORTEC. Momenteel is zij ook teamleider.
De week van Dionne van Klink ORTEC is een aanbieder van optimalisatie-oplossingen voor planning. Hun specialisten hebben veel ervaring op het gebied van Operations Research, IT en bedrijfskennis. Maar hoe ziet een werkweek bij ORTEC er ongeveer uit? We vroegen Dionne van Klink naar haar ervaring.
Maandag is voor mij altijd een fijne dag om de werkweek mee te starten, want de kinderen hoeven niet naar de opvang, papa is thuis. Dat scheelt tijd en zodoende kom ik redelijk op tijd bij Ortec in Zoetermeer aan. Sinds mei 2013 is Ortec gevestigd in Zoetermeer. Het gebouw is helemaal vernieuwd en ingericht op het nieuwe werken. Om nog wel enigszins met je directe collega’s bij elkaar te zitten, is iedereen toegewezen aan een groep werkplekken (‘vlek’) op een bepaalde verdieping waar je in principe je werkplek zoekt. Ik ben op de 4e gestationeerd, dus daar zoek ik vandaag een plekje uit. Natuurlijk eerst even bijkletsen hoe een ieders weekend is geweest onder het genot van een bakkie koffie, maar daarna wel aan de slag. Vandaag een redelijk lege agenda, mooi, dan zou ik een flink eind kunnen komen met het testen van de nieuwe versie van ons systeem OSL (Ortec Site Logistics) voor Tata Steel. Bij Tata Steel gebruiken ze dit voor het plannen van de interne logistiek; bestaande uit de transporten van grondstoffen 33
en (semi-)eindproducten (per schip, wagon of vrachtwagen) tussen de fabrieken, de opslaghallen, de haven en het centraal treinemplacement. Het huidige project voor Tata bestaat uit een volledige vernieuwing van het systeem, dus niet een (kleine) aanpassing of toevoeging in functionaliteit, maar het huidige systeem gebouwd op nieuwere technologieën en hardware. Omdat het compleet opnieuw gebouwd is, moet alles tot in het kleinste detail getest worden. Controleren of deze vernieuwde versie nog hetzelfde kan als de huidige versie. Dinsdag werk ik de gehele dag op locatie bij Tata. Verscheidene overleggen staan al ingepland, waaronder een project meeting en gebruikers workshop voor de nieuwe versie, en een operationeel overleg. In dit operationele overleg bespreken we de gang van zaken in het huidige systeem: verstoringen indien plaatsgevonden, wensen voor nieuwe functionaliteiten en alle andere zaken die van
sector de week van Dionne van Klink
toepassing zijn. Bij de workshop voor de gebruikers mag ik iets komen vertellen over de nieuwe versie. Vooral wat er verandert ten opzichte van hetgene ze nu hebben en hoe ze moeten testen of alles naar behoren werkt. Vervolgens eindig ik met een demonstratie. Buiten de overleggen om zou ik in principe verder kunnen met mijn geplande werkzaamheden, maar het leuke van een dag op locatie is dat de dag over het algemeen anders verloopt dan ik ’s ochtends had voorzien. Zo word ik voorgesteld aan de projectleider van een volgend Tata project, die voor een andere meeting in dat gebouw was en hoorde dat ik er was. En de gebruikers die bij de workshop waren, starten meteen met testen, waardoor er al vrij snel allerlei vragen aan mij gesteld worden.
komende tijd? Nieuwe OCG medewerkers hebben de eer om zich in 5 minuten voor te stellen aan de groep. Verder worden er een paar inhoudelijke presentaties gegeven; bijvoorbeeld over een groot project binnen OCG, of iemand van buiten OCG komt wat vertellen over interessante ontwikkelingen daar etc. De presentaties zijn altijd zeer divers en aansprekend voor de hele groep. Niet onbelangrijk is de borrel na afloop, een mooie gelegenheid om collega’s even te spreken die je minder vaak ziet. Als uitsmijter staat vanavond nog de finale van ‘Wie is de Mol’ op het programma. Met een aantal collega’s hebben we een poule gehouden. Spannend wie de meeste punten op de mol heeft ingezet en daarmee winnaar van onze poule wordt. Erg leuk deze initiatieven met collega’s!
Woensdag is mijn mamadag, dan mag ik me thuis vermaken met de jongens. Even wat minder mijn koppie gebruiken, alhoewel, een gezin runnen is al een planningsvraagstuk op zich. Het is best pittig zo’n dag thuis en ik vind het dan ook heerlijk om ’s avonds naar mijn muziekvereniging te gaan voor de wekelijkse repetitie van het orkest waarin ik klarinet speel.
Vrijdag werk ik thuis. Met het nieuwe werken kan dit prima, vanaf thuis kan ik overal bij en ook samenwerken is geen probleem met de huidige mogelijkheden om je scherm of pc te delen. Vannacht ben ik gebeld door Tata voor een storing in het OLS. Omdat het voor hen een bedrijfskritisch systeem is, hebben zij een 24/7 support contract. Voor mijn team betekent dit dat we één keer in de 4 weken een week oproepbaar moeten zijn en dan zou het dus kunnen dat je middenin de nacht aan de slag moet. Gelukkig kan dit gewoon vanaf thuis. Afgelopen nacht werkte alles binnen een half uur weer naar behoren. Nu kijk ik naar de oorzaak en of ik de juiste acties heb ondernomen. Verder pak ik vandaag de dingen op waar ik niet aan toegekomen ben de afgelopen dagen. Door de vele aspecten die ik binnen mijn functie vervul (o.a. consultant, meewerkend projectleider, manager), zijn mijn dagen altijd zeer afwisselend en moet ik goed kunnen schakelen. Thuis heb ik de rust om de dingen die zijn blijven liggen af te ronden. Voor een aantal issues die ik maandag met testen ben tegengekomen, ben ik tevens de aangewezen persoon om ze op te lossen. De grotere programmeerklussen zijn niet aan mij besteed, maar kleine aanpassingen of probleemonderzoeken doe ik graag.
Donderdag, een dag vol met afspraken. Zo heb ik twee gesprekken gepland staan met de personen van wie ik manager ben. Iedere twee weken praten we bij, voornamelijk hoe het op zakelijk gebied gaat, maar een zekere interesse op het privévlak ontbreekt niet. Daarnaast houden we twee keer per week een stand-up voor het project van de nieuwe Tata versie. Deze meetings duren ongeveer 15 minuten. Iedereen vertelt wat hij gedaan heeft sinds de vorige meeting, wat hij gaat doen de komende dagen en of er obstakels zijn die de voortgang kunnen belemmeren. Op deze manier blijft het hele team op de hoogte van de status van het project. Aan het einde van de middag staat ook nog de kwartaalmeeting met OCG (Ortec Consulting Group) gepland. De consulting groep bestaat uit meer dan 100 personen met diverse functies zoals consultants, business analysts, data scientists, optimization en software engineers. Bij deze vergadering wordt altijd een blik geworpen op de financiën; hoe doen we het als OCG/als Ortec, hoe verhoudt zich dit ten opzichte van het doel en wat zijn de plannen voor de
Aan het einde van de dag nog even mijn uren van afgelopen week administreren en dan is het tijd voor weekend! 34
sector Bayesiaanse econometrie
Marente Vlekke is een masterstudente Econometrics and Operations Research met een passie voor Bayesiaanse econometrie
Bayes: van ‘Cordon Sanitaire’ naar Wetenschappelijke Triomf In “The Theory That Would Not Die” beschrijft wetenschapsjournaliste Sharon Bertsch McGrayne de onstuimige geschiedenis van het gebruik van de regel van Bayes en de daaruit voortgevloeide Bayesiaanse statistiek. Het is een uitstekend boek voor elke econometrist die geïnteresseerd is in het verhaal achter de wiskunde. McGrayne geeft de lezer behalve een overzicht van de successen van Bayesiaanse statistiek ook inzicht in de mores van de wetenschappelijke wereld van de afgelopen twee eeuwen. De titel van haar boek is wat dat betreft een passende keuze: zelden is een tak van wetenschap zo verguisd en verwaarloosd, maar ook zo veerkrachtig gebleken als één van de ideeën van Thomas Bayes, een achttiende-eeuwse Britse predikant met een passie voor calculus en meetkunde. In een tijd dat religieuze en wetenschappelijke debatten vaak 35
door elkaar heen liepen waren filosofen en exacte wetenschappers op zoek naar een manier om de ‘Ultieme Oorzaak’ van het universum te vinden. Bayes had een bescheidener doel, namelijk om oorzaak en gevolg te kwantificeren in een omgeving van onzekerheid. Zijn methode: kansrekening, toen nog nauwelijks een wetenschap. Bayes was geïnteresseerd in ‘inverse probability’, het berekenen van de kans op een bepaalde oorzaak, gegeven de geobserveerde gevolgen. Een simpel voorbeeld: stel we mogen kiezen tussen drie muntstukken, waarvan er twee zuiver zijn, en één een vervalsing is die altijd op munt landt. Als we willekeurig een muntstuk selecteren, dan is de kans dat we de vervalsing kiezen gelijk aan 1/3. Dat is volgens Bayes de zogenaamde ‘prior’ kansverdeling van de hypothese dat ons muntstuk een vervalsing is. Nadat we een keuze gemaakt hebben, gooien we
het muntstuk drie keer in de lucht en observeren we dat we drie keer munt hebben gegooid. Door deze extra data, uitgedrukt door de ‘likelihood’, wordt ons vermoeden dat we de vervalsing hebben gekozen groter. De likelihood, vermenigvuldigd met onze prior resulteert in een kans evenredig aan de ‘posterior’, de aangepaste kans dat ons muntstuk de vervalsing is. Bayes zelf gebruikte nooit wiskundige notatie om zijn ideeën te formaliseren. Het was alleskunner Pierre-Simon Laplace die - overigens voordat hij de publicatie van Bayes had gelezen - de regel van Bayes de vorm gaf die we nu gebruiken:
Daarom, zo betoogt McGrayne, zou de Regel van Bayes eigenlijk de Regel van Laplace moeten heten. In deze vergelijking is P(A) de prior en P(B|A) de likelihood. Als we het bovengenoemde voorbeeld uitdrukken in getallen is de prior, hier de kans op het kiezen van de vervalsing, gelijk aan 1/3. De likelihood is de kans dat we drie keer munt gooien gegeven dat de munt een vervalsing is, en is hier gelijk aan 1. Omdat de kans op het gooien van drie keer munt met een zuiver muntstuk gelijk is aan 1/8 berekenen we, gebruikmakend van de Wet van de Totale Waarschijnlijkheid, dat P(B)= 1/3×1 + 2/3×1/8 =5/12 . Daardoor komen we uit op de posterior kans van (1×1/3)/(5⁄12)= 4/5 . We concluderen dus dat de kans dat we de vervalsing gekozen hebben is toegenomen van 1/3 naar 4/5 . Later in zijn carrière liet Laplace zijn ontdekking links liggen en gaf de voorkeur aan de ‘frequentistische’ of ‘klassieke’ vorm van statistiek die studenten wiskunde en econometrie meestal als eerste krijgen aangeleerd. En Laplace was niet de enige. Verreweg de meeste statistici in de twintigste eeuw moesten niets hebben van Bayesiaanse statistiek. Bovendien had het Bayesianisme een aantal invloedrijke tegenstanders. Vier grootheden uit de geschiedenis van de statistiek, Karl en Egon Pearson (overigens vader en zoon), Ronald Fisher en Jerzy Neyman, waren alle vier fervent anti-Bayesiaans. Fisher, aan wie we onder andere p-waarden en Maximum Likelihood Estimation te danken hebben, ging zelfs zo ver om iedereen die ook maar een beetje sympathie
had voor Bayes te beschouwen als zijn persoonlijke vijand. (Overigens wordt Fisher door McGrayne omschreven als een geniale maar ook uiterst moeilijke man met een kort lontje, weinig vrienden en veel vijanden). De ‘anti-Bayesianen’ hadden met name moeite met de subjectiviteit van de prior. Bayes beargumenteerde dat als er geen voorkennis beschikbaar is, een (goed geïnformeerde) gok of een vermoeden ook volstaat. Dit schept echter de mogelijkheid om de prior dusdanig te manipuleren totdat een gewenst resultaat verkregen is. Daarnaast stuitte het kwantificeren van voorkennis of ‘voorgevoel’ in de vorm van een prior op veel weerstand. VU-docenten en ‘Bayes-sympathisanten’ Dr. Charles Bos en Dr. Lennart Hoogerheide beamen dit. Charles Bos: “Als ik artikelen moet refereren komt het nog te vaak voor dat mensen niet goed hebben nagedacht over hun prior. Je zult expliciet moeten zijn over je prior, en duidelijk maken waar je deze op baseert. En je moet maar accepteren dat een prior deels subjectief is.” Maar, aldus Lennart Hoogerheide, “vaak kun je een ‘niet-informatieve’ prior specificeren. Dan heb je niet het probleem dat een subjectieve prior veel invloed heeft op je uitkomsten. En je kan altijd een sensitivity analysis doen voor verschillende prioren.” Bovendien is de klassieke benadering ook niet vrij van subjectiviteit. Een voorbeeld is Fisher’s gebruik van een significantieniveau (‘alfa’) en p-waarde. Een ‘kleine’ p-waarde geeft aan dat de kans op de waargenomen waarde of een ‘extremere’ waarde van de toetsingsgrootheid klein is als de nulhypothese waar is. Maar wat is klein? Een significantieniveau van 5% betekent dat in 5% van de gevallen waarin de nulhypothese waar is, deze alsnog verworpen wordt. Bovendien is de interpretatie van een p-waarde volledig afhankelijk van de keuze van het significantieniveau: op basis van dezelfde p-waarde kunnen twee onderzoekers twee verschillende conclusies trekken als zij twee verschillende alfa’s hanteren. Dus “effectief zit in de klassieke methode ook een prior verstopt in de alfa,” aldus Bos. En dat is volgens Hoogerheide precies het probleem met klassieke statistiek: deze stroming heeft de pretentie van objectiviteit, maar is eigenlijk minstens zo subjectief als Bayes. “In de klassieke methode zit in feite ook subjectiviteit, aangezien de 36
sector Bayesiaanse econometrie
modelkeuze en de keuze voor een bepaalde dataset al een sterke impliciete prior is. Een ander nadeel is dat men voor voorspellingen vaak de berekende schatters gebruikt zonder rekening te houden met de onzekerheid rond deze schatters. In Bayesiaanse methoden is explicieter neergezet wat subjectief is en wat niet, terwijl bij klassieke methoden je veel makkelijker dingen onder het tapijt kan vegen. En ik geloof sowieso niet in een 100% objectieve methode.”
“Maar als de faculteit met haar tijd mee wil gaan, mogen één of meerdere vakken over Bayesiaanse statistiek niet ontbreken in het nieuwe curriculum.” Neem bijvoorbeeld de uitkomst van een mammogram. Mammogrammen worden gebruikt om borstkanker te detecteren, maar geven geen eenduidig resultaat: één op de tien onderzoeken concludeert dat een vrouw borstkanker heeft, terwijl ze eigenlijk gezond is. Tegelijkertijd komt in één op vijf gevallen voor dat in klassiek onderzoek de nulhypothese van ‘geen borstkanker’ niet wordt verworpen terwijl de patiënt in kwestie wel degelijk borstkanker heeft. Type I en Type II fouten zijn dus aan de orde van dag en geven patiënten óf een vals gevoel van veiligheid óf bezorgen ze juist onnodige zorgen en kosten. Bayesiaanse methoden daarentegen verwerpen nooit een hypothese, en verwerken de kans op borstkanker en de kans op een positief of negatief mammogram bij kankerpatiënten in respectievelijk de prior en likelihood. Bayesiaanse 37
methoden nemen dus veel meer achtergrondkennis mee. Daarnaast drukken Bayesianen conclusies altijd uit in kansen, in plaats van zekerheden, wat eigenlijk veel realistischer is. En alhoewel Bayesiaanse en klassieke methoden in grote steekproeven vaak dezelfde resultaten opleveren, zijn er situaties waarin een Bayesiaanse benadering veel beter werkt. Lennart Hoogerheide: “Als je voorspellingen doet en de onzekerheid over je parameters mee wil nemen, dan is Bayes zowel theoretisch mooier als makkelijker uit te voeren, zeker voor niet-lineaire modellen als het GARCH model of een Markov regime-switching model.” Een ander probleem met de klassieke benadering is kleine steekproeven. Classici beargumenteren dat als de steekproef groot genoeg is, de schatting van een parameter naar de ‘ware’ waarde convergeert. Echter, in de praktijk is een steekproef vaak verre van ‘groot genoeg’. Bayesianen daarentegen redeneren dat een unieke parameterwaarde die correspondeert met ‘de waarheid’ niet bestaat. Zij benadrukken dat iedere parameterwaarde een waarschijnlijkheid heeft, afhankelijk van de steekproef. Voor kleine steekproeven is het dan ook praktischer om Bayesiaanse statistiek te gebruiken. Een goed voorbeeld is onderzoek naar de effectiviteit van een bepaald medicijn. Als de bijwerkingen potentieel gevaarlijk zijn zou een onderzoeker er goed aan doen om het aantal proefpersonen tot een minimum te beperken. Echter, klassieke methoden vereisen vaak een grote steekproef. Bos: “Ik ben indirect in aanraking gekomen met een onderzoek naar een nieuwe behandelmethode tegen kanker. De onderzoekers wisten niet zeker of ze de hoeveelheid medicatie moesten halveren of niet, maar zo’n beslissing zet wel mensenlevens op spel. Je wil dus eigenlijk na elk proefpersoon besluiten of je doorgaat met het onderzoek of niet. Bij klassieke methoden mag je niet tien keer achter elkaar dezelfde hypothese testen en dus staan classici zulk onderzoek niet toe. Bij Bayesiaanse methoden heb je gewoon een stopping rule: iedere keer update je je posterior en als je posterior te veel aan de ongewenste kant komt te liggen stop je met het onderzoek.”
De meningsverschillen over de voor- en nadelen van Bayesiaanse statistiek veroorzaakten gedurende de twintigste eeuw verhitte debatten en soms ordinaire ruzies tussen Bayesianen en classici. In levendige taal omschrijft McGrayne de verbale vechtpartijen tussen beide stromingen, waarvan de aanhangers bijna religieus waren in de overtuiging van hun eigen gelijk. Charles Bos heeft de controverse rond Bayes ook van dichtbij meegemaakt. “Mijn proefschrift was 50% Bayesiaans en 50% klassiek. En ik had het aan kunnen zien komen, maar de hele verdediging ging eigenlijk alleen maar over de vraag waarom ik in dat ene hoofdstuk Bayes had gebruikt in plaats van de klassieke benadering, terwijl mijn meer ‘Bayesiaanse’ promotor zich juist afvroeg waarom ik in dat andere hoofdstuk de klassieke methode had gebruikt in plaats van de Bayesiaanse.” Gedurende het grootste deel van de twintigste eeuw leken de classici de strijd gewonnen te hebben. Zwaargewichten als Neyman en Fisher maakten de dienst uit en hadden het Bayesianisme dood verklaard. Voorvechters van Bayesiaanse statistiek, die vaak alleen stonden in hun strijd tegen de alom vertegenwoordigde classici, werden beschouwd als de paria’s van menig faculteit. Het ‘cordon sanitaire’ rondom het Bayesianisme resulteerde volgens McGrayne in een haast ideologisch kameraadschap tussen Bayesianen, die zich terugtrokken in hun eigen tijdschriften en congressen. (Die congressen waren volgens Charles Bos overigens uiterst vermakelijk: “Dat zijn echt nog congressen waar complete cabaretshows worden opgevoerd. Heel gezellige lui.”) Ondanks de controverse staat één ding als een paal boven water: Bayes werkt. Na de Tweede Wereldoorlog werden Bayesiaanse methoden toegepast door verzekeraars om risico’s te schatten, overigens zonder zich te realiseren dat hun technieken Bayesiaans waren. Wiskundigen werkzaam voor de Amerikaans marine gebruikten Bayesiaanse statistiek tijdens de Koude Oorlog om vermiste vliegtuigen en Russische onderzeeërs op te sporen. En toen na twee jaar zoeken naar de in 2009 vermiste Airbus van Air France in April 2011 werd overgegaan op Bayesiaanse methoden werd het wrak een week (!) later gevonden. De meest spectaculaire toepassing van Bayes was misschien
wel tijdens de Tweede Wereldoorlog, toen de Britse wiskundige Alan Turing en zijn collega’s op Bletchley Park Bayesiaanse methoden gebruikten om met succes berichten versleuteld door het Duitse Enigma te ontcijferen. Hierdoor werd het voor de Geallieerden mogelijk om op de militaire acties van Duitsland te anticiperen, waardoor volgens Generaal Eisenhower de Tweede Wereldoorlog twee jaar korter heeft geduurd. Later werd een collega van Turing door de Amerikaanse NSA ingehuurd om hun medewerkers Bayes bij te brengen. Alle methoden die ontwikkeld werden op Bletchley Park bleven echter lange tijd strikt geheim. En misschien is dat wel de reden dat het zo lang geduurd heeft voordat Bayesiaanse statistiek de status van paria van zich af wist te schudden. Een andere reden voor de langdurige impopulariteit van Bayesiaanse statistiek was dat gedurende het grootste deel van de twintigste eeuw er nog geen computers waren die de soms ingewikkelde berekeningen aankonden en dat relevante simulatiemethoden nog niet bestonden. “Maar er is nu geen enkele reden om geen Bayesiaanse berekeningen uit te voeren,” aldus Hoogerheide. “Nu is het enige probleem dat veel mensen niet weten hoe die simulatiemethoden werken...”
“Een ding staat als een paal boven water: Bayes werkt.” Tegenwoordig wordt Bayesiaanse statistiek toegepast in de meest uiteenlopende disciplines zoals biologie, neurowetenschappen, kunstmatige intelligentie, natuurkunde en civiele techniek. Bayes wordt ook dagelijks toegepast in de vorm van spamfilters en online zoekmachines. Ook binnen de econometrie lijkt de strijdbijl te zijn begraven. Charles Bos: “Voor bepaalde problemen werd duidelijk dat Bayes veel makkelijker werkte. En je zou kunnen zeggen dat de ‘oude garde’ met pensioen is gegaan. Zij waren veel extremer in hun mening 38
sector Bayesiaanse econometrie
over Bayes. Er is langzamerhand zoiets ontstaan als een pragmatisch Bayesiaan. Wat werkt dat werkt.” Lennart Hoogerheide: “Er zullen altijd discussies zijn over welke methode de juiste is. Maar de discussie wordt nu met betere argumenten gevoerd.”
in het nieuwe curriculum. McGrayne begint haar boek met een quote van John Maynard Keynes die bij deze kwestie zou kunnen dienen als advies: “When the facts change, I change my opinion. What do you do sir?”
Maar ondanks dat de belangstelling voor het Bayesianisme toeneemt, zijn deze methoden nog niet toegetreden tot de mainstream econometrie. Charles Bos wijt dat deels aan de manier waarop universitaire curricula zijn ingericht. “Je zit ook aan je opleiding vast. Je hebt geleerd om op een bepaalde manier te denken en daar wordt je handiger in. En om dingen Bayesiaans op te lossen heb je ook een stevige opleiding nodig. Dat heb je niet in één keer in de vingers.” Daarom is het ontzettend jammer dat in de bachelor en de master op de VU nauwelijks aandacht wordt besteed aan Bayesiaanse statistiek. De regel van Bayes wordt weliswaar behandeld in Kansrekening I en even aangestipt in Algemene Statistiek, maar daar blijft het dan ook bij. Bos zou hier graag verandering in zien, maar realiseert zich dat in een organisatie als de VU dit een hele opgave is: “je zit in een groot schip en daar kan je niet één onderdeeltje aan veranderen. Je moet eerst alles overhoop halen voordat je aan het hele vakkenpakket kan gaan schroeven.”
Sharon Bertsch McGrayne, The Theory That Would Not Die, Yale University Press, 2011. ISBN: 9780300169690.
Gelukkig is dat precies wat er nu gebeurt. Om ruimte te maken voor een minor wordt het curriculum volgend academisch jaar volledig omgegooid en dat levert volgens Bos kansen op: “komend jaar kunnen we een voorzet geven en dan hoop ik in latere jaren een gat te vinden waar Bayes op een serieuzere wijze geïntroduceerd kan worden.” Hoogerheide: “Een vak over Bayes zou aan het begin van de bachelor parallel aan de klassieke statistiek gegeven moeten worden, zodat gaandeweg de studie Bayes telkens als tegenhanger van de klassieke methoden gepresenteerd kan worden. Maar ja, de studie is maar vier jaar en als econometrie en OR in één studie moeten worden ingepast wordt het curriculum vrij vol. Bos deelt die mening. “Het probleem is dat deze bachelor de studenten voor zoveel verschillende masters moet opleiden.” Het moge duidelijk zijn dat het laatste woord hierover nog niet is gezegd. Maar als de faculteit met haar tijd mee wil gaan, mogen één of meerdere vakken over Bayesiaanse statistiek niet ontbreken 39
sector column
Column Econometrie Herman van Veen zong het al zo mooi: opzij opzij opzij, maak plaats, maak plaats, maak plaats, we hebben ongelofelijke haast, opzij, opzij, opzij want wij zijn haast te laat, we hebben maar een paar minuten tijd, etc., etc. Zo wordt de wetenschapper in Nederland afgeschilderd, want de druk om te publiceren is hoog, zeer hoog, opzij, opzij , opzij we moeten rennen, springen, vliegen, duiken, vallen, opstaan en publiceren. Die publicatiedruk zou voortvloeien uit het beleid van universiteiten dat onderzoekers ertoe dwingt om vooral te publiceren. Het zou tot perverse prikkels leiden. Ik ervaar dergelijke druk geenszins op de VU. Ik volg reeds enige jaren de aanwijzingen op van VU-FEWEB waarin men jaarlijks terugkijkt op de activiteiten van de onderzoeker in de afgelopen vijf jaar. Met een fiveyear-rolling-window, worden mijn activiteiten onder de loep genomen. Het belangrijkste wapenfeit om onderzoekstijd te krijgen is het publicatie top 5 lijstje. De VU is derhalve niet geïnteresseerd in hoeveel ik heb gepubliceerd. Al zijn het er honderd per jaar, men neemt slechts vijf publicaties in ogenschouw en ik mag deze vijf zelf selecteren. Ik kies natuurlijk die vijf publicaties uit waarvoor ik het meeste aantal punten kan collecteren. Het aantal punten dat men kan verdienen aan een publicatie hangt af van een ingenieuze maar transparante formule met als input de impact-score van het wetenschappelijk tijdschrift en het aantal auteurs. In eerdere formules werden ook het aantal pagina’s meegenomen en wellicht nog andere zaken die ik vergeten ben. U ziet, men pakt het grondig aan op de VU, maar ik weet dat soortgelijke metingen ook elders aan Nederlandse universiteiten hun opgang vinden. De beschikbare onderzoekstijd op de faculteit wordt uiteindelijk verdeeld op basis van deze wetenschappelijke output-scores van de medewerkers. Hoe hoger de scores, hoe meer onderzoekstijd men ontvangt. Dit gaat weliswaar ten koste van onderwijstijd. Dat is eigenlijk wel jammer, want in essentie is onderwijs onze belangrijkste taak, zeker voor een goede onderzoeker. Die twee gaan meestal ook samen; een goede onderzoeker is een goede leraar. Het is jammer dat we moeten kiezen, 41
dat we onze tijd zo strikt moeten verdelen over deze twee activiteiten. Volgens mij is dat ook niet nodig, maar daar zal ik later meer over schrijven. In het prachtige meetsysteem van de VU gaat men er uiteindelijk vanuit dat ik ongeveer 1 keer per jaar iets publiceer zodat ik een volwaardige top 5 kan inleveren over de afgelopen 5 jaar. Maar het is ook prima als ik twee papers heb gepubliceerd in de laatste vijf jaar. Als de tijdschriften, waarin die twee papers gepubliceerd zijn, van een goed niveau zijn, dan heb ik wellicht al genoeg punten verdiend om gedurende het daarop volgende jaar, twee dagen per week aan onderzoek te kunnen besteden. Meer dan vijf papers gepubliceerd krijgen is helemaal niet nodig zolang de vijf geselecteerde papers worden gepubliceerd door goede journals. In die zin draagt de VU ons slechts wat huiswerk op, daarna kan men doen en laten wat men wil met zijn of haar onderzoek.
“In essentie is onderwijs onze belangrijkste taak, zeker voor een goede onderzoeker.” De drijfveer van de meeste onderzoekers om onderzoek te doen heeft overigens weinig tot niets te maken met de systematiek van het meten van onderzoeksoutput. De druk die we onszelf opleggen om te publiceren is primair en veel meer divers. Het is daarom dat het verhitte debat onder de wetenschappers over de perverse prikkels om te publiceren mij weinig kan boeien. Much ado about nothing... Het verraste mij wel, een beetje, dat er op de VU nu zelfs een hoogleraar is aangesteld voor dit onderwerp en er een oratie over heeft gehouden.
sector column
Het lijkt me ook een zeer lokale discussie. In de academische wereld buiten Nederland maakt men zich niet zoveel zorgen over het meer of minder. Of zoals een collega uit Oxford het tegen me zei,: “we don’t count, we read”. Dit lijkt me wel de essentie. Het gaat uiteindelijk om de kwaliteit en niet de kwantiteit, en ik gebruik die begrippen in de meest relatieve zin. De één zal zijn of haar ideeën op een meer effectieve en efficiente wijze het papier toevertrouwen dan een ander. Bij de een zullen tien papers in een handomdraai geschreven zijn, terwijl voor een ander het een heel levenswerk kan omvatten. Maar uiteindelijk, gaat het om de uitvinding, het idee, het inzicht, de opinie, de kanttekening, etc. Kortom, het gaat om de inhoud! De uitwassen die het nieuws (terecht of onterecht) halen, zouden in elk meetsysteem optreden. Econometristen weten dat het gedrag van mensen in een stochastisch model kan worden beschreven en dat men daarin veelal een kansdichtheid gebruikt met een staartgedrag aan beide kanten (negatief en positief). Onderzoekers zijn ook agenten, en zij optimaliseren (of niet) hun gedrag gegeven de condities van het spel. En wat die condities ook zijn, er zal altijd beweging in de staarten zijn. Gelukkig maar, dat maakt het leven wel zo kleurrijk. Over staarten gesproken, daar lopen net de drie hondjes van de buren te kwispelen met hun staarten. Wat hebben zij het druk, opzij opzij opzij, maak plaats, maak plaats, maak plaats, we hebben ongelofelijke haast, opzij, opzij, opzij want wij zijn haast te laat, we hebben maar een paar minuten tijd. Dat is een opluchting, we zijn niet de enigen. Siem Jan Koopman Hoogleraar Econometrie aan de VU
42
sector puzzeltijd
Puzzeltijd
Antwoorden editie 4-1
Doorgedraaid
Caesar viert een feestje
Hoeveel graden zitten er tussen de hoek van de uurwijzer en de minuutwijzer op een klok als het kwart over drie is?
Antwoord: 10 gevangenen moeten de wijn proeven.
Hoe laat is het wanneer na drie uur de uur- en minuutwijzer van de klok precies op elkaar staan?
Geef alle karaffen een binair nummer (begin bij 0) en koppel elke gevangene aan een cijfer ander. Als dit cijfer 1 is, neemt de gevangene een slok, als het 0 is niet. Een voorbeeld met 8 karaffen:
Opgesomd Wat is de som van de getallen in onderstaande tabel? 1
2
3
...
n
2
3
4
...
n+1
3
4
5
...
n+2
...
...
...
...
...
...
...
...
...
....
n
n+1
n+2
...
2n-1
Als geen gevangene doodgaat, is karaf 0 vergiftigd. Als alle gevangenen doodgaan, is karaf 7 vergiftigd. Als gevangene A en C doodgaan, is karaf 5 vergiftigd etc. Met 10 gevangenen kun je op deze wijze 1024 karaffen testen. Door het weglaten van de combinatie waarbij alle gevangenen een slok nemen en de (10) combinaties waarbij 9 gevangenen een slok nemen, kun je garanderen dat er niet meer dan 8 gevangenen doodgaan.
43
sector puzzeltijd
Valsmunterij Antwoord: Je moet minimaal drie keer wegen. Nummer de munten van 1 tot 12 en weeg ze als volgt: Weeg munt 1,2,3 en 4 af tegen munt 5,6,7 en 8. 1. De munten zijn in balans, weeg munt 9 en 10 af tegen munt 11 en 8. (Bekend is dat 8 een echte munt is) a) De munten zijn in balans, dus munt 12 is vals. b) Munt 11 en 8 zijn lichter dan munt 9 en 10. Weeg munt 9 af tegen munt 10. Als ze in balans zijn, is munt 11 vals (en zwaarder dan de rest). Zijn ze niet in balans, is de lichtere munt vals. c) Munt 11 en 8 zijn zwaarder dan munt 9 en 10. Weeg munt 9 af tegen munt 10. Als ze in balans zijn, is munt 11 vals (en lichter dan de rest). Zijn ze niet in balans, is de zwaardere munt vals. 2. Munt 1,2,3 en 4 zijn lichter dan munt 5,6,7 en 8. Weeg munt 1,2 en 5 af tegen munt 3,6 en 9 (Bekend is dat munt 9 een echte munt is) a) De munten zijn in balans. Weeg munt 7 af tegen munt 8. Als ze in balans zijn, is munt 4 vals (en lichter dan de rest). Zijn ze niet in balans, dan is de zwaardere munt vals. b) Munt 1,2 en 5 zijn lichter dan munt 3,6 en 9. Weeg munt 1 af tegen munt 2. Als ze in balans zijn, is munt 6 vals (en zwaarder dan de rest). Zijn ze niet in balans, dan is de lichtere munt vals. c) Munt 1,2 en 5 zijn zwaarder dan munt 3,6 en 9. Weeg munt 3 af tegen een echte munt (bijvoorbeeld munt 9). Als ze in balans zijn, is munt 5 vals (en zwaarder dan de rest). Zijn ze niet in balans, dan is munt 3 vals (en lichter dan de rest). Munt 1,2,3 en 4 zijn zwaarder dan munt 5,6,7 en 8. Zie 2, maar vervang 1,2,3 en 4 door 5,6,7 en 8. 4444
sector mediarecensies
Mediarecensies Getallen Ontraadseld
Blendle
Alex Bellos
www.blendle.nl
“Getallenland is een merkwaardig land. Ik raad een bezoek zeker aan.”, aldus Alex Bellos: journalist bij The Guardian en auteur van het boek ‘Getallen Ontraadseld’. In zijn boek laat Bellos op enthousiaste en bovenal luchtige wijze verschillende basisprincipes van de wiskunde de revue passeren. Bellos’ reis door getallenland is ook een fysieke reis, waarbij hij in India de oorsprong van het getal ‘nul’ ontdekt, in gokparadijs Reno de kansrekening bestudeert en in Japan een chimpansee met een onmiskenbaar rekentalent bewondert. Bellos bespreekt reeksen met Neil Sloane (Online Encyclopedia of Integer Sequences), ontdekt de magie van het telraam bij een Japanse schoolklas en vindt de gulden snede terug in zijn iPod. Verder vermaakt hij zich met origami, tangrammen, magische vierkanten en numerologie.
De Wereld Draait Door, verschillende Nederlandse kranten en zelfs The Guardian besteden er uitgebreid aandacht aan: Blendle. Sinds 26 april is deze nieuwswebsite, waar verschillende kranten en tijdschriften hun artikelen per stuk verkopen, voor iedereen beschikbaar. De website biedt naar eigen zeggen “De beste kranten en tijdschriften van Nederland. En Story” en het aanbod blijft groeien. Dit archief kun je doorbladeren op verschillende manieren: je kunt mensen volgen en bekijken wat zij delen, er is een trending-pagina en je kunt ook gewoon je favoriete titels (afgezien van SECTOR) pagina voor pagina doorbladeren.
De kracht van het boek ligt bij de schrijfstijl en opbouw van Bellos, die de lezer bij de hand neemt en van begin tot eind blijft boeien. Zo werkt een simpel weegexperiment met stokbroden toe naar de normale verdeling en vormt een hotel met oneindig veel kamers het toneel voor Cantor en zijn overaftelbaarheid. Het is boek is voor “ons” als econometristen een feest van herkenning en de verrassende voorbeelden, aangevuld met een vleugje geschiedenis, maken het boek een aanrader om te lezen. Het boek blijft niet te lang stilstaan bij een onderwerp, maar voor hen die getriggerd worden biedt Bellos tal van referenties aan. Want één ding staat buiten kijf: deze journalist met een passie voor wiskunde heeft zijn huiswerk meer dan goed gedaan!
Het grote voordeel aan Blendle is dat je alleen betaalt voor wat je leest. Als je een artikel binnen 15 seconden sluit, hoef je niet te betalen en ben je teleurgesteld over de inhoud van een artikel kun je je geld terugvragen. Als je dit doet, moet je een reden aangeven waarom je je geld terugvraagt (te duur, te lang/kort, oninteressant...) en er is een maximum aantal artikelen waarvoor je dit kunt doen (afhankelijk van de hoeveelheid artikelen die je koopt). De prijzen van de artikelen wordt door de uitgever bepaald (Blendle krijgt zelf 30% van de inkomsten) en variëren van 1 cent voor een foto met bijschrift tot 80 cent voor een longread. Het is nog niet mogelijk om hele uitgaves te kopen, maar dit is één van de functies die Blendle mogelijk in de toekomst wil toevoegen. Wel is het al mogelijk om je abonnement op een krant op tijdschrift aan Blendle te koppelen, zodat je alle artikelen uit die uitgave gratis kunt lezen. Uitproberen kan ook gratis (nieuwe gebruikers krijgen €2,50 starttegoed). Al met al is Blendle een aanrader. Zeker als je normaal alleen één krant leest, maar toch graag dat ene artikel uit de andere krant wilt lezen of als je maar af en toe een artikel leest en nooit een heel tijdschrift.
45
sector agenda en publicaties
Agenda
Publicaties
November - Casedag
Alvarez-Mozos, M., Brink, J.R. van den, Laan, G. van der & Tejada, O. (2013). Share Functions for Cooperative Games with Levels Structure of Cooperation. European Journal of Operational Research, 224(1), 167-179.
In november 2014 zal de jaarlijkse Casedag van Kraket plaatsvinden. De Casedag biedt derdejaarsstudenten en hoger de kans om kennis te maken met verschillende bedrijven, zowel door door middel van het bijwonen van bedrijfscases, als tijdens de lunch en netwerkborrel. De locatie en deelnemende bedrijven zullen in de aanloop naar de Casedag toe bekend worden gemaakt.
Boyd, S.M., Sitters, R.A., Ster, S.L. van der & Stougie, L. (2014). The travelling salesman problem on cubic and subcubic graphs. Mathematical Programming, 144(1-2), 227-245. Commandeur, J.J.F., Bijleveld, F.D., Bergel-Hayat, R., Antoniou, C., Yannis, G. & Papadimitriou, E. (2013). On statistical inference in time series analysis of the evolution of road safety. Accident Analysis and Prevention, 60, 424-434. Creal, D.D., Koopman, S.J. & Lucas, A. (2013). General Autoregressive Score Models with Applications. Journal of Applied Econometrics, 28(5), 777-795. Goyal, N., Olver, N.K. & Shepherd, F.B. (2013). The VPN Conjecture is True. Journal of the Association for Computing Machinery, 60(3). Leahu, H., Heidergott, B.F. & Hordijk, A. (2013). Perturbation analysis of waiting times in the G/G/1 queue. Discrete Event Dynamic Systems, 23(3), 277305.
46
SECTOR is een uitgave van
Kraket is de studievereniging voor Econometrie en Operationele Research aan de Vrije Universiteit te Amsterdam. De naam Kraket staat voor ‘Kritische Aktuarissen en Econometristen’.